In een interview in het Ublad van 1997 zei u dat u niet zo nodig collegelid hoefde te worden omdat u als secretaris voldoende speelruimte had. Toch heeft u die stap in 2000 gezet. Is dat bevallen?
"Heb ik dat toen gezegd? Het zou kunnen, want als secretaris had ik een mooie baan. Ik kon me met heel veel bemoeien, maar daar stond tegenover dat ik toen nooit het laatste woord had. Dat heb ik de laatste zes jaar wel gehad en dat is me goed bevallen. Het is wel zo dat ik me als collegelid bewust beperkt heb tot mijn eigen portefeuilles, financiën, huisvesting en toen ook nog personeelszaken. Daardoor verdween mijn invloed op het onderwijs- en onderzoeksbeleid naar de achtergrond. Dat heb ik wel eens spijtig gevonden."
U bent ruim zes jaar collegelid geweest. Waarover bent u het meest tevreden?
"Dat is ongetwijfeld het huisvestingsbeleid. Toen ik aantrad, holden we van project naar project, er was geen integrale aanpak. Bovendien was de aanbesteding van de bibliotheek net een fiasco geworden, waardoor er geen draagvlak meer was voor wat dan ook. Ik heb toen Beleid en Bouw uit elkaar gehaald. Aryan Sikkema bleef onze grote bouwer en Dries Berendsen zorgde voor een degelijk huisvestingsplan, dat ondanks de vervelende financiële boodschap op brede instemming kon rekenen. Voor mij is heel belangrijk dat we doorgaan met investeren in betaalbare, maar wel goede architectuur. Want kwaliteit betaalt zich terug."
Minder tevreden zult u zijn over de mislukte poging om de financiële administratie te stroomlijnen via het inmiddels beruchte project-Probe, professionalisering bedrijfsvoering.
"Ik bestrijd dat die poging mislukt is, want naar mijn mening plukken we er op dit moment wel degelijk de vruchten van. Ons eerste Administratief Dienstencentrum (ADC) is een succes. Het heeft alleen veel langer geduurd dan ik had verwacht. Ik had gedacht dat ik de mensen in de faculteiten met een beroep op hun professionaliteit wel mee zou krijgen. Ik had niet op zoveel weerstand gerekend."
Maar lag dat niet een beetje voor de hand? In de jaren negentig heeft u enthousiast meegewerkt aan de decentralisatie van de ondersteunende diensten. Nu moest alles weer meer centraal. Dat is toch niet uit te leggen?
"Nou, zo enthousiast ben ik nooit voor die decentralisatie geweest. Maar bovendien bestrijd ik dat we met de huidige vorming van shared service centra de klok terugdraaien, zoals hier en daar gesuggereerd wordt. In 1990 was de bestuursdienst een groot en log bureaucratisch apparaat, een waterhoofd dat hoog nodig ontmanteld moest worden. Dat is gebeurd, deels door overheveling van taken naar de faculteiten. Eigenlijk was toen de bedoeling dat daarna nog een efficiencyslag op facultair niveau zou worden gemaakt. Maar dat is er niet van gekomen. Iedereen was blij dat deze mijlpaal was bereikt, zodat er een punt kon worden gezet achter een ellendige periode. Daarna hebben de faculteitsdirecteuren er ieder voor zich het beste van gemaakt. Wat we nu doen, is dus niet de klok terugdraaien, maar volgens moderne inzichten afmaken wat in 1990 is begonnen."
Dat klinkt niet onlogisch. Vanwaar dan toch zoveel verzet?
"Wat ik onderschat heb, was het wantrouwen tegenover het Bestuursgebouw. De directeuren en de decanen zagen dat we het hier zelf ook nog niet goed genoeg voor elkaar hadden. En dan is de menselijke neiging om het eigen territorium in stand te willen houden. Daar kwam nog bij dat de mensen van KPMG, die het project ondersteunden, wel deskundig waren, maar soms te veel een fremdkörper bleven."
Nogal frustrerend.
"Ach, ik ben daar vrij laconiek onder. Natuurlijk was de tegenwerking vervelend, maar slecht geslapen, nee. Kennelijk was de tijd er nog niet rijp voor. We zijn trouwens gewoon doorgegaan met het inrichten van een ADC voor de centrale diensten, waarbij nu de ene na de andere faculteit zich bij aansluit. Ik denk dus dat de omslag in het denken nu wel is gemaakt."
