Achtergrond

Hans Amman let op de kleintjes

Het bewustzijn over kosten en inkomsten moet tussen de oren komen te zitten

Het is september 2006 en in het Ruppertgebouw staat Hans Amman voor een zaal vol wantrouwende ICT'ers, om de aangekondigde vorming van een service centrum te verdedigen. In de maanden daarna zit de U-raad hem stevig op zijn huid en hoewel hij de reorganisatie uiteindelijk in november geaccepteerd krijgt, moet hij de nodige concessies doen. Maar op de vraag of hij zich niet lelijk heeft verkeken op de weerstand tegen zijn voortvarend optreden, schudt Hans Amman vol zelfvertrouwen het hoofd.

"Nee hoor. Vorig jaar juni zat ik hier met ICT-directeur Ineke Molenaars aan tafel en ik heb haar toen precies verteld hoe ik verwachtte dat het zou gaan lopen. Nou, tot het laatste moment is het gegaan zoals ik had voorspeld. De loop van dit soort reorganisatieprocessen is met bijna wiskundige precisie uit te stippelen."

Maar de U-raad heeft toch stevig weerwerk geboden?

"Ik heb niet veel meer weerwerk gehad dan ik verwacht had. De U-raad heeft gewoon de rol gespeeld die een U-raad hoort te spelen. Dat betekent overigens niet dat het allemaal van een leien dakje is gegaan. Het zijn energievretende processen voor iedereen die erbij betrokken is."

Uw zelfverzekerde houding heeft bij veel ICT'ers de nodige irritatie opgeroepen. Vindt u dat u het over de hele linie goed heeft gedaan?

"Het oordeel of ik het goed of slecht heb gedaan laat ik graag aan anderen over. Daar moet ik zelf niet over oordelen. Het enige dat ik wil zeggen is dat we er met elkaar zijn uitgekomen en dat ik daar heel tevreden over ben."

Toch bestaan er nog steeds grote twijfels of de keuze voor één ICT Service Centrum in een zo grote universiteit wel de meest verstandige is.

"Persoonlijk vind ik van wel. We hadden ook een ander model kunnen bedenken, maar dit is het model waarvoor wij hebben gekozen. En ja, dan zegt de één: toppie, en de ander zegt: zijn ze nou helemaal uit de boom gevallen in het Bestuursgebouw? Dat hoort bij het proces, maar in de positie waarin ik zit, kun je niet eindeloos blijven praten. Op een gegeven moment moet je kiezen. Dat is leiderschap. Maar daarbij hoort ook dat je mij erop kunt aanspreken dat de ICT in Utrecht straks goed loopt."

Een belangrijk onderdeel van uw portefeuille vormen de financiën. Toen u aantrad, leek de universiteit net op te krabbelen uit een financieel dal. Toch stapte u hard op de rem met de uitspraak dat we nog midden in de winter zaten. Was dat strategie?

"Nee. Objectief gezien staan we er nog steeds niet geweldig voor, het is bepaald nog geen lente. Maar natuurlijk was het ook mijn bedoeling om duidelijk te maken dat we in de bedrijfsvoering en de administratie nog een flinke slag moeten maken."

Wat mist u hier nog?

"Als ik het in één term moet samenvatten: het kosten- en inkomstenbewustzijn. In Eindhoven wordt tegenwoordig elk dubbeltje zes keer omgedraaid voordat het wordt uitgegeven. Ik heb daar een duidelijke bijdrage aan geleverd door voortdurend te vragen: kan het niet goedkoper, kunnen we dat niet anders doen? Ik heb dat net zo lang gedaan tot het tussen de oren van die organisatie begon te zitten. Het resultaat blijkt uit de jongste door Bureau Berenschot uitgevoerde 'benchmark overhead'. De TU/e heeft van alle universiteiten de kleinste overhead."

Dat soort vragen bent u in Utrecht ook gaan stellen?

"Precies en het begint al effect te hebben. Ik zie hier steeds meer mensen binnenkomen met een financieel probleem, die er zelf een oplossing voor aandragen. Dan zeggen ze: 'ik heb dit en dat nodig. Je zal wel zeggen dat er geen geld is, maar als we het nou zus of zo doen....' (Hij lacht vrolijk) Dan geef ik ze een compliment en zeg: goed gedaan!. Want dat is precies waar we naartoe moeten."

Maar we zijn er dus nog niet?

"Nog lang niet, al moet ik zeggen dat de getalletjes in die overheadmonitor me meevallen. In het spectrum van universiteiten zitten we volgens Berenschot zelfs iets onder het gemiddelde voor wat betreft overhead. Het is gunstiger dan ik dacht, maar toch kunnen we nog flink wat winst behalen."

Waar precies?

"Allereerst in de dienstverlening en de administratie, want die kunnen hier naar mijn mening kwalitatief nog aanzienlijk beter, en soms ook goedkoper, worden georganiseerd. Maar daarnaast moeten we ook betere marges gaan maken op het contractonderzoek in de derde geldstroom. Hoe? Simpel. Door hogere tarieven te rekenen."

Maar dan lopen de opdrachtgevers toch weg?

"Dat is echt flauwe kul. Als je ziet welke tarieven er worden betaald in het kader van bijvoorbeeld het nieuwe Topinstituut Pharma, dan zijn dat echt heel mooie tarieven."

Waarom hebben we die dan nooit eerder berekend?

"Ten eerste waren we daar in Utrecht niet zo op gericht. Deze organisatie moet echt nog wat commerciëler leren denken, maar dat kan nu ook gemakkelijker omdat we het tij mee hebben. De economie trekt aan en het internationale bedrijfsleven besteedt meer onderzoek uit. Als we daar wat handiger op inspelen, dan is deze tent ondanks de krappe eerste geldstroom best betaalbaar."

Het grootste probleem van de universiteit vormen de hoge lasten voor huisvesting. Volgens de prognoses moeten we daarvoor zoveel gaan lenen dat onze schuld de komende jaren oploopt tot boven de 200 miljoen euro. Dreigt er een faillissement?

"Absoluut niet. In de eerste plaats hebben we op dit moment nog geen dubbeltje geleend, omdat allerlei bouwprojecten later beginnen en langer duren dan we gedacht hadden. Mede daardoor zullen we uiteindelijk ook minder schulden hoeven te maken, dan aanvankelijk werd gevreesd."

Toch zal er fors moeten worden geleend op de kapitaalmarkt.

"Dat is waar, maar op zich is geld lenen geen probleem, net zo min als een hypotheek op je huis nemen dat is. De vraag is of je de rente en de aflossing kunt betalen. Als we een betere marge gaan maken op de derde geldstroom, dan kunnen we daarvan een deel van de investeringen in vastgoed betalen, waarvoor we nu noodgedwongen de eerste geldstroom nog moeten gebruiken."

Volgens verschillende onderzoekers is er in plaats van de 48 miljoen euro die is gereserveerd voor een nieuw bètagebouw aan de Leuvenlaan, rond 70 miljoen nodig. Als die hogere marge een feit wordt, is het dan denkbaar dat er een duurder gebouw wordt neergezet?

"Nee sorry. Een gebouw kan altijd iets duurder worden door de inflatie en door de bouwrente, maar als ik nu zou gaan slippen, zou ik de sluizen openzetten voor van alles en nog wat, en dan zitten we straks weer in de min. In mijn positie kan ik alleen maar zeggen: dit zijn de financiële randvoorwaarden en daarbinnen hebben we het te doen. We gaan kijken of we voor de gestelde prijs en rekening houdend met de eisen die aan labs en onderwijsruimten moeten worden gesteld, een efficiënt gebouw neer kunnen zetten. Ik denk dat dat moet kunnen."

Om de financiële discipline aan te halen, heeft u de faculteiten en diensten absoluut verboden om tekorten te hebben, zelfs al hebben ze een stevige reserve. Had er niet al veel eerder zo streng moeten worden ingegrepen?

"Ach, wat zal ik ervan zeggen? Wat Utrecht nu doormaakt, maken alle klassieke universiteiten door. We zijn hier sterk ingeplugd op ons onderwijs en onderzoek. Daar hebben mijn voorgangers de afgelopen jaren hard op ingezet, en in dat proces krijgt de bedrijfsvoering niet altijd de aandacht die hij nodig heeft. We zijn er niet om te boekhouden, is het motto , we zijn er om goede dingen te doen in onderwijs en onderzoek. Op een gegeven moment gaat dat wringen en knellen omdat onderwijs en onderzoek steeds meer geld opslokken en dan komt er een Amman om het zaakje weer even stevig in het korset te trekken. Zo gaat dat gewoon."

Maar u heeft zich hier toch wel verbaasd over sommige dingen?

"Zeker. Ik merk bijvoorbeeld dat de boekhouding de afgelopen jaren in veel onderdelen niet de vereiste aandacht heeft gekregen. Vandaar dat we nu in sommige faculteiten en diensten tegen tegenvallers aanlopen, die met een wat beter zicht in de financiën voorkomen hadden kunnen worden. Nou ja, dat ik die aandacht nu wel geef, is dan de toegevoegde waarde die ik heb."

Loop je door zo sterk op het geld te letten niet het risico dat je een universiteit van boekhouders wordt?

"Ik ben er echt niet op gericht om iedereen alleen maar aan het financiële leibandje te houden. Als er op een bepaald moment extra geld moet worden uitgegeven, bijvoorbeeld om een bijzonder talent te kunnen aantrekken of vasthouden, is dat niet erg, zolang het maar een beetje binnen de spuigaten blijft en met verstand gebeurt. Ik wil wel van te voren weten dat je door je budgettaire randvoorwaarden heen knalt, en om hoeveel het gaat, want dan kunnen wij erover praten. Daarvoor heeft elke faculteit en dienst een goede controller nodig, niet alleen om tegenvallers te zien aankomen, maar ook om vroegtijdig te weten of er meevallers zijn. Als ik op één plek in de organisatie een tegenvaller heb en ergens anders een meevaller, dan kan ik die tegenvaller zonder al te veel pijn compenseren. Maar dan moet ik wel weten dat ik een meevaller heb en dat weet ik nu vaak niet."

We hebben de zaak dus nog niet op de rails?

"Nog lang niet zoals ik zou willen. We zijn niet financially in control. Als jij hier op 15 oktober binnenkomt lopen en je vraagt: Amman waar sluiten we het jaar op, dan kan ik daar op dit moment geen antwoord op geven, terwijl ik dat wel zou moeten kunnen."

En wat is daarvoor nodig?

"Betere financiële informatie. Zelfs met een Excel spreadsheet kom je al een heel eind. Nou moet je niet als kop boven dit verhaal gaan zetten: 'we stappen over op Excel', maar wat ik bedoel is dat je zelfs met de meest gebrekkige hulpmiddelen nog een heel eind komt, als er voldoende financiële discipline in de organisatie aanwezig is. Dat vereist een bepaalde scherpte, een wat meer zakelijke manier van naar inkomsten en uitgaven kijken. Het zit tussen de oren om daarmee om te leren gaan, en dat kost tijd. Maar we zijn op de goede weg, dat is zeker."

De man Hans Amman

Behalve dat Ammans reputatie als harde saneerder hem vooruitsnelde, werd Utrecht ook gewaarschuwd voor een man met een flinke portie Amsterdamse humor, een onvervalst Mokums accent en zijn gave voor een bijna niet te stoppen stroom one-liners.

"Ik ben een onvervalste Amsterdammer uit West. Mijn vader was slijter bij Gall & Gall en ik ben als eerste in de familie naar de universiteit gegaan. Toen ik van de lagere school kwam, zou ik eigenlijk naar de LTS gaan. Uiteindelijk werd het mavo 3 en zo ben ik via mavo 4 en de havo op de universiteit terecht gekomen."

Amsterdam

"Ik ben in 1977 economie gaan studeren en ik vond het al snel heel leuk - een beetje klooien met wiskundige modelletjes. Toen er na mijn afstuderen een baan aan de Universiteit van Amsterdam voorbij kwam, heb ik dan ook meteen toegehapt.

"Het was een baan als wetenschappelijk medewerker, want er heerste in Amsterdam bij de economen toen nog niet echt een promotiecultuur. Als je het leuk vond, schreef je een proefschrift, maar je was er voornamelijk om onderwijs te geven. In die tijd was echter wel al duidelijk dat de wind anders ging waaien, vandaar dat ik toch maar een proefschrift ben gaan schrijven. In 1989 promoveerde ik op een boekje met veel formules , striptekeningen, zoals mijn vrouw ze noemt. Als ik zeg dat ik artikelen schrijf, zegt zij altijd: wel nee, dat zijn stripverhaaltjes.

"Het is misschien een beetje vloeken in de kerk, maar ik vind promoveren in een vak als economie alleen maar interessant voor iemand die verder wil in de wetenschap. Misschien ligt dat voor bèta's en medici anders, maar als je niet expliciet kiest voor een wetenschappelijke carrière, dan kun je je in veel andere richtingen beter gewoon door de praktijk laten vormen. Dat ik wél ben gaan promoveren, komt dan ook mede omdat ik verder wilde in de wetenschap. Ik ben een beetje een eigenzinnig type, althans dat zegt mijn vrouw. Ik heb eens een beroepentest gedaan en daar kwam ik uit als iemand die onafhankelijk van geest is, maar ook behoorlijk eigenwijs. En ja, zo iemand komt in een strak geleide organisatie met een sterke hiërarchie niet zo goed tot zijn recht, zo iemand floreert het best in de wetenschap."

Eindhoven, Utrecht

"In 2000 heb ik Amsterdam verruild voor Eindhoven, eerst als faculteitsdecaan en later als lid van het college van bestuur van de Technische Universiteit. Ik heb die overstap gemaakt, omdat ik bij mezelf niet het heilige vuur voor de wetenschap bespeurde dat ik bij veel van mijn collega's zag. Ik zat al 23 jaar als econoom in Amsterdam en ik dacht: als ik dat nog 25 jaar moet doen, is dat niet de uitdaging waarvoor ik gesteld wil worden. Ik wilde wel eens wat anders. In Eindhoven heb ik het prima naar mijn zin gehad, maar na zes jaar was ik daar wel zo'n beetje klaar, en ik ben niet iemand om de zaak alleen maar draaiende te houden, dan ga ik me vervelen. Vandaar mijn keuze voor Utrecht, maar zelfs hier zou ik het een beetje kaal vinden om alleen maar actief te zijn als bestuurder. Natuurlijk zit er een forse uitdaging in het uitzetten van een koers en daarin koersvast te blijven, maar verder is portefeuillehouder financiën toch in feite voornamelijk je gezond verstand gebruiken, een beetje optellen en aftrekken en de hand op de knip houden. Daarom blijf ik naast mijn bestuurlijk werk actief in de wetenschap. Ik schrijf regelmatig artikelen en ik zit in de researchmaster van de Utrechtse economen in een tutorrol.

"Ik heb er nooit aan getwijfeld of ik het hier in Utrecht aan kon, ik blijf toch een beetje een Amsterdams jochie, maar het is wel keihard werken. Natuurlijk ben ik aan de ene kant blij dat hier nog een hoop te doen is, maar de ambivalentie in mij is, dat ik nu af en toe met mijn tong op mijn schoenen loop en me afvraag waar ik het allemaal voor doe. Mijn toekomst? Die vraag heb ik mezelf al heel vaak gesteld. Wat wil je nou eigenlijk? Maar daar heb ik geen antwoord op. Ik vraag het wel altijd aan mensen in ons management development programma. Waar wil je staan over vijf jaar? Maar zelf heb ik geen antwoord op die vraag."

Persoonlijkheid

"In mijn vrije tijd heb ik twee dingen, mijn gezin waar ik achteraan loop, en natuurlijk het schrijven van artikelen en boeken, maar dat is in feite onderdeel van mijn werk. Daarnaast doe ik aikido. Ik heb vroeger veel aan karate gedaan; ik heb de zwarte band en ik heb ook nog les gegeven, maar daar heb ik nu de energie en de tijd niet meer voor. Daarom ben ik op een wat rustiger vorm van vechtsport overgestapt, als pure beginner. Dat doe ik nog elke week een keer. Vaak ben ik zo moe dat ik sta te tollen op de mat, maar het lukt me nog elke week om er naar toe te gaan.

