Achtergrond

Weerd 7

Met 21 jongens om de tafel

Charlotte Schneider,

Guido van Welsenes (22) woont sinds 2001 op de Weerd. Hij heeft dus al het één en ander aan feesten meegemaakt. "Zo rond februari, maart hebben wij altijd een groot kerstdiner", vertelt hij. "De keuken en geru worden helemaal leeg gehaald: banken eruit, schildpadden naar boven." Dat moet ook wel, want er zitten al gauw zo'n vijftig man aan tafel. Iedere bewoner neemt namelijk zijn vriendinnetje of een date mee naar het diner. En de huisgenoten die het afgelopen jaar het huis hebben verlaten, komen ook nog.

A.P. Capone

Het heeft wel wat voeten in de aarde, zo'n diner. Maar dat is nog niets vergeleken bij het huislustrum dat elke vijf jaar wordt gevierd. Daarvoor wordt anderhalf jaar van tevoren al begonnen met sparen. Tom Joordens geniet nog na als hij vertelt over het afgelopen lustrum: "De benedenverdieping en eerste verdieping werden compleet leeggehaald. Iedereen sliep dus maar een beetje bij elkaar op de kamer. Er wordt een maand lang volop geklust om alle ruimten bij het thema te laten passen. We houden het feest altijd in de zomer, zodat we ook de tuin in kunnen."

Dat het afgelopen thema A.P. Capone was, is nog duidelijk te zien in het huis. De schilderingen blijft namelijk zitten tot het volgende lustrum. Guido en Tom laten het vol trots zien: één kamer was omgebouwd tot casino. De muren zijn groen-wit gestreept en er zijn speelkaarten op de muur geschilderd. Ook al staan er nu weer gewoon een bed en bureau in de kamer, het is niet zo moeilijk om je voor te stellen dat hier vorige zomer nog stevig werd gegokt, gerookt en natuurlijk gedronken. Het ziet er allemaal supercool uit boven. Er is ook een geldpakhuis, een bootleg bar waar baco's (Bacardi met cola) gedronken werden en een dark room.

Ook in de tuin werd volop gefeest. Van alle vriendinnetjes en dates kregen de mannen van de Weerd een bar met tap cadeau voor in de tuin. Bijna 600 man genoten van het bier. "Iedere huisgenoot mocht twintig mensen uitnodigen," zegt Guido. "En natuurlijk waren er ook heel veel oud-huisgenoten."

Het Sluisje

De Weerd heeft een goede band met alle oud-huisgenoten. Guido: "Echt cool, af en toe komt er nog een opa langs van ergens in de zeventig." Alle oud-huisgenoten zitten in oud-huisgenotenvereniging 'Het Sluisje'. Deze vereniging zorgt elk jaar voor het Sinterklaasfeest, waarbij ze zelf verkleed gaan als Sinterklaas en Zwarte Piet; om het jaar organiseren zij het huisvoetbaltoernooi. De oud-huisgenoten zijn bij elke dies aanwezig en ook bij de jaarlijkse huisontgroening, waarbij nieuwe bewoners van de Weerd worden 'getoetst op hun kennis' over alle huisgenoten en oud-huisgenoten. Tom: "Op die manier wordt er een hele sterke band gecreëerd tussen iedereen die op de Weerd woont of sinds 1963 heeft gewoond."

In 1963 kwam het huis vrij voor studenten. "De SSH, eigenaar van het pand, hield een hospiteerdag voor twintig kamers", weet Tom. "Twintig leden van het Utrechts Studenten Corps zijn toen voor het kantoor van de SSH gaan zitten en hebben zich de hele dag rijkelijk laten bedienen door de bediendes van het corps. Door deze arrogante houding werd iedereen natuurlijk weggejaagd en konden de twintig jongens het huis betrekken." Guido: "Sindsdien is er een contract met de SSH, waarin staat dat wij zelf onze huisgenoten mogen uitzoeken."

Couscous

Het is bijna vijf uur en steeds meer jongens komen de gemeenschappelijke ruimte binnen. De eerste biertjes worden uit de ijskast gepakt. "Om vijf uur sluit de inschrijving voor het eten", zegt Guido. Hij wijst naar een groot krijtbord waarop allemaal namen staan. Hierachter zetten de jongens een kruisje als ze die avond mee-eten. "Twee mensen doen inkopen, voor ongeveer drie euro per persoon. Als die terug zijn, helpt iedereen met groente snijden enzo." Om zeven uur wordt er gegeten.

Meestal wordt er wel iets lekkers gemaakt, maar soms gaat het mis. Guido weet zich de couscous van oud-huisgenoot Babbel nog goed te herinneren. "Die zag er echt niet uit! Grijs en grauw, gewoon niet te eten. Het was smakeloos en plakte ook ontzettend aan het bord vast." Tom weet dat ook nog wel, maar vindt dat er over het algemeen wel lekker wordt gegeten op de Weerd. "Puree uit een pakje komt er hier niet in. Voor dat soort dingen gebruiken we gewoon echte aardappels", zegt-ie. Ook wordt er nooit twee dagen achter elkaar hetzdelfde gegeten."

Naast het samen eten, gaan de Weerdbewoners regelmatig wat drinken in de stad. Tom: "Op vrijdagavond gaan we bijvoorbeeld eerst wel eens bowlen en daarna gaan we ergens wat drinken." Guido: "We hebben niet echt een stamkroeg ofzo. We kiezen een café uit die past bij onze stemming van de avond." Tom vult hem aan: "Maar we eindigen meestal wel in de Woo."

Ook nog studeren

Samen eten, drinken en feesten is ontzettend leuk, maar op de Weerd moet natuurlijk ook worden gestudeerd. "Er wordt steevast bij elke huisvergadering eerst een rondje studie gedaan", zegt Guido. "Iedereen moet dan vertellen hoeveel punten hij heeft gehaald en wat de doelstellingen zijn voor de komende tijd. Niet om elkaar te controleren, maar meer als stok-achter-de-deur." Tom: "Elk jaar wordt een ouderejaars, iemand die zijn studie zelf goed heeft gedaan, aangesteld als studiebegeleider. Met hem kan je eventuele problemen op studie-gebied bespreken."

