Achtergrond

De nieuwe prestigetitel: Erasmus Mundus

De jurist Taiwo Oriola (34) komt uit Nigeria. Hij richt zich al jaren op het onderzoek naar de verspreiding van technologische ontwikkelingen en ontdekkingen over de wereld - een onderwerp dat bij uitstek gepaard gaat met ethische vragen. "Wetten en afspraken bepalen wie op welke manier gebruik mag maken van nieuwe vindingen, maar je kunt je soms afvragen hoe rechtvaardig die praktijk is. Neem de ontwikkeling van genetisch gemodificeerd voedsel. Wat betekent dat precies voor arme landen? En wat zijn de mogelijke consequenties voor het milieu?"

Oriola is het komende half jaar student Applied Ethics in Utrecht, afgelopen najaar studeerde hij enkele maanden in Zweden. Hij neemt samen met studenten uit onder meer de Filippijnen, Ghana en China deel aan een masterprogramma dat de Universiteit Utrecht sinds dit academisch jaar aanbiedt samen met de universiteiten van Linköping (Zweden) en Trondheim (Noorwegen). Deze master is tot nu toe de enige master met Utrechtse deelname die erin slaagde de zeer gewilde status Erasmus Mundus te bereiken.

Erasmus Mundusprogramma's worden door de Europese Commissie in staat gesteld elk jaar zo'n 26 riante beurzen (21.000 euro) te verdelen. Door die beurzen te reserveren voor uitblinkende studenten van buiten de Europese Economische Ruimte, en gedeeltelijk specifiek voor Aziatische studenten, hoopt de Europese Commissie de concurrentiekracht van het Europese onderwijs in de wereldwijde markt te vergroten. Oriola: "Zonder deze beurs had ik in elk geval niet dit jaar naar Europa kunnen komen. Voor anderen studenten van dit programma zou die mogelijkheid waarschijnlijk helemaal niet zijn weggelegd."

'Deze opleiding volgt uit jarenlange samenwerking met de collega's in Zweden'

Om in aanmerking te komen voor de Erasmus Mundus-beurzen moeten drie universiteiten uit verschillende lidstaten kunnen aantonen dat ze een gezamenlijke opleiding met gezamenlijke diplomering aanbieden. Studenten moeten onderwijs volgen aan minstens twee universiteiten.

In de eerste drie aanvraagronden werden 75 Europese programma's gehonoreerd. Bij negentien van deze opleidingen is een Nederlandse universiteit of hogeschool betrokken. Hoe lastig het is te scoren, blijkt misschien uit het feit dat al acht Utrechtse aanvragen werden afgewezen, maar daarmee doet Utrecht het niet slechter dan andere instellingen.

Dr. Frans Brom is onderwijsdirecteur van het Utrechtse ethiek instituut. Hij schetst de ontstaansgeschiedenis van het masterprogramma. "Deze opleiding volgt uit jarenlange samenwerking en persoonlijke contacten met de collega's in Zweden. Onze emeritus-hoogleraar Robert Heeger was docent van de Zweedse hoogleraar Göran Collste. De toegepaste ethiek is voor Linköping net als voor Utrecht, historisch een belangrijk aandachtspunt. Beide universiteiten willen de ethiek betrekken op reële maatschappelijke vraagstukken. Die insteek is dan ook de kern van dit programma."

De inrichting van het Erasmus Mundusfonds in 2004 gaf aanleiding om te kijken of het bestaande Nordic masterprogramma Applied Ethics en het Utrechtse masterprogramma Applied Ethics geïntegreerd konden worden. Trondheim sloot zich later aan. Inmiddels begint het besef bij Brom te groeien dat hij samen met de Zweden en Noren één opleiding aanbiedt. "Dat is vooral gekomen na de jaarwisseling nadat de eerste studenten uit die landen hiernaartoe waren gekomen. Het contact met mijn collega's wordt daardoor ook steeds intensiever. We hebben elkaars mobiele nummers en aarzelen niet die te bellen."

'Een Erasmus Mundusstatus is de slagroom op het toetje'

De Universiteit Utrecht hecht groot belang aan structurele samenwerkingsverbanden met buitenlandse universiteiten. Met zogenoemde 'joint-programs' moet de kwaliteit van de opleidingen en van de studenteninstroom op een hoger niveau worden gebracht. Daarnaast wordt gehoopt op een groeiend internationaal prestige en een grotere subsidietoestroom.

Vooral van de vijftien Utrechtse prestige masters wordt op dit vlak veel verwacht. In het strategisch plan van de universiteit staat dat minstens twee van deze masters het in 2009 moeten hebben geschopt tot Erasmus Mundusmaster. Een behoorlijk boud uitgangspunt, gezien de score tot nu toe. Adviseur internationalisering Wessel Meijer denkt dat velen onderschatten wat de reikwijdte is van een Erasmus Mundusprogramma. "Samenwerking is er genoeg. Dat is niet het probleem. Maar de Europese Commissie grijpt dit initiatief echt aan om de harmonisering van het Europese onderwijs te bevorderen. Bij een gemeenschappelijk Erasmus Mundus-aanvraag moet daarom aantoonbaar sprake zijn van één uniform onderwijsprogramma en van één diploma. Maar ook de hoogte van het collegegeld moet bijvoorbeeld voor iedereen hetzelfde zijn. Door die randvoorwaarden stuit je op veel formalistische en juridische belemmeringen. Bij Applied Ethics was het zo dat de Zweedse universiteit geen collegegeld mag vragen, terwijl wij in Utrecht voor studenten van buiten Europa juist een hoger collegegeld moeten vragen. Voor dat soort zaken moet je dan naar oplossingen zoeken. Maar ook intern vraagt het nogal wat. Hoe garanderen wij bijvoorbeeld de kwaliteit van het programma? Hoe krijgen wij dat buitenlandse onderwijs in ons eigen studieregistratiesysteem Osiris?"

Ten behoeve van de prestige masters heeft Meijer inmiddels een handleiding opgesteld voor het ontwikkelen van gemeenschappelijke programma's. Ook zullen er dit voorjaar een aantal workshops rond het thema worden georganiseerd. En dan maar hopen dat dat resulteert in een stijging van het aantal Utrechtse Erasmus Mundusprogramma's. Meijer: "Maar ook als dat niet lukt, is het geen verspilde moeite. We willen graag samen met andere vooraanstaande universiteiten gestructureerde samenwerkingsverbanden aangaan. Als dat vervolgens resulteert in een Erasmus Mundusstatus, dan is dat de slagroom op het toetje."

' De programma's moeten eenvoudigweg relevant voor Europa zijn'

Frans Brom bevestigt dat de Erasmus Mundus-aanvraag gepaard gaat met "pakken papier" met voorwaarden voor de precieze inrichting van het onderwijs. Zo worden specifieke eisen gesteld aan de omvang van het onderwijs dat aan elk van de universiteiten moet wordt gevolgd. "Wat dat betreft hadden wij het geluk dat er ook programmatisch al veel overeenkomsten tussen de Zweedse en Utrechtse masters waren. Het waren allebei éénjarige Engelstalige masters. Allebei hadden ze een internationale track record. En allebei voldeden ze aan de Europese bama-verwachtingen, waarbij een master een op zich zelf staande opleiding is met een zeer uiteenlopende instroom." Toch denkt Brom dat bij een aanvraag vooral goed moet worden nagedacht over de vraag of Brussel interesse zal hebben in de inhoud en de aanpak van het programma. De aanvraag dient volgens hem dan ook in begrijpelijke lekentaal te zijn opgesteld. "De Europese Commissie kijkt niet naar topwetenschap pur sang. De programma's moeten eenvoudigweg relevant voor Europa zijn. Bij ons was dat het geval. Er is een besef dat Europa de ethische vragen moeilijk kan ontlopen nu er zoveel nadruk is op technologische ontwikkeling en culturele identiteit. Daarnaast ziet men ook in dat gezien de globaliseringtendensen de perspectieven van niet-westers wetenschappers en studenten van belang zijn. Denk aan gezondheidsissues als aids."

'We zijn academici, maar soms toch nog behept met valse vooroordelen'

Het feit dat de Erasmus Mundus-status ervoor heeft gezorgd dat er nu twintig goede en gemotiveerde studenten van buiten Europa korte of lange tijd in Utrecht rondlopen, ziet Brom als een groot winstpunt, vooral ook voor de Nederlandse studenten van het reguliere masterprogramma Applied Ethics. "In mijn nieuwjaarstoespraak heb ik daar nog eens de nadruk op gelegd. We zijn academici, maar soms toch nog behept met valse vooroordelen. Wanneer een Afrikaanse student in een scriptie vanuit zijn perspectief het fenomeen 'trophy hunting' - westerlingen die in Afrika flink geld betalen om op wild te jagen - overdenkt, levert dat veel gespreksstof op."

'Dat draagt hopelijk bij aan het bevorderen van internationale vriendschap'

Afsluitend wijst Brom er op dat opleidingen met veel buitenlandse studenten er beducht op moeten zijn dat ze met een zo diverse instroom heel wat onbekende problemen in huis halen. De visa-perikelen met de IND waar alle internationaal opererende wetenschappers tegenwoordig over klagen, zijn voor Brom misschien net nog een tikkeltje heftiger omdat studenten uit Afrika of Azië geacht worden in twee Europese landen onderwijs te volgen. "Maar je hebt ook met culturele factoren te maken. Studenten die enorm schrikken van de huren en intrekken bij familie ergens in Nederland. Of studenten die in het geheel niet zijn voorbereid op het koude weer hier."

Voor Oriola was de culturele shock niet groot. Hij woonde eerder al eens in Zweden, Singapore en Australië. Hij benadrukt de louterende effecten van de cultureel gedifferentieerde groep. "De deelnemers van dit programma nemen niet alleen de ervaring van het in het buitenland studeren mee naar huis. Ze hebben hier kennis gemaakt met de ideeën van mensen uit alle delen van de wereld. Dat draagt hopelijk weer een stukje bij aan het bevorderen van internationale vriendschap in de wereld."

http://www.liu.se/ffk/eng/maefolder/index.html

http://europa.eu.int/comm/education/programmes/mundus/index_en.html

Example project

De Universiteit Utrecht wist afgelopen najaar samen met de dertig partner-universiteiten in het Utrecht Netwerk overigens toch nog 240.000 euro te snoepen uit de Erasmus Munduspot. Het geld mag gebruikt worden om de activiteiten van het zogenoemde Example-project van het netwerk uit te breiden. Binnen dat project worden de beste zestig masterprogramma's van de deelnemende universiteit gepromoot in India, Thailand en Mexico, ondermeer door middel van voorlichtingsmateriaal en beursbezoek. De bedoeling is de instroom in deze programma's van buiten de EU binnen drie jaar te verhogen met 30 tot 50 procent.

'We zijn allemaal wel een beetje streberig'

Een half jaar uitdagend onderwijs aan het Utrecht Law College

"We zijn allemaal wel een beetje streberig. Als we een zeven krijgen, zitten we te balen. Een acht is eigenlijk wel de norm." Marco Vogels en Marieke de Hoon zijn twee van de 75 uitverkorenen van het eerste Utrecht Law College 'rechtspraktijk' (ULC). Beiden zijn razend enthousiast. Marieke: "We zijn allemaal gemotiveerd, dat is heel prettig. We helpen elkaar en het contact met de docenten is goed. Doordat iedereen meestal goed is voorbereid, is er in de lessen ruimte voor discussie en diepgang."

Marco en Marieke zijn geselecteerd uit meer dan 200 eerstejaars die zich voor het ULC hadden aangemeld. Ze moesten een motivatiebrief schrijven en kregen daarna een gesprek met ULC-docenten. Marco vond het niet erg dat er een selectie was: "Ik ben er wel voorstander van om te kijken of mensen gemotiveerd zijn. Dat je een brief moest schrijven was eigenlijk al goed, dat leer je dan al." Marieke: "Wat er ook goed aan is, is dat ze eigen initiatief verwachten, mensen die die procedure aangaan. Ik vind het heel goed dat er gekeken wordt of het een overwogen keus is. Je hoort vaak dat rechten zo'n makkie is, maar dat is me in positieve zin meegevallen, ik vind dit fijn: daag me uit!"

Voor de selectie spelen eindexamencijfers een rol, maar ambitie, inzet en bijvoorbeeld extra activiteiten buiten school zijn minstens zo belangrijk. Peter Rijpkema, coördinator van het Law College, is zeer positief over deze werkwijze: "Er had al een goeie zelfselectie plaatsgevonden, er kwamen nauwelijks mensen die er totaal niet pasten. We hebben duidelijk gemaakt dat we inzet verwachten en het lijkt er echt op dat de studenten dat als opdracht zien: dat ze het waard zijn tot de selectie te behoren."

Praktijkportfolio

De geselecteerde studenten volgen het 'gewone' programma van de bachelor rechten. Het verschil is dat ze zijn ingedeeld in vaste werkgroepen van 25 studenten en les krijgen van een vast docententeam. De invulling van de vakken verschilt ook iets van dat van de reguliere studenten. Rijpkema: "De inhoud en opzet van vakken worden iets aangepast. In de vorm van extra literatuur, of bij mijn vak 'grondslagen van het recht' bespreken we bijvoorbeeld elke week een rechterlijke uitspraak. De oefenrechtbank is ook zo'n onderdeel. Er zijn meer extra activiteiten, maar voor een belangrijk deel komen die boven op het reguliere curriculum."

De faculteit biedt de ULC-studenten ook extra faciliteiten zoals eigen werkgroepruimtes. Bovendien zijn er speciaal voor hen contacten gelegd met de praktijk. Daardoor kunnen studenten kleine stages en opdrachten doen bij onder meer zes gerenommeerde advocatenkantoren, de rechtbank Utrecht en de Raad van State. Met deze opdrachten bouwen de studenten in de loop van hun bachelor een praktijkportfolio op. Rijpkema: "We scheppen de kaders waarbinnen dit allemaal mogelijk is. Waaronder een gemeenschap van 75 studenten. Daarbinnen kun je dingen organiseren wat in een grootschalige opleiding niet mogelijk is. Dat is praktisch niet te doen, maar in een grote groep is het ook moeilijk om alle studenten even actief te krijgen."

Het ULC is dus een alternatief voor de massale rechtenopleiding en bedoeld voor studenten die zich extra willen inzetten. Rijpkema noemt twee redenen voor de oprichting. Ten eerste het failliet van de 'topdown' opgelegde regels. Met de invoering van het bachelor-masterstelsel werd gestart met meer activerende onderwijsvormen. "Als studenten actiever worden, komen de niveauverschillen duidelijker naar voren en is het dus ook van groter belang om te gaan differentiëren." Als tweede noemt hij de massaliteit, met het ULC wordt ingezet op de kracht van kleinschaligheid.