"Tja, dat Amsterdamse accent van me. Ik heb ooit geprobeerd het kwijt te raken. Ik heb er zelfs een tijdje logopedie voor gehad. Dan moest ik oefenen: 'in de Maas drijft de kaas, zei Ome Klaas', want de a is een van de grootste problemen voor een Amsterdammer. Ik vond zelf dat het best aardig ging, maar na een half jaar zegt die logopediste opeens: 'meneer Amman, laten we maar stoppen.' Ik zeg: 'waarom stoppen? We zijn toch lekker bezig?' Ze zegt: 'je kunt het wel, maar je wilt niet.' Toen ze dat zei, realiseerde ik me dat ze gelijk had. Ik zie dat accent van mij een beetje als onderdeel van mijn persoonlijkheid en die wil ik gewoon niet al te veel onder de motorkap stoppen, ik wil geaccepteerd worden zoals ik ben. Het is een klein beetje recalcitrantie: Het moet ermee of het moet maar niet. Dus die logopediste had het wel goed gezien, ja."

Geintje

Hans Amman is niet wars van een gezonde dosis zelfspot. Nadat hij tijdens een vergadering van de financiële commissie van de U-raad nogal lang aan het woord was geweest, zei hij lachend: "Ik stond vanmiddag in de kantine, toen een van de kantinedames tegen me zei: U heeft vast geleerd om heel veel te praten zonder iets te zeggen." Waarop U-raadslid Wil Hildebrand met een uitgestreken gezicht reageerde met: "Goh Hans, het is wel ernstig als dat nu ook buiten deze zaal al begint op te vallen."

Omkoperijen, brandstichting en discussie bij de Utrechtse Model United Nations

De diplomaten worden meteen in het diepe gegooid: de herplaatsing van de Kerstman. De cadeautjesbrenger kan niet langer op de Noordpool blijven wegens smeltende ijskappen door het broeikaseffect. Heftige discussies ontstaan over een nieuw thuisland voor Santa en zijn fabriek.

"Sneeuw is noodzakelijk voor de geloofwaardigheid van de Kerstman, en zonder sneeuw voelen zijn rendieren zich vervreemd. Bovendien zijn de elfjes allergisch voor pinguïns. De Kerstman is daarom van mening dat Siberië een goed alternatief is", pleit de afgevaardigde van Santa.

"Aangezien de kerstman in 1967 ons land is uitgezet, bemoeien wij er ons niet mee", meldt de Chinese afgevaardigde. Hoewel de discussie steeds gekker wordt, blijft iedereen serieus. "Wat als de inheemse inwoners van Siberië de rendieren met een speer doden?" oppert een land. "Hebben elfjes mensenrechten?" en "waarom moet de Kerstman soevereiniteit hebben", vragen de diplomaten zich af.

Massavernietigingswapens

"Deze eerste opdracht was natuurlijk behoorlijk onrealistisch, maar over het algemeen bleef toch iedereen serieus en in zijn rol als landvertegenwoordiger. Bovendien kan je zelfs zo'n bizar onderwerp op de internationale politiek betrekken", vertelt Eelco Kessels (20). Eelco is afgevaardigde voor het Verenigd Koninkrijk in de eerste commissie. "Buiten deze oefening gaat het in de Model United Nations wel om echte internationale vraagstukken. In onze commissie gaat het bijvoorbeeld om massavernietigingswapens en ruimte technologieën. Dat zijn reële problemen."

Veiligheid is het overkoepelende thema van Unisun 2007 (Utrecht, Netherlands International Simulation of the United Nations), dat van donderdag 22 maart tot zondag 25 maart plaatsvond op de campus van University College in Utrecht. In drie commissies van de Algemene Vergadering en in de Veiligheidsraad worden voor internationale veiligheidsvraagstukken oplossingen bedacht en resoluties geschreven.

Ketie Peters (20) is derdejaars student aan de University College Utrecht. Samen met twee medestudenten is zij verantwoordelijk voor de inhoud van het simulatiecongres. "Het viel ons op dat veel problemen waar momenteel door de VN over wordt gesproken te herleiden zijn tot veiligheid in de breedste zin van het woord. In de verschillende commissies wilden wij daar, met de door ons gekozen onderwerpen, op wijzen."

Ketie vertelt dat studenten konden opgeven welk land zij wilden vertegenwoordigen. "Je mag niet je eigen land representeren, op die manier moet je je inleven in de belangen van een land dat je niet zo goed kent." Nederland is alleen in de derde commissie vertegenwoordigd en blijkbaar dus niet zo populair. "Maar één meisje had Nederland opgegeven als voorkeur, dat is best dapper. Aangezien er veel Nederlanders aanwezig zijn in de commissies, is het risico groot dat je wordt gecorrigeerd als je praat vanuit het standpunt van Nederland. Waarschijnlijk durfde niet veel mensen dat aan", aldus Ketie.

Brazil, tadadadadadadada

Eelco heeft bewust gekozen het Verenigd Koninkrijk te representeren. "Ik ben erg geïnteresseerd in Engeland en wil mijn master in Londen doen." De derdejaars UCU student neemt zijn diplomaatschap serieus. "Ik wil het zo goed mogelijk doen maar het Verenigd Koninkrijk heeft een lastige positie. Ze schipperen tussen de VS en Europa. In de simulatie moet ik dus ook een balans daartussen vinden. Ik moet opletten dat ik echt het land vertegenwoordig en niet zozeer mijn eigen mening. Het Verenigd Koninkrijk staat vaak op een voet met de VS terwijl ik me daar persoonlijk helemaal niet in kan vinden. Mijn mening is echter onbelangrijk. Het gaat om de belangen van Engeland."

In de eerste commissie van Eelco wordt volop gediscussieerd. Het Verenigd Koninkrijk en China hebben het grootste woord, maar ook de diplomaat uit Afghanistan is erg spraakzaam. Het is bovendien opvallend dat de afgevaardigde van de Verenigde Staten wel erg stil is. "Uiteindelijk komt het neer op de persoonlijke kwaliteiten van de afgevaardigden. Zo kan een in werkelijkheid klein land ineens erg aanwezig zijn terwijl een groot en machtig land zich niet laat horen. Bovendien worden vaak persoonlijke meningen van afgevaardigden geuit terwijl die mening niet bij dat land past", legt Eelco uit.

Niet alle studenten nemen de simulatie zo serieus als Eelco en komen dan ook vaak te laat. Maar daar is een oplossing voor bedacht. Bij te late binnenkomst moet er een liedje gezongen worden, het liefst in de taal van het land dat gerepresenteerd wordt. Onder andere de vertegenwoordigers van Panama en Zuid Afrika moesten hier aan geloven en zagen de kans schoon gelijk een wit voetje te halen bij Brazilië. Helaas kwamen ze niet verder dan Brazil tadadadadadadada. "Misschien moet er volgend jaar een strikter en formeler beleid komen zodat iedereen de simulatie serieuzer neemt, ook werkelijk aanwezig is én op tijd komt", oppert Eelco.

Lasersatalliet

Gelukkig voor Eelco wordt het Verenigd Koninkrijk ook in de Veiligheidsraad serieus vertegenwoordigd. De eer is aan Ryan Fennerty (20), derdejaars student aan de prestigieuze Yale universiteit in Amerika. "Ik heb ervoor gekozen Engeland te vertegenwoordigen omdat ik hun positie en vooral Tony Blair erg respecteer. Hij zet zijn eigen eer opzij om de belangen van zijn land te behartigen. Op deze conferentie probeer ik net als hem bruggen te bouwen. Mijn tegenstanders in de raad zijn China en Rusland omdat zij vetorecht hebben. Vanmorgen kwam Rusland met een compromis op tafel dus we zullen zien. Eerst moeten we een crisis oplossen", aldus Ryan.

Om het extra spannend te maken heeft de organisatie een crisis bedacht die onmiddellijke aandacht van de Veiligheidsraad vereist. Er is namelijk een aanslag gepleegd op de premier van India, waarschijnlijk door Pakistaanse terroristen. Als wraak zijn 15 moslims gedood waarna het conflict escaleerde. Pakistan passeerde de grens met het Indische Kasjmir, naar hun zeggen om orde en veiligheid te handhaven. Waarop India dreigt zijn nucleaire wapens in te zetten als Pakistan zich niet terug trekt. Gelukkig wordt de crisis snel beteugeld en een nucleaire ramp afgewend.

Ook de eerste commissie krijgt met een noodsituatie te maken. Frankrijk heeft samen met het Verenigd Koninkrijk een lasersatelliet gelanceerd, naar hun zeggen voor een verhoogde veiligheid tegen een terroristische aanslag. De satelliet kan op korte en lange afstanden bedreigende voorwerpen als vliegtuigen en nucleaire wapens onderscheppen en vernietigen. De internationale gemeenschap is echter niet blij met deze onverwachte actie en vooral niet overtuigd van het veiligheidsbevorderende motief van Frankrijk en Engeland.

"De onderhandelingen leken goed te gaan, maar uiteindelijk zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk er behoorlijk op achteruit gegaan", vertelt Daan Schilperoort, diplomaat voor Frankrijk in de eerste commissie. "Wij moeten onze nucleaire wapens met 25 procent verminderen en de Verenigde Staten, Rusland en China mogen ook een lasersatelliet lanceren."

Daan (21) is niet vrijwillig op de conferentie. "Ik ben hier samen met zo'n 24 andere studenten van de Roosevelt Academy in Middelburg, het zusje van de UCU." Daan vertelt dat ze voor het vak internationale betrekkingen min of meer verplicht werden mee te doen aan de VN simulatie. Echt vervelend vindt hij het niet. "Twee jaar geleden heb ik ook al meegedaan. Toen waren er maar zo'n 50 à 60 mensen. Het is nu een stuk groter. Het internationale aspect vind ik leuk, het is interessant en leerzaam om een land te vertegenwoordigen. Er moet veel onderhandeld worden, zelfs in de pauzes en 's avonds aan de bar wordt gelobbyd. Misschien moet ik Rusland een pitcher aanbieden en de voorzitters bloemen geven."

Studentenlol

Hoewel tijdens de conferentie oplossingen bedenken voor de wereldproblematiek en onderhandelen het allerbelangrijkst zijn, is er ook nog tijd voor andere dingen. "Het is echt een sociale gebeurtenis. Je leert mensen van over de hele wereld kennen en wisselt ideeën met hun uit", aldus Ketie. "'s Avonds in de bar is het erg gezellig en ontstaan er zelfs fusies op de dansvloer."

Vooral internationale studenten zijn erg positief over de combinatie van educatie en vermaak. "Het is een leuke manier om meer van de internationale politiek te leren, debatvaardigheden te ontwikkelen, mensen te ontmoeten en een vreemd land een beetje te leren kennen", vertelt de Amerikaanse Ryan. De meningen over Utrecht zijn echter verdeeld. "Het is een schattig dorp", "na tien uur 's avonds kan je nergens meer eten", "al die fietsen vind ik zo leuk" en "alles is zo klein" zijn gangbare uitspraken.

Hoewel de meeste studenten positief zijn over de organisatie zijn er ook wat minder tevreden geluiden te horen. Sommige studenten klagen over het slapen op de banken bij UCU studenten thuis, anderen over het programma dat op het laatste moment nog veranderde. "Desondanks er een aantal dingen mis ging, vind ik dat het organisatorisch best soepel is verlopen. Ik heb veel positieve reacties gehad van studenten die vertellen dat ze het erg leuk er leerzaam vinden", aldus Ketie.

Daan onthult echter niet alleen voor het educatieve en sociale aspect op de simulatie aanwezig te zijn. "Er is nog iets wat ik hier moet doen. Als bestuurslid van de studentenvereniging van de Roosevelt Academy moet ik eigenlijk ook iets stelen van de studentenvereniging van UCU."

Tim van Lieshout, eveneens student van de Roosevelt Academy, legt de situatie uit. "Vorig jaar hebben studenten van de UCU een schilderij van onze school meegenomen. Ze dachten dat het ging om een schilderij van Roosevelt, dus dat ze een ideologisch stuk van ons te pakken hadden. Het bleek een schilderij van de econoom Keynes te zijn, een persoonlijk bezit van een leraar die de grap niet kon waarderen. Als tegen stunt hebben wij toen een lichtbak van de UCU gepikt. Dit jaar lijkt het bestuur van de Utrechtse studentenvereniging alles veilig te hebben weg gestopt."

Volgens Ketie Peters ontbreekt er niets op de campus van de University College. "Maar er is wel een klein brandje gesticht in de bar. Een asbak stond in brand, die hebben we met een blusser gedoofd."

Gelukkig komen de studenten niet alleen om studentenlol te maken en blijken zo toch over een goede dosis idealisme te beschikken. "Onze resoluties zijn aangenomen", vertelt Daan. En niet alleen de Roosevelt resoluties worden met succes ontvangen. Het blijkt dat alle studenten in drie dagen tijd het voor elkaar hebben gekregen met bruikbare oplossingen op de proppen te komen. Oplossingen die zorgen voor een betere wereld. Alle acht resoluties worden aangenomen en daarmee verlaten de delegaties de blue zone weer. Van diplomaten worden ze weer gewone studenten met alledaagse problemen. Veel internationale studenten pakken het vliegtuig terug naar huis. Eelco gaat in het zonnetje liggen bijkomen van de afgelopen dagen en de Roosevelt Academy studenten moeten met lege handen terug naar Middelburg.

Thema veiligheid

Veiligheid was het overkoepelende thema van Unisun 2007. In drie commissies van de Algemene Vergadering en in de Veiligheidsraad kregen de studenten twee onderwerpen voor hun kiezen. Als diplomaten zochten zij oplossingen voor internationale veiligheidsvraagstukken en presenteerden zij acht resoluties.

•••Veiligheidsraad:

Wat is een vredige oplossing voor het conflict in het Kaukasus gebied, vooral in Georgië? En, hoe kan het Darfur Peace Agreement beter worden uitgevoerd?

•••Eerste Commissie, ontwapening en internationale veiligheid:

Hoe kan ontwikkeling van nieuwe massa vernietigingswapens worden tegengegaan? En, hoe moeten de Verenigde Naties de grenzen bepalen van ruimte gebaseerde technologieën?

•••Tweede Commissie, economie en financiën:

Hoe kan de groeiende afstand tussen economisch minder ontwikkelde landen en economisch ontwikkelde landen worden bestrijd? En, hoe kunnen de Verenigde Naties het probleem van het promoten van nieuwe en vernieuwende energie aanpakken?

•••Derde commissie, sociaal, humanitair en cultureel:

Hoe bescherm je mensenrechten in de strijd tegen terrorisme? En, hoe kan er vertrouwen gecreëerd worden tussen staten waardoor een uitwisseling van onder andere informatie ontstaat?

Model United Nations

Ontstaan: simulaties zoals de Model United Nations ontstonden in de Verenigde Staten nog voordat de VN was opgericht. De simulatie in New York City en op Harvard University in Cambridge waren de eerste die in 1920 met de toenmalige League of Nations van start gingen. Toen in 1945 the League of Nations was ontmanteld en de United Nations ontstond, veranderde de Model League of Nations in de Model United Nations.

Wereldwijd: Alleen al in de VS doen jaarlijks zo'n 90.000 studenten mee aan de ongeveer 400 simulaties in 48 landen. Wereldwijd vinden overal Model United Nations plaats op ieder continent behalve Antarctica.

Taal: Meestal Engels, soms Spaans en Frans.

Unisun: Sinds vijf jaar elk jaar aan de University College Utrecht.

Dit keer deden 110 studenten mee uit ongeveer 210 landen- ongeveer 35 deelnemers komen uit Nederland.

