Achtergrond

Studentenfilm met supercast

Naar een ontknoping in tien minuten

"En... actie!" Het is zondagochtend vroeg. Op een tochtig stationsperron in Baarn staan zestien man te verkleumen. Licht nerveus, want vandaag moet het gebeuren. De derde en laatste draaidag van de studentenfilm 'Dood Spoor'. Alle ogen zijn gericht op hoofdrolspelers Jop Joris (Onderweg naar Morgen) en Nelly Frijda (Flodder). "Hé lieverd", roept Jop enthousiast in zijn mobiele telefoon. "Station nog." Lachend: "Ja ik ook. Oh, wat spannend! En die professor is er zelf ook bij?" Achter Jop staat Nelly Frijda. "Ben blij dat je...", murmelt ze zachtjes. Jop: "Ik zie je straks. Kus!"

Cameraman Marcel Brugman (Baantjer, Spangen) steekt zijn duim omhoog. "Nog één take doen voor de lunch?" Snel slepen HKU-studentes Hasse van Nunen (20) en Sara Jetten (23) de kartonnen dozen met koffiebekertjes en gevulde koeken naar de andere kant van het perron. Gedurende de filmopnamen vervullen zij de functies van opnameleider en productieleider. "Is alles nu uit beeld?", roept Sara, terwijl ze ondertussen telefonische instructies geeft aan een pizzabakker. "Ja, ik wil echt dat er vijfentwintig pizza's op het station worden bezorgd. En een bak lasagne, graag."

Een half uur en vier takes later is iedereen tevreden met het eindresultaat. Regisseur en student theater-, film- en televisiewetenschappen Sidney Vollmer (22) kan opgelucht ademhalen. "Perfect, dan kunnen we nu lunchen en opwarmen. Daarna nog één scène en dan zijn we klaar!" Terwijl Jop Joris en Nelly Frijda bibberend van de kou naar de stationshal lopen, neemt Sidney het draaischema nogmaals door. Vier jaar geleden schreef de student het script voor Dood Spoor en ruim vijf maanden geleden begon hij met de voorbereidingen voor de opnamen. Waar gaat de film over?

"In Dood Spoor ben je als kijker getuige van een toevallige ontmoeting op een perron tussen een oude vrouw en een jongen", antwoordt Sidney. "Al snel merk je dat er iets niet klopt. In de laatste scène wordt duidelijk wát er niet klopt." De film was voor Sidney in eerste instantie alleen bedoeld als toelatingsfilm voor de filmacademie. "Maar ik heb zo veel mazzel gehad met het regelen van de hoofdrolspelers, cameraman en editor, dat het nu opeens een film is die ook kans maakt om op festivals gedraaid te worden."

De gehele crew werkt op vrijwillige basis mee aan het project van Sidney. "Regisseur Pim Verhoeven (Costa!, Liever Verliefd) heeft me voor nop geholpen met het script, castingbureau Harry Klooster heeft de acteurs voor me geregeld en via sollicitaties ben ik aan de rest van de vrijwilligers gekomen", somt hij op. Hij verbaast zich erover hoe hulpvaardig iedereen is. "Afgelopen vrijdag stonden we veertien uur lang buiten in de extreme kou, maar alle mensen bleven vrolijk en vol goede moed. Heel mooi om te zien."

Natuurlijk is liefdadigheid niet de énige reden voor de crewleden om mee te werken. "Ik heb in die drie dagen al heel veel geleerd", aldus Sara. "En het staat goed op je CV", voegt Hasse toe. Voor Jop Joris gaf de aanwezigheid van Nelly Frijda de doorslag. "Het sprak me heel erg aan om een keer met haar te spelen." Daarnaast vindt hij het grappig om het verschil te zien tussen een professionele set en de set van een studentenfilm. "Iedereen doet hier enorm z'n best om alles zo professioneel mogelijk te doen en met zo veel mogelijk ingewikkelde termen te smijten. Heel aandoenlijk, vind ik dat."

Zowel Jop als Nelly zijn onder de indruk van het enthousiasme van Sidney. "Ik vind het geweldig dat hij zo bevlogen bezig is", zegt Nelly. Het idee voor de film van tien minuten vindt ze 'lief' en 'heel leuk gevonden': "Het verleden herstellen terwijl je weet dat het eigenlijk niet kan en je daar dan ook bij neerleggen. Een heel mooi thema." Over het eindproduct van de film kan de actrice nog niet veel zeggen. "Dat hangt helemaal af van de montage en de afwerking van de film. Of ik als meest ervaren persoon op de set ook tips geef aan Sidney? Nee, dat durf ik niet. Dat moet hij zelf maar uitvinden."

Geen probleem zo lijkt het, want Sidney heeft de touwtjes stevig in handen. "Afgezien van een paar kleine tegenslagen, zoals het noodweer van vrijdag en het treinongeluk bij Lunetten waardoor we op het allerlaatste moment van locatie moesten switchen, gaat eigenlijk alles voor de wind", zegt hij met een mond vol pizza. "De première van 'Dood Spoor' staat gepland voor eind januari en zoals het er nu naar uitziet, gaan we dat halen ook. Heel fijn, want dan kan ik dvd's uitdelen op het Sundance Film Festival. En hopelijk wordt de film dan ook opgepikt door andere festivals. Maar nu eerst: actie!"

Leidsche Rijn, proeftuin voor de wetenschap

De Leidse Rijners als proefkonijnen voor gezondheidsonderzoek

Een nieuwe wijk waarin uiteindelijk 80.000 mensen zullen wonen. Hoogleraar klinische epidemiologie Rick Grobbee zag onmiddellijk de potentie en startte het Leidsche Rijn Gezondheidsproject. Deze is op weg een wetenschappelijke infrastructuur van formaat te worden.

Het Leidse Rijn Gezondheidsproject ofwel het Utrecht Health Project begon meer dan vijf jaar geleden. Hoogleraar Grobbee en zijn medewerkers van het Julius Centrum voor patiëntgebonden onderzoek en huisartsengeneeskunde, startten toen met het opzetten van een uniek gegevensbestand. Zij vragen aan elke nieuwe patiënt van de huisartsen in de Vinexwijk of ze van hen een individueel gezondheidsprofiel (IGP) mogen opstellen. Dat houdt in dat de Leidsche Rijners een eenvoudige medische check up moeten ondergaan, bloed en genetisch materiaal moeten afstaan en een uitgebreide vragenlijst in moeten vullen.

De huisartsen in de wijk doen hun voordeel met de gegevens die worden opgenomen in een elektronisch medisch dossier. Tegelijkertijd vormen de geanonimiseerde data en monsters een wetenschappelijke goudmijn voor de UU-onderzoekers. Beide beroepsgroepen weten bovendien dat na die eerste nulmeting ook de verdere gezondheidscarrière van patiënten inzichtelijk wordt, want huisartsen, ziekenhuizen en apothekers voegen immers hun eigen informatie op systematische wijze aan het dossier toe. "De combinatie van gegevens over de zorg van alledag en gegevens voor onderzoeksdoeleinden maakt dit tot een uniek project", vindt Grobbee die sinds enige tijd ook het management voorzit van de Julius gezondheidscentra waarbinnen de huisartsen in Leidsche Rijn werken.

De epidemioloog moest zich desalniettemin de afgelopen jaren meer dan eens verbijten bij het langzame bouwtempo in Leidsche Rijn. Zijn bestand groeide lang niet zo snel als gehoopt, vooral ook omdat de net verhuisde bewoners het zoeken van een nieuwe huisarts niet als eerste prioriteit bleken te beschouwen. "Inmiddels zijn we nu aardig op streek", zegt Grobbee "We hebben nu de gegevens van bijna 7000 mensen. Dat komt overeen met onze inschatting dat zestig procent van de bewoners mee gaat doen."

De nog opvallend homogene samenstelling die de wijk Leidsche Rijn in afwijking van de uiteindelijke doelstelling kenmerkt, heeft Grobbee steeds minder problematisch voor de wetenschappelijke doeleinden gevonden. "Als onderzoeker ben je vrijwel nooit op zoek naar een representatieve afspiegeling van de Nederlandse samenleving. Zolang je maar kan waarmaken dat de relaties die je vindt in elke omgeving hetzelfde zijn, is er geen probleem."

Inmiddels maken zes promovendi voor hun onderzoek gebruik van de gegevens en het materiaal van de Leidsche Rijners. Ter illustratie hoe de gegevensbestanden van het Utrecht Health Project wetenschappelijk interessante munitie oplevert, noemt Grobbee een onderzoek naar de regelmatig waargenomen relatie tussen diabetes en depressie. "In wetenschappelijke kringen woedt een discussie over de vraag of depressie en diabetes veroorzaakt worden door eenzelfde onderliggend mechanisme of dat diabetici pas somber worden wanneer ze wéten dat ze diabetes hebben. Wij waren in staat drie groepen te vergelijken. Mensen die weten dat ze diabetes hebben, omdat de huisarts hen dat verteld heeft; mensen die dat nog niet weten, maar bij wie het bloedonderzoek uitwijst dat ze wel degelijk diabetes hebben; en mensen die een verhoogd risico hebben op diabetes. Bovendien konden we gegevens over de psychische gesteldheid van al deze mensen uit de vragenlijsten destilleren. Daardoor hebben we nu kunnen laten zien dat alléén mensen die de diagnose diabetes al hebben gehad, last hebben van depressieve gevoelens."

De belangrijkste aandachtsgebieden die het Juliuscentrum in het Leidsche Rijn Gezondheidsproject heeft aangewezen zijn de thema's luchtwegproblemen, infectieziekten, hart- en vaatziekten en psychische stoornissen. Hoogleraar Grobbee stelt echter met nadruk dat het Julius Centrum zich niet wil beperken tot het beantwoorden van concrete en actuele wetenschappelijke vragen. "Wij proberen zoveel mogelijk informatie te verzamelen. We kunnen immers niet voorzien welke vragen in de toekomst belangrijk zullen zijn, maar we willen wel in staat zijn die vragen dan te beantwoorden. Op het moment dat er bijvoorbeeld een nieuw geneesmiddel op de markt komt waar mensen allergisch op reageren, kunnen wij eenvoudig informatie van huisartsen en geneesmiddelengebruik koppelen. En als het nodig is, kunnen we onderzoeken of mensen met een bepaalde genetische constitutie er meer last van hebben dan anderen."

En dan nog blijken er altijd weer deelgebieden te zijn verwaarloosd, zo merkt Grobbee. Inmiddels is de vragenlijst al een aantal maal aangepast. Bij de volgende versie zal naar alle waarschijnlijkheid ook het eetgedrag aan bod komen. "Samen met het Rudolf Magnus Instituut voor neurowetenschappen willen we onderzoeken of genetische factoren bepalend zijn bij het eetgedrag van mensen. Snacken mensen in Leidsche Rijn veel? We hebben het helaas niet gevraagd."

Grobbee mikt nog steeds op een uiteindelijk databestand van tenminste 20.000 tot 30.000 personen. "Voor belangrijk genetisch onderzoek heb je die omvang echt nodig. Veel genetische varianten komen immers slechts bij een zeer klein percentage van de populatie voor." De hoogleraar hoopt dat het Leidsche Rijn Gezondheidsproject met een dergelijke groei ook zal winnen aan bekendheid binnen de universiteit. Grobbee ziet zijn databestand graag als een wetenschappelijke infrastructuur voor medici, maar zeker ook voor andere UU-medewerkers. "Ik denk dat onze informatie ook voor sociaal wetenschappers, geografen en onderzoekers uit andere disciplines interessant kan zijn."

Binnen het Leidsche Rijn Gezondheidsproject (LRGP) worden op dit ogenblik zes onderzoeken uitgevoerd. De betrokken wetenschappers maken allen gebruik van de informatie die de Leidsche Rijners beschikbaar stellen.

Dr. Cuno Uiterwaal is samen met dr, Kors van der Ent, kinderlongarts in het Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ), verantwoordelijk voor het zogenoemde Whistler-project, een onderzoek naar luchtwegproblemen bij pasgeborenen en kinderen. Het betreft een samenwerkingsverband van het Julius Centrum met de afdeling kindergeneeskunde van het WKZ en het Utrechtse Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS). Bij dit onderzoek zijn drie promovendi betrokken. Uiterwaal noemt het Leidsche Rijn Gezondheidsproject een ideaal kader voor zijn onderzoek, vooral vanwege de sterke verbintenis tussen wetenschappelijk onderzoek en de huisartsenzorg,

"In de eerstelijns gezondheidszorg vormen ademhalingziekten het grootste probleem. Preventie is daarom belangrijk. Binnen het Whistler-onderzoek willen we nagaan of we bij gezonde baby's kunnen voorspellen wie later ademhalingsproblemen gaat krijgen. Daarvoor moeten na de geboorte mogelijke voorspellende factoren worden gemeten. Dat zijn bijvoorbeeld algemene kenmerken van baby's, zwangerschapsgegevens, longfunctiemetingen, maar ook de gezondheid van gezinsleden.

