Achtergrond

ICT-servicecentrum start in september

'Wij gaan tachtig procent van de problemen binnen een kwartier verhelpen'

Erik Hardeman

Als zo'n 65 universitaire ICT-medewerkers na de zomervakantie geleidelijk hun intrek nemen in een gebouw aan de Jenalaan, is het veelbesproken servicecentrum ICT een feit. Hoewel er nog veel moet gebeuren, kijkt directeur Richard Rhemrev tevreden terug op een succesvolle aanloopperiode.

We schrijven september 2006. Boze ICT-medewerkers tekenen fel protest aan tegen de plannen van het college van bestuur om de op dat moment nog over de hele universiteit verspreide ICT-afdelingen te concentreren in één universiteitsbreed servicecentrum. Ook de U-raad is tegen en wie op dat moment voorspeld had dat het servicecentrum een jaar later naar vrijwel ieders tevredenheid van start zou gaan, was ongetwijfeld voor gek verklaard.

Meer nog dan om het dreigende banenverlies was er ergernis omdat de inhoudelijk deskundigen zich bij de planvorming buitenspel gezet voelden. Resultaat was een in het Ublad uitgebreid beschreven reeks protestbijeenkomsten in het najaar van 2006 en intensieve bemoeienis van de Universiteitsraad, die pas in november schoorvoetend akkoord ging met een inmiddels flink bijgesteld plan.

Een merendeels zwijgende toeschouwer bij veel van die bijeenkomsten was de nieuw aangetrokken directeur van het servicecentrum, Richard Rhemrev. Maar hoe weinig hij ook zei, hij gaf zijn ogen en oren goed de kost en hij begreep dat zijn missie om de reorganisatie tot een goed eind te brengen alleen kans van slagen zou hebben, als hij de ICT'ers mee zou krijgen. Een van zijn eerste activiteiten na het besluit van de Uraad was dan ook het vormen van zes projectteams, waarin ruim dertig specialisten van de UU de kans kregen om mee vorm te geven aan de nieuwe organisatie.

Rhemrev: "Tot op dat moment hadden de mensen om wie het ging, het gevoel dat ze aan de zijlijn stonden, maar ik heb meteen gezegd: ik betrek ze er zoveel als mogelijk in. Ik had, voordat ik naar Utrecht kwam, de reorganisatie van de ICT in Wageningen geleid en ook daar had ik zoveel mogelijk inhoudelijk deskundigen erbij betrokken. Dat werkte prima en dat heb ik dus ook hier gedaan. En met succes, want het enthousiasme was enorm. Hè hè, zeiden verschillende ICT'ers tegen me, het gaat weer over de inhoud."

De gok aandurven

In het afgelopen half jaar is in de zes groepen hard gewerkt en de resultaten zijn ernaar, vindt Rhemrev. Het meest tevreden is hij over het feit dat het aantal 'slachtoffers' van de reorganisatie zo beperkt is gebleven. "Aanvankelijk dreigden ruim dertig medewerkers overtollig te raken, maar dat is niet gebeurd. Wij hebben meer mensen een plaats kunnen aanbieden dan we hadden verwacht. Dat komt overigens mede omdat een aantal medewerkers op plekken komt te zitten waarvoor men op dit moment nog niet gekwalificeerd is. Maar het zijn wel stuk voor stuk mensen in wie ik veel zie, en dan durf ik de gok wel aan."

Al met al komen in het servicecentrum straks dus 65 medewerkers te werken, terwijl op vier door de universiteit verspreide steunpunten zo'n twintig medewerkers klaar zullen staan om gebruikers waar nodig te ondersteunen. Een van de centrale vragen in de reorganisatiediscussie was of de dienstverlening daarmee niet te ver af komt te staan van de gebruikers, maar Rhemrev is daar niet bang voor. "In het reorganisatieplan is toegezegd dat onze centrale servicedesk straks zo moet werken dat tachtig procent van de problemen van gebruikers binnen een kwartier is verholpen. Lukt dat niet dan worden onze steunpunten ingeschakeld. Aanvankelijk werd deze servicedesk callcenter genoemd, maar die naam heb ik meteen veranderd in skilled helpdesk. We zullen er scherp op toezien dat wij onze claim waar gaan maken."

Microsoft-Apple

Hoewel de meeste projecten voorspoedig zijn verlopen, is niet alles van een leien dakje gegaan. Dat het servicecentrum straks tijdelijk zijn intrek neemt in de Jenalaan, komt omdat de beoogde definitieve huisvesting in Centrumgebouw Noord pas in 2009 beschikbaar komt. Maar dat is volgens Rhemrev een verwaarloosbaar probleem in een operatie die tot nu toe vlekkeloos verloopt.

Op de vraag wat doorsnee gebruikers van de veranderingen gaan merken, reageert Rhemrev simpel met een 'ik hoop uiteindelijk zo weinig mogelijk'. "Los van onze toezegging om tachtig procent van alle problemen binnen een kwartier op te lossen, zal er voor Microsoft-gebruikers weinig veranderen. De Apple-gebruikers kunnen voorlopig hun apparatuur blijven gebruiken. Die hopen wij er via de weg der geleidelijkheid toe te brengen om op Microsoft over te stappen, want dat is wel de universitaire standaard."

In één opzicht zal er wel iets veranderen, zegt Rhemrev. "Of dat nou terecht is of niet, er wordt regelmatig geklaagd over de service van Capgemini. Ook in de nabije toekomst zal dat bedrijf een aantal systemen voor ons blijven beheren, maar ik heb er op aangedrongen dat de verantwoordelijkheid daarvoor bij het servicecentrum komt te liggen. Dus als er zich straks weer problemen met die servers voordoen, dan is dat een zaak voor mij. Dan moet ik die problemen met hen oplossen. Ik ga daar stevig greep op houden."

interview met Robbert Welagen

Inge Razenberg

"Ik heb nooit de droom gekoesterd schrijver te worden. Na mijn middelbare school ben ik naar de kunstacademie in Den Bosch gegaan waar ik me fanatiek op het schilderen richtte. Maar na twee jaar kwam ik erachter dat ik helemaal niet goed kan schilderen. Ten minste, andere mensen vonden mijn werk goed maar ikzelf niet. Toen heb ik me op het schrijven gestort en in die richting ben ik ook afgestudeerd. Na de kunstacademie ben ik naar Utrecht gegaan om Kunstgeschiedenis te studeren. De theorie die ik miste in Den Bosch, krijg ik nu door deze universitaire studie. Het is een heel andere manier om naar kunst te kijken. Mijn boek heb ik tijdens mijn studie geschreven, dat is goed te combineren.

Als ik schrijf, heb ik rust nodig. Tegelijkertijd teksten tikken en theeleuten in een of ander literair café is niets voor mij. Ik doe niets liever dan thuis mijn computer aanzetten om vervolgens te beginnen met tikken. Beginnen is nooit een probleem, het schrijven zelf is iets lastiger. Ik maak graag zo kort en helder mogelijke zinnen, vooral als ik iets ingewikkelds wil zeggen. Het maken van een mooie zin die gewoon goed is, is een uitdaging. Ik heb drie maanden gedaan over het schrijven van mijn boek. Toen ik klaar was, dacht ik, hey dit kan ik wel naar een uitgever sturen. Ik had toen nog met niemand uit die wereld contact. Ik stuurde mijn boek naar enkele uitgevers en Nijgh en Van Ditmar belde me. We maakten een afspraak, praatten wat en toen zeiden ze: 'we willen je boek wel uitgeven'. Zo eenvoudig was het.

Lipari is een eilandje in de Middellandse Zee. Op het eiland staat een hotel dat bijna niemand bezoekt. Enkel een geroyeerde advocaat en een twintig jaar jongere vrouw brengen hun dagen naast het zwembad door. De hoofdpersoon uit het boek is een jongen die een aantal keer per jaar de collegebanken ontvlucht. Hij is geïntrigeerd door die twee mensen en trekt gedurende hun vakantie met ze op.

De hoofdpersoon in het boek heb ik op mezelf gebaseerd. Ik geloof dat je alleen kunt schrijven over dingen die dicht bij je staan. Ik kan geen boek schrijven over een vissertje in Griekenland. Daarvoor zou ik eerst tien jaar als visser in dat land moeten gaan wonen om de subtiliteiten van het vissersleven te doorgronden. Voor mijn boek heb ik mensen en plekken uit mijn leven als uitgangspunt genomen en daar heb ik op door gefantaseerd. Het stel uit het boek ken ik niet echt, maar via mijn ouders ken ik wel mensen die daarop lijken. Van daaruit ben ik verder gaan denken: hoe zou het zijn als die twee mensen op zo'n eilandje zouden zitten en hoe zou ik met ze omgaan als ik daar ook zou zijn. Alledrie de mensen uit mijn boek zijn op de vlucht. Dat is een thema dat in al mijn verhalen terugkomt. Mijn moeder vraagt wel eens: 'jongen, wat is dat toch met al dat vluchten in jouw verhalen?' Ik heb altijd de drang om te denken dat het ergens anders veel beter is. Ik verhuis dan ook erg veel. In de drie jaar dat ik in Den Bosch woonde, heb ik op drie verschillende plekken gewoond. Toen ben ik een jaartje in Tilburg gaan wonen en nu woon ik alweer in mijn tweede kamer in Utrecht. Maar binnenkort verhuis ik waarschijnlijk naar Amsterdam. Ik heb het idee dat als ik verhuis er ook iets verandert. Meestal is dat zo'n twee maanden waar en dan merk ik dat ik toch weer dezelfde routines heb. Die verandering waar ik naar op zoek ben, zoeken anderen in dingen als uitgaan, maar daar houd ik niet van. Ik zie niet in waarom ik in een rokerige, veel te kleine ruimte in iemands oor zou willen schreeuwen. Dan verhuis ik liever.

Voor ik mijn boek geschreven had, had ik het niet zo druk. Ik houd ervan om niets te doen. Het is niet dat ik lui ben, ik zoek naar de leegte. Grappig genoeg was ik vroeger helemaal niet zo, ik was als kind erg druk, stond altijd vooraan. Hoe dat zo veranderd is, is een mysterie. Mijn idee voor het boek ontstond uit die zucht naar leegte. Ik zag een beeld voor me van een verlaten zwembad waar een aantal mensen aanzit. Ze zijn helemaal afgezonderd van alle drukte, van mensen die carrière maken, studeren, vriendjes hebben, verliefd worden. De mensen daar brengen hun dagen door met nietsdoen. Dat vond ik een ontzettend plezierig beeld en het leek me een prachtige manier om te vluchten.

Tegenwoordig is er weinig tijd meer voor nietsdoen, ik ben met allerlei dingen bezig. Ik geef lezingen, ga naar het Boekenbal en naar allerlei evenementen die via mijn uitgever georganiseerd worden. Daarnaast studeer ik dus ook nog. Soms is dat wel gek, 's avonds ben je op recepties waar iedereen je als schrijver kent en 's ochtends om negen uur zit je gewoon weer als anonieme student in de collegebanken. Naast dit alles ben ik bezig met mijn tweede boek, dat is al bijna af. Ook in dit boek zal het draaien om ontmoetingen tussen vluchtende mensen. Ik voel me, nu ik de Selexyz Debuutprijs heb gewonnen, niet onder druk staan, het is juist een stimulans. Dat ik die prijs won, kwam voor mij overigens totaal onverwachts. Ik was in mijn eentje naar de uitreiking gegaan en vond het al leuk dat ik gratis drankjes kreeg. Toen bleek opeens dat ik gewonnen had. Daar sta je dan voor honderd man op een podium met een enorm grote bos bloemen in je armen, zie je dan maar eens een houding te geven. Ik heb een aantal mensen bedankt en ben toen vlug het podium afgewerkt want de presentatoren zagen gelukkig ook wel dat ik niets meer te zeggen had.

Nu ik die prijs gewonnen heb en mijn naam overal vermeld staat, weten steeds meer mensen dat ik schrijf. Vrienden vragen wel eens grappend of ze wat mogen lenen, omdat er een geldbedrag aan de prijs verbonden zat. Af en toe word ik herkend op straat, dan kijken mensen naar me en vraag ik me af of er een vlek op mijn hoofd zit of tomatensap in mijn haar. Voorbijgangers zeggen soms dat ze mijn boek mooi vinden en vervolgens voelen ze zich zo opgelaten dat ze vlug doorlopen. Ik vind het nog wel gek, er hangt zo'n hele mythe om schrijvers heen, alsof het engeltjes zijn die uit de hemel komen dalen voor een interview. Ik voel me geen engeltje en bovendien bestaat er volgens mij geen echte schrijverswereld omdat de meeste auteurs nergens echt bij willen horen. Al die aandacht is leuk, maar het allerleukste is om thuis naar je scherm te zitten staren en lekker dingen te bedenken."