Hoe valt dat te verklaren?
"Een belangrijke factor is naar mijn mening de bezuinigingsdruk. Die wordt nu sterk gevoeld en daardoor wil men in de faculteiten zakelijke afwegingen en is er geen ruimte meer voor Prinzipienreiterei. Toen KPMG indertijd in een decanenvergadering vertelde dat een besparing van dertig procent op de administraties mogelijk zou zijn, werd men door de decanen op gezag van hun directeuren weggehoond. Maar directeur Rob Plattel van het ADC maakt het nu wel waar."
Heeft de komst van collegevoorzitter Van Rooy ook niet geholpen?
"Dat is zeker het geval. Zij gaf een stevige nieuwe impuls aan de ontwikkelingen. Het is bij haar ook duidelijk dat het menens is. Bij Yvonne hoeft men minder op clementie te rekenen als afspraken niet worden nagekomen."
Toch is het vreemd dat het wantrouwen jegens de intenties van het college van bestuur zo regelmatig de kop opsteekt. Je ziet het nu weer ten aanzien van het plan om een shared service centrum ICT te vormen. Waar komt dat wantrouwen vandaan en hoe komt het dat dat gevoel zo moeilijk is weg te nemen?
"Ik geloof niet dat wantrouwen het goede woord is. Men gelooft wel degelijk in onze goede bedoelingen en we hebben voor ons ICT-plan nu ook de steun van de decanen. Maar verder is het het oude liedje. Men heeft liever alles in eigen huis. En natuurlijk staan er ook doodgewoon belangen op het spel. Daar moet je niet moeilijk over doen, dat zal altijd zo blijven. Daarom is een goed begeleidend personeelsbeleid bij dit soort moeilijke ingrepen onmisbaar en dat heeft de UU gelukkig."
Speelt niet mee dat de afstand van het college van bestuur tot de werkvloer erg groot is?
"In mijn verhouding met de mensen met wie ik vroeger al veel te maken had, is na 2000 weinig veranderd. Maar wat mij wel heeft verbaasd, was de afstand tot mensen die me niet zo goed kennen. Ja, je staat als collegelid inderdaad te ver af van de werkvloer, maar dat kan ook moeilijk anders, gezien je volle agenda. Ik heb weliswaar regelmatig overleg met de U-raad, die de werkvloer vertegenwoordigt, maar de leden zitten daar in feite eerder op persoonlijke titel dan met een achterban. Persoonlijk vind ik de traditionele vorm van democratie binnen het dorp dat de universiteit is, achterhaald. Formeel vergaderen in twee rondes over de volle breedte van alle onderwerpen en dan een besluit nemen, dat werkt niet. Ik geloof meer in deelraden op specifieke deelgebieden. En in openbare hearings, die vooral ook over ideeën zouden moeten gaan in plaats van over voor of tegen."
Waarom is zo'n openbare hearing in het geval van de ICT dan niet gehouden?
"Dat is wél gebeurd. Ineke Molenaars heeft zowel afgelopen najaar als recent een sessie belegd voor alle ICT'ers. Daar bespeurde zij weinig verzet tegen de plannen en veel meedenken. Er was wel kritiek, maar daar is ook goed naar geluisterd. Alleen op een zeker moment houdt het natuurlijk op. We moeten niet toe naar een Zwitsers systeem van besluitvorming per referendum."
Nu je na zes jaar opstapt, zijn de ergste financiële problemen achter de rug, is de UU goed op weg naar een efficiënte bedrijfsvoering en heeft zij een degelijk huisvestingsbeleid. Al met al moet je tevreden terugkijken op je tijd als collegelid.
"Ik kijk nog liever op de volle 32 jaar terug. Wat me dan vooral opvalt, is hoe onnoemelijk veel professioneler er tegenwoordig bestuurd wordt, vooral door de decanen die in de universiteit de moeilijkste taak hebben. Dertig jaar geleden bungelde Utrecht aan de staart van het peloton. Dat zag je bijvoorbeeld aan de manier waarop we in de jaren tachtig in de grote bezuinigingsoperaties van minister Deetman gepakt werden. Nu is de Utrechtse reputatie hoog. Hoe betrekkelijk ranglijsten ook zijn, onze hoge positie op de Sjanghai-lijst zegt mij wel degelijk veel.