Het ULC draait inmiddels een half jaar en werd in december officieel geopend. Rijpkema durft al van een succes te spreken. "Het functioneren van het Law College overtreft alle verwachtingen. Je bedenkt zoiets, maar hoe het in de praktijk werkt, is toch altijd maar afwachten."

Uit de eerste tentamenresultaten is op te maken dat zowel de cijfers als de slagingspercentages hoger zijn dan die van de reguliere studenten. Rijpkema: "Het zijn nog maar de eerste resultaten, maar het zegt wel iets. Het is ook al een succes als je ziet hoe deze studenten elkaar opzwepen - de samenwerking is heel erg goed."

Het succes blijkt volgens Rijpkema ook uit de medewerking van de verschillende spelers: de advocatenkantoren, de rechtbank Utrecht en de Raad van State. "Ze zijn enthousiast, ze willen graag een bijdrage leveren aan de opleiding. Voor henzelf levert dat weer mensen met bruikbare kennis op. We hebben gehoord dat er nu bij advocatenkantoren nog wel eens tegen starters gezegd wordt: vergeet alles wat je geleerd hebt. Dat moet hiermee veranderen."

Een deel van de extra activiteiten wordt sinds november door de nieuw opgerichte eigen studievereniging Sirius georganiseerd. Rijpkema: "Het is niet zo dat we alles voor de studenten doen. Wij faciliteren en hebben de eerste contacten gelegd met bijvoorbeeld de advocatenkantoren en de rechtbank." Via de commissies van Sirius is het zo geregeld dat de studenten alle onderdelen van het recht zien. Het oprichten van een eigen studievereniging hoort bij het didactisch concept van het Law College. Het is de bedoeling dat het onderwijs niet beperkt blijft tot de werkgroepen en de colleges. Rijpkema noemt het een fundamenteel aspect van het ULC. "Wat je wilt is dingen organiseren in kleinere groepen. Daar hoort een omgeving bij waarin studenten meer kunnen halen uit hun studie. De studievereniging kan bijdragen aan het creëren van zo'n gemeenschap."

Energie

Kinderziektes van het Law College kan Rijpkema niet noemen: "Bij de start hebben we de lat niet te hoog willen leggen. Alles viel mee, met name de studenten hebben het echt goed opgepakt. Ik heb het afgelopen half jaar voor het eerst meegemaakt dat ik tegen studenten moest zeggen: doe het maar rustig aan, probeer soms eens wat minder te studeren."

Het lesgeven aan de ULC-studenten is voor Rijpkema ook een bijzondere ervaring: "Je hoeft bij deze groep niet te trekken. Je krijgt energie. Aan reguliere studenten lesgeven trekt de energie juist uit je." Ook docente Marian van Gestel is erg positief over het ULC, waar ze het vak Grondslagen Privaatrecht doceert. "Mensen zijn goed voorbereid. Daardoor heb je in het lesuur tijd voor wat anders. Maar eigenlijk heb ik meer tijd nodig, ze hebben veel vragen. In een werkgroep van het ULC vroeg iemand me pas of ze niet meer onderwijs konden krijgen. Maar dat moet je niet doen, dat is tegen het principe."

Vooral de kleinschaligheid bevalt Van Gestel erg goed: "Er is directer contact met de studenten. Doordat we met een vast docententeam werken, en omdat het nieuw is hebben we als docenten onderling ook wat meer contact. We vragen commitment van studenten, maar dan moet je die als docent natuurlijk ook geven. Het werkt hartstikke goed. Het is raar om te denken dat als je 800 studenten hebt, je ze allemaal precies hetzelfde moet bieden. Er is een enorm verschil in motivatie. Als iedereen bij elkaar zit, richt je je op de grote groep en ga je op een gemiddeld niveau onderwijs geven. Ik vind het beter om onderwijs op maat te geven. Mijn enige negatieve ervaringen met het Law College zijn eigenlijk de negatieve reacties van anderen. "

Oneerlijk

En sommigen vinden inderdaad dat er wel wat valt af te dingen op het Utrecht Law College. Vierdejaars rechten Nienke van Renssen vindt het initiatief van het Law College en dus differentiatie niet slecht, maar volgens haar is het ondoordacht en te snel van start gegaan. "Het ULC begon al toen de bachelor nog maar drie jaar bezig was, de resultaten daarvan waren toen nog niet eens duidelijk. De idealen die bij de invoering van de bama bestonden, zoals kleinschaligheid, bleken voor 800 studenten niet haalbaar. Ik vind het eigenlijk onverantwoordelijk en niet eerlijk dat er dan besloten wordt om het voor 75 studenten toch maar wel te regelen."

Een ander bezwaar is dat ze vreest dat de onderwijsdifferentiatie tot nog meer middelmatigheid in de reguliere rechtenopleiding leidt, doordat de 'voortrekkers' uit de meeste werkgroepen naar het ULC gaan. Ook Johan Grauss, masterstudent Rechten en voorzitter van de studentengeleding in de faculteitsraad, maakt zich hier zorgen om. "Een topstudent in een reguliere werkgroep kan de rest enorm meetrekken. Dat ben je straks kwijt. Het is eigenlijk de taak van de docent natuurlijk om zwakkere studenten te helpen en te stimuleren, maar het is ook weer zo dat die daar vaak geen tijd voor heeft." Wat dat betreft vreest Johan wel een beetje voor de groepen waar straks allemaal 'zwakkere' studenten in zitten: "De docent heeft daar natuurlijk vaak minder zin in, het is niet stimulerend."

Hoewel Johan zo zijn bezwaren heeft, is hij over het algemeen wel enthousiast over het ULC. "Ik ben persoonlijk een groot voorstander van differentiatie. Ik zie het niet als oneerlijk. In ons eerste jaar leerden we al: 'Gelijke behandeling betekent: ongelijke gevallen ongelijk behandelen.' Als je uitsluitend toponderwijs aanbiedt aan topstudenten, is er dus sprake van gelijke behandeling. En niet als je datzelfde toponderwijs ook aanbied aan een feestende en ongemotiveerde student, dat zou juist ongelijke behandeling zijn. Je kunt het ook niet aan iedereen aanbieden, dan is de meerwaarde ervan weg."

Toch blijft hij zijn reserves hebben over de rechtvaardiging van het Law College. "Je kunt het gewoon niet maken studenten als nummer te behandelen, de relatie tussen de student en de faculteit is te anoniem. Die anonimiteit moet niet alleen bij 75 studenten worden weggenomen. Het kan echt niet dat je bijvoorbeeld van docenten geen antwoord op mail krijgt." Nienke heeft hier ook het meeste bezwaar tegen: "Op dit moment moet er veel verbeterd worden aan zowel het onderwijs als de begeleiding. Voor noodzakelijke verbeteringen is er geen geld en tijd. Het is zeer onterecht om dan wel geld en tijd in de begeleiding van 75 goede eerstejaars studenten te stoppen. Dat voelt scheef."

Het Law College roept onder de reguliere studenten volgens Johan ook nog wel verwarring op. "Afgewezen studenten vragen zich af wat nu precies de selectiecriteria waren. Sommige studenten zijn ook wel jaloers. En dat is ook niet zo gek, de collegestudenten lopen al rond bij gerenommeerde advocatenkantoren waar vijfdejaars nog worden afgewezen. Het is misschien wel belangrijk dat in ieder geval onduidelijkheden worden weggenomen."

Eerlijk

Dat 75 studenten nu al profiteren van kleinschalig onderwijs wat eigenlijk voor alle studenten in de bama wordt beoogt, ziet coordinator Rijpkema niet als oneerlijk: "We zijn bezig met het verbeteren van onderwijs en dan moet je ergens beginnen. We hebben van de bachelorinvoering al een belangrijke les geleerd: je kunt onderwijsvernieuwingen niet gewoonweg universiteitsbreed opleggen en realiseren. Het Law College is onderaan begonnen, bij de docenten en wat volgens hen goed onderwijs is."

Volgens Rijpkema zullen opdrachten en lesvormen die goed bevallen ook gebruikt gaan worden in het reguliere onderwijs: "Het is voor ons een moestuintje. Als de uitwerking goed is, is het voor iedereen een win-win situatie. De kritiek zou terecht zijn als we zeiden: nu is het klaar. Maar zo is het niet. Ik kan me de jaloezie wel voorstellen, maar dan erken je niet dat het work in progress is." Studenten Marco en Marieke kunnen zich ook voorstellen dat er studenten zijn die balen dat ze niet in het ULC zitten: "Maar het is de taak van de universiteit iedereen een goede opleiding te bieden. Dus moeten ze ook ons niet vergeten en in een massa laten ondergaan."

Rijpkema is niet bang dat het Law College elite-onderwijs wordt. "De reguliere opleiding is ten eerste niet veranderd. Wel willen we tot een verbetering van het onderwijs komen, en je zit nu eenmaal bij rechten met een capaciteitsverschil, dan is differentiëren een oplossing. Er zit bovendien groei in het Law College; volgend jaar zijn het er al drie en dan kan een derde van alle eerstejaars hier terecht. Er zullen dus nog steeds studenten zijn die buiten de boot vallen, maar dat worden er dus minder. Bovendien gaan we er van uit dat ook een derde van de studenten helemaal geen les zou wíllen volgen bij het Law College omdat ze geen behoefte hebben aan de extra's."

Dat door het ULC de betere student wordt weggezeefd uit de reguliere opleiding is volgens Rijpkema en docent Van Gestel niet per se negatief. Niet alleen de kopgroep is gebaat bij de differentiatie, zegt Rijpkema, want "met het weghalen van de spraakmakers in de werkgroep, staan er weer anderen op die het woord kunnen doen. Het gaat niet meer over hun hoofd heen." Van Gestel: "De rest wordt juist niet meer gehinderd door die topstudenten die altijd meteen het antwoord gaven".

Rijpkema snapt best dat sommige mensen zich gepasseerd voelen: "Maar tegelijkertijd vind ik niet dat alle studenten dit soort onderwijs moeten krijgen. Het vergt extra van docenten en dus ook van studenten. Er is een behoorlijke groep studenten die nu niet die instelling heeft. Dan zou het toch een beetje parels voor de zwijnen zijn." Docente Van Gestel: "Het is niet beter en geen extra onderwijs, maar ander onderwijs: namelijk onderwijs dat beter op de behoefte van deze groep is afgestemd. Ik vind het goed om zoveel mogelijk aan de behoeftes tegemoet te komen. Het is ook naar als je je best doet en je wordt door je medestudenten met scheve ogen aangekeken."

Rijpkema wijst er tot slot nog op dat het uiteindelijke doel is om het rendement van de rechtenopleiding op te schroeven: meer studenten moeten met een diploma de studie verlaten. "Het gaat er ook om dat een vijf een zes wordt en niet alleen om van een acht een negen te maken. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen er hier mee op vooruit gaat, omdat uiteindelijk meer mensen van een gelijk niveau bij elkaar in de groep zitten."

In september gaan er hoe dan ook twee nieuwe Colleges van start: het 'ULC Recht in context' en het 'ULC Recht zonder grenzen'. Wat er het jaar erna gaat gebeuren, vindt Rijpkema nog moeilijk voor te stellen. "Het is vanaf het begin het idee geweest om een structuur van colleges te ontwikkelen. We weten dat er meer dan 75 studenten zijn met die inzet en mogelijkheden. We willen niet alleen de topstudenten een topopleiding bieden, maar ook de mensen die het in zich hebben de gelegenheid geven. Er zijn veel studenten die het verdienen, wij willen dat mogelijk maken."

Wil je je mengen in de discussie over projecten als het Utrecht Law College? Dat kan, Surf naar ons forum op www.ublad.uu.nl en geef een reactie op de stelling:

'Elke rechtenstudent moet kleinschalig onderwijs en goede begeleiding krijgen en niet alleen de ULC-student!' Ook natuurlijk te interpreteren voor andere studies!

REPORTAGE

'Ik ben écht benieuwd wat de uitspraak is'

"Geachte aanwezigen, edelachtbare." Zonder haperen en bloedserieus begint 'advocate in toga' Kirsten aan haar pleidooi. Vandaag verdedigt de Law College studente in de oefenrechtbank in kort geding de heer Suurbier. Hoewel de rechtbank, de advocaten en de naam Suurbier niet echt zijn, is de zaak dat wel.

Het is het einde van het eerste semester en hoewel de reguliere rechtenstudenten deze vorige week al hebben afgerond, moeten de studenten van het Utrecht Law College (ULC) nog een laatste beproeving ondergaan: de praktijk naspelen in een oefenrechtbank. De 'advocaten' en 'rechters' hebben een paar weken de tijd gehad om zich voor te bereiden op hun rol. De zaak is echt, een rechter van de Utrechtse Rechtbank heeft alleen de namen van de betrokken partijen met typ-ex weggehaald.

De eiser is de heer Suurbier. Zijn advocatenteam bestaat uit vier studenten onder wie Kirsten Boele en Renske Steinvoort. Vlak voor het doek opgaat plukken de twee nog wat aan hun toga en lezen nog snel wat stukken door. "Het is een civielrechtelijke zaak. We hebben samen met nog twee medestudenten een pleidooi voorbereid." Ondanks wat zenuwen vinden de twee het "ontzettend gaaf" dat ze mee mogen doen aan de oefenrechtbank. Ze zijn erg te spreken over het Law College. Renske: "We zijn zelf verbaasd over alle leuke initiatieven zoals uitstapjes naar advocatenkantoren en de rechtbank. We gaan dieper op dingen in."

De zaak wordt vandaag voorgezeten door meester H. Steenberghe, gewoonlijk rechter bij de Utrechtse rechtbank. Hij vat de casus nog even kort samen: "Dit kort geding draait inhoudelijk om het voorkeursrecht. De eiser is de heer Ton Suurbier, de gedaagden zijn Apeldoorn & Stijn. Een vriend van de heer Suurbier had een huis dat hij graag wilde verkopen aan Suurbier. Deze wilde het huis wel kopen, maar pas later. Daarom is het huis eerst verkocht aan mevrouw Apeldoorn, een tante van de vrouw van Suurbier. Dit op voorwaarde dat wanneer zíj het huis wilde verkopen, het voor een afgesproken prijs naar Suurbier ging. Deze voorwaarde is in de koopakte opgenomen. Later heeft de notaris in de leveringsakte daarvan gemaakt dat het aan Suurbier en/of zijn vrouw aangeboden zou worden. Nu de zaak speelt, zijn Suurbier en zijn vrouw inmiddels gescheiden en mevrouw Apeldoorn is net overleden. Apeldoorn & Stijn, de erfgenamen van mevrouw Apeldoorn, willen het huis voor de afgesproken prijs verkopen aan hun nicht, de ex-vrouw van Suurbier. Suurbier daarentegen eist dat het huis aan hem geleverd wordt."