Streamer: ''s Avonds ben je op recepties waar iedereen je als schrijver kent en 's ochtends om negen uur zit je gewoon weer als anonieme student in de collegebanken'

Sociale controle in De Bisschoppen moet nog groeien

Joost de Vries

Dat er 's avonds niet veel te beleven valt in De Uithof is geen verrassing. Waar de terrasjes in de binnenstad zondag om een uur of tien nog druk bevolkt zijn, ligt het universiteitscomplex er verlaten bij. De fietsenstallingen voor de Spar zijn leeg. De bus komt nog maar sporadisch voorbij. Een groepje skaters, vrouwen van een jaar of dertig, zoeft over de busbaan.

Op het pleintje voor de UB is welgeteld één student te bekennen. Bram Spoor (25), student geschiedenis, woont al een paar jaar in de Cambridgeflat. Bram staat te pinnen, zodat hij in de stad met wat vrienden biertjes kan gaan drinken. "Als je het hier nu rustig vindt, dan moet je over anderhalve maand eens terugkomen. In de zomervakantie is het echt uitgestorven."

Caravanbrand

De plannen om van De Uithof een studentengemeenschap te maken zijn al jaren onderweg. Na de flats aan de Cambridgelaan, zijn begin dit collegejaar de Bisschoppen opgeleverd, waar ruim 550 studenten kunnen wonen. In 2008 komen er 350 kamers bij in het nog te bouwen Casa Confetti, naast het Bestuursgebouw. Maar vooralsnog valt er 's avonds niet heel veel te beleven. De Uithofbewoners moeten zichzelf zien te vermaken. Over hoe ze dat doen, is niet iedereen tevreden. Er zijn klachten van onder meer mede-bewoners, passanten en eigenaar SSH.

Het rommelt al een tijdje rond de Bisschoppen. De eerste keer dat de flatbewoners dubieus in het nieuws kwamen was begin april, toen een presentator van Campus TV balorig demonstreerde hoe aanlokkelijk het was om rotzooi naar beneden te gooien. Van negentien hoog smeet hij een bureaustoel en lege flessen van het balkon. De SSH onderzocht tevergeefs of er juridische stappen tegen de filmpjessite mogelijk waren.

Achter het televisie-item bleek geen vergezocht idee te zitten. Op het forum van de flatbewoners zijn regelmatig posts te lezen waarin geklaagd wordt over spullen die naar beneden worden gedonderd. Begin mei werd een buschauffeur bekogeld met knikkers. De SSH riep vervolgens een aantal bewoners op het matje. Twee weken terug sloeg de vlam opnieuw in de pan, letterlijk, toen een caravan van de UIT-commissie in de brand werd gestoken. De caravan stond op het parkeerterrein voor de Bisschoppen en al snel werd naar de bewoners gewezen.

Bram heeft een theorie voor de onrust: "Je woont hier in de middle of nowhere. Als het 's avonds zo verlaten is, heb je niet een gevoel van sociale controle. In de Cambridgeflats valt dat mee, die staan er al tien jaar. Misschien dat de Bisschoppen nog een beetje moeten wennen."

Woonwagenkamp-kermissfeer

De avond dat de UIT-caravan in vlammen opging, gaf Steven Haccou (19), student Natuurwetenschap en Innovatiemanagement, samen met zijn huisgenoten op de begane grond een feestje. "We wilden vieren dat we een half jaar op de Bisschoppen woonden, dus hebben we alle medebewoners uitgenodigd. Er waren zo'n 120, 130 man, schat ik. We hadden ons huis omgepimpt tot een soort woonwagenkamp-kermissfeer. Er was een dj. Natuurlijk geeft zo'n feest wel wat overlast, daarom hadden we onze buren op de hoogte gesteld en hadden we de vloer afgeplakt om te voorkomen dat deze beschadigd zou worden. Al met al was het een geslaagd, keigezellig feestje."

De SSH dacht daar anders over. De volgende ochtend werd Steven uit zijn bed gebeld door de SSH. Niet alleen was de UIT-caravan afgefikt, er lag glas op de parkeerplaats, er hadden mensen die nacht over het dak van de Hogeschool gelopen en er was geplast op plaatsen die daarvoor niet bedoeld zijn. Steven zegt dat zijn huis er weinig mee te maken had. "Dat er wat glas kapot valt tijdens een feestje is onvermijdelijk. We hebben diezelfde avond nog zo veel mogelijk opgeveegd, maar we zullen in het donker vast her en der wat splinters gemist hebben. Van de mensen die over het dak hebben gelopen, weten wij niets. En wat betreft de personen die de UIT-caravan in de fik hebben gezet: die waren in ieder geval niet afkomstig uit ons huis."

Desgevraagd zegt de SSH geen directe link te zien tussen het uitbranden van de caravan en het feest in de Bisschoppen. Wel zegt de woningbouwcorporatie een oogje in het zeil te houden bij volgende huisfeesten, "want zulke rotzooi en overlast tolereren wij niet, en mede-bewoners ook niet", aldus een woordvoerster.

Steven vindt dat niet te zwaar moet worden getild aan de gebeurtenissen: "Een klein aantal medebewoners klaagt bij de SSH, of op het forum, maar het feest was op donderdag, een stapavond. Sorry hoor, maar ben je nou student of niet?"

Kader:

Op woensdagavond 20 juni vindt het openingsfeest van De Bisschoppen plaats. Kardinaal Simonis neemt de officiële opening van het gebouw aan de historische Bisschopssteeg voor zijn rekening. Daarna gaat het 'Studentenkamerfestival' van start, waarbij artiesten een kort optreden geven in een studentenkamer. Denk aan optredens van singer-songerwriters en komieken of aan de vertoning van studentenfilms. De avond wordt afgesloten met een feest op het plein dat tussen de twee woontorens ligt. Zie verder: www.sshu.nl

Een universiteit met lef en durf

Toen Ronald Plasterk in 2000 van Amsterdam naar Utrecht verhuisde, werd menig wenkbrauw opgetrokken. Wat bewoog de excellente ontwikkelingsbioloog ertoe om het gerenommeerde Nederlands Kanker Instituut in Amsterdam te verruilen voor 'de provincie', zoals zijn collega Piet Borst hem pesterig toevoegde? In het Ublad diende Plasterk zijn leermeester subtiel van repliek door uit te leggen dat er in Nederland voor het werk dat hij wilde gaan doen geen betere plek was te vinden dan De Uithof. Niet alleen waren daar vijf van de vijftien groepen uit de landelijke toponderzoekschool 'Biomedische Genetica' gevestigd, ze bevonden zich ook nog eens allemaal op loopafstand van elkaar.

In het antwoord van Plasterk valt vooral zijn waardering op voor de concentratie van biomedische onderzoekers in het toen net opgerichte Academisch Biomedisch Centrum (ABC). De oprichting van dat samenwerkingsverband van vijf toenmalige faculteiten is inderdaad van groot belang geweest voor het biomedisch profiel van Utrecht, bevestigt decaan Albert Cornelissen van Diergeneeskunde. "Het ABC bood ons de mogelijkheid om ons geld te sluizen naar die gebieden, waar we het met de beste kansen op resultaat konden inzetten. Daarbij is gelukkig niet gekeken of we er allemaal wel precies evenveel uithaalden als we erin stopten. In feite heeft Diergeneeskunde onderzoek van Geneeskunde en de bèta's meegefinancierd, maar het aardige is dat niemand bij ons zich daar druk over maakt. Het ABC heeft Utrecht een reputatie bezorgd als centrum van fundamenteel biomedisch onderzoek en daar profiteren wij ook van. Die reputatie heeft al verschillende toppers doen besluiten om naar Utrecht te komen, iets wat ze anders lang niet allemaal gedaan zouden hebben."

Kernen van toponderzoek

Het ABC is in feite een schoolvoorbeeld van Focus en Massa avant la lettre en in die zin staat het in een typisch Utrechtse traditie, want als iets het Utrechtse onderzoeksklimaat van de afgelopen veertig jaar kenmerkt, dan is het volgens emeritus-hoogleraar sociologie Henk Becker dat al vroeg is ingezet op het vormen van kernen van toponderzoek. "Ik was al in 1970 lid van een universitaire commissie die nadacht over het toekomstig wetenschappelijk onderzoek door de UU. Deze informele commissie nam als uitgangspunt dat de wetenschapsbeoefening aan Nederlandse universiteiten steeds meer de trekken van de wetenschapsbeoefening in de Verenigde Staten zou gaan overnemen."

Binnen zijn eigen vakgebied herinnert Becker zich een conferentie in 1973 waarin de deelnemers vrijwel unaniem meenden dat de wetenschapsbeoefening in Utrecht op Amerikaanse leest geschoeid moest worden. "Uitgangspunt was dat sterke hoogleraren een patronagesysteem om zich heen moesten opbouwen met daarin strakke discipline en contacten met soortgelijke kernen in binnen- en buitenland. In die tijd zijn binnen de sociologie twee groepen gevormd, waaruit later de ook nu nog zeer invloedrijke Utrechts-Groningse onderzoekschool ICS is ontstaan. Al met al was er dus al in de jaren zeventig sprake van een duidelijke drive naar wetenschappelijk presteren volgens het Amerikaanse model, die naar mijn mening in Utrecht eerder en sterker dan elders invloed heeft gehad."

Ruim vijftien jaar later was het initiatief van rector-magnificus Hans van Ginkel om in Utrecht vijftien interfacultaire zwaartepunten van onderzoek te vormen, een nieuw bewijs dat Utrecht zich nadrukkelijk als researchuniversiteit wenste te manifesteren. Met dat beleid liep de UU niet alleen landelijk voorop bij de vorming van landelijke onderzoekscholen, het college maakte zo ook zichtbaar dat het Utrechtse onderzoek ondanks de desastreuze bezuinigingen van de jaren tachtig op tal van gebieden een stevig woordje meesprak.

"Rond die tijd begon in Utrecht een mentaliteitsomslag plaats te vinden", analyseert hoogleraar universiteitsgeschiedenis Leen Dorsman. "De typisch Utrechtse 'weg-met-ons mentaliteit' begon eind jaren tachtig onder invloed van Van Ginkel en collegevoorzitter Jan Veldhuis plaats te maken voor wat meer lef en durf, eigenschappen die vroeger eerder bij onze concurrenten te vinden waren. Het had te maken met uitstraling en met de bereidheid om te investeren, niet met roepen wat je wilt zijn, maar met tonen wat je bent. De vaak gedurfde architectuur van de Uithof is daar een voorbeeld van, maar ook de onderzoekszwaartepunten waarmee Van Ginkel de UU nadrukkelijk op de kaart heeft gezet als belangrijk centrum van fundamenteel onderzoek. In die zin heeft CvB-beleid dus wel degelijk invloed."

Nadruk op excellentie

Een reputatie als researchuniversiteit staat of valt met beleid dat research faciliteert, beaamt psycholoog Marcel van den Hout, die Maastricht drie jaar geleden voor Utrecht verruilde. "Ik zou niet zonder meer durven stellen dat de Universiteit Utrecht dé topuniversiteit van Nederland is, maar sinds ik hier ben is mij wel opgevallen hoe consistent hier beleid wordt gevoerd om goede mensen binnen te halen en te houden. Dat gebeurt met grote lef en voortvarendheid. Zodra een talentvolle uhd een aanbod krijgt om elders hoogleraar te worden, wordt er hier iets voor hem of haar geregeld. Of er nou een plaats is of niet, we stellen zo iemand gewoon aan en we zien wel hoe we het regelen. En dat terwijl het hier vergeleken bij andere universiteiten echt geen vetpot is.

"Wat me hier ook opvalt is de sterke oriëntatie op de tweede geldstroom, met onder meer presentatietrainingen voor Vici-kandidaten en het stimuleren van interdisciplinaire samenwerking in bijvoorbeeld het High Potential Programma. Het gaat niet alleen om die zaken op zich, maar vooral ook om het signaal dat ermee wordt afgegeven dat excelleren in Utrecht belangrijk wordt gevonden. Natuurlijk was dat ook in Maastricht het geval, maar hier is die nadruk wel heel erg groot. Zeker voor een zo brede universiteit als de Utrechtse, waar het gevaar groot is dat alles naar de middelmaat tendeert, is dat heel belangrijk."