Meest prestigieuze MUN ter wereld: Harvard

Meest prestigieuze universiteit op Unisun: Yale

'Ja ik denk dat ik wel kan zeggen dat ik trots ben op de UU'

Trots. Volgens Van Dale: 'Het gevoel dat men meer is dan anderen, het zelfgevoel dat het volbrengen van iets groots of het bezit van iets moois enz. geeft, of een persoon of zaak waarop men trots is'. Hoewel je ze wel ziet, jongeren en ouderen met sweaters en rugzakken met Universiteit Utrecht in kapitalen er op gedrukt, verloopt de zoektocht naar de universiteitstrots niet geheel vlekkeloos. Op een koude, natte vrijdagmiddag in het gebied Drift-Kromme Nieuwegracht-Trans, bleken maar weinigen bereid om hun trots, als deze er überhaupt was, te motiveren. "Nog nooit over nagedacht", was een veelgehoord antwoord bij zowel studenten als medewerkers. Het weer had wellicht een remmende invloed op een enthousiaste reactie of op het eergevoel. Een lichtpuntje tussen de overwegend onverschillige antwoorden, was de repliek van studente Pedagogiek Lisa Stomphorst (21). "Ja, ik denk dat ik wel kan zeggen dat ik trots ben op de UU. Waarom? Ten eerste hangt er een goede sfeer, het contact tussen docent en student is goed, wat zorgt voor een prettige studieomgeving. Ook krijg je de ruimte om je te verbreden naast je studie. Erg belangrijk. Het studieniveau is volgens mij ook goed en ik hoor vaak dat de universiteit een goede naam heeft. Ik vind het ook leuk dat twee hoogleraren (Ronald Plasterk en Jacqueline Cramer, red.) minister zijn geworden in het nieuwe kabinet." Ondanks haar lovende woorden over de universiteit zal Lisa niet zo snel gezien worden in een universiteitstrui. "Dat vind ik net wat te ver gaan. Ik krijg een beetje het idee van 'kijk mij eens, ik studeer'. Overdreven dus."

Een mooie organisatie

In de kantine van het CIM, aan de Kromme Nieuwegracht, zijn de reacties opener dan buiten in de regen. Bart de Nijs (23), een eerstejaarsstudent Geschiedenis, denkt ook dat de universiteit hoog staat aangeschreven. "In Nederland, maar volgens mij zelfs daarbuiten. Ik ben dus wel trots op de UU. Ik voel me hier thuis en ik heb een leuke werkgroep. Hiervoor heb ik hbo gedaan, maar daar was de sfeer anders, de klik met de hogeschool was minder sterk dan nu met de universiteit. Dat komt ook door de locatie. Ik heb nu veel colleges in de binnenstad, in oude panden in het historische centrum."

Het belang van het onderwijs in de binnenstad wordt door velen benadrukt. "Ik heb zowel colleges hier, in de binnenstad, als in De Uithof", zegt Lisa Reinheimer. De 21-jarige studente Theater-, Televisie- en Filmwetenschap, roemt de mooie gebouwen aan de Drift en Trans, waar zij college heeft. "Ook de kleinschaligheid in het centrum spreekt me erg aan."

Hans Vrijmoed (30) is hoofd Studentenhelpdesk op het CIM: "Aan de ene kant ben ik wel trots op de universiteit. Als ik naar mijn eigen functie kijk, is het verlenen van service het belangrijkste. Je draagt bij aan een mooie organisatie, en dat is prettig. Aan de andere kant ben ik minder trots op de ICT-problemen die zich overal voordoen. Ik heb ook als student aan deze universiteit gestudeerd en heb inmiddels een band met de UU opgebouwd."

Universitair onderzoeker Middelnederlandse Letterkunde, Dieuwke van der Poel, zegt ook dat ze trots is op de UU. "Het is een inspirerende plek, waar veel gebeurt. Niet alleen in je eigen vak of vakgebied, maar ook daarbuiten. Zo ben ik enkele dagen geleden naar een inaugurele rede geweest over een aanpalend vakgebied. Leuk en interessant dat dat gehouden wordt." Ook Van der Poel benadrukt het fijn te vinden in de binnenstad. "Maar De Uithof heeft betere gebouwen die speciaal voor het onderwijs gebouwd zijn." Met dikbedrukte kleding zal de universitair onderzoeker niet snel lopen. "Maar, ik neem wel eens wat souvenirs mee naar het buitenland, een paraplu of een trui", zegt zij lachend.

Wandelende reclamezuil

In het Educatorium zit Suzanne Tiggelman (26) te lunchen. De studente Diergeneeskunde heeft al haar colleges in De Uithof. "Maar ik had natuurlijk liever in de binnenstad gezeten. Het is voor mij dichterbij en daarnaast zien de gebouwen er gewoon veel mooier uit. Maar De Uithof is veel erger geweest. Vijf jaar geleden toen ik hier kwam, was het echt een shithol. Een sfeerloze bouwput, één grote betonplaat. Niet bepaald iets om trots op te zijn. Als ik wilde studeren, ging ik altijd naar een bieb in de binnenstad, maar inmiddels is de UB ook niet meer relaxed, veel te druk. De Uithof is intussen leuker geworden, het is een dorp op zich dat steeds meer tot leven komt. Maar of ik daar trots op ben. Niet echt eigenlijk."

Theo Engelman, werkzaam op de ICT-afdeling van de bibliotheek in De Uithof, draagt geen kleding met opdruk van de universiteit. "Dat is uit principe. Ik ben geen wandelende reclamezuil." Engelman werkt al meer dan vijftien jaar voor de universiteit. "Het is een leuk bedrijf waar zinvol werk wordt verricht. Op verjaardagen is het aardig om te vertellen dat je voor de universiteit werkt, daar ben ik dan ook trots op."

Myrke van der Meer staat achter de kassa in de kantine van het Educatorium. "Nu ben ik als medewerker aan de slag. Maar ik studeer hier ook hoor", zegt ze er snel bij. "Ik werk hier niet zo vaak, dus kan ik beter in mijn rol als student iets vertellen over mijn gevoel van universiteitstrots. Ten eerste hangt er hier een gemoedelijke sfeer, waarin docenten en studenten informeel met elkaar omgaan. Mijn gevoel van trots is sterker geworden door de goede zorg van de UU na het ongeluk met de hijskraan. Ik was in de gang toen de kraan viel en ik was natuurlijk erg geschrokken. Mijn spullen lagen nog in een lokaal, die moest ik later ophalen. Er werd gelijk iemand meegestuurd die mij persoonlijk begeleidde. De één-op-één hulpverlening vond ik erg fijn." Ook daarna werd de masterstudente Economische Geografie goed geholpen. "De nazorg was uitstekend, echt heel menselijk. Ik kreeg nog een brief met de vraag hoe het met me ging. Dat is erg fijn als je zoiets hebt meegemaakt. Je kunt dus gek genoeg zeggen dat de val van de hijskraan ervoor heeft gezorgd dat mijn band met de universiteit is versterkt. Myrke heeft geen UU-gadgets. "Dat hoeft voor mij niet, ik hoef niet in mijn eigen stad te laten zien dat ik studeer. Ik heb in Costa Rica gestudeerd en ik zou het wel leuk vinden om een trui van de Costa Ricaanse universiteit te dragen. Ik wilde zo'n trui daar kopen, om hem hier aan te trekken, maar helaas. Die verkochten ze niet.

Wetenschappelijke trots

"Trots hangt af van meerdere factoren. Ten eerste de manier waarop het bedrijf of de instelling naar buiten toe bekend staat. Is er veel negatieve publiciteit, dan heeft de medewerker, of in dit geval ook de student, een minder sterk gevoel van trots en commitment. Daarnaast is het belangrijk hoe je bij de organisatie behandeld wordt.", Rendel de Jong is universitair docent aan de vakgroep Sociale en Organisatiepsychologie en doet onderzoek naar commitment en welbevinden. "Je merkt dat de trots over het algemeen groter is als een persoon net begonnen is bij een bedrijf. In dit geval zou je een student als voorbeeld kunnen noemen. In het begin lijkt alles nog vers en nieuw. Je wordt naar de universiteit 'gelokt' door een mooie advertentie met glimlachende mensen, maar als je er eenmaal zit, komen je mooie verwachtingen niet uit. Je krijgt maar twee uur college per week en de tentamens vallen tegen. Het gevoel van trots verdwijnt dan als sneeuw voor de zon."

Volgens De Jong heeft ook de mate waarin men plezier in het werk heeft een grote invloed op het eergevoel. "Daardoor wordt de verbondenheid met de organisatie groter en hierdoor krijgt men weer meer plezier in het werk. Het versterkt elkaar. Als je het bijvoorbeeld leuk vindt om les te geven, ben je meer betrokken bij een universiteit, dan dat je met tegenzin een college geeft." De Jong begrijpt de mening van de studenten en medewerkers die trots zijn op 'hun' gebouw. "Dat is heel logisch. Ik denk dat de omgeving een onderschat effect speelt in de werksituatie. Iedereen vindt het fijn om in een prettige ruimte te werken, waarin iemand zich thuis voelt."

Het zou zelfs zo kunnen zijn, dat de prestaties groter zijn, wanneer het gevoel van trots en betrokkenheid meer aanwezig is. De Jong: "In het bedrijfsleven is bewezen, dat de medewerkers met een hoger commitment langer doorbuffelen bij een moeilijke situatie zoals bijvoorbeeld een fusie. Ook zijn zij geneigd langer door te werken. Je kan dus zeggen dat hun inzet groter is voor het bedrijf, waardoor de kans op een goed resultaat ook groter is." Dus door trots meer studiepunten? "De universiteit is ook een bedrijf, dus dit kan ook gelden voor studenten en medewerkers."

The UU Gadgetstore

Bij het binnenkomen van het Bestuursgebouw zijn ze bijna niet te missen. In een grote vitrine liggen de UU-gadgets keurig uitgestald. Van flessen wijn met een universiteitslabel tot sweaters in allerlei kleuren. Deze waren behoren tot het assortiment van de Solaris Universiteitswinkel. Wie trots is op de UU, zou toch wel eens hier een aankoop doen, zou je denken.

Germaine Poot is verantwoordelijk voor de inkoop van de producten die de shop verkoopt. "De universiteitsspullen worden op drie verschillende locaties verkocht. Bij de receptie van het Bestuurgebouw, de receptie van het Academiegebouw en bij boekhandel Broese op De Uithof." Voor zover Poot weet, worden de universiteitsspullen sinds vijf jaar gekocht. Sinds één jaar is ze belast met de inkoop van het assortiment. En dat blijkt erg breed te zijn. Poot laat zien wat er allemaal voor handen is. Vanzelfsprekende verkoopwaar als pennen en dassen, maar ook stressballen en zelfs een slabbetje. "Die doen medewerkers elkaar wel eens cadeau bij een geboorte."

Volgens haar zijn de sweaters het best verkopende product. "Maar sommige producten zijn heel leuk en gaan amper over de toonbank. Neem bijvoorbeeld een boek over de architectuur van de universiteit. Niet te duur en mooi gemaakt, maar veel interesse is er niet voor. De veelgevraagde universiteitstruien blijken het vooral goed te doen bij uitwisselingsstudenten. Je ziet ook dat die truien aan het eind van het jaar meer worden verkocht. Op het moment dat de uitwisseling zijn einde nadert."

Martin Vos verkoopt de merkproducten bij de receptie van het Bestuursgebouw. "Wat wel grappig is, is dat je bij de sweaters een duidelijk verschil ziet tussen man en vrouw. De mannen weten precies wat ze willen hebben en in welke maat. Bij de vrouwen duurt het langer, vooral als ze met meer zijn. Dan twijfelen ze over de kleur en over de grootte. Soms ben ik dan degene die moet beslissen welke trui ze moeten nemen", lacht hij. De receptiemedewerker loopt zelf niet dagelijks in een universiteitstenue. "Ik heb één T-shirtje. Maar dat draag ik alleen bij het zaalvoetbal."

Excellentie, geachte heer Plasterk, beste Ronald

Brieven aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Geachte heer Plasterk,

Vooreerst: wat een plezier iemand op de stoel van Hoger Onderwijs en Wetenschap te weten met kennis van zaken en zonder de ambitie zichzelf in één ambtstermijn overbodig te maken. Een hele vooruitgang en dus een mooi begin.

Aangezien u kennis van zaken heeft, weet u echter maar al te goed dat na dat mooie begin vooral veel uitdagingen en problemen zullen opduiken. In de open brief die u tijdens de formatie samen met de andere Spinozapremie-laureaten in de krant publiceerde, pleitte u terecht voor een inhaalbeweging die excellent onderzoek en onderwijs in Nederland moet bevorderen. Mag ik in dat opzicht uw aandacht vragen voor het feit dat excellent onderzoek niet in elk wetenschapsgebied op dezelfde manier tot stand komt?

Mijlpalen in mijn tak van sport zijn heel vaak boeken, geschreven door koppige eenzaten. Daarmee is niets principieels ten nadele van programmatisch onderzoek gezegd, maar in het huidige klimaat wordt het steeds moeilijker om dat soort individueel onderzoek te financieren en de resultaten op de geijkte manieren te verspreiden. Typerend voor dat klimaat is de recente beslissing van NWO om het programma 'Publicatiebijdragen' stop te zetten. Hierdoor kan niet langer financiële steun worden gevraagd voor de uitgave of vertaling van wetenschappelijke boeken en tijdschriften. Hiermee wordt ons soort wetenschap, die veelal talig van aard is, dubbel getroffen. Voor publicaties in het Nederlands zijn we vaak afhankelijk van dat soort steun om boeken überhaupt gepubliceerd te krijgen. En om ze aan een Engelstalige uitgeverij gesleten te krijgen, moeten ze niet alleen foutloos maar bij voorkeur ook aantrekkelijk geschreven zijn. Niet-moedertaalsprekers van het Engels zijn daar zelden toe in staat. De beslissing om uitgaven en vertalingen niet langer te subsidiëren is dus dubbel nefast. Ze verkleint onze mogelijkheden om kennis binnen ons taalgebied naar een niet-academisch publiek te vertalen. Bovendien wordt het zonder die overigens erg bescheiden subsidies moeilijker om diezelfde kennis op internationale wetenschappelijke fora te verspreiden. Ik kan me moeilijk van de indruk ontdoen dat regels en systemen die in de bètawetenschappen uitstekend werken, zonder veel nadenken aan alfa's worden opgelegd. Dat lijkt me niet zo productief. Verhoudingsgewijs is geesteswetenschappelijk onderzoek ontzettend goedkoop: laboratoria noch deeltjesversnellers hebben wij nodig. Maar tijd en boeken wel.

Tot slot: op het vlak van onderwijs zou u ons enorm vooruithelpen als u er mee voor zorgt dat 18-jarigen die zich melden aan de poort van de universiteit hebben leren spellen en een zin kunnen ontleden.

Heel veel succes gewenst.

Geert Buelens, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde

Excellentie

Sinds de Verlichting zijn we overtuigd van de waarde van wetenschap en onderwijs voor een goede inrichting van de wereld en de menselijke samenleving. Na de Tweede Wereldoorlog is dit ook officieel door de Verenigde Naties erkend en probeert UNESCO dit idee wereldwijd te bevorderen. Maar ik heb het idee dat dit besef aan het tanen is. Werd in de 19de eeuw nog gepropageerd dat voor elke school die geopend werd een gevangenis kon worden gesloten, vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw lijkt de Verlichting omgedraaid: er werd bezuinigd op onderwijs en geïnvesteerd in straffen en gevangenissen. Is het niet beter om ons weer allereerst te richten op de positieve mogelijkheden van onderwijs en wetenschap?