Al met al dus best druk: zo'n intensief huisleven en daarnaast een studie. "In principe teken je hier voor vijf jaar", aldus Guido. "Daarna is het wel de bedoeling dat je een keertje weg gaat." Tom: "Ja, maar dan ben je er ook aan toe om wat serieuzer met je studie bezig te zijn; dan is het fijn als je wat meer rust hebt. Op een gegeven moment is het gewoon mooi geweest."

Toppromotor

De top van de ranglijst:

1.Jan Verhoef (Geneeskunde, 1980)95

2. Leonard Ornstein (Natuurkunde, 1914)93

3.Willem Seinen (Biologie / Dierg, 1984) 91

4.David de Wied (Geneeskunde, 1963)86

5.Jan Sixma (Geneeskunde, 1975)82

zie voor een uitgebreide lijst het dossier Promoties op www.ublad.uu.nl

Zes UU'ers over hun automobiel

Achterdeur

Gaby Jongeneelen, bestuurslid Alcmaeon en student psychologie

1 Merk: Mazda

2 Type: 323

3 Brandstof: euro 95

4 Kilometerstand: heel veel

5 Kleur: hij hoort rood te zijn

6 Topsnelheid: op de teller staat 240

7 Bouwjaar:1992

8 Kosten per maand: 40 tot 50 euro (zonder verzekering)

9 Gekocht voor: 750 euro

10 Hij of zij: hij

11 Koosnaam: nee

12 In bezit sinds: 2,5 jaar

Tijdvreter? "Niet bepaald. Ik ga echt niet op mijn auto zitten poetsen, als 'ie het maar goed doet."

Gebruik? "Ik ben er twee keer mee op vakantie geweest. Helemaal volgepropt, met vriendinnen naar Frankrijk. Verder is hij handig voor uitstapjes, of als je een keer veel boodschappen moet doen."

Betekenis? "Ik ben er niet zozeer aan gehecht, ik vind hem voornamelijk erg handig. Doordat ik al een jaar of vier een auto heb, kan ik ook niet meer zonder. Ik heb natuurlijk ook wel een ov-kaart, maar veel dingen zijn toch net iets makkelijker met de auto te doen."

Mooiste herinnering? "Samen met mijn auto in het Ublad! Want ik ben wél trots op mijn auto!"

Altijd bij je? "Je kan beter zeggen wat niet. Flesjes, papiertjes, m'n softbalhandschoen, zand... Verder ook nuttige dingen als een jerrycan met benzine. Ik heb een keer zonder gestaan, dat overkomt me dus niet nog een keer."

Pech? "Een dag voordat ik op vakantie ging, presteerde ik het om bij de benzinepomp de deur dicht te gooien terwijl de sleutel nog in het contact zat. Het raam stond een heel klein stukje open, dus ik probeerde met een haak die ik bij de pomp geleend had de auto weer open te krijgen. Langzaam verzamelden zich een aantal truckers om mijn auto die steeds harder begonnen te lachen. Toen ik vroeg wat er was en of ze niet liever even kwamen helpen, wees eentje me erop dat mijn achterdeur nog open stond..."

Zonnetje

Mark Buijs, projectleider Bouw

Merk: Saab

Type: 900 S

Brandstof: Euro 95

Kilometerstand: 150.040

Kleur: Donkerblauw

Topsnelheid: Over de 220 km/uur

Bouwjaar: 1993

Kosten per maand: Tussen de 600 en 800 euro

Gekocht voor: 6000 euro

Hij of zij: "Zo noem ik m'n auto niet"

Koosnaam: "Nee, het is gewoon mijn Saab"

In bezit sinds: Een jaar

Waarom favoriet? "Ik hou van het klassieke model. Saabs hebben een hele eigenwijze look. En er zit knappe techniek in deze auto, met heel veel oog voor detail. Ik hou daarvan, dat heb ik in m'n werk als bouwkundig projectmanager ook. Zoals bij de bibliotheek, ik kijk daar nog steeds naar elk detail, of het goed is en of het past. Het mooiste onderdeel vind ik het logo van Saab. Deze is van plastic, maar ik ben nog op zoek naar een geëmailleerde."

Betekenis? "Ik laat anderen wel in mijn auto rijden, maar dan laat ik wel heel duidelijk merken dat het echt een gunst is. Dat is ook echt zo!"

Kwaaltjes? "Relatief is er weinig mee aan de hand. Het is wel zo dat mijn dochter weet dat als ik 'shitterdeshit' zeg, het echt mis is. Een probleempje is de snelheid. Ik heb ernstig moeten wennen aan het comfort van deze auto als je snel rijdt, je merkt het niet. Ik heb het laatste jaar twee keer de snelheidslimiet flink overschreden."

Gebruik? "Ik rij vrij veel, ik zit er twee tot drie uur per dag in. Ik gebruik hem vooral voor woon-werkverkeer, maar verder ook veel; mijn fiets komt niet vaak uit 't vet. Ik zit meestal te bellen in de auto. Ik gebruik m'n reistijd om dingen voor m'n werk te organiseren en om sociale contacten te onderhouden."

Altijd bij je? "Er hangen een aantal voorwerpen aan de spiegel, zoals een adelaarsveer. Die veer is een soort talisman. Hij hangt al ruim zes jaar in al mijn auto's. Toen ik hem uit mijn vorige auto haalde, was die de volgende dag gestolen. Er hangt ook een engeltje dat m'n dochter heeft gemaakt met kerst."

Mooiste herinnering? "Ik twijfel tussen de dag van aankoop en als 'ie net een servicebeurt heeft gehad. Dan loopt 'ie altijd weer helemaal als een zonnetje."