Steenberghe noemt de casus zelf 'lastig', maar de studententeams die de verschillende partijen moeten verdedigen en voor rechter 'spelen' lijken het goed te volgen en knikken instemmend. Kirsten mag als eerste de zaak voor Suurbier bepleiten. Ze legt de situatie nog eens uit en benadrukt: "Het is steeds de bedoeling geweest om het huis aan de heer Suurbier te verkopen!" Met zinsneden als: "Het standpunt van de gedaagde", "Volgens artikel..." en "Er is sprake van een leemte", verdedigen de advocaten van eiser en gedaagden vervolgens elk hun eigen standpunt. Alleen twee blauwe gympies onder de toga van één van de advocates verraden dat er hier geen profs, maar studenten aan het woord zijn.

Als tussenkomende partij krijgt vervolgens nog de advocaat van de ex van Suurbier het woord. Terwijl deze advocaat steeds fanatieker wordt, bespreken Renske en Kirsten zachtjes met elkaar hun verweer. Renske maakt snel wat aantekeningen en zoekt nog een artikel na in het wetboek, want het felle betoog van deze advocaat oogst in ieder geval bij het publiek succes en ook rechter Steenberghe krijgt een glimlach op zijn lippen van het vurige verhaal: "Mijn cliënt heeft echt een nieuw huis nodig! Suurbier wil het alleen maar commercieel gaan gebruiken! Het is toch evident..." Renske wijst er in haar weerwoord nog maar eens op dat het toch overduidelijk de bedoeling was dat het huis voor Suurbier was bestemd.

Nadat de studentrechters nog wat vragen hebben gesteld, trekken zij zich met Steenberghe terug voor beraad. De spanning in het lokaal stijgt en Renske en Kirsten verzuchten dat het toch wel een hele moeilijke zaak is. Renske: "De tegenpartij had wel emotie in het betoog. Het is erg spannend, ik ben écht benieuwd wat de uitspraak is!"

Na enkele minuten komende de rechters terug. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een voorkeursrecht, maar dat het nog steeds niet duidelijk is aan wie het verleend is. Uiteindelijk wijzen ze alle vorderingen af, wat betekent dat in een bodemprocedure - een nieuwe rechtzaak waar wat meer tijd mee gemoeid is dan een kort geding - bewezen moet worden aan wie het voorkeursrecht toekomt.

Steenberghe vindt dat de studenten het heel goed hebben gedaan. Tot slot deelt hij cijfers uit aan de studenten. De advocaten van Suurbier krijgen een 8,5, die van de erfgenamen een 8 en de fanatieke advocaten van de ex-vrouw een 9 "voor een boeiende presentatie". Kirsten en Renske gunnen hun medestudenten de 9 van harte: "Ze was ook heel goed", maar zijn nog steeds een beetje van hun stuk over de uitspraak en vragen naar de werkelijke afloop. De bodemprocedure blijkt in het echt nog te komen en met Steenberghe wordt afgesproken dat hij de studenten op de hoogte houdt van de vorderingen in de zaak. Nog druk napratend lopen de twee naar buiten: "Deze zaak gaan we echt volgen. Dit soort dingen is echt hartstikke leuk. We merkten wel dat de reguliere studenten dit ook wel hadden gewild. We hebben er eigenlijk niet zo bij stil gestaan dat het een voorrecht is, we grijpen gewoon deze kans."

Dop Bär

Het thema van het lustrum is 'Verwondering en Verlichting'. Daarvan vind ik vooral verwondering mooi. Het is niet zozeer het begin van de wetenschap, want dat is vooral nieuwsgierigheid, maar het is een soort beloning voor die nieuwsgierigheid. Een soort verheven vorm van verbazing met een vleugje ontzag en ontroering - dat soort reacties horen bij verwondering. Het heeft ook iets sprankelends en dat is precies wat we met de viering van het lustrum willen bereiken: vuurwerk!

Komende tijd zal het niemand ontgaan dat 2006 een bijzonder jaar is voor de UU! En als het je ontgaat, dan ligt dat aan jezelf, dan wil je er niets van weten of eraan meedoen. Wij hebben als lustrumcommissie in ieder geval extraverte activiteiten op poten gezet waar je moeilijk omheen kunt. Het Academiegebouw is met banieren versierd, opdrukken op de stadsbussen maken melding van ons feest, er komt een prachtige koetsoptocht, er is een Culturele Zondag in De Uithof - de publiciteit over het lustrum spettert je van alle kanten tegemoet...

Met name het lustrumbureau van Mariëlle Vuijst-Hoogendoorn en Brunhilde Wijlaars werkt zich drie slagen in de rondte om het programma van de grond te tillen, en wat er voor de lustrumcommissie dan nog rest is vooral leuk en creatief. Alleen al omdat die commissie zo divers is samengesteld. Studenten, medewerkers, de directeur van de Stadsschouwburg, mensen van de Hogeschool voor de Kunsten; vergaderen met hen is een vorm van ontspanning.

Dat je de kans krijgt om dit soort leuke klussen te doen met heel verschillende mensen, is ook het mooie van werken aan de universiteit. Ook het opzetten van de Faculty Club Helios waar ik ook voorzitter van ben, is zo'n klus. Ik vind dat echt een voorrecht. Maar ik zorg er wel voor dat deze 'bijbanen' niet mijn echte business in de weg staan, dat mij niet nageroepen kan worden dat ik weer naar een leuke lunchvergadering ga, in plaats van gewoon mijn werk te doen als hoogleraar experimentele neurologie.

Ik ben lange tijd hoofdzakelijk onderzoeker geweest: begin 1980 heb ik in Utrecht het laboratorium experimentele neurologie opgezet. In 2002 vroeg ik decaan Hans Stoof van Geneeskunde of ik niet directeur van de masteropleiding Biomedical Sciences wilde worden. In eerste instantie dacht ik: 'Dat vraagt-ie me vijf jaar te vroeg, want zo'n klus doe je de laatste pakweg acht jaar van je loopbaan, voordat je met emeritaat gaat'. Maar reflecterend op de voorafgaande jaren kwam ik er achter dat ik me bij de biomedische wetenschappen in toenemende mate met onderwijs was gaan bezighouden en daar ook veel genoegen in schepte. Bovendien: het opzetten van een masteropleiding is een trein die maar één keer langskomt.

Ik houd me momenteel voornamelijk met onderwijszaken bezig, van lesgeven tot de organisatie van een Graduate School. Vorig jaar was ik voorzitter van de Visitatiecommissie die de biomedische wetenschappen in Vlaanderen bezocht, en ik heb net het visitatierapport overhandigd en daarmee die klus afgerond. In dezelfde week is het lustrumprogramma gepresenteerd en daarmee de volgende klus weer gelanceerd.

Het is de huidige rector Willem Hendrik Gispen geweest die me als biochemicus in de neurowetenschappen heeft geïnitieerd. Inmiddels heb ik me er bij neergelegd dat ik hem niet meer zal kunnen ontlopen als mijn meerdere, want als zodanig achtervolgt hij me al mijn hele universitaire leven: als stagebegeleider, promotor, decaan en nu als rector. Toen ik in militaire dienst zat, werd ik uit een klaslokaal gehaald omdat er telefoon voor mij was: ik dacht dat een familielid ziek was geworden, maar het was Willem Hendrik. Hij had een promotieplaats voor mij voor na mijn afzwaaien.

Hoe hij aan dat telefoonnummer is gekomen, is me nog steeds een raadsel. Want ik zat op een nogal afgeschermde kazerne bij de zogeheten Russische opleiding. Dat was een elitair klasje van de militaire inlichtingendienst met bijna alleen maar afgestudeerden die onder meer een stoomcursus Russisch kregen, opdat ze de Russen konden ondervragen als die vanuit het Oosten zouden oprukken. Het was eind jaren zeventig; we zaten middenin de Koude Oorlog.

Ik heb mijn diensttijd aardig kunnen uitstellen. Ik hoefde pas het leger in na het afronden van mijn studie. Daar heb ik acht jaar over gedaan, maar dat kwam ook omdat ik me één jaar heb beziggehouden met wedstrijdroeien, een jaar met toneel bij het Corps en een half jaar in bed heb gelegen met Pfeiffer. Ook al was dat financieel zeker niet vanzelfsprekend en moesten mijn ouders offers brengen om ons te kunnen laten studeren, ze hebben dat soort 'buitenschoolse' activiteiten altijd wél gestimuleerd. Mijn zusje was bijvoorbeeld een jaar preses van UVSV.

Ik heb in mijn leven in drie steden gewoond: Leiden, Den Haag waar ik lager en middelbaar onderwijs heb gevolgd, en sinds 1968 in Utrecht waar ik ben gaan studeren. Ik vind Utrecht en heerlijk mengsel van stad en dorp. In mijn studententijd heb ik op de prachtigste locaties in de binnenstad gewoond: in de Zuilenstraat, op de Nieuwe Gracht en Kromme Nieuwe Gracht. Op die laatste plek trouwens als anti-kraakwacht in wat in de volksmond de 'Truttige Tuyl' heet, een prachtig pand met grote marmeren hallen en eiken lambriseringen, je kent dat wel... Ik was er nog geen drie dagen uit, of het werd gekraakt, en het werd een van de bekendste krakersbolwerken van Utrecht. Maar ik ben nog steeds boos op de krakers die mijn prachtige jaren dertig Gazelle toen hebben gejat.

Ik woon nog steeds mooi, nu op de Prins Hendriklaan. Maar hartje stad, dat ben ik altijd een beetje blijven missen. Vooral die Nieuwe Gracht was prachtig: bijna geen verkeer, en toen nog met sneeuw in de winters! Mijn studie speelde zich hoofdzakelijk af aan de Vondellaan, waar het scheikundecomplex zat. Ik deed S2, zoals biochemie toen werd genoemd. Alleen voor het wiskunde-onderwijs moest ik, op zaterdag nota bene, naar de Johannapolder, waar De Uithof in aanbouw was. Ik kan me nog een enquête herinneren waarin we gevraagd werden naar wat we in De Uithof zouden willen. Nou dat klonk fantastisch: Italiaans restaurant, winkels, postkantoor, wasserette, bioscoop, noem maar op.

Ik hoop dat De Uithof nog wat gezelliger wordt en ik vind het geweldig dat de Culturele Zondag tijdens het lustrum in De Uithof is. Dat we de mensen uit de stad hier naar toe halen. Je kunt verschillend over de esthetiek of de sfeer denken, maar wat er inmiddels aan bebouwing is gerealiseerd in de Uithof, is spectaculair.

'Hoe eerder je er bij bent, hoe beter'

Depressiviteit onder jong en oud

"Studenten horen tot de risicogroep als het gaat om depressiviteit," meent sociologe Ada Krale. Zij werkt als programmacoördinator bij Altrecht Preventie. "Dit komt onder meer omdat er tijdens de studententijd een aantal veranderingen plaatsvindt. Zo verhuizen veel studenten van de veilige ouderlijke omgeving naar een kamer en moeten ze een nieuw sociaal netwerk opbouwen. Hierdoor vallen heel veel zekerheden weg in een periode waarin iemand zelf ook nog aan het veranderen is van kind naar volwassene."

Naar schatting heeft ongeveer 30 procent van de jongeren tussen de 18 en 24 jaar last van klachten die kunnen wijzen op een depressie. Altrecht Preventie richt haar pijlen vooral op het voorkomen van depressiviteit en daarom staat zij veelvuldig in contact met de studentpsychologen van de universiteit en hogeschool. Door deze samenwerking kan er meteen worden ingespeeld op de behoefte van een student. "Want hoe eerder je er bij bent, hoe beter je klachten hanteerbaar kunnen worden of zelfs kunnen verdwijnen," aldus Krale.

Hoe je klachten die te maken hebben met depressiviteit kunt tackelen, kan je bijvoorbeeld leren bij de cursus 'Grip op je dip', die de studentpsychologen van de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Utrecht in samenwerking met Altrecht Preventie aanbieden. Deze cursus is speciaal voor studenten en bestaat uit tien bijeenkomsten van tweeënhalf uur plus een dosis zelfstudie. Er worden onderwerpen behandeld die te maken hebben met piekeren, assertiviteit en bijvoorbeeld ontspannen.

Derdejaars studente Debby heeft de cursus vorig voorjaar gevolgd en heeft er veel aan gehad. "Ik had vaak last van dipjes," vertelt ze. "Soms duurden ze een week, maar ook wel eens drie maanden. Tijdens die perioden was ik heel gevoelig, ik moest bijvoorbeeld snel om iets huilen. Ook sloot ik me af voor andere mensen en was ik heel moe. Meestal sliep ik wel zo'n tien uur per nacht." Net toen haar moeder haar had aangeraden er met iemand over te gaan praten, zag Debby een advertentie voor de cursus 'Grip op je dip'. Ze meldde zich meteen aan voor de cursus.

Voordat je aan de cursus mag meedoen is er een kennismakingsgesprek. Hierin moet de student iets over zichzelf vertellen en motiveren waarom hij of zij de cursus wil volgen. Debby: "Ik wilde de cursus volgen omdat ik wilde weten hoe ik het beste met mijn dips kon om gaan. De praktische aanpak van de cursus sprak mij wel aan."

"Het doel van de intake-gesprekken is kijken of de cursus wel geschikt is voor een student," aldus Krale. "Een student moet wel open staan voor de cursus en er tijd aan willen en kunnen besteden. Of misschien heeft een student wel meer hulp nodig en is een andere groep geschikter."

Of jouw dipje zomaar een sombere bui is of dat er iets meer aan de hand is, is makkelijker te bepalen dan je denkt. Volgens Ada Krale kan je zelf echt goed aanvoelen of er 'iets niet lekker zit'. "Bij elk (studenten)leven hoort af en toe wel een dipje. Meestal is dat na een paar dagen weer voorbij. Maar als je merkt dat zo'n periode steeds vaker voorkomt en steeds langer duurt, dan is het aan te raden hulp te zoeken. Het wordt namelijk steeds moeilijker om er uit te komen." Debby signaleerde dat ook bij zichzelf: "Mijn dips kwamen net iets vaker voor en duurden net iets langer dan bij anderen."

Debby heeft veel aan de cursus gehad. "Ik zal altijd wel wat gevoeliger zijn dan anderen," zegt ze. "Maar ik doorzie mijn patronen nu beter. Ik ben bijvoorbeeld snel geneigd om iets op mezelf te betrekken. Als er iemand in een kroeg naar mij zit te kijken, denk ik meteen dat ik iets niet goed doe. Door de cursus kan ik dat nu beter relativeren." Iets waar Debby bijvoorbeeld veel aan heeft gehad, was het maken van GGG-schema's. In zo'n schema schrijf je op welke Gedachten en Gevoelens je hebt bij een bepaalde Gebeurtenis en naar aanleiding daarvan probeer je te kijken welke denkfouten je maakt.