"In Leidsche Rijn worden veel kinderen geboren waarvan de ouders deelnemen aan het gezondheidsproject. Wij vragen die ouders hun baby's te laten deelnemen in Whistler. Wij doen dan metingen bij de baby's en volgen ze gedurende hun jeugd. De kinderen zijn net als hun ouders LRGP-deelnemers en zo krijgen we automatisch informatie over ademhalingsproblemen waarvoor de kinderen hun huisarts bezoeken. Daarnaast houden ouders in Whistler dagboekjes bij over ademhalingsproblemen van hun kind en doen we ondermeer huisstofmetingen bij de gezinnen thuis. De duizenden Whistler-kinderen als zelfstandig cohort onderzoeken zou een te forse en mede daarom ook te kostbare onderneming zijn geweest. Dankzij het Leidsche Rijn Project kunnen we dit onderzoek nu toch doen."

De andere vijf onderzoeken:

-Onderzoek naar het voorspellen van risico op hart- en vaatziekten en de kwaliteit van behandeling (een promovendus, tevens huisarts in Leidsche Rijn)

-Onderzoek naar de relatie diabetes en depressie (een promovendus, samenwerking met de faculteit Farmaceutische Wetenschappen)

-Onderzoek naar de mogelijkheden voor strategisch onderzoek op het gebied van de public health, met speciale aandacht voor overgewicht. (een promovendus, samenwerking met de GGD Utrecht, IRAS/Diergeneeskunde en het Ministerie van Volksgezondheid)

-Onderzoek naar de effectiviteit van de behandeling van diabetes (een promovendus, samenwerking met de faculteit Farmaceutische Wetenschappen)

-Onderzoek naar de relatie tussen coronaire hartziekte en depressiviteit (een promovendus, samenwerking met het RIVM).

De luis in de Vinexpels

'Vierdegeldstroomonderzoek; geheel belangeloos op de zondagmiddag'. Zo betitelt hoogleraar economische geografie Oedzge Atzema het werk dat hij samen met collega Pieter Hooimeijer de afgelopen vijf jaar verrichtte voor de Leidsche Rijn Monitor. In deze jaarlijkse rapportage bracht hij trends en ontwikkelingen in de nieuwe Vinexlocatie in beeld.

"Wat mij altijd opvalt bij Nederlandse bouwprojecten is dat er vooraf enorm veel gediscussieerd wordt, maar dat het doodstil blijft wanneer de beslissing eenmaal genomen is. Alsof het dan helemaal in de handen van de projectontwikkelaars ligt en je vooral geen zand in die machine mag gooien. En dat terwijl het toch gauw vijftien jaar duurt voordat zo'n wijk een beetje op de kaart staat.

"Er was ook nooit goed onderzoek gedaan naar hoe een planningsproces van zo'n groot bouwproject in elkaar steekt. Het leek ons daarom interessant eens de vinger aan de pols te houden bij de ontwikkelingen in Leidsche Rijn. Wanneer je dat soort onderzoek op een onafhankelijke manier wilt doen, is daar moeilijk geld voor te vinden. Maar ik had het geluk dat het Utrechts Nieuwsblad graag nieuwe abonnees wilde werven in de wijk en dat adviesbureau Berenschot zich graag wilde profileren in Utrecht. Samen besloten we een jaarlijkse uitgave te maken van de Leidsche Rijn Monitor.

"Voor die rapporten heb ik samen met studenten continue onderzoek gedaan naar hoe de wijk zich ontwikkelt. We hebben daarvoor een bestand van zo'n 2000 adressen gemaakt. Aan de hand van de resultaten konden we de afgelopen vijf jaar een flink aantal kritische noten kraken. Zo constateerden we dat het bouwtempo veel te laag lag en ook dat het voorzieningenpeil volstrekt ontoereikend was. Dat laatste vind ik nog altijd onbegrijpelijk. Waarom is het niet mogelijk om de ontwikkeling van voorzieningen gelijke tred te laten houden met de woningbouw of de exploitatie van de voorzieningen voor te financieren en de kosten ten laste leggen op de nog te bouwen woningen?

"Er was jaarlijks veel belangstelling voor de monitor. We waren een beetje de luis in de pels van de gemeente en de projectontwikkelaars. Iets wat ons overigens niet door iedereen in Utrecht in dank werd afgenomen. Ze vonden ons maar wijsneuzen en soms lastposten.

"Het werk dat Hooimeijer en ik met veel liefde in onze vrije tijd hebben verzet, is echter ook wetenschappelijk van betekenis geweest. We hebben in de afgelopen jaar de vastgeroeste ideeën over de Vinexlocaties als icoon van truttigheid en burgerlijkheid flink aan de kaak weten te stellen. Die nuancering van de discussie vind ik een belangrijke taak van de wetenschap. Ons onderzoek heeft dit jaar geresulteerd in een artikel in een boeknummer van het sociologentijdschrift Mens en Maatschappij. In dat artikel laten we zien dat de gemeente gedwongen door financiële omstandigheden genoodzaakt was het woningbouwprogramma minder gedifferentieerd te maken. En dat had anders gekund. Want, ondanks het misschien suffe imago willen heus niet alleen gezinnen in Leidsche Rijn wonen. Ook andere bevolkingsgroepen in de stad Utrecht, zelfs studenten, tonen zich geïnteresseerd. Uit ons onderzoek blijkt bovendien dat Leidsche Rijn voor die groepen evenzeer een aangename leefomgeving is.

"Over het algemeen kun je zeggen dat de kindertijd van Leidsche Rijn nu voorbij is. Bewoners zijn erg tevreden over hun huis en ook de voorzieningen zijn nu grotendeels op orde. Maar de echte moeilijke projecten komen er nog aan. Je zou kunnen zeggen dat het puberen in Leidsche Rijn nog moet beginnen. Er is nu ruim een derde van alle woningen gebouwd, maar het grootste deel van het grondgebied is al in beslag genomen. De komende jaren komt het aan op verdichten en multifunctioneel grondgebruik. Dat betekent meer hoogbouw in plaats van al die rijtjeswoningen. Verder moet men een heus centrumgebied vormgeven. En komt dat grote groengebied, het Rijnsche Park, echt van de grond? Overigens, ook onder de bevolking komen ook steeds meer pubers voor. Is er voor hen in Leidsche Rijn een goede hangplek?

"Interessante vragen, maar ik ben bang dat wij bij die toekomstige ontwikkelingen waarschijnlijk wat minder de vinger aan de pols kunnen houden. In de eerste plaats is men bij het Utrechts Nieuwsblad met andere dingen bezig, nu de krant is overgenomen door het AD. Maar belangrijker is dat het eigenlijk niet meer kan door de toegenomen studie- en werkdruk aan de universiteit. Onderwijsroosters van studenten zijn zo dichtgetimmerd dat intensief onderzoek doen in het veld steeds moeilijker wordt. Ik zelf werk op zondag steeds vaker aan eerste en tweede geldstroomprojecten en het vierde geldstroomonderzoek schiet er bij in.

"Voorlopig was de Leidsche Rijn Monitor van vorig jaar de laatste papieren versie. Dit jaar komt er nog een interneteditie, waarbij we vergelijkingen maken met de Vinexlocaties Houten-Zuid en Vathorst bij Amersfoort. Of er dan nog een vervolg komt, weet ik niet. Zelf vind ik het erg jammer dat dit soort onderzoek niet meer kan. Als universiteit moet je toch ook je gezicht laten zien in de lokale en regionale gemeenschap waar je deel van uitmaakt. Maar ja, het is allemaal een kwestie van prioriteiten stellen, nietwaar?"

Langerak 1

Bart Gadella was een van de eerste vijftig pioniers in Leidsche Rijn. De universitair hoofddocent bij de departementen biochemie/celbiologie en gezondheidszorg landbouwhuisdieren van Diergeneeskunde vertrok begin 1999 uit Kanaleneiland. Hij woont in Langerak 1 met vrouw, dochter (7) en zoon (4).

Wat is prettig? "In de eerste plaats ben ik als bioloog erg blij dat de directe omgeving van mijn huis aan de Groenedijk, de oude trekschuitroute naar Gouda, nog steeds vrij groen is. Daarnaast hebben we, omdat ons blok huizen tot één van de eerste bouwprojecten behoorde, een sterke band opgebouwd met de naaste buren. Samen hebben we geprobeerd de kinderziekten van de wijk het hoofd te bieden. Het contact met die mensen die vaak eenzelfde gezinssamenstelling hebben en die opmerkelijk vaak ook in het onderwijs werkzaam zijn, ervaar ik als erg prettig."

Wat kan beter? "Niet veel. Ik ben enthousiast. Veel mensen klagen over het gebrek aan voorzieningen, maar ik zie dat er enorm veel verbeterd is. Er zijn ook steeds meer leuke dingen te doen, culturele festivals bijvoorbeeld. Langzaam sluipen de nadelen van verstedelijking er zelfs al in. Ik neem nu de eerste hangplekken waar."

Langerak-De Uithof? "Op de fiets, 13 kilometer in veertig minuten. Dan heb ik meteen wat lichaamsbeweging."

Langerak 2

Roy Meijer is persvoorlichter van de universiteit. Hij woont met zijn vriendin en drie dochters (8, 6 en 3) in Langerak 2. Vier jaar geleden verruilde hij Lunetten voor Leidsche Rijn.

Wat is prettig? "We hebben een goed en betaalbaar huis in een fijne buurt van gelijkgestemde mensen. Veel kinderen hebben zo'n beetje dezelfde leeftijd als onze kinderen. Dat is ideaal. Ze zitten bij elkaar op school en weten elkaar altijd wel te vinden wanneer ze willen spelen. Door die kinderen kom je vanzelf in contact met de ouders."

Wat kan beter? "Ik verbaas me werkelijk over sommige verkeerssituaties. Je verwacht dat er planologen zijn die goed nadenken over het inrichten van straten, maar daar blijkt weinig van. Bij de school is het een chaos van auto's en het nieuwe winkelcentrum was aanvankelijk heel lastig bereikbaar voor vrachtwagens met bevoorrading. Zelf moet ik, als ik me echt strikt aan de verkeersregels zou houden, 500 meter omrijden wil ik mijn eigen buurt verlaten."

Langerak-De Uithof? "Twee dagen met de fiets, twee dagen met de auto. Het hangt ervan af of de auto thuis nodig is. Met de fiets doe ik er 35 minuten over, met de auto 20."

Parkwijk

Margje van den Brink, werkzaam als bestuurssecretaresse bij het faculteitsbureau Letteren. Woont met man en twee dochters van bijna vier en bijna twee in Parkwijk. Verhuisde vijf jaar geleden vanuit de Utrechtse wijk Tolsteeg.

Wat is prettig in Leidsche Rijn? In ieder geval het huis. Dat is groot en comfortabel. Daarnaast ervaar ik het wonen in Leidsche Rijn als landelijk, terwijl ik toch erg dicht bij Utrecht zit. Ik kijk vanuit mijn huis op een brede sloot en een oude fruitboomgaard. Het dorpse en kleinschalige van De Meern en Vleuten combineren we hier met de gemakken van de grote stad.

Wat moet beter? Zelf heb ik niet veel te klagen, en ook voor mijn nog jonge kinderen is het hier prima, Maar ik zie wel dat sommige voorzieningen nog niet helemaal in orde zijn. Vooral voor de wat oudere jeugd is er werkelijk niets te doen, geen café, geen bioscoop, niets.

Parkwijk-binnenstad? Op de fiets in twintig minuten, heel goed te doen.

'Ik zit hier voor jou, ik cijfer mezelf weg'

Studiemaatjes bieden ruggesteun in moeilijke tijden

Nanda Hermus en Tania Rademaker zijn het erover eens dat hun eerste ontmoeting afgelopen april best spannend was. Tania: "Het was eigenlijk net een date. Je hebt een afspraak met iemand die je niet kent, en je moet met zijn twee‘n iets van de grond zien te krijgen". Maar het bleek al snel te klikken tussen de 'Studiemaatjes'-kandidaten. Nanda: "Degene die het gesprek zou begeleiden was te laat, en toen raakten wij eigenlijk vanzelf al met elkaar aan de praat"

In de knoop

Tania had zich opgegeven voor het project omdat ze een steuntje kon gebruiken bij haar studie. Ze is bezig met haar laatste jaar van de inmiddels opgeheven studie internationale economie en economische geografie. Een jaar of vier geleden raakte de 25-jarige met zichzelf in de knoop. "Ik zat niet lekker in mijn vel en ik kwam er maar niet uit. Toen ik eenmaal hulp had, is het eigenlijk geëscaleerd. Ik werd als 'borderliner' gediagnosticeerd en ben toen een periode door een diep dal gegaan."