Hoedje

Andre van Kooij, helpdeskmedewerker faculteit Wijsbegeerte

1 Merk: Volkswagen

2 Type: T3

3 Brandstof: benzine

4 Kilometerstand: ????

5 Kleur: Wit

6 Topsnelheid: 120

7 Bouwjaar: 1989

8 Kosten per maand: Dat weet het niet precies, maar omdat het een kampeerbus is, betaal je maar een kwart wegenbelasting

9 Gekocht voor: 3600 euro

10 Hij of zij: Hij

11 Koosnaam: Wubbo ('naar onze poes')

12 In bezit sinds: 3 jaar

Tijdvreter? "Redelijk, ik probeer het meeste kluswerk zelf te doen, maar toen laatst de versnellingsbak vervangen moest worden, heb ik dat laten doen, sommige dingen vind ik te moeilijk. Zelf heb ik trouwens niet eens een rijbewijs. Vanmorgen moest ik afrijden, maar ik ben gezakt. Ik verheug me er ontzettend op om er zelf in te kunnen rijden."

Gebruik? "Mijn vriendin en ik gebruiken hem vooral als camper. In de zomer gaat mijn vriendin er ook wel mee naar het werk en ze gebruikt hem als vervoermiddel voor haar band."

Waarom deze auto? "We wilden al heel lang zo'n busje. We hebben hem precies uitgezocht: het type, de kleuren en we wilden bijvoorbeeld per se zo'n uitschuifdak. Met een vriend die autotechnicus is, zijn we toen een heel weekend Nederland doorgecrosst en hebben we zo'n zes verschillende busjes bekeken. De kleur van deze was helaas het lelijkst, maar verder het beste in orde. En hij heeft het uitschuifdak. Als we op een camping gaan staan dan zetten we altijd 'z'n hoedje' op."

Mooiste herinnering? "We hebben er alleen maar goeie vakanties mee gehad. Het is leuk zo'n bus, we zwaaien ook altijd naar anderen in Volkswagenbusjes en op campings heb je ook altijd gauw contact met de 'busjesmensen'. Dat zijn eigenlijk ook altijd leuke mensen."

Altijd bij je? "Heel veel, hij is altijd ingepakt zodat we er zo mee weg kunnen. De Ipod gaat altijd mee. Ik luister graag naar Calexico, Motorpsycho en natuurlijke Franse chansons als we daar op vakantie zijn. Dat is echt lekker: rustig met 100 kilometer per uur op de rechterrijbaan, met die muziek, lekker weg, heerlijk."

Pech???

Pruttelen

Maxim ..., student

1 Merk: Trabant

2 Type: 601 Combi (een stationmodel, zeldzamer dan de gewone)

3 Brandstof: Brommix (een mix van benzine en olie)

4 Kilometerstand: "Ik heb hem volledig gerestaureerd en er ook een nieuwe teller in gezet, maar ik schat 150.000 km"

5 Kleur: Geel/blauw

6 Topsnelheid: 130

7 Bouwjaar: 1973

8 Kosten per maand: Ongeveer 50 euro

9 Gekocht voor: Weinig

10 Hij of zij: Hij

11 Koosnaam: "Een naam: Thomas."

12 In bezit sinds: Zes jaar

Betekenis? "Mijn auto is heel belangrijk voor me. Ik heb hem al heel lang, vanaf m'n zeventiende, toen hebben mijn vader en ik hem gemaakt uit losse onderdelen. Ik kreeg hem voor mijn achttiende verjaardag. Maar toen ik tien was reed ik al in mijn eerste Trabantje op ons eigen terrein rond. Het leuke is: het is gewoon je eigen dingetje, je knutselt erin wat je wilt. Mijn auto is een speciale auto, veel mensen zie je kijken en denken: wow, wat is dat voor auto?!"

Tijdvreter? "Ja, ik heb er vaak wel wat aan te repareren, er is altijd wel weer iets kapot. Per maand steek ik er misschien een uurtje of tien in, maar dat is natuurlijk nog zonder gewoon wassen enzo."

Gebruik? "Ik gebruik hem zo'n vier keer per week, met name voor de boodschappen. Het is makkelijk als ik naar mijn judotraining in Amersfoort ga, omdat ik in De Uithof woon. Nu ik hier in de spaceboxen woon, doen we er ook samen boodschappen mee en 'ganggenoten' hier zien het ook een beetje als 'hun' auto."

Mooiste herinnering? "Met vrienden in deze auto naar de Ardennen. Dat was de eerste echte grote rit. Je gaat erg langzaam de berg op, maar het was heel leuk."

Altijd bij je? "Ik heb altijd een hele discotheek bij me, muziek is belangrijk. Maar het mooiste aan deze auto is z'n eigen geluid, van die oude tweetaktmotor. Dat snelle, pruttelende geluid, prachtig!"

Verliefd

Femke Heijs, secretaresse bij pedagogiek & onderwijskunde

1 Merk: Mini

2 Type: Balmoral (met geruite bekleding en een open dak)

3 Brandstof: Euro loodvrij

4 Kilometerstand: Ruim 40.000

5 Kleur: Donkergroen

6 Maximumsnelheid: 160 "maar dan tril je er wel uit hoor!"

7 Bouwjaar: 1997

8 Kosten per maand: Ongeveer 90 euro, inclusief verzekering

9 Gekocht voor: 6000 euro

10 Hij of zij: Onzijdig

11 Koosnaam: "De Mini-me, zoals in de Austin Powers films"

12 In bezit sinds: Twee jaar

Gebruik? "Ik gebruik mijn auto het meest voor woon-werkverkeer. Maar ook om dagjes weg te gaan en ik ben er een keer mee op vakantie geweest toen ik hem net had. Met een vriendin naar Frankrijk. We zaten echt dubbelgevouwen en de auto zat helemaal vol, maar het was wel heel erg leuk. Bergop ging het wat moeilijk, maar bergaf kon 'ie 't best."

Betekenis? "Ik zie mijn auto wel gewoon als iets om te gebruiken, het belangrijkste is dat 'ie het gewoon doet. Ze schijnen snel te roesten en sommige mensen zetten hem daarom bijvoorbeeld de hele winter binnen. Dat doe ik niet, hij moet gewoon het hele jaar klaarstaan."