Hoogvlakte met pieken

Toch kan die breedte ook een factor zijn die de hoge Utrechtse positie op ranglijsten bevordert, denkt hoogleraar informatiekunde Sjaak Brinkkemper, die eerder in Nijmegen, Twente en aan de VU werkte. "Na de drie Technische Universiteiten hebben wij de grootste informaticagroep van het land. Dat geeft Utrecht een landelijke uitstraling die ons voor excellente onderzoekers erg aantrekkelijk maakt. Een bijkomend voordeel voor mijn vakgebied is bovendien dat in Utrecht veel hoofdkantoren van grote automatiseerders gevestigd zijn. En vergeet ook de ligging niet. Ik ken mensen die voor een hoogleraarschap in Groningen bedanken en liever uhd in Utrecht blijven, omdat ze dan niet naar Groningen hoeven te verhuizen."

Ook hoogleraar Biofarmacie Mark de Boer ziet een relatie tussen de breedte van de UU en het succes in diverse rankings. "Ik heb met verschillende universiteiten te maken en eerlijk gezegd heb ik niet echt het gevoel dat er iets heel speciaals aan Utrecht is. De UU is over de hele linie goed en heeft een aantal uitschieters, maar dat geldt eigenlijk voor elke universiteit. Het punt is echter dat we, doordat de UU zo breed is, op relatief veel gebieden de top in huis hebben. Vandaar ook dat zoveel hoogleraren Utrecht in het Elsevier-onderzoek als beste aanwijzen. Hoe groter de pool jonge onderzoekers waaruit je kunt kiezen, des te meer kans op talent."

"Dat mag wel waar zijn", reageert Cornelissen, "maar in mijn beleving zijn als gevolg van het beleid in de afgelopen jaren inmiddels alle zwakke groepen uit Utrecht vertrokken. Wij hebben hier nu een hoogvlakte met pieken en dat is echt een verschil met de meeste andere Nederlandse universiteiten."

Dat het antwoord op de vraag of er in Utrecht sprake is van een researchklimaat sterk afhangt van de positie van de onderzoeker, blijkt uit de reactie van hoogleraar Volkenrecht Wouter Werner, die de UU in 2005 verruilde voor de VU. "Ik heb van 1999 tot 2005 in Utrecht als ud en als uhd gewerkt en een aantal van de genoemde pluspunten van de UU, zoals het High Potential Programma en de breedte van de faculteit die ruimte biedt voor specialisatie, kan ik zonder meer onderschrijven. Ik had echter de pech dat in mijn Utrechtse tijd de bama werd ingevoerd, waardoor er een paar jaar lang nauwelijks tijd overbleef voor onderzoek. Wat mij met name stoorde, was dat er geen enkele ruimte was voor kanttekeningen bij de nieuwe onderwijsideologie. Kritische geluiden waren niet welkom. Ook aan de VU vindt nu een vernieuwing van het onderwijs plaats, maar hier houdt men veel meer rekening met de belasting van docenten en onderzoekers en zijn onderwijs en onderzoek veel directer aan elkaar gekoppeld."

Erfvijand achter Woerden

Net als De Boer en Werner relativeren ook anderen de gedachte dat Utrecht over de hele linie zoveel beter zou zijn dan andere Nederlandse universiteiten. "Binnen Nederland vind ik de verschillen tussen de universiteiten die ik ken, niet heel erg groot", zegt universiteitshoogleraar Herman Philipse. "In Utrecht wordt wel heel erg geschermd met de Sjanghai-ranglijst, en gezien onze hoge positie kan ik me dat ook wel voorstellen, maar we moeten niet vergeten dat een recente Nobelprijswinnaar op die lijst voor een enorme impact zorgt. Als Gerard 't Hooft hier toevallig niet werkte, dan zou Utrecht op die lijst waarschijnlijk niet veel hoger dan Leiden eindigen."

Historicus Maarten Prak onderschrijft deze laatste relativering van Philipse, maar denkt wel dat Utrecht het in de gebieden die hij kan overzien, gemiddeld beter doet dan de rest van Nederland. "Volgens mij heeft Jan Veldhuis een positieve bijdrage geleverd door steeds hard te roepen: wij doen het goed in Utrecht. Dat was nodig want de Utrechtse mentaliteit was vanouds: 'laat maar zitten, het wordt

toch nooit wat met ons'." Met name waar het de vergelijking met Leiden, de erfvijand van de UU 'achter Woerden' betreft, onderschrijft Prak de stelling dat de UU het goed doet. "Ik denk dat wij in Utrecht altijd iets minder naast onze schoenen hebben gelopen dan sommige van onze collega's in Leiden. Wij hebben nog het gevoel dat we er iets voor moeten doen. Dat stimuleert prestaties."

Prak wordt bijgevallen door verschillende andere geïnterviewden. "Alhoewel ik er met veel plezier werkte, was Leiden destijds nogal naar binnen gekeerd, waardoor nieuwe ideeën er niet zo snel een kans kregen", bevestigt jurist Ton Hol. "Toen ik in Utrecht kwam, vond ik het hier allemaal nogal bureaucratisch, maar al snel merkte ik dat de keerzijde daarvan is dat er duidelijkheid bestaat. En men staat open voor verandering."

Herman Philipse was voor zijn komst naar Utrecht decaan van de faculteit Wijsbegeerte in Leiden en ook hij heeft daar altijd met plezier gewerkt, maar zegt hij, "men heeft er wel sterk de neiging om zichzelf op de borst te kloppen: wij zijn de oudsten en de besten. Dat is niet goed, zo'n instelling maakt lui."

Een andere universiteitshoogleraar, Frits van Oostrom, zei het in 2001 bij zijn geruchtmakende overstap van Leiden naar Utrecht in het Ublad als volgt. "Leiden is een liberale universiteit in de beste zin van het woord. Maar dat liberalisme kan iets laks krijgen: Niets aan de hand, wij zijn Leiden, wij gaan al een eeuwigheid mee en dat blijft ook zo. Ik houd ervan om met enige regelmaat iets nieuws op touw te zetten, te experimenteren met iets tegendraads. De UU ook: ze heeft het 'University College' opgezet, een initiatief dat toen flink tegen de tijdgeest in ging. In het ontwikkelingsplan van de UU heerst, voor de begrippen van het genre, een weldadige nuchterheid. En zelfs enig calvinisme: woekeren met je talenten in het zweet des aanschijns. Hoewel ik geen calvinist ben, spreekt dat ethos mij wel aan."

Of het nu aan dat ethos ligt of aan iets anders, feit is dat zijn overstap naar de UU voor voetballiefhebber Sjaak Brinkkemper in 2003 aanvoelde als de transfer naar een topclub, waar excelleren de norm is. "Dat is mede te danken aan de kapittelavonden van de rector, waar je echt het gevoel krijgt dat je deel uitmaakt van een hooglerarencorps dat ertoe doet. Ik weet nog goed hoe ik na het uitspreken van mijn oratie in de Senaatszaal stond te recipiëren. Vanaf de muren keken de portretten van mijn voorgangers met hun minzame glimlachjes op mij neer. Nou Brinkkemper, dacht ik, je denkt nu wel dat je wat voorstelt, maar je zult nog heel wat moeten presteren wil je hier ooit tussen komen te hangen."

Dit artikel verscheen eerder in bewerkte vorm in het alumniblad Illuster

Erik Hardeman

Vertalers van Hamlet nemen de vrijheid

Zijn of niet zijn, dat is de vraag

Erik Hardeman

Hamlet-uitvoeringen zijn er in alle soorten en maten. Maar waar de Britten hun handen liever niet branden aan interpretaties van de oorspronkelijke tekst, doen Nederlandse auteurs minder moeilijk. Jan Willem Mathijssen promoveerde op vertalingen van het meesterwerk.

'Dit is uw echtgenoot - een zieke halm besmet zijn zuivere broeder.' Aldus de Deense prins Hamlet in een felle tirade tegen zijn moeder, die kort na de moord op haar man is hertrouwd met diens broer, de moordenaar. De vertaling van Bert Voeten uit 1957 volgt hier trouw de tekst van Shakespeare: 'Here is your husband, like a mildew'd ear blasting his wholesome brother'. Dat het ook heel anders kan, liet regisseur Theu Boermans veertig jaar later horen: 'Dit is je echtgenoot. Een zieke, lelijke, vadsige lafbek.'

"Wat een verschil hè", lacht Jan Willem Mathijssen. "Sommige commentatoren vinden dat Boermans de tekst wel heel erg gepopulariseerd heeft, maar ik heb daar niet zo'n moeite mee. Natuurlijk vind ik niet alle bewerkingen even geslaagd, maar wat mij betreft, mag elke vertaling die in discussie gaat met de traditie, zichzelf net zo goed Hamlet noemen als een vertaling die dichtbij het origineel blijft."

Op welke uiteenlopende manieren is de Hamlet van Shakespeare in de periode 1777-2001 in het Nederlands vertaald? Dat is de vraag die Mathijssen heeft beantwoord in het proefschrift The breach and the observance, waarop hij twee weken geleden promoveerde. Wat hem vooral intrigeerde, was de vraag welke keuzes de verschillende vertalers maakten en om welke reden zij dat deden. Zijn conclusie is even simpel als opmerkelijk: meer dan een speurtocht naar de mooiste of voor het publiek meest geschikte vertaling is elke nieuwe Nederlandse versie van Hamlet voor de vertaler een manier geweest om zich tegen zijn voorgangers af te zetten en zijn eigen artistieke visie zichtbaar te maken.

"Tussen 1966 en 2001 zijn er liefst zes nieuwe Hamlet-vertalingen verschenen, waaronder een van Hugo Claus en een van Gerrit Komrij. Dat grote aantal is het gevolg van het feit dat theatermakers steeds meer hun stempel op een voorstelling zijn gaan drukken. In de jaren zestig was Hamlet, gespeeld door Eric Schneider, een provo, helemaal iemand van die tijd. Maar het wonderlijke - en meteen ook de kracht van het stuk - is dat je diezelfde hoofdpersoon ook kunt neerzetten als een onzekere, peinzende intellectueel, zoals Pierre Bokma in 1986 deed. Dat vraagt uiteraard om een heel andere en veel subtielere aanpak. Dat je Hamlet op zoveel verschillende manieren kunt vertalen, is te danken aan het feit dat de teksten van Shakespeare vol informatie zitten. Hij maakt op een heel rijke manier gebruik van de taal, met een heel fraai metrum, overvloedige beeldspraak, en veel dubbele betekenissen van woorden. Bovendien is het een lang stuk, dus dat betekent dat je als regisseur en vertaler veel meer keuzes kunt maar ook moet maken."

Grapjes en dubbele bodems

Zelf is Mathijssen het meest gecharmeerd van de tekst uit 2001 van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, de vertalers die recent een Nederlandse versie hebben gemaakt van liedjes van de Beatles. "Zij laten weliswaar het metrum van Shakespeare los, maar wat ik heel prettig vind, is dat zij recht doen aan de meerlagigheid van de tekst. Een van de redenen waarom Shakespeare mij zo aanspreekt, is het grote aantal grapjes en dubbele bodems in zijn stukken en die brengen Bindervoet en Henkes heel aardig over. Hamlet spreekt zijn oom bijvoorbeeld in een brief aan met 'High and mighty'. Dat vertalen zij met 'Hoge ome'. En als Polonius vraagt 'What's the matter?' en Hamlet antwoordt met 'Between whom?', dan wordt dat vertaald met 'Waar gaat het over? Het gaat niet over'. Voor wie Hamlet in het Nederlands wil lezen, ken ik geen betere vertaling."

Hamlet in Washington

Dankzij de mogelijkheid om de tekst in eigentijds Nederlands te vertalen, is het in ons land niet al te moeilijk om de geschiedenis van Hamlet te situeren in bijvoorbeeld het Washington ten tijde van president Clinton, zoals De Trust in 1997 deed. Ook in Engeland experimenteren regisseurs volop met eigentijdse interpretaties, maar tot nu toe heeft niemand het aangedurfd om ook maar een letter in de tekst te veranderen, zegt Mathijssen. "In de jaren tachtig is dat wel gesuggereerd, maar daar is toen heel fel op gereageerd, onder andere door de schrijfster A.S. Byatt. Zij vond dat het de taal was die Shakespeare tot Shakespeare maakte. Daar mocht je niet aankomen. Gevolg is dat zelfs in voorstellingen en films, waarin het verhaal zich in het heden afspeelt, de acteurs de oorspronkelijke tekst uitspreken. Dat kan niet alleen omdat het Engels in vierhonderd jaar niet heel erg is veranderd, maar ook omdat de taal van Shakespeare via een enorme hoeveelheid citaten en quotes in het collectieve bewustzijn van de Engelsen is neergeslagen, ook in dat van de gewone man die nog nooit een stuk van Shakespeare heeft gezien. In Henry V houdt de hoofdpersoon een speech waarin hij zegt: 'We happy few, we band of brothers'. Dat band of brothers is de titel van Engels-Amerikaanse serie over de landing in Normandië en happy few is zelfs in het Nederlands een gevleugeld woord geworden. Iedereen in Engeland herkent zulke citaten en niemand vindt het vreemd als Richard III in een filmversie die in de jaren dertig in nazi-Duitsland speelt, 'A horse, a horse, my kingdom for a horse<CharStyle' uitroept, als hij een auto nodig heeft. Die paradoxale situatie geeft de Britten bovendien de kans om kleine grapjes te maken. Zo hadden Romeo en Julia in een hedendaagse verfilming van het stuk pistolen in hun handen, terwijl het in de tekst over swords, zwaarden, gaat. Op alle pistolen had men toen het woord sword geschreven."