Inmiddels gaat het weer goed met haar. "Mijn therapie heeft vruchten afgeworpen, ik ben nu overal vanaf en diagnosevrij. Met hulp van een studieadviseur en studiecošrdinator volgde ik een tijdlang een aangepast programma, maar nu ben ik weer voltijd bezig met studeren. Daarom ben ik aan het project mee gaan doen. Ik kan natuurlijk wel met mijn ouders praten, of met vriendinnetjes, maar die studeren allemaal niet, dus dat praat toch anders. Bovendien leek het me fijn om met een leeftijdgenoot over mijn studie te kunnen praten. De mensen met wie ik begon zijn inmiddels al afgestudeerd, dus die kom ik niet meer tegen."

De 24-jarige rechtenstudente Nanda zag in het project een manier om tegenwicht te bieden aan de zakelijke kanten van haar leven. "Ik ben zowel met mijn parttime baan als met mijn studie commercieel bezig. Daarom was ik op zoek naar sociaal vrijwilligerswerk om zo iets voor een ander te kunnen betekenen. Ik las hierover in het Ublad en het leek me wel wat. Ik stapte er heel blanco in, want ik wist niets van psychisch problemen. Nee, ik was niet bang om iemand te treffen die helemaal in de put zat, of helemaal de weg kwijt was. Ik ben juist altijd op zoek naar nieuwe dingen, ik houd wel van uitdagingen. Bovendien wist ik dat ik terug kon vallen op begeleiding en uiteindelijk altijd nee kon zeggen."

In ontwikkeling

Inmiddels zien de studentes elkaar zo'n twee tot drie keer per maand. Hun activiteiten vari‘ren van koffie drinken en over koetjes en kalfjes praten tot samen een middag in de bibliotheek zitten. Tania: "Dat laatste vind ik het fijnst, dat lijkt gewoon op wat je met studiemaatjes zou doen. Maar ik vind het soms nog best moeilijk om tegen Nanda te zeggen wat ik eigenlijk wil. We zitten nog in een ontwikkeling, we leren elkaar nog steeds kennen. Ik moet soms ook nog beter leren zeggen hoe ik het wil of wat ik prettig vind".

Dat blijkt geen probleem voor Nanda: "Voor mij is het heel duidelijk. Ik zit hier voor jou, ik cijfer mezelf weg, dus geef jij maar aan hoe jij het wilt. Het gaat mij er om dat Tania er iets aan heeft". Aan de andere kant vindt Nanda niet dat er heel duidelijk sprake is van een structuur van hulpgever en hulpvrager: "Het is natuurlijk geen echte hulpverlening, het is geen verzorging of zo. Het gaat gewoon om ondersteuning bij de studie."

Tania vult aan: "Het is ook niet zo dat psychische problemen altijd aanwezig zijn. Mensen zien al snel van die Hoog Catharijnetaferelen voor zich als ze denken aan psychische aandoeningen. Dat merkte ik bijvoorbeeld toen ik mijn vroegere studiegenoten en vrienden over mijn problemen vertelde, die reageerden soms raar. Maar je bent niet een psychiatrische pati‘nt, je bent een persoon met een psychische aandoening." Hermus valt haar bij: "Je moet voorkomen dat je het plaatje van een ziekte over een persoon plakt. Een kenmerk van borderlinestoornissen is bijvoorbeeld dat mensen hele impulsieve dingen doen. Dat heeft Tania juist helemaal niet. Je moet niet te veel vanuit een kader denken."

Tijd vrijmaken

De maatjes zijn tot nu toe tevreden over hun contact. Tania denkt dat het helpt dat zij en Nanda op elkaar lijken: "We zijn allebei open, direct, perfectionistisch, georganiseerd. Daardoor kun je dingen van elkaar herkennen, bijvoorbeeld het gestress rond tentamens of de ergernis over de universitaire chaos." Hermus denkt dat ook de openheid tijdens hun eerste gesprekken vruchten heeft afgeworpen. "We hebben in het begin veel gepraat over de verwachtingen die we allebei hadden en over Tania's achtergrond. Maar ik vond het in het begin ook best lastig hoor, soms vroeg ik me af wat ik nou eigenlijk het beste voor haar kon doen".

Voor Tania blijkt vooral de structuur van het project van belang. "Ook al zou ik meer studievrienden hebben, dan zou ik nog meedoen aan het project. Doordat ik weet dat het een project is, geeft het meer stabiliteit dan een gewone vriendschap. Nanda zal altijd tijd voor me vrijmaken. Met vriendinnen kun je daar niet altijd zeker van zijn, die hebben ook hun eigen dingen." Op de vraag wat voor Nanda het verschil is tussen haar relatie met Tania en die met haar vriendinnen blijkt Tania het antwoord te kunnen bieden: "Als Nanda een baaldag heeft, zal ze het daar met mij minder snel over hebben dan met vriendinnen. Ze zal het misschien wel vertellen, maar meer tussendoor, later. We praten meestal toch eerst over de studie."

De studentes zijn er nog niet over uit of ze elkaar ook zullen blijven zien nadat Tania dit jaar afstudeert. Maar een ding weet ze al wel: "Als ik in augustus afstudeer, dan ga ik dat zeker vieren. En we hebben al afgesproken dat Nanda dan op mijn buluitreiking komt".

Het project

Clary Staeb is initiatiefnemer en ŽŽn van de cošrdinatoren van het project Studiemaatjes van Humanitas. Zij koppelt studenten met psychische problemen aan studenten die zich hebben opgegeven als vrijwilliger. "De kracht van het project is dat studenten met een psychische handicap steun krijgen van gewone vrijwilligers, naast de hulp die zij kunnen krijgen van studieadviseurs en therapeuten", aldus Staeb. "Natuurlijk zijn professionele zorg en studieregelingen nodig, maar als je daarnaast vrijwilligershulp kunt bieden, wordt het allemaal wat menselijker. Het kan een opsteker zijn voor mensen die vastlopen: 'kennelijk vindt iemand het de moeite waard om mij een steuntje te geven'."

De bijzondere situatie waarin studenten zich bevinden, maakt het volgens haar zinvol om ze te laten ondersteunen door medestudenten. "Mensen met psychische problemen trekken zich vaak terug. Ze raken geïsoleerd urven soms letterlijk de deur niet meer uit. Voor studenten kan het dan prettig zijn om een maatje te hebben die weet wat het is om te studeren. Die af en toe samen met je naar de bieb gaat, die de zenuwen rond een tentamen kent, of het gedoe over bijbaantjes. Het doorbreekt die moeizame gang dat je alles zelf moet uitzoeken en oplossen."

Sinds september vorig jaar heeft Staeb zo'n tien 'koppels' tot stand gebracht. "Daarvan bestaan er nu nog zes. Dat is ook de bedoeling, de koppels gaan na uiterlijk een jaar weer uit elkaar. De hulpvrager is dan weer op gang, en de hulpbieder kan weer andere dingen gaan doen." Doel van het project is niet dat hulpvrager en hulpgever vrienden voor het leven worden, aldus de cošrdinator. "Vrijwilligers zijn vaak mensen die gedurende een bepaalde periode tijd hebben, met wie het goed gaat en die daarom vinden dat ze wel iets te delen hebben met een ander. Voor de vrager kan zo'n contact een manier zijn om de weg naar buiten open te breken."

Het komt voor dat contacten mislopen, beaamt Staeb. "Het risico van teleurstelling zit in het project gebakken. Je gaat uit van gelijkwaardigheid, maar dat is niet altijd waar te maken." Toch gelooft zij dat beide partijen "rijker" kunnen worden van het contact. "Hulpbieders leren van dichtbij hoe het is om zo'n handicap te hebben, van iemand die zijzelf hadden kunnen zijn. En voor hulpvragers kan het een bevestiging zijn, zo van 'zie je wel, ik kan het wel'. Overigens houden we voor vrijwilligers ook speciale bijeenkomsten, waarin dergelijke problemen besproken worden".

Geïntreeerden kunnen zich bij Humanitas melden. "Het zou leuk zijn om meer mensen van beide kanten op onze lijst te hebben, want dan valt er iets meer te kiezen. De voorwaarde voor hulpvragers is dat ze niet meer in de diepste crisis moeten zitten, ze moeten in principe in staat zijn om hun studie aan te kunnen. Vrijwilligers moeten zich van tevoren goed afvragen of ze echt in staat en bereid zijn om minimaal een half jaar en maximaal een jaar tijd en energie in het project te steken".

Meer info:http://www.humanitas.nl/afdeling/utrecht/

Op weg naar binnenstadscampus

Het laatste nieuws is dat de universiteit afkoerst op concentratie van de twee binnenstadsfaculteiten in één samenhangend gebied, zegt directeur Huisvestingsbeleid en -beheer Dries Berendsen. "Vorig jaar om deze tijd gingen we nog uit van de vorming van twee clusters in de binnenstad: een Letterencluster langs de Drift en een cluster van Rechten en Economie in het gebied tussen Janskerkhof, Achter Sint Pieter en Kromme Nieuwegracht. Alles werd echter anders toen bleek dat we het complex van de fraters van Utrecht aan de Nieuwegracht niet konden kopen. Niet alleen kwamen we daardoor opeens ruimte tekort, maar bovendien was nu ook ons plan van de baan om het fratercomplex en Kromme Nieuwegracht 80 achterlangs met elkaar te verbinden en daar een onderwijscentrum voor Rechten en Economie te creëren."

Intussen was de universiteit zich al elders in de stad aan het oriënteren en konden het Kantongerecht op Janskerkhof 13 en het monumentale pand Janskerkhof 12 op de hoek met de Drift worden gehuurd. Het eerste pand wordt het nieuwe onderkomen van de Utrechtse taalkundigen, terwijl Janskerkhof 12 bijkans ideaal is voor de economen, die hun kantoorruimte in Hoog Catharijne liever vandaag dan morgen verlaten. Omdat de universiteit naar alle waarschijnlijkheid ook in de Keizerstraat en langs de Drift over meer ruimte kan beschikken dan aanvankelijk was gedacht, was er alle reden om de plannen dit voorjaar bij te stellen. Daarom is nu nadrukkelijk gekozen voor één aaneengesloten universiteitsgebied in de binnenstad.

Berendsen: "Dankzij de medewerking van de SSH kunnen we tussen Drift en Keizerstraat zoveel panden verwerven dat we daar één groot onderwijscomplex kunnen gaan ontwikkelen met zalen van verschillende grootte. De grootste zalen zullen 200 zitplaatsen tellen en het complex zal door studenten van Letteren, Rechten en Economie gebruikt gaan worden. Dat onderwijscentrum ligt prachtig centraal tussen de panden aan Janskerkhof en Drift, waarin de staf van de verschillende instituten wordt gehuisvest. Het ligt ook precies tussen de twee bibliotheken, die allebei ingrijpend verbouwd gaan worden en elk 450 studieplaatsen zullen krijgen. Er ontstaat zo één grote binnenstadscampus, want we hebben straks nog maar twee panden die buiten dat gebied liggen: Achter Sint Pieter, maar dat ligt op loopafstand van het Janskerkhof, en de Bijlhouwerstraat waar Bestuurs- en Organisatiewetenschap gehuisvest blijft."

Het totale binnenstadsplan moet volgens Berendsen in 2012 zijn afgerond. "We beginnen met het aanpakken van Janskerkhof 12 en 13 zodat de nieuwe bewoners daar eind 2006 kunnen intrekken. Een jaar later kan Geschiedenis naar Drift 10 verhuizen. Tegen die tijd hopen we ook al een eind te zijn gevorderd met de verbouwing van de voormalige Universiteitsbibliotheek, waarheen de Letterenbibliotheek gaat verhuizen. Op de plaats waar de LB nu zit, komt een groot restaurant. Als het hele project is voltooid, zullen het complex aan de Trans en alle panden langs de Kromme Nieuwegracht zijn afgestoten, inclusief het vroegere Bestuursgebouw van de universiteit op KNG 29. Voor de meeste bewoners is al een nieuw onderkomen gevonden. Alleen voor het theater, dat rond 2010 zijn huidige behuizing aan Kromme Nieuwegracht 22 moet verlaten, denken we nog na over een alternatieve locatie."

Een romantische belvedère voor De Uithof

Vaticaanstad had de eerste, Wenen heeft er twee en die van de Universiteit Utrecht moet uniek worden. Het centrumgebied van De Uithof wordt als het aan het college van bestuur ligt straks omsloten door een belvedère.

Een bruisende stadswijk waar bewoners en bezoekers zich op vele plekken op hun gemak voelen en waar ze zich kunnen ontspannen. Zo moet De Uithof gaan worden als het ontwerp van landschapsarchitect Paul van Beek wordt uitgevoerd. Van Beek borduurt weliswaar voort op het nu ruim vijftien jaar oude stedenbouwkundig plan van de architecten Rem Koolhaas en Art Zaaijer, maar geeft er een heel nieuwe invulling aan. Voor Koolhaas en Zaaijer was De Uithof allereerst een werkwijk, waar na vijf uur en in het weekend niets gebeurde. Het plan van Van Beek houdt rekening met het groeiende aantal bewoners van De Uithof. Het meest opvallende detail is de komst van een zogenoemde stadswal van een meter hoog die zich rondom het dichtbebouwde centrumgebied slingert.