Mooiste herinnering? "Pfff die heb ik niet echt. Het is wel ontzettend leuk om er gewoon een dagje mee te gaan toeren. Dakje open, muziekje aan... En iemand mee natuurlijk, anders is het een beetje saai. Toen ik hem kocht was ik wel op slag verliefd. Hij stond daar tussen allemaal mini's en ik vond hem echt het mooist, vooral de geruite bekleding en het open dak.

Eerste auto? "Ja. Hiervoor reed ik motor, maar vanwege rugklachten kon dat niet meer. Dat was niet leuk, maar dit is weer anders en eigenlijk wel praktischer."

Altijd bij je? "Muziek. Vooral ABBA zit er altijd in. En de Beach Boys, die horen echt bij de auto vind ik. Lekker fout, daar hou ik wel van. Het beste van deze auto is: lekker het dak open op een mooie zonnige dag, zonnebril op, Beach Boys aan en toeren maar!"

Luxe

Tessa van Rheenen, medewerker P&O faculteit Sociale Wetenschappen

1 Merk: Volkswagen

2 Type: Kever 1200

3 Brandstof: Euro loodvrij

4 Kilometerstand: 95.073

5 Kleur: Metallic iceblue

6 Topsnelheid: 135 km/uur

7 Bouwjaar: 1983

8 Kosten per maand: Zo'n 18 euro aan verzekering en belasting

9 Gekocht voor: 1500 euro

10 Hij of zij: Hij

11 Koosnaam: Heeft 'ie nog niet, komt misschien nog

12 In bezit sinds: Een maand

Gebruik? "Mijn man en ik hebben deze auto vooral voor de lol gekocht en als oefenobject om te sleutelen. De binnenkant is nu zo goed als leeg, er zit maar één stoel in. Er komt nieuwe bekleding en de roestplekken moeten zeker bijgewerkt worden. Mijn man wil hem gaan 'oppimpen', met chromen onderdelen en meer van dat soort dingen. Ik heb gezegd dat 'ie dat mag doen, maar ik hem niet kan beloven dat ik er dan nog in rij!"

Betekenis? "Ik vind auto's gewoon wat hebben. Ik wilde per se een 'niet normale' auto. Ik had altijd een eend, maar een kever past nu ook wel bij me vind ik. We hebben ook nog een 'gewone' auto, met kinderen moet dat wel, die oudere auto's zijn natuurlijk wel wat krakkemikkig."

Bevalt 'ie? "Ik heb hem nog maar een maand, ik kan hem alleen maar vergelijken met m'n vorige eend. Ik moest bijvoorbeeld wennen aan het knipperlicht dat vanzelf uitgaat na de bocht. Bij een eend moet je die zelf weer uitzetten. En voor de ruitenwisser zit er een hendel in plaats van een knop. Tja, die 'luxe' is wel fijn. De overstap van een eend - we hebben er al vier gehad - naar een kever gebeurde trouwens toevallig. Mijn man zocht eigenlijk een Porsche. Toen zagen we deze op Marktplaats staan en waren we verkocht. Ik heb er wel over nagedacht of het niet raar is om ineens van een eend over te stappen naar een kever. Je zou het bijna als verraad kunnen zien, maar ik ben nu gewoon fan van kevers. Hij kan goed meekomen op de snelweg, dat is bij een eend altijd nog maar afwachten."

Altijd bij je? "Een gereedschapsset. Ik heb nooit echt veel pech met mijn auto's gehad, maar je kunt altijd kleine dingetjes zelf doen. Ik kan niet zoveel, maar als bijvoorbeeld de gaskabel losschiet, kan ik die wel vastzetten."

'Als we willen, kunnen we het probleem van resistente bacteriën zo oplossen'

Promotor aller tijden: bacterioloog Jan Verhoef

'Een nooit eindigende evolutionaire wapenwedloop tussen bacteriën, virussen en het menselijk afweersysteem.' Dat was de plastische omschrijving die een eerstejaars student onlangs gaf van het strijdveld, waarop Jan Verhoef actief is. Een mooi beeld, beaamt de Utrechtse hoogleraar besmettingsleer, die met zijn medewerkers al ruim 25 jaar probeert om de strategie te ontrafelen van de minuscule indringers die het op onze gezondheid hebben gemunt. Hoeveel successen er in het onderzoek ook worden geboekt, de dreigende vogelgriepepidemie en de aanzwellende stroom berichten over resistente ziekenhuisbacteriën maken duidelijk dat er nog genoeg werk aan de winkel is.

Met name de in Azië uitgebroken vogelgriep houdt de gemoederen in de westerse wereld bezig. Terecht, vindt Verhoef, want er is inderdaad sprake van een potentiële bedreiging, al weet niemand nog hoe groot precies. "Als het blijft bij een reguliere griepepidemie, dan zijn de gevolgen nog wel te overzien. Maar een naar mijn mening ernstig onderschat risico is dat het dierlijke vogelgriepvirus recombineert met een menselijk virus, net zoals het HIV-virus indertijd heeft gedaan. Dan krijg je een heel nieuw virus, waartegen nog nooit een mens antistoffen heeft gemaakt en dat dus heel virulent is. Als dat gebeurt, dreigt er een pandemie van ongekende ernst en omvang."

Mysterieus

Gegeven de groeiende kans op zulke wereldwijde epidemieën zal het onderzoek naar virussen de komende tijd een spectaculaire groei doormaken, voorspelt Verhoef. "De afgelopen dertig jaar waren de gloriejaren van de immunologie met een grote nadruk op het ontwikkelen van nieuwe vaccins. Maar nu een jaar of vijf geleden de eerste antivirale middelen op de markt zijn gekomen, is het tijdperk van de virologie aangebroken. Ikzelf ben van huis uit bacterioloog, maar als ik nu zou moeten kiezen, zou ik waarschijnlijk de virologie ingaan. Virussen zijn zoveel geheimzinniger dan bacteriën. Ten eerste duiken er telkens nieuwe op, waarvan we niets weten. Denk maar aan het West Nijlvirus of het Marburg-virus, waaraan in Congo en Angola onlangs honderden mensen zijn overleden zonder dat er iets tegen te doen was. Er hoeft maar iemand met dat virus aan onze aandacht te ontsnappen en op het vliegtuig naar een westers land te stappen en je hebt het hier ook.