Wraak

Zelfs lezers die nooit in een schouwburg komen, kennen de naam Hamlet, al was het maar vanwege diens onsterfelijke verzuchting 'to be or not to be, that is the question'. Dat zegt genoeg over de populariteit van deze greatest hit van het theater, zoals Mathijssen het stuk noemt. Ook al heeft hij het inmiddels een keer of zeven gezien, vervelen gaat het hem geen moment. "Ik heb mede voor een studie van Hamlet gekozen, omdat het een fantastisch stuk is met een ijzersterk plot. Telkens wordt de spanning opgebouwd, waarna je wordt afgeleid door een komisch intermezzo om even later weer op het puntje van je stoel te zitten. Bovendien kun je je gemakkelijk met de hoofdpersoon vereenzelvigen. Moet je nagaan: je vader is vermoord door je oom, die vervolgens met je moeder trouwt. Wat zou jij dan doen? Er wordt van je verwacht dat je wraak neemt en dat wil je ook wel, maar tegelijkertijd vraag je je af wie daar wat mee opschiet. Gedane zaken nemen toch geen keer, dus het liefst zou je je biezen pakken en teruggaan naar het stille Wittenberg, naar je universiteit, om overal vanaf te zijn. Geen wonder dat je twijfelt en dat je er, als je uiteindelijk toch tot wraak besluit, een enorme puinhoop van maakt en zelf ook het loodje legt. Het is allemaal zo menselijk, zo herkenbaar."

Streamers:

'In de jaren zestig was Hamlet een provo, helemaal iemand van die tijd'

'Je vader is vermoord door je oom, die vervolgens met je moeder trouwt. Wat zou jij dan doen?'

Wie was William Shakespeare? Is dat een vraag?

William Shakespeare werd in 1564 geboren in Stratford-upon-Avon en bleef daar, afgezien van een jarenlang verblijf in Londen, tot zijn dood in 1616 wonen. Is het denkbaar dat deze zakenman en acteur van eenvoudige komaf, zonder noemenswaardige scholing, zoveel wist van de klassieke literatuur en zo goed bekend was met het leven aan koningshoven, als uit zijn stukken blijkt?

De vraag stellen is haar beantwoorden, vindt Sandra Schruijer, hoogleraar organisatiewetenschap aan de UU en mede-organisator van de Vierde Nederlandse Shakespeare 'Authorship' Conferentie, die vorige week vrijdag en zaterdag in Utrecht en Amsterdam plaatsvond. Naar haar mening was niet 'William Shakspere of Stratford', zoals hij in de burgerlijke stand vermeld staat, maar Edward de Vere, zeventiende graaf van Oxford, de auteur van Hamlet, Othello en Macbeth. Dat hij niet onder eigen naam maar onder pseudoniem publiceerde, valt volgens haar onder meer te verklaren uit het feit dat de stukken delicate informatie bevatten.

Een paar jaar geleden kwam Schruijer voor het eerst in contact met Nederlandse Oxfordians. Na aanvankelijke scepsis raakte zij al snel overtuigd van de kracht van hun argumenten, want "er is geen enkel tastbaar bewijs dat William Shakspere de aan hem toegeschreven stukken ook echt heeft geschreven".

Ook voor het auteurschap van De Vere bestaat geen definitief en sluitend bewijs, erkent Schruijer, maar er is ongelofelijk veel circumstantial evidence. De Vere was zeer bereisd en had een bijzonder goede opleiding genoten. Bovendien had hij directe toegang tot het hof van Elizabeth en werd hij onder zijn eigen naam door een tijdgenoot geroemd als 'best for comedy among us'. "En trouwens, als Shakspere, de man van Stratford-upon-Avon, werkelijk de auteur was van al die stukken, dan is het toch volstrekt ongeloofwaardig, dat zijn dood geen enkele publiciteit heeft gekregen? Als hij werkelijk zo belezen was, dan is het toch onverklaarbaar dat in zijn testament, waarin zelfs zijn op een na beste bed staat vermeld, met geen woord wordt gerept over zijn boeken laat staan ongepubliceerde toneelstukken?"

Naast haar werk als hoogleraar in de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap is Schruijer ook bijna afgestudeerd historica. Het is vooral in die hoedanigheid dat de vraag naar de ware Shakespeare haar boeit, want zegt zij, in de stukken van Shakespeare of beter De Vere zitten veel autobiografische verwijzingen. Het inzicht dat De Vere de auteur is geweest, kan op tal van Shakespeare-teksten nieuw licht werpen maar vooral ook op de periode dat Koningin Elizabeth staatshoofd was."

Niet iedereen is daarvan overtuigd, want hoewel zich onder de Utrechtse anglicisten talloze erkende Shakespeare-specialisten bevinden, neemt geen van hen deel aan de conferentie. Heel jammer, vindt Schruijer, maar ze komen niet. "Wij nodigen ze telkens uit, maar er bestaat helaas een enorme kloof tussen Stratfordians en non-Stratfordians. In Engeland is het bijna heiligschennis om het auteurschap van Shakespeare ter discussie te stellen, maar ook hier ontstaat grote opwinding als je hardop twijfelt. Ik verbaas me daarover, want waarom zouden we deze kwestie als wetenschappers niet in alle openheid kunnen bespreken. Maar dat gaat gewoon niet. Het is zo'n emotionele discussie."

Voor meer informatie zie: www.shakespeare-whowashe.nl

Een reactie van Ton Hoenselaars, voorzitter van het Shakespeare-Genootschap van Nederland en Vlaanderen, Hij is verbonden aan de opleiding Engels in Utrecht:

Tientallen van Shakespeares tijdgenoten identificeren hem, onder meer in de Folio-uitgave van zijn werk uit 1623, als de schrijver van de toneelstukken en de gedichten en er is er niet één die zijn twijfel uitspreekt over het literaire kunnen van deze man. Er is dus sowieso géén reden om te twijfelen aan het auteurschap. The anti-Stratfordians simply haven't got a case.

De zogenaamde auteurskwestie baseert zich op gebrek aan tastbaar bewijs in de biografie van Shakespeare. Het vermoeden dat het hier dan maar zou gaan om een pseudoniem, is op zich een geniale vondst. Maar om die bewering te staven, is ook geen tastbaar bewijs voorhanden.

Wel leiden vermoedens tot kansberekening. Door middel van kansberekening wordt vaak, op onwetenschappelijke wijze, gedacht dat iets een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden. Dat is echter nog steeds geen tastbaar bewijs, dus geen bewijs, en dat is jammer, gezien de creativiteit en de vindingrijkheid die nodig zijn om tot zo'n fictie te komen.

Zoals ook Sherlock Holmes tegen Dr Watson zegt: 'The exception disproves the rule.' Slechts zelden slaagt iemand er in om een gebrek aan biografische en bibliografische gegevens om te zetten in een fictie die de meerderheid accepteert. En als het wel lukt verkoopt dat als warme broodjes, zoals de Da Vinci-Code van Dan Brown.

Shakespeare leert ons dat de partij die onder vuur wordt genomen, de

Stratfordians in dit geval, misschien het best een wijze stilte in acht kunnen nemen. Othello twijfelde aan de trouw van Desdemona. Hoe meer zij probeerde om haar onschuld te bewijzen, hoe meer Othello juist aan haar twijfelde. De desastreuze gevolgen voor Desdemona en voor Othello zijn bekend.

Beroemde citaten uit Hamlet

"Something is rotten in the state of Denmark"

"That it should come to this!"

"Frailty, thy name is woman"

"In my mind's eye"

"This above all: to thine own self be true"

"There's more between heaven and earth"

"Brevity is the soul of wit"

"Though this be madness, yet there is method in 't."

"To be, or not to be: that is the question"

"Alas, poor Yorick. I knew him"

Nederlandse vertalingen van To be or not to be

'Tisof tisnie daddist'

Te zijn of niet te zijn, ziedaar de vraag (Louis Bouwmeester als Hamlet, vertaling Burgersdijk, 1882)

Zijn of niet zijn, daar komt het hier op neêr (Eduard Verkade als Hamlet, vertaling Van Looy, 1907)

Bestaan of niet bestaan, dáár gaat het om

(Coen Flink als Hamlet, vertaling Voeten, 1957, maar ook: Eric Schneider (1966 en 1977), Hans Hoes (1983), Bart Sleegers (1993)

Te zijn of niet te zijn, dat is de vraag (Senne Rouffaer als Hamlet, vertaling Courteaux, 1964)

Wat is de vraag? Zijn of niet zijn, dat is de vraag (Karel Vingerhoets als Hamlet, vertaling Hugo Claus, 1986)

Er zijn - of er niet zijn, is het probleem (Pierre Bokma als Hamlet, mompelend in de coulissen, vertaling Komrij, 1986)

Zijn of niet zijn; dat is de vraag (Aus Greidanus sr. Als Hamlet, vertaling Bert Voeten, 1988)

Zijn of nìet zijn, ik wil weten (Peter van Heeringen als Hamlet, vertaling Alphenaar, 1996)

Zijn of niet zijn, daar gaat het om (Jacob Derwig als Hamlet, in de bewerking en regie van Theu Boermans, 1997)

De kwestie is natuurlijk: zijn of niet zijn. (Gijs Scholtens van Aschat als Hamlet, vertaling Albers, 1998)

Zijn of niet zijn, dat is de vraag. ('t Barre Land, vertaling van Bindervoet & Henkes 2001)

Tisof tisnie daddist (Jan Decorte als Hamlet, vertaling Decorte, 2001)

Ontmoet een mentor op internet

Op de middelbare school had elke scholier een mentor. Dat was een docent van Nederlands of wiskunde, of van een ander vak dat je een paar keer per week had, bij wie je één keer in de maand in zijn muffige kantoortje moest komen om je voortgang te bespreken. Als je gespijbeld had, wist hij het als eerste en als je cijfers onder de maat waren, was hij de eerste van wie je een reprimande of aanmoedigende preek kon verwachten.

Binnen de universiteit is er geen soortgelijke functie. Elke faculteit heeft weliswaar haar eigen studieadviseurs en tutoren, maar dit zijn personen waar de student meestal pas mee in aanraking komt als hij zelf het idee heeft dat er ergens in zijn opleiding iets mis gaat. Iemand die je van tevoren op problemen wijst, zoals die docent Nederlands in zijn muffige kantoortje, is er niet. In de vorm van het Mentor Mentee Systeem (MMS) geeft de universiteit nu studenten de mogelijkheid zelf een mentor te zoeken.

Praktijkervaring

Het MMS is een digitaal platform dat studenten, met name degenen die in hun afstudeerfase zitten, in contact brengt met afgestudeerden. Deze alumni, de mentoren, staan geregistreerd in een database op beroep, branche, voltooide studie en afstudeerdatum. Het idee is dat de student, de mentee, zo iemand weet te vinden die advies kan geven bij afstudeerproblemen of praktijkervaring kan delen als het gaat om het werken in een bepaalde branche. Ruim zevenhonderd afgestudeerden werken als vrijwilliger mee.

Het systeem werkt als volgt: via de website vraag je een wachtwoord aan om in te loggen in de database. Eenmaal ingelogd, geef je in een zoekbalk een opdracht: 'politiek' of 'wiskundige' bijvoorbeeld, en voor je het weet geeft de database alle mentoren die aan jouw zoekopdracht voldoen. Kind kan de was doen. Maar natuurlijk begint het hier pas. De database geeft de e-mailadressen van de relevante mentoren en dan is het aan de student om actie te ondernemen.

Een bedrijfje opzetten

De zoekopdracht die Isa McKechnie (23) invoerde, was 'ondernemer'. Vorig jaar haalde Isa haar master aan het Ethiek Instituut van de universiteit, maar het was haar al snel duidelijk dat ze niet een baan ambieerde in het verlengde van haar opleiding. "Toen ik, aan het begin van mijn master, aan een docent vroeg wat ik met mijn opleiding precies kon worden, antwoordde hij: 'Euh, je hebt toch ook een bachelor in Engels?' Daarmee wist ik wel genoeg."

