Achtergrond

interview met Marike Broekman

In Nederland heb ik geen rolmodellen. Ik wil graag neurochirurg worden, maar ook wetenschappelijk onderzoek doen. In Amerika heb ik de voorbeelden rond zien lopen. Enorm goede clinici die tegelijkertijd de baas zijn van een belangrijk onderzoekslab. Of dat mogelijk is in Nederland weet ik niet. Maar ik wil het wel graag. Als ik in het lab sta, mis ik de patiënten. Als ik in de kliniek aan het werk ben, heb ik voortdurend allerlei ideeën voor experimenten.

Een tweesporenbeleid heb ik altijd al gevoerd. Omdat ik uitgeloot was voor geneeskunde, ben ik begonnen aan het University College. Hartstikke leuk, maar het sloot niet echt aan op geneeskunde, wat ik toch eigenlijk wilde doen. Toen de wet veranderde en je met een acht of hoger geneeskunde kon doen, ben ik in 1999 overgestapt.

Naast geneeskunde heb ik rechten gedaan, in 2004 heb ik dat afgerond. Met het bachelor-mastersysteem en allerlei verplichte werkgroepen zou dat nu niet meer kunnen. Het was alleen te combineren omdat rechten toen geen verplichte colleges kende. Ondertussen ben ik ook lid van UVSV. Met de jaarclub eten we nog geregeld, het wordt wat minder nu iedereen begint te werken.

Ik ben rechten gaan studeren omdat ik geneeskunde alleen te weinig uitdaging vond. 'Is dit het nou', dacht ik na mijn eerste jaar. Het is te praktisch. Je moet heel veel stof stampen, maar ik wil graag mechanismen doorzien, me verwonderen. Intellectueel uitgedaagd worden.

Die kans kreeg ik echt tijdens het zesde jaar geneeskunde. Toen mocht ik een onderzoeksstage uitkiezen, en ik dacht: wat nu? Ik wilde alles eruit halen, maandenlang in Nederland van negen tot vijf op een laboratorium rondhangen was voor mij te weinig. Daarom ben ik gaan rondkijken naar goede laboratoria en heb ik open sollicitaties naar buitenlandse wetenschappers geschreven.

Ik kwam terecht bij Xandra Breakefield van het Massachutes General Hospital in Charlestown, Amerika. Breakefield neemt wel vaker mensen aan met een apart cv, ik denk dat ze vond dat uit mijn brief energie sprak, iets wat ze zoekt in de mensen die voor haar werken. Miguel Sena-Esteves werd mijn directe begeleider, die heeft me echt gedrild. De dag na mijn aankomst moest ik 's ochtends meteen om half acht aantreden om muizen te injecteren. En ik wist nog van niks!

Het contact met de analisten was erg leuk. Ze vonden het wel grappig, zo'n type uit Nederland die van sommige dingen heel veel wist, en van andere zaken niks. Ik had natuurlijk geen enkele ervaring op een moleculair biologisch laboratorium - ik moest alle technieken eerst leren - maar ik was wel bijna klaar met geneeskunde.

Ik heb geprobeerd muizen via gentherapie te genezen van een genetische stapelingsziekte. De muizen hebben een genetisch defect waardoor ze een zogenaamd lysosomaal enzym niet maken. Dit enzym zorgt voor de afbraak van afval; zonder dat enzym stapelt de niet-afgebroken stof zich op en sterven hersencellen af. In mensen leidt deze ziekte tot mentale achteruitgang en sterfte op kinderleeftijd. Eerst heb ik gekeken op welke manier genen afgeleverd worden in de hersenen van zowel pasgeboren als volwassen muizen door verschillende dragervirussen of vectoren. Daarna heb ik bij pasgeboren muizen een goed werkende vector met het juiste gen ingespoten. Het lijkt te werken, de muizen hebben geen last meer van de stapelingsziekte.

Het is natuurlijk prachtig als je ziet dat door gentherapie de neurochemie van het brein weer normaal werkt. Als clinicus denk je dan meteen: hier kunnen we wat mee! Toch vind ik dat niet eens het leukste aan het onderzoek. Als je het allemaal hebt uitgezocht, is het eigenlijk nogal logisch dat het werkt. Juist wat eraan vooraf gaat, het fundamentele onderzoek, vind ik veel spannender. Kijken hoe het virus en het lysosomale enzym zich verspreiden door de hersenen. Daar hebben we ontzettend veel over geleerd.

Het publiceren van de resultaten gaat erg goed. Ik heb vijf wetenschappelijke artikelen in de pijplijn zitten waarvan ik eerste auteur ben, aan twee andere heb ik meegewerkt. Dat is inderdaad veel voor anderhalf jaar, hoewel sommige stukken alleen nog maar ingediend en nog niet gepubliceerd zijn. We hadden heel veel proeven parallel lopen en veel data, bijvoorbeeld over het karakteriseren van de vectoren virussen, kwam tegelijk. Dat moesten we wel opsplitsen in aparte artikelen, omdat het anders te veel zou worden.

Van tevoren had ik helemaal niet het idee dat ik wilde gaan promoveren. Maar ik woonde in Boston in huis met Nederlanders die daar met hun promotieonderzoek bezig waren. We praatten natuurlijk veel over wetenschap, op een gegeven moment vroegen ze hoe het met mijn projecten ging. Ik vertelde enthousiast over alle uitkomsten, ze keken me aan en zeiden: hier doen wij jaren over! Je moet ook gaan promoveren! Ik heb toen contact gezocht met mijn begeleider en latere promotor professor Burbach van het Rudolf Magnus Instituut. Die reageerde enthousiast. Nu promoveer ik op 15 juni, een maand na m'n afstuderen, het boekje is vorige week naar de drukker gegaan.

Opeens zat ik wel in een andere positie in het lab in Charlestown. Eerst was ik natuurlijk ook wel voor mezelf aan het werk, maar toch vooral voor het lab. Het is namelijk een jong laboratorium dat nog moet groeien, het moet zijn reputatie nog vestigen. Nu was ik opeens bezig met mijn eigen proefschrift. Pas terug in Nederland, bij het schrijven van de introductie en de conclusie, drong het echt tot me door wat dit allemaal betekent. Gelukkig was ik al te ver met mijn onderzoek toen ik bedacht te gaan promoveren. Dat heeft me vast veel stress gescheeld én twijfels: zou het me wel gaan lukken?

Over tien jaar hoop ik neurochirurg te zijn én wetenschappelijk onderzoek te doen aan gentherapie. Ik vind het een hele mooie manier om ziekten te genezen. De stapelingsziekte waar ik in Amerika aan werkte is heel zeldzaam. De diagnose is in het UMC Utrecht in 2004 bijvoorbeeld maar één keer gesteld. Maar we hebben wel bewezen dat in de hersenen genetische defecten zijn te repareren. Gentherapie is inderdaad niet onomstreden. Het gevaar is echter vooral dat wetenschappers die het niet zo nauw nemen met de regels te snel het onderzoek naar de kliniek brengen en een fout maken. Misschien overlijdt er iemand, en komt het hele onderzoeksveld stil te liggen.

Ik ben nu aan het rondkijken naar een opleidingsplaats tot neurochirurg. Dat is lastig omdat er maar één of twee plaatsen per jaar zijn. Maar ik heb geen zin om jarenlang te wachten en te werken terwijl ik niet in opleiding ben. Dat voelt als stilstaan, ik denk dat ik dat nu wel mag zeggen.

"Ik vertelde enthousiast over alle uitkomsten en ze zeiden: Je moet ook gaan promoveren!"

'Het kwijl slingert je af en toe om de oren en modderspetters in je gezicht!'

"Vanaf het moment dat ik wist dat dit bestond, wilde ik eigenlijk al mee doen. Maar dat mag als eerstejaars niet. In mijn tweede en derde jaar had ik het te druk met het dispuutbestuur. Wel heb ik het eerste jaar stiekem geprobeerd degene die de loting regelde om te kopen, maar helaas!" zegt Boukje. Dit jaar heeft ze haar kans gepakt.

Van Toor traint al ruim tien jaar paarden en studenten voor het evenement. "Het is lekker makkelijk; de studenten nemen ons een hoop werk uit handen," zegt hij lachend. Boukje vindt het niet erg om naast de trainingen de paarden te verzorgen en te helpen in de stal, zolang ze maar tijdens Peerdepieten mag racen. "Er komt zoveel bij kijken tijdens een race. Je moet je paard onder controle houden, koers houden, goed sturen, maar vooral uit je doppen kijken. Voor je het weet heb je een botsing. Je rijdt namelijk heel dicht op elkaar. Neus aan rug. Het kwijl slingert je af en toe om de oren en modderspetters in je gezicht!"

Zondag 7 mei; Peerdepieten 2006 is aangebroken. Rond half twee stromen de tribunes van de draf- en renbaan Duindigt in Wassenaar vol. Gekleed in Ascotstijl arriveren de studenten uit Utrecht. De vrouwen dragen bloemetjesjurken, oude-oma-exemplaren, maar ook meer moderne creaties, en mooi versierde hoedjes. Ook de heren zien er in jacket met hoge hoed en stok uit alsof ze uit de 19e eeuw komen. Alleen de mobiele telefoons, digitale camera's en trendy zonnebrillen verraden dat we in de 21ste eeuw leven.

Peerdepieten wordt dit jaar voor de 49ste keer gehouden. Het begon allemaal in 1958 toen een diergeneeskundestudent een pikeur uitdaagde. De student zei dat iedereen pikeur kon worden en een koers zou kunnen winnen. De pikeur ging de weddenschap aan, dus zo gezegd, zo gedaan. De student won de koers. Sindsdien organiseert de faculteit elk jaar het evenement. Dit jaar strijden twaalf studenten om de titel Peerdepiet of -petra. De dag wordt geopend met een intocht van koetsen en wagens. Als op prinsjesdag komen het bestuur van DSK en de organisatoren van de Peerdepietenrace in mooie koetsen aanrijden.

Hoewel dit inmiddels de 49ste keer is, zijn de eigenaren van de paarden volgens trainer Van Toor niet zo dol op studentenraces. "Wij als trainer kunnen nog wel heel graag willen dat bepaalde paarden meedoen, maar je bent volledig afhankelijk van de eigenaren. Zeker nu een aantal jaar geleden een paard is verongelukt tijdens een zelfde soort evenement van studentenvereniging Minerva uit Leiden."

Een aanwezige eigenares vult hem aan: "Het is erg dubbel. Als je een paard hebt dat er niet geschikt voor is, dan moet je er niet aan beginnen. Zo'n paard is een kapitaal waard en als een onervaren pikeur iets verkeerd doet, dan kan je dat veel geld kosten. Een eigenaar is gewoon heel zuinig op zijn paard."

Uit de stal van Van Toor doen dit jaar twee paarden mee: Proborn Forest en Ryvonne. Boukje zal de race rijden op de eerste. Ze heeft alleen nog nooit getraind met dit paard. "Proborn is veel te fit en te sterk voor Boukje om te trainen. Als ze vorige week met hem was gaan rijden, dan zou ze nu nog steeds verzuring in haar armen hebben! Maar tijdens een race is het echt een wijvenpaard. Met mij erachter doet ie niet zoveel, maar met een vrouw rijdt ie prima koersen!" Aldus Van Toor.