"Maar erger is dat we nog maar heel weinig weten van de strategieën die virussen gebruiken om te muteren. Die kennis is hard nodig, want juist hun vermogen om telkens nieuwe vormen aan te nemen, maakt virussen zo lastig te bestrijden. Wie goed oppast, loopt op dit moment nauwelijks of geen risico om besmet te raken met het HIV-virus. Maar stel nu eens dat dat virus een mutatie zou doormaken, waardoor het zich plotseling ook via de lucht zou kunnen verspreiden. Dan wordt het opeens een voor iedereen levensbedreigend virus."

Uiterst mysterieus aan virussen is de volstrekte onvoorspelbaarheid van het verloop van door hen veroorzaakte epidemieën. Met hoorbare verbazing haalt Verhoef de Sars-epidemie van 2003 in herinnering. "Ik heb nog maar zelden zoiets vreemds meegemaakt. Sars begon twee jaar geleden als een levensbedreigende epidemie die flink wat dodelijke slachtoffers heeft gemaakt. Maar even plotseling als hij begon, is die epidemie doodgelopen en niemand weet waarom. Hoe is het mogelijk dat het virus als een razende om zich heen greep in een flatgebouw in Hongkong en in één bepaalde wijk van Toronto, maar dat het zich daarna niet verder heeft verspreid en nu weer van de aardbodem lijkt verdwenen? Dat zijn vragen die epidemiologen over de hele wereld bezighouden."

Gezien het onvoorspelbare gedrag van virussen, noemt Verhoef de ophokplicht voor scharrelkippen heel verstandig. Ook is hij blij dat de regering inmiddels heeft besloten tot de aanschaf van vijf miljoen doses tamiflu en relenza, twee antivirale middelen, die werkzaam zijn tegen een heel spectrum aan griepvirussen. Weliswaar zijn vaccins effectiever, maar om die te kunnen maken, moet eerst bekend zijn om welk virus het gaat en die speurtocht zou bij een eventuele pandemie te lang duren. "Viroloog Osterhaus van het Erasmus heeft daarom dit voorjaar al aangedrongen op de vorming van een voorraad antivirale middelen en ik was het met hem eens, want de kans is redelijk groot dat we een epidemie of pandemie daarmee snel de kop in kunnen drukken. Maar ja, het zijn geen goedkope middelen, één dosis kost dertig euro, dus in Nederland worden ze bij griep normaal niet voorgeschreven. Op zich kan ik dat billijken, maar ik ben blij dat de overheid, nu de dreiging zo groot is, een uitzondering heeft gemaakt."

MRSA

Vergeleken met zijn oprechte bezorgdheid over een mogelijke virusepidemie, reageert Verhoef betrekkelijk laconiek op de in de pers breed uitgemeten dreiging van de resistente ziekenhuisbacterie MRSA, een bacterie van het type stafylokok. "Natuurlijk is ook dat een belangrijk probleem, maar het verschil is dat we dat probleem zonder veel moeite kunnen oplossen als we willen. Als de industrie er serieus werk van maakt, hebben we binnen tien jaar een effectief nieuw antibioticum tegen MRSA. Het vervelende is alleen dat geen bedrijf daar op dit moment aan begint. Het ontwikkelen van een nieuw geneesmiddel kost ongeveer een half miljard euro. Omdat ze niet verzekerd zijn van voldoende omzet om die investering terug te verdienen, wagen de grote farmabedrijven zich er niet aan.

"Die terughoudendheid wordt in Nederland nog vergroot door ons antibioticabeleid. Er is op dit moment nog precies één middel dat werkt tegen MRSA. In andere landen wordt dat middel ook gebruikt bij andere infecties met stafylokokken, maar wij doen dat bewust niet om te voorkomen dat de MRSA-bacterie uiteindelijk ook tegen dit middel resistent worden. Op zich is dat heel verstandig, maar het maakt wel dat de farmaceutische industrie zich afvraagt waarom men voor veel geld een nieuw antibioticum zou ontwikkelen, als wij het toch niet gaan voorschrijven. Dat is een kolossaal dilemma.

"De enige uitweg is dat de overheid dat onderzoek betaalt. Zo niet, dan blijft de MRSA-bacterie een tikkende tijdbom, die straks ook buiten het ziekenhuis voor problemen gaat zorgen. Ik weet dat het om veel geld gaat, maar als de overheid dit probleem negeert, neemt zij een onverantwoord risico. En wat voor de stafylokok geldt, geldt ook voor andere bacteriën. Je ziet nu nota bene op verschillende plekken in de wereld weer mensen overlijden aan cholera en aan TBC, terwijl dat absoluut niet nodig is. Het is domweg laksheid van overheden, want als zij dit probleem ook maar enige prioriteit zouden geven, zouden we het resistentieprobleem binnen tien jaar weer voor lange tijd kunnen oplossen."

Jelle Reumer

Het grootste deel van de week ben ik directeur bij het Natuurmuseum Rotterdam. Sinds kort combineer ik die baan met een kleine aanstelling als bijzonder hoogleraar bij de faculteit Geowetenschappen in Utrecht.

De zoogdierpaleontologie heeft hier een glansrijke historie gehad, maar is de laatste jaren gaan afbrokkelen. Toen ikzelf in de jaren zeventig biologie studeerde in Utrecht waren er vier fulltime banen voor de zoogdierpaleontologie. Daar is maar 0,4 fte van over plus één assistent in opleiding en enkele vrijwilligers. Ik zie het dan ook als mijn opdracht om met dat kleine clubje deze discipline nog enigszins levensvatbaar te houden.

Alleen in Utrecht wordt de vertebratenpaleontologie onderwezen ofwel de studie naar fossiele gewervelde dieren. Als dat vak hier sneuvelt, is het in heel Nederland weg. Dat zou jammer zijn, want het vak is méér dan alleen maar leuk.