Isa ging dus een andere kant op. "Mijn vriend is een personal coach, dat is iemand die door de juiste vragen te stellen knelpunten bij de klant ontdekt. Een soort therapeut, maar dan anders. Hij zag dat veel andere coaches geen goede werkruimte hadden om hun klanten te ontvangen. Dus daar zijn wij toen mee aan de gang gegaan." Het bedrijfje dat Isa en haar vriend willen opzetten, richt zich op het verhuren van bedrijfsruimtes, speciaal voor coaches. Nogal een ander onderwerp dan waar ze in is afgestudeerd. "Stomtoevallig zag ik in het alumnimagazine van de UU een kleine advertentie staan van het MMS. Ik hield me bezig met zaken waar ik weinig tot geen verstand van had: bedrijfsplannen, budgetten, winstverwachtingen. Het idee van een mentor, iemand met ervaring in zulke zaken, sprak me heel erg aan."

Koppelen

Isa voldoet aan het profiel van de student die Joost Gunther van het Universiteitsfonds in gedachten had. Hij zette het MMS-systeem op. "Vanuit de studenten was er altijd al vraag naar contacten met mensen in de praktijk. Om de haverklap kwamen er studenten bij het Alumnibureau binnenlopen met de vraag: 'Goh, kennen jullie niet iemand die in die en die branche werkt?' Meestal waren ze dan op zoek naar een stageadres, of waren ze benieuwd naar de gang van zaken in een bepaalde bedrijfstak. In ons alumnibestand staan ongeveer 75.000 namen, dus het lukte altijd de student aan iemand te koppelen. Maar wanneer je voor iedere student persoonlijk een alumnus moet gaan zoeken, kost dit veel tijd."

Met het MMS-systeem anticipeerde Gunther op een toename van dit soort verzoekjes. "In het bama-systeem kunnen studenten een master volgen in een andere studierichting dan waarin ze hun bachelor hebben gehaald. Maar na drie jaar is de overstap naar een andere, onbekende richting niet makkelijk. Welke master is dan de juiste keuze? De mensen die deze vraag het beste kunnen beantwoorden zijn de alumni. Dat zijn de mensen die al zijn afgestudeerd in de master waar jij over twijfelt, of die al werken in de sector waar jij je zinnen op hebt gezet."

Geen arbeidsbureau

Het nieuwe platform is handig afgekeken van de prestigieuze London School of Economics, die al jaren met een dergelijk systeem werkt. De ontmoetingsplek is het internet, een redelijk anonieme locatie. Isa: "Toen ik in het zoeksysteem 'ondernemer' invoerde kwamen er acht, negen namen uit. Op goed geluk heb ik die allemaal hetzelfde mailtje gestuurd, over wie ik was en waar ik mee bezig was. Het klinkt misschien vreemd, maar ergens vond ik het een beetje eng. Door advies te vragen aan iemand die je niet kent, stel je jezelf toch heel kwetsbaar op."

De kwetsbaarheid werd beloond, zegt Isa. "Op mijn mailtje kreeg ik twee reacties, dat is niet veel, maar het waren wel reacties van mensen die echt verstand hadden van de dingen waar ik vragen over had. Ze werken allebei voor grote consultancybureaus; het zijn professionals die, als je ze inhuurt, tweehonderd euro per uur kosten."

Vervolgens werd Isa, zoals je van een goede mentor kan verwachten, flink op haar vingers gekeken. "Van beide mentoren kreeg ik een hele waslijst aan opmerkingen. Vaak waren het concrete aanwijzingen, dat de omzet-winstverwachtingen niet realistisch waren bijvoorbeeld. Terwijl mijn vriend en ik ons bedrijfsplan uitwerkten, hebben we continu met de mentoren heen en weer gemaild. Ze hebben veel tijd in ons gestopt."

Het is wel de bedoeling, zegt Gunther, dat het alleen bij advies blijft. Het MMS moet geen geïmproviseerd arbeidsbureau worden. "Het kan niet zo zijn dat mentees alle mentoren gaan mailen met de vraag: 'Wie heeft er een baan voor me?'." Maar zo ver is het in de praktijk nog niet gekomen. Tegenover de zevenhonderd mentoren staan nog maar honderd mentees. Het MMS zit nog in de beginfase. Gunther: "Het systeem loopt net een jaar, dus we hebben nog niet de naamsbekendheid die we zouden willen, maar we hebben er vertrouwen in dat dat vanzelf komt."

Isa heeft ondertussen haar bedrijfsplan klaar. In september hoopt ze te starten. Met dank aan haar mentoren: "Het is wel een mooi idee, dat je je kennis wilt doorgeven aan de volgende generatie. Heel idealistisch eigenlijk."

Noot: Aanmelden voor het MMS kan via www.uu.nl/mms

interview met Deirdre Curtin

Erik Hardeman,

Ik ben in 1960 in Dublin geboren en heb Europees Recht gestudeerd aan University College Dublin en aan Trinity College, waar Mary Robinson, de latere Ierse president, mijn hoogleraar was. Ik heb daarna nog even als advocaat gewerkt, maar al op mijn 23e ben ik uit Ierland weggegaan. Ik wilde mijn vleugels uitslaan en toen ik docent in Leiden kon worden, hoefde ik niet lang na te denken. Vergeet niet dat Ierland toen nog een heel conservatief land was. Het was de tijd van de referenda over abortus en echtscheiding en de sfeer was er voor vrouwen allesbehalve stimulerend. Overigens viel het me hier ook niet mee. Ik dacht dat ik in een heel liberaal land terecht zou komen, maar de sfeer was ook in Leiden bij velen nog erg van: ach meisje, wat zul je je druk maken, op een gegeven moment ga je toch trouwen.

Na anderhalf jaar vroeg de Ierse rechter van het Hof van Justitie in Luxemburg mij als medewerker en dat ben ik vijf jaar geweest. Dat was natuurlijk geweldig voor mijn talen, want ik moest al mijn stukken in het Frans schrijven. Dat was niet gemakkelijk, maar ik had er in ieder geval een stuk minder moeite mee dan mijn Ierse rechter. Intussen was ik blijven publiceren en na mijn promotie kreeg ik in 1992 in Utrecht een post als hoogleraar Recht van Internationale Organisaties aangeboden.

Ik heb me in mijn onderzoek van meet af aan gefocust op de Europese Unie en dan met name op de vraag naar de legitimiteit van de besluitvorming. Aanvankelijk was dat geen probleem. De EU was in aanleg een internationale organisatie zonder politieke ambities. Maar met het verdrag van Maastricht kwam daar in 1992 verandering in. Van een economische unie werd de EU steeds meer ook een politieke unie. Maar terwijl het aantal bestuursorganen groeide, werd nergens duidelijk vastgelegd hoe de democratische controle op dat bestuurlijke apparaat moest worden georganiseerd. Met name de Raad van Ministers heeft steeds meer macht gekregen, noch de nationale parlementen noch de Europese parlementariërs zijn in staat om die macht afdoende te controleren.

Ik maak me daar zorgen over en in mijn onderzoek probeer ik me af te vragen hoe je dat soort zaken beter in de greep kunt krijgen. Dat is uiteraard geen strikt juridische vraagstelling en ik ben dan ook meer en meer in gesprek geraakt met politicologen en bestuurskundigen. Het aardige is dat de politieke wetenschap veel empirischer te werk gaat dan juristen gewend zijn. Men kijkt heel precies naar wat er gebeurt. Hoe zit de EU als politiek systeem precies in elkaar? Welke uitvoerende macht ligt bij welk orgaan? En hoe verantwoorden al die commissies en agentschappen zich? Wat wij in de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap proberen te doen is die black box van besluitvormende organen een beetje doorzichtig maken, en getuige het succes van onze publicaties en van de subsidies die wij binnenhalen, lukt dat ons team aardig.

De vraag is natuurlijk hoe het nu verder moet met Europa. Ik weet dat veel mensen de Europese grondwet als een stap in de richting van een Europese staat hebben beschouwd, maar zelf zag ik dat niet zo. De grondwet consolideerde vooral zaken die eerder al geregeld waren. Ik had op detailpunten ook wel mijn bezwaren, maar grosso modo zag ik toch vooral kansen. Vandaar dat ik voor heb gestemd. Maar ja, ik ben dan ook een echte 'Europeaan', ik geloof in de Europese integratie. Neem alleen al het feit dat de politieke besluitvorming tussen zoveel landen met vaak tegengestelde belangen tegenwoordig in een vreedzaam kader plaats vindt. Dat is een enorme verworvenheid, waar we te weinig bij stilstaan.

Het probleem is dat de EU iets is wat het midden houdt tussen een internationale organisatie zonder uitvoerende macht en een zelfstandige staat in wording. Het is iets nieuws, ik noem het een politieke organisatie, en daarvoor moeten we een geschikte bestuursvorm zien te ontwikkelen met voldoende controle op de uitvoerende macht. Het Europese parlement is daarvoor niet het enige mogelijke antwoord, vooral omdat er nog veel problemen zijn ten aanzien van de vraag hoe representatief dat is. Daarom vind ik dat nationale parlementen en nationale politieke partijen een veel actievere rol in Europa zouden moeten spelen. Zij zouden het voortouw moeten nemen in de publieke discussie over de richting die Europa uit moet en over de beleidskeuzes die daarbij nationaal een rol zouden moeten spelen.

Voor mij hoeft er geen referendum over Europa meer te komen, want de toekomst van Europa is veel te ingewikkeld om in die vorm aan burgers voor te leggen. Wat me zorgen baart, is de haast die men nu opeens heeft. In 2009 zijn er weer Europese verkiezingen. Waarom houden we in de komende twee jaar niet in alle lidstaten een goede discussie over de toekomst van Europa en laten we de burgers daarna via hun keuze voor het Europese parlement bepalen welke kant het op moet? Dat zou naar mijn idee de ideale manier zijn om wat meer draagvlak voor Europa te creëren.

In mijn dankwoord heb ik maandag ook de Universiteit Utrecht betrokken, want die heeft me fantastisch opgevangen. Ik heb mijn benoeming altijd een kredietbenoeming genoemd, want ik was 32 en niet erg bekend, en ik had ook nog een kind. Bovendien kreeg ik vervolgens in redelijk snel tempo nog drie kinderen. Maar ik heb altijd alle medewerking gekregen. Tot en met mijn derde kind ben ik fulltime blijven werken, maar daarna wilde ik liever voor een tijdje een parttime leerstoel. Daarom heb ik mijn leerstoel bij Rechten in 2003 verruild voor een nieuwe en inhoudelijk zeer uitdagende leerstoel bij USBO.

Het is niet altijd even makkelijk geweest om werk en gezin te combineren, zeker niet omdat mijn man het ook heel druk heeft. Tegenwoordig gaat het goed, maar er zijn momenten geweest dat ik dacht: ik geef het op, dit is gewoon niet meer te doen. Ik heb een enorme passie voor mijn werk en dat heeft me geholpen, anders had ik het niet volgehouden. Vooral de eisen die aan je worden gesteld na een periode van zwangerschapsverlof breken je op. De competitie is tegenwoordig keihard en als je niet voldoende publiceert, ga je maar veel onderwijs geven. In die zin bestaat er nog steeds een glazen plafond, want dat is voor veel vrouwen een vicieuze cirkel, waar ze niet gemakkelijk uitkomen. Ik vind dat zo verkeerd.

Mijn kinderen zijn uiteraard echte Nederlanders en ikzelf heb naast de Ierse al jaren ook de Nederlandse nationaliteit. Ik zie mezelf dan ook niet zo snel meer uit Nederland vertrekken. Ik ben inmiddels ook aan heel wat van jullie eigenaardigheden gewend, maar wat me blijft verbazen, is jullie gewoonte om koffiemelk in de koffie te doen. Het idee dat je daarvoor geen echte melk gebruikt, wil er bij mij niet in. Nee echt, bij het schenken van koffiemelk houdt mijn inburgering op."

Gelikte presentaties, maar het gaat om de resultaten

Ze helpen vrouwen op vuilnisbelten in Manilla, gehandicapte kinderen in de Oekraïne en jonge asielzoekers in Nederland. Leden van de studentenorganisatie SIFE willen de wereld verbeteren. Tijdens de jaarlijkse Nationale Competitie bepalen managers van corporate Nederland welk SIFE-team, uit welke studentenstad, daar het best in slaagt.