Inmiddels is het behoorlijk stressen in de stal. De start nadert, maar Proborn krijgt eerst nog proppen in zijn oren zodat hij niet te veel hoort. De trainer geeft Boukje de laatste aanwijzingen: "Haal de proppen pas uit de oren op het laatste rechte stuk. Blijf in je lijn rijden en ga na de start richting de drie. Probeer goed weg te komen en blijf voorin! Anticipeer op wat er gebeurt; net als wanneer er op de snelweg een auto voor je rijdt..." En weg is ze, richting het defilé, waarin paard en pikeur voorgesteld worden aan het publiek. De moeder van Boukje vindt het allemaal erg spannend: "Ik weet niet wie zenuwachtiger is, zij of ik."

Na het defilé heeft Boukje even de hulp nodig van haar trainer om Proborn onder controle te houden. En dan is het zover! De start is vrij en daar gaan ze! Het publiek leeft op zodra de paarden en hun pikeurs langs de tribunes rijden. De aanwezige studenten gaan uit hun dak en moedigen hun studiegenoten aan. De start verloopt buitengewoon soepel. Niemand zit in de problemen. Lange tijd ligt Boukje op de tweede plek. Het is enorm spannend. Na anderhalf rondje op het puntje van de stoel te hebben gezeten, is het uiteindelijk nummer 8, Lotte Vijge met Rowan Diepnow van stal De Vlieger, die als eerste over de finish gaat. Boukje met nummer vier eindigt heel toepasselijk op de vierde plaats. Na de race stapt ze met trillende handen af. De spanningen en de zenuwen komen er nu pas uit.

"Het ging wel goed, maar ik baal toch! Wat een poepzooi, ik was gewoon te lief! Ik had brutaler moeten zijn en net als wat Rob zegt, eerder naar binnen moeten sturen. Ik wil eigenlijk nu meteen nog een keer. Ik wil ook winnen!" Heel erg baalt ze ook weer niet: "Lotte is één van mijn beste vriendinnetjes. We zitten allebei in jaarclub Amarynthis. Ze verdient het om te winnen. Ik ben heel blij voor haar."

Dat Peerdepetra 2006 zelf ook blij is met haar overwinning mag duidelijk zijn. "Het was echt heel gaaf! Ik was van tevoren getipt als kanshebber. Rowan is een heel goed paard, maar ik was echt bang dat er iets mis zou gaan! Na deze ervaring blijf ik zeker terug komen op stal De Vlieger. Paarden hebben altijd een deel uitgemaakt van mijn leven en dat zal denk ik ook altijd zo blijven."

Ook al heeft ze niet gewonnen, trainer Van Toor en eigenaar van Proborn, Ron Peters, zijn zeker tevreden met de prestatie van Boukje: "Ze doet het voor de eerste keer en alles is nog heel. Dat is het belangrijkste", zegt Peters. "Het zijn natuurlijk wel gelukkoersen. Als ze meteen goed weg was geweest had ze kunnen winnen. Maar ze heeft het echt goed gedaan hoor!", aldus de eigenaar. Als het aan Boukje ligt, zal ze zeker blijven trainen. "Het is niet te vergelijken met het normale paardrijden, wat ik al heel lang doe, maar het is echt heel leuk! Ik heb er tijd genoeg voor en studievertraging heb ik inmiddels toch al, dus dat maakt niet meer uit. Laat mij maar lekker racen. Op naar de revanche!"

Maskeradeoptocht, een oude traditie herleeft

Vijf maanden geleden begon de Maskeradecommissie van het USC met de organisatie van de optocht, na overleg tussen de universiteit, het corps en de organisatie van de Dag van het Aangespannen paard dat een jarenlange ervaring heeft met koetsen, paarden en optochten. Al snel werd duidelijk dat vijf historische en kleurrijke figuren een rol konden krijgen in deze bijzondere optocht.

Het gaat om de bij het volk geliefde veldheer en later keizer Germanicus die in een strijdwagen wordt rondgereden. Om de veroveraar Djenghis Kahn, leider van de Mongolen omringd door leden uit zijn leger. Om antiheld en dichter uit Parijs François Villon die eenvoudig als hij was alleen en te paard gaat. Om Peter Stuyvesant, koloniaal bestuurder uit Nederland en de laatste gouveneur van Nieuw-Amsterdam en om Jimmy Walker, burgemeester van New York tijdens de drooglegging in de jaren dertig die in een Amerikaanse slee wordt rondgereden. "De bedoeling is dat we Walker tijdens zijn intocht ook gaan bestrooien met ticker tape, dat zijn versnipperde papiertjes waar vroeger de beursstanden opstonden. Dat hoorde helemaal bij die tijd", zegt Willem van Kralingen van de Maskeradecommissie.

De vijf mannen van naam zijn om verschillende redenen gekozen. Germanicus speelde 100 jaar geleden de hoofdrol in de Utrechtse maskerade, Stuyvesant staat centraal in het lustrum van USC en de andere drie zijn gekozen omdat het expressieve figuren zijn "waar je wel iets mee kan."

De eerste maskeradeoptocht werd waarschijnlijk gehouden in 1824 ter gelegenheid van een universiteitslustrum. De universiteit zocht naar een publieksevenement en een dergelijke optocht voldeed aan de eisen. Vanaf 1836 werd elke vijf jaar een optocht gehouden, georganiseerd door studenten die toen verenigd waren in het Utrechtsch Studenten Corps. Het USC kreeg in 1848 officieel de opdracht het evenement te organiseren en dat hebben ze gedaan tot en met 1956.

Tijdens de optochten stond één historische figuur centraal. Jeroen Jekel, reünist en ere-lid van het USC, is Conservator Studentenleven van het universiteitsmuseum. In zijn museum liggen op het moment 125 pakken en attributen van oude Utrechtse maskeradeoptochten. "Maar in alle universiteitssteden in Nederland, en ook in het buitenland, werden maskeradeoptochten gehouden." Elk jaar krijgt Jekel er nieuwe kostuums bij. "We hebben zelfs nog pakken uit 1906, de maskeradeoptocht met Germanicus. Dit was een bijzondere omdat er toen ook wagenrennen werden georganiseerd, dat was uniek."

In 1956 werd de laatste maskeradeoptocht georganiseerd door het USC. "Bij het daaropvolgende lustrum wilden de nieuwe studentenverenigingen Unitas en Veritas ook een vinger in de pap hebben bij de organisatie", legt Jekel uit. "Die samenwerking verliep niet zo soepel met als gevolg dat de maskeradeoptocht in verval raakte. In 1961 werd er nog wel een Maskeradeoptocht gehouden, maar deze was in combinatie met andere lustrumactiviteiten van de universiteit."

Koningin

Er komt veel kijken bij het organiseren van een maskeradeoptocht, zegt Willem van Kralingen: "We zijn ongeveer vijf maanden geleden begonnen met de organisatie, en zeker nu we dichterbij 13 mei komen, hebben we het heel druk. De commissieleden hebben intensief contact met elkaar; het lustrumbureau van de universiteit en de organisatie van de Dag van het Aangespannen Paard zijn ook actief betrokken bij de voorbereiding, we hebben geregeld overleg. Het maken van de pakken van de historische figuren is uitbesteed aan een bedrijf dat theaterkostuums maakt, want dat is veel en heel precies werk. Helaas mochten we geen gebruik maken van de oude pakken."

De vijf historische figuren worden 'gespeeld' door vijf leden van het corps. Van Kralingen: "We hebben vijf leden benaderd die iets met paarden hebben en een beetje toneel willen spelen." Vroeger schoof het USC één lid naar voren die gedurende het lustrum een historisch figuur uitbeeldde. Dit waren voornamelijk de rijkere leden, want van hen werd toen verwacht dat ze zelf een aardige duit in het zakje deden voor de aankleding van de rol én de receptie die zij de hele vereniging aanboden. Corpslid Ivor Veldman: "Sommige lustrumfiguren bleven een beetje hangen in hun rol. Zo heeft de man die Germanicus vertolkte nog heel lang gedacht dat hij echt Germanicus was. Tijdens het lustrum wilde de toenmalige koningin hem ontmoeten en vroeg of hij op audiëntie wilde komen. Germanicus vond dat de koningin maar naar hèm moest komen, wat ze overigens niet heeft gedaan."

Van Kralingen: "Het volgende lustrum hopen wij weer een Maskeradeoptocht te organiseren, maar we moeten dan wel eerder beginnen met de voorbereidingen. Vroeger was het de traditie om ook de gevels van huizen langs de route te versieren om de stad een historische uitstraling te geven. Voor deze Maskeradeoptocht was daar geen tijd meer voor. Ook willen we de volgende keer oude schouwspellen, een belangrijk onderdeel van de oude Maskeradeoptochten, laten opvoeren. Het is wat mij betreft zo'n bijzondere traditie dat we die vanaf nu in ere moeten houden."

Maskeradeprogramma

Vanaf 6 mei, een week voor de maskeradeoptocht, worden verschillende exposities gehouden op diverse plekken in de binnenstad. De exposities hebben allemaal een eigen thema wat een breed beeld geeft over de maskeradetraditie. In de etalage van het Schiller Theater Place Royale (Minrebroederstraat 11) wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan Germanicus die daar tijdens het lustrum zijn 'paleis' had. Ook in het universiteitsmuseum, het stadhuis, Broese aan de Stadhuisbrug en het Volksbuurtmuseum wijk C zijn exposities. Tijdens de optocht zal de stoet stil staan bij de verschillende musea.

De optocht

De maskeradeoptocht is op 13 mei tussen 14 en 18 uur in de Utrechtse binnenstad. De stoet bestaat uit zo'n 45 authentieke koetsen en wagens van de dag van het Aangespannen Paard en de speciale maskerade-wagens. De optocht stopt rond 15 uur op het Domplein, waar geïnteresseerden de historische figuren, paarden en koetsen een uur lang kunnen bekijken.

'We hadden maar zes vragen goed. Het ging echt kut'

De beschaafdste studenten van Utrecht

Wat is het oudste evangelie? En van welke vis wordt levertraan gemaakt? Vorige week was het eindelijk zo ver: de Algemene Ublad Beschavingsquiz. Het Ublad volgde twee hyperintelligente filosofen en noteerde: "Of we nu winnen of niet: het is allemaal exposure voor de FUF."

"Wie heeft in Utrecht gestudeerd?", roept presentator Fedor van Rossem, oud-Theaterwetenschapper, ex-bestuurslid van Akt en ook Lex van 'Jaap en Lex' om klokslag negen uur door de zaal. "Is het Katja? Is het Bridget? Of misschien Tooske?" Onder begeleidend gejoel en gegil van een zaal vol bierdrinkende toeschouwers rennen 38 studenten in de meest bizarre outfits zich rot naar de andere kant van de ruimte. "Het is Katja, het is Katja", roept een supporter richting haar team. Maar helaas: "Katja koos voor GTST als leerschool", aldus Fedor. "Het is drs Tooske!"

Het is donderdagavond en we bevinden ons in Tivoli De Helling, waar de allereerste Algemene Ublad Beschavingsquiz (AUB-quiz) wordt gehouden. Negentien studieverenigingen strijden ter ere van het 74ste universitaire lustrum om de titel: 'Meest Beschaafde Studievereniging van Utrecht'. "Het spel is gebaseerd op het jaren 70-programma Ren je Rot", legt Fedor uit. "Je krijgt een vraag met drie mogelijke antwoorden en rent naar het vak met het antwoord dat volgens jou goed is. Zodra het muziekje is afgelopen, moet je hebben gekozen."