Wat ik u daarom zou willen vragen is om onderwijs en wetenschap meer ruimte te geven en uit het keurslijf van de economische rationaliteit te bevrijden. Natuurlijk zijn onderwijs en wetenschap van economisch belang, maar momenteel lijken ze vrijwel alleen economisch gelegitimeerd en gewaardeerd te worden. Dat leidt tot een benepen kijk op het belang van deze maatschappelijke instituties, wat dodelijk is voor de creativiteit op de werkvloer. Onderwijs en wetenschap zijn meer dan een voorbereiding op het verwerven van een plaats in het arbeidsproces en economische zelfstandigheid. Ze zijn van niet te onderschatten waarde voor de persoonlijke ontwikkeling van de mens, de opbouw en handhaving van de democratische samenleving, het behoud en de verdere ontwikkeling van onze cultuur en het bevorderen van het besef dat we straks allemaal wereldburger zijn en dus samen verantwoordelijk voor de toekomst van de wereld.

Een breder perspectief zou voor wetenschap twee dingen betekenen. Ten eerste dat minder nadruk komt op de massaproductie van wetenschappelijke artikelen ten faveure van meer wijsheid en doordachte analyse van belangrijke problemen. Ten tweede dat het voor de daarvoor geëigende wetenschappen meer kan lonen om te publiceren in het eigen taalgebied. Het zou zowel de kwaliteit als de maatschappelijke en culturele relevantie van de wetenschap ten goede komen.

Voor het onderwijs zou ik wensen, dat u expliciet het besef wilt bevorderen dat opgroeiende mensen niet alleen onderwijs krijgen omwille van hun eigen ontwikkeling, maar dat ze ook leren dat zij medeverantwoordelijk zijn voor onze democratische cultuur en worden toegerust om als verantwoordelijk wereldburger een bijdrage te kunnen leveren aan het behoud van onze aarde en een humane toekomst voor de mens.

Het zal allemaal niet gratis kunnen, maar ik vraag u niet allereerst om geld. Op dit moment wil ik graag uw betrokkenheid en visie.

Met vriendelijke groet,

Lennart Vriens, hoogleraar Onderwijskunde

Geachte heer Plasterk,

Buitenlandse studenten die naar Nederland komen om een opleiding te volgen worden niet langer uit de onderwijsbegroting bekostigd. De instellingen van hoger onderwijs moeten nu aan buitenlandse studenten een kostendekkend collegegeld vragen. Dit betekent een grote rem op verdere internationalisering van het onderwijs. Een tweede grote barrière voor studenten met een andere nationaliteit zijn de hoge leges, die ze hier jaarlijks voor een machtiging van verblijf en voor een VTV moeten betalen. Geen incentive om onze kenniseconomie te bevorderen!

Door deze maatregelen worden met name studenten uit ontwikkelingslanden 'met het badwater weggegooid'. Deze studenten kunnen de kostendekkende collegegelden en de hoge leges niet opbrengen. We zien dat studenten uit Suriname bijvoorbeeld de kans op hoger onderwijs wordt ontnomen. Wilt u er tenminste voor zorgen dat een fonds in het leven wordt geroepen tezamen met uw collega van Ontwikkelingswerk, waaruit beurzen aan deze studenten kunnen worden aangeboden?

Met vriendelijke groet,

Carla Kuijpers-Groensmit, directeur Studenten Service

Excellentie,

Behalve minister van Onderwijs bent u in dit kabinet coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid. In tal van opzichten is het onderwijs van laag tot hoog een succesverhaal als het over emancipatie gaat. Meiden en jonge vrouwen behalen minstens zo hoge opleidingsniveaus als jongens en jonge mannen, en vrouwen doen dat vaak ook nog sneller en met hogere cijfers.

Wel is er nog altijd sprake van een stevige segregatie tussen 'vrouwenstudies en -opleidingen' en 'mannenstudies'. Met name de ondervertegenwoordiging van vrouwelijke studenten in bèta- en technische studies en van mannen in zorggerelateerde opleidingen, verdient structurele aandacht van de minister. Her en der bestaat kennis hoe deze segregatie te doorbreken, maar die wordt nog onvoldoende en slechts hap-snap benut. Is de minister bereid dit onderwerp hoger op de beleidsagenda te plaatsen?

In schril contrast met de gelijke onderwijsprestaties staat het verschil tussen mannen en vrouwen in het rendement van dat onderwijs. Vrouwen met een zelfde opleiding als mannen verdienen per uur gemiddeld 10 à 20 procent minder. Dat voelen zij vooral in hun eigen portemonnee. Maar ook de samenleving voelt het verschil in rendement: tegenover een gelijke investering van de samenleving in de opleiding van mannen en vrouwen staat bij vrouwen veelal een aanzienlijk geringer rendement qua productieve bijdrage aan de samenleving dan voor mannen. Veelvuldig stemmen zelfs hoog opgeleide vrouwen hun arbeidsloopbaan nog altijd af op hun 'gezinsloopbaan', via loopbaanonderbrekingen of deeltijdwerk of komen zij vanwege het 'glazen plafond' niet terecht in een functie die overeenstemt met hun capaciteiten. Over hun hele leven werken vrouwen minder uren en vaak onder hun niveau. Vrouwelijk talent wordt in Nederland dus verre van optimaal gebruikt, tot hun eigen schade, maar ook tot schade van de samenleving. Onder andere de Visitatiecommissie Emancipatie heeft gepleit voor een integrale aanpak van dit probleem. Is de minister tot zo'n integrale aanpak bereid en hoe gaat die aanpak er uitzien?

Die onderbenutting van vrouwelijk talent vinden we bij uitstek in het wetenschappelijk onderwijs: zowel als het gaat om universitaire bestuurders als om hoogleraren vormen vrouwen een minderheid van nog geen 10 procent, ook in disciplines waar vrouwen (meer dan) de helft van de afgestudeerden vormen. Is de minister bereid Raden van Toezicht en Colleges van Bestuur aan te spreken op hun verantwoordelijkheid beter gebruik te maken van vrouwelijk talent en te bevorderen dat dit thema een vast onderwerp wordt bij accreditaties en onderwijs- en onderzoeksvisitaties?

Doet - en laat - u verder vooral die dingen waarvan professor Plasterk zou hebben gedacht 'zo is het goed!'. Dan zal uw ambtsperiode de geschiedenis in gaan als een van de meest zegenrijke voor het wetenschappelijk onderwijs.

Joop Schippers, hoogleraar Arbeids- en Emancipatie-economie

Wetenschappelijke verantwoordelijkheid!

Wat zou ik tegen Ronald Plasterk zeggen als ik hem tegenkwam op een borrel? Vooral: laat universiteiten zich veel meer dan nu opstellen als maatschappelijke organisaties. Waarom wordt er wel cosmetica ontwikkeld en geen medicijn tegen malaria? Waarom is er een vaccin tegen vogelgriep, maar wordt dit niet op de markt gebracht? Waarom is geen watermaatschappij bereid te investeren in Afrika? Waarom komt groene stroom niet van de grond? Niet wetenschappelijke vrijheid, maar wetenschappelijke verantwoordelijkheid moet het motto zijn van de universiteit.

Ik ben het met Plasterk eens, dat de overheid niet vooraf kan definiëren wat succesvol onderzoek is. Maar zonder uitleg meer geld naar hoger onderwijs en wetenschap sluizen, zal de minister niet in dank worden afgenomen. Het opleiden van studenten en het doen van onderzoek gebeurt in het algemeen belang, maar de kiezer voelt dat niet zo. Het publiek ziet de universiteit als een anoniem gebouw. In deze tijd van show me, don't tell me is zeggen dat wetenschap belangrijk is onvoldoende. Je moet laten zien waarom het een maatschappelijk belang is.

De antwoorden op bovenstaande vragen weet ik niet, maar door mijn vroegere werk bij de Consumentenbond ben ik erachter gekomen dat ze in elk geval universitaire denkkracht vergen op zaken als intellectueel eigendom, de interpretatie van internationale verdragen op het gebied van wereldhandel, mensenrechten en milieu en de toegang tot kennis. Samen met andere maatschappelijke organisaties als Amnesty, Novib en het Wereldnatuurfonds heeft de Consumentenbond deze onderwerpen herhaaldelijk aangedragen als de overheid vroeg om input voor de besteding van de aardgasbaten. Vervolgens kregen universiteiten opdracht 'meetlatten' te ontwikkelen voor het bedrijfsleven en waren de resultaten niet openbaar. In Nederland wordt 'maatschappelijk', helaas, vertaald met 'hier en nu bruikbaar voor het bedrijfsleven'. Ook bij het Innovatieplatform en de oprichting van de Topinstituten is dit weer te zien: Driekwart publiek geld, een kwart vanuit het bedrijfsleven, maar welke maatschappelijke vraag wordt er beantwoord? Daarvoor is geen mechanisme ingebouwd. Ook ontbreekt een visie, laat staan afspraken, over van wie de ontwikkelde kennis is.

Dus minister, mijn pleidooi: zorg dat universiteiten hun onderzoek kunnen richten op kennisontwikkeling voor de lange termijn en fundamentele maatschappelijke vraagstukken. En zorg dat kennis ontwikkeld met publiek geld, publiek blijft. Draagvlak voor wetenschap is niet alleen een communicatievraagstuk. De universiteit moet zich ook daadwerkelijk maatschappelijker opstellen. En laten zien wat ze doet!

Melanie Peters, directeur Studium Generale

Excellentie, Waarde Ronald,

Op uw deurmat stapelt de post met brandende aandachtspunten zich vast op. Mijnerzijds in dit stadium alleen een felicitatie en veel succes in ons aller belang. Dit laatste licht ik graag toe. Verlanglijstjes zijn onvermijdelijk, maar komen later wel.

Mijn zorg (ik concentreer me op onderwijs over de hele linie) betreft de dreigende polarisatie in plaats van het gezamenlijk aanpakken. Mensen in het veld staan onder druk om er het beste van te maken, doen dat ook elke dag, maar ze leven met nauwelijks door henzelf alleen te beïnvloeden omstandigheden. Daar hoeft iemand als het ware maar een lucifer bij te houden. Debat dreigt al snel niet meer over hoofdzaken te gaan, en sleept zich zo voort naar het volgende (on)gelijk.

Waar gaat het om? Uitdaging bieden aan de leerling/student én de docent staat voorop. Zo kan een klimaat ontstaan van wederzijdse betrokkenheid waarin beide voor zulke uitdagingen daadwerkelijk verantwoordelijkheid kunnen nemen en er op een kwalitatief hoog niveau vorm aan kunnen geven. Dat geldt voor elke denkbare onderwijssituatie, en de consequentie daarvan is persoonlijk maatwerk, kleinschaligheid en kwaliteitszorg die kan worden afgemeten aan gedeelde trots over behaalde resultaten. In een dergelijke sfeer kunnen talenten en ambities pas goed ontdekt worden en zich ontwikkelen, waardoor jonge mensen uiteindelijk goed toegerust, doelgericht en vol zelfvertrouwen op de arbeidsmarkt verschijnen.

Een open deur? Gelet op de discussies zou je het vaak niet zeggen. Zo zijn nieuwe vormen van leren niet eenvoudig het einde of helemaal niks. Smal of breed, diepgravend of praktisch, wat maakt het uit als het werkt voor wie er zich door aangesproken voelt? Goede aansluiting, vlotte doorstroom en lage uitval, van VMBO tot WO, zijn ook primair afhankelijk van gerichte aandacht. Als dat niet kan of mag, de visie of de durf ontbreekt, wat hebben we dan aan discussies over testen of toelatingsprocedures die niet zouden voldoen, aan afdwingen van lesuren aan de randen van skivakanties, gelamenteer over de teloorgang van vakkennis of elementaire vaardigheden, of het opzetten van leraren tegen zogenaamde managers, die geen duimbreed voor elkaar zouden wijken, maar waar vaak geen millimeter speling tussen zit als je naar hun doelen of idealen kijkt.

Nog één voorbeeld van uitdaging bieden: het bevorderen van internationale mobiliteit. Het komt op gang, maar de mogelijkheden zijn zoveel groter. Maatwerk hier betekent alle credits halen, maar dan ook beurzen kunnen krijgen, studiefinanciering meenemen, er niet te benauwd over doen of een buitenlander die hier onderwijs geniet straks wel aan Neerlands welzijn zal (mogen?) bijdragen, of dat een Nederlander op termijn besluit datzelfde ergens anders op de wereld te doen.

In een ideaal onderwijslaboratorium wordt gestaag samengewerkt aan haalbare concepten die de kern van de zaak raken. De verbeelding moet hierbij blijven regeren. Met de inspirerende regie over dit complexe proces wens ik u nogmaals veel succes.

Hans van Himbergen, hoogleraar Fysica, dean University College Utrecht en Voorzitter Junior College Utrecht

interview Mark Laagewaard

Ik ben 21 jaar geleden geboren in Dwarsgracht, Overijssel. Een mooi klein dorpje vlakbij Giethoorn. Mijn ouders komen allebei uit Indonesië en kwamen als klein kind in de jaren vijftig naar Nederland. Ze merkten een duidelijke weerstand op hun komst, maar toch hebben ze het voor elkaar gekregen om een heel bestaan op te bouwen. Ik heb daardoor van hen meegekregen dat je echt zelf iets van je leven moet maken. Niemand anders doet het voor je. En dat je vooral zelfstandig moet proberen om dingen uit te vogelen, zonder meteen de hulp van iemand anders in te schakelen.

M´n zus en ik waren de enige 'allochtone' kinderen in het dorp, dus we waren wel een soort bezienswaardigheid. Soms werden we ook gepest op het schoolplein: 'Hé zwarte!' Dat soort opmerkingen. Ik ben geboren in de huiskamer van onze boerderij en ben daar opgegroeid. Op een gegeven moment gingen m´n ouders scheiden en verhuisde ik naar Steenwijk, een heel contrast met het idyllische Dwarsgracht. Ik heb daar ook op de middelbare school gezeten en was een vrij rustige jongen. Totdat onze Laatste School Dag, de LSD, eraan kwam.

Traditie was dat de examenleerlingen een soort laatste stunt uithaalde, meestal een ludieke actie om hun frustratie van al die jaren te uiten. In mijn examenjaar werd door een bepaald clubje leerlingen gekozen voor het thema Hawaï. Dat vond ik zo'n laf thema, wat kan je daar nu mee? Daarom besloot ik zelf een tegenactie op poten te zetten. Ik schreef een pamflet in provostijl: 'we moeten hiertegen in opstand komen'. Inmiddels had ik een aantal medestanders verzameld en stormden we tijdens de LSD-actie met zo´n tachtig leerlingen de aula binnen. We hadden wat ludieke acties bedacht voor docenten, zo kregen ze onder meer een rugtas gevuld met stenen om ze te laten voelen hoe het is om brugger te zijn. Na die succesvolle LSD-actie besefte ik dat je bepaalde dingen heel makkelijk kan bereiken als je het maar creatief, origineel en prikkelend aanpakt met een paar gemotiveerde mensen. Sinds die dag ben ik ook een afro gaan dragen, dat was een soort 'coming out'. Ik durfde mezelf nu beter te laten zien.

Met die LSD-manier van werken, werk ik ook bij de USF: ik wil met gemotiveerde mensen zoveel mogelijk goede dingen bereiken. Ik ben een strijdbaar type, en vind het heel belangrijk dat mensen geholpen worden die het echt nodig hebben. Ik ben niet de makkelijkste om mee om te gaan, ik kan soms behoorlijk fel uit de hoek komen. Maar als iemand zich ergens voor wil inzetten, sta ik daar volkomen achter. Vaak denk ik dat ik dingen beter kan dan andere mensen, maar dat is misschien een illusie. Toen ik net voorzitter was, hebben we met het bestuur heel veel gediscussieerd over hoe we de USF beter op de kaart konden zetten. Je kan wel allerlei folders uitdelen en posters ophangen, maar de organisatie moet in eerste instantie inhoudelijk goed op poten staan. Wat ik heel belangrijk vind, is dat we daarom goede en inhoudelijke commissies hebben. Er is zoveel kennis bij studenten, en ik vind dat die beter benut kan worden. Waar we nu bijvoorbeeld mee bezig zijn, is het opzetten van stageopdrachten bij de USF. We kunnen studenten dan een soort traject bieden waardoor zij ons met hun kennis kunnen versterken. Zo is er bijvoorbeeld een studente Bestuurs- en Organisatiewetenschap die voor haar studie een onderzoek heeft gedaan naar studentenhuisvesting. Die kennis is natuurlijk heel nuttig voor de USF.