"Ik had bijvoorbeeld een keer heel erg m'n best gedaan om iets heel lekkers te koken, maar één klein dingetje was mislukt. Er kwamen toen alleen maar negatieve gedachten in mij op; ik dacht ineens dat ik helemaal niet goed kan koken en werd daarom boos op mezelf. Tijdens de cursus leerde ik dan kijken naar de denkfouten die ik in zo'n situatie maakte. In bovenstaand geval had ik een verkeerde conclusie getrokken, want ik kan eigenlijk best lekker koken."

Zo had elke cursusdeelnemer wel iets waar hij of zij telkens tegenaan liep. Door middel van bijvoorbeeld schemaatjes of rollenspellen werd meer inzicht in een situatie gegeven en werd verteld hoe het beste met zoiets om kan worden gegaan. Wat Debby op viel, was dat er ook jongens deelnamen aan 'Grip op je dip'. "Ik dacht eigenlijk dat depressiviteit een echte vrouwenkwaal was. Ik voelde me gewoon zo'n zeikwijf. Maar éénderde van de groep bestond uit mannen."

Van het 'kookprobleem' waar Debby het over had, heeft iedereen natuurlijk wel eens last. Maar de meeste mensen zijn gelukkig in staat om zulke dingen te relativeren. Dit in tegenstelling tot iemand die depressief is; die blijft in die negatieve gevoelens hangen, zegt Krale. Debby: "Bij mij kon zoiets mijn hele dag bepalen. Maar gelukkig gaat het nu een stuk beter. Af en toe grijp ik nog even terug naar de cursusmap. Dan lees ik weer even hoe bepaalde dingen ook alweer moeten."

Volgens Debby is het ook heel belangrijk om over gevoelens te praten. "Dat kan gelukkig goed met mijn vrienden. Er zat een meisje in mijn groep dat zich heel erg schaamde voor haar problemen. Volgens mij wist niemand daar iets van af. Ze reageerde heel raar toen ik haar een keer tegenkwam in de stad, ze deed net alsof ze me niet kende. Het kan moeilijk zijn voor je vrienden om er mee om te gaan. Maar als ze alleen maar luisteren en niet oordelen, is dat al heel fijn. Als ik mijn verhaal af en toe kwijt kan, helpt dat mij de dingen te relativeren."

Debby is een gefingeerde naam. Haar echte naam is bekend bij de redactie. Voor meer informatie over bijvoorbeeld de cursus, kan je contact opnemen met UU Studentenservice, tel: 030-2547147, e-mail: i.muller@studentenservice.uu.nl. Je kan ook kijken op www.altrecht.nl/preventie

'Als het spaak loopt, is het vaak goed mis'

Eenderde van het ziekteverzuim van medewerkers van de Universiteit Utrecht heeft een psychische oorzaak, en bij nog eens eenderde daarvan komt dat door het werk. UU'ers lopen doorgaans lang door met psychisch klachten, maar komen daardoor uiteindelijk vaak dieper in de puree.

"Vaak zie je mensen vlak na een vakantie afknappen. Ze houden het net vol tot aan die vakantie, maar moeten zich daarna ziek melden als blijkt dat er eigenlijk niets is verbeterd. De oorzaken van de problemen zijn namelijk niet opgelost."

Aan het woord is Eveline van Lith, psychologe bij de Nieuwegeinse vestiging van het Centrum voor Arbeid en Psyche Nederland (CAPN). Samen met collega Hanneke van de Plassche, die (preventieve) trainingen geeft, begeleidt zij medewerkers met psychische klachten. De afgelopen twee jaar klopten veertig UU'ers aan bij CAPN Nieuwegein. Vaak na een verwijzing door de bedrijfarts of het maatschappelijk werk. Oorzaken van psychische klachten door het werk zijn aanhoudende conflicten, verstoring in de samenwerking met collega's of een te hoge werkdruk.

UU'ers zijn doorgaans erg gemotiveerd, werken meestal hard en zijn de dingen die ze leuk vonden vaak kwijt. Hun werk is veelal ook hun hobby, maar de balans raakt zoek. "Vaak gaat het om een jarenlange opeenstapeling van problemen die er uiteindelijk voor zorgen dat iemand overbelast raakt", zegt Van Lith. "Hoogopgeleiden hebben een hoge mate van zelfredzaamheid, maar als het uiteindelijk spaak loopt is het ook vaak goed mis", vult Van de Plassche aan.

Na aanmelding bij CAPN voor een individuele behandeling volgt een intake waarna een diagnose wordt gesteld, gevolgd door behandeling, begeleiding, training of coaching. Daarbij kijkt men vrij breed naar de individuele situatie. Familie, vrienden en collega's kunnen hierbij betrokken worden. Van Lith: "Iemands partner, maar ook collega's of de leidinggevende. Soms vindt de betrokkene dat in eerste instantie bedreigend, maar anderen kunnen dikwijls helpen om beter te functioneren. Bijvoorbeeld door te signaleren wanneer een cliënt zijn grenzen weer overtreedt."

Bij werkgerelateerde problemen is het meestal goed om het juist ook op het werk bespreekbaar te maken. Bij UU-cliënten is er opvallend vaak sprake van een goed contact met de leidinggevende, en universitaire medewerkers zijn ook erg loyaal aan hun werkgever en directe baas. Dat is een gunstige uitgangspositie: je kunt makkelijker samen om de tafel om problemen op te lossen.

Er is ook aandacht voor de levensstijl van de cliënt. Heeft iemand nog activiteiten naast zijn of haar werk die ontspanning kunnen geven? Daarnaast wordt de consumptie van koffie en alcohol onder de loep genomen. De combinatie van overbelasting en alcohol komt relatief vaak voor, juíst bij hoger opgeleiden. Waar alcohol eerst misschien nog een hulpmiddel is om te ontspannen, zijn op den duur één of twee glazen niet meer voldoende, en kan er een alcoholprobleem ontstaan. Daarbij houdt alcohol psychische klachten vaak in stand, of verergert ze.

De therapie is bij iedereen weer anders; bij een gelijksoortige klacht kan een verschillende diagnose en behandeling horen. Iemand met een burnout wordt bijvoorbeeld in de loop van de dag moe, terwijl je met een depressie vooral moeite hebt om op te staan. De klacht is in beide gevallen vermoeidheid. Van de Plassche: "Trainingen kunnen dan gericht zijn op het ontwikkelen van een goede dagstructuur, het zoeken naar energievreters en -gevers, of naar de dingen die iemand leuk vindt om te doen." Zestig procent van de cliënten krijgt een individuele behandeling, al dan niet aangevuld met een training. Na gemiddeld tien gesprekken zijn de klachten een heel stuk verminderd, en weet de cliënt waar hij of zij op moet letten.

CAPN heeft een neutrale en onafhankelijke positie, waardoor het prettig kan zijn om juist daar je verhaal te vertellen. Schaamte is beslist overbodig. Van Lith: "Het is nog steeds een groot misverstand dat je persoonlijk tekort zou schieten als je psychisch in de knel komt." Voor sommige trajecten wordt de werkgever benaderd, uiteraard na overleg met de betrokkene. Van Lith: "Dat kan een drempel vormen, maar uiteindelijk wordt het werk vaak toch wel betrokken in een traject. Want als daar de problemen liggen, moet je ook daarmee aan de slag. Vroeger werden mensen wel eindeloos naar huis gestuurd om op de bank niets te doen, maar inmiddels hebben we geleerd dat dat weinig oplost."

Kijk voor meer informatie en het cursusaanbod: www.capnieuwegein.com. Voor het volgen van trainingen is geen intake-gesprek nodig.

Feitjes

In alle faculteiten zitten medewerkers met psychische klachten; het gaat zowel om leidinggevenden als mensen met uitvoerende taken. Tweederde is vrouw en tussen de 30 en 50 jaar oud.

KADER

Klachten van een depressie

Nergens zin in hebben

Last hebben van negatieve gedachten; sombere stemmingen

Weinig interesse

Het gevoel hebben dat je anderen tot last bent

Vermoeidheid en lusteloosheid

Concentratieproblemen

Heel veel of juist weinig slapen

Veel of weinig eten

Lichamelijk gespannen (buikpijn, hoofdpijn)

Gedachten over de dood

Gevoelens van angst

Een maand lang gaan voor de muziek

Utrechtse studenten op toernee met het Nederlands Studenten Orkest

"Bij het NSO krijg je de mogelijkheid om stukken, die voor amateurs eigenlijk te moeilijk zijn, op een hoog niveau te spelen. Je komt in alle grote concertzalen van Nederland en het schijnt onwijs gezellig te zijn." Jildou Baarsma (19), natuurkundestudente aan de Universiteit Utrecht, maakt zich op voor haar auditie voor het Nederlands Studenten Orkest. Ze speelt al negen jaar hobo. Voor het orkest is zij graag bereid een maand lang haar studie stop te zetten.

De auditie is haar niet in de koude kleren gaan zitten. "Van tevoren was ik niet heel erg zenuwachtig, maar als je dan voor die tafel staat en vier mensen naar je ziet kijken, begint het toch wel een beetje te kriebelen. Mijn adem werd onrustig en ik kreeg een droge mond. Dan is het moeilijk om de toonhoogte te sturen. In de voordracht speelde ik een stukje heel anders dan dat er stond, maar volgens mij speelde ik het zo overtuigend fout dat ze het niet eens hebben gemerkt. Of ik word aangenomen weet ik niet. Ze zoeken echt getalenteerde mensen, en ik denk dat ik niet goed genoeg ben."

Na de audities gaat Jildou een week op vakantie. Bij thuiskomst ligt er een envelop op haar te wachten. "Die was veel te dik voor een afwijzing. Ik was dan ook aangenomen. Ik was heel erg blij, maar ik wist niet precies wat ik kon verwachten. Iedereen die ik het vertelde, reageerde heel enthousiast. Ik hoorde van veel mensen dat ik een onvergetelijke tijd tegemoet zou gaan. Daardoor kreeg ik extra veel zin om te beginnen met de repetities."

De audities in de herfst zijn al 54 jaar een terugkerend evenement voor het NSO dat elk jaar een nieuw orkest samenstelt van studenten van hogescholen en universiteiten. In oktober en november hebben bijna 200 studenten geprobeerd één van de 85 plekjes te bemachtigen voor het jaar 2006. Veertien Utrechtse studenten mogen zich gelukkig prijzen.

In januari komen de nieuwe orkestleden voor het eerst bij elkaar voor de repetitie-tiendaagse in het Brabantse Someren. Van vier tot en met veertien januari repeteren ze in boerderij De Hoof. In deze korte tijd moeten de amateurmusici drie ambitieuze stukken instuderen. 'Une Grande Valse Brillante' van Bart Visman, het tweede pianoconcert van Rachmaninov en de vijfde symfonie van Tsjaikovsky.

"Als jullie me nu gaan haten is dat niet erg, het wordt er alleen maar beter van." Dirigent Otto Tausk is niet snel tevreden. Maar de studenten luisteren aandachtig naar de opmerkingen van Tausk: "Ritme en internatie op x", "Spelen jullie wel de goede noot?", "Die b is vals", "Niet te sterk". Tien dagen lang repeteren de studenten gemiddeld twaalf uur per dag. Fulltime muziek spelen, blijkt voor de studentmuzikanten probleem.

Op een van de laatste repetitiedagen zegt rechtenstudente Annelot Dekker dat ze best tevreden is. Voordat ze naar Someren vertrok, had ze de muziek pas twee maal gespeeld. Na de audities kreeg ze de muziek opgestuurd waarin zij tweede viool zou spelen. "Maar vlak voor mijn skivakantie kreeg ik te horen dat ik in plaats daarvan eerste viool zou spelen. Voordat ik naar Someren kwam, had ik daardoor nog niet veel geoefend. Nu gaat het goed, maar een aantal dingen moeten nog wat zuiverder en ritmischer."

Het vele spelen vindt Annelot niet erg. "Het is zeer intensief maar van weinig maak je iets heel erg moois. Een maand lang stort je je ergens helemaal in." Toch is het in Someren niet alleen maar repeteren. "Aan de bar is het 's avonds erg gezellig. Zo leer je een hoop mensen kennen." Ook is Annelot een aantal bekenden tegengekomen bij het NSO. "Sinds een jaar speel ik in het Sweelinck Concert in Amsterdam. Een aantal van hen doet nu ook mee. Met hen deel ik gezellig een kamer."

Een maand vrij

Hoewel veel studenten elkaar niet kennen, hebben ze in ieder geval een ding gemeen: hun passie voor muziek. Andreas Goetze speelt al veertien jaar viool. "Ik besteed heel veel tijd aan muziek. Ik luister, speel en zing muziek." De 22-jarige wiskundestudent is zijn scriptie aan het schrijven. Daarnaast moet hij nog één vak halen om af te studeren. "Omdat ik met mijn scriptie bezig ben, kan ik zelf mijn tijd indelen. Daardoor kan ik deze maand vrij nemen voor het NSO. Voor dat ene vak reken ik op een hertentamen. Deze maand heb ik namelijk geen tijd om te leren, en zal het tentamen daardoor niet in een keer halen. Maar ik ga het in ieder geval wel proberen."

Andreas heeft auditie gedaan vanwege de goede naam van het NSO. "Het orkest speelt op een hoog niveau. In een maand tijd maak je mee wat je anders nooit zou meemaken. Ik vond de audities erg spannend. Vier mensen zitten geconcentreerd naar je te luisteren. Ik gaf mezelf een kans van 50/50. Ik wist niet of ik goed genoeg was."

De hoge verwachtingen die Andreas van het orkest had, zijn uitgekomen. "De sfeer is goed, de repetities zijn gezellig en vooral 's avonds aan de bar is het leuk. Je vormt al snel een groep met mensen die je eerst niet kende. Wat erg leuk is, is dat we een roddelbox hebben waaruit iedere dag roddels worden opgehangen."

Er blijft naast het repeteren, drinken, eten en slapen weinig tijd over voor andere dingen. "Je bent een maand lang afgesloten van de buitenwereld. We repeteren dagelijks van tien tot tien, en daarna gaan we naar de bar waar je ook niet gelijk weg bent. Het is vermoeiend, maar een maand is wel vol te houden. Daarna stort je waarschijnlijk helemaal in."

Veel studenten zijn bang voor een after-NSO-dip. Annelot: "Ik zie er tegen op om weer te gaan studeren. Nu speel ik een maand lang alleen maar viool. Verder hoef je helemaal nergens aan te denken. Er wordt voor je gekookt, en 's avonds ga je gezellig drinken. Straks moet ik weer hard aan de bak om mijn studieschade in te halen."

Om mee te kunnen doen aan het studentenorkest volgt Annelot deze periode maar één vak. "Dat betekent wel dat ik twee werkgroepen mis. Maar het NSO is een unieke ervaring dus dat heb ik er graag voor over."

De Utrechtse studenten kijken het meeste uit naar het concert in Vredenburg. Zo ook Andreas: "Het is altijd leuker om voor een thuispubliek te spelen. Qua zaal lijkt het concertgebouw in Amsterdam me het leukst, en natuurlijk Praag."