Het plan werd onlangs gepresenteerd door Aryan Sikkema, voormalig directeur Bouw van de UU. "Wij willen zoveel mogelijk trouw blijven aan het centrale uitgangspunt van het plan-Koolhaas: een duidelijk zichtbare afwisseling van gebieden met een dichte bebouwing, zoals het centrumgebied en de noordwesthoek, en blijvend groene gebieden. Die afwisseling is er nu ook al wel, maar in de huidige Uithof is de verblijfskwaliteit, zoals wij dat noemen, nog op veel plaatsen beneden de maat. Er zijn nauwelijks plekken, waar je op je gemak van het landschap kunt genieten. Wij willen de stadswal zo inrichten dat dat straks wel mogelijk wordt. Vandaar dat we hebben gekozen voor de benaming belvedère." De wal krijgt uiteraard een wandelpad met bankjes erlangs, maar in de plannen is op de bredere delen ook voorzien in een zwembad, tennisbanen en andere faciliteiten voor sport en spel. "Het moet echt een gebied worden waar mensen graag verblijven, omdat ze er de ruimte en het landschap op een unieke manier kunnen beleven."

Ook in het centrumgebied zelf kon de leefbaarheid wel een oppepper gebruiken, vonden de plannenmakers. Om die reden ontwierpen zij in samenhang met de nieuwe busbaan een bruisend stadshart. De ruimte tussen de bibliotheek, Spar en The Basket wordt een levendig plein met banken, marktkramen en met als pièce de résistance twee schuin aflopende waterpartijen, waar de bussen tussendoor rijden. Dat plein met grootsteedse allure loopt naadloos over in een lommerrijk wandelgebied op de plaats van de huidige Genèvelaan, dat via een opening in de stadswal rechtstreeks naar de ingang van de botanische tuinen leidt.

Om dat gebied beter toegankelijk te maken zal het Educatorium op die plek een extra in-, en uitgang krijgen. De hoop van de ontwerpers is dat het gebouw daardoor meer gebruikt zal gaan worden voor concerten, lezingen en andere culturele en sociale activiteiten. Of er in het centrumgebied veel meer winkels zullen komen, betwijfelt Sikkema. "Ook op termijn zal De Uithof daarvoor onvoldoende permanente bewoners hebben. Dat betekent dat winkels het moeten hebben van medewerkers en studenten die hier maar een deel van het jaar komen en dan ook nog vaak maar drie of vier dagen per week. Dat is te weinig om een goede omzet te draaien."

Hoewel de nadruk in de eerste fase vooral op het centrumgebied ligt, hoopt Sikkema dat in een latere fase ook de leefbaarheid in de andere bebouwde delen van De Uithof zal worden aangepakt. "In de noordwesthoek komt tussen het Minnaertgebouw en het gebouw van Aardwetenschappen een nieuwe entree voor het daar te vormen onderwijscentrum, en ook voor de andere gebieden staan plannen op stapel. Maar gegeven de beperkte financiële ruimte wordt nu prioriteit gegeven aan het centrumgebied, omdat dat het drukste gebied is, waar bovendien het gros van de studentenwoningen komt te staan. De bedoeling is om al volgend jaar de Genvelaan aan te pakken. Een jaar later hopen we het stadsplein en het eerste stukje van de stadswal aan te leggen."

Bart Stapert

Xander Bronkhorst,

Wat er in New Orleans is gebeurd, doet mij nog elke dag pijn. Ik heb zolang in die stad gewoond en vooral ook zoveel ge•nvesteerd in de arme wijk St. Thomas. Dat is allemaal weg. Veel van mijn vrienden en kennissen zijn nog steeds niet in de stad teruggekeerd. Mijn voormalige secretaresse zit met vijf kinderen ergens in Texas met helemaal niets. Wat 9/11 was voor de wereld is Katrina nu voor New Orleans: je hebt een before en een after. Voor mijzelf is het alsof mijn ouderlijk huis is afgebroken.

De ramp kwam op een moment dat ik nog steeds afstand aan het nemen was van de Verenigde Staten. Ik kwam vijf jaar geleden terug, omdat ik weg wilde uit de hectiek. Maar eenmaal terug voelde ik een soort onrust. Ik miste de directe relevantie van mijn werk in de VS. Toen ik een keer terug was in New Orleans, zag ik op weg naar mijn hotel hoe een jongen uit mijn oude wijk werd gearresteerd. Hij herkende me en riep 'there is my lawyer'. Het werk ligt daar voor mij voor het oprapen, hier moet het uit mezelf komen.

Ik vind het vrij lastig om me te concentreren op het proefschrift dat ik hier in het Willem Pompe Instituut schrijf. Mijn tijd werd lange tijd opgeslokt door andere dingen. Zo zag ik mij gedwongen twee doodstrafzaken weer op me te nemen, omdat mijn opvolger in Amerika erg weinig bleek uit te voeren. Hier in Nederland werd ik gevraagd voor allerlei praatjes. Langzaam leer ik nu om nee te zeggen, maar dan nog blijft het voltooien van dat proefschrift een erg zware dobber voor me. Ik heb natuurlijk het voordeel van een jarenlange praktijkervaring, ik weet precies wat ik wil vertellen. Maar als wetenschapper word je geacht anders te studeren dan een advocaat die de bruikbare dingetjes uit een tekst pikt. Maar ik klaag niet, ik vind de uitdaging van het schrijven van een proefschrift nog steeds prachtig, al heb ik het mezelf misschien niet gemakkelijk gemaakt door met een ere-doctoraat aan de universiteit te gaan werken. Die titel heb ik natuurlijk voor hele andere dingen gekregen, maar nu vind ik dat ik me ook in wetenschappelijk opzicht echt moet waarmaken.

In mijn proefschrift zal ik een analyse maken van de rol van de advocaat in het Amerikaanse grondrecht en die onder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. En dan zie je enkele Amerikaniserende tendensen in Europa. Ook hier wordt steeds meer van een advocaat verwacht. De officier van justitie is een crimefighter die zich minder dan voorheen bekommert om de rechten van de verdachte. De advocaat moet op de juiste momenten in het proces gaan 'piepen', wil hij zijn cli‘nt niet tekort doen.

Op zich heb ik niet zoveel problemen met het verschuiven van verantwoordelijkheden naar de advocaat, maar die moet dan wel capabel zijn en ook door het systeem in staat worden gesteld die verantwoordelijkheid op zich te nemen. Ik vind het kwalijk dat het risico steeds groter wordt dat het falen van een advocaat op het bordje van de verdachte komt te liggen. Die aandacht voor het machtsevenwicht tussen het individu of de staat is misschien wel de rode lijn in alles wat ik doe. Voor mij zijn mensenrechten regels voor hoe je als mensen met elkaar omgaat, en voor hoe je als overheid of rechtssysteem met mensen omgaat.

Ook als voorzitter van Amnesty laat ik mij leiden door machtskritiek, maar mijn belangrijkste streven is om het activisme van de organisatie weer een impuls te geven. Op lokaal niveau blijkt dat mensen geen zin meer hebben in die soms weinig inspirerende groepsbijeenkomsten. Vooral jonge vrijwilligers werken liever aan concrete projecten. Veel mensen spreken over de ongeïnteresseerdheid van de jeugd, maar ik weet zeker dat die jongeren nog wel warm lopen voor mensenrechten. In feite hebben we het over een stelsel van normen en waarden, veel jongeren zijn daar juist in deze tijd naar op zoek.

Op landelijk niveau moeten we oppassen dat we door alle professionaliteit niet al te gesettled raken. We moeten voor ogen blijven houden dat we een actieorganisatie zijn en niet het ministerie van mensenrechten. Dat betekent dat we ook in Nederland wat vaker en luider onze stem moeten laten horen, zeker nu het ook hier bergafwaarts gaat met de mensenrechten. Wanneer je wilt voorkomen dat het bewustzijn van mensenrechten wordt uitgehold, zul je als Amnesty daarom ook iets moeten zeggen over toenemende discriminatie of de Nederlandse anti-terrorismewetgeving.

Ik hoop dat ik door mijn achtergrond in staat ben veranderingen acceptabel te maken. Ik kom uit een onverdachte hoek, dat helpt. Ik ben zelf in mijn jeugd begonnen binnen het groepswerk en heb voor mijn vertrek naar de VS op alle niveaus in de organisatie wat gedaan. Bovendien heb ik mij als advocaat gespecialiseerd in het meest klassieke mensenrechtenthema: de doodstraf. Daardoor ben ik misschien bij uitstek de persoon om de trend te verdedigen om Amnesty niet alleen uitspraken te laten doen op het gebied van de klassieke mensenrechten, maar ook bijvoorbeeld over sociaal-economische, vrouwen- en homo-rechten. Dat blijkt telkens weer noodzakelijk om Amnesty relevant en geloofwaardig te houden.

Opmerkelijk genoeg komt Amnesty vanwege die opstelling nu van meerdere kanten onder vuur te liggen. We krijgen kritiek omdat we ons klassieke programma zouden verwaarlozen door ook naar andere mensenrechten te kijken, terwijl bijvoorbeeld de bescherming tegen martelen juist nu veel aandacht vraagt. Tegelijkertijd zijn we in conflict met staten waarvan we misschien eerder dachten dat ze altijd aan onze kant stonden en waarvan veel inwoners onze thema's ook niet meer zo vanzelfsprekend vinden. De VS, in veel opzichten de grootste voorvechter van mensenrechten, moeten we aanspreken op de toestanden in Guantanomo. En het zal niet lang meer duren voordat Nederland voor het eerst als schender van mensenrechten zal worden opgenomen in ŽŽn van onze jaarboeken.

Zelf ben ik niet eens zo ontevreden met die meer controversi‘le rol. Amnesty moet weer een luis in de pels zijn. In de koude oorlog vonden de communisten ons rechts en noemden de Verenigde Staten ons crypto-communistisch. Wanneer je van twee kanten wordt bekritiseerd, doe je iets goed.

Of dit voorzitterschap nu de directe relevantie biedt waar ik naar op zoek was? Nou, het is erg leuk en nuttig, maar het is natuurlijk nog wel een paar stappen verwijderd van het met je handen in de modder staan, zoals ik dat in Amerika deed. En daarom overweeg ik nu serieus een overgang naar de advocatuur te maken. Daar ligt toch mijn hart. Maar eerst moet die molensteen van dat proefschrift maar eens van mijn nek.

Zestig jaar liefde binnen het USKO

Diet Groothuis,

Heden

Maartje Noorman, vierdejaars biomedische wetenschappen, viool

HARTJE Derek van Dam, derdejaars sociale geografie en planologie, cello

"Na het concert in december 2004 was er feest. Opeens vielen we elkaar op. Daarvoor had ik nooit aan hem gedacht als mogelijk vriendje. We hebben buiten staan zoenen. Dat hebben we twee weken stil kunnen houden, niemand had ons gezien." "Het zoenen was leuk maar ik heb er tijdens de kerstvakantie niet steeds aan gedacht. Ik was niet tot over mijn oren verliefd. In januari ging het USKO een week op kamp naar St.Michielsgestel. De hele dag de Johannespassion instuderen, van de buitenwereld afgesloten, geen mobiel bereik, 's avonds de bar. We brachten steeds meer tijd samen door. Pas aan het eind, na het kampconcert, bracht ik haar thuis en was het aan."

Derek en Maartje zijn een typisch USKO-stelletje. USKO-stelletjes vinden elkaar tijdens baravonden na de wekelijkse repetitieavond, op de jaarlijkse buitenlandse tournee of op het Bachkamp in januari. Ze houden van klassieke muziek, want daarom zijn ze ooit op het USKO gekomen en ze houden van gezelligheid. Klassieke muziek en gezelligheid zijn de pijlers van het koor en orkest, daarover zijn Maartje en Derek het eens: "Misschien dat een bepaald type mensen afkomt op het USKO? Er zijn natuurlijk sowieso niet veel studenten die van klassieke muziek houden, laat staan van Bach." Het USKO heet een geweldige huwelijksmarkt te zijn. Volgens bepaalde statistieken vindt één op de drie Uskieten een relatie binnen het koor en orkest. Hoe komt dat? Maartje: "Je brengt relatief veel tijd samen door, wekelijkse repetities, gala's, feesten, samen op tournee. Je leert elkaar goed kennen." Derek: "We zien elkaar nu niet meer als USKO. In het begin wel." Het toverwoord 'gezelligheid' blijft maar vallen. Het plezier van samen muziek maken wordt er door verveelvoudigd, lijkt het. "Ik speel met meer plezier omdat ik het samen met leuke mensen doe. En ik ga elke week met plezier naar de repetitie omdat het daarna gezellig is in de bar. Dat maakt de verplichting minder erg, ook als ik eens geen zin heb" zegt Derek. Zijn zij een van die blijvende Usko-stellen? "Natuurlijk" roept Maartje met een knipoog. Derek: "Over 25 jaar verwachten we weer een telefoontje van het Ublad."