Ik kom door dit werk in aanraking met heel veel verschillende studenten. Het valt me elke keer weer op hoeveel ambitie en talent daar tussen zit en dat inspireert me enorm. Het idee dat alle studenten zuipen en brallen is erg achterhaald en er wordt maar weinig moeite gedaan om dat beeld te weerleggen, heel jammer.

Ook haal ik inspiratie uit momenten dat ik alleen ben, die eenzaamheid zoek ik vaak op. Dan ga ik bijvoorbeeld in een regenbui de straat op, met regenjas en donkere muziek van Tom Waits in m´n Mp3-speler. Op zo'n moment ben ik helemaal in m´n element en dat gebeurt best vaak. Als we bij de USF met een probleem zitten, loop ik vaak even het kantoor uit om tot mezelf te komen, dan ga ik bijvoorbeeld een stukje wandelen. Op de momenten dat ik me even afzonder kom ik tot de helderste ideeën.

Bij de USF kan ik echt mijn ei kwijt, het is heel dynamisch werk. Het is tegenwoordig niet vanzelfsprekend om aangesloten te zijn bij de vakbond, en ik vind het erg leuk om te kijken hoe dit kan worden veranderd. Naast mijn werk voor de USF werk ik ook één dag per week bij de Landelijke Studenten Vakbond. Ik houd me daar bezig met de ondersteuning van de kleinere lidbonden en geef daar een soort organisatieadvies. We bekijken dan samen waar kansen en mogelijkheden liggen en gaan hiermee aan de slag. Ik ben een vormer, heb veel ideeën.

De cursus Hospiteren die de USF een tijdje geleden heeft georganiseerd, was bijvoorbeeld één van die ideeën. In de uitvoering van die plannen ben ik trouwens minder goed, óf ik moet heel veel tijd hebben. Het gaat mij dan ook vooral om het ontwikkelen en het aansturen. Op dit moment ben ik met de USF druk bezig om een keurmerk voor kamerverhuurders te ontwikkelen en erdoor te krijgen bij de gemeente. Zo'n keurmerk is bedoeld voor kamerverhuurders van wie de panden aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Hierin wordt bijvoorbeeld ook de wettelijk vastgestelde maximale huurprijs meegenomen. Het lijkt er ook op dat dit gaat lukken en dat geeft heel veel energie. Zo'n keurmerk vind ik heel belangrijk, studenten moeten weten waar ze aan toe zijn. Momenteel heb ik een mooie kamer in Wittevrouwen, maar daarvoor heb ik ook veel ellende gehad met huisbazen en slechte huizen. Ik snap deze problematiek dus erg goed.

Na dit USF-jaar ga ik weer terug naar de collegebanken, en dat zal wel even afkicken worden. Ik studeer Sociologie in Utrecht, en volg daarnaast een minor Geschiedenis in Amsterdam. Mijn voorzitterschap bij de USF duurt nu nog een paar maanden, dus we zijn nu ook al hard op zoek naar opvolgers. Ik heb hier in elk geval al geleerd dat ik organisaties heel interessant vind. En dan vooral de manier waarop wordt ingesprongen op maatschappelijke ontwikkelingen. Als ik wat ouder ben zou ik met vrienden wel een bedrijfje willen beginnen. Het maakt me niet zozeer uit welk product of welke dienst we dan aanbieden, ik vind het vooral een uitdaging om dit aan de man te brengen. Ik houd wel van de targetcultuur in het bedrijfsleven, zolang dit de sfeer binnen de organisatie niet aantast. Maar voorlopig wil ik me het komende halfjaar nog volledig gaan inzetten voor de USF. Er is nog genoeg te doen."

'Ik ben niet de makkelijkste om mee om te gaan, ik kan soms behoorlijk fel uit de hoek komen'

interview Gert Oost

Ik speel ook meestal bij oraties en probeer dan zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de kersverse hoogleraren. Die kunnen zeer gevarieerd zijn; zo ben ik wel eens gevraagd om improvisaties te spelen op de tunes van de Muppetshow of van Studio Sport, en een andere professor vroeg of ik wilde samenspelen met zijn zoon die een zeer verdienstelijk saxofonist bleek te zijn. Maar het meest merkwaardige verzoek was toch dat van een hoogleraar die zei: 'Oost, wil je alsjeblief níet spelen?! Dat orgel herinnert me zo sterk aan de kerk, daar wil ik niets meer mee te maken hebben...'

Een begrijpelijke associatie, maar geen correcte. Het orgel is zeer geseculariseerd. Een groot deel van mijn werk, vooral de nieuwere muziek, heeft geen enkel religieus karakter. Niettemin: voor veel mensen heeft het orgel nog altijd iets mystieks. De muziek komt van ver, van boven, uit een instrument dat technisch ook nogal ongrijpbaar is. Niet voor niets heet het orgel die Königin; in de hemel zouden zich zelfs enkele gouden exemplaren bevinden, wordt gefluisterd.

Als organist werk en zit je veel alleen, ver af van je publiek. Misschien dat daarom nogal wat organisten onbescheiden zijn, de behoefte hebben om zich te laten horen, omdat ze anders misschien vergeten worden. Ik reken mezelf overigens niet tot deze categorie. Het is ook zo dat nogal wat organisten een beetje vreemd zijn, schuw. Dat heeft denk ik ook te maken met het solitaire karakter van dit beroep. Ik zelf schijn al op mijn derde geweten te hebben dat ik organist wilde worden. Mijn vader was predikant en wij woonden min of meer in de kerk. Ik heb één week geprobeerd om wiskunde te gaan studeren, maar het was eigenlijk toch echt wel duidelijk dat de muziek mijn passie was.

In 1960 ben ik in Utrecht Muziekwetenschap gaan studeren, en de combinatie met mijn uitvoeringspraktijk op het orgel was voor die dagen nogal ongebruikelijk. Net in dat jaar kreeg de universiteit van het Ufonds het Hinsz-orgel cadeau, dat een mooie plek kreeg in de Aula van het Academiegebouw. Ik ben toen als student gevraagd om dat orgel bij oraties te gaan bespelen. Sedertdien beklim ik jaarlijks zo'n veertig tot vijftig keer het oksaal in de Aula om oraties luister bij te zetten.

Dit oksaal, met dat prachtige houtsnijwerk met engeltjes, is er trouwens speciaal voor gebouwd. De wapenborden die nu aan de balustrade zitten, zaten oorspronkelijk in de achterwand van de Aula. Eén wapenpaneel zit daar nog steeds, onzichtbaar achter het orgel. Het Aula-orgel heeft een stevig geluid, een heldere, doordringende klank. Het is zondermeer een kostelijk instrument, bescheiden en toch kleurrijk en vooral verrukkelijk om te bespelen.

Vóór mijn aantreden speelde de Domorganist bij de diesvieringen. Mijn voorganger was dus eigenlijk Stoffel van Vliegen, die bijna vijftig jaar lang organist van de Domkerk was. Tijdens de laatste dies waarop hij speelde viel hij in slaap. Toen werd het hoog tijd voor een opvolger.

Daarnaast ben ik, na mijn afstuderen, nog geruime tijd werkzaam geweest bij Muziekwetenschap als docent voor alles wat met de uitvoeringspraktijk te maken heeft: het koorpracticum bijvoorbeeld, gehoorvorming, continuospel, harmonieleer en improvisatie en dergelijke. Een aantal jaren geleden ben ik daarmee gestopt. Ik weet ook niet of er in Utrecht nog veel aan muziekpraktijk gedaan wordt; in de landelijke taakverdeling blinkt Utrecht toch vooral uit met zijn historische benadering van de muziekwetenschap. Maar waar ik ook in Nederland orgel ga spelen, steeds weer kom ik oud-studenten tegen die met genoegen terug kijken op bijvoorbeeld dat koorpracticum.

In de geschiedenis van de orgelmuziek worden drie perioden onderscheiden: vóór Bach, Bach en na Bach. Mijn grote passie ligt duidelijk bij de laatste periode, bij de grote symfonische orgelmuziek van bijvoorbeeld Debussy of César Franck. Met name op het Domorgel uit 1831, de periode waarin dat soort muziek ook geschreven werd, komt die goed tot zijn recht; dat Bätzorgel heeft voldoende klavieromvang om eens goed te kunnen uitpakken. Tot 1826 had de Dom een nog uit de 16de eeuw stammend orgel, maar dat was dermate krakkemikkig dat het begin 19e eeuw werd afgebroken en er alleen nog een aantal oude pijpen uit hergebruikt is door de familie Bätz. Dat familiebedrijf heeft bijna drie eeuwen lang heel Midden-Nederland van orgels voorzien. In Den Haag, Delft, Amsterdam, Utrecht, overal kom je Bätzorgels tegen.

Ik speel ook regelmatig in de neogothische zaal van het oude paleis van koning Willem II in Den Haag, waar nu de Raad van State zetelt. Daar staat ook een Bätzorgel uit dezelfde tijd als het Domorgel, en dat heeft wéér een heel andere klank. Maar mijn voorkeur blijft toch uitgaan naar het Hinszorgel in de Aula. Hinsz was een Groningse orgelbouwer die oorspronkelijk uit Hamburg kwam. Hij bouwde dit orgel in 1733 voor de Lutherse kerk van Deventer, en in 1960 is het voor de UU opgekocht. Wat Bätz is voor Midden-Nederland, is Hinsz voor Noord-Nederland.

Voor de muzikale omlijsting van de dies heb ik wel overleg; soms met de rector persoonlijk. De huidige is één van mijn grootste fans, die me zomaar op een zondagmiddag nog wel eens een mailtje wil sturen om te bedanken voor mijn spel bij een of andere oratie. Soms probeer ik met mijn muziek aan te sluiten bij de diesrede, en als het Mozartjaar is, ligt het voor de hand dat ik een stuk van Mozart speel.

Er is ook wel muziek geschreven specifiek voor de universiteit. Ik heb wel eens zitten zweten op een stuk van een Amsterdamse componist die van het Ufonds een opdracht had gekregen, maar die eigenlijk geen flauw benul had van wat je met een orgel allemaal kunt doen.

En dan zijn er natuurlijk nog de oudere lustrumstukken, bijvoorbeeld van 1736 toen het 100-jarig bestaan werd gevierd met een compositie van de toenmalige Domorganist Johann Philip Albrecht Fischer. Dat stuk heb ik nog wel eens gespeeld. Van het 250-jarig bestaan is er een cantate van Richard Holl bewaard gebleven met hoogdravende, brallende teksten, die onlangs nog eens zijn uitgevoerd toen gevierd werd dat het zogeheten, befaamde orgelarchief Vente gedigitaliseerd kon worden.

Ikzelf heb voor dergelijke gelegenheden nooit composities gemaakt, hoewel ik nogal wat geschreven heb, met name voor koor en ensembles. Maar ik ben aanstaande dies natuurlijk wel weer van de partij. Dan speel ik Franse cortègemuziek van de componist Vierne. Cortège is niet alleen de naam van de optocht van hoogleraren, maar ook de aanduiding van muziek waarbij je statig dient te schrijden.

'Ik ben wel eens gevraagd om improvisaties te spelen op de tunes van de Muppetshow of van Studio Sport'

'Wat je kunt leren van dichters, is dat het zwijgen zo belangrijk is'

Eredoctoraat voor schrijver Willem Jan Otten

Alexis de Roode,

Willem Jan Otten ontvangt zijn eredoctoraat op maandag 26 maart, als de Universiteit Utrecht haar 371-jarig bestaan viert, in de Utrechtse Domkerk. De universiteit verleent traditioneel elk jaar enkele eredoctoraten aan vooraanstaande persoonlijkheden die van betekenis zijn geweest voor wetenschap en maatschappij. Dit jaar zijn dat, naast de Nederlandse schrijver, de Japanse hoogleraar in plantenecologie Tadaki Hirose en de Amerikaanse hoogleraar Rechten Diane Amann. De eredoctoraten worden van jaar tot jaar met beleid over verschillende faculteiten 'verdeeld'.

Willem Jan Otten zal zijn eretitel ontvangen van de subfaculteit Godgeleerdheid omdat hij, aldus de universiteit, 'met zijn literair werk het grote belang van levensbeschouwelijke en religieuze thema's zichtbaar heeft gemaakt'. De schrijver trad in 1999 toe tot de katholieke kerk, en het geloof neemt sindsdien een prominente plaats in zijn werk in. Otten werd uitverkoren op voorspraak van onder andere professor Johan Goud, bijzonder hoogleraar Wijsgerige Theologie. "De toekenning van het eredoctoraat aan de schrijver Otten past goed in de lijn die we zeven jaar geleden hebben uitgezet met de toekenning van het eredoctoraat aan de musicus en Bach-specialist Ton Koopman. Bij de keuze van een eredoctor hechten we groot belang aan de maatschappelijke inbedding van theologie. Daar past Willem Jan Otten goed in. Hij heeft zich in de laatste 25 jaar met diverse morele thema's ingelaten, en altijd filosofische en levensbeschouwelijke kanten in zijn werk gehad. In de laatste jaren brengt hij ook expliciet religieuze thema's ter sprake."

Otten is dit jaar de enige niet-academicus die het eredoctoraat ontvangt. Hij studeerde filosofie en Engels in Amsterdam, maar maakte zijn studies niet af. In het verleden heeft hij wel cursussen en colleges gegeven aan universiteiten, en was bovendien writer in residence in Wenen, Berlijn en Groningen. "Zeer vereerd", antwoordt de aanstaande laureaat, als hem telefonisch gevraagd wordt wat hij van de toekenning van het eredoctoraat vindt. "Het was nooit in me opgekomen. Het doet me denken aan wat mijn vader zei, toen hij zijn eerste kleinkind kreeg: het fijne van grootvader worden is dat je er helemaal niets voor hoeft te doen. Ik heb altijd geleefd in de literaire wereld, zonder academische bedoelingen. Het is dus een onverwacht cadeau."

Juist het feit dat Otten zich als schrijver inlaat met religieuze thema's, en niet als academicus, maakt hem voor Goud een waardevolle kandidaat. "Dichterlijke taal bezit soms het vermogen om mensen in levensbeschouwelijk en moreel opzicht op nieuwe gedachten te brengen, meer dan de taal van de theoloog. We kunnen veel leren van dichters en schrijvers wat betreft het spreken over God. Theologen in het verleden kwamen vaak uit op rationaliserende en dogmatiserende taal, die tegenwoordig niet meer voldoet. Het rechtstreeks formuleren van ethische principes heeft maar zelden de ethische impact van een boek of verhaal."

In de theologie is de literatuur vaker een belangrijke inspiratiebron geweest, legt Goud uit. Karl Barth, één van de belangrijkste theologen uit de 20ste eeuw, hield zich intensief bezig met Dostojevski. Een andere vooraanstaande theoloog, Paul Tillich, hield zich bezig met beeldende kunst. Goud: "Eén ding dat je kunt leren van dichters, is dat het zwijgen zo belangrijk is. Bij alles wat in een gedicht gezegd wordt, is het zwijgen meegenomen. Daarnaast zal een kunstenaar altijd geneigd zijn om speelse elementen aan te brengen. De kunstenaar is in die zin altijd duidelijk aanwezig in wat hij schrijft. Terwijl je als wetenschapper er meestal naar streeft om jezelf buiten beeld te zetten. Dat kan soms een schijnobjectiviteit opleveren."