Mijn drijfveer is om inzicht te krijgen in de wisselwerking tussen ecologie en evolutie. Levende organismen - planten, dieren of mensen - evolueren in respons op veranderingen in hun omgeving zoals klimaatsveranderingen. De ecologie triggert dus de evolutie, maar het omgekeerde is ook het geval.

Als je inzicht hebt in de werking van ecosystemen nu en in een ver verleden, dan kun je op basis daarvan voorspellingen doen over bijvoorbeeld de gevolgen van een klimaatsverandering voor de flora en fauna, of - een ander actueel hot item - over de gevolgen voor een ecosysteem door de invasies van nieuwe soorten, zoals de Japanse oester.

Mijn vakgebied heeft een hoog aaibaarheidsfactor. Het is een beetje filosofisch. Er valt weinig geld mee te verdienen: er is absoluut geen sprake van high tech, dus de subsidiegevers haken al snel af. Gelukkig doet het grote publiek dat niet. Laat het woord Jurassic Park maar vallen en je snapt wat ik bedoel.

Sowieso denk ik dat het populariseren van wetenschap uitermate belangrijk is. Het is toch te gek voor woorden dat 31 procent van de Nederlanders denkt dat de zon om de aarde draait... Een beetje ontwikkeld mens moet toch weten hoe de wereld ongeveer in elkaar zit, en om bepaalde zaken te begrijpen heb je wetenschap nodig. Mede daarom was ik ook blij met en trots op die uitnodiging voor de Lowlands University.

In 2003 heb ik een boekje uitgebracht met de titel: 'Plant je voort!'. Dat verscheen naar aanleiding van een tentoonstelling in Rotterdam over de gigantische hoeveelheid tijd en energie die insecten en dieren, en dus ook mensen, in seks steken. Er zijn er zelfs die, als ze eenmaal volwassen zijn, met niks anders meer bezig kunnen zijn. De eendagsvlieg bijvoorbeeld. Zodra die volwassen is, draait alles om seks. Ze hebben zelfs geen mond of darmstelsel; ze hebben alleen tijd voor seks. Dat boeide me: waar komt die onstuitbare zin in seks nu eigenlijk vandaan?

Het nut van seks is dat met de daad genetische informatie wordt gemengd, waardoor er variatie in een soort ontstaat, die op haar beurt weer zorgt voor de evolutie. Als een soort bedreigd wordt door roofdieren, en die roofdieren hun prooi kiezen op lichaamsgrootte, is er een dikke kans dat die soort zich evolueert in de richting van grotere, minder door het roofdier bedreigde variant. Om die evolutie naar lichaamsgrootte te bewerkstelligen, heb je variatie in de soort én variatie in doorgegeven genetische informatie nodig. Kort gezegd: het nut van seks is het in stand houden van de soort.

Kleine kans dat je als mens tijdens het vrijen ligt te denken aan het mengen van genetische informatie, maar je genen zijn daar wel degelijk mee bezig. Bij de mens, maar ook bij de bonobo-aap, heeft seks bovendien een sociale functie. Mensen doen het gemiddeld zo'n twee à drie keer per week, en dat levert godzijdank niet allemaal voortplanting op. Dus er zijn ook nog andere redenen, zoals het in stand houden van de relatie. Daarnaast blijkt dat ontzettend veel diersoorten aan seks doen zonder dat dit überhaupt nog iets met voortplanting te maken heeft. Homoseksueel gedrag, triootjes, orale seks... honderden diersoorten doen eraan. Als de mens denkt dat hij met bepaald seksueel gedrag afwijkend is, dan heeft-ie het mis.

Met paleontologie heeft dat natuurlijk niets meer te maken. We weten nu eenmaal niet hoe het seksleven van de mammoet of de dinosaurus eruit gezien heeft. Soorten stierven niet uit omdat ze te weinig aan seks deden. Dat heeft toch meer met omgevingsfactoren zoals het klimaat te maken. Maar die hele studie over seks past weer wel in mijn fascinatie voor de interactie tussen evolutie en ecologie.

In dat kader zou ik het 'Plant je voort!' ook niet als advies willen meegeven aan studenten. Binnenkort verschijnt een boek van mij onder de titel 'De ontplofte aap'. Dat begint met die invasive species, dus zeg maar de Japanse oesters en dergelijke. Ik analyseer hoe die dieren zich over de aardbol verspreiden en waar ze zich vestigen. Dat blijkt nooit in een evenwichtige ecologische omgeving te zijn, maar altijd als er sprake is van habitat-verstoring door bijvoorbeeld milieuverontreiniging, houtkap of iets dergelijks. Dan krijgen die 'buitenlandse' soorten een kans, waarna er sprake kan zijn van een 'ontploffing', een geweldige groei van de populatie.

Als je naar de mens kijkt als een soort invasive species zie je eenzelfde patroon en eenzelfde ontploffing. En voor die habitatverstoring zorgt de mens zelf. De eerste was 20.000 jaar geleden, toen de mens zich ontdeed van roofdieren in zijn omgeving. De bevolking groeide, omdat er een bedreigende factor was verdwenen. Een tweede verstoring was er 10.000 jaar geleden toen de mens met landbouw begon: er kwam meer voedsel voor meer mensen. Gevolg: een toename van de bevolking. Zo'n 4000 jaar geleden vond de derde habitatverstoring plaats toen mensen in steden gingen wonen. De laatste begon zo'n 300 jaar geleden: de ontwikkeling van de geneeskunde, die ons van de 'kleine' roofdieren verloste: polio, pest, pokken, bacteriële infecties, noem maar op.

En ondertussen planten we ons maar voort. Met zijn zes miljard mensen heeft de aardbol, denk ik, ondertussen wel het matje bereikt. De natuur probeert via hongersnoden, nieuwe ziektes zoals aids of sars en met oorlogen en genociden die groei nog wel in toom te houden. Tegen die aanvallen van de natuur kunnen we ons alleen wapenen met ons gezonde verstand, met familyplanning en voorbehoedmiddelen. Maar zolang lieden als Benedictus XVI en George Bush het nog voor het zeggen hebben, zijn we nog ver van dat gezonde verstand vandaan.