Jaren tachtig

Maarten Olthof, studeerde biologie, ontwikkelingswerk/spirituele reizen Nepal, tenor

HARTJE Arnoud van den Eerenbeemt, studeerde Noors, medisch lexicograaf, tenor

Als ik binnenkom, staan de twee uit volle borst het Schicksalslied van Brahms te zingen voor de fotograaf. Arnoud: "Dit is ons 'relatielied'. Toen Maarten in 1981 bij het USKO kwam, heb ik de noten met hem bij mij thuis ingestudeerd. Ik had niet echt een oogje op hem maar de eerste avond dat hij kwam, heb ik wel een geweldig veelgangendiner gemaakt. Rond elf uur was de eerste fles wijn leeg. Maarten stond erop alsnog noten te studeren." Een mooi pand aan de Oudegracht is de thuisbasis van Maarten en Arnoud die bijna 25 jaar samen zijn. Maarten: "Elk half jaar zingen we dit lied van Brahms, waarmee we ons verbonden voelen. Geen vrolijk lied maar het eindigt hoopvol." Geen van twee‘n had weet van de reputatie van het USKO op het gebied van de liefdesmakelaardij. Maarten en Arnoud: "Wij gingen gewoon bij het koor vanwege de muziek." Arnoud: "We zijn heel gelukkig samen. Maarten is buitengewoon romantisch aangelegd. We zijn erg blij dat we elkaar bij het USKO ontmoet hebben. Het speciale van het USKO is dat je er intensief omgaat met mensen met uiteenlopende opvattingen en gebruiksaanwijzingen. Het is een uitstekende sociale leerschool, ik vond het USKO meer vormend dan mijn studie." Maarten: "Het is bovendien bijzonder om samen met meer dan honderd mensen een prestatie te leveren, de uitvoering van een groot muziekwerk. Eerst met je eigen stemgroep, dan met het koor en tot slot met het orkest erbij in een steeds scherpere concentratie. Dat is USKO: die enorme saamhorigheid. Je hebt ŽŽn doel voor ogen: het concert. De gezelligheid komt daarbij maar is niet het fundament." Arnoud: "Bijzonder is ook de openheid, iedereen mag meedoen met het koor. Al heb je een stofzuigerstem, de anderen tillen je er doorheen."

Zingen bij het USKO heeft hun leven blijvend beïnvloed. Maarten: "Elk echtpaar heeft een eigen taaltje, het onze kent veel zinsneden uit Bachpassies die we te pas en te onpas gebruiken. Tijdens lange autoritten zingen we de passiemuziek mee, ongeacht het jaargetijde. Ik ken geen muziek zo goed als de stukken die we jarenlang bij het USKO hebben gezongen."

Jaren zestig

Tom Ruigrok, studeerde biochemie, emeritus hoogleraar experimentele cardiologie, dwarsfluit en pauken HARTJE Lideke Ruigrok-van der Wielen, studeerde culturele antropologie, viool

Lideke: "Toen ik lid werd ging Tom net weg bij het USKO. De wachtlijsten waren lang, hij was afgestudeerd. Veel studenten wilden bij het USKO spelen dus hij moest zijn plaats in het orkest afstaan." Tom vult aan: "Ik bleef af en toe de presentatie van de Bonte Avond tijdens de Bachkampen doen. Daar hebben we elkaar in 1966 ontmoet." Lideke: "Het heeft nog een tijd geduurd voor het iets werd. Op een gegeven moment ging ik op reis met een vriendin en twee vrienden. Tom stuurde me prachtige, lange brieven. Hij vond het maar niks dat ik met andere mannen op pad was."

Waarom het USKO? Tom: "In 1948 had ik als jongetje meegezongen in het jongenskoor bij een Mattheuspassie. Ik zat achter de dwarsfluiten en dacht: ooit wil ik fluitspelen in de Mattheus." Lideke: "Ik wilde viool spelen. Ik werd er koud van dat ik zomaar de Mattheus mocht spelen en dat ook nog goed bleek te kunnen. Al vond ik de eerste repetities zo eng dat ik maar zo'n beetje deed alsof ik speelde."

Tom: "De sfeer was toen serieuzer. Op kampen mocht bijvoorbeeld niet gedanst worden, dat vonden sommigen niet samengaan met klassieke muziek. Rond 1965 veranderde dat. Op zondagmorgen woonden veel USKO-leden de zogenaamde kampdienst bij die geleid werd door een vergevorderde theologiestudent. Daar gingen de katholieken, waar ik er één van was, niet heen. Wij liepen naar de mis in Doorn. De sfeer in het USKO was heel protestant hoor." Lideke: "Iedereen wist nog waar de Bachpassies over gingen. Later ging de dirigent eerst het bijbelverhaal uitleggen. Ik weet nog dat iemand na de repetitie aan hem vroeg: 'hoe liep dat af met die Jezus'?" Sommige dingen gingen juist gemakkelijker. Een paukenist haakte vlak voor een concert van het Weihnachtsoratorium af. De dirigent droeg Tom op hem te vervangen, al speelde hij helemaal geen pauken. Tom speelt nu dus ook pauken. Het USKO-lidmaatschap blijkt een levenslange aangelegenheid. Lideke: "Soms bellen mensen op die we nauwelijks nog kennen en jaren niet gezien hebben. Dan willen ze langskomen. Aan de andere kant: we zijn ook de grootouders van Anna, die twee USKO-ouders en vier USKO-grootouders heeft. Dat is wel bijzonder natuurlijk!"

'Er zijn gewoon heel veel oud-Uskieten'

Ridder Alkemade duikt in de historie van het USKO

"Opvallend aan het Utrechts Studenten Koor en Orkest is de tolerantie. Het USKO is veel toleranter dan welke andere vereniging die ik ken. De wonderlijkste types hebben hier door de jaren heen onderdak gevonden." Aan het woord is Frans Alkemade, fysicus en al ruim twintig jaar USKO-pianist en sinds april Ridder in de Orde van Oranje Nassau vanwege zijn werk voor USKO en R-USKO, de reŸnistenvereniging. "Wanneer ik er mee stop weet ik niet, maar in elk geval als mijn dochter, nu acht, bij het USKO gaat", zegt Alkemade, wiens vrouw eveneens oud-Uskiet is. "Ik hou van de muziek maar ook van de uitbundige groepstoestanden, de sfeer, het tot diep in de nacht doorfeesten. Ik heb het R-USKO mee opgericht omdat ik met veel mensen contact had gehouden en ze weer eens bij elkaar wilde brengen. Onze maatschappij kent een bepaald soort vrolijke en onbezorgde vrijheid eigenlijk alleen tijdens de studententijd. Die omstandigheden wilde ik - al was het voor een paar dagen per jaar - herscheppen, ook voor drukke dertigers, veertigers en ouder. Het werkt: tijdens de concertreisjes en muziekweekenden herleeft de authentieke USKO-sfeer, soms tot in detail."

"Een tweede USKO kenmerk is de grote verscheidenheid. De ergste corpsballetjes zitten naast de grootste pluizen. Mensen van alle gezindten en geaardheden, gelovigen en ongelovigen, maken samen muziek. Dat is vanaf de oprichting het handelsmerk van het USKO geweest. We zijn bijna vergeten wat het is, maar zestig jaar geleden was Nederland een extreem verzuild land. Dat gold ook voor studenten. Katholieken gingen bij Veritas, gereformeerden bij SSR, studenten van goede komaf bij het Corps of UVSV, etc. Echt open verenigingen kwamen nauwelijks voor. In 1945, vlak na de oorlog, wilde men verbroederen en kon dirigent Hans Brandts Buys het USKO oprichten. Hij had echte idealen: muziek maken, vooral Bachmuziek, met allerlei soorten mensen in een open, toegankelijk gezelschap. Niet lang na de oorlog ging hij met het USKO naar Duitsland op tournee, dat was ongekend in die tijd."

De na-oorlogse openheid in studentenland houdt echter geen stand, vervolgt hij. De traditionele studentenverenigingen, verenigd in De Federatie, proberen al snel het USKO te marginaliseren. Frans: "Dat liep hoog op. De Federatie wilde niet dat er zo'n groot, onafhankelijk gezelschap bestond buiten hen om, dat ook nog eens nihilisten verwelkomde. Nihilisten waren studenten die niet bij de Federatie hoorden." Corps en UVSV proberen hun eigen leden te dwingen het USKO-lidmaatschap op te geven, op straffe van royement. In 1950 wordt het USKO zelfs een dag opgeheven. Maar al hebben de verenigingen veel invloed, USKO-leden blijken vaak meer solidair met het USKO dan met hun eigen gezelligheidsvereniging. Ook de universiteit en het stadsbestuur bemoeien zich ermee: 'Het was zowel in de academische wereld als binnen de burgerij niet onopgemerkt gebleven dat de verenigingen met hun arrogante en dictatoriale houding bijna iets zo moois als het USKO te gronde hadden gericht en daarmee ook het voor de stad en universiteit zo prestigieuze Bach-festival in gevaar hadden gebracht.' (USKO lustrumboek 1995). Sindsdien heeft het USKO-bestaan nooit meer z— aan een zijden draad gehangen. Er waren wel de nodige crises, zegt Alkemade. Financiële kwesties, ruzies met USC of KOSMU (het overkoepelend orgaan voor studentmuziekgezelschappen), conflicten tussen bestuur en dirigent of tussen USKO-leden en bestuur: brandjes, die keer op keer worden geblust. "Het grote voordeel van studentenconflicten is dat ze snel verdampen. Na een paar jaar zijn alle betrokkenen verdwenen. Iemand wordt tandarts in Zwolle, wat zou die zich verder druk maken?"

Daar staat tegenover dat duizenden USKO-vrienden en oud-leden het koor en orkest een warm hart toedragen. Dat blijkt bijvoorbeeld in 1966. Tijdens een Italië-tournee kunnen door sneeuwval de bussen niet rijden en het hele USKO moet het vliegtuig terug nemen. Het tekort van 13.000 gulden wordt binnen korte tijd weggewerkt met steun van de achterban.

Het huidige USKO verschilt niet wezenlijk van dat uit 1946, denkt Alkemade. Er wordt nu meer gefeest maar de grondslagen uit de begintijd gelden nog steeds: Bach, tolerantie en een grote toegankelijkheid. Beroemde musici, sommigen met internationale carrières, zijn ooit in het USKO begonnen. Enkele grote namen: Herman van Veen, bas Max van Egmond, sopraan Elly Ameling, alt Jard van Nes, assistent-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest Otto Tausk. Volgens Alkemade is dit niet specifiek voor het USKO: "Het USKO heeft aan de wieg gestaan van veel muziekgezelschappen en muzikale carrires, en grote groepen studenten met klassieke muziek in aanraking gebracht. Maar elk gezelschap waar veel mensen in en uitstromen levert beroemde mensen op. Er zijn gewoon heel veel oud-Uskieten."

Concerten

Er staan in het kader van het lustrum nog twee concerten op het programma

Op vrijdag 25 november in de Sint Bavohumaniora aan de Reep 4 in Gent en donderdag 8 december in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht Aanvang van de concerten is: 20.15 uur Prijzen: 13 euro, met korting: 8 euro (Student, CJP, UPas) Op het programma staan: C. Saint-Sa‘ns: `Danse Macabre`F. Poulenc: `Gloria`P. Pleyers: `Song of Joys` (opdrachtcompositie) L. Bacalov: `Misa Tango`. Het koor van het USKO is ook nog op zoek naar mannenstemmen. Iedereen met passie voor het repertoir is welkom; auditie doen is niet nodig. Kijk voor meer info op www.usko.nl.

Er zijn opleidingen die niet perse aan een universiteit thuishoren

De afgelopen maanden werd driftig gezaagd aan de stoelpoten van het binaire stelsel van hoger onderwijs met aan de ene kant universiteiten en aan de andere kant hogescholen. Hoewel het verlenen van de doctorstitel in ons land is voorbehouden aan universiteiten, pakte de Fontys-hogeschool dit voorjaar provocerend uit met een paginagroot vacature-overzicht van promotieplaatsen. PvdA-leider Wouter Bos riep kort daarna tot ergernis van de universiteiten zelfs op tot het volledig weghalen van de schotten tussen wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs. Hoe moet dat verder?

Hogescholen willen graag universiteitje spelen. Met die opmerking kan de wens van veel instellingen in het hoger beroepsonderwijs om zelf onderzoek te mogen doen, gemakkelijk worden afgedaan als een soort penisnijd. Toch kunnen hogescholen wel degelijk serieuze argumenten aanvoeren. De Bologna-verklaring komt er immers op neer dat al het hoger onderwijs in Europa moet zijn ingericht volgens de drietrapsraket bachelor-master-promotie. Waarom gaan we in het Nederlandse binaire stelsel dan niet all the way en brengen we die drie fasen ook binnen hogescholen aan. Dat vraagt onder andere de voorzitter van de Fontys-hogescholen Norbert Verbraak zich hardop af.