Lunchen met Boris Dittrich

Maar het NSO doet niet alleen de grote concertzalen aan. Op dinsdag 17 januari geven zij een bijzonder lunchconcert voor de Tweede Kamer. Iedereen is druk in de weer. Op het Binnenhof wordt met de laatste instrumenten gesjouwd, terwijl de studenten binnen de laatste hand aan hun outfit leggen. Tussen de tafels met broodjes speelt een meisje haar viool in. Langzaam stroomt de Oude Vergaderzaal vol, maar er zijn nog geen Kamerleden te bekennen. Uiteindelijk opent Frans Weisglas, voorzitter van de Tweede Kamer, het concert. Samen met Boris Dittrich zijn zij de enige Kamerleden die komen luisteren.

Ondanks dat vindt Jildou het een leuke ervaring. "Het was een chique lunch en de locatie is heel erg mooi. Het is jammer dat er niet meer ministers zijn gekomen, maar die zullen het wel te druk hebben, zo net na het kerstreces. Toch was het een beleving om hier een keer gespeeld te hebben, al zaten we een beetje krap en was mijn concentratie wat minder."

De dag is echter nog niet voorbij. 's Avond moeten ze opnieuw aan de bak in Den Haag. Het drukke programma vereist dan ook een goede en strakke organisatie. Elke ochtend vertrekken de studenten met een bus naar de volgende locatie. Daar gaan ze repeteren en worden ze eind van de middag opgehaald door hun gastgezin waar ze eten. 's Avonds wordt er opgetreden, gefeest en geslapen bij het gastgezin. De volgende ochtend vertrekken ze weer met de bus naar de volgende concertplek.

Het lunchconcert voor de twee Kamerleden, is niet het enige bijzondere concert dat de studenten geven. Afgelopen zaterdag gaven ze in Utrecht het concert Feel The Music voor visueel gehandicapten. Als het concert begint, gaan alle lichten uit. Niemand ziet iets, waardoor de orkestleden zich beter kunnen invoelen in de wereld van de visueel gehandicapten.

Dirigent Otto Tausk geeft de maat aan met een fietslampje en de musici hebben slechts een klein lampje boven hun bladmuziek hangen. Een aantal blinde en slechtziende kinderen zit tussen de muzikanten op het podium. Zij worden actief bij het concert betrokken door het voelen en zelfs bespelen van instrumenten.

Voor zowel de visueel gehandicapten als de muzikanten is het concert een succes. Jildou: "Jeroen Kramer, de presentator, deed het heel erg leuk, en de kindjes waren zo schattig. Voor ons was het helemaal geen moeite, wij hoefden bijna niets te doen. Het is daarom leuk om op zo'n makkelijke manier die kinderen kennis te laten maken met muziek en een orkest."

Dit speciale concert stond in het teken van de goede doelen die het NSO steunt. Jaarlijks gaat een deel van de opbrengst van de concerten naar de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie en de Stichting voor Vluchteling Studenten. Ook het concert in Praag, dat als afsluiter dient voor het NSO 2006, is een benefiet concert voor de watersnoodramp die daar in 2002 heeft plaatsgevonden.

Na het lunchconcert voor de gehandicapte kinderen, speelt het orkest 's avonds een tweede keer in muziekcentrum Vredenburg. Die avond spelen zij het gebruikelijke programma. Ondanks dat de zaal niet helemaal uitverkocht is, zijn vooral de Utrechtse studenten erg gemotiveerd. "Het is toch altijd leuker om voor een thuispubliek te spelen", zegt Andreas. "Op de één of andere manier ben ik wel wat zenuwachtiger dan anders. Maar bij mij werkt dat meestal goed. Dan ben ik alerter en geconcentreerder want je weet dat er ook mensen specifiek op jou letten." Daarnaast is hij blij dat hij na het concert zijn eigen bed kan induiken. "Even lekker thuis bijslapen, daar heb ik echt zin in."

Sinds het repetitiekamp in Someren kijkt ook Annelot al uit naar haar eigen kamer. "Ik verlang naar lekker thuis eten en een warme douche."

Jildou hoeft niet zo nodig thuis te slapen. Zij is zo tevreden over de gastgezinnen dat ze er voor koos niet naar haar eigen kamer te gaan, maar weer bij een gastgezin te slapen. "De gastgezinnen zijn heel erg lief. Ze koken lekker en maken er echt werk van, omdat je er maar een dagje bent. Bovendien heb ik thuis niets in huis en het is daar zo koud nu omdat ik er al zo lang niet ben geweest."

Het concert in muziekcentrum Vredenburg is een groot succes. Als afsluiting voeren de studenten een muzikaal toneelstukje op met pruiken, brillen, hoeden en nog meer gekke attributen. Het publiek reageert enthousiast en het orkest krijgt een staande ovatie. "Gelukkig is het nog niet voorbij", zegt Andreas. "We hebben nog een paar concerten te gaan en natuurlijk nog het reisje naar Praag.Van mij mag het nog lekker lang duren." De studenten zitten inmiddels in de Tjechische hoofdstad. Zondagnacht komen ze terug en dan zit het NSO-avontuur er echt op.

De roerige faculteit Sociale Wetenschappen

Wat brengt de toekomst voor ASW?

Wat gaat er met algemene sociale wetenschappen gebeuren? Die vraag houdt de faculteit Sociale Wetenschappen bezig sinds decaan Koops in november de opleiding een status aparte gaf na een ruzie tussen de sociologen en de ASW'ers die samen in één opleidingsinstituut zaten. De vraag hangt echter al veel langer als een schaduw boven de faculteit.

"ASW is voor mij het doorbreken van de disciplinaire grenzen om mensen op te leiden tot deskundige op een bepaald gebied, bijvoorbeeld de jeugdzorg. ASW is in 1985 ontstaan vanuit de gedachte dat de samenleving geen behoefte heeft aan strak disciplinair opgeleide afgestudeerden, maar aan brede academische professionals die de kennis uit verschillende disciplines (sociologie, psychologie, culturele antropologie, pedagogiek, onderwijskunde) kunnen combineren."

Aan het woord is ASW'er van het eerste uur Peter Selten, die bij de grote reorganisatie van 1985 docent werd in de nieuwe opleiding. Die opleiding was er gekomen op instigatie van onderwijsminister Deetman, die stevig moest bezuinigen en die bovendien vond dat er in de sociale wetenschappen sprake was van versplintering, verkokering en overlap. De toen nog bestaande subfaculteiten moesten wat hem betreft worden opgeheven en de disciplines geïntegreerd om te komen tot de brede opleiding waaraan de arbeidsmarkt behoefte had.

Om aan die wens te voldoen vroeg de faculteit een experimentele algemeen sociaal-wetenschappelijke studierichting aan als interdisciplinaire koepel boven de disciplines. Studenten ASW konden hun programma samenstellen uit het hele onderwijsaanbod van de faculteit, mooi meegenomen was dat daarmee ook de opleidingen psychologie en pedagogiek voor Utrecht behouden konden worden. "ASW werd daarmee de eerste opleiding in Utrecht die studenten exclusief ging opleiden voor staf- en beleidsfuncties", zegt Selten. "Want de gedachte was dat maar vijf procent van de ASW-studenten de wetenschap in zou gaan."

Vrijwel van meet af aan was ASW omstreden. Volgens faculteitsdecaan Willem Koops lag dat mede aan het feit dat indachtig de wens van de minister in 1988 ook een faculteitsbrede gammapropedeuse van start ging. "Het ongelukkige is dat ASW vanaf het begin werd geassocieerd met die gemeenschappelijke propedeuse." Deze 'brugklas' voor de sociale wetenschappen viel niet goed binnen de faculteit. Het gemopper hierover straalde af op ASW die hierdoor niet de kans kreeg zich te onderscheiden.

Hoogleraar ASW en voorzitter van de huidige capaciteitsgroep Trudie Knijn meent bovendien dat het idee van ASW als onderwijskoepel zonder eigen onderzoek een basale denkfout is geweest. "Dat kan niet werken en ook dat heeft ASW vanaf het begin parten gespeeld. Als er geen eenheid is van onderwijs en onderzoek worden de belangen versnipperd. De medewerkers die vanuit één van de disciplines onderwijs gaven in ASW, kwamen in een spagaat terecht tussen hun onderzoeksgroep en de gemeenschappelijke opleiding. Daarmee werd ASW een speelbal van disciplinegroepen die geen belang hadden bij het instandhouden van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek in ASW."

Peter Selten vindt dat het faculteitsbestuur de integratiegedachte te ver heeft willen doorvoeren. "Voortaan zouden alle studenten in de faculteit afstuderen in 'de sociale wetenschappen in het bijzonder...' en dan volgde de discipline. Dat was het toepassen van het ASW-model op de hele faculteit en dat leidde weer tot verzet tegen ASW vanuit alle disciplines. Vervolgens heeft het bestuur ASW laten vallen, waardoor het uiteindelijk is terechtgekomen in een positie naast en niet boven de andere studierichtingen."

Dat gebeurde in 1988 toen het heftig omstreden cafetaria model werd verlaten. Aanvankelijk konden ASW studenten vrijelijk 'shoppen' in het onderwijsaanbod van de hele faculteit, maar in 1988 werd die volgens velen al te vrijblijvende aanpak vervangen door een eigen cursusaanbod. Daarmee kwam een definitief einde aan de gedachte van ASW als koepel boven de andere disciplines en om dat te onderstrepen kwam er een vakgroep ASW.

Daarmee werd de vraag actueel of ASW alleen een onderwijsconcept is of ook een zelfstandige discipline. Die discussie over de status van ASW ging in de woorden van Peter Selten tussen 'de pragmatici' en 'de ideologen'. "De pragmatici zagen ASW allereerst als een onderwijsconcept en als een manier om te voldoen aan de vraag op de arbeidsmarkt naar breder opgeleide academici. ASW-grondlegger Douwe van Houten zei altijd dat 'het geheel meer is dan de som der delen'. Hij bedoelde daarmee dat de combinatie van disciplinaire inzichten een ASW'er uniek maakt. Dat was allemaal niet zwaar wetenschapstheoretisch.

"De ideologen zagen ASW wel veel meer als nieuw vakgebied, als discipline met eigen wetenschapstheoretische opvattingen en eigen methoden. Vooral in de groep rond Harry Coenen (emeritus-hoogleraar ASW en oorspronkelijk afkomstig uit de marxistisch georiënteerde vakgroep Arbeid&Bewustzijn) was sprake van heilige overtuiging en echte ideologie.'

Intellectuele kapitaal

Het is die discussie die nu opnieuw de kop heeft opgestoken en waarvan de uitkomst medebepalend is voor de toekomst. "ASW is gegroeid van een werkgroep voor een geïntegreerde onderwijsorganisatie naar een disciplinegroep naast de andere", analyseert Koops de ontwikkeling van de afgelopen twintig jaar. "Ze moesten met de andere groepen concurreren om geld en mensen en zijn zich steeds meer gaan gedragen als een pseudo-discipline met eigen onderwijs. Maar zo is ASW volgens mij niet bedoeld. Een discipline is een methodisch gereglementeerde, specifieke blik op de werkelijkheid. Dat is bij ASW niet aan de orde. Iemand kan volgens mij geen expert zijn op meerdere gebieden tegelijk. Elke discipline heeft een mening over concrete problemen. Als die meningen worden gecombineerd kan er iets moois ontstaan. Dat noemt men synergie en dat was het idee achter ASW. Men zou gebruik gaan maken van het intellectuele kapitaal van de bestaande disciplines en de inzichten uit die vakgebieden integreren op thema's. Maar dat vergt wel samenwerking. In die zin is ASW te optimistisch geweest."

Ook voor sociologiehoogleraar Henk Flap is ASW vooral een onderwijsconcept. "Er zijn bijvoorbeeld geen handboeken of wetenschappelijke tijdschriften. Zelf zie ik meer in het idee dat er een onderwijstrack ASW is waaraan de diverse disciplines kennis toeleveren. Dat idee past goed in de bama-filosofie."

ASW'er Knijn ziet dat echter anders. Voor haar is ASW een combinatie van een onderwijsconcept en een zelfstandig vakgebied. "Wij hebben ons eigen onderzoeksterrein op het snijvlak van mens- en maatschappijwetenschappen met een eigen object: de relatie tussen sociaal beleid en sociale interventies. Gezien de recente ontwikkelingen in de westerse verzorgingsstaten hebben we daarmee een niche te pakken waar we nog jaren onderzoek naar kunnen doen. De relatie tussen sociaal beleid en sociale interventies is een vraag waar zowel sociale wetenschappers als beleidsmakers vandaag de dag mee worstelen en daar kan ASW een rol in spelen.

Daar komt bij dat ASW in Nederland als afzonderlijke discipline misschien een vreemde eend in de bijt is, maar dat je in het buitenland vergelijkbare onderzoeksprogramma's tegenkomt. Dan heet het social policy, social studies of social interventionist, maar het gaat allemaal over hetzelfde domein. Op die gebieden vind je ook eigen handboeken en een flink aantal tijdschriften."

In de faculteitsraad werd onlangs gepleit voor de vorming van een eigen departement ASW, maar decaan Koops voelt daar weinig voor. "Het ASW onderwijs zal in mijn visie juist meer gevoed moeten worden vanuit disciplines zoals psychologie, pedagogiek en sociologie. Ik verwerp het idee dat er speciale ASW-achtige psychologie zou bestaan. Ik vind dan ook dat bekeken moet worden of het onderzoek van ASW niet beter ondergebracht kan worden in - bij voorkeur meerdere - disciplinaire programma's."

Trudie Knijn kiest juist wél voor een eigen departement. "De les uit het verleden moet zijn dat onderwijs en onderzoek niet moeten worden gescheiden. Ik zou het liefst zien dat ASW een eigen departement wordt met eenheid van onderwijs en onderzoek op departementsniveau, vanuit zo'n basis kunnen we goed samenwerken met aanverwante onderdelen in de disciplines."

Hoogleraar beschoten met alarmpistool

Wie 'De Sociale wetenschappen in Utrecht' vluchtig doorbladert en alleen de foto's bekijkt, zou de indruk kunnen krijgen dat de geschiedenis van de faculteit wordt gedomineerd door studentenacties en bezettingen. De tekst corrigeert dat beeld, maar dat neemt niet weg dat de roerige jaren zeventig voor enkele van de meest vermakelijke passages zorgen.

Erik Hardeman

Die jaren begonnen in feite al in 1969 toen overal in Nederland verzet ontstond tegen de autoritaire manier waarop de universiteiten werden bestuurd. De hoogleraren waren op dat moment nog almachtige heersers die soms dictatoriaal, soms als goede vaders, maar vrijwel altijd zonder veel inspraak de gang van zaken in hun instituut bepaalden. Toen studenten en jonge medewerkers rond 1969 (het jaar van de Amsterdamse Maagdenhuisbezetting) ook in Utrecht met harde hand inspraak en medezeggenschap eisten, was dat een enorme schok voor het professorale establishment.