Slimme bacteriën als bondgenoot

"Een groot probleem in het ziekenhuis zijn ontstekingsziektes die veroorzaakt worden door de overactiviteit van ons aangeboren immuunsysteem", vertelt Van Strijp. "Dat systeem moet ons lichaam beschermen tegen schadelijke indringers, maar na bijvoorbeeld een hersenbloeding of een hartinfarct raakt het soms zo van de kook dat het zich tegen lichaamseigen cellen keert en levensgevaarlijke ontstekingen veroorzaakt. Er zijn een stuk of vijftig ontstekingsziektes, waarvoor nog nauwelijks geneesmiddelen bestaan.

"Nu is de vraag natuurlijk hoe we dat op hol geslagen immuunsysteem kunnen afremmen en daarvoor gaan we in onze groep te rade bij bacteriën. Om in het lichaam te overleven en aan de aanvallen van het immuunsysteem te ontsnappen, hebben bacteriën in de loop van de evolutie een groot aantal trucjes ontwikkeld. Die trucjes zijn er allemaal op de één of andere manier op gericht om de werking van het immuunsysteem te blokkeren en de clou van ons onderzoek is om te achterhalen hoe bacteriën dat doen. Want als we dat weten, kunnen wij niet alleen die bacteriën beter bestrijden, we kunnen dan wellicht ook geneesmiddelen maken die de schadelijke werking van het immuunsysteem even effectief platleggen als bacteriën dat doen."

Zoals Van Strijp het uitlegt klinkt het eenvoudig. Maar voor wie weet dat elke bacterie een arsenaal van vijf of meer trucs bezit en dat die trucs bij geen twee bacteriën identiek zijn, beseft dat het zoeken naar een effectieve aanpak van ontstekingsziekten geen eenvoudige zaak is. "Wat wij trucs noemen, zijn in feite eiwitten die door de bacterie worden gemaakt om een bepaalde functie van het immuunsysteem te blokkeren", legt Van Strijp uit. "Simpel gezegd bestaat ons onderzoek uit het identificeren van die eiwitten en het beschrijven van hetgeen zij doen. Voor dat doel hebben we in ons laboratorium een soort replica van het immuunsysteem beschikbaar. We maken een kweek van een bepaalde bacterie, selecteren een eiwit dat hij produceert, en stoppen dat bij ons namaak-immuunsysteem. Als alles goed gaat, zie je dan dat een specifieke activiteit van dat systeem sterk wordt geremd. Als dat een interessante activiteit is, gaan we dat eiwit verder onderzoeken. Resultaat van ons onderzoek is dus een enorm aantal nieuwe en nooit eerder beschreven eiwitten met elk een eigen werking. Uiteraard patenteren we al onze eiwitten, want voor bedrijven zijn zij interessant als mogelijke basis voor nieuwe geneesmiddelen tegen infectieziekten."

Voorlopig is er voor de onderzoekers nog genoeg werk aan de winkel, want geen twee bacteriën in de wereld produceren precies dezelfde eiwitten, zegt Van Strijp. "Zelfs twee identieke bacteriën uit Utrecht en Amersfoort hebben al verschillende trucjes, die ze ook weer onderling uitwisselen. Er zijn zo'n tweehonderd verschillende bacteriën, maar er is een oneindig aantal eiwitten, waarvan nog maar een fractie wetenschappelijk is beschreven. Elk proefschrift betekent dus in feite de wereldpremière van een nieuw eiwit. Voor een aio is het heel leuk om bij ons onderzoek te doen, want iedereen krijgt hier een eigen eiwit, dat hij of zij van begin tot eind volgt. Het is jouw eigen, unieke eiwit, dat alleen jij in een potje hebt zitten. Niemand anders in de wereld werkt er aan en je mag het nog een naam geven ook. En als je klaar bent, is je proefschrift meteen hét standaardwerk over dit eiwit, waaraan iedereen in de wereld refereert."

Op 27 september promoveert Suzan Rooijakkers bij Verhoef en Van Strijp op een studie naar het SCIN(= Staphylococcal Complement Inhibitor)-eiwit. Uit haar proefschrift blijkt duidelijk hoe 'slim' bacteriën zijn. Het immuunsysteem werkt net als veel andere systeem in het lichaam via een groot aantal eiwitten dat boodschappen aan elkaar doorgeeft via zogeheten signaalroutes. Het SCIN-eiwit legt precies het punt lam waar twee van die routes elkaar kruisen. Daardoor komt de boodschap dat er een bacterie is binnengedrongen niet aan bij de witte bloedcellen die als taak hebben om die bacterie te doden. Op een even simpele als effectieve manier legt de bacterie zo dus het hele immuunsysteem plat. Je kunt het een beetje vergelijken met de ontruiming van Utrecht CS in augustus, waardoor in het halve land geen treinen meer konden rijden.

"Het frappante is dat onderzoekers overal ter wereld al dertig jaar op zoek zijn naar een eiwit dat dit trucje kent. Maar veel heeft dat onderzoek nooit opgeleverd. En nu blijkt die bacterie van ons een eiwit te maken dat tien keer zo goed werkt als wat al die knappe koppen in dertig jaar hebben verzonnen. Dat is toch ongelofelijk?"

De toekomst is aan kleinschalige dedicated werkeenheden, deel II

Scheidend collegelid Wim Kardux opende het academische jaar met een toespraak hoe je een grootschalige universiteit als de onze op kleinschalige wijze kan organiseren. "We moeten de universiteit gaan zien als strategisch hoofdkwartier en 'back office' voor velerlei semi-autonome colleges, scholen en instituten." Zijn visie heeft tot vele reacties geleid waarvan de meeste positief.........<ParaStyle:auteur>Erik Hardeman

Hans Adriaansens, dean Roosevelt Academy: "Zelden ben ik het zo eens geweest met een universiteitsbestuurder als nu met Wim Kardux. Wat jammer dat hij gaat vertrekken. Massaliteit kleinschalig organiseren is wat het bedrijfsleven al lang heeft begrepen. De universiteit denkt nog steeds in termen van de bedrijfsmatigheid van de 19e eeuw. Weliswaar geven we onderwijs over het feit dat efficiency en effectiviteit in this day and age op een andere manier moeten worden bereikt, maar vreemd genoeg is dat tot de eigen organisatie nog nauwelijks doorgedrongen. Dus: meer moderne organisatiekennis in de top van de universiteit, meer colleges of academies in undergraduate, majors en minors in plaats van studierichtingen, afschaffing van faculteiten en - in undergraduate - een liberal arts & sciences opzet, zoals in alle goede Amerikaanse universiteiten.