"Dit is Bibi. Bibi woont op de vuilnisbelt Payatas vlakbij de hoofdstad van de Filippijnen, Manilla. Om in haar levensonderhoud te voorzien, verkoopt ze mandjes gemaakt van spullen die ze vindt op de vuilnisbelt. Net als de andere vrouwen die op de vuilnisbelt wonen en werken, heeft ze vaak minder dan één dollar per dag te besteden. Daarnaast kampt ze met ondervoeding en een gebrek aan hygiëne. Wij hebben geprobeerd om de situatie voor Bibi en alle andere vrouwen daar te verbeteren."

Aan het woord is een ietwat nerveuze Pieter Huisman, student Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Utrecht en voorzitter van Utrecht SIFE. Gekleed in een keurig donker pak en een rood-blauwe stropdas bijt hij samen met drie medepresentatoren in de Amsterdamse Heineken Experience het spits af van de Nationale Competitie 2007 van Students in Free Enterprise (SIFE) Nederland. Een vijftal juryleden en tientallen toeschouwers kijken belangstellend, maar ook kritisch toe.

"De Nationale Competitie is hét moment om te laten zien wat je als team hebt bereikt en geleerd", fluistert student onderwijskunde en psychologie Shelitha van Hunen, terwijl ze de vorderingen van haar SIFE-genoten angstvallig in de gaten houdt. "Ons team heeft enorm veel tijd besteed aan de presentatie en de projecten. Het zou fantastisch zijn als we daarvoor beloond worden. Winnen we vandaag, dan mogen we in oktober naar New York om daar SIFE Nederland te vertegenwoordigen tijdens de SIFE World Cup."

Microkrediet en AMA's

Elk van de elf Nederlandse SIFE-teams hoopt vandaag tijdens een 24 minuten durende presentatie aan te tonen dat zij in het afgelopen jaar beter hebben voldaan aan de internationale SIFE-principes dan de tien anderen. Die principes houden in dat studenten onder het motto Helping people to achieve their dreams through free enterprise education projecten bedenken en uitvoeren om de economische mogelijkheden van anderen te vergroten. Een hele mond vol, maar volgens bestuurslid Viola Zanetti is het eigenlijk heel simpel: "Het doel van SIFE is de kwaliteit van leven van minderbedeelde mensen overal ter wereld op een zodanige manier te verbeteren dat ze na afloop zelfstandig en vooral duurzaam aan de slag kunnen."

Aan het Utrechtse SIFE-presentatieteam bestaande uit Pieter, Nina, Martijn en Evelien de taak om tijdens de wedstrijd hun projecten te promoten. Pieter begint met het relaas over de vrouwen op de vuilnisbelt die ze hebben geholpen met een microkrediet, Nina vertelt hoe ze Turkse jongeren hebben warmgemaakt voor innovatief ondernemen en Martijn hoe ze ex-AMA's hebben geleerd een bedrijfsplan voor in het land van herkomst op te stellen.

"Ze doen het best goed", zegt student Commerciële Economie Patricia van de Hogeschool Drenthe zo zacht als ze kan om de presentatie niet te storen. Patricia heeft de afgelopen jaren heel wat SIFE-competities bijgewoond en vindt dat het Utrechtse team goed op elkaar is ingespeeld met een strak geregisseerde presentatie. "Mijn enige kritiek is dat ze misschien iets te veel workshops en bedrijfsplannen hebben. Maar dat hoeft geen probleem te zijn. Ook als je op die manier een aantal ondernemingen in het zadel hebt geholpen, win je."

Harde muziek en flashy beelden van jongeren kondigen het laatste project van Utrecht SIFE aan: Millennium Awareness. "In dit project bieden wij workshops aan bij Schoevers MBO over de doelstellingen van de VN", vertelt Evelien. "Daarmee proberen we bewustwording te creëren over de grote ongelijkheid in de wereld en studenten te bewegen zelf iets bij te dragen aan de wereld. Zo gaan de studenten volgend studiejaar met hun kennis uit de workshop een evenement organiseren om geld op te halen voor ons Payatas-project."

Het Utrechtse team sluit af met een praatje over de groei van Utrecht SIFE, het aanstellen van nieuwe leden en de hoeveelheid aandacht die zij in het afgelopen jaar van de media hebben gehad. "Dat viel allemaal best mee", zegt een opgeluchte Pieter als ook het vragenrondje van de jury - bestaande uit topmanagers van Heineken, KPMG, KLM, Philips en Unilever - zonder kleerscheuren is overleefd. "Nu is het afwachten wat de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool Drenthe tijdens hun presentaties gaan doen."

De teams die tijdens de competitie strijden om de 'hoofdprijs' zijn opgedeeld in drie pools. Slechts één van de drie teams uit de pool van Utrecht SIFE mag na de lunch door naar de finale. Pieter: "Drenthe is een geduchte tegenstander. Zij hebben de Nationale Competitie al eens eerder gewonnen en staan bekend om hun goede presentaties." Over de kwaliteiten van SIFE UvA zegt hij: "Zij bestaan nog maar heel kort. Ik heb werkelijk geen idee wat zij tot nu toe gepresteerd hebben. Maar ik ben wel heel nieuwsgierig!"

Een mechanisch riedeltje

Een educatieprogramma voor mensen in Amsterdam Zuidoost, een workshop ondernemerschap in Ghana en 'het ontwikkelen van ondernemerschapsbewustzijn onder kinderen', dat zijn de projecten van de studenten van de UvA. De Hogeschool Drenthe probeert de concurrentie af te troeven met een Fair Fashion-project, hulp aan gehandicapte kinderen in de Oekraïne en het verbeteren van ondernemerschap in Malawi. Pieter: "Ik had meer van de presentaties van de andere teams verwacht. Volgens mij maken we een goede kans."

Daar denkt Jouke van SIFE UvA anders over. "Ik vond de presentatie van Utrecht veel te mechanisch en gelikt. Die van ons was veel spontaner. We pakten de mensen echt bij hun lurven met onze projecten. Het Utrechtse team werkte gewoon een riedeltje af." En hoe zit het met het inhoudelijke deel? "Wij hebben veel minder concrete resultaten omdat we nog maar zo kort bestaan. Maar het zou unfair zijn als de jury ons daarop gaat beoordelen."

Bert-Jan van de Hogeschool Drenthe maakt zich als een van de weinigen niet erg druk om de uitslag van de jury: "We hebben ons best gedaan. Natuurlijk hoop ik dat we winnen, maar ik vind het eigenlijk vooral leuk om eens te zien waar andere SIFE-teams zich het hele jaar mee bezig hebben gehouden." Pieter knikt instemmend. "Als je aan je vrienden uitlegt wat SIFE is en wat je precies doet, dan kost dat heel veel tijd. Hier sta je met allemaal SIFE-ingewijden en kun je het enthousiasme over je projecten delen. Dat geeft zo'n goed gevoel."

Goed gevoel of niet, uiteindelijk gaat het er vandaag toch om wie de winnaar wordt. En helaas, na een lunch van kroketten, garnalen en broodjes brie blijkt niet Utrecht, maar Drenthe door te gaan naar de finale. Een gesmoord 'godverdomme' klinkt uit de hoek van de Utrecht SIFE-clan, de voorzitter van SIFE UvA springt ontstemd omhoog. "Wij zijn nog maar net begonnen, heeft de jury daar wel rekening mee gehouden?", roept hij naar niemand in het bijzonder. "Dit slaat nergens op", vult zijn studiegenoot Jouke aan. "Wij waren duidelijk de beste."

Maar niet volgens de jury. De Hogeschool van Drenthe, INHOLLAND Rotterdam en CHN Leeuwarden gaan in de finale de strijd met elkaar aan. De winnaar: CHN Leeuwarden. "Terecht", concludeert Pieter. "Ze hadden goede resultaten, een mooie presentatie, heel duidelijk en imposant allemaal." Een beetje frustrerend dat ze zelf niet in de finale stonden, is het wel. Pieter: "Ach ja. Het is natuurlijk altijd leuk als je wint, maar uiteindelijk gaat het om de projecten. Daar gaan we ons de komende tijd gewoon weer op focussen. En nu lust ik wel een biertje!"

Fleur Baxmeier

Kader: SIFE, voluit Students in Free Enterprise, is een internationale studentenorganisatie die minderbedeelden in de wereld wil helpen om zichzelf te helpen. Het initiatief voor het oprichten van SIFE kwam ooit vanuit het Amerikaanse bedrijfsleven. Op dit moment is SIFE actief op meer dan 1900 universiteiten en hogescholen in 47 landen. Eind mei vond voor de vijfde keer de Nationale Competitie van SIFE Nederland plaats. Tijdens deze dag streden SIFE-delegaties van elf Nederlandse universiteiten en hogescholen om de hoofdprijs: deelname aan de SIFE World Cup in New York.

'Wij pakten de mensen echt bij de lurven met onze projecten'

Vacante raadszetels

Eerst even de feiten: voor de periode 2007-2009 blijven in de faculteitsraad van Sociale Wetenschappen drie personeelszetels leeg. Bij Diergeneeskunde zijn dat er twee en bij Geesteswetenschappen drie.

Bij zijn afscheid in 2003 na twintig jaar Universiteitsraad zei Rien de Bie dat sinds de invoering van de MUB in 1996 de invloed van de medezeggenschap minimaal is geworden. "De MUB veranderde de raadsleden van medebestuurders in medezeggers. De raden spelen geen rol meer in de besluitvorming. Dat sijpelt door naar de werkvloer. Men gelooft er niet meer in."

Krijgt De Bie gelijk, of is het een incident dat er nu zetels leeg blijven? Het Ublad bezocht de faculteiten om er de balans op te maken van de kennelijk zorgelijke staat van de medezeggenschap.

Diergeneeskunde

Raadsvoorzitter Bert Nederbragt van Diergeneeskunde: "Het wordt wel steeds moeilijker de kandidatenlijsten te vullen. In 2002 waren er nog 46 kandidaten voor de acht personeelszetels, in 2005 tien en nu dus maar 6." Als oorzaken noemt hij dat lidmaatschap van de raad veel tijd en inspanning kost. "Veel medewerkers hebben zich de afgelopen jaren ingespannen voor de invoering van Focus & Massa bij onderzoek, voor de bama bij onderwijs en voor de vernieuwbouw in de klinische sector. Ook spelen de beperkte bevoegdheden van de raden sinds de invoering van de MUB een rol. Door een grote groep wordt de medezeggenschap als te vrijblijvend gezien."

In de praktijk betekent deze uitslag dat vier van de acht departementen niet in de raad vertegenwoordigd zijn, weet Nederbragt. "Zolang de zittende raadsleden beschikken over gezond verstand hoeft het geen gevolgen te hebben, maar ze zullen zich extra moeten inspannen om voeling te houden met de ontbrekende departementen. Als dat niet lukt zal de belangstelling voor de medezeggenschap nog verder afnemen."

Bètafaculteit

Volgens Hans Goedemans, voorzitter van de kiescommissie Bètawetenschappen, was het na enig lobbywerk niet moeilijk voldoende kandidaten te vinden. Dat heeft, denkt hij, te maken met de vorming van deze nieuwe faculteit. "De verkiezingen dragen bij aan de wording van de faculteit. We moeten er met elkaar iets van maken en hoe levendiger dat proces verloopt, hoe beter de faculteit wordt. Ik hoop, dat de raad geen vertegenwoordiging wordt van de oude subfaculteiten. Als je alleen opkomt voor je eigen stek, dan gaat dat tegen je werken. Dan word je niet meer serieus genomen."

Voorzitter van de departementsraad Natuur- & Sterrenkunde Joost van Hoof relativeert het optimisme van Goedemans. "Algemene oproepen voor kandidaten hadden geen resultaat. Men staat niet te trappelen om raadslid te mogen worden maar na wat duw- en trekwerk is het toch gelukt. De nieuwe faculteit staat op afstand en er wordt gekankerd dat de medezeggenschap weinig voorstelt."

Rebo

Jan Klanderman, voorzitter van de Reboraad (Rechten, Economie, Bestuur- & Organisatiewetenschap) ziet geen trend van teruglopende belangstelling. "Ondanks de toegenomen werkdruk lukt het toch om voldoende goede mensen te vinden. Dat komt ook omdat de departementen er hard aan trekken. Dat voelen zij als hun plicht. Algemene oproepen werken niet. De mensen in de medezeggenschap moeten er zelf achteraan, maar dan komt het goed. Bovendien hebben juristen het regelen in het bloed zitten. Wellicht komt het ook doordat ons bestuur wordt gezien als een club waarmee je zaken kan doen."