Frans Leijnse, lector aan de Hogeschool Utrecht en oud-voorzitter van de hbo-raad sluit zich hierbij aan. Hij ziet hierin een uitgelezen mogelijkheid om van de vaak genoemde Europese - en daarmee ook Nederlandse - kennisparadox te verkleinen. Deze houdt in dat er veel en goed wetenschappelijk onderzoek is waarmee weinig wordt gedaan in het bedrijfsleven en de maatschappij. Door de introductie van toepassingsgericht onderzoek zouden hogescholen hun studenten beter kunnen opleiden tot de kennis- en innovatiegerichte werknemers, waaraan ons land behoefte heeft, en daarmee tegelijk een belangrijke bijdrage leveren aan de ambities die de Europese leiders in hun Lissabon-doelstellingen neerlegden.

Vijf jaar geleden is Den Haag met de instelling van het lectoraat al enigszins tegemoetgekomen aan de wensen van de hogescholen. Maar het gaat hen lang niet snel en ver genoeg. Hogescholen moeten ook onderzoek kunnen doen en daar is uiteraard extra geld voor nodig. De universiteiten huiveren misschien vooral bij het vooruitzicht de nu al schaarse middelen met meerdere partijen te moeten delen. Maar daarnaast vinden zij dat de opleiding tot onderzoeker thuishoort aan een wetenschappelijke instelling, daar waar een werkelijke onderzoekstraditie bestaat.

De vraag is echter of door de universiteiten geen achterhaalde stellingen verdedigd worden, zoals Wouter Bos in zijn rede ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar in Groningen suggereerde. Ook hij pleitte voor het opengooien van de luiken. 'Of een hogeschool dan toegepast onderzoek doet, een universiteit een beroepsopleiding biedt of beide gefuseerd zijn tot één instelling maakt me niet uit.'

Even waardevol

In Utrecht is de afgelopen maanden op meerdere niveaus gediscussieerd over de toekomstige verhouding tussen wo en hbo, maar duidelijk is dat de vergaande opvatting van Wouter Bos hier niet veel handen op elkaar krijgt. Ook aan een fusie à la Amsterdam bestaat in Utrecht geen enkele behoefte. De colleges van bestuur van UU en HU hebben elkaar gevonden in de visie dat goede samenwerking van het grootste belang is, maar dat het binaire stelsel voorlopig goed functioneert en geen aanpassing behoeft. Recent is een aantal premaster trajecten gestart voor hogeschoolstudenten die willen instromen in een universitaire master, terwijl UU-studenten al langer een hbo-minor in onder meer de journalistiek volgen; er is een gezamenlijk studieloopbaancentrum in de maak en om tegemoet te komen aan de behoefte van de hogeschool aan meer gepromoveerde docenten creëert de UU de komende jaren vijftig promotieplaatsen voor HU-docenten.

Een kleine rondgang langs Utrechtse docenten lijkt de visie van de colleges van bestuur te ondersteunen. Alle geïnterviewden constateren dat er een fundamenteel verschil is tussen academisch en hoger beroepsonderwijs. "In onze master met hbo- en universitaire instroom blijken veel stereotypen te kloppen", zegt informaticus Twan Maintz. "De hbo'ers zijn meer hands on en praktisch ingesteld, terwijl de academische vaardigheden beter ontwikkeld zijn bij de universitair bachelor." Andries Koster, docent-onderzoeker bij Farmacie valt hem bij: "Bij het hbo ligt de nadruk op het correct en professioneel kunnen toepassen van methoden en technieken; bij het academisch onderwijs meer op het kritisch reflecteren daarop en op het verder ontwikkelen van methoden."

Alleen al om die reden verdienen de verschillen tussen beide opleidingen gehandhaafd en zelfs positief gewaardeerd te worden. Koster: "Voor mij zijn goede hbo'ers even waardevol als goede academici, maar ze zijn wel verschillend." Hoogleraar taal- en communicatie Paul van den Hoven is zelfs bang dat het bama-stelsel leidt tot het verwateren van het 'evidente onderscheid' tussen het profiel van een beroepsgerichte studie na een havo-opleiding en een academisch gerichte studie na een vwo-opleiding. Hij hekelt de door HU-lector Frans Leijnse verdedigde opvatting dat hbo'ers pas een volwaardige opleiding zouden hebben als ze een academische mastertitel hebben behaald. "Een hbo-bachelor heeft al een afgerond zelfbeeld, hij is iemand die zo de arbeidsmarkt op kan, daar kan de universiteit met haar bachelors nog iets van leren."

Fuseren

Hij pleit duidelijk voor handhaving van het binaire stelsel. De grote vraag is of universiteit en hogeschool dan ook in hun huidige vorm moeten blijven bestaan of dat een fusie toch meer voor de hand ligt. Algemeen wordt erkend dat er binnen het academische terrein studies zijn die wellicht net zo goed van een hbo-predikaat kunnen worden voorzien en vice versa. Ook zijn er hbo-studenten die misschien beter tot hun recht komen op de universiteit en omgekeerd. In het bama-stelsel zitten bovendien impulsen die het onderscheid verder verkleinen: universiteiten bieden bijvoorbeeld professionele masters aan, hogescholen kijken naar het laten accrediteren van wetenschappelijke, onderzoeksgerelateerde masters. Sommigen zien in een fusie van de twee instellingen dan ook juist een waarborg voor het helder houden van de verschillen. Onder één paraplu zou je beter het duale karakter tot uitdrukking kunnen brengen.

Van den Hoven kan niet ontkennen dat hij wel eens heeft gedacht aan de verlokkingen van een fusie, maar dan vooral omdat hij ziet dat de huidige situatie leidt tot allerlei 'formalistische belemmeringen' wanneer samenwerking en integratie van opleidingen juist wel zeer gewenst is. "Op het thematische niveau van een opleiding, en op het individuele niveau van een student, zijn er een aantal gevallen te bedenken waarbij je over die strikte grenzen wilt heenstappen. Wanneer je bijvoorbeeld een organisatievorm wilt opzetten voor een relevant samenwerkingsverband tussen opleidingen dan blijkt dat enorm lastig, kan ik uit ervaring vertellen. En als dat eenmaal is gelukt, zit je met studenten die niet op dezelfde manier aan de start staan. Aan een master theaterdramaturgie doen wo-bachelors en hbo-bachelors mee. De eerste groep heeft wel studiefinanciering, de tweede groep niet. Het zou mij een lief ding zijn als dat allemaal wat gemakkelijker werd gemaakt. Ik weet niet of een fusie dat kan oplossen, maar het is nu zo dat samenwerking die nodig en wenselijk is, vaak op enorm veel obstakels stuit."

Andries Koster vindt een fusie voorbarig. "Die lijken toch vaak op windowdressing door bestuurders. Er kan beter een goede analyse gemaakt worden van de aard van de verschillende opleidingen, om vervolgens na te gaan welke opleidingen op welke wijze op elkaar aansluiten. Samenwerking waar relevant en gewenst, leidt tot een geleidelijke verkenning van de mogelijkheden en onmogelijkheden."

Bas Levering, docent-onderzoeker algemene- en orthopedagogiek aan de UU en lector algemene pedagogiek aan de Fontys hogescholen, stelt bovendien dat een fusie uiteindelijk ook niet zal bieden wat de hogescholen willen. "Het was inderdaad mooi geweest wanneer bama was aangegrepen om te differentiëren. Er zijn opleidingen waarvan je je kunt afvragen of die per se aan een universiteit thuishoren - dat is voor mijn eigen vakgebied de pedagogiek bijvoorbeeld al het geval. Maar het klimaat is er niet naar. Er gaat daarom, zo is mijn verwachting, gebeuren wat Bos vindt dat er moet gebeuren. Universiteiten blijven die opleidingen aanbieden en hogescholen zullen zelf onderzoek willen kunnen doen."

Promotierecht

Op zich lijken er bij de universiteiten geen al te grote bezwaren te bestaan tegen hogescholen die onderzoek doen, getuige ook de afspraken die de Universiteit Utrecht onlangs met de Hogeschool Utrecht maakte om vijftig hogeschoolmedewerkers een promotietraject te bieden. Ook medewerkers van de universiteit lijken de meerwaarde van gepromoveerde hogeschooldocenten te zien, maar stellen met nadruk dat dat onderzoek zich in de toegepaste sfeer moet afspelen. Docent-onderzoeker bij Nederlands Tom Koole: "Ik werk zelf samen met een lector van de HU die met haar kenniskring kwalitatief goed en praktijkrelevant onderzoek verricht op het gebied van lesgeven aan multiculturele klassen. Ik ben ervan overtuigd dat de leden van die kenniskring straks als beter gekwalificeerde docenten voor de klas zullen staan." Ook Bas Levering vindt dat het hogeschool-onderzoek vooral gericht zou moeten zijn op het upgraden van de instituten. "Het gaat niet om onderzoek om het onderzoek."

Als het gaat om het promotierecht voor hogescholen, dan zijn de universitaire medewerkers veel minder toeschietelijk. Promoveren moet kunnen, maar dan altijd in samenwerking met een universiteit. En dan wordt vaak nog toegevoegd dat dit een Nederlandse universiteit moet zijn. U-bochtconstructies met buitenlandse, vaak Britse instellingen, worden niet wenselijk bevonden. Twan Maintz: "Niet zozeer omdat het hbo het niet potentieel zou kunnen, maar omdat een promotie en alles eromheen inclusief kwaliteitsborging al goed geregeld is via de universiteiten en er geen noodzaak is om dit te dupliceren." Paul van den Hoven: "Tot nu toe zeg ik dat aspirant-promovendi zich gewoon bij de universiteit moeten melden. Onderzoekers horen te gedijen in een goede onderzoeksomgeving. We hebben die structuren niet voor niets."

Lector Levering zit zelf niet te wachten op een ius promovendi, maar begrijpt wel dat sommige collega's daar wel eens met een schuin oog naar kijken. "Ik weet mijn weg na 35 jaar wel te vinden in de universitaire wereld. Mijn promovendi krijg ik wel bij een professor onder dak, wanneer je daarom moet bidden en smeken liggen de zaken waarschijnlijk anders." Levering hoopt dat de universiteiten hun deuren openzetten en interesse zullen tonen voor het onderzoek dat de hogescholen graag zouden doen en zich daarvoor toegankelijk zouden tonen. "Dan zou er geen vuiltje aan de lucht zijn."

Maar volgens hem is er van de kant van de universiteiten een afwerende houding ("zie de verkrampte reactie op de Fontys-advertentie") die mede verklaard kan worden door de angst goede promovendi kwijt te raken aan de hogescholen. Deze kunnen hen immers een veel aantrekkelijker loopbaanperspectief bieden. "Bij het hbo promoveren ze náást hun aanstelling als docent; bij de universiteit worden ze na vier jaar geloosd." Het uiteindelijke resultaat is, zo herhaalt Levering, dat hogescholen de alleenheerschappij van de universiteiten op onderzoeksgebied zullen willen ondermijnen.

Die ontwikkeling is in Engeland al vijftien jaar geleden ingezet. Toen mochten de polytechnics zich universiteit gaan noemen en onderzoek doen. Een vooruitzicht waarvan Koole de aantrekkelijkheid niet ziet. "Als je naar de Engelse situatie kijkt, kun je je afvragen of de Nederlandse hbo's met hun onderzoeksambities niet op een kat in de zak afstevenen. De voormalige polytechnics zijn beduidend minder succesvol in het binnenhalen van onderzoeksgelden dan de al bestaande universiteiten. Dit omdat de universiteiten kunnen bogen op een al jarenlange onderzoekservaring en goedlopende onderzoeksgroepen. Ik deel dus niet de vrees dat de term universiteit of de academische titel aan inflatie onderhevig zou kunnen zijn. Als je alles excellent noemt, dan maakt de klant het onderscheid wel. Werkgevers zullen afgestudeerden dan ook niet alleen vragen 'wat' ze gestudeerd hebben, maar ook 'waar'."

Ook Maintz ziet geen enkel voordeel in het doorbreken van het duale karakter in het hoger onderwijs. "Op dit moment is het helder wat de kerntaken zijn van een universiteit of hbo: academisch onderwijs en onderzoek versus beroepsonderwijs. Als alles universiteit heet, wordt de situatie toch veel minder transparant."

Voorlopig dus nog geen al te drastische stappen zetten, maar wel de samenwerking met de hogeschool verder ontwikkelen. Dat lijkt kortom de visie die aan de UU door alle betrokkenen wordt gedeeld. Ook de decanen en het college van bestuur, die begin november twee heidagen aan de 'hbo-wo thematiek' wijdden, zijn die mening toegedaan, beaamt rector-magnificus Gispen. "We hebben daar uitgebreid gesproken over mogelijkheden om de samenwerking met de HU te intensiveren en op dit moment worden de daar ontwikkelde ideeën verder uitgewerkt. Er komen zeker nieuwe initiatieven, maar tegelijkertijd heb ik er voor gewaarschuwd om niet te hard van stapel te lopen, want zowel de UU als de HU zijn zeer tevreden met het huidige binaire stelsel. Maar binnen dat kader proberen we waar mogelijk onze krachten te bundelen en de samenwerking te intensiveren. Want één ding is duidelijk: zorgen dat de juiste student ook echt op de juiste plaats terecht komt. Dat is voor alle betrokkenen van het grootste belang."