Muisstil horen de deelnemers aan dat er drie ronden gespeeld worden, met elk tien vragen. "Lijkt me simpel", zegt Floris van Proosdij van de FUF tegen zijn spelpartner Frank van der Meulen. De avond daarvoor hebben de studenten zich op de bovenste verdieping van een statig studentenpand aan de Catharijnesingel intensief voorbereid op de quiz. Nou intensief? "Onze outfit heeft meer aandacht gekregen dan het inhoudelijke deel", geeft Frank toe. "Maar het was dan ook een heel werk om een wit Hema-laken om te toveren tot fatsoenlijke toga." De belangrijkste reden voor het filosofische tweetal om mee te doen aan de AUB-quiz: bekendheid geven aan FUF. "De FUF was altijd een vriendengroepje", zegt Floris. "Het was niet echt een studievereniging en mengde zich niet in de rest van het studieverenigingwereldje. Een van de doelstellingen van het huidige bestuur is om onszelf meer te profileren als een 'gewone' studievereniging. Inclusief commissies, regeltjes, pakken en constitutieborrels. Deelname aan deze quiz hoort daar ook bij."

Algemene kennis

Om het wetenschappelijke karakter van de avond te waarborgen is er een heuse jury in het leven geroepen. Deze bestaat uit de hoogleraren Albert Heck en Ted Sanders en voorzitter en Ublad-stagiaire Yvonne Bastiaanssen. "Zij zullen streng zijn", waarschuwt Fedor de studenten. "Wie niet op tijd in een vak staat of wie sjoemelt, wordt door deze lieden op de vingers getikt. Zij gaan ook over de tweede belangrijke prijs van deze avond: de 'best dressed-award' voor de origineelste en meest 'studietreffende' outfit."

Net als FUF'ers Frank en Floris hebben ook de andere deelnemers zich in de vreemdste bochten gewrongen om zo opvallend mogelijk voor de dag te komen. "De mascotte van onze vereniging is een muis", zegt Willeke Munneke van M.B.V. Mebiose, gekleed in een muizenpak. "Ik verheug me heel erg op de quiz. Ik ben dol op quizzen! De afgelopen jaren heb ik ook al meegedaan aan Lucky Letters, Get the Picture en That's the question. Daar heb ik bij elkaar wel een paar honderd euro mee verdiend. Dus ik heb goede hoop voor vanavond."

Ook AKT-afgevaardigden Mark van Berlo en Frank van der Horst hebben hun best gedaan: zij zijn verkleed als de 'twee belangrijkste personen uit de theatergeschiedenis: Mark is Molière, compleet met pruik en zeventiende-eeuws kostuum. Gekleed in toga met laurierbladeren op zijn hoofd (of is het klimop?), gaat Frank door voor Aristoteles. Ofwel: de grondlegger van het theater. Frank noemt de verkleedpartij een 'postmoderne verwijzing'. "Kijk", zegt hij. "We vertegenwoordigen meerdere stijlen: onder mijn toga heb ik namelijk ook sneakers en een jeans aan." Ter voorbereiding hebben beide heren eerder die avond samen pannenkoeken gegeten. "Met veel glucose, dat bevordert de hersenprocessen", legt Mark uit. Daarnaast hebben ze veel Weekend Miljonairs gekeken en verwachten ze het op algemene kennis te kunnen redden. "Ach ja, algemene kennis", schampt Floris vlak voor aanvang van de eerste ronde. "Ik weet nauwelijks iets over de geschiedenis van de universiteit en wat betreft de wetenschappelijke klassiekers. Ik ken Newton, maar verder? We zullen het zo wel gaan beleven."

Verkeerde vakje

Floris hoeft niet lang te wachten, want de eerste ronde gaat van start. In een razend tempo jast presentator Fedor de eerste tien vragen er doorheen. Van 'Wat kost een dagmenu in het Educatiorium?' en 'Wie was de eerste vrouwelijke hoogleraar aan de Universiteit Utrecht?' tot 'In welk jaar viel de Berlijnse Muur ook alweer?' - de deelnemers lijken op bijna elke vraag het juiste antwoord te weten. "Er zaten wel lastige dingen tussen, maar echt moeilijk was het niet", hijgt Frank na, terwijl de jury de punten telt. "Ik had twee fout, Floris maar eentje." En daarmee plaatsen beide FUF'ers zich voor de tweede ronde, samen met elf andere studieverenigingen. Dit in tegenstelling tot Fabrice en Bram van Perikles (gekleed in Douwe Egberts-shirts met daarop de tekst: 'Maar ik ben wel wakker!'), die er na tien vragen al uit liggen. "We hadden maar zes vragen goed. Het ging echt kut", stelt Fabrice. Het meest baalt hij nog van de vraag over Beatrix. "Bram heeft in Leiden gestudeerd en die zei: 'Ja, deze weet ik zeker!' En toen stonden we dus in het verkeerde vakje."

Terwijl Fabrice en Bram afdruipen, worden de andere duo's door middel van een reep laken met het onderbeen aan elkaar verbonden. "Dat wordt lekker rennen", zegt Floris bedenkelijk. Maar hij laat zich niet kennen en voortgesleept door Frank strompelen ze tijdens de tweede ronde wederom van het ene naar het andere vakje. Ging het goed? "Ik vond het wel veel moeilijker dan de eerste ronde", aldus Frank. "En dat laken om onze enkels hielp ook niet mee..." Floris voorspelt dat ze niet door zijn naar de finale. Zuchtend: "De spanning werd ons nét te veel." Helaas voor Floris krijgt hij gelijk: ze mogen niet door naar de finale en komen zelfs niet in aanmerking voor de barrage. Hub Latten en Mark Huisman van MSFU Sams mogen daar wél aan meedoen: zij belanden naast de afgevaardigden van A-Eskwadraat en de Utrechtse Historische Studenten Kring in de finale. "Echt veel tijd om ons voor te bereiden hadden we niet", zeggen de studenten, die zijn uitgedost in artsentenue met stethoscoop, haarnetje en naambordje. Hub: "Tussen de operaties door heb ik de Quest nog wel gelezen, maar dat was het."

Beschaafdste studenten

Mark is bezig met zijn afstudeeronderzoek en had iets meer tijd. "Ik heb ter voorbereiding de lustrum-DVD van de universiteit bekeken en de Da Vinci Code gelezen." Hub voegt enigszins lallend toe dat ze 'ook veel bier hebben gedronken'. Maar ze denken wel een goede kans te maken. "Geneeskunde heeft iets van alle faculteiten in zich", zegt Mark. "Wij hebben verstand van de harde bèta-zaken, maar ook van psychologie en dergelijke." Als wilde honden rennen ze even later over de strijdvloer. Zullen zij er vandoor gaan met die fijne opklapbare voetbaltafel? Ruim tien minuten later is de winnaar bekend. Maar alvorens de jury die bekend maakt, is er eerst aandacht voor die andere belangrijke prijs: de best dressed-award. Hoewel alle studenten uitermate hun best hebben gedaan, steken de dames van studievereniging PAP volgens de jury met kop en schouders boven de andere duo's uit. Hun strenge mantelpakoutfit mét naughty chair levert Janiek Koolen en Corine Troost de eerste prijs op en een salsacursus bij Salsaventura. "Een fantastische prijs", roept Corine. "En wat een verrassing!" Maar niet zo'n verrassing als de bekendmaking van de uiteindelijke winnaar van de AUB-quiz. Want die gaat naar de heren van MSFU 'Sams'. Trots nemen ze op het podium de bokaal en de waardebon voor de felbegeerde voetbaltafel in ontvangst. Hoe voelt dat nou om de meest beschaafde studievereniging van Utrecht te zijn? Mark: "Ja, geweldig! We zijn via een wildcard in de finale gekomen en weten dan uiteindelijk zelfs nog te winnen." Hub: "We zijn natuurlijk wel zo beschaafd geweest om niet beide prijzen te winnen. Want zeg nu zelf: eigenlijk zijn we ook het beste verkleed!" Of die opmerking op waarheid berust of niet, maakt verder niet veel uit. "Het is nu tijd voor bier, veel bier", roepen verliezers Floris en Frank, terwijl zij midden in de zaal hun ietwat afgezakte toga verwisselen voor een comfortabele jeans en shirt. Balen ze ervan dat zij niet op het podium stonden? "Filosofen zijn ijdel en willen iedereen laten zien hoeveel ze weten, dus natuurlijk had ik willen winnen", zegt Floris na enig nadenken. "Maar winnaars of verliezers: uiteindelijk ging het ons maar om één ding: exposure voor de FUF!"

Zie voor foto's www.ublad.uu.nl/beschavingsquiz/

Mini-beschavingsquiz

Voor al diegenen die niet aanwezig waren bij de Algemene Ublad Beschavingsquiz: hier een korte variant voor huis-, tuin- en keukengebruik.

1. Waar staan de letters van de onvolprezen HEMA voor?

1. Hendriks en Machielsen

2. Huishoudelijke En Mode Artikelen

3. Hollandse Eenheidsmaatschappij Amsterdam

2. Welke jazzmuzikant viel zijn dood tegemoet uit het raam van een Amsterdams hotel?

1. Miles Davis

2. Chet Baker

3. John Coltrane

3. Waar is onze minister-president J.P. Balkenende geboren?

1. Kapelle-Biezelinge

2. Biggekerke

3. Westkapelle

4. Wie stond er vorig jaar op nummer 1 in Radio 2's Top 2000 Aller Tijden?

1. Bohemian Rhapsody van Queen

2. Hotel California van The Eagles

3. Avond van Boudewijn de Groot

5. De eerste vrouwelijke hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht was:

1. Trui van Lier

2. Johanna Westerdijk

3. Anna Maria Koekoek Schuurman

Antwoorden: 1-3, 2-2, 3-3, 4-3, 5-2

Fatsoenlijke studenten

Voorafgaand aan de AUB-quiz hield het Ublad via haar website een fatsoensenquête. Studenten werden gevraagd antwoord te geven op vragen over normen en waarden. Een aantal opvallende gegevens uit deze enquête zijn verwerkt in vragen van de quiz waarin alles draaide om beschaving en fatsoen. Zoals verwacht sprongen er nog al wat resultaten in het oog. Zo ook het verrassende feit dat 64 procent van de studenten aangeeft nooit fraude te plegen door iets van een ander over te schrijven of van internet te plukken. Heel netjes zou je zeggen, maar of het waar is?? Wat betreft het achterlaten van een briefje op een auto nadat je er een kras of deuk in hebt gemaakt, hebben de studenten minder fatsoen. 52 procent rijdt gewoon door zonder naam en telefoonnummer achter te laten. Daarentegen brengt 82 procent wel een gevonden portemonnee netjes naar de politie zonder eerst het geld er uit te halen. Maar bovenal zijn studenten echte bikkels: zelfs met een dikke kater , gaat 94 procent de volgende ochtend gewoon naar het familiefeest! Wil je meer (verrassende) feitjes te weten komen over de beschaafdheid van studenten? Kijk dan op onze website www.ublad.uu.nl. Daar staan alle uitslagen van de fatsoensenquête.

De AUB-Quiz van het Ublad werd gesponsord door de Universiteit Utrecht, Boekhandel Broese, de Rabobank en Salsa Ventura.

Interview met Desirée Verberk

Armand Heijnen

Voor de Ubladlezers is het belangrijker om te weten dat ik weg ga als voorzitter U-raad dan dat ik blijf als projectmanager. Het voorzitterschap van de U-raad is als openbare functie belangrijker; een projectmanager mag in de schaduw blijven. Maar een U-raad moet zichbaar zijn, en daarom moet ook de voorzitter zich zichtbaar maken. Dat neemt niet weg dat ik vind dat ik als U-raadsvoorzitter lang genoeg recensent van het proces geweest ben; nu moest ik maar weer eens regisseur worden.