Klanderman betreurt het dat de inzet van raadsleden onvoldoende wordt gewaardeerd. "Geef een raadslid een extra periodiek of zo. Nu mag je blij zijn als je er niet op achteruit gaat, want de compensatie voor raadswerk wordt niet altijd geregeld. Dan krijgt een raadslid te horen dat de roosters al vaststaan, er zieken zijn, of dat er personeelstekort is."

Klanderman vindt de medezeggenschap heel belangrijk. "De raad moet de belangen van onderwijs en onderzoek afwegen en daarbij conflicten voorkomen. Soms moet het bestuur gecorrigeerd worden zoals bij het hooglerarenplan. Als er onvoldoende toezicht wordt uitgeoefend op het bestuur gaat het onherroepelijk mis."

Volgens André Manders van Bestuurs- en Organisatiewetenschap ligt de ogenschijnlijke teloorgang van de medezeggenschap niet aan de MUB. "Toen die tien jaar geleden werd ingevoerd ging het aanvankelijk goed. Mensen waren bevlogen. Dat zie je nu niet meer. De motieven zijn persoonlijker geworden: Werkdruk, publicatieplicht, onderwijsdruk... Een raad is een orgaan op behoorlijke afstand en dan worden er al snel andere prioriteiten gesteld. Het is een handige zet van de universiteit om de werkdruk zo hoog op te schroeven dat men geen tijd en zin meer heeft in medezeggenschap. Bovendien: ik zie vooral goed functionerende raden daar waar zaken aan de orde zijn die de mensen raken, zoals bij de Bètawetenschappen. Waar de structuur stabiel is, zoals bij Sociale Wetenschappen, of waar de brandhaarden ontbreken, zoals bij Geesteswetenschappen waar Letteren dominant is, neemt de belangstelling voor medezeggenschap af. Geen strijd, geen kandidaten."

Geowetenschappen

Ook bij Geowetenschappen zijn er voldoende kandidaten, vertelt raadsvoorzitter Fred Toppen. "Het is gelukt via een persoonlijke lobby want algemene oproepen werken niet. Bij het ene departement gaat het makkelijker dan bij het andere. De medezeggenschap ligt niet meer zo lekker als vroeger. Dat komt door de MUB, ongetwijfeld, maar ook door de werkdruk en de bestuursstijl. Er wordt meer geregeld tussen de decanen en het college van bestuur en dan heeft de raad weinig meer in te brengen. Het zal juridisch wel kloppen, maar de raad heeft toch het gevoel een paar keer te zijn gepasseerd, zoals bij de reorganisatie van Aardwetenschappen. Er wordt wel gezegd dat de raad meer moet gaan meedenken maar daar ben ik huiverig voor. De raad heeft een controlerende taak en meedenken kan leiden tot medeschuldig zijn. Dat tast die controlerende taak aan."

Sociale Wetenschappen

Peter Selten, raadsvoorzitter bij Sociale Wetenschappen, ziet het gebrek aan kandidaten - "De twee grootste studierichtingen Pedagogiek en Psychologie zijn helemaal niet vertegenwoordigd" - wel degelijk als een trend. "Het is een samenloop van een aantal ontwikkelingen. Op de eerste plaats is er de individualisering in de samenleving. De sociale binding is minder geworden en de keuzemogelijkheden zijn toegenomen. Je ziet overal dat het moeilijk is om vrijwilligers te vinden. Ideologische of politieke motieven spelen nauwelijks meer een rol. Mensen zetten zich alleen nog in als het van direct belang is voor de eigen groep, bijvoorbeeld in het opleidingsbestuur. De inzet voor het algemeen belang kalft af.

"Op de tweede plaats is er de MUB. Die heeft de universiteit een hiërarchische structuur gegeven. Er gaat veel meer top-down, het gevoel leeft dat de raden weinig kunnen betekenen. Als er ingrijpende besluiten worden genomen, gebeurt toch wat de bazen willen. Kijk maar naar de reorganisatie van de ICT. De Uraad blaft, maar de karavaan trekt verder. Medezeggenschap als rituele dans. De raad is onvoldoende ingesteld op zijn nieuwe rol. Parlementje spelen werkt niet meer. Ze doen nog alsof ze meebesluiten en dat is niet zo. Dat betekent volgens mij dat de raad minder reactief zou moeten worden, niet moet wachten op het bestuur, maar een eigen agenda moet hebben die past bij de eigen bevoegdheden. Niet elke komma van de begroting navlooien maar kijken of bepaalde zaken zijn gerealiseerd die belangrijk zijn voor de toekomst.

"Op de derde plaats is er de toegenomen werkdruk. De kwaliteitscriteria voor onderzoek zijn hoger dan tien jaar geleden. Er moet meer gepubliceerd worden en het kost steeds meer tijd en moeite om iets gepubliceerd te krijgen. Soms ben je een jaar of langer bezig. Er zijn minder docenturen per student terwijl die dezelfde of meer aandacht moet krijgen. Dat maakt dat men andere prioriteiten gaat stellen en de raad aan zich voorbij laat gaan."

"Het is toch eigenlijk te gek dat je in zo'n grote organisatie geen tien mensen kan vinden die zich in willen zetten", meent Selten. "Het gaat misschien te goed met de faculteit. Al jaren bestaat er consensus over de hoofdlijnen."

Voor Jos van Oostrum van Sociale Psychologie daarentegen is de medezeggenschap een achterhaald fenomeen. Hij vertrouwt liever op de vakbond. "Het beleid komt toch van boven, van de minister of het cvb. Medezeggenschap stelt weinig voor en ik heb er geen behoefte aan. Ik ben raadslid geweest toen het nog leuk was. De komst van de MUB heeft ervoor gezorgd dat de raden alleen nog punten en komma's kunnen zetten. Ze zijn volkomen afhankelijk van de welwillendheid van de decaan en die luistert naar zijn managers en de hoogleraren. Het idee bij Psychologie is dat we onze eigen kanalen moeten gebruiken om de decaan te bereiken. Niet de raad.

Geesteswetenschappen

Volgens Jan Wagenaar, voorzitter personeelsgeleding Geesteswetenschappen, heeft de zoektocht naar kandidaten in zijn faculteit niets opgeleverd. "De zittende raadsleden en ik hebben er echt hard aan getrokken maar helaas blijven drie stoelen leeg. Ik begrijp dat veel mensen vinden dat de medezeggenschap onder de MUB nog maar weinig voorstelt. Daar komt bij dat voor Geesteswetenschappen is besloten op departementsniveau geen medezeggenschap te organiseren. De nieuwe faculteit staat daardoor op grote afstand van de werkvloer. Een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan kandidaten is ook de hoge werkdruk. Lid zijn van een raad vergt tijd en die is er niet, zeker nu nog steeds onduidelijk is hoe het gaat met de compensatie voor het raadswerk.

"Ik ben bang dat het in de toekomst niet beter zal worden. Als er verloop is onder de raadsleden zullen er nog meer lege stoelen komen. Ik voorzie verlies van aanzien en slagkracht, omdat het werk met steeds minder mensen moet worden gedaan. Ook zal de voeling met de achterban minder worden. En toch is het raadswerk belangrijk. Vooral het optreden van de personeelsgeleding als ondernemingsraad is erg nuttig. Ik hoop dat we de mensen daarmee enthousiast kunnen maken, maar het geheel overziend word ik er niet vrolijk van."

Arjen Segers, voorzitter studentengeleding Geesteswetenschappen, vindt het merkwaardig dat een faculteit met 21 bacheloropleidingen, 62 masterprogramma's, 7000 studenten en meer dan 640 fulltime stafleden, het niet voor elkaar krijgt om een volledige faculteitsraad te vormen. "Als nog geen twaalf personen bereid zijn om plaats te nemen in de raad, ondermijnt dat het gezag van de raad. Het faculteitsbestuur kan een permanent onderbezette raad toch nauwelijks nog serieus nemen? Daarnaast levert het een scheve verhouding op tussen studenten en personeel.

Ewout van der Knaap van Duits is gevraagd om kandidaat te zijn, maar heeft daarvan afgezien. "Ik ben al eens raadslid geweest en dat was heel bevredigend. Maar het raadswerk komt bovenop mijn andere taken en dat heeft de doorslag gegeven. Ik heb maar een kleine aanstelling en moet noodgedwongen andere prioriteiten stellen. Mijn indruk is dat de medezeggenschap zowel bij medewerkers als op bestuurlijk niveau minder gewichtig is geworden. Er zijn onvoldoende prikkels en de aanstellingsruimte om een raadslid te compenseren ontbreekt, zeker bij de kleine opleidingen.

'Geef een raadslid een extra periodiek of zo'

'De Uraad blaft, maar de karavaan trekt verder. Medezeggenschap als rituele dans'

'Geen strijd, geen kandidaten'

'Als er onvoldoende toezicht wordt uitgeoefend op het bestuur gaat het onherroepelijk mis'

'We kiezen niet voor grootschalige landbouw maar voor kleine moestuintjes'

Rechten en psychologie splitsen zich op in colleges

Jesus-Christ's 0-0, zo kopte ooit een Britse krant. En iedere lezer begreep dat in Cambridge studenten een voetbalwedstrijd hadden gespeeld. De prille Utrechtse colleges zijn nog niet zo bekend. Maar ze bewijzen nu al een succesvol alternatief te kunnen zijn voor de eenheidsworst van weleer.

Het universitaire onderwijslandschap is aan een herverkaveling toe. Opleidingen willen meer rekening houden met de uiteenlopende wensen en talenten van studenten. Utrecht differentieert er daarom op los, het wil de Universiteit van de Colleges worden. Of misschien toch liever de Universiteit van de Onderwijsdifferentiatie?

Het is alweer bijna tien jaar geleden dat de Universiteit Utrecht van start ging met een gewaagd experiment dat haaks stond op de toenmalige, grootschalige en nivellerende onderwijspraktijk. Het University College Utrecht, gehuisvest op het terrein van de voormalige Kromhoutkazerne, geldt sinds de oprichting in 1998 als een landelijk proeflaboratorium. In een campusachtige setting naar Angelsaksisch model trekken studenten en docenten intensief met elkaar op in kleine groepen. Studenten worden geselecteerd op ambitie en talent. De studieresultaten van de UCU-studenten zijn bovengemiddeld en de uitval is laag. Op 31 mei zwaaide de zevende lichting van tweehonderd studenten af met een graduation ceremony in de Stadsschouwburg.

Tijdens haar nieuwjaarsspeech begin januari kondigde bestuursvoorzitter Yvonne van Rooy aan dat 'de grootste universiteit van Nederland' steeds meer te herkennen zal zijn aan haar kleinschalige aanpak van het onderwijs. Het University College Utrecht is één geslaagd voorbeeld, aldus van Rooy, maar inmiddels hebben Rechten en Psychologie hun eigen colleges gerealiseerd. Alle faculteiten zijn bovendien druk met het ontwikkelen van honoursprogramma's. Dat zijn extra lesprogramma's voor studenten die meer willen en kunnen dan het reguliere curriculum te bieden heeft. Yvonne van Rooy: "Wij zijn uitstekend gepositioneerd om de Universiteit van de Colleges te worden."

Utrecht Law College

De ervaringen van het University College hebben zeker een rol gespeeld bij de herinrichting van het eerstejaars rechtenonderwijs. Rechtsgeleerdheid begon in 2005 met dit speciale traject binnen de bacheloropleiding voor 75 tot 100 extra gemotiveerde en enthousiaste studenten onder de meer dan negenhonderd eerstejaars.

Peter Rijpkema - universitair Docent van het Jaar 2007 - coördineert het Utrecht Law College (ULC). "We kiezen niet voor grootschalige landbouw maar voor veel kleine moestuintjes. Met een ploegje gelijkgezinde docenten hebben we de decaan enkele jaren geleden gevraagd of we konden beginnen met drie werkgroepen van 25 studenten. We hebben geluk gehad dat NRC Handelsblad een groot voorpaginabericht wijdde aan ons prille initiatief. Dat artikel leidde tot kamervragen: was zo'n eliteopleiding wel verantwoord? Toenmalig staatssecretaris Mark Rutte verdedigde ons idee in het parlement, het paste in zijn straatje. Na twee weken hadden we 225 aanmeldingen voor de 75 plaatsen die we te vergeven hadden. Allerlei mensen uit de beroepspraktijk vroegen prompt wat ze voor het ULC konden betekenen."

Studenten van het Law College maken vanaf dag 1 kennis met de beroepspraktijk. "Aan het eind van het eerste semester organiseren we een oefenrechtbank in het Utrechtse Gerechtshof, met alles erop en eraan. Politieverslagen, getuigenverhoren, daar zijn onze studenten dagen of weken mee bezig. Ze houden een pleidooi voor een echte rechter. Juist door de participatie in de academische rechtspraktijk bereiken ze de broodnodige verdieping."