"Als je mij nu vraagt wat de oorzaak van deze opgang is, dan heb ik een verrassend eenvoudig antwoord. Niet zo zeer grootse strategieën of een harde lijn, maar de goede onderlinge verhoudingen in Utrecht zijn cruciaal geweest voor dit succes. In de jaren tachtig waren die hier beroerd. Sindsdien zijn we erin geslaagd om met elkaar een sfeer te creëren waarin mensen met plezier werken. Ook de laatste medewerkersmonitor laat dat weer zien. In alle bescheidenheid denk ik dat ook ik mijn steentje aan die omslag heb bijgedragen. Als ik ergens tevreden over ben, dan is het wel daarover."
KADER
Na zijn studie natuurkunde en enkele jaren wetenschappelijk onderzoek ging Wim Kardux in 1974 in het Bestuursgebouw aan de Kromme Nieuwegracht 29 werken. Gevraagd naar zijn mooiste tijd in Utrecht kiest hij voor die periode.
"Ik werd beleidsmedewerker van het college van bestuur, maar naar onze huidige maatstaven kun je je afvragen of er in die tijd überhaupt wel bestuurd werd. Er werd wel veel gelachen, althans door ons. We waren in zekere zin pioniers, academisch gevormde jonge honden die het Bureau binnenrukten om het college te helpen tegen die nieuwe, en toen buitengewoon lastige U-raad. We wisten allemaal precies wat er moest gebeuren, maar de praktijk was zo anders dat relativering, zeker ook van onszelf, de enige oplossing was. Die wat relativerende houding ben ik nooit meer helemaal kwijtgeraakt.
"Als medewerker, toen nog ambtenaar geheten, had je volop de ruimte voor jonge honden gedrag. Als je een goed idee had, dan schreef je een mooie brief, liet die uittikken voorzien van de vele benodigde doorslagen, en dan ging je naar een goed gekozen lid van het college om met een overtuigend verhaal een paraaf te halen, zoals dat heette. En ziedaar, het college had besloten en gesproken.
"De eerste die orde schiep in het besluitvormingsproces was oud-minister Ginjaar van Volksgezondheid, die in 1982 collegevoorzitter werd. Al in zijn eerste week kreeg ik met een collega het verzoek om 's avonds in de CvB-vergadering te komen. We gingen vooraf naar de Chinees, want we dachten, interessant, het nieuwe college gaat ons vertellen wat ze gaan doen, en we namen een paar biertjes. Op de Kromme Nieuwe Gracht zat ik ontspannen achterover aan de vetleren vergadertafel, zoals deze heette, tot Ginjaar opende met de woorden 'mijnheer Kardux, zegt u het maar'. Later bleek dat zijn gewoonte, soms had je geen idee waarover het zou moeten gaan. Het verhaal ging dat onze toenmalige collega Frits Hes op deze vraag eens antwoordde met ' een half ons Leidse kaas, niet te dik gesneden'.
"Maar goed, Ginjaar overviel me volledig. Ik heb toen maar een verhaal gehouden over mijn twee grootste hobby's, het convergente onderwijsmodel, wat je nu terugziet in de bama, en mijn opvatting dat je onderwijs en onderzoek het best in aparte instituten kunt organiseren. Men was onder de indruk en vroeg of ik het binnen een week allemaal netjes kon opschrijven. Dit werd de Indicatieve Beleidsschets, want Ginjaar hield van omzichtige benamingen. Hij was ook een sluwe vos. Hij wist de U-raad lange tijd bezig te houden met de Indicatieve Beleidsschets, waardoor hijzelf de ruimte kreeg voor onderhandelingen over de toen net aangekondigde bezuinigingen.
"Wat hem vooral beviel en hem daarbij ook hielp, was dat de NRC op de voorpagina een bericht plaatste met de kop: Utrecht scheidt onderwijs en onderzoek. Dat was toen vloeken in de kerk en van de onderwijs- en onderzoeksinstituten kwam dan ook lange tijd niets terecht, totdat decaan Scheikunde Hans Vliegenthart het Bijvoet Centrum en het Debije-instituut instelde. Het is jammer dat we de relatie faculteit - instituut nog steeds niet goed hebben weten te regelen. Maar ik vind het wel mooi idee dat ik na 24 jaar op beide punten nog steeds hetzelfde denk."