'Weer', want voordat ik naar Utrecht kwam, was ik faculteitsdirecteur Letteren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, en dus ook met uitvoering bezig. Dat vind ik niet saai, nee. Ik ben van huis uit politiek filosoof en weliswaar gecharmeerd van abstracties en reflectie, maar projecten helpen realiseren die voortvloeien uit het Strategisch Programma betekent nieuwe oplossingen bedenken. Hoe om te gaan met ict, met de bibliotheek, met de facilitaire dienstverlening, met de financiële controlfunctie... daarmee begeef ik me op het terrein van de organisatiekunde. Wat voor mij evenzeer boeiend is. Ik kijk tevreden terug op zes jaar voorzitterschap. Een professionele medezeggenschap in een grote, complexe en ingewikkelde organisatie zoals de UU, dat is niet niks. Een hoogtepunt vind ik nog altijd de behandeling van het huisvestingsbeleid. Op dat gebied was en is de UU een lerende organisatie; opeens was niet langer de overheid maar de universiteit zelf eigenaar van de gebouwen. Met die nieuwe rol heeft de universiteit geworsteld. De uitspraak van de U-raad dat maximaal 12,5 procent van de omzet aan huisvestingslasten mocht opgaan, vond ik een wijze uitspraak, exemplarisch voor hoe ik me zo'n professionele medezeggenschap voorstel. Die 24 U-raadsleden zijn niet op de stoel van de deskundigen of van de bestuurders gaan zitten om te besluiten of en welke panden we moeten afstoten, of dat we de binnenstad moeten opgeven of juist niet... Integendeel: ze hebben met z'n allen de beslissing aan het college overgelaten, maar wel de randvoorwaarden aangegeven waarbinnen die genomen moest worden. Dat was voor mij ook de kick als voorzitter, om dit soort medezeggenschap van de grond te krijgen. Want als onafhankelijk voorzitter ben je natuurlijk erg met de procedure bezig en minder met de inhoud. Maar als het dan lukt duidelijk te maken waar de U-raad voor staat en dat de raad het goed doet, dan denk ik: 'Zo ver als ik in mijn beperkte rol heb kunnen komen, zover ben ik gekomen'. Vergeet niet: ik heb ook veel moeten leren toen ik van de VU kwam; die universiteit is niet zo groot als de Utrechtse, en de vergaderingen van mijn faculteit waren er ook heel wat bescheidener van omvang. Die overgang was beslist even schrikken, net als de formeel bestuurlijke stijl van de universitaire medezeggenschap. Als ik dan na verloop van tijd merk dat de U-raad in Utrecht in kwesties als de begrotingscyclus of de strategienota's steeds een stimulerende rol heeft vervuld, als klankbord en als instantie die processen in werking zet, dan stemt dat tevreden. Ik heb in Nijmegen gestudeerd, daar ook even gewerkt, en vervolgens aan de universiteit van Groningen, aan de Universiteit van Amsterdam en de VU gewerkt, en nu dus aan de UU. Daarom durf ik wel te zeggen: zo veel verschil is er niet tussen al die universiteiten. Al dat gedoe over positionering en concurrentie is toch vooral gecreëerd. Temeer daar studenten niet voor een universiteit kiezen vanwege de kwaliteit, maar vanwege de stad. Zelfs voor de christelijke VU werd destijds niet gekozen vanwege de confessionele grondslag; slechts een minderheid van de studenten aan de VU gaf aan een geloofsovertuiging te hebben, en de meerderheid van die minderheid was katholiek. Studenten kiezen voor de VU omdat het een wat kleinere, campusachtige universiteit in hun regio is.

Ik vind het jammer dat het me als voorzitter U-raad niet is gelukt om meer studenten en medewerkers tot stemmen te brengen. Toen ik in 2000 aankwam, bracht slechts 1 op de 5 mensen zijn stem uit, en nu is dat aantal in elk geval niet méér. Ik ben er gaandeweg mee gestopt al mijn pijlen te richten op dat doel. Om tegenwoordig vijftig procent naar de stembus te krijgen, moet er óf een gigantisch probleem zijn waardoor iedereen op z'n achterste benen staat en meer invloed wil, of er moet een volksmenner zijn opgestaan. Ik ben blij dat beide situaties niet aan de orde zijn; dan maar geen vijftig procent opkomst. Belangrijker vind ik het dat de medezeggenschap toegankelijk en vindbaar is. De mensen die willen meepraten, kunnen zich kandidaat stellen voor faculteits- of universiteitsraad - en die raden zelf staan weer open voor meningen van de werkvloer.

Ik had het werk voor de U-raad wel langer willen doen, maar ik kreeg nu de vraag of ik een aantal projecten wilde gaan trekken, en dat is een mooie nieuwe kans. Op zich is dit ook wel een goed moment. Ik heb twee vice-voorzitters die de zaak prima kunnen waarnemen, de raad is goed ingewerkt en na de zomervakantie kan er een nieuwe voorzitter benoemd zijn. Ik blijf parttime werken. Het is leuk om ergens bij te horen, maar ook om af en toe eens in andere keukens te kijken. Ik heb nog steeds mijn eigen bedrijf voor organisatie-advies, maar ik ben er niet het type voor om alleen dat te doen. Mijn grote hobby - samen met enkele vrienden - is mijn uitgeverij Parrèsia. We geven boeken uit op het gebied van de politieke filosofie. Doorgaans vertalingen van auteurs die wij belangrijk vinden, maar waaraan grote uitgeverijen hun vingers niet durven branden. Als het kan, werken we wel samen met zo'n grote uitgeverij - zoals met een bloemlezing 'Wat liefde weet' uit het werk van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum. Toen wij dat boek hadden laten samenstellen en vertalen en er een interview met haar aan hadden toegevoegd, deed uitgeverij Boom graag mee; uiteindelijk is het na een aantal herdrukken zelfs als Rainbow-pocket uitgegeven.

In een organisatie is het goed dat er mensen gaan en komen, maar ook dat er mensen blijven; dat heb ik in de loop der jaren geleerd. Voor het cement, voor de samenwerking in een organisatie, heb je ervaring nodig, dus niet iedereen moet na vijf jaar al weer opstappen. Ik zit daar nu tussen in. Ik ken deze organisatie inmiddels goed, en voor mezelf en voor de U-raad is het nuttig dat ik mijn kwaliteiten eens elders ga inzetten. Maar ik ga niet ver weg. Ik ga vanuit een andere positie opereren. Tot nu toe was ik nooit een blijver, maar misschien ga ik wel niet meer weg bij de UU.

'In een organisatie is het goed dat er mensen gaan en komen, maar ook dat er mensen blijven''

Voetbalkoorts

Mourad El Idrissi (25), masterstudent Nieuwe media en digitale cultuur. Middenvelder van Geinoord uit Nieuwegein. Voorheen: UVV (Utrecht) en Vriendenschaar (Culemborg)

Hoogtepunt: Vorig jaar ben ik met Geinoord naar de hoofdklasse gepromoveerd. Een ander hoogtepunt was mijn uitverkiezing voor het Nederlands amateurelftal een paar jaar geleden.

Voorspelling: Brazilië-Nederland 2-1

Waar moeten we op gaan letten: Op Lionel Messi van Argentinië. En verder op Duitsland. Niemand verwacht het echt, maar ze gaan toch weer ver komen.

Hanah van Malenstein (23), student geneeskunde, aanvallende middenvelder van dameshoofdklasser Saestum uit Zeist. Voorheen DSO (Utrecht).

Hoogtepunt: Dit jaar hebben we de tweede ronde van de Champions League voor dames gehaald. Verder ben ik trots op de twee interlands die ik heb gespeeld.

Voorspelling: Brazilië-Italië 1-0

Waar moeten we op gaan letten? Op Messi van Argentinië en natuurlijk op Kaka en Ronaldinho van Brazilië. Verder gaan ook Spanje en Engeland het goed doen. Ik geloof niet dat de belangrijke landen zich weer zullen laten verrassen door een outsider als Zuid-Korea.

Emma Rutten (18), student University College, keeper van het tweede team van de studentenvoetbalvereniging Odysseus '91. Voorheen Dynamo uit het Noord-Hollandse Ursem.

Hoogtepunt: Dat zit er hopelijk aan te komen. Met Odysseus 2 maken we kans op het kampioenschap. Dat zou voor mij de eerste keer zijn.

Voorspelling: Nederland-Brazilië 2-1

Waar moeten we op gaan letten? Van Togo verwacht niemand wat, dat land zou dus wel eens voor een stunt kunnen zorgen.

Dursun Kiliç (43), coördinator afdeling engineering FBU, zaalvoetballer bij de veteranen van Bison Boys in Maarssenbroek. Voorheen jarenlang eerste elftalspeler van de Gaanderense Boys.

Hoogtepunt: De finale van een toernooi voor de beste Turkse voetballers in Nederland in 1984. Die wedstrijd werd in het Twente-stadion gespeeld. Helaas verloor ik met mijn team uit Doetinchem.

Voorspelling: Brazilië-Duitsland 2-1

Waar moeten we op gaan letten? Op Ronaldinho vanzelfsprekend, maar misschien ook wel op Klaas Jan Huntelaar. Ik denk dat er wel weer wat stuntende ploegen zullen zijn, zoals Zuid-Korea en Turkije vorige keer. Ivoorkust zou het nu wel eens ver kunnen schoppen.

Jan Boessenkool (55), universitair hoofddocent bestuurs- & organisatiewetenschap, libero van het vierde elftal van Desto in Utrecht. Voorheen speler van Wierden, Elburger Sportclub, Spoorweg Sportvereniging Utrecht (SSVU) en de Kisumu Hot Stars in Kenia.

Hoogtepunt: Velen. Maar bijzonder waren de twee jaar in de Keniaanse eredivisie met de Kisumu Hot Stars. Ik was toen als ontwikkelingssamenwerker uitgezonden en speelde daar als enige blanke soms voor zo'n 10.000 mensen.

Voorspelling: Brazilië-Frankrijk 3-1

Waar moeten we op gaan letten? Thierry Henry van Arsenal moet het nu maar eens laten zien op een groot toernooi. Verder hoop ik op een Afrikaanse verrassing, maar ik denk dat vooral Zweden en Mexico het goed gaan doen.

Voorspel en Win

Wat wordt op 9 juli de finale van het WK-Voetbal? Maakt Ronaldinho het waar of mogen we San Marco van Basten straks werkelijk heilig verklaren?

Doe mee aan de WK-prijsvraag van het Ublad en win twee seizoenkaarten voor FC Utrecht. Onder alle deelnemers worden bovendien een nieuw thuistenue én een nieuw uittenue van FC Utrecht verloot. Surf naar Ublad Online en mail welke twee landen volgens jou straks in Berlijn om de eer gaan strijden en wat de eindstand van dit treffen wordt. Stuur je voorspelling voor 9 juni 2006 in. Kijk op: www.ublad.uu.nl/wk

'En we liepen voort, struikelend en vallend'

"Het is de moeilijkste periode van mijn leven geweest, ik ben erdoorheen gekomen en heb hierdoor een schat aan ervaringen opgedaan die mij voor mijn verdere leven van grote waarde zullen zijn." Aldus het begin van het Engelandvaardersdagboek van de Utrechtse geneeskunde-student Daniël de Moulin. Op 10 mei neemt Soldaat van Oranje Erik Hazelhoff Roelfzema het eerste exemplaar van dit boek in ontvangst.