Goud is zelf ook fan van het werk van Otten. Hij citeert door de telefoon een van zijn favoriete gedichten, Bwa-pl, en voegt eraan toe: "Dit gedicht heeft Otten geschreven lang voor hij gelovig werd. Toch klinkt hier voor mij al duidelijk het mysterie in door. Dat mysterie is één van de kanten in het werk van Otten, die ik altijd zeer gewaardeerd heb."

Bwa-pl

Wij bereikten

na een tocht door een druipend bos

het Randmeer.

Het was alsof een slapende haar ogen opende

en ons kende.

Jij zat voorop.

Ik legde mijn hand

op de warme kokosnoot van je schedel.

Het licht keek ver je ogen in.

Ik zei: dit nu is water.

Wa-ter.

Wa-ter.

Wa-ter zei ik nog een keer.

En jij zei: bwa-pl

Je zei het nog een keer.

Het was zeker, zoontje van mij,

dat wij hetzelfde niet begrepen.

Willem Jan Otten

Uit: Eindaugustuswind

Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1998

KADER

Willem Jan Otten , de schrijver

Willem Jan Otten, geboren in 1951, mag een vooraanstaand en veelzijdig auteur genoemd worden. Op zijn naam staan dichtbundels, toneelstukken, romans en essays. In 1999 ontving hij voor zijn hele oeuvre reeds de Constantijn Huygensprijs, in 2005 kreeg hij de Libris Literatuurprijs voor zijn laatste roman Specht en Zoon. Na zijn bekering tot het katholieke geloof in 1999 begon religie een prominentere plaats in te nemen in het werk van de schrijver, ofschoon hij ook daarvoor al een levensbeschouwelijk inslag had. Otten schreef een korte verhandeling over het proces dat leidde tot zijn toenadering tot het geloof Het wonder van de losse olifanten. Zijn meest recente dichtbundel Op de hoge, uit 2003, is doortrokken van christelijke onderwerpen en symboliek. In 2006 verscheen de essaybundel Waarom komt u ons hinderen, waarin Otten veertien andere kunstenaars onder de loep neemt die hem hebben beïnvloed in zijn denken en schrijven. Dit zijn grotendeels geloofzoekende kunstenaars zoals Gerard Reve, Dostojevski, en de Russische filmmaker Andrei Tarkovski.

Over de relatie tussen godsdienst en literatuur zegt Otten: "Die terreinen overlappen, maar blijven deels fundamenteel gescheiden. Ik benader de Schrift en de taal van de liturgie bijvoorbeeld niet als literatuur. Die teksten lees ik omdat ik meer wil weten over de wegen van God. Misschien kun je ook wel werk van Reve of mij of Oek de Jong lezen, als je je in religie wilt verdiepen ... maar dat is toch een ander verhaal."

Recensent Arie van den Berg over Willem Jan Otten

'Voor een niet-gelovige is het even wennen, deze lectuur met zijn drastische conclusies. Maar wie doorleest, ontdekt de consequente samenhang tussen Ottens denken en dichten. In zijn leven en werken is hij steeds weer op zoek naar het wonderlijke. Ook in andermans kunst. Het mysterie en de vragen die dat oproept, bepalen in hoge mate het karakter van Ottens eigen poëzie. Het is ook in hun religieus getinte, bespiegelende, autobiografische traditie dat Willem Jan Otten schrijft.'

Uit een recensie van Arie van den Berg over Ottens dichtbundel Op de hoge, 2003, NRC Handelsblad

Geert Buelens, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde, over Willem Jan Otten

'Willem Jan Otten is een bijzonder schrijver, daar twijfelt niemand aan. Maar de eerlijkheid gebiedt wel om te zeggen dat als het departement Nederlands een eredoctoraat had kunnen vergeven, het geen uitgemaakte zaak zou zijn dat die eer juist naar hem zou zijn gegaan. Dat hangt natuurlijk ook samen met het feit dat men bij Godgeleerdheid waarschijnlijk andere, niet strikt literaire argumenten een rol heeft laten spelen. Zelf houd ik vooral van de vroege essays van Otten: een prachtige lezing over het werk van Wallace Stevens, bijvoorbeeld, en erg stimulerende gedachten over film en pornografie.'

[Gedicht uit Op de Hoge, persoonlijke keuze van Willem Jan Otten]

Maria

Hoe ik ten slotte wijder, weer een millimeter wijder

mij ontsluiten moest en splijtend werd doorboord

door hem van binnenuit die mij desnoods voor lijk

had laten liggen - als hij maar geboren worden kon -

maar die, eenmaal ontsluisd, de zwakste was van al,

kletsnat en als een oude telefoon gehangen aan

een draaierige draad verbonden met geen buik,

zo was ook hij, mijn zoon, zijn ene korte leven lang.

Hij was de sluis waardoor een oceaan kwam aangezet,

een eeuwig schuimend buitengaats dat door één lichaam

en één dood geschut moest worden naar het laagste land.

Ik was er bij toen hij van u beviel. Wijd uiteen

gespijkerd perste hij uw almacht uit zijn zucht,

u binnenbuikse macht die eenmaal op de wereld,

zich onbegrepen reddende, de zwakste werd van al,

mijn zoon, volbrenger van het allerbangste plan.

Willem Jan Otten,

Uit: Op de hoge

Uitgeverij G.A. van Oorschot, 2003

EREDOCTOR 2, MET INGESTUURDE FOTO'S IN BAK

Tadaki Hirose: Planten en hun 'struggle for light'

Precies twintig jaar geleden beschreven Tadaki Hirose en Marinus Werger in het blad Oecologia hoe planten het stikstofniveau in hun bladeren reguleren om optimaal te kunnen profiteren van het aanwezige licht. Die eerste gezamenlijke publicatie markeerde het begin van een lange en vruchtbare samenwerking tussen de universiteiten van Utrecht en het Japanse Tohoku. Nu krijgt Hirose een eredoctoraat van de UU.

Erik Hardeman, foto's VAN EIGEN HAND

Om de betekenis van Hirose voor de ecologie te kunnen schetsen moet zijn Utrechtse collega en erepromotor Werger eerst een kort basiscollege plantkunde verzorgen: "Om te kunnen groeien zetten planten kooldioxide en water om in suikers en zuurstof. Voor die zogeheten fotosynthese kunnen ze niet zonder licht en stikstof, zoals iedere plantenliefhebber weet die zijn planten voor het raam zet en af en toe wat kunstmest (stikstof) geeft. In natuurlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in bosachtige gebieden, zijn licht en stikstof echter maar beperkt voorhanden en ongezien voor ons vindt tussen planten dan ook vaak een felle concurrentiestrijd plaats. Ze ontwikkelen grote bladeren om zoveel mogelijk licht op te vangen, maar dat heeft alleen zin als ze ook voldoende stikstof uit de bodem kunnen opnemen en naar die bladeren kunnen transporteren.

"Begin jaren tachtig werd duidelijk dat de stikstof in een plant niet gelijkmatig over de bladeren verdeeld zit. Bladeren die veel licht vangen, bleken ook relatief veel stikstof te bevatten. Hirose is dat nader gaan onderzoeken en ontdekte dat er een min of meer lineair verband bestaat tussen de hoeveelheid licht die een blad opneemt en de hoeveelheid stikstof die het bevat. Zijn baanbrekende conclusie was dat planten om harder te kunnen groeien, extra stikstof sturen naar de bladeren die het meeste licht vangen. Vervolgens heeft hij een model ontworpen om gegeven de lichtinval te kunnen berekenen welke verdeling van stikstof over de bladeren tot maximale winst voor de plant zou leiden. De uitkomsten van dat model bleken vaak wonderwel te corresponderen met de werkelijkheid."

Dat was echter niet over de hele linie het geval en een tweede belangrijke ontdekking van Hirose was dan ook dat sommige planten een heel andere strategie hebben ontwikkeld om te overleven, vervolgt Werger. "Terwijl tal van planten de biomassa die de fotosynthese hen oplevert, gebruiken om boven de concurrentie uit te groeien en zo het meeste licht te vangen, kiezen andere er juist voor om laag bij de grond te blijven. Ze maken dan meestal dunne bladeren. Met die strategie kunnen ze ook op schaduwrijke plaatsen voldoende licht vangen om goed te groeien. Ze gebruiken hun biomassa grosso modo dus net zo efficiënt als de snelle groeiers. Deze alternatieve strategie, die mede aan de basis ligt van de grote variëteit in de plantenwereld, verklaart volgens Hirose waarom schaduwplanten in de concurrentiestrijd met snelle groeiers zo gemakkelijk overeind blijven."

De door Hirose, vaak in samenwerking met Werger of andere Utrechtse plantenbiologen, geboekte resultaten hebben niet alleen een enorme bijdrage geleverd aan onze kennis van de manier waarop planten hun groei reguleren, maar zijn ook van groot belang geweest voor agronomen en ecologen. Op basis van de door Hirose ontwikkelde modellen kunnen agronomen bijvoorbeeld berekenen in welke dichtheid landbouwgewassen moeten worden geplant om met zo min mogelijk kunstmest een optimale oogst te geven.

Ecologen hebben de modellen voor individuele planten in samenwerking met Hirose omgewerkt tot zogeheten 'big leaf models' voor grote gebieden. Op basis van die modellen kan worden voorspeld wat de gevolgen van bijvoorbeeld veranderingen in het kooldioxide-gehalte in de atmosfeer zullen zijn voor de ontwikkeling van ecosystemen en hoe natuurbeheerders die ontwikkeling door gerichte ingrepen kunnen sturen. Mede dankzij die toepassing van zijn fundamentele onderzoek is Hirose in Japan inmiddels een van de leidende figuren geworden in het onderzoek naar klimaatverandering.

Als Tadaki Hirose (1943) op 26 maart in de Domkerk zijn eredoctoraat in ontvangst neemt, is hij op bekend terrein. In het studiejaar1987-1988 werkte de nieuwe eredoctor namelijk al eens een jaar als post-doc in Utrecht en gezien zijn grote culturele belangstelling zal hij toen zeker ook de Dom hebben bezocht. Hirose, volgens zijn erepromotor een bescheiden en zelfs wat verlegen man die zeer geïnteresseerd is in de Europese cultuur en die geen kans onbenut laat om Spanje en Italië te bezoeken, is sinds 1993 buitenlands lid van de KNAW. Zijn langjarige connectie met Utrecht heeft niet alleen tot belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen geleid. Tien jaar geleden heeft hij het initiatief tot een uitwisselingsprogramma genomen, waarvan Japanse en Utrechtse studenten nog jaarlijks profiteren.

Diane Amann: Felle aanklacht tegen Guantanamo en Abu Ghraib

Op de werktafel van erepromotor John Vervaele liggen publicaties van Diane Amann met bondige titels als Guantanamo en Abu Ghraib. De Amerikaanse juriste, die maandag een Utrechts eredoctoraat krijgt, is allesbehalve een studeerkamergeleerde, wil Vervaele maar zeggen. "Integendeel. Met haar kritiek op het Amerikaanse anti-terrorismebeleid is zij zeer aanwezig in het politieke debat in de VS."

De internationale strijd tegen het terrorisme en de instelling van tribunalen zoals het Joegoslavië Tribunaal hebben de laatste jaren geleid tot een toenemende behoefte aan gemeenschappelijke supranationale standaarden, op het terrein van mensenrechten, humanitair recht en strafrechtspleging. Zulke standaarden zijn onmisbaar om de grote verschillen tussen de rechtssystemen van de betrokken staten te overbruggen. Maar terwijl Europese juristen, gegeven de talloze naast elkaar bestaande rechtssystemen in de oude wereld, gewend zijn aan conflicts of law, is het voor Amerikaanse juristen minder vanzelfsprekend om rekening te houden met, en concessies te doen aan buitenlands en internationaal recht.

Dat is volgens Vervaele een belangrijke reden waarom de VS niet mee doet aan het Strafhof in Den Haag en weigert om internationale verdragen, zoals het recente verdrag over geheime detentie, te ondertekenen. "Die weigerachtigheid is dus niet alleen politiek, maar wel degelijk ook juridisch geïnspireerd. In het Amerikaanse Supreme Court bestaat een lange traditie van bescherming van burgerrechten via de Bill of Rights. Daar is ook vanuit ons perspectief niets mis mee. Maar omdat die grondwet alleen van toepassing is op het grondgebied van de VS, krijg je de merkwaardige situatie dat de Amerikaanse rechtspleging niets onderneemt tegen foltering of liquidaties door politiemensen of militairen in Irak, hoewel die ook volgens het hof zelf evident tegen de grondwet indruisen. Want, is het argument, na de aanslagen van elf september gelden, andere regels en in Irak geldt onze Bill of Rights nu eenmaal niet."

Het is die ongerijmdheid in het Amerikaanse juridische denken en redeneren, die Amann sinds 9/11 regelmatig aan de kaak stelt, vervolgt Vervaele. "Haar prijswinnende artikel uit 2005 over Abu Ghraib is in feite een felle aanklacht tegen de Amerikaanse wetgever, die de in de Conventie van Genève vastgelegde rechten van gevangenen na de aanslag op de Twin Towers gewoon terzijde heeft geschoven. In plaats daarvan zijn wetten gekomen die in naam weliswaar legaal zijn, maar waarin internationaal geaccepteerde standaarden voor het beschermen van de fundamentele mensenrechten in feite met voeten worden getreden."

Aan Davis, een van de onderdelen van de Universiteit van California, doet Diane Amann de laatste jaren veel rechtsvergelijkend onderzoek. Haar hoop is dat meer kennis van buitenlandse rechtssystemen en van het zich snel ontwikkelende internationale recht zal bijdragen aan 'rechtvaardiger' wetgeving in de Verenigde Staten. Vervaele: "In uitspraken van Europese rechters wordt regelmatig verwezen naar het internationale recht. In de VS gebeurt dat nog weinig en het streven van Amann en gelijkgezinde collega's van haar is om daarin door middel van fundamenteel onderzoek verandering te brengen."

Hoewel die verandering er onder George Bush waarschijnlijk niet snel zal komen, waarschuwt Vervaele voor onnodig pessimisme. "Op de praktijk hebben publicaties als die van Diane Amann misschien nog niet al te veel invloed gehad, maar je ziet in Amerika inmiddels wel een duidelijke kentering in het denken. En in tal van gerechtshoven is men zich de laatste tijd ook al veel kritischer tegenover schendingen van de mensenrechten gaan opstellen dan een paar jaar geleden.

"Amann is niet iemand om zelf op de barricaden te gaan staan, maar haar artikelen vormen een belangrijke steun in de rug voor de voorvechters van een meer humane wetgeving. Ook in het Utrechtse onderzoek nemen mensenrechten een voorname plaats in, wat onder meer blijkt uit de aanwijzing van Mensenrechten en Conflictstudies als een van de vijftien universitaire focusgebieden. Onze motivatie om juist haar voor te dragen voor een eredoctoraat, is dan ook niet alleen dat zij een zeer vooraanstaande wetenschapper is. Het is vooral dat zij haar wetenschappelijk werk nadrukkelijk koppelt aan een groot engagement voor een wereldwijde standaard van rechtvaardigheid en dat zij dat met brio doet aan één van onze strategische partners, de Universiteit van California."

Hoe ongemakkelijk is de waarheid over milieu?

milieueducatie aan het Centrum voor Bètadidactiek (nu Freudenthal Instituut) van de UU. Hij studeerde en promoveerde in Wageningen en is daar sedert 1992 universitair docent. Hij is de auteur van het volgende essay.

Wie An inconvenient truth van Al Gore heeft gezien, zal het met me eens zijn dat die film aan het denken zet. Maar misschien heeft u, net als ik, na afloop van de film het gevoel: oké, overtuigend, maar... wat nu? Over die vraag gaat dit essay. Aanleiding? De VN-werelddagen over milieu, waarover het Ublad samen met Studium Generale en Podium - het vakblad voor natuur- en milieueducatie - lunchlezingen organiseert.