Allemaal universiteiten

Na zich aanvankelijk erg boos te hebben gemaakt over de ambities van het hbo, haalt decaan Willem Koops van Sociale Wetenschappen er de laatste tijd zijn schouders over op. "Mijn standpunt is dat we maar gewoon moeten accepteren dat hbo-instellingen zich straks universiteiten mogen noemen. We kunnen ons wel blijven verzetten, maar ten eerste is dat vechten tegen de bierkaai en bovendien moeten we voorkomen dat we als universiteiten al te arrogant overkomen.

"De vraag is wat dat voor de Utrechtse verhoudingen betekent. In mijn visie is het uit organisatorisch oogpunt niet verstandig om de toekomstige universiteiten te laten fuseren. Je krijgt in Utrecht dus twee universiteiten die allebei bachelor- en masteropleidingen aanbieden - voor een deel zelfs in dezelfde vakgebieden - en waar aan beide instellingen onderzoek wordt gedaan.

"Ik ben niet bang dat dat ten koste van onze eigen positie in het onderwijs en onderzoek zal gaan. Het is volgens mij ondenkbaar dat het hbo in kwalitatief opzicht met de universiteit kan concurreren, en dat zal in de accreditatie- en toetsingsprocedures waarover wij in Nederland beschikken, vanzelf duidelijk worden. En als blijkt dat zo'n nieuwe universiteit op bepaalde terreinen wel presteert? Dan verdient het ook een gelijkwaardige positie. Tegen open concurrentie heb ik geen enkel bezwaar."

Als hogescholen zich universiteiten gaan noemen en lectoren professoren ("want dat zie ik ook nog wel gebeuren"), kan zo'n nieuwe situatie wel eens heel voordelig uitpakken voor alle partijen, denkt Koops. "Verschillende van onze universitaire opleidingen worden op dit moment overstroomd door studenten, van wie een deel hoogstwaarschijnlijk niet uit academische interesse aan de studie is begonnen, maar puur om een vak te leren en om een academische titel te halen. Ik bespeur die ontwikkeling heel duidelijk in mijn eigen vak, de psychologie. Ik zou het heel positief vinden als voor die studenten ook in het hbo een opleiding psychologie zou worden opgezet, op dezelfde manier als dat onlangs ook voor juristen is gebeurd.

"Zo'n opleiding zou studenten moeten opleiden voor een aantal functies waarin psychologische kennis moet worden toegepast.Bijvoorbeeld bij het afnemen van testen en het doen van assessments, iets wat nu nog door academisch gevormde psychologen wordt gedaan. In principe gaat het om een bacheloropleiding, maar wat mij betreft gaat de nieuwe hbo-universiteit ook masterprogramma's aanbieden. Docenten kunnen er toegepast onderzoek doen en voor een deel van de afgestudeerden komt er een mogelijkheid om in twee jaar een 'professional' doctorstitel te behalen. En uiteraard krijgen studenten de mogelijkheid om via goede overstapregelingen van de ene naar de andere universiteit over te stappen."

Tegelijkertijd kan een veel kleiner aantal geïnteresseerde studenten aan de toekomstige researchuniversiteiten straks een echt academische opleiding krijgen. "Ik droom wel eens van een klein psychologiedepartement met vier hoogleraren, die elk een assistent en een stuk of vier, vijf promovendi hebben. In dat departement studeren enkele honderden studenten met wetenschappelijke ambities. Zo was het pakweg honderd jaar geleden en als we serieus bereid zijn om met zijn alleen naar de inhoud te kijken en elkaar niet langer vliegen af te vangen, dan zie ik geen reden waarom het binnen afzienbare tijd niet weer zo kan zijn."

Erik Hardeman

Eveline Bruinstroop

Voor het bestuur word je altijd op een onverwachte manier gevraagd. Ik zou gaan squashen toen mij aan de balie werd verteld dat ik een foto moest laten maken voor een pasje. Enigszins verbaasd liep ik een kamer in waar het toenmalige bestuur stond te wachten. Ik vond het een hele eer dat ze juist mij hadden uitgekozen.

Voor ik ja zei, heb ik eerst met mijn ouders overlegd en gekeken of het praktisch haalbaar was met mijn studie. En of het financieel ging lukken. Een bestuursjaar kost wel wat geld, hoewel je zelf verantwoordelijk bent voor de kosten die je maakt.

Van de universiteit of de hogeschool krijg je tien maanden een extra beurs om te compenseren dat je een jaar langer moet studeren. Verder betaal je natuurlijk voor je eigen levensonderhoud, maar dat wordt relatief eigenlijk goedkoper omdat je elke avond op de Club een maaltijd van drie euro eet. Verder drink je misschien wel meer dan normaal, maar ook drank is relatief goedkoop op de vereniging. Een deel van de representatiekosten worden door UVSV vergoed, zoals bijvoorbeeld een mantelpakje.

Waar je wel zelf veel geld in stopt is de limousine die je met het nieuwe bestuur aan het begin van het jaar koopt. Daarmee laten we ons rijden naar alle afspraken, gala's en feesten. Het is geweldig om met zeven meisjes heel Nederland door te rijden. Helaas moet je die auto na een jaar weer verkopen, maar dan heb je je aankoopkosten toch mooi weer terugverdiend. In een bestuursjaar doe je zoveel bijzondere dingen die je de rest van je leven nooit meer zult meemaken. Het is daarom niet erg als je wat extra kosten maakt.

Tijd voor een bijbaantje heb je echt niet. Je bent meer dan fulltime met je bestuursfunctie bezig. Zelfs in bed lig je nog na te denken over bepaalde zaken, en in de weekenden heb je dikwijls nog andere verplichtingen zoals bijeenkomsten voor reünisten. Het is dan moeilijk om ook nog de discipline op te brengen om af en toe te sporten.

Doordat je weinig tijd over hebt, schieten familie, huisgenootjes en andere vrienden er soms ook een beetje bij in. Toch begreep iedereen dat wel. Ze zijn heel creatief geweest in het vinden van manieren om me toch te zien. Toen ik weekenddienst had op de Club stonden mijn huisgenootjes als verrassing op de stoep met een geheel verzorgde maaltijd.

Een bestuursfunctie is een hele verantwoordelijkheid. UVSV heeft 1500 leden, 80 huizen en een groot pand. Je krijgt te maken met zoveel organisatorische en financiële aspecten. Je bent mede verantwoordelijk voor een behoorlijke begroting. Maar het is wel een goede manier om spelenderwijs dingen te leren en te organiseren. Er zijn veel mensen waar je op terug kunt vallen, zoals de Raad van Commissarissen, de Financiële Raaden en oud-bestuursleden. Toch was het soms moeilijk om beslissingen te nemen. Net voor wij aantraden, werden de beurzen van de universiteit flink gekort. Je moet dan beslissen welke commissies wel of geen beurs krijgen. Wij hebben er voor gekozen om vanaf dit jaar twee voltijd functies te schrappen.

Eén van de tastbare hoogtepunten van het afgelopen jaar is het Clubnet. Wij hebben een intranet opgezet met grote mogelijkheden zowel voor de leden als voor het Bestuur en de Commissie. Verder hebben wij ons gefocust op culturele en maatschappelijke activiteiten. Naast de gezelligheid wilden wij dat leden zich ook op andere wijzen op de club konden ontplooien. We hebben daarom activiteiten gestimuleerd zoals discussieavonden, lezingen en cursussen.

Hilarische momenten waren er als we na een lange dag van werken en afspraken op de Club, 's avonds elders in het land voor een gala of ander diner werden uitgenodigd. Dan moesten we op het laatste moment nog een toepasselijk cadeau kopen, een speech voorbereiden, je outfit aantrekken, de limousine ophalen, en natuurlijk kom je altijd in de file terecht.

Naast de vele feestjes word je ook uitgenodigd voor andere zaken. Als vertegenwoordiger van een grote groep studenten willen mensen graag jou mening horen. Zo werden we onder andere uitgenodigd bij de burgemeester, de commissaris van de koningin, het Rode Kruis, en de universiteit. Het volgende moment mochten we bij het leger een dagje op een tank komen rijden. Het is heel divers. Dat verbreed je kijk op de wereld enorm. Je komt met zoveel verschillende mensen en maatschappelijke organisaties in aanraking. Aan de andere kant heb je tijdens het bestuursjaar het idee dat je in een heel klein wereldje leeft. Je leeft een jaar lang op UVSV, en bent daar constant mee bezig.

Er ontstaat daardoor wel een hechte vriendschap met de andere leden, terwijl je van tevoren niet eens weet met wie je het bestuursjaar gaat doen. Ik vroeg me af of dat wel goed kon gaan, zeven dagen per week, 24 uur per dag, met zeven meisjes op een kamertje. Gelukkig was het erg gezellig. Nu eten we één keer per week met elkaar en dan voelt het als vanouds. Je merkt dan dat we echt iets bijzonders hebben gedaan in het afgelopen jaar.

We hebben een hoop met elkaar meegemaakt. Zo is het traditie dat wij onze vaders uitnodigen voor het USC-gala. Het was een aparte ervaring om met je vader aan de hand door de schouwburg te lopen en daarna midden in de nacht samen in een discotheek te dansen.

Ook koninginnenacht was erg bijzonder. Wij geven dan altijd een groot feest, en daarna moet er natuurlijk nog opgeruimd en nageborreld worden. Toen we uiteindelijk klaar waren, bleek dat we nog twee uur de tijd hadden voordat we bij de burgemeester verwacht werden. Wij moesten om negen uur de vlag hijsen op het bordes van het stadhuis. We hebben toch nog even een klein slaapje op de kamer gedaan en zijn daarna in vol ornaat richting stadhuis vertrokken waar we compleet met fanfare en hordes kinderen werden ontvangen. Met enkele notabelen van Utrecht hebben we het Wilhelmus gezongen, en na de onvermijdelijke oranjebitter in het stadhuis hebben we nog even met elkaar ontbeten. Na een fantastische nacht en verrassende ochtend konden we eindelijk gaan slapen.

Het was een fantastisch jaar, maar een jaar is genoeg, ook fysiek. Er zijn weken dat je elke avond wel iets hebt. Het is moeilijk een balans te vinden tussen alle dingen die moeten en die je wilt doen.. Af en toe is het fysiek dan zwaar. Je ziet andere vrienden en familie niet zoveel en als je moe bent kan je het daar moeilijk mee hebben. Die momenten heeft iedereen gekend maar je sleept elkaar daar doorheen.

Ik heb van afgelopen jaar een hoop geleerd. De functie van preses was een grote uitdaging voor mij. Ik heb geleerd voor grote groepen mensen te spreken, vergaderingen te leiden en een team te vormen. De cirkel is nu rond. Ik heb vertrouwen in het nieuwe bestuur en zij kunnen nu met frisse ideeën aan de start. Dat is denk ik de kracht van een jaarlijkse wissel. Nu wil ik misschien wat meer projecten aanpakken in mijn studie, bijvoorbeeld naar het buitenland.

'Naar de rechter'

Bii hoogleraar Jan van der Eerden en docent-onderzoeker Thijs Vlugt groeit de verontwaardiging nog steeds. Ruim een maand geleden kregen de twee van vakdecaan Andries Meijerink van Scheikunde de onheilsboodschap dat hun onderzoek wordt beëindigd. De motivatie voor dat besluit - de groep zou geen cruciale bijdrage aan het onderwijs leveren - klopt volgens het duo niet. Ook hekelen zij het feit dat het bestuur van Scheikunde de precies drie maanden oude garantstelling voor het Vidi-project van Vlugt met voeten treedt.

"Door de hele gang van zaken heeft het bestuur duidelijk laten zien, dat men geen idee had hoe ernstig de financiële problemen waren", zegt de jonge onderzoeker met ingehouden woede. "Op 1 januari 2003 kreeg ik een contract voor twee jaar als docent-onderzoeker onder de duidelijke voorwaarde dat die tijdelijke benoeming bij slechte financiële vooruitzichten niet zou worden omgezet in een vast contract. Toch kreeg ik in oktober 2004 zonder enige aarzeling een vaste aanstelling; terwijl we er toen financieel al heel slecht voorstonden. Kennelijk had het bestuur daar dus geen flauw benul van."

Van der Eerden: "Overigens vonden wij toen dat dat besluit van visie getuigde." Hij legt uit dat na de onderzoeksvisitatie van 2002 het onderzoek opnieuw op poten werd gezet met een duidelijk accent op de modelmatige simulatie van nanostructuren. "De nanotechnologie is één van de speerpunten in het Utrechtse Debye Instituut. Onze groep zit samen met die van Marjolein Dijkstra bij Natuurkunde waar vergelijkbaar onderzoek wordt gedaan, in het hart van die ontwikkeling. Dat is bij de vorige reorganisatie van eind 2003, ook erkend. Dus waarom we nu opeens worden opgeheven, is mij een raadsel."