Daniël de Moulin was tijdens zijn studie, vlak voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, lid van gezelligheidsvereniging Unitas en oprichter van de jaarclub Inter Nos. Binnen die vereniging geniet hij dan ook nog enige bekendheid, wat de twee Unitasleden Pieter Stolk en Hylke Faber op een verloren avond in 2004 op het idee bracht om zijn geschiedenis voor een wat groter publiek openbaar te maken.

Stolk, inmiddels afgestudeerd en werkzaam als promovendus bij Farmacie: "We zijn toen een zoektocht begonnen naar De Moulin, met name naar zijn wederwaardigheden als Engelandvaarder, en daarvan hebben we een brochure gemaakt. De Moulin zelf was in 2002 gestorven, maar we hebben bijvoorbeeld wel nog een gesprek gehad met zijn weduwe. Toen die enkele jaren later ook stierf, vlak nadat onze brochure verschenen was, kwam in haar nalatenschap dat dagboek boven water.

"We wisten wel dat het oorlogsverhaal van De Moulin op de één of andere manier bewaard moest zijn, want de man bewaarde werkelijk alles, maar dat dagboek overtrof toch onze stoutste verwachtingen. Voor die brochure hadden we al het één en ander ontdekt natuurlijk: De Moulin had zelf iets geschreven voor het Unitas verenigingsblad, we wisten dat hij na de oorlog onderscheiden was, dat hij actief was geweest in het studentenverzet. Maar dat was allemaal slechts zijdelingse kennis en nèt niet dat persoonlijke verhaal. Ook in de UU-oorlogsgeschiedschrijving van Sander van Walsum komt hij alleen terloops ter sprake. Met dit oorlogsdagboek hadden we het complete verhaal in handen."

Ondergrondsch

Daniël de Moulin (1919-2002) kwam in 1939 in Utrecht geneeskunde studeren, maar raakte al gauw betrokken bij het verzet tegen de Duitse bezetter, als lid van de studentenverzetsraad en van het clandestiene bestuur van Unitas - dat in het leven werd geroepen nadat alle verenigingen in 1941 verboden werden en de sociëteit aan het Lucasbolwerk dienst ging doen als clubgebouw van de Jeugdstorm, de jeugdafdeling van de NSB.

Het huis van De Moulin aan de Brigittenstraat werd een centrum van het studentenverzet en een verzamelpunt voor koeriersdiensten. Deels deed de woning ook dienst als voorlopige Unitas-sociëteit, waar eerstejaars werden geïnstalleerd, toneelrepetities werden gehouden en Unitas-attributen bewaard werden.

Nadat De Moulin in 1943 weigerde de loyaliteitsverklaring met de Duitsers te tekenen, hij zich ook niet beschikbaar wilde stellen voor de Arbeitseinsatz, en het onderwijs bovendien stil kwam te liggen, besloot hij naar Engeland uit te wijken. Het alternatief, onderduiken, bezorgde hem op voorhand al claustrofobische aanvallen. Over zijn tocht, via Frankrijk, Spanje en Portugal, hield hij het dagboek bij.

Het besluit de studie tijdelijk, wellicht zelfs voor langere tijd, te moeten staken, kostte hem moeite: "God weet hoe graag ik arts geweest zou zijn. Soms denk ik wel eens dat het beter was geweest als in mij in Holland niet met ondergrondsch werk had beziggehouden, niet naar Engeland was gegaan, maar rustig naar Duitschland toen de oproep kwam. Maar ik weet zeker dat als ik het nog eens over zou moeten doen ik precies zoo zou handelen", aldus zijn dagboek.

"Anders dan De Moulin hebben velen Engeland nooit gehaald", schrijft de geschiedschrijver van de Engelandvaart, Agnes Dessing, in het voorwoord bij het dagboek. "Zij keerden gedesillusioneerd terug naar Nederland, werden onderweg gearresteerd en in kampen en gevangenissen opgesloten of hebben tijdens hun tocht het leven verloren." De Moulin is één van de ruim 1700 succesvolle Engelandvaarders die Dessing heeft weten te achterhalen: eenmaal in Engeland en eenmaal de keuringen en 'scans' gepasseerd, nam hij daar dienst als KNIL-militair (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Net als De Moulin had het grootste deel Engeland niet bereikt per boot over de Noordzee, wat de naam 'vaarders' zou kunnen suggereren, maar via de zuidelijke route om Spanje, ontdekte Dessing.

Van al die Engelandvaarders is eigenlijk alleen de Soldaat van Oranje bekend gebleven; de rest bleef in de schaduw en het is dan ook de verdienste van Unitassers Stolk en Faber dat ze althans één van hen met dit dagboek uit de vergetelheid hebben proberen te trekken. Een dagboek dat bovendien als een trein leest. De Moulin is een uitstekend verteller die in staat is die 'moeilijkste periode' uit zijn leven met enige distantie te beschrijven en meermaals zelfs met een cynisch ondertoontje. 'Lodewijk (zijn reisgenoot, red.) was erg onpasselijk van de honger en probeerde steeds maar over te geven, wat niet lukte omdat er niets aanwezig was om mee over te geven.'

Soms roept zijn dagboek zelfs de sfeer van een avonturenroman op. Wat hij beschrijft over zijn verblijf in Parijs of Madrid bijvoorbeeld doet eerder aan een feestelijk vakantie-uitje denken dan aan een beroerde en onvrijwillige vlucht uit het vaderland. 'Die man introduceerde me in die typischer kleine Parijsche kroegjes. Al heel gauw voelde ik me er geheel thuis... Vooral 's avonds laat was het er geweldig gezellig, dan kwamen al die meisjes van het cabaret, de danseresjes en zoo, in die gelegenheden. Ze waren erg gezellig en vlot...'

Het zijn dit soort luchtige bespiegelingen die de titel die Stolk en Faber aan het boek hebben meegegeven, zo treffend maken: 'Wij zijn niet bang, tenminste, niet erg.' Die relativering is tekenend voor het dagboek. Want door alle grappen en grollen heen klinkt ook steeds weer die klacht over de ontberingen van de barre tocht, met name in de passages waarin de oversteek over de Pyreneeën ter sprake komt. 'De gids bracht ons naar een soort berghut, eigenlijk een soort stal, een uur buiten het dorp. Hierbij kwamen we vlak lang een Duitsche wachtpost, waarvan de honden vreselijk te keer gingen, maar verder gebeurde er niets. Na een poosje moesten we door manshooge varens waden, die nogal vochtig waren en struikelen aan de orde van het oogenblik was. Maar het was kinderspel bij wat we de volgende nacht moesten doormaken....die tocht was afgrijselijk.

'We gleden over gletschers en kropen heele uren over groote steenhopen waar het ontzettend moeilijk was je evenwicht te bewaren. Soms liep je weer tot aan je knieën door de sneeuw. En alles in het pikdonker... De gids had haast en jakkerde ons maar door. Rust kregen we bijna niet. Waren we met veel moeite een steile berg opgeklommen, dan zagen we voor ons een diep dal met aan de overkant weer net zoo'n steile berg, waar we ook weer over moesten. Het was wanhopig. We moesten voort, anders hadden we het niet gehaald hoogstwaarschijnlijk. En we liepen voort, struikelend en vallend, onze handen openhalend en onze knieën bont en blauw vallend.'

In mei 1946 keerde De Moulin uit Nederlandsch-Indië terug naar Nederland, waar hij zijn studie in Utrecht hervatte, evenals zijn lidmaatschap van Unitas. Na zijn artsexamen specialiseerde hij zich als chirurg, waarna hij hoofd chirurgie werd in het ziekenhuis van Boxtel. De meeste onderzoekstijd spendeerde hij echter aan de geschiedenis van de Geneeskunde, waarin hij ook promoveerde in 1964. Daarna ging hij dit vak tijdelijk onderwijzen aan de John Hopkins universiteit van Baltimore, en uiteindelijk aan de katholieke universiteit in Nijmegen - eerst als lector, later als hoogleraar.

"Een leeftijdsgenoot in een heel andere tijd, die voor indringende keuzes heeft gestaan en een bewonderenswaardige daad heeft gesteld, dàt verhaal moet bewaard blijven", verklaart Stolk de inspanningen van hemzelf en van neerlandicus Faber. 'Het gaat er niet om om van De Moulin een held te maken; dat had hij zelf ook beslist niet gewild. Hij heeft het dagboek bijvoorbeeld beslist niet geschreven voor de openbaarheid, maar uitsluitend voor zijn ouders. Omdat het zo'n bijzonder verhaal is, zo goed geschreven ook, hebben we niettemin besloten het uit te geven. Temeer daar we het echt letterlijk hebben kunnen redden van de papierversnipperaar."

H. Faber en P. Stolk (ed): Wij zijn niet bang, tenminste, niet erg. Het Engelandvaardersdagboek van Daniël de Moulin. Verkrijgbaar voor 18,95 euro via stichtingDdM@gmail.com

Avondje stappen met oom agent

Hoe veilig is Utrecht op een uitgaansnacht?

"Ik woon vlakbij de Harde Bollenstraat, dus bij de hoeren en middenin het centrum, maar ik heb me eigenlijk nog nooit echt onveilig gevoeld. Zeker niet nu er camera´s hangen. Daarnaast zijn er altijd wel mensen op straat. Dat geeft mij een goed gevoel," zegt Anne (22), derdejaars geneeskundestudente aan de Universiteit Utrecht. Maar niet iedereen denkt er zo laconiek over. Vierdejaarsstudent bedrijfseconomie Maarten (24) werd een tijdje geleden in een kroeg door een andere student tot bloedens toe geslagen. "Er zat een gast me de hele tijd aan te kijken. Op een gegeven moment vond ik dat staren erg irritant worden, dus stapte ik op hem af om te vragen wat er aan de hand was. Hij begon aan me te zitten en ik gaf hem een duwtje om afstand te creëren. Voordat ik het wist sloeg hij me vol in mijn gezicht. Je verwacht niet dat studenten onderling zo met elkaar om gaan. Zoiets doe je niet. Dat is gewoon respectloos! Ik heb die nacht in het ziekenhuis mijn wenkbrauw laten hechten. De volgende dag heb ik aangifte gedaan bij de politie, maar ze konden er helaas niks mee. Die andere gast en zijn vrienden hadden een valse verklaring afgelegd. Wat ik echt fout vond, was dat de portiers niet meteen de politie erbij hebben geroepen. Dat had naar mijn mening echt gemoeten."

De binnenstad van Utrecht wordt steeds populairder als uitgaanscentrum. Het aantal kroegen neemt toe en steeds meer jongeren gaan stappen in de Domstad. Het is natuurlijk fantastisch dat Utrecht zo populair is, maar het heeft ook een keerzijde. Er is veel overlast en het geweld onder het uitgaanspubliek neemt toe. Vooral vandalisme komt steeds vaker voor. Het aantal incidenten van vandalisme is in 2005 met 21 procent gestegen en ook de jongerenoverlast is het afgelopen jaar toegenomen. Volgens de gemeente Utrecht en Wijkbureau Binnenstad kan een veilig uitgaansklimaat het beste bereikt worden als alle partijen goed met elkaar samenwerken. Om die reden is in 2001 het Convenant Veilig Uitgaan Binnenstad Utrecht opgesteld. Daarin staan allerlei regels en richtlijnen. 'Doelstelling is dat iedere partner zich op eigen wijze sterk maakt voor een veilig uitgaansklimaat en dat daarmee overlast en geweld als gevolg van het uitgaansleven worden beperkt,' zo staat in het convenant. Door middel van het verdrag is in februari 2001 het project Cameratoezicht gestart. Er zijn beweegbare en vaste camera's geplaatst in de horecagebieden. "Op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond worden de beelden live gevolgd door de politie. Overdag en op andere avonden nemen de camera's wel alles op, maar zit er niet iemand continue naar de beelden te kijken," legt wijkagent Daniël Hageraats uit. "Wanneer er in die tussentijd wel iets gebeurt, dan kunnen we de banden terugspoelen en bekijken. Op die manier lossen we achteraf nog veel zaken op."