Al Gore heeft met zijn film het klimaatprobleem, zonder meer de urgentste en meest verregaande bedreiging van onze planeet, opnieuw op de kaart gezet. Hij staat niet alleen. Industriële leiders in Nederland deden kort geleden een publieke oproep aan de regering voor een actiever milieubeleid. En, niet onbelangrijk, met het nieuwe kabinet hebben we weer een échte en deskundige minister van milieu in de persoon van Jacqueline Cramer (voorheen, onder andere, hoogleraar in Utrecht).

Prachtig. Maar het roept wel de vraag op wat er gebeurd is in de tussentijd. De boodschap van Gore is niet nieuw. We hadden al eerder echte, voortvarende ministers van milieu. Rond 1990 was er enorme aandacht voor milieu met de milieuconferentie in Rio de Janeiro, het broeikasverdrag van Kyoto en in Nederland een hele serie ambitieuze milieuplannen. Waarom is de aandacht voor milieu daarna weggeëbd en hebben we Al Gore nodig om hem weer aan te wakkeren? Wat is er sindsdien misgegaan?

Dát er iets is misgegaan met milieu is een gevoel dat mij geregeld bekruipt. Bijvoorbeeld als ik 's avonds mijn uitschakel-rondje maak langs de stekkers en schakelaars van apparaten in de standby-stand: televisie, subwoofer, koffiezetter, muziekinstallatie, computer, printer, enzovoort. Dat moet slimmer kunnen. Het gevoel komt ook op wanneer ik vijf minuten en mijn leesbril nodig heb om de scharrelham te vinden in het schap van de supermarkt. Of wanneer ik in datzelfde schap ontdek dat een biologische kip meer dan twee keer zo duur is als het pakketje dierenleed ernaast. Dat zou anders kunnen.

Ik heb dat gevoel als mijn kinderen gaap-gebaren maken wanneer ik weer eens - tegen beter weten in - een milieuverhaal afsteek. En ook als ik kijk naar de instroom van studenten voor milieuwetenschappen in het hoger onderwijs, die in 15 jaar is teruggelopen van meer dan 700 tot een schamele 100. En dat terwijl de arbeidsmarkt zit te springen om milieudeskundigen.

Maar het meest voel ik dat er iets is misgegaan, als ik zie wat er veranderd is in onze normen voor comfort, cleanliness en convenience. Ik ontleen die woorden aan Elisabeth Shove, een Engelse sociologe die in haar gelijknamige boek laat zien hoe wereldwijd nieuwe normen voor comfort, persoonlijke verzorging en gemak worden uitgerold over consumenten. Airco's die de temperatuur onder alle omstandigheden behaaglijk houden. Kleren die na een dag gebruik weer langs wasmachine en droogtrommel gaan. Douches die met extra power water spuiten naar lichamen waaraan geen spoortje lichaamsgeur mag kleven. En iets dergelijks geldt ook voor de inrichting van huizen, tuinen, auto's, vakanties en ga zo door. Het trieste toppunt van de trend is, wat mij betreft, de elektrische warmtestraler voor buitenshuis: verwarm uw terras nu, en voor alle komende generaties!

Er is ondertussen wel degelijk iets gebeurd aan milieu in de afgelopen jaren. Bedrijven hebben hun productieprocessen soms radicaal aangepast, emissies van luchtverontreiniging zijn sterk gereduceerd en smog en stank komen minder voor dan dertig jaar geleden. Hier en daar zijn zelfs producten aangepast. Philips bijvoorbeeld heeft veel gedaan aan milieuvriendelijk productontwerp - met Jacqueline Cramer als adviseur - en haalde het afgelopen jaar vijftien procent van zijn omzet uit groene producten. Unilever maakt zich zorgen over de duurzame visvangst en heeft milieuorganisaties ondersteund om het MSC label voor duurzame vis in het leven te roepen. De ontwerpers van de grootste Nederlandse internet-database voor hergebruik - ik bedoel marktplaats.nl - zijn inmiddels miljonair.

Maar tegelijkertijd zijn producenten én consumenten doorgegaan in de hierboven genoemde milieuonvriendelijke trends. Er zijn nog steeds veel, en meestal goedkopere, milieuschadelijke producten en de campagne voor comfort, cleanliness en convenience wordt onverminderd aangewakkerd.

Om dat tij te keren hebben we natuur- en milieueducatie ingezet. Op scholen kregen jongeren te horen dat de trends die buiten volop gaande waren milieuonvriendelijk waren. Dat ze milieubewuster moesten handelen. Dat heeft ook resultaat gehad. Cijfers tonen aan dat milieueducatie op scholen positieve invloed heeft op hoe mensen later over milieu denken en er mee omgaan. Maar te weinig om de trends te keren. Erger, milieu is het land van 'moeten' geworden. 'Offerbereidheid' heet dat in het jargon van de opiniepeilingen. Niet echt een concurrerende boodschap. Nog afgezien van het feit dat tegenover elke euro voor milieueducatie 100.000 euro voor productreclame staat.

We hebben, kortom, het bedrijfsleven aan het werk gezet, en wel op zo'n manier dat bedrijven het nuttige (milieubesparing) en het aangename (winst) konden combineren. Maar we hebben in het beleid niet doorgepakt. Zo zijn burgers en consumenten blijven zitten met onaangename en lastige keuzes. Wie voor het milieu kiest, moet rekening houden met rompslomp, duurdere producten en een minder 'cool' imago. Dat kan beter en slimmer. Laten we het daarom andersom doen: de ingewikkelde en lastige keuzes leggen bij de overheid en bedrijfsleven, en de leuke milieuactiviteiten bewaren voor de burger-consument.

Apparaten worden verplicht energiezuinig; voor stand-by verzint de industrie maar iets beters. Milieuonvriendelijke producten worden duur omdat er flinke belasting komt op energie, water, milieuvervuiling, dierenleed en verspilling van materialen. Dat maakt het stukken makkelijker om als consument de goede keuze te maken. Het leven wordt duurder, maar niet in alle opzichten. Wat aan belasting op milieueffecten wordt geïnd, wordt geïnvesteerd in een reductie van de belasting op arbeid. Eenvoudig gezegd: die warmtestraler wordt een kostbare hobby, maar 's ochtends een koffie en croissantje in een café, de kapper en de reparatie van de fiets worden goedkoper. Naar een theater of popconcert is gemakkelijk te betalen, als u tenminste met de fiets of het openbaar vervoer gaat.

Natuurlijk is zo'n verandering niet zo eenvoudig als ik hier zeg. Er is veel onderzoek voor nodig van technologen, juristen, sociologen, economen. Veel werk van beleidsmakers en maatschappelijke organisaties. En een heel sterke rug van milieuministers en andere politici. Maar áls de overheid haar milieuverantwoordelijkheid neemt, hoe ongemakkelijk is dat dan? Is het ongemakkelijk om iets meer te betalen voor gezonde producten? Is het zo'n offer om ons laatste aardgas niet weg te pompen onder de Waddenzee maar gewoon te laten liggen voor onze kleinkinderen? Is het ongewenst om parkeerplaatsen in steden hier en daar te laten plaatsmaken voor groene plekken waar kinderen kunnen spelen? Is het echt een ramp om maar één keer per dag te douchen omdat anders de waterrekening wel erg oploopt?

Let wel, ik heb het hier over Nederland, niet over ontwikkelingslanden. Ook daar is een krachtige aanpak van milieuproblemen nodig maar zijn de meeste mensen nog ver verwijderd van onze trend van 'cool' en makkelijk. Toch is er wel een link. Wij maken hier de modellen waar anderen zich op oriënteren als ideaal. Als wij twee auto's per gezin tot norm voor het goede leven maken, zullen de Chinezen en Indiërs dat ook doen. Als wij modellen kunnen ontwerpen waarin welvaart en duurzaamheid gecombineerd worden - een taak waar we gezien de situatie van Nederland uitstekend voor zijn toegerust - zou dat het belangrijkste exportproduct van Nederland kunnen worden. Daarom is het ook onzin dat doorpakken in het milieubeleid slecht zou zijn voor de economie.

Een manier om nu al enigszins van dat 'moeten' van milieu af te komen, is om niet het hele probleem over de volle breedte op uw rug te nemen, maar te beginnen met één activiteit die u aardig lijkt. Dat kan vegetarisch eten zijn, energiebesparing, een fietsvakantie, een duurzaam woonproject, of nog iets beters dat u zelf bedenkt. U kunt ook één Let's do lunch kiezen (zeg, die over Wereldwaterdag op 22 maart) en u daar laten inspireren. Voor de lezers die nog met hun studiekeuze bezig zijn: overweeg eens of een loopbaan in een van de takken van milieuwetenschap niet interessant is. Er zijn aan deze universiteit en elders, in allerlei disciplines, genoeg interessante docenten en cursussen te vinden. Het mag natuurlijk ook natuur- en milieueducatie worden. Afvallen van 150 kilo tot de helft is een zware opgave. Maar het resultaat kan een stuk comfortabeler blijken. Misschien is de waarheid over milieu ook niet zo ongemakkelijk als hij lijkt. En er is zeker een goede en gezonde boterham mee te verdienen.

'Tegenover elke euro voor milieueducatie staat 100.000 euro voor productreclame'

'Het trieste toppunt is de elektrische warmtestraler voor buitenshuis: verwarm uw terras nu, en voor alle komende generaties!'

Utrecht heeft tevreden masterstudenten

De Masterenquête, ingevuld door de masterstudenten van het studiejaar 2006-2007, laat zien wat de eerste lichtingen studenten die zijn begonnen in het bachelor-mastersysteem vinden van de Utrechtse masteropleidingen. Van de bijna 6000 studenten hebben 2146 de vragenlijst in. Het eindoordeel is behoorlijk positief.

De meeste studenten zeggen zich thuis te voelen bij hun masterprogramma. Dat programma sluit bovendien goed aan op hun bacheloropleiding. Zouden de respondenten nog een keer de keuze moeten maken dan zouden ze in zeven van de tien gevallen weer voor hetzelfde programma kiezen.

Zeker studenten van onderzoeksmasters blijken weinig te klagen te hebben. Zij geven hun opleiding maar liefst een 7,7. Academische masters worden met een 7,1 gewaardeerd.

Maar kritiekpunten zijn er ook. Die hebben voornamelijk betrekking op de inschrijfprocedure, computers, studieplekken, sommige begeleidingstaken van docenten en vooral de voorbereiding op de arbeidsmarkt. Op deze pagina's vind je een overzicht van de belangrijkste uitkomsten..

A) Docenten

De Utrechtse docenten van masterprogramma's mogen de resultaten wel inlijsten. Vrijwel alle studenten zijn tevreden over hun prestaties. Vooral de inhoudelijke kennis van docenten wordt door studenten zeer hoog gewaardeerd, maar ook de bereikbaarheid en de didactische kwaliteiten van docenten zijn in orde. Alleen de begeleiding bij stages en de feedback op toetsen en verslagen zou volgens de studenten wel beter mogen.

Tabel 2 en Tabel 3

B) Het programma

Ook de verschillende aspecten van de onderwijsprogramma's worden positief beoordeeld. Vooral de mate van zelfstandigheid, het niveau en de inhoud van de studie scoren goed. Meer dan tachtig procent van de studenten is tevreden of meer dan tevreden over deze aspecten. Maar ook over zaken als werkvormen en tempo hebben weinig studenten klachten.

Tabel 1

C) Faciliteiten

Bijna eenderde van de studenten is uitgesproken negatief over de computerleerzalen, de groepsstudieplaatsen en de individuele studieplaatsen. Vooral de drukte op die plekken is een bron van ergernis. Opvallend is dat vooral studenten van academische masters kritisch zijn over deze faciliteiten. Zeer tevreden zijn studenten daarentegen over de bibliotheken en de collegezalen.

Tabel 8

D) Studielast

Vooral studenten van onderzoeksmasters studeren hard. Zij zitten gemiddeld 38 uur per week achter de boeken of de computer. Studenten van academische masters voldoen nog niet aan de universitaire norm van 35 uur. Wel ligt de gemiddelde inzet van 31 uur boven die van bachelorstudenten. Buitenlandse studenten blijken hun studie het meest serieus te nemen. Zij studeren maar liefst 40 uur per week. Verreweg de meeste studenten zijn tevreden over de zwaarte van hun studie.

Overigens heeft liefst 75 procent van alle studenten van academische masters een bijbaan. Gemiddeld zijn ze daar zo'n 14 uur per week mee kwijt. Van de studenten van onderzoeksmasters heeft 59 procent een bijbaan. Zij werken slechts 9 uur per week.

Tabel 7

E) Engelstaligheid

In weerwil van andere geluiden elders in het land, lijkt de Engelse taal weinig problemen op te leveren in de Utrechtse masterfase. Studenten van Engelstalige masterprogramma's hebben weinig moeite met het feit dat medestudenten en docenten in die taal communiceren. Ze zijn tevreden met de eigen Engelse taalvaardigheid en die van hun medestudenten. Ook met het Engels van docenten is weinig mis. Slechts een op de tien studenten zegt hierover ontevreden te zijn. Opmerkelijk is dat buitenlandse studenten op dit punt nog positiever oordelen dan Nederlandse studenten.

Tabel 5 en Tabel 6

F) Studieloopbaan

Studenten van academische masterprogramma's zijn zeker niet tevreden over de manier waarop ze worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Bijna 30 procent vindt dat hier onvoldoende aan wordt gedaan. Ook de informatie over de arbeidsmarkt voldoet volgens meer dan 40 procent van de studenten niet. Studenten Service is inmiddels gevraagd te onderzoeken wat de UU op dit terrein beter kan doen.

Tabel 4

G) Inschrijving en toelating

Studenten vinden de inschrijvingsprocedure zeer ondoorzichtig. Meer dan een kwart noemt de manier waarop de aanmeldings- en inschrijfprocedure is afgehandeld slecht. Ook de voorlichting over de procedure voldoet niet. Het is een bekende problematiek. Er loopt al een project 'optimalisatie studenteninschrijving' binnen de UU. Verder zegt 75 procent van de studenten geen toelatingsgesprek te hebben gehad, terwijl het college van bestuur steeds de wenselijkheid van zo'n gesprek heeft onderstreept.

DE WOORDEN 'HIERVOOR', 'HIERNA ZOUDEN MISSCHIEN EEN KLEURTJE KUNNEN KRIJGEN

Ora Paz (31), Onderzoeksmaster Development and Socialization in Childhood and Adolescence.

Hiervoor? "Ik heb een bachelor Psychologie en Onderwijs aan de Hebrew University in Jeruzalem afgerond. Daarna heb ik gewerkt als bijzonder onderwijsassistent op een Britse school in Nederland."

Hierna? "Ik wil een PhD-onderzoek gaan doen."

Verschil met bachelor? "Dit programma vraagt veel meer van mijn denkvermogen. Hier leer je dat je kritisch moet zijn. Bovendien was ik gewend aan bachelorcolleges met 300 studenten, en zijn we nu met zijn achten. Met zo'n kleine groep kun je echt de diepte in.

Wat geeft plezier? In de master kan ik zelf beslissen op welke onderwerpen ik mij richt. Daarvoor kwam ik naar Utrecht. Ik wilde niet zoals veel andere psychologiestudenten klinisch therapeut worden, maar echt wetenschappelijk onderzoek doen. De master in Utrecht bood die mogelijkheid meer dan andere programma's."

Wat kan beter? "Ik zou het zo snel niet weten. Dit is precies wat mij voor ogen stond. Wel vond ik dat de inschrijfprocedure erg traag verliep. Ik moest me inschrijven als een buitenlandse student en dan krijg je met veel bureaucratie te maken."

Hoeveel tijd ben je kwijt met je studie? "Ik besteed, schat ik, zo'n 25 tot 30 uur per week aan mijn studie. Naast mijn bachelor had ik een baan van 20 uur per week. Nu werk ik nog 8 tot 12 uur naast mijn studie, meer zou echt niet kunnen."

Cijfer? "Een 9. Ik ben erg tevreden, maar er is altijd ruimte voor verbetering."