Vlugt: "Dat hier goed onderzoek wordt gedaan, blijkt ook uit de honorering voor mijn aanvraag van een Vidi-subsidie van zes ton begin juli. Meijerink en rector-magnificus Gispen hebben hun handtekening nog gezet onder de zogeheten inbeddingsgarantie daarvoor. En dat terwijl toen toch al duidelijk moet zijn geweest hoe het reorganisatieplan eruit zou gaan zien."

Voor het blok

Van der Eerden en Vlugt nemen het 't Scheikunde-bestuur vooral kwalijk dat men zo onzorgvuldig is omgesprongen met de belangen van de Vidi-winnaar. "Je mag als onderzoeker maar één keer in je leven zo'n subsidie binnenhalen", zegt Van der Eerden. "Thijs zit nu dus voor het blok. Als de decaan eerlijk was geweest, had hij hem vooraf gewaarschuwd. Maar ja, dan was hij onmiddellijk naar elders vertrokken." Vlugt: "Ik heb het gevoel dat er misbruik van de situatie is gemaakt om nog snel een Vidi voor Utrecht binnen te halen. Bij NWO is men ook niet blij met dit nieuws."

De twee numeriek chemici ogen wel aangeslagen, maar bepaald nog niet vérslagen. Van der Eerden wil het opheffen van zijn leerstoel zeker aanvechten. Hij vindt het onbegrijpelijk dat het college van bestuur een zo omvangrijke bezuiniging oplegt aan het uiterst succesvolle departement Scheikunde. "Gezien de toezeggingen die ons zijn gedaan, is het volstrekt in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel. En mochten we binnen de universiteit geen gehoor voor onze klacht vinden, dan zullen we niet aarzelen om naar de rechter te stappen."

Vlugt: "Voor mij is natuurlijk vooral van belang dat ik op een goede manier met mijn Vidi-project aan de slag kan gaan. Als het niet anders kan, zal dat elders moeten gebeuren. Voorlopig is onze inzet echter dat dit besluit ongedaan wordt gemaakt en dat Jan en ik hier gewoon kunnen blijven - ook na afloop van de Vidi-subsidie. In mijn goedgekeurde Vidi-aanvraag staat met zoveel woorden dat de samenwerking met hem een onderdeel vormt van de inbedding van dit project in de UU. En in de door Meijerink en Gispen getekende garantie wordt gezegd dat het onderzoek in onze groep veelbelovend is en kan bijdragen aan het hoge niveau van het onderzoek aan nanostructuren binnen het Debye Instituut. Dan kun je zo'n leerstoel toch niet zo maar schrappen?"

De reactie van Thijs Vlugt en Jan van der Eerden laat zien hoe pijnlijk de bezuinigingen zijn die binnen het departement Scheikunde moeten worden doorgevoerd. Er is niet aan te ontkomen dat groepen met omvangrijke externe steun getroffen worden. Binnen het departement Scheikunde zijn alle onderzoeksgroepen zeer sterk en succesvol in het binnenhalen van 2e en 3e geldstroom subsidies. Bij de afweging die we hebben gemaakt zijn naast het onderwijs ook de kwaliteit van het onderzoek en het succes in het verwerven van externe steun meegenomen. De keuzes die vervolgens gemaakt zijn, zijn moeilijk te begrijpen voor getroffen groepen omdat men met recht kan zeggen dat er goed en belangrijk onderzoek en onderwijs verzorgd wordt. Zeker voor een onderzoeker die net een VIDI subsidie heeft binnengehaald is het moeilijk te aanvaarden dat zijn onderzoekslijn niet wordt voortgezet. Ik sta overigens achter mijn besluit de inbeddingsgarantie te ondertekenen. Op het moment dat een onderzoeker een na veel inspanning VIDI subsidie verworven heeft, is het niet juist om vooruitlopend op een reorganisatie waarvoor de plannen nog gemaakt worden, de inbeddingsgarantie niet te tekenen en daarmee de betrokkene nog ernstiger te duperen. De verplichtingen die aan de inbeddingsgarantie verbonden zijn zullen wij nakomen en dit is aan de betrokkenen mondeling en schriftelijk meegedeeld.

'Ik kan me voorstellen dat ik ergernis wek'

Mark Rutte's race naar een nieuwe hoger-onderwijswet

HOP, Hein Cuppen en Thijs den Otter

Kort voor het overleg met de Kamer stuurde universiteitenkoepel VSNU een brandbrief met grieven aan uw baas, premier Balkenende. Was u daar boos over?

"Iedereen mag brieven schrijven aan wie hij wil, ook VSNU-voorzitter Ed d'Hondt. Zo lang hij maar weet van wie hij het antwoord krijgt."

Want u heeft de reactie opgesteld.

"Ik heb mede namens de minister-president en minister Van der Hoeven laten weten dat ik niets met de kritiek kon. Iedereen heeft mee kunnen denken over de wetstekst. We hebben acht keer bestuurlijk overleg gevoerd, twee keer een grote werkconferentie gehouden. Dan is het op een gegeven moment toch klaar?"

De universiteiten zien liever dat u voortborduurt op de oude wet.

"Het idee achter de nieuwe wet is totaal anders. De instellingen krijgen veel meer eigen verantwoordelijkheid en organiseren hun eigen toezicht. Dat paste gewoon niet meer in de oude wet. Bovendien was die al 144 keer aangepast. Het is dus echt verstandiger om hem te vervangen."

Een veelgehoord verwijt is dat uw plannen de bureaucratie in de hand werken. Weliswaar wordt de Haagse regelgeving minder, maar instellingen zouden aan zo veel voorwaarden moeten voldoen dat bij hen juist meer bureaucratie ontstaat.

"Ik heb het laten testen: als wij met onze regels terugtreden en we laten het toezicht grotendeels aan de instellingen over, dan zijn die minder geld kwijt aan bureaucratie. Dat onderzoek heeft mij overtuigd. Inderdaad zijn er ook analisten die zeggen dat het effect averechts is. Het valt me op dat de hbo-bestuurders daar veel minder bang voor zijn."

Wel zijn de hogescholen verontwaardigd over uw verwijt dat er bij hen te veel geld op gaat aan ondersteuning, ten koste van het onderwijs. Volgens hun cijfers valt dat reuze mee.

"Daar geloof ik absoluut niks van. Ik spreek genoeg mensen in het veld die zeggen dat het nog veel beter kan. Tegelijkertijd geef ik toe dat ik mijn kritiek op de bureaucratie in het verleden niet altijd heb kunnen onderbouwen. Daarom kan ik me voorstellen dat ik ergernis heb gewekt. Maar ik heb wel bereikt dat de bestrijding van onnodige regels overal hoog op de agenda staat. Met als doel dat er meer geld overblijft voor het onderwijs zelf."

De 'bureaucratiemeter' die u gaat opzetten moet meer helderheid verschaffen. Komen daarin ook vergelijkbare gegevens over de student-docentratio te staan, de hoeveelheid studenten die iedere docent in het hoger onderwijs moet bedienen?

"Geen idee, daarvoor is de bureaucratiemeter nog te pril. Maar dit belangrijke gegeven hoort in elk geval wel thuis op de studiekeuzesite die er op basis van de Choice-database komt. De koepelorganisaties en de studentenbonden onderhandelen nog over dit soort zaken, maar de informatie wordt hoe dan ook openbaar. Want als ze er niet uitkomen, geeft de Tweede Kamer mij de opdracht om het bij wet te regelen."

Sinds de invoering van het accreditatiestelsel vorig jaar worden opleidingen in het hoger onderwijs alleen nog op basiskwaliteit geoordeeld. Een overzicht van excellente visitatiescores kan dus niet meer worden opgenomen in de volgende editie van 'Kennis in Kaart'. Hoe wilt u excellentie in de toekomst dan gaan meten en belonen?

"Dat is inderdaad een probleem. Maar daarom is die studiekeuzesite ook zo vreselijk belangrijk. Iedereen kan daar straks een breinaald in steken en de informatie pakken die hij zoekt."

Over accreditatie gesproken: er is een flink stuwmeer ontstaan met opleidingen die nog voor 2009 moeten worden geaccrediteerd. Gaat u vertraging toestaan?

"Ik kan natuurlijk eindeloos aan een plant gaan trekken, maar als ik hem niet uit de grond krijg, moet ik wat anders proberen. Het probleem doet zich voor bij de universitaire opleidingen, omdat die maar één visitatieclub hebben, en er te weinig deskundigen voorhanden zijn. Dus heb ik nu met de accreditatieorganisatie NVAO afgesproken dat de opleidingen respijt krijgen, tenzij de NVAO vermoedt dat bepaalde opleidingen ondermaats presteren. Die moeten echt in 2009 uit het systeem zijn gefilterd. Ik baal trouwens behoorlijk van deze gang van zaken."

Er zijn te weinig deskundigen beschikbaar die in de visitatiepanels willen zitten. Bent u niet bang dat er een 'old boys network' ontstaat, waardoor de waarde van visitaties afneemt?

"Nee. Maar als het zover is, horen we het wel van de NVAO. Daar is men mans genoeg om tegen zulke situaties op te treden."

Als het aan u ligt, gaat het hele accreditatiesysteem op de helling.

"Ik ben er van overtuigd dat we naar instellingsaccreditatie moeten. Dat gebeurt in het buitenland ook. Alleen nieuwe opleidingen worden dan los geaccrediteerd en verder hebben instellingen hun eigen verantwoordelijkheid. Ze worden op onderwijsgebied als geheel onder de loep genomen. Doorstaan ze die test, dan kunnen ze als blok voort. Wat niet wil zeggen dat er geen tussentijdse controle is: de NVAO neemt steekproeven en de instelling schakelt visitatiecommissies in. Instellingen die zo'n totaalkeurmerk willen, moeten zwoegend de trap op. Als er wat mis gaat, donderen ze er meteen weer af. Dan moeten al hun afzonderlijke opleidingen opnieuw door de cyclus. De Tweede Kamer is nog niet enthousiast, maar ik kom dit voorjaar met een notitie. Alles, maar dan ook alles moet goed in orde zijn."

Diezelfde Kamer voelt weinig voor het advies van de commissie-Abrahamsen om afgestudeerden van hbo-opleidingen waar serieus onderzoek wordt verricht, wetenschappelijke titels te verlenen.

"Die commissie constateert terecht dat er mede dankzij de lectoren meer aandacht is voor onderzoek in het hbo, en daarom vind ik dat we deskundigen van de NVAO moeten raadplegen voordat we zo'n plan afschieten. Maar of er veel hbo-opleidingen zijn waar serieus onderzoek wordt verricht - op dit moment is het een beperkt aantal. De hogescholen kunnen zich ook laten bijstaan door een universiteit."

Als de kloof tussen hogescholen en universiteiten ook wat u betreft zo diep moet blijven, waarom geeft u de hogescholen dan geen bekostiging voor hun eigen beroepsgerichte masteropleidingen?

"Ik leg geen principale blokkade voor hbo-masters. Ik zeg alleen dat het niet zo moet zijn dat straks boven iedere hbo-bachelor een masteropleiding hangt. Die moet wel wat toevoegen. De vraag is ook in hoeverre het rijk dat moet bekostigen. Ik heb geen half miljard euro ter beschikking om de hogescholen van masters te voorzien. Dus zie ik daar een rol voor het bedrijfsleven. Waarmee ik overigens niet zeg dat ik helemaal geen hbo-masters wil betalen. Dat doen we nu al bij de masteropleidingen in de zorg, omdat daar een grote maatschappelijke vraag naar is."

Over de meting van onderzoekskwaliteit en dynamisering van de eerste geldstroom horen we momenteel weinig.

"Maar we werken er wel aan. Op basis van de prestaties van onderzoek in de tweede en derde geldstroom gaan we beginnen met vijftig miljoen dynamisering in 2006 en in 2007 met honderd miljoen euro. In april komt de commissie-Chang met een nader advies."

Houden instellingen dan nog wel geld over voor vrij onderzoek? Veel geld gaat immers al op aan matching?

"Dat is dus één van de vragen die we beantwoord willen zien. De AWT zegt dat de matchingdruk in het onderzoek erg groot is, maar van anderen hoor ik weer dat instellingen die op elk gericht onderzoek inschrijven, zelf voor hoge uitgaven zorgen."

Krijgen de technische universiteiten, die zwaar op research leunen, in zo'n systeem een aparte status?

"Ik zou niet weten waarom. De drie TU's krijgen de komende jaren extra geld uit de aardgasbaten, maar dat is het wel. Daar staan uiteraard voorwaarden tegenover. Maar ik ben er van overtuigd dat die instellingen daaraan kunnen voldoen."