Door de camera's zou je verwachten dat men zich veiliger is gaan voelen. Toch zijn de onveiligheidsgevoelens van Utrechters in het afgelopen jaar gestegen van 41 naar 62 procent. Nader onderzoek leert dat niet zozeer de feitelijke criminaliteit, maar vooral het gevoel van dreiging dat men ervaart, vooral 's nachts of door hangjongeren, van invloed is op de onveiligheidsgevoelens. Hoog tijd voor het Ublad om te kijken of en zo ja hoe bedreigend Utrecht bij nacht is. Hoe kun je dat beter doen dan door het uitgaansleven in te stappen aan de hand van oom agent?

Fouilleeractie

Het is donderdagavond kwart voor elf. Alle agenten die deze nacht dienst hebben, krijgen een briefing. Er blijkt nu al veel geweld gesignaleerd te zijn door collega's. Ook staat er deze nacht een fouilleeractie op de planning. "Zo'n actie wordt één keer in de zoveel tijd gehouden," legt wijkagent Menno de Groot uit. "Het is de bedoeling dat we gedurende de avond een aantal plekken in de stad afzetten en alle mensen die langs komen fouilleren en controleren op wapens." Met nadruk wordt gezegd dat iedereen die gefouilleerd wordt, géén verdachte is. Dat moet ook kenbaar gemaakt worden aan de mensen zelf. Een agent legt uit wat de bedoeling is van de actie: "Er moet a-selectief gecontroleerd worden: iedereen, jong, oud, zwart, wit, jongen, meisje, moet gefouilleerd worden. Het zal vanavond draaien om een goede bejegening. De mensen moeten wel meewerken, maar enige weerstand zullen we tolereren." Na deze briefing maken alle agenten zich klaar voor hun dienst. Omdat je van tevoren nooit weet wat je aantreft tijdens een fouilleeractie, moeten alle agenten een wapenvrij vest aantrekken. Zo'n vest weegt minder zwaar en beschermt meer tegen steekwapens dan een kogelvrij vest. Ook agenten Jan en Daniël van de UIT, het Uitgaans-Interventie-Team moeten zo'n vest dragen. Het UIT-team is naar aanleiding van het convenant in het leven geroepen. Tijdens uitgaansavonden zijn er extra agenten op straat. Vanavond zullen we samen met Jan en Daniël op de fiets de stad door crossen. Reagerend op oproepen, maar ook om te kijken hoe het er bij de uitgaansgelegenheden aan toe gaat. "Ons beroep is zowel spannend, als afwisselend, als dienstbaar. Je weet van tevoren nooit of je de hele dag administratie zit bij te houden of dat je achter overvallers aan moet hollen of eerste hulp moet verlenen. Dat is het mooie ervan", vertelt Daniël. Als we net op het punt staan te vertrekken naar de plek waar gefouilleerd gaat worden, komt er een melding binnen van geweld en misdragingen bij Tivoli. Het concert van 'De Dijk' is net afgelopen, maar de deuren staan alweer wijd open voor het volgende feest. Helaas hebben niet alle gasten het geduld om netjes in de rij te wachten. Ze klimmen over de hekken die neergezet zijn, lopen te schreeuwen en gooien dingen op straat. Op de fiets haasten we ons naar Tivoli. Vijf jongeren worden aangehouden en meegenomen naar het bureau omdat ze zich hadden misdragen en de portier hadden uitgescholden. Nam een aantal jaar geleden de portier nog het heft in eigen handen als er wat gebeurde, nu bellen ze, net zoals de portier van Tivoli gedaan heeft, meteen de politie via de UIT-telefoon. Sinds twee jaar is er structureel overleg tussen gemeente, politie, en horecaondernemers, portiers, taxibedrijven en coffeeshops. Het contact tussen portiers en politie is hierdoor een stuk verbeterd. "We zijn heel blij met de UIT-telefoon", zegt Harald Vragen, horecamanager van Tivoli. "De agenten zijn over het algemeen binnen tien minuten aanwezig. Het contact met onze wijkagent Jan, is erg goed. Dat praat makkelijker en maakt het erg laagdrempelig. Het is belangrijk dat mensen zich gedragen. Doen ze dat niet, dan wordt in overleg met de politie een ontzegging gegeven of niet."

Jan legt uit dat de verantwoordelijkheid van de politie niet alleen is gericht op het opsporen van mensen die strafbare feiten plegen en op het handhaven van de openbare orde. De politie heeft ook een signalerende, preventieve rol. Dit wordt duidelijk nadat, in overleg met de portier van Tivoli, één van de herrieschoppers van vannacht een jaar ontzegging krijgt voor de club. Een jaar lijkt een behoorlijk zware straf zo op het eerste gezicht. "We doen dit niet om die jongen moedwillig een keiharde les te leren. Als we hem vrij laten, zonder sancties op te leggen, dan vertelt hij straks aan zijn vriendjes hoe makkelijk je bij Tivoli dingen kunt flikken. Op deze manier zal het net het tegenovergestelde zijn. We laten zien dat er met de portiers van Tivoli niet te spotten valt en dat wij als politie vierkant achter hen staan. Laten we hem lopen, dan worden wij ook niet serieus genomen," legt Jan uit.

Link kijken

Inmiddels is het één uur 's nachts en is de fouilleeractie afgelast. Het is te druk in de stad. Overal waar je kijkt lopen en fietsen groepen jongeren. De rijen voor de clubs zijn immens lang. Ook de nodige besloten feestjes van studentenverenigingen ontbreken niet. Jan, Daniël en de rest van de UIT, kunnen alle handen gebruiken die er zijn. Het is de nacht van Witte Donderdag op Goede Vrijdag en alle scholieren en studenten zijn de dag erna vrij en kunnen lekker uitslapen. We maken de rest van de ronde af, langs Club Storm op de Mariaplaats. Volgens de portier van Storm, Eddy de Graaf kan op een avond echt van alles gebeuren. "Soms word ik wel 50 keer op een avond bedreigd. We hebben wel een deurbeleid. Zo komen ze bij ons niet binnen met petjes, die moeten worden afgegeven bij de garderobe. Dronken mensen komen sowieso niet binnen." Onderdeel van het Convenant Veilig Uitgaan Binnenstad Utrecht is het deurbeleid: 'Een helder beleid kan conflicten aan de deur en daarmee vormen van uitgaansgeweld binnen de horecazaak en in de openbare ruimte voorkomen.' Uitgangspunt is dat bezoekers niet worden gediscrimineerd. Het moet helder, controleerbaar en kenbaar zijn. Volgens Eddy is samenwerking met de politie van essentieel belang als het gaat om veiligheid. "De agressie onder jongeren is de laatste vier, vijf jaar zeker toe genomen. Helaas gaat het dan vooral om allochtonen. De groepen jongeren veranderen ook steeds. Ze krijgen steeds meer schijt aan portiers." Eddy staat al achttien jaar aan de deur bij onder meer Storm, Tivoli en Filemon. Agent Daniël vult hem aan: "Alcohol en drugs spelen een hele grote rol bij de problemen die wij tijdens het uitgaan tegenkomen. Zo wordt op steeds jongere leeftijd drug gebruikt. Jongeren zijn brutaler en agressiever dan een aantal jaar geleden." Volgens Harald (Tivoli), zijn de mensen zeker mondiger geworden. "Sommigen zijn heel bijdehand en laten zich moeilijk sturen."

Dat jongeren steeds brutaler en agressiever worden, heeft Steven (25) ook gemerkt. Hij is net klaar met zijn studie bouwkunde op de HTS. Over het algemeen voelt hij zich redelijk veilig in Utrecht. Toch heeft hij dat wel eens anders ervaren na een stapavond: "Iedereen heeft wel eens een woordenwisseling tijdens het uitgaan, maar dit had ik nog niet eerder mee gemaakt. Ik fietste via de Oudegracht naar huis toen ik twee jonge allochtone kereltjes tegenkwam. Ze riepen zonder enige aanleiding: "Wat zit je nou link te kijken man!" Zij stopten en stapten van hun fiets af, dat deed ik ook. Achteraf gezien eigenlijk heel stom, maar goed. Ze lokten een ruzie uit door over mijn moeder te praten. Ik plaatste een opmerking terug en voordat ik het in de gaten had, begonnen ze met een hangslot te meppen. Ze sloegen mijn horloge van mijn pols en gooiden mijn rugzak met digitale camera de gracht in. Op dat moment kwam er een ander groepje allochtone jongeren aan. Ze riepen tegen die twee jochies dat ze moesten ophouden. Dat gebeurde gelukkig ook. De politie kwam vlak daarna aanrijden. Zij waren getipt door een anonieme beller. Ik heb wel een aanklacht ingediend, maar helaas zijn die twee kereltjes nooit gepakt."

Bram (24), zesdejaars psychologiestudent heeft daarentegen in Utrecht nog nooit problemen gehad tijdens het uitgaan. "Volgens mij is Utrecht echt super veilig. Ik ken ook niemand die problemen heeft gehad. Ik heb nooit de indruk dat ik op mijn hoede moet zijn. Het ligt denk ik ook aan de soort mensen met wie je omgaat. Uiteraard heb ik wel eens een boete gehad voor wildplassen. Op het moment zelf was ik natuurlijk best boos, maar achteraf snap ik het wel. Ik zou het ook niet relaxed vinden als iemand voor mijn deur staat te pissen."

Wildplassers

We vervolgen onze route op de fiets langs de Neude en het Janskerkhof. Daar wordt de eerste wildplasser gesignaleerd. Het zal zeker niet de laatste zijn die avond. In eerste instantie reageert de jongen nog redelijk. Maar zodra hij te horen krijgt dat hij naast de boete van 75 euro ook nog binnen twee dagen zijn identiteitsbewijs op het bureau moet laten zien, verliest hij zijn geduld: "Flikker toch op! Stelletje klerelijers!" Daniël laat het allemaal over zich heen komen: "We delen al die bonnen niet uit om ons jaarlijks quotum te halen. Ik deel alleen bonnen uit om zo de veiligheid en overlast tijdens het uitgaan in de hand te houden. Als we die wildplassers niet op de bon zouden slingeren, dan stinkt het hier binnen de kortste keren verschrikkelijk. Daar heeft iedereen last van." In het convenant heeft de gemeente toegezegd meer openbare urinoirs te plaatsen om wildplassen te voorkomen. "Maar dan moeten er wel voldoende pisbakken geplaatst worden, die duidelijk zichtbaar zijn voor het publiek en die regelmatig gecontroleerd worden op verstopping. Nu staan die gasten tot hun enkels in de pis van een ander", zegt Jan. Op de vraag of vrouwen ook aan wildplassen doen, reageren de agenten niet verbaasd. "Zeker weten en die worden net zo hard bekeurd als jongens. Over het algemeen veroorzaken vrouwen minder overlast in het uitgaansleven, maar als ze eenmaal dronken zijn, dan zijn ze heel lastig en echte bitches."