Raad voor de rector? ???

Anke van de Water (22), Academische master Neuropsychologie

Hiervoor? "Ik heb de bachelor Neuropsychologie in Utrecht gedaan. Daarna ben ik nog een jaar voorzitter van Alcmaeon geweest, één van de faculteitsverenigingen van Sociale Wetenschappen.

Hierna? "Als ik word toegelaten, ga ik misschien een tweejarige master Medische Psychologie in Tilburg doen."

Verschil met bachelor? "In de masterfase ben je veel bewuster bezig met het werk dat je na je studie gaat doen, vooral ook omdat je een lange stage loopt."

Wat geeft plezier? "Door die stage zie ik nu eindelijk wat al die jaren kennis consumeren hebben opgeleverd. En ik krijg vaardigheden die in de studie onderbelicht blijven, zoals psychologische gespreksvoering met patiënten. Bovendien weet ik nu ook dat het werkveld me erg bevalt."

Wat kan beter? "De kwaliteit van dit masterjaar wordt erg bepaald door de kwaliteit van de stage en het onderzoek dat je doet. Ik heb mazzel gehad met mijn stage in revalidatiecentrum Hoogstraat in Utrecht. Maar anderen zijn minder gelukkig. Bovendien krijg je bij het zoeken naar een stage niet veel hulp van de opleiding. Wanneer je geen relevante ervaring hebt en weinig nevenactiviteiten hebt gedaan, wordt het vinden van een stage lastig. Verder zouden de colleges wel wat interactiever mogen zijn. Zeker in de masterfase wil je toch meer dan een studieboek lezen en slechts één college in de week volgen. Waarom niet een keer oefenen met een echte patiënt?"

Hoeveel tijd ben je kwijt met je studie? "Nou, mijn stage en het onderzoek dat ik doe, vragen samen zeker meer dan veertig uur."

Cijfer? "Ik geef een 7. Het aantal studieonderdelen die de faculteit aanbiedt, vind ik wat mager. Bovendien zijn de cursussen weinig interactief. Daarnaast zou de kwaliteit van de master niet geheel bepaald moeten worden door onderdelen waarvoor je zelf verantwoordelijk bent, zoals een stage. Zeker niet als vanuit de faculteit ook nog eens weinig hulp wordt geboden."

Raad voor de rector? "Het zou mooi zijn wanneer studenten al in hun bachelor een snuffelstage kunnen doen. Nu merken ze pas tijdens hun master voor welke loopbaan ze hebben gekozen."

Wouter Duivesteijn (22), combinatie van de onderzoeksmasters Mathematical Sciences en Applied Computer Science

Hiervoor? "Ik heb hier in Utrecht een zogeheten twinprogramma gedaan waarin ik de bacheloropleidingen van Wiskunde en Informatica combineerde."

Hierna? "Ik hoop op een plaats als assistent in opleiding."

Verschil met bachelor? "Bij Informatica geeft de master veel meer verdieping. De leerstof is ook theoretischer. Dat hogere niveau voelt na mijn bachelor als een mooie uitdaging. Bij Wiskunde is het verschil veel minder groot."

Wat geeft plezier? "Ik ben nu bezig met mijn afstudeeronderzoek. College heb ik vrijwel niet meer. Die vrijheid bevalt wel. Ik kan me helemaal op dat onderzoek richten, wanneer en waar ik maar wil. Ik denk niet dat ik ooit zo'n ruime agenda heb gehad en ik ben bang dat ik die later ook nooit meer zal krijgen."

Wat kan beter? "De afstemming tussen Utrecht en de Amsterdamse wiskundeopleidingen is niet best. Ze hebben een gezamenlijk aanbod van mastervakken, maar de roostering en de universitaire kalenders van de drie universiteiten zijn helemaal niet op elkaar afgestemd. Daardoor kan het voorkomen dat je hier in Utrecht hertentamenweek hebt, terwijl je in Amsterdam gewoon college hebt."

Hoeveel tijd ben je kwijt met je studie? "In de bachelor was dat misschien zo'n dertig uur per week. Nu zou ik het eigenlijk niet weten. Moet ik dan ook de tijd meetellen dat ik onder de douche over mijn afstudeeronderzoek nadenk?"

Cijfer? "Een 8. Ik vind het prachtig dat ik in twee jaar tijd twee masters kan afronden. Dat motto 'volg je eigen masterplan', dat past mij wel."

Raad aan de rector? "Heb ik niet."

Fieke Boschman (21) Onderzoeksmaster Cognitive Artificial Intelligence

Hiervoor? "Deed ik de bachelor van CKI."

Hierna? "Tjee, ik ben pas in februari begonnen, en deze master duurt twee jaar, dus daar mag ik gelukkig nog even over nadenken."

Wat is het verschil met bachelor? "Ik merkte meteen dat ik veel harder moest werken. Het niveau van de bachelor is een stuk lager. Bachelorvakken kun je soms halen door af en toe wat opdrachtjes te maken en pas kort voor de tentamens echt te gaan studeren. In de master moet je vanaf het begin behoorlijk hard werken."

Wat geeft plezier? "In de master zit je bij elkaar met een kleine groep enthousiaste studenten. En die studenten zijn allemaal in hetzelfde geïnteresseerd. Bovendien ga je veel actiever aan de slag met de lesstof. Je bent minder toehoorder, maar geeft bijvoorbeeld zelf presentaties."

Wat kan beter? "Ik heb het zelf nog niet zo ervaren, maar andere studenten van deze master vinden dat dat zelf aan de slag gaan soms wel erg ver gaat. Dan zijn er cursussen die helemaal door studenten vorm moeten worden gegeven. De docent is daarbij alleen begeleider. Dat zou ik zelf jammer vinden, want studeren is naar mijn idee ook kennisoverdracht. Ik vind het mooi als iemand mij iets kan vertellen wat ik nog niet weet.

"Verder blijft deze master toch vrij breed, terwijl je zou verwachten dat je je meer zou kunnen specialiseren. Ik zou liever toewerken naar een beperkt onderzoeksgebied."

Hoeveel tijd ben je kwijt met je studie? "Officieel staat er toch twintig uur per vak? Nou, daar kom ik lang niet aan. In de bachelor zijn sommige vakken zelfs met vier uur per week te halen. Nu zit ik misschien op zo'n tien uur per vak."

Cijfer voor je studie? "Toch wel een 7, denk ik. Er kunnen dingen beter, maar inhoudelijk is het een mooi vak en organisatorisch gaat er een hoop goed. En gelukkig functioneert de medezeggenschap prima bij CKI, dus als er iets niet goed is aan de opleiding kun je er zelf voor zorgen dat dingen verbeterd worden."

Raad voor de rector? "De aansluiting tussen de bachelor- en de masterfase zou beter moeten. De idee is dat je vanuit je bachelor meerdere keuzes zou moeten hebben. Maar dat is vaak helemaal niet het geval. Er zijn bij sommige opleidingen ingangseisen waar je moeilijk aan kunt voldoen, of je moet een jaar wachten omdat je één vak nog niet hebt gehaald."??

De nieuwe Fatima's

Nieuwe hockey-internationals van de UU

"Nee sorry, die brillen van Prada hebben we nog niet gekregen", verontschuldigen de twee studentes zich bij binnenkomst. "Die dingen mochten we alleen even passen op Schiphol, nadat we de Champions Trophy in Argentinië hadden gewonnen." Jammer voor de fotograaf die het tweetal graag met hippe bril in de februarizon voor het Hijmans van den Bergh-gebouw had gezet.

Eerstejaars Michelle van der Pols (18) en tweedejaars Carlijn Welten (19) zijn de laatsten om te ontkennen dat hun leven aan glamour heeft gewonnen, sinds ze dit najaar toetraden tot de Nederlandse hockeyselectie. Zittend aan een strak wit kantinetafeltje in het onderwijsgebouw van hun opleiding Geneeskunde, vertellen ze dat damesinternationals tegenwoordig zeer geliefd zijn als uithangbord voor goede doelen, promotionele acties en reclame-uitingen.

Kortgeleden stonden ze bijvoorbeeld even in de spotlights tijdens de ladiesweken van een telefoniegigant. Met collega-internationals maakten ze reclame voor mobiele telefoons en ondergoed. "Heb je trouwens dat setje al gepast? Echt leuk, joh", vraagt Carlijn enthousiast, terwijl ze Michelle even aan haar mouw trekt.

Beide studentes zeggen dat ze de aanbiedingen voor publieke optredens niet ontlopen. Maar ze zitten er ook niet echt op te azen. Carlijn: "Als je net bij het Nederlands team zit, steek je niet als eerste je vinger op als er iets leuks voorbij komt. Daarnaast doen wij een studie die erg veel tijd vraagt. We kunnen niet zomaar een halve dag in een studio gaan zitten voor een fotoreportage ofzo."

Celebrity hockey

Volgens Carlijn en Michelle is de groeiende aandacht voor de Nederlandse hockeyvrouwen in de eerste plaats te herleiden tot de prima prestaties van het afgelopen jaar. Maar buiten het veld is het vooral de Rotterdamse celebrity-hockeyster Fatima Moreira de Melo geweest die met haar televisie- en modellenwerk het dameshockey mediageniek heeft gemaakt. "Zij is het boegbeeld", erkent Michelle.

De twee studentes zelf hebben in korte tijd ook al enige naam gemaakt. Dat bleek toen de site mokkels.nl hun beiden een eervolle vermelding gaf als mogelijke 'nieuwe Fatima's'. Overigens mag ook de Utrechtse collega-international en B&O-studente Wieke Dijkstra zich verheugen over een dergelijke kwalificatie. Carlijn kan er wel om lachen. "Je moeder denkt even dat je op een soort porno-site staat, maar het stelt natuurlijk niets voor."

Net als Carlijn Welten, weet ook Michelle van der Pols maar al te goed dat ze moet relativeren. "Het is echt snel gegaan met ons. Een half jaar geleden hadden we nog nooit van elkaars bestaan gehoord. Zelf heb ik pas dit seizoen echt de overstap van de Kampong-jeugd naar het eerste team gemaakt. En dan zit je plotseling bij het Nederlands team."

Het debuut van Michelle in Oranje verliep bovendien tamelijk geruisloos, vooral omdat het ver weg plaatsvond. Zij werd pas opgeroepen toen het Nederlands team in aanloop naar de Champions Trophy een oefenstage in Zuid-Afrika ging afwerken. Ze keek aanvankelijk haar ogen uit. "'Wow. Ben ik hier echt?', dacht ik. Daar stond ik tussen spelers waar ik twee jaar terug tijdens de Champions Trophy in Nederland nog vol bewondering naar had zitten kijken vanaf de tribunes."

Hoger niveau

Carlijn Welten had er voor die oefenstage naar Zuid-Afrika al enkele oefeninterlands opzitten. Verrassend, want vorig jaar vierde ze nog vooral feest met haar UVSV-clubgenoten. "Veel drinken, weinig slapen. Daar ga je niet beter van hockeyen. Maar ik had er bewust voor gekozen om in mijn eerste jaar in Utrecht veel nieuwe vriendinnetjes te maken en ik heb daar nog geen moment spijt van gehad. Dit jaar heb ik me bij mijn club SCHC uit Bilthoven weer serieus op het hockey gestort."

Met haar uitverkiezing voor het Nederlands team kwam voor Carlijn een kinderdroom uit. Ze is afkomstig uit een hockeyfamilie pur sang. Broer Pieter, student rechten in Utrecht, speelt hoofdklasse bij de heren van SCHC. Neef Floris Evers is al jaren heren-international. "Als ik vroeger de verjaardagkaarsjes uitblies, wenste ik altijd dat ik ooit voor Nederland zou mogen spelen. Alles jubelde in me toen ik dit najaar in Rotterdam voor volle tribunes voor het eerst het volkslied stond te zingen. 'What am I doing!!!!', vroeg ik me alsmaar af. De hele avond heb ik met een grijns rondgelopen. En thuis hadden mijn huisgenootjes mijn hele kamer oranje gemaakt. Echt super."

Michelle en Carlijn sloten zich aan bij een selectie die net wereldkampioen was geworden. Na een korte gewenningsperiode, voelen ze zich helemaal op hun plek, getuige ook de onbedreigde verovering van de Champions Trophy in Argentinië. Carlijn: "In het begin was ik erg zenuwachtig, zelfs voor de trainingen. Maar ervaren speelsters als Minke Booij en Fatima deden echt hun best om ons vertrouwen te geven." Michelle: "Als jonge speelster word je gewoon meegezogen naar een hoger niveau. Op een gegeven moment stond ik er niet meer bij stil dat ik zo'n oranje shirt aan had."

Stichtse wijfies

Toch vindt het tweetal dat hun selectie voor het Nederlands team hun leven behoorlijk op de kop heeft gezet. Carlijn: "Het is vooral de intensiteit. Je moet zo vaak trainen, op een zo hoog niveau. Daar word je gewoon moe van. Fysiek, maar ook mentaal. Hoewel ik me nog helemaal student voel, moet ik toegeven dat ik op dit moment meer topsporter ben."

De hockeyverplichtingen maken het studeren "minder leuk", vindt ook Michelle. "Het gaat er nu vooral om om slim te studeren en te plannen." En daarmee gaan de twee stug door, met hulp van elkaar. Carlijn: "We zijn nog jong, dus we hoeven nog niet per se te kiezen tussen studie en sport. We zien wel waar het schip strandt. Toch doe ik echt wel mijn best voor een tentamen. En dan is het fijn dat Michelle weet hoe zuur dat studeren soms kan zijn na een zware training."

Over anderhalve week zal minder wederzijds begrip te verwachten zijn, voorspellen Michelle en Carlijn. Dan staat de beladen derby tussen het SCHC uit Bilthoven van Carlijn en het Kampong uit Utrecht van Michelle op het programma. Carlijn zint op wraak. "Ik scoorde in onze eerste ontmoeting in Utrecht, maar de scheidsrechter had al gefloten voor een strafbal. Die misten we vervolgens. Daardoor speelden we uiteindelijk slechts gelijk. Nu gaan we echt winnen." Michelle gelooft er niets van: "We gaan die Stichtse wijfies gewoon inmaken."

Naam: Carlijn Welten

Geboortedatum en plaats: 30 oktober 1987, geboren te Utrecht maar altijd gewoond in Heerlen

Vwo-opleiding: Gymnasium op het Bernardinus College te Heerlen

Vorige hockeyclubs: HCC Heerlen, Oranje Zwart, nu SCHC

Aantal interlands: 9

Debuut Oranje: Tegen Engeland op 28 november 2006 te Rotterdam. 3-0 gewonnen, ik scoorde de 1-0

hobby's (buiten hockey): gezellig met vriendinnetjes dingen doen

gezelligheidsvereniging/naam jaarclub: UVSV, JC Tjop

stamkroeg in Utrecht: Filemon

Vriendje? Nee

Over tien jaar: Ben ik Clini Clown en zoekende naar wat ik echt wil gaan worden na mijn studie Geneeskunde. Verder heb ik de Olympische Spelen gewonnen en woon ik samen in een appartementje in Amsterdam!

Naam: Michelle van der Pols

Geboortedatum en plaats: 6 januari 1989 in Utrecht

Vwo-opleiding: Montessori Lyceum Herman Jordan in Zeist

Vorige hockeyclubs: Voordaan

Aantal interlands: 5

Debuut Oranje: 2 januari 2007 tegen Zuid-Afrika toen we in dat land op voorbereidingsstage waren.

Hobby's (buiten hockey): winkelen, afspreken met vrienden/vriendinnen, uitgaan, dvd kijken...

Gezelligheidsvereniging/naam jaarclub: -

Stamkroeg in Utrecht: Heb ik niet echt. Maar voor het uitgaan vaak wat drinken in Le Journal, King Arthur en/of De Beurs. En daar dan ook blijven of naar de Monza.

Vriendje? Nee

Over tien jaar: Ben ik .... 28