"Om goede onderzoekers te kweken, is heel goed onderwijs nodig, stelt Kardux terecht. Dat goede onderwijs moet worden gegeven door mensen die zelf ook onderzoek doen en hebben gedaan. Maar Kardux heeft ook gelijk als hij zegt dat de aandacht te lang uitsluitend is uitgegaan naar het onderzoekersberoep en dat - zeker de UU - de professionele masters heeft verwaarloosd. Dat heeft ertoe geleid dat professionele opleidingen in undergraduate terecht zijn gekomen (en daarmee dus eigenlijk hbo-opleidingen zijn geworden) en dat vergeten wordt dat het echte academische gehalte nu juist in undergraduate gestalte moet krijgen. Zeker bij internationale accreditatie (en dat is iets anders dan Shanghai-lijstjes of andere vormen van self-proclaimed excellence) is het belangrijk dat iets van de balans van onderwijs en onderzoek wordt teruggevonden."

Maarten Prak, hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis: "Wat Kardux zegt komt eigenlijk hierop neer: de uitdagingen waarmee de universitaire wereld geconfronteerd wordt, vereisen dat we de macht teruggeven aan de docenten en onderzoekers. Het is algemeen bekend dat de huidige universitaire bestuurscultuur daar mijlenver vanaf staat; die is gebaseerd op wantrouwen. Dat begint aan de top, in Den Haag. Wie heeft staatssecretaris Rutte wel eens iets aardigs over de Nederlandse universiteiten horen zeggen? En dat terwijl wij met z'n allen (en zeker in Utrecht!) voor een appel en een ei wetenschap van wereldklasse produceren. Op grond van die kwaliteit zouden universitaire instituten het krediet verdienen, van de staatssecretaris maar ook van hun eigen bestuurscolleges, om onderwijs- en onderzoeksprogramma's naar eigen inzicht in te richten. Vanzelfsprekend binnen algemene richtlijnen, maar met een grote eigen verantwoordelijkheid en op een schaalgrootte die ze confronteert met de directe gevolgen van hun eigen keuzes. En laat ze dan na een jaar of zeven maar aan een internationale commissie uitleggen wat ze met hun geld gedaan hebben. Intussen houdt het college van bestuur de grote lijnen in de gaten en informeert regelmatig naar de noden van de instituten en faculteiten, zelfs van afzonderlijke onderzoeksgroepen en individuele toponderzoekers. Als Kardux zo'n universitaire organisatie voorstaat, ben ik daar helemaal voor."

Paul Verweel, vakdecaan Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap: "De analyse van Wim komt op het juiste moment. We doen het goed als UU, maar doen we nog het goede, zoals de opdracht van strategisch management luidt?

"Wim noemt man en paard: uitstekende docenten, ondernemend gedrag, non-conformisme ook in bestuur. Leren dat diversiteit in plaats van monomanie ons leven binnen en buiten de universiteit dicteert. Ik deel volledig zijn observatie over het gebrek aan aandacht voor de inhoudelijke/maatschappelijke herprogrammering van de professional/academic masters naast research masters. We gaan gewoon door op de oude research voet. Maar dat is natuurlijk maar een voorbeeld.

"Er is een wereld te winnen, maar dan moeten we wel het juiste spel spelen. Onze concurrenten zullen inderdaad eerder private ondernemers zijn (de DSM academy, de Berenschot academy) dan de hogescholen. Laat ons maar bewijzen dat we het beter kunnen. En dat kunnen we ook. We bewijzen bij USBO dat we met hetzelfde geld nummer 1 van Nederland kunnen worden op het gebied van studententevredenheid en ook in de ogen van de hoogleraren bestuurskunde zijn we de beste. Maar ik denk dat onze ontwikkeling onmogelijk geweest was als we binnen allerlei kaders vroegtijdig gesocialiseerd zouden zijn. Een UU als facilitair hoofdkwartier met semi-autonoom functionerende ondernemende units klinkt mij als muziek in de oren. Kan die man niet blijven?"

Peter van der Vliet, directeur Toponderzoekschool Centre for Biomedical Genetics: "Het voorstel van Kardux om de huidige facultaire structuren op afstand van onder meer het onderzoek te zetten, steun ik van harte. (zie ook De Mening op pagina 6) Ik ben het minder eens met zijn gedachte om de koppeling van onderwijs en onderzoek in de bachelorfase los te laten. Ik denk ook niet dat hij dat zo absoluut bedoeld heeft. Juist in topuniversiteiten is het van belang dat ook toponderzoekers hun enthousiasme en kennis van het vak in een vroege fase aan studenten overbrengen. Dat gebeurt ook in buitenlandse topuniversiteiten. Iets anders is dat je geen slechte docenten voor de eerstejaars moet zetten, maar het is een misverstand dat goede onderzoekers geen goede docenten zijn. Ze zijn gewend om hun vak uit te dragen en worden ook beoordeeld op de kwaliteit van presentatie van hun eigen onderzoek."

Joop Schippers, hoogleraar arbeids- en emancipatie-economie: "Er zitten veel verstandige elementen in de rede van Kardux. Ik interpreteer zijn pleidooi voor diversiteit en kleinschaligheid in feite als oproep om de mensen die op onderwijs- en onderzoeksterrein het beste weten hoe de vork in de steel zit, het initiatief te laten. Binnen een professionele organisatie als een universiteit zijn