Rond drie uur 's nachts is het tijd voor een bakje koffie op het bureau. Daar blijkt inmiddels een aantal lastige uitgaansjongeren in een cel te zijn gezet. Tegen een uurtje of vier worden de agenten nog een keer opgeroepen. Een Tivoli-portier is bestolen van zijn fooi. De dader wordt meegenomen naar het bureau en zal worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. "De rest van deze donderdagnacht ging eigenlijk als een kaars uit", vertellen de agenten achteraf. "Dit ondanks de drukte. Vanavond viel het eigenlijk nog wel mee wat betreft de overlast en het geweld. Het had met zoveel mensen heel anders uit kunnen pakken." De samenwerking tussen de betrokken partijen is hier debet aan, zegt de politie: "We zijn een eind op de goede weg. Maar je kunt nooit voorkomen dat er helemaal niks meer gebeurt. Vanavond was het relatief rustig, maar dat kan morgen weer heel anders zijn."

Reacties op ict-plannen: niet defensief, maar oprechte bezorgdheid

"In onze faculteit zijn negen mensen bezig met ict-ondersteuning. Het gros daarvan houdt zich bezig met applicaties die specifiek zijn voor het onderwijs en het onderzoek. Dan denk ik aan geografische informatiesystemen, remote sensing applicaties en zware rekenclusters voor modelberekeningen. Omdat dat zaken zijn die bij uitstek verweven zijn met onderwijs en onderzoek, hebben de meeste mensen hier een gecombineerde aanstelling. Ikzelf ben vier dagen per week onderzoeker en één dag ict'er. Die mensen kun je hier toch niet zo maar weghalen en overplaatsen naar een shared service centrum?"

Jan Jaap Harts maakt zich zorgen en het hoofd ict van de faculteit Geowetenschappen is niet de enige, zo bleek uit een recent gehouden enquête van de commissie Financiën, Huisvesting en ict (FHI) van de Universiteitsraad. Uit de antwoorden op zes vragen van negentien systeem- en netwerkbeheerders en hoofden ict van alle zeven Utrechtse faculteiten spreekt een opvallend eensluidend oordeel.: Prima dat de universiteit op zoek gaat naar manieren om de efficiency op ict-gebied te verhogen door een aantal activiteiten in één basispakket te stoppen, maar laat men eerst de infrastructuur maar eens aanpakken. Pas als dat is gebeurd, is het zinvol om de ondersteuning onder de loep te nemen. Bovendien moet men zich realiseren dat een universiteit met zijn grote diversiteit aan onderwijs en onderzoek geen bedrijf is. Een universiteit heeft behoefte aan meerdere, liefst open standaarden en aan maatwerk op veel meer plaatsen dan in het Bestuursgebouw wordt gedacht. Daarom is het geen goed idee om één universiteitsbreed shared service centrum in te richten, zeker niet als dat betekent dat veel routinewerk zal worden uitbesteed aan Capgemini. Het is veel efficiënter en waarschijnlijk ook nog goedkoper om de ondersteuning bij de werkplek te organiseren. Het zou goed zijn als de ict-directie eerst eens met de inhoudelijk deskundigen zou praten, in plaats van top-down met slecht onderbouwde plannen te komen, waarvoor weinig draagvlak bestaat.

De scepsis onder de gebruikers was koren op de molen van de leden van de commissie FHI van de Universiteitsraad, vertelt raadslid Martin van Reeuwijk, in het dagelijks leven onderzoeker in het Freudenthal Instituut voor wiskunde-onderwijs. "Eigenlijk al vanaf onze eerste vergadering in september was ict een agendapunt, met name de vraag of we er als universiteit niet te veel voor betalen. Op zich stonden we dan ook positief tegenover de plannen van Molenaars voor een efficiencyslag, maar het probleem was vrijwel van meet af aan dat die plannen zo vaag waren. Met name de mededeling dat de universiteit met dit plan zeker drie miljoen euro kon besparen, wordt nergens goed onderbouwd. Tegelijkertijd proefden we in de faculteiten steeds meer onrust over de gang van zaken. Vandaar dat we dit voorjaar hebben besloten om een enquête te houden. Niet om de universiteit tegen de plannen in het geweer te laten komen, maar om een open discussie op gang te brengen en de mening van de direct betrokkenen te horen, want er is wel met hun directeuren gesproken maar niet of nauwelijks met henzelf."

Van Reeuwijk is zeer te spreken over de respons. "In beginsel was het onze bedoeling om via persoonlijke contacten uit elke faculteit een of meer reacties te krijgen, maar hier en daar heeft men zelf het initiatief genomen om onze vragen te verspreiden, zodat we uiteindelijk zelfs meer antwoorden hebben binnengekregen dan waarop we hadden gerekend." Op de vraag of het niet vreemd is dat er nu zo kritisch wordt gereageerd, terwijl de ict-ers in een vergadering in november nog met de ideeën van Molenaars leken in te stemmen, antwoordt hij dat de plannen toen nog weinig concreet waren. "Men is pas geleidelijk gaan beseffen wat er dreigt te gebeuren. Met name het interview met Molenaars in het Ublad heeft veel mensen wakker geschud. Uit de enquête blijkt vooral ongerustheid over de gevolgen voor gebruikers. Ik denk dan ook zeker niet dat je de resultaten moet interpreteren als een defensieve reactie van mensen die bang zijn voor hun hachje. Men is oprecht bezorgd dat de UU op de verkeerde weg is. En men wil graag meedenken over oplossingen."

Wat de commissie FHI betreft, komen de plannen voor de ict-ondersteuning pas weer terug op de agenda als het college van bestuur, met name op het punt van de financiën, meer duidelijkheid geeft. Dat ook het nieuwe collegelid Hans Amman de noodzaak daarvan inziet, bleek deze week tijdens zijn eerste Universiteitsraadsvergadering. Hij deelde mee dat het vaststellen van een plan van aanpak op zijn verzoek tot nader order was uitgesteld. "Daarmee zeg ik niet dat van uitstel afstel komt, want ik vind de invoering van shared service centra een goede zaak. Maar deze materie is zo complex dat ik me er eerst goed in wil verdiepen, ook in de vraag op welke manier de ict-medewerkers er verder bij betrokken zullen worden."

Ict-directeur Ineke Molenaars noemt het initiatief van de U-raad een goede zaak, maar is verbaasd over de ongerustheid die uit de antwoorden spreekt. "Er wordt net gedaan of ik er een heel andere visie op na houd dan de ict-medewerkers, maar daar is geen sprake van. Ook voor mij staat buiten kijf dat de ondersteuning van de specifieke applicaties voor onderwijs en onderzoek een facultaire aangelegenheid is. Het shared service centre, dat overigens meerdere dependances zal krijgen, is uitsluitend bedoeld voor de het leveren, het ondersteunen en het beheren van het basispakket voor kantooromgevingen."

Het basispakket wordt volgens Molenaars standaard ingericht en aangeboden, maar voor de specialistische applicaties worden geen standaarden voorgeschreven. "Over het basispakket stelt het Strategisch Programma van de UU dat we kiezen voor één standaard. Het kan niet zo zijn dat het IDC van Sociale Wetenschappen zijn gebruikers andere smaken aanbiedt dan het CIM van Rechten en Letteren. Wie daarvoor pleit realiseert zich onvoldoende hoeveel last met name studenten hebben van het feit dat zij in elke faculteit en elk departement weer met andere voorzieningen worden geconfronteerd."

Of de plannen ook echt de beoogde besparing van drie miljoen zullen opbrengen, kan Molenaars niet bevestigen. "Wij hebben een schatting gemaakt op basis van ervaringen elders, maar zijn nu een inventarisatie binnen de faculteiten gestart om een meer realistische berekening te kunnen maken." Wat de ict-directeur betreft zijn alle bijdragen vanaf de werkvloer welkom. "Ik bestrijd dat we de medewerkers tot nu toe te weinig hebben geïnformeerd, want we hebben verschillende bijeenkomsten georganiseerd en nieuwsbrieven rondgestuurd, maar hoe meer mensen met ons mee willen denken, hoe beter."

KADER

Een aantal citaten uit de enquête

Nadeel van grote centrale organisaties en vooral van externe partijen als Capgemini is dat alles vastligt in rigide procedures. Elke vraag, elk probleem en elke mutatie die niet in het contract beschreven is, levert problemen op. Voor een universiteit is ontwikkeling, dynamiek en vernieuwing van levensbelang. Dat botst heel hard met de rigide cultuur van grote centrale ssc's en nog veel harder met de cultuur van externe partijen zoals Cap. Ik denk dat door het outsourcen van delen van de ict de docent/onderzoekers veel meer tijd kwijt zijn aan ict.

Er wordt gedaan alsof bekend is wat er leeft bij afnemers van diensten. Er is niemand die enige weet heeft van wat er binnen de UU aan de hand is. De teneur van het ssc rapport is: wij weten wat goed is voor de universiteit. Het idee dat er wellicht nog iets te leren valt van mogelijke afnemers ontbreekt pijnlijk.

We hebben drie jaar geleden voor onze mailvoorziening al eens uitgerekend wat het ons gaat kosten om dat centraal te laten doen en dat was al stukken duurder. Laat staan dat we al onze services centraal zouden moeten gaan outsourcen.

De les van de laatste jaren is om de afstand tussen dienstverleners en medewerkers zo klein mogelijk te houden.

Mijn indruk is dat er centraal wel het nodige verbeterd kan worden op ict gebied. Om dit te bereiken moeten ze niet de goed lopende zaken bij de faculteiten overhoop halen.

Het feit dat de combo ict-UU / Capgemini een grote voorliefde heeft voor uitbesteding, nodigt niet uit tot enthousiasme. Die combo is immers niet altijd even competent gebleken en hanteert al jaren het adagium 'Wat goed genoeg is voor Letteren, is goed genoeg voor iedereen.'

Het ssc-plan automatiseert de werkplekken bij de UU alsof het de Rabobank is. Als je denkt dat de UU heel erg op de Rabobank lijkt, kan je geloven dat dit een heel erg goed plan is.

'We moeten vooral in ideeën praten, niet over voors en tegens'

In een interview in het Ublad van 1997 zei u dat u niet zo nodig collegelid hoefde te worden omdat u als secretaris voldoende speelruimte had. Toch heeft u die stap in 2000 gezet. Is dat bevallen?

"Heb ik dat toen gezegd? Het zou kunnen, want als secretaris had ik een mooie baan. Ik kon me met heel veel bemoeien, maar daar stond tegenover dat ik toen nooit het laatste woord had. Dat heb ik de laatste zes jaar wel gehad en dat is me goed bevallen. Het is wel zo dat ik me als collegelid bewust beperkt heb tot mijn eigen portefeuilles, financiën, huisvesting en toen ook nog personeelszaken. Daardoor verdween mijn invloed op het onderwijs- en onderzoeksbeleid naar de achtergrond. Dat heb ik wel eens spijtig gevonden."

U bent ruim zes jaar collegelid geweest. Waarover bent u het meest tevreden?