Met name bij psychologie liepen de emoties hoog op. De concrete aanleiding was het in dat jaar bekend gemaakte leerstoelenplan, dat niet naar de zin was van een aantal jonge medewerkers. Tot ontzetting van de hoogleraren bezetten die daarop hun instituut en ontzegden hoogleraar Dijkhuis twee dagen lang de toegang tot het pand aan de Varkensmarkt. Ook de vergadering van de staf van de subfaculteit werd 'bezet' verklaard, even later gevolgd door de vergadering van de gezamenlijke hoogleraren van de faculteit. Terwijl die uit protest tegen de gang van zaken niet meer bijeen kwamen, richtten de studenten gedemocratiseerde raden op, waarin werd beslist volgens het beginsel 'one man one vote'.

De ontwikkelingen volgden elkaar in die jaren in hoog tempo op. 'Nergens in het land was de onrust in een subfaculteit zo groot', schrijft oud-medewerker René van Hezewijk, die het hoofdstuk over psychologie voor zijn rekening nam. 'De hoogleraren bestreden elkaar in groepen die wel en die niet de invloed van studenten wilden formaliseren en de bestuurlijke organen werden uitgehold, bijvoorbeeld door het toestaan van wisselende plaatsen in de subfaculteitsraad voor 'specialisten' onder de studentleden.'

In 1975 was de bestuurlijke chaos zo groot geworden dat het college van bestuur ingreep. 'Iedere vorm van regulering ontbreekt', schreven twee door het college aangestelde troubleshooters in hun rapport. 'Zo leidt een student de vergaderingen van de subfaculteitsraad en werden zonder urgente redenen in de loop van het studiejaar besluiten genomen tot wijziging van het onderwijsprogramma en soms daarna weer verworpen.'

Eén van de druppels die de emmer deed overlopen was de afwijzing door de plenaire vergadering van studenten van een studieplan van docent Don Mellenbergh, omdat daarin onvoldoende plaats was ingeruimd voor het door marxistische studenten heilig verklaarde projectonderwijs. Alleen in die vorm kon onderwijs worden gerealiseerd dat niet in de kaart speelde van het kapitalistische systeem, stelden de studenten en enkele met hen sympathiserende docenten. Het onderzoek dat via projectonderwijs zou worden uitgevoerd, moest doelen en activiteiten behelzen die expliciet waren vastgesteld met de groepen in de praktijk die in een emancipatiestrijd waren verwikkeld.

In het schotschrift 'De verloedering ener subfaculteit' beschreef de later naar Amsterdam vertrokken Mellenbergh beeldend wat de gevolgen waren van de naar zijn mening op de spits gedreven Prinzipiereiterei van de meest radicale studenten en docenten. "Een belangrijk probleem wordt gevormd door de zogenaamde fundamentele discussie. Je moet eerst de onderwijsdoelstellingen fundamenteel bespreken alvorens je een studieprogramma mag opstellen; je moet eerst de positie van de psychologie in de maatschappij fundamenteel bespreken alvorens je een onderzoek mag doen; je moet eerst fundamenteel uitzoeken wat je eigen motivatie is alvorens je een psychologieboek in mag kijken. Zo doorredenerend zal eerst uitgezocht moeten worden of het nu wel zeker is dat de mens van de aap afstamt, alvorens we bananen mogen eten. Een dergelijke ad-fundum instelling, die momenteel alom tegenwoordig is binnen de subfaculteit, heeft een verlammende werking op onderwijs en onderzoek. Geef mijn portie maar aan fikkie.'

Hoewel het ook in de andere subfaculteiten van de faculteit onrustig was, bleef de commotie daar relatief beperkt. De sociologen hadden zo hun eigen manier herinnert emeritus-hoogleraar Henk Becker zich in het boek. 'Tussen 1968 en 1973 verkeerde de sociologie te Utrecht in een heftig proces van herstructurering. Radicale studenten eisten ook hier medezeggenschap van alle geledingen op alle niveaus. Er vonden enkele korte bezettingen plaats, plus een lange bezetting van zes weken. Kasten van hoogleraren werden opengebroken en aan het begin van een massavergadering werd een hoogleraar met een alarmpistool beschoten. De 'universitaire revolutie' aan het Sociologisch Instituut had behalve enkele grimmige echter vooral hilarische trekken. De lange bezetting van twee verdiepingen van Transitorium II (Van Unnik, red.) vond tijdens bloedheet zomerweer plaats. De staf bleef vanuit het eigen huis per post onderwijs geven, vooral om de werkstudenten niet te duperen. De vergaderingen van de staf vonden in de zonovergoten tuin van hoogleraar Thoenes in Oud-Zuylen plaats. Beheerder Van Elsberg inspecteerde regelmatig alle bezette kamers, vergezeld van secretaresses met gietertjes, die de planten in de vensterbanken water gaven. Toen de bezetters hun actie beëindigden, verlieten zij bleek en vermoeid Trans II, een 'sick building' als gevolg van gebrekkige ventilatie, buiten opgewacht door vrolijke, bruingebrande stafleden.'

Ben Hartman

207 is een samenwerkingsverband van verschillende rappers, MC's, uit Utrecht. In tegenstelling tot de huidige urbanhype proberen we hiphop te brengen die bekritiserend is en geëngageerd. Zoals de muziek dus aanvankelijk bedoeld was. Dit uit zich in onze teksten en in de thema's die in onze nummers terugkomen. Daarnaast is 'broederschap' bij ons een belangrijk begrip. Als groep leven we daar ook echt naar. In Utrecht hebben we een motto: "if I can't eat, you can't eat". We staan altijd voor elkaar klaar.

Ik ben zelf bij 207 gekomen via Mark Gademan, ook wel PerC. Hij is de geestelijk vader en naar zijn huisnummer is de formatie vernoemd. Hij had een studio in De Uithof waar we vaak rondhingen. Ik ben toen begonnen met het schrijven van teksten. Diep in mijn hart wilde ik dat altijd al, maar ik had nooit de guts om het op te pakken. De jongens hebben me geïnspireerd. Ik schreef een Franse tekst die hen beviel, waarop ik gevraagd werd bij de groep te komen.

Verder bestaat 207 uit Atactic en Paradox, een hele sicke MC. Wat mij betreft één van de beste Engelstalige rappers in Nederland. Hij is ook al heel lang met hiphop bezig en fungeert een beetje als onze guide. Een andere 'oude vader', zoals wij dat noemen, is onze dj: M16. Het houdt overigens niet op bij 207. Achter ons staat nog een collectief van jongens dat ons van beats voorziet. Een artistieke combinatie: zij produceren beats, wij schrijven daar teksten overheen.

Bijzonder aan 207 is dat we in meerdere talen rappen. Nederlands, Engels en Frans. We willen bewust een meertalige vibe brengen. We leven in een tijd waarin het Europese verband belangrijk is; de samenleving is steeds meer internationaal. Ik vind het belangrijk dat mensen zich daarop focussen en ik hoop mensen daartoe te kunnen stimuleren met onze meertalige muziek.

Atactic vroeg mij ooit waar ik kracht uit putte. Mijn antwoord was de rede. Vandaar mijn MC-naam: Reazun. Ik ben makkelijk met woorden en ook in filosofische zin is de rede een begrip waar ik veel waarde aan hecht. Daarnaast speelt het begrip bij mijn studie rechten een belangrijke rol. Ik rap in het Frans omdat het één van de mooiste talen is om op te flowen. Het is een vloeiende taal. Veel mensen zeggen over mijn teksten: 'ik versta er niks van, maar het klinkt wel goed'. Op mijn vijftiende had ik een Frans vriendinnetje, en ik heb vrienden in Parijs. Zo heb ik mij de taal eigen gemaakt. Maar ik moet ook toegeven dat mijn Engelse accent niet toereikend is. Als je mij in het Engels naast MC Paradox hoort, dan val ik volledig in het niet.

Ik voel me het beste wanneer ik schrijf over dingen die me boos maken, zoals onrecht. Dan kan ik echt los gaan. Van mezelf ben ik iemand die vrij geëngageerd is, ik schrijf vaak over politieke kwesties. Hoewel ik steeds meer leer om ook inspiratie te putten uit andere gevoelens. Aanvankelijk waren mijn teksten erg proclamerend. Te vergelijken met hiphop als van Public Enemy. Ik schrijf mijn teksten vooral op dode momenten. Bijvoorbeeld als ik in de trein zit en ineens denk: hé, dat is een vette line. Ik ga niet zo snel met pen en papier achter mijn bureau zitten. Als MC ben ik constant met teksten bezig. Dat is ook wel deels de kracht van 207, denk ik. We denken echt over shit na en hechten veel waarde aan de inhoud.

We willen mensen kennis laten maken met de ware hiphop. 'Echte hiphop, geen urban entertainment', om even Opgezwolle te citeren. Door de huidige urbanhype hebben mensen een vertekend beeld van hiphop gekregen. Clips op televisiezenders als TMF of The Box verheerlijken veelal materialisme, geweld en vrouwenmisbruik. Dat beeld overheerst als mensen aan hiphop denken. Maar zo is het nooit bedoeld. Hiphop is juist een verbroederend iets en heeft niets met haat te maken. Daarnaast vind ik dat hiphop verbondenheid moet blijven tonen met misstanden in de samenleving. Het moet als instrument dienen om onvrede te uiten. In ieder geval zet 207 zich af tegen het materialisme dat urbanmuziek kenmerkt. We worden vaak als underground gezien, of zoals Lange Frans dat noemt, als 'rugzakgangsters'.

Ik denk dat urban zo populair is omdat mensen het makkelijk kunnen behappen. Het confronteert ze niet met de werkelijkheid, maar houdt ze een droomwereld voor, brainwash-shit. Mensen houden er nu eenmaal niet van om met de neus op de feiten gedrukt te worden.

Op onze feesten trekken we een wat ander publiek dan je misschien bij hiphop zou verwachten. Geen muurbloempjes die dan heel de avond tegen de muur leunen en stoer doen met hun blingbling. Zoals je op urbanevents dus vaak ziet. Als ik bijvoorbeeld op een Boemklatsch-feest om me heen kijk, zie ik veel mensen die ik daar in eerste instantie niet zou verwachten. Veel studenten ook. Ik vind het erg vet dat die mensen dan toch naar het feest komen voor het gevoel dat er heerst. Een gevoel van ongedwongenheid, en dus geen stoerdoenerij. En natuurlijk het broederlijke: een feest van iedereen door iedereen.

De hiphopscene begint hier in Utrecht echt grote vormen aan te nemen en heeft ook zeker internationale potentie. Je merkt aan alles dat hiphopmensen in Utrecht met de neus dezelfde kant op gaan staan. De vibe overheerst dat we samen veel kunnen bereiken. C-mon & Kypski, en ook Illicit, zijn voorlopers wat betreft vernieuwende hiphop. In het buitenland is hun muziek al opgepikt, maar in Nederland slaat het nog niet echt aan. Maar ja, het is zulke nieuwe muziek. Mensen hebben nog wat tijd nodig. Daarom duurt het ook wat langer voordat Utecht als hiphopstad daadwerkelijk op de kaart staat.

Ik voorzie voor hiphop als subcultuur een grote rol in Nederland. Dat proces is al in gang gezet. Kijk bijvoorbeeld maar naar Ali B. die de koningin bokst. Andere subculturen, zoals het gabberdom, zijn nooit zover gekomen. Bovendien wordt hiphop door de overheid gezien als middel om de integratie te bevorderen. Het brengt jongens en meisjes uit verschillende culturen bij elkaar. Ik denk dat het voor de samenleving nuttig zou zijn om van bepaalde hiphopelementen kennis te nemen. Het inspireert mensen bijvoorbeeld tot creativiteit en fungeert voor jongeren als uitlaatklep. Van het broedergevoel kan de maatschappij nog veel leren

In de zomer komen we met een nieuw album en nu zijn we bezig met een videoclip van onze track 'Third Degree'. In februari of maart komt die op tv. Ook gaan we maandelijks een feest geven in De Toren van Babel om Utrechtse hiphop wat meer te belichten. Het heet Rof! en de eerste editie is op 27 januari. Mensen die van hiphop houden moeten zeker even komen checken.

Kamelenberging zorgt voor stroom en warmte

Nog geen honderd meter van de ingang grazen schapen en even verderop ligt een enorme berg mest te geuren. Landelijker toont De Uithof zich nergens. Maar zodra de loodzware roestbruine deur van de nieuwe centrale achter je is dichtgeslagen, sta je in een ruimte waar de moderne techniek domineert. Dreunend zijn daar zes zware Wärtsila-motoren achter even zovele deuren bezig met het produceren van elektriciteit. "In feite gebeurt hier hetzelfde als in de motor van je auto", zegt de universitaire energiecoördinator Klaas van der Heide, terwijl hij de oordopjes na een kort bezoek aan een van de zes motoren uit zijn oren haalt. Omdat spreken bij de daar heersende geluidsorkaan van minimaal 125 decibel volstrekt ondoenlijk is, geeft Van der Heide uitleg in de controlekamer.

De nieuwe centrale heeft zes motoren die in aparte 'huisjes' zijn ondergebracht met elk een eigen schoorsteen van 26 meter hoog. De motoren worden gevoed met aardgas en kunnen elk 2168 kilowatt elektriciteit produceren. In totaal heeft de centrale dus een vermogen van ruim 13 megawatt. Voeg daaraan nog de 3,5 megawatt toe van de 'oude' centrale aan de Budapestlaan en je komt op een productie van 16,5 megawatt, ruim voldoende om te voorzien in de totale universitaire elektriciteitsbehoefte.

Op De Uithof wordt vanaf 2006 echter meer energie opgewekt dan er daar nodig is; de rest aan productie wordt geleverd aan energiebedrijf Westland, dat in ruil daarvoor met gesloten beurzen elektriciteit levert aan de twee binnenstadsfaculteiten. Ook in het verleden wekte de UU al zelf stroom op, maar die productie was onvoldoende om in de eigen behoefte te voorzien. Toen moest er nog extra stroom worden ingekocht.

Warmte

Al met al zorgt alleen de grotere elektriciteitsproductie dus al voor een aardige besparing op de universitaire energierekening. De grootste winst zit hem echter in het feit dat de nieuwe, nog naamloze centrale de UU ook grotendeels van gratis warmte gaat voorzien. Ook nu al beschikt een deel van De Uithof over een eigen 'stadsverwarming', maar vanaf volgend jaar gaat de nieuwe centrale naast de al genoemde 13 megawatt aan elektriciteit nog eens een zelfde hoeveelheid energie produceren in de vorm van warm water. Via een gesloten systeem circuleert dan in totaal ongeveer 60.000 liter water door De Uithof, dat in de centrale wordt verhit tot 120 graden om er na ongeveer een kwartier met een temperatuur van 80 graden terug te keren. Dankzij een lichte overdruk in de buizen blijft het water ook bij 120 graden vloeibaar.