Nu het ULC twee jaar draait, verbaast Rijpkema zich over het tempo van de ontwikkelingen. "We zitten op dit moment al waar we over vijf jaar hoopten uit te komen." Bovendien zijn de eerstejaars werkgroepen dit najaar voor het eerst opnieuw ingedeeld na het eerste semester. Dit gebeurde op basis van studieresultaten. Die herindeling blijkt, volgens Rijpkema, bij studenten uit alle groepen goed te vallen, omdat een ieder zich beter gewaardeerd voelt. Elke student wordt op het eigen niveau aangesproken: niet alleen de excellente studenten, maar ook degenen die wat minder ambitieus zijn.

De ervaringen van het Law College zijn ook gebruikt bij de herinrichting van het bachelorprogramma dat in 2008 wordt ingevoerd. De Utrechtse rechtenopleiding ambieert zeker niet het Harvard aan de Vecht te worden, bezweert Rijpkema. "Het college is bedoeld voor de vroegbloeiers die meteen weten wat ze willen. Maar we hebben verschillende groepen van verschillende niveaus iets te bieden, ook de laatbloeiers. Door de invoering van de numerus fixus dit studiejaar zullen we nog beter in staat om al onze studenten te bedienen. Het is onrechtvaardig en on-Nederlands, maar ook erg ineffectief om iedereen die onder de top zit weg te sturen, zoals ze in Leiden hebben geprobeerd met hun harde selectie aan de poort."

Het Utrecht Law College heeft even overwogen een eigen campus te stichten, in navolging van het University College. Rijpkema: "We hebben de optie van het Kromhoutterrein als locatie aan onze studenten voorgelegd, maar die schrokken daar voor terug. De meesten zijn toch gesteld op hun zelfstandigheid. Zoals we nu zijn gehuisvest is het prima. In de historische panden in de binnenstad komen we elkaar regelmatig tegen. De toevallige ontmoetingen zijn gegarandeerd."

Ook Rijpkema bespeurt een cultuuromslag in Nederland, maar hij nuanceert de claim van Yvonne van Rooy: "We moeten niet de Universiteit van de Colleges willen zijn maar de Universiteit van de Onderwijsdifferentiatie. En differentiatie werkt overal anders. Het college is maar één van de manieren om dat te realiseren."

Menselijke maat

Net als bij Rechten heeft er bij Psychologie in enkele jaren een kleine revolutie plaatsgegrepen. Niet zo lang geleden stroomden er jaarlijks minstens 750 eerstejaars toe, een vloedgolf waar de opleiding niet op was berekend. Sinds de vaststelling van een numerus fixus van maximaal vijfhonderd nieuwe instromers is de 'rampzalige' toestand in de eerste opleidingsjaren inmiddels tot beheersbare proporties teruggebracht.

Dit jaar zette de opleiding een nieuwe stap op weg naar een menselijke maat in het psychologieonderwijs door alle eerstejaars op te splitsen in vijf freshmen colleges, die elk weer zijn onderverdeeld in vier vaste tutorgroepen van elk 25 studenten. De leden van een tutorgroep komen elkaar tegen in werkgroepen en ze vallen onder de hoede van een vast docententeam.

Susan te Pas, coördinator van de nieuwe eerstejaars colleges, wil meteen het misverstand uit de wereld helpen dat de studenten dus alleen maar in kleine groepjes werken en geen grote hoorcolleges meer volgen. "Maar studenten en docenten kennen elkaar wel goed, ik hoor alleen maar positieve geluiden. Het is te vroeg om te zeggen dat dit zonder meer tot betere studieresultaten leidt, dat zal aan het eind van het jaar moeten blijken, maar ik ben voorzichtig optimistisch over het effect van de nieuwe structuur. De cohesie van de groep is groot en veel studenten maken gretig gebruik van de mogelijkheid om iets extra's te doen in de honoursprogramma's. Een van de werkgroepen heeft voor het vak Functieleer zelf contact gezocht met patiënten uit een revalidatiekliniek. Normaal zouden ze zulke praktijkervaringen pas opdoen tijdens hun eerste stage of in het masterprogramma."

Het is wezenlijk voor de nieuwe aanpak, vindt te Pas, dat studenten aangeven wat ze binnen de grenzen van een vak willen leren en dat ze zelf de handen uit de mouwen steken om dat voor elkaar te krijgen. "We willen ze stimuleren om hun energie in hun opleiding te steken en niet in iets anders. Je moet ze meteen grijpen met een interessant programma dat ze zelf grotendeels kunnen vormgeven."

Overigens zullen de groepen niet langer bij elkaar blijven dan anderhalf jaar, zo lang duren hun verplichte vakken. Halverwege de bacheloropleiding kiezen de studenten elk hun eigen studiepad.

Een eigen campus, dat hoeft voor Susan te Pas niet. Een vaste plek die je als kleine groep studenten en docenten je huis kunt noemen, zou al heel mooi zijn. Dat zou het ideaal van het onderwijs in colleges wel af maken. Maar zo'n plek is praktisch nog onhaalbaar en erg duur. Bovendien zijn de mensen essentieel in dit proces, niet de ruimte. We kunnen nu zonder eigen gebouw voor elk college ook kleinschalig werken."

Kasteelheer in Middelburg

Hans Adriaansens zweert juist bij het concept van een eigen campus, de fysieke context waar studenten en docenten elkaar welhaast tegen móéten komen. Hij was ongeveer tien jaar geleden een van de grondleggers van het University College in Utrecht en fungeerde tot vier jaar geleden als dean van deze opleiding. "Iedereen verklaarde me voor gek toen ik in 2003 in Middelburg een sister college begon naar Utrechts model."

Adriaansens resideert als een kasteelheer in het voormalige stadhuis van Middelburg. De middeleeuwse burgerzaal lijkt geschapen voor het academische ceremonieel en doet dienst als aula van de Roosevelt Academy zoals het Zeeuwse university college heet. Adriaansens is zichtbaar trots op dit stijlvolle onderkomen voor zijn Faculty. "We hebben hier alles bij de hand. De Zeeuwse bibliotheek beschikt over alle relevante Engelstalige literatuur, en er is een mooi laboratorium bij de Hogeschool Zeeland dat voldoet aan alle eisen voor een undergraduate science department. En Middelburg kent een rijk cultuurleven. Alle studenten zijn gehuisvest in het centrum. Dat zijn zaken die tellen."

Toen de Roosevelt Academy in 2003 wetenschappers ging werven kwamen er zeshonderd reacties uit alle delen van de wereld. Adriaansens: "Blijkbaar heeft dit de nodige aantrekkingskracht op docenten, ook zonder dat we een grote universiteit om de hoek hebben. In de Angelsaksische traditie is het helemaal niet ongewoon, een college in de provincie. Onze docenten kunnen zich serieus aan hun onderwijs wijden en houden 25 weken per jaar over om artikelen te schrijven."

Adriaansens is nog steeds hoogleraar in Utrecht en overlegt regelmatig met het college van bestuur over de vorderingen van zijn Zeeuwse college. "We zijn financieel onafhankelijk maar academisch verbonden met Utrecht en onze accreditatie loopt via de UU. Aanvankelijk was dat wel eens lastig, zijn we nu van elkaar of niet? Maar zeker sinds het aantreden van voorzitter Van Rooy is de wederzijdse betrokkenheid gegroeid."

Adriaansens slaat de ontwikkelingen in Utrecht met genoegen gade. "Ik vind het prachtig dat Utrecht er nu naar streeft de universiteit van de colleges te worden. Je moet je studenten in de ogen kunnen kijken en de massaliteit kleinschalig organiseren. Utrecht loopt daarin voorop, je ziet Leiden, Tilburg en Maastricht voorzichtig volgen. Het belang van de organisatiecontext als voorspeller van studiesucces is te lang over het hoofd gezien. Als onderwijzer en als socioloog ben ik blij dat het tij keert."

Pilot Geesteswetenschappen

Anders dan bij Rechten en Psychologie kiest Geesteswetenschappen niet voor het opsplitsen van de eerstejaars, maar voor extra programma's voor tweede en derdejaars die meer willen dan de reguliere studenten. Bert van den Brink, onderwijsdirecteur Wijsbegeerte en Kunstmatige Intelligentie, ontwikkelde met enkele collega's een opzet voor een honoursprogramma dat waarschijnlijk in september als pilot van start gaat. Van den Brink: "We hebben goed gekeken hoe ze het elders hebben ingericht: bij Geowetenschappen, bij Antropologie en bij Rechten. Maar wij wilden niet voor elke opleiding een eigen programma ontwikkelen: onze faculteit telt zeven schools met soms wel tien opleidingen. Bovendien voorziet het University College al in een breed eerstejaarsaanbod. Dus wij kiezen in ons voorstel, dat overigens nog het fiat van de universiteit moet krijgen, voor een honoursprogramma naast het reguliere tweede en derde studiejaar."

Het honoursprogramma betekent voor de student een verzwaring van de opleiding met extra vakken in de major en met brede reflectiecursussen over de geesteswetenschappen. In totaal neemt de studielast met een zesde toe, dat is 30 ects. Van den Brink: "De studenten die daarvoor kiezen zullen hard moeten werken, maar dat is ook de bedoeling. Vooral in de reflectiecursussen - waar een linguïst kan gaan samenwerken met een ethicus of een informaticus - zullen studenten leren om zelf richting te geven aan hun onderwijs, interessante sprekers uit te nodigen, diepgaand in discussie te gaan over de grenzen van hun vak en na te denken over hun beroepskeuze."

Stimulerend effect

"Het is een experiment!", zegt rector magnificus Willem Hendrik Gispen. "De universiteit probeert op verschillende plaatsen verschillende varianten van onderwijsdifferentiatie uit. Het is te vroeg om te zeggen welke oplossing het best werkt. We zitten duidelijk in een overgangsfase en dat zal nog wel een tijdje duren. Wij willen als college van bestuur nu geen al te strikte richtlijnen uitvaardigen. Laat de faculteiten en opleidingen maar met initiatieven komen, docenten moeten zelf hun onderwijspraktijk vorm geven. We leren er een hoop van. Het is spannend, maar ik heb het volste vertrouwen dat we op de goede weg zijn. Je kunt nu al concluderen dat de colleges een stimulerend effect hebben op de rest van de opleidingen."

De rector onderschrijft het belang van de colleges voor het onderwijs, maar wil ook graag benadrukken dat Utrecht vooral een international research university is. "We willen door de onderwijsdifferentiatie juist de meester-gezelrelatie versterken en bevorderen dat de studenten eerder en intensiever kennis maken met het onderzoek."

Het college van bestuur verwacht dat over enkele jaren alle opleidingen van de universiteit honoursprogramma's zullen aanbieden. Nu al volgt zeven procent van de studenten een extra programma, naar verwachting zal dat binnen enkele jaren tien procent zijn. Enige financiële zorg is er wel bij het universiteitsbestuur. Kleinschaligheid kost hoe dan ook tijd en geld. Yvonne van Rooy: "Dat moeten we slim aanpakken, bijvoorbeeld door studenten zelf een activerende rol te geven in hun opleiding. Ook in dit opzicht is dit een leerzame tijd, we moeten zien hoe we het met weinig middelen voor elkaar kunnen krijgen."

Twan Geurts

Streamers:

'Het is onrechtvaardig en on-Nederlands om iedereen die onder de top zit weg te sturen'

'Prachtig dat Utrecht er nu naar streeft de universiteit van de colleges te worden'

'Je moet studenten in de ogen kunnen kijken en massaliteit kleinschalig organiseren'

Kader:

De Utrechtse colleges

University College Utrecht. Sinds 1998. Gevestigd op het terrein van de voormalige Kromhoutkazerne. Engelstalig bacheloronderwijs. Zeshonderd studenten, van wie 250 buitenlanders.

Roosevelt Academy. Sinds 2004. Naar het model van het UCU. Gevestigd in de binnenstad van Middelburg. Telt vanaf september vijfhonderd studenten. De Roosevelt Academy valt academisch onder de hoede van de UU, maar is financieel onafhankelijk.

Utrecht Law College. Sinds 2005. Gevestigd onder andere op het Janskerkhof. Instroom per jaar: ongeveer honderd.

Psychologie brengt sinds september 2006 alle vijfhonderd eerstejaars studenten onder in vijf freshmen colleges, genoemd naar Utrechtse wetenschappers die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het psychologieonderzoek: FC Donders, Mauk Mulder, A.A. Grûnbaum, Linschoten en Buytendijk.