"Dat is ongetwijfeld het huisvestingsbeleid. Toen ik aantrad, holden we van project naar project, er was geen integrale aanpak. Bovendien was de aanbesteding van de bibliotheek net een fiasco geworden, waardoor er geen draagvlak meer was voor wat dan ook. Ik heb toen Beleid en Bouw uit elkaar gehaald. Aryan Sikkema bleef onze grote bouwer en Dries Berendsen zorgde voor een degelijk huisvestingsplan, dat ondanks de vervelende financiële boodschap op brede instemming kon rekenen. Voor mij is heel belangrijk dat we doorgaan met investeren in betaalbare, maar wel goede architectuur. Want kwaliteit betaalt zich terug."

Minder tevreden zult u zijn over de mislukte poging om de financiële administratie te stroomlijnen via het inmiddels beruchte project-Probe, professionalisering bedrijfsvoering.

"Ik bestrijd dat die poging mislukt is, want naar mijn mening plukken we er op dit moment wel degelijk de vruchten van. Ons eerste Administratief Dienstencentrum (ADC) is een succes. Het heeft alleen veel langer geduurd dan ik had verwacht. Ik had gedacht dat ik de mensen in de faculteiten met een beroep op hun professionaliteit wel mee zou krijgen. Ik had niet op zoveel weerstand gerekend."

Maar lag dat niet een beetje voor de hand? In de jaren negentig heeft u enthousiast meegewerkt aan de decentralisatie van de ondersteunende diensten. Nu moest alles weer meer centraal. Dat is toch niet uit te leggen?

"Nou, zo enthousiast ben ik nooit voor die decentralisatie geweest. Maar bovendien bestrijd ik dat we met de huidige vorming van shared service centra de klok terugdraaien, zoals hier en daar gesuggereerd wordt. In 1990 was de bestuursdienst een groot en log bureaucratisch apparaat, een waterhoofd dat hoog nodig ontmanteld moest worden. Dat is gebeurd, deels door overheveling van taken naar de faculteiten. Eigenlijk was toen de bedoeling dat daarna nog een efficiencyslag op facultair niveau zou worden gemaakt. Maar dat is er niet van gekomen. Iedereen was blij dat deze mijlpaal was bereikt, zodat er een punt kon worden gezet achter een ellendige periode. Daarna hebben de faculteitsdirecteuren er ieder voor zich het beste van gemaakt. Wat we nu doen, is dus niet de klok terugdraaien, maar volgens moderne inzichten afmaken wat in 1990 is begonnen."

Dat klinkt niet onlogisch. Vanwaar dan toch zoveel verzet?

"Wat ik onderschat heb, was het wantrouwen tegenover het Bestuursgebouw. De directeuren en de decanen zagen dat we het hier zelf ook nog niet goed genoeg voor elkaar hadden. En dan is de menselijke neiging om het eigen territorium in stand te willen houden. Daar kwam nog bij dat de mensen van KPMG, die het project ondersteunden, wel deskundig waren, maar soms te veel een fremdkörper bleven."

Nogal frustrerend.

"Ach, ik ben daar vrij laconiek onder. Natuurlijk was de tegenwerking vervelend, maar slecht geslapen, nee. Kennelijk was de tijd er nog niet rijp voor. We zijn trouwens gewoon doorgegaan met het inrichten van een ADC voor de centrale diensten, waarbij nu de ene na de andere faculteit zich bij aansluit. Ik denk dus dat de omslag in het denken nu wel is gemaakt."

Hoe valt dat te verklaren?

"Een belangrijke factor is naar mijn mening de bezuinigingsdruk. Die wordt nu sterk gevoeld en daardoor wil men in de faculteiten zakelijke afwegingen en is er geen ruimte meer voor Prinzipienreiterei. Toen KPMG indertijd in een decanenvergadering vertelde dat een besparing van dertig procent op de administraties mogelijk zou zijn, werd men door de decanen op gezag van hun directeuren weggehoond. Maar directeur Rob Plattel van het ADC maakt het nu wel waar."

Heeft de komst van collegevoorzitter Van Rooy ook niet geholpen?

"Dat is zeker het geval. Zij gaf een stevige nieuwe impuls aan de ontwikkelingen. Het is bij haar ook duidelijk dat het menens is. Bij Yvonne hoeft men minder op clementie te rekenen als afspraken niet worden nagekomen."

Toch is het vreemd dat het wantrouwen jegens de intenties van het college van bestuur zo regelmatig de kop opsteekt. Je ziet het nu weer ten aanzien van het plan om een shared service centrum ICT te vormen. Waar komt dat wantrouwen vandaan en hoe komt het dat dat gevoel zo moeilijk is weg te nemen?

"Ik geloof niet dat wantrouwen het goede woord is. Men gelooft wel degelijk in onze goede bedoelingen en we hebben voor ons ICT-plan nu ook de steun van de decanen. Maar verder is het het oude liedje. Men heeft liever alles in eigen huis. En natuurlijk staan er ook doodgewoon belangen op het spel. Daar moet je niet moeilijk over doen, dat zal altijd zo blijven. Daarom is een goed begeleidend personeelsbeleid bij dit soort moeilijke ingrepen onmisbaar en dat heeft de UU gelukkig."

Speelt niet mee dat de afstand van het college van bestuur tot de werkvloer erg groot is?

"In mijn verhouding met de mensen met wie ik vroeger al veel te maken had, is na 2000 weinig veranderd. Maar wat mij wel heeft verbaasd, was de afstand tot mensen die me niet zo goed kennen. Ja, je staat als collegelid inderdaad te ver af van de werkvloer, maar dat kan ook moeilijk anders, gezien je volle agenda. Ik heb weliswaar regelmatig overleg met de U-raad, die de werkvloer vertegenwoordigt, maar de leden zitten daar in feite eerder op persoonlijke titel dan met een achterban. Persoonlijk vind ik de traditionele vorm van democratie binnen het dorp dat de universiteit is, achterhaald. Formeel vergaderen in twee rondes over de volle breedte van alle onderwerpen en dan een besluit nemen, dat werkt niet. Ik geloof meer in deelraden op specifieke deelgebieden. En in openbare hearings, die vooral ook over ideeën zouden moeten gaan in plaats van over voor of tegen."

Waarom is zo'n openbare hearing in het geval van de ICT dan niet gehouden?

"Dat is wél gebeurd. Ineke Molenaars heeft zowel afgelopen najaar als recent een sessie belegd voor alle ICT'ers. Daar bespeurde zij weinig verzet tegen de plannen en veel meedenken. Er was wel kritiek, maar daar is ook goed naar geluisterd. Alleen op een zeker moment houdt het natuurlijk op. We moeten niet toe naar een Zwitsers systeem van besluitvorming per referendum."

Nu je na zes jaar opstapt, zijn de ergste financiële problemen achter de rug, is de UU goed op weg naar een efficiënte bedrijfsvoering en heeft zij een degelijk huisvestingsbeleid. Al met al moet je tevreden terugkijken op je tijd als collegelid.

"Ik kijk nog liever op de volle 32 jaar terug. Wat me dan vooral opvalt, is hoe onnoemelijk veel professioneler er tegenwoordig bestuurd wordt, vooral door de decanen die in de universiteit de moeilijkste taak hebben. Dertig jaar geleden bungelde Utrecht aan de staart van het peloton. Dat zag je bijvoorbeeld aan de manier waarop we in de jaren tachtig in de grote bezuinigingsoperaties van minister Deetman gepakt werden. Nu is de Utrechtse reputatie hoog. Hoe betrekkelijk ranglijsten ook zijn, onze hoge positie op de Sjanghai-lijst zegt mij wel degelijk veel.

"Als je mij nu vraagt wat de oorzaak van deze opgang is, dan heb ik een verrassend eenvoudig antwoord. Niet zo zeer grootse strategieën of een harde lijn, maar de goede onderlinge verhoudingen in Utrecht zijn cruciaal geweest voor dit succes. In de jaren tachtig waren die hier beroerd. Sindsdien zijn we erin geslaagd om met elkaar een sfeer te creëren waarin mensen met plezier werken. Ook de laatste medewerkersmonitor laat dat weer zien. In alle bescheidenheid denk ik dat ook ik mijn steentje aan die omslag heb bijgedragen. Als ik ergens tevreden over ben, dan is het wel daarover."

KADER

Na zijn studie natuurkunde en enkele jaren wetenschappelijk onderzoek ging Wim Kardux in 1974 in het Bestuursgebouw aan de Kromme Nieuwegracht 29 werken. Gevraagd naar zijn mooiste tijd in Utrecht kiest hij voor die periode.

"Ik werd beleidsmedewerker van het college van bestuur, maar naar onze huidige maatstaven kun je je afvragen of er in die tijd überhaupt wel bestuurd werd. Er werd wel veel gelachen, althans door ons. We waren in zekere zin pioniers, academisch gevormde jonge honden die het Bureau binnenrukten om het college te helpen tegen die nieuwe, en toen buitengewoon lastige U-raad. We wisten allemaal precies wat er moest gebeuren, maar de praktijk was zo anders dat relativering, zeker ook van onszelf, de enige oplossing was. Die wat relativerende houding ben ik nooit meer helemaal kwijtgeraakt.

"Als medewerker, toen nog ambtenaar geheten, had je volop de ruimte voor jonge honden gedrag. Als je een goed idee had, dan schreef je een mooie brief, liet die uittikken voorzien van de vele benodigde doorslagen, en dan ging je naar een goed gekozen lid van het college om met een overtuigend verhaal een paraaf te halen, zoals dat heette. En ziedaar, het college had besloten en gesproken.

"De eerste die orde schiep in het besluitvormingsproces was oud-minister Ginjaar van Volksgezondheid, die in 1982 collegevoorzitter werd. Al in zijn eerste week kreeg ik met een collega het verzoek om 's avonds in de CvB-vergadering te komen. We gingen vooraf naar de Chinees, want we dachten, interessant, het nieuwe college gaat ons vertellen wat ze gaan doen, en we namen een paar biertjes. Op de Kromme Nieuwe Gracht zat ik ontspannen achterover aan de vetleren vergadertafel, zoals deze heette, tot Ginjaar opende met de woorden 'mijnheer Kardux, zegt u het maar'. Later bleek dat zijn gewoonte, soms had je geen idee waarover het zou moeten gaan. Het verhaal ging dat onze toenmalige collega Frits Hes op deze vraag eens antwoordde met ' een half ons Leidse kaas, niet te dik gesneden'.

"Maar goed, Ginjaar overviel me volledig. Ik heb toen maar een verhaal gehouden over mijn twee grootste hobby's, het convergente onderwijsmodel, wat je nu terugziet in de bama, en mijn opvatting dat je onderwijs en onderzoek het best in aparte instituten kunt organiseren. Men was onder de indruk en vroeg of ik het binnen een week allemaal netjes kon opschrijven. Dit werd de Indicatieve Beleidsschets, want Ginjaar hield van omzichtige benamingen. Hij was ook een sluwe vos. Hij wist de U-raad lange tijd bezig te houden met de Indicatieve Beleidsschets, waardoor hijzelf de ruimte kreeg voor onderhandelingen over de toen net aangekondigde bezuinigingen.

"Wat hem vooral beviel en hem daarbij ook hielp, was dat de NRC op de voorpagina een bericht plaatste met de kop: Utrecht scheidt onderwijs en onderzoek. Dat was toen vloeken in de kerk en van de onderwijs- en onderzoeksinstituten kwam dan ook lange tijd niets terecht, totdat decaan Scheikunde Hans Vliegenthart het Bijvoet Centrum en het Debije-instituut instelde. Het is jammer dat we de relatie faculteit - instituut nog steeds niet goed hebben weten te regelen. Maar ik vind het wel mooi idee dat ik na 24 jaar op beide punten nog steeds hetzelfde denk."