Om het tot 120 graden te verwarmen wordt het water allereerst gebruikt als koelwater voor de zes motoren. Verdere verhitting vindt plaats met behulp van de verbrandingsgassen die bij een temperatuur van tussen de 400 en de 500 graden bij de elektriciteitsproductie vrijkomen. Zij worden via buizen door het water geleid, voordat zij afgekoeld in de schoorsteen verdwijnen. Dat het water tot 120 graden moet worden verhit, komt omdat het mede wordt gebruikt voor koelingsdoeleinden in de laboratoria. Pas bij die hoge temperatuur werkt het absorptiekoelproces naar behoren. Voor verwarmingsdoeleinden wordt het water daarna afgekoeld naar een temperatuur van negentig graden, voordat het de radiatoren ingaat.

Nu de centrale vol in bedrijf is, beschikt De Uithof dus als het ware over een eigen 'stadsverwarming'. Dat is te danken aan de vooruitziende blik van de planologen die delen van De Uithof al eind jaren zestig voorzagen van ondergrondse leidingen voor warm water rond de twee toenmalige centrales aan de Budapestlaan en de Limalaan. Met het oog op de bouw van de nieuwe centrale is dat buizenstelsel nog niet zo lang geleden grondig vernieuwd en uitgebreid, zodat nu vrijwel alle gebouwen in De Uithof erop zijn aangesloten. Uitzonderingen zijn het UMC, dat via een eigen installatie warmte produceert, en drie gebouwen in het centrumgebied (Van Unnik, Langeveld en Centrumgebouw Noord), die door met aardgas gestookte CV ketels worden verwarmd. Het doortrekken van het warmwaternet tot in die drie gebouwen zou niet rendabel zijn geweest.

Biomassa

Behalve in financieel opzicht levert de nieuwe centrale ook vanuit milieuoogpunt winst op, stelt Van der Heide. "Bij een conventionele elektriciteitscentrale wordt het warme koelwater dat vrijkomt bij de elektriciteitsproductie volledig ongebruikt op het oppervlaktewater geloosd. Door onze aanpak wordt de vrijkomende warmte uiterst effectief gebruikt, waardoor we een rendement halen van meer dan tachtig procent."

Op de vraag of de universiteit nog heeft overwogen om de centrale te gaan stoken op milieuvriendelijke biomassa antwoordt Van der Heide ontkennend. "Er is wel even over gesproken, maar niet alleen is biomassa op dit moment nog aanzienlijk duurder dan aardgas, je krijgt bovendien te maken met een gigantisch opslagprobleem. We hebben uiteraard wel gestreefd naar een zo milieuvriendelijk mogelijke productie. Dankzij een relatief lage verbrandingstemperatuur van het aardgas stoot de nieuwe centrale bijvoorbeeld relatief weinig van het verzurende stikstofoxide uit."

In december werden de motoren stuk voor stuk opgestart en sinds begin 2006 is de 'kamelenberging', zoals veterinairen de naburige centrale inmiddels hebben gedoopt, volledig in gebruik. Al met al een uiterst rendabele investering, niet alleen omdat de bouwkosten dankzij een gunstig verlopen aanbesteding aanmerkelijk lager zijn uitgevallen dan de in 2001 nog begrote 16 miljoen euro, maar ook dankzij het feit dat niet de universiteit, maar het bedrijf Amstel Lease eigenaar van de centrale is. "De UU least de centrale van Amstel Lease" aldus Van der Heide. "Dat is een constructie die wel vaker wordt toegepast en die in twee opzichten gunstig uitpakt voor de UU. Als onderneming kan Amstel Lease niet alleen profiteren van bepaalde belastingvoordelen, waarvoor de UU als overheidsinstelling niet in aanmerking komt, men heeft ook een forse investeringssubsidie kunnen binnenhalen. Die voordelen zijn uiteraard verdisconteerd in de leasesom, waardoor de UU uiteindelijk ongeveer een miljoen euro goedkoper uit is, dan wanneer we de bouw zelf hadden moeten financieren."

Warmte koude opslag

Behalve in de nieuwe warmtekrachtcentrale wordt water in De Uithof ook nog op een andere ingenieuze manier gebruikt om de temperatuur in gebouwen te regelen. In de zogeheten Noordwesthoek rondom het Princetonplein bevinden zich op een diepte van ongeveer 60 meter in de daar aanwezige zandlagen namelijk een aantal putten. In de helft daarvan is grondwater opgeslagen van negen graden, in de andere helft bedraagt de temperatuur van het water ongeveer achttien graden.

Wanneer er in de zomer vraag naar koeling is, wordt het water uit de koude putten opgepompt, waarna het via een buizennet voor verkoeling zorgt in de op het systeem aangesloten gebouwen. Het inmiddels tot 18 graden opgewarmde grondwater wordt nu naar een tweede put gevoerd, waar het dankzij de isolerende werking van de bodem zijn tempratuur behoudt. In de winter wordt het opnieuw opgepompt, nu om zijn warmte bij wijze van voorverwarming af te geven aan de in het gebouw circulerende ventilatielucht. Hierdoor koelt het water zelf zover af, dat het weer in de koude put kan worden geïnjecteerd, met een temperatuur van circa 9 graden.

In de Noordwesthoek gaat het in totaal om ongeveer 300.000 kubieke meter water per jaar dat wordt gebruikt in alle rond het Princetonplein gelegen gebouwen. Met een temperatuur van achttien graden is het opwarmingseffect van het water in de winter betrekkelijk gering. Hoofddoel van het systeem is dan ook koeling in de zomer, waarmee een niet onaanzienlijke besparing op het elektriciteitsverbruik wordt bereikt.

'Ik heb nog nooit een expert Keltisch bij Twee Vandaag gezien'

 

Studenten Turks ontzet over stoppen opleiding

 

"Ik dacht echt aan een grap." Mirjam  kon haar ogen niet geloven toen ze kort voor Kerst het mailbericht las waarin haar verteld werd dat ze haar studie volgend jaar in Leiden zal moeten voortzetten. De eerstejaars hoofdvakstudente Turks is met vier anderen, voor wie Turks het tweede hoofdvak of een bijvak is, na een college nog even blijven zitten in het lokaal aan de Kromme Nieuwegracht.

Geen van hen had voor de onheilspellende kerstboodschap iets vernomen over een op handen zijnde opheffing van Turks, zelfs niet aan de koffietafel. De manier waarop het besluit de studenten is meegedeeld, vinden ze ongehoord. Mustafa Güner: "En wanneer het college van bestuur dan niet eens de moeite neemt om te reageren op e-mails die wij sturen, dan weet je wel hoe ze over studenten denken." Mirjam: "Respectloos, ik kan het niet anders noemen."

Na de eerste verbijstering, overheerst nu vooral de boosheid. Vooral vanwege de persoonlijke consequenties die het besluit met zich meebrengt. Per september worden de studenten geacht naar Leiden te reizen. "Dit moeten ze geweten hebben toen ik in september met mijn studie in Utrecht begon", stelt Mirjam grimmig. "Waarom hebben ze me toen niet kunnen vertellen dat ik in het tweede jaar naar Leiden zou moeten? Hoe kun je verwachten dat iemand zomaar in een andere stad gaat studeren? Er zijn studenten die uit Groningen komen, voor hen is Leiden echt onbereikbaar." Geschiedenisstudent Armand Sag: "Ik heb vrijwel elke dag college in Utrecht. Dan kan ik niet zomaar vier of vijf uur besteden aan een retourtje Leiden. Mijn studieadviseur heeft al gezegd dat het beter is dat ik stop met Turks."

Maar ook de teloorgang van een zeer gewaardeerde opleiding zorgt voor woede. Renske Rutgers: "Deze opleiding heeft een heel hoog niveau, de docenten hebben zich daar echt voor ingespannen. Studenten kiezen ook allemaal heel bewust voor Turks en zijn daarom erg gemotiveerd. Ik dacht er juist over om mijn studie economie even op een lager pitje te zetten, zo leuk vind ik dit."

Geen verstand van zaken

De redenen die de faculteit aandraagt voor het stopzetten van Turks en Perzisch stuitten op onbegrip en wantrouwen. Handhaving van de onrendabele onderdelen Turks en Perzisch is gezien de moeilijke financiële situatie van Geesteswetenschappen niet langer te rechtvaardigen, zo stelt de faculteit. Daarnaast passen de talen niet in het facultaire profiel. Parcival von Schmid reageert gestoken: "Ik vind dat financiële verhaal onzin. Opheffing van deze opleiding zal op korte termijn de problemen niet oplossen. Dan zou de universiteit er beter aan doen niet al te rap weer een nieuw gebouw in De Uithof neer te zetten. Er wordt geschermd met de bezuinigingen omdat ze de inhoudelijke discussie niet willen aangaan."

Het is inderdaad de inhoudelijke redenatie van het faculteitsbestuur die veel wrevel heeft gewekt. Geesteswetenschappen zegt zich te willen richten op West- en Zuid-Europese talen en culturen. Maar waarom een master op het gebied van de islam in West-Europa wel vraagt om het voortbestaan van Arabisch in Utrecht, maar niet van Turks, ontgaat de studenten. Mirjam: "Vooral daaraan zie je dat de besluiten genomen worden door mensen die geen verstand van zaken hebben. De Turkse islam is echt anders dan de Marokkaanse." Wanhopig: "Ik zou dat o zo graag eens aan die mensen willen uitleggen." Armand: "Oké, Arabisch is de taal van de koran, maar kijk naar de actuele situatie. Er wonen in West-Europa meer Turken dan Marokkanen. En van die Marokkanen spreekt de helft ook nog eens Berbers. Bovendien is Turkije een belangrijke factor in de internationale politiek en economie, kijk naar de discussies over de EU-toetreding. Het is toch niet te verdedigen dat je bijvoorbeeld Keltisch in stand houdt en Turks niet. Ik heb nog nooit een expert Keltisch bij Twee Vandaag gezien."

Mustafa vindt bovendien dat de universiteit rekening moet houden met het signaal dat ze nu afgeeft. "Toen in Utrecht het Turkse tv-kanaal TRT van de kabel werd gehaald, zette dat al enorm veel kwaad bloed. Ook het stopzetten van een studie Turks zal politiek worden geïnterpreteerd. Een universiteit mag zijn ogen niet sluiten voor die groeiende kloof tussen bevolkingsgroepen."

Willekeur en opportunisme. Andere benamingen zeggen studenten niet te hebben voor het besluit dat nu is genomen. Mustafa: "Als je zo abrupt besluiten moet nemen dan heb je je zaken waarschijnlijk niet op orde. Anders kun je dit eerst met de betrokkenen bespreken." Parcival: "Over de rol van de medezeggenschap lijken we het al helemaal niet meer te hoeven hebben."

Voor Mirjam en andere hoofdvakkers is de kous nog lang niet af. "Ik vind dat ik er recht op heb mijn studie hier in Utrecht af te maken. Dit is contractbreuk. En als het nodig is, zal ik ook zeker een advocaat inschakelen." Maar ook andere krachten worden gemobiliseerd. Zo heeft Armand PvdA-politici van Turkse komaf benaderd. Binnenkort volgen er gesprekken. "Iedereen vindt dat dit echt niet kan."

'Dit voelt als een overval'

Met het opheffen van Turks en Perzisch is een periode van onzekerheid aangebroken voor vier docenten. Dr. Hans Theunissen, universitair docent Turks, is één van hen. "Dit voelt als een overval."

"Waarom? Dat was het eerste wat ik dacht toen het faculteitsbestuur met de mededeling kwam dat Turks uit Utrecht zou verdwijnen. Samen met mijn collega Kadir Turkmen heb ik de afgelopen jaren onder moeilijke omstandigheden hard gewerkt om deze opleiding op het hoogste niveau te brengen. We mochten minder modulen aanbieden en vertrekkende collega's werden niet vervangen. Maar we zijn steeds met een positieve instelling doorgegaan. Dat heeft ertoe geleid dat er nu een heel goed programma staat. Bovendien hebben Kadir en ik de meeste uitgebreide grammatica-methode van Nederland, misschien wel van de wereld, opgesteld. Als je zo met je vak bezig bent voelt dit als een overval.

"Ik vind ook dat er veel is af te dingen op de overwegingen van de faculteit. De financiële problemen van de faculteit zijn zo groot dat opheffing van Turks en Perzisch, naar mijn idee, niet werkelijk zoden aan de dijk zet. Het is ook moeilijk uit te leggen waarom je Arabisch wel handhaaft en Turks niet. De faculteit zegt zich te willen richten op West- en Zuid-Europa, maar waar ligt dan de grens? Turks heeft bovendien veel potentie voor de toekomst. De belangstelling van studenten groeit. Turkije is in politiek- en economisch opzicht, en als vakantieland, immers van steeds groter belang. Naar dat soort argumenten is denk ik te weinig geluisterd.

"Voor mij rest nu slechts een periode van onzekerheid. Het enige wat ik nu zeker weet is dat ik per 1 september 2006 geen werk meer heb in Utrecht. De universiteit is nog in gesprek met Leiden en hopelijk levert dat wat op, maar ik kan slechts afwachten. Met de studenten heb ik afgesproken dat we, ondanks alles, ons werk de komende maanden gewoon afmaken op de manier waarop we dat aan het begin van het jaar hebben afgesproken. Natuurlijk is het lastig het moreel te bewaren, maar ik ben niet het soort docent dat het laat afweten en mijn studenten zijn ook niet zo."

Naschrift:

Het faculteitsbestuur Geesteswetenschappen laat weten op dit moment niet in het Ublad te willen reageren. Het bestuur wil zijn standpunt eerst toelichten in een gesprek met de opleidingscommissie van Arabisch, Nieuw-Perzisch en Turks en ook tijdens de faculteitsraad van aanstaande vrijdag.

 

Roken in de wind of achter de vuilcontainer

Rookverbod lijdzaam geaccepteerd

Toen de universiteit in 2002 - conform de gewijzigde Tabakswet - een algeheel rookverbod in haar gebouwen afkondigde, kwam haar dit op onbegrip en protest te staan. Rokers voelden zich tekort gedaan en deden hun beklag over het ontbreken van fatsoenlijke rookplekken. Onder het motto 'ik rook om te relaxen, niet om te bevriezen' stak menig student en medewerker nog gewoon binnen een sigaretje op.

Tegenwoordig is van deze opstandigheid weinig over en lijkt de roker te berusten in zijn lot. Gedwee posteert hij zich rond de toegangsdeuren om de elementen te trotseren voor een kort moment van betrekkelijke ontspanning. Het ontbreken van rookruimtes binnenshuis, en in sommige gevallen zelfs van voorzieningen buitenshuis, laat hem onverschillig. Ook op beleids- en bestuursniveau lijkt het hoofdstuk roken reeds afgesloten.

Volgens Erwin Vermeulen, directeur Bestuursdienst, bevat het huisvestingsplan geen richtlijnen voor faciliteiten binnen of buiten de gebouwen. "Het enige wat erin staat, is dat in onze gebouwen niet gerookt mag worden. Voor de rest gaan we er van uit dat de roker zichzelf wel weet te redden. Ja, de tijden veranderen. Vroeger kon je nog gewoon achter je pc een sigaretje rollen. Het is faculteiten overigens niet verboden om rookplekken te creëren hoor, maar dat kost wel geld. En dat moet je er dan voor over hebben, want dat geld gaat af van het budget voor onderwijs en onderzoek."

Ook bij de Arbo- en Milieudienst heeft het welzijn van de nicotinegebruiker een lage prioriteit. Of de dienst heeft nagedacht over de wenselijkheid van rookplekken binnenshuis? Bedrijfsarts Simone Laansbroek: "Met dat onderwerp houden wij ons niet bezig. Niet roken is nu eenmaal gezonder. Waarom zou het onverantwoord zijn om mensen buiten te laten roken? Als ze boodschappen doen, lopen ze toch ook gewoon buiten? Het is natuurlijk stom om geen jas aan te trekken." Of het aantal rokers op de universiteit is gedaald, kan Laansbroek niet zeggen. De Arbo-dienst houdt daarover geen cijfers bij.

Geblindeerd glas

Een snerpende wind raast over de Heidelberglaan en geselt eenieder die zich buiten waagt. Terwijl de gevoelstemperatuur onder het vriespunt ligt, staat Feike van der Scheer onverschrokken voor de hoofdingang van de Universiteitsbibliotheek. Rustig neemt de farmaciestudent nog een trek van zijn sigaret. "Ja, op zich vind ik de rokersvoorzieningen wel aardig eigenlijk. Ik heb er geen problemen mee om buiten te staan. Haal ik ook nog een frisse neus. Bovendien heeft het Wentgebouw een apart hok en bij de ingang van het Educatorium sta je ook goed beschut. Bij de UB is het in de winter wel koukleumen hoor. Vooral het stuk bij de Spar is vaak erg winderig. Maar als het waait, ga ik altijd hier tussen de twee draaideuren in staan. Sta ik toch nog een beetje uit de wind. En wil ik echt relaxen, dan loop ik naar de School voor Journalistiek. Daar zit zo'n cafeetje waar je gewoon kunt roken."

Het Wentgebouw biedt een creatieve oplossing voor het rokersvraagstuk. Een deel van de fietsenstalling is omgebouwd tot rookhok. Volledig overdekt en beschut, zodat de roker regen en wind niet hoeft te vrezen. Geblindeerd glas ontrekt de nicotineverslaafde medemens aan het oog van passanten. Hoewel het grauwe, betonnen interieur nogal somber stemt en doet denken aan een schuilkelder, lijkt het hok bijzonder comfortabel. Het onderkomen is zelfs voorzien van tafels, zes stoelen en een stel asbakken.

Freddie van den Brom, elektronicus bij de Instrumentele Dienst, rookt in de deuropening van het hok een sjekkie. "Echt gezellig ziet het er niet uit, nee. Een likje verf zou geen kwaad kunnen. Maar goed, ik heb er geen moeite mee om buiten te staan hoor. Ja, 's winters is het wel koud, maar dan trek ik gewoon een dikke jas aan. En 's zomers zit ik lekker aan de vijver. Mijn directe collega's roken allemaal niet, dus ik begrijp wel dat er binnen een rookverbod geldt. Als zij ook maar begrijpen dat ik af en toe naar buiten ga om een sigaretje te roken."

Gebouwbeheerder Arie Mink vertelt over de ontstaansgeschiedenis van het rookhok. "Aanvankelijk kregen we van de universiteit twee pafplu's, die rokers dan met slecht weer konden gebruiken. Nou, dat vond ik zo'n belachelijk verhaal. Twee paraplu's voor een heel gebouw. Het zegt wel genoeg dat ze de voorpagina van De Telegraaf hebben gehaald. Ik heb die dingen dus gelijk in de hoek gezet: die ga ik mensen niet meegeven. Ik bedoel, je moet rokers toch iets fatsoenlijks bieden, en van die mensen geen paria's maken. Samen met de Technische Dienst hebben we toen van overtollig materiaal het rookhok gebouwd. Dat heeft ons in principe dus niets gekost. De geblindeerde ramen hebben verder geen betekenis hoor. Dat materiaal hadden we gewoon nog liggen."

Edwin Mesrits, bedrijfsmaatschappelijk werker, denkt dat er onder rokers op de universiteit een cultuuromslag heeft plaatsgevonden. "Ik denk dat mensen gewend zijn geraakt aan het verbod op roken binnen de gebouwen. Ze hebben hun weg gevonden en roken nu hun sigaretje op het balkon of buiten bij de ingang." Een fraaie oplossing vindt hij het echter niet. "Het geeft niet altijd een leuk beeld: groepen rokers die voor de deur hangen of op het balkon staan. Met het rookverbod is mensen iets afgenomen, eigenlijk zou daar dan ook iets voor in de plaats moeten komen. Bijvoorbeeld rookkamers of -cabines."

Smoke 'n Go

Diergeneeskunde is de enige faculteit die rokers de mogelijkheid biedt binnenshuis hun rookwaar te gebruiken. Verspreid over verschillende gebouwen staan zes Smoke 'n Go-cabines. De Smoke 'n Go heeft nog het meeste weg van een bushokje voorzien van een krachtig afzuigsysteem en een statafel met geïntegreerde asbak. "Bij slecht weer kun je toch niet iedereen naar buiten sturen?", zo rechtvaardigt Piet Brunt, hoofd Arbo Milieu en Huisvesting, de rookcabines. "Aanvankelijk wilden we buiten enkele abri's plaatsen, maar daarvoor kregen we vanwege esthetische overwegingen geen toestemming. Nou, dan maar binnen. Het TNO-gebouw in De Uithof heeft daarbij als voorbeeld gediend."

Volgens Brunt functioneren de cabines goed. Klachten over vermeende rooklucht zijn opgelost door de Smoke 'n Go's strategisch op te stellen. De kosten voor de Smoke 'n Go's wegen op tegen de verbetering aan arbeidsomstandigheden en zijn op de jaarlijkse begroting te verwaarlozen, stelt Brunt.

"Dikke onzin", vindt Jacob Vledder, vierdejaars Geneeskunde, de cabines. Voor het dsk-lokaal op de binnenplaats trotseert hij de kou voor een sigaretje. Enigszins weggedoken in zijn winterjas, dat dan wel. "Wat heb je nou aan zo'n Smoke 'n Go", vervolgt Jacob. "Dat is toch zonde van het geld, je kunt net zo goed buiten gaan roken."

Josephine Faase, administratief medewerker, is het daar allerminst mee eens. In het Androclusgebouw maakt ze dankbaar gebruik van de rookcabine. Met een sigaret in de hand leunt ze ontspannen op de statafel. "Ik ga daar niet staan sterven van de kou hoor. Als het lekker weer is, ga ik wel naar buiten, maar op momenten als dit kies ik voor de Smoke 'n Go. Vroeger hadden mijn collega's een speciaal kamertje voor me gemaakt om in te roken. Ja, luxe hè? Maar ja, dat is nu niet meer..."

"Ah kijk, daar heb je er weer twee", fleurt Faase op wanneer twee cateringdames vanuit de kantine aan komen lopen. Amicaal begroeten de rokende collega's elkaar. Gevraagd naar hun mening over de cabines, reageren ze ronduit enthousiast. "Scheelt weer ziek zijn" en "goed voor je sociale contacten", beginnen ze. Het meest rokersonvriendelijke gebouw is het Educatorium, vertelt Veronique Roverts. "Cateringmedewerkers mogen daar niet bij de ingang staan, we zijn veroordeeld tot de leverancierstoegang aan de achterkant. Daar sta je dan volledig onbeschut in wind, regen, sneeuw en hagel."

Aangekomen bij de achterkant van het Educatorium valt onmiddellijk de troosteloosheid van de rookplek op. Afvalbakken en vuilcontainers flankeren de leveranciersingang. Een stalen vat, dat in een Amerikaanse getto niet zou misstaan, doet dienst als peukenvanger. Achter één van de vuilcontainers is zojuist een kassamedewerker gekropen om nog enigszins beschutting te vinden voor de gierende wind. Een mysterieus bouwwerk waarop de waarschuwingstekst prijkt "Roken en open vuur verboden", doet vermoeden dat het niet geheel zonder gevaar is om hier een sigaretje op te steken.

Chifae Haddouche valt in het Educatorium haar collega Veronique bij. "Ik rook zelf niet, maar kan de klachten wel begrijpen. Want hoe word je nou ziek? Je werkt hier in een warme omgeving, maar als je wilt roken, ben je gedwongen de kou in te gaan. Vooral voor de dames is dat een probleem. Die dragen allemaal een rok en korte mouwen. Bij de hoofdingang, waar iedereen rookt, mogen ze niet staan en sinds een week of vier mag er ook niet meer in embalagehok gerookt worden."

Harmen Strikwerda, divisiemanager catering, legt uit dat zijn medewerkers niet bij de hoofdingang mogen roken omdat die te ver van de werkplek is. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn eerst tien minuten te moeten lopen, alvorens een sigaret te kunnen opsteken, vindt hij. En in het embalagehok mocht sowieso nooit gerookt worden, dat gebeurde blijkbaar stiekem. "Verder voer ik enkel beleid uit, de universiteit is verantwoordelijk voor de faciliteiten, vind ik."

Ook in de binnenstad zijn de voorzieningen voor nicotinegebruikers beperkt. Een gegeven dat Wim Welling, hoofd Huisvesting bij Rechtsgeleerdheid, ten zeerste betreurt. "Ik denk daarbij vooral aan al die arme eerstejaars. De ervaring leert namelijk dat mensen minder gaan roken naarmate hun studie vordert. Ja, met mooi weer is het natuurlijk aardig om buiten te staan, maar het is toch treurig wanneer je die mensen in de regen en in de sneeuw ziet staan." Hij is daarom een voorstander van een coulanter beleid ten aanzien van rokers. "Ik zou graag wat ruimhartiger voorzieningen zien voor rokers. Bijvoorbeeld seperate rookruimtes met een goede afzuiging." Want volgens Welling kleeft er aan het ontbreken van fatsoenlijke faciliteiten een aanzienlijk nadeel. "Zodra mensen de kans krijgen en de huismeester even niet oplet, wippen ze met sigaret weer naar binnen."

Pafplu

Wie snakt naar een sigaretje hoeft zich niet te laten weerhouden door regenachtig weer. Want hoewel alleen buiten gerookt mag worden, hoeft dit geen nat pak op te leveren. De meeste rokers zullen niet van zijn bestaan afweten, maar in elk universiteitsgebouw ligt een heuse pafplu klaar. Althans, dat was aanvankelijk het geval. Navraag leert dat in veel gebouwen de pafplu is verdwenen, of is vervangen door een andersoortig regenscherm. De universiteit stelde deze paraplus beschikbaar bij de invoering van het rookverbod in september 2002. Om de ontheemde roker tegemoet te komen en om hem er nogmaals op te wijzen dat hij zich alleen buitenshuis aan zijn verslaving mag overgeven.

Albert Roona, receptionist in het Academiegebouw, beheert nog een authentiek exemplaar. Een robuuste plu met houten steel en een donkerblauw scherm, waarop het logo van de universiteit prijkt. En de tekst "Houdt de roker droog". Een tekeningetje illustreert hoe de paraplu gehanteerd dient te worden.

"Hij heeft al die tijd aan de kapstok gehangen", vertelt Roona. "Aanvankelijk hadden we er vier, maar dit is de laatste die nog over is." Bij de afgelopen Dies in maart leende hij enkele vooraanstaande gasten een pafplu omdat het zo regende. Blijkbaar bevielen deze erg goed, want Roona zag ze niet meer terug.

In het Bestuursgebouw is geen pafplu meer voorradig. De receptionist weet niet waar ze gebleven zijn, wel biedt hij rokers een vervangend exemplaar aan: een zuurstokroze paraplu met glimmend regenscherm.

Anette Peet, communicatieadviseur, gaf destijds opdracht de pafplu te verstrekken. "Met een ludieke actie wilden we mensen erop wijzen dat er binnen niet meer gerookt mocht worden. Tegelijkertijd is de pafplu een serieuze voorziening voor rokers. Elk universiteitsgebouw heeft twee exemplaren gekregen." Of ze allemaal nog in gebruik zijn, betwijfelt Peet. "Sommigen worden stilletjes meegenomen en anderen sneuvelen. Mijn ervaring is dat als je iets snel kwijtraakt, het wel een paraplu is."

KADER

Stoppen met roken

Volgens Stivoro, een stichting die werkt aan een rookvrije toekomst, overlijden elk jaar 24.000 mensen aan ziekten die worden veroorzaakt door roken. Een roker leeft gemiddeld 13 jaar korter dan een niet-roker. Voor mensen die van hun verslaving af willen komen, heeft Stivoro enkele tips.

- Zet de redenen om te stoppen op papier, zodat je later je geheugen nog eens kunt opfrissen.

- Bedenk in welke situaties roken het belangrijkst voor je is. Probeer deze situaties zoveel mogelijk te vermijden. Ga na het opstaan bijvoorbeeld aan lichaamsbeweging doen, of laat na het eten direct de hond uit, zodat je niet in de verleiding komt te gaan roken.

- Neem een duidelijk besluit. Het is beter om van de ene op de andere dag helemaal te stoppen met roken. Op die manier laat je jezelf minder ruimte om weer te beginnen.

- Plan zonodig een stopdag. Plan deze niet te ver vooruit. Gooi op die dag alle rookwaar, asbakken en aanstekers weg. Zo word je door zo min mogelijk dingen aan het roken herinnerd.

- Vertel je directe omgeving dat je gaat stoppen. Op die manier kunnen de mensen in je omgeving je steunen en misschien vind je wel een stopmaatje. Bovendien bevestig je nog eens dat het je menens is.

- Leer omgaan met de behoefte aan roken. Een moment waarop je zin hebt om te roken, duurt meestal niet langer dan een paar minuten. Je kunt het vergelijken met een golf: hij komt op, bereikt zijn hoogste punt en ebt weer weg. Hoe langer je bent gestopt, hoe groter de periodes worden tussen de momenten waarop je zin hebt om te roken. Uiteindelijk verdwijnt deze zin.

- Zorg voor afleiding. Wanneer je plotseling wordt overvallen door een onweerstaanbare behoefte om te roken, is het zaak je aandacht af te leiden. Drink een glas water, eet een stuk fruit, ga wandelen of fietsen, knoop een praatje met iemand aan of zucht een paar maal diep en hou voor het uitblazen de adem even in (alsof je dus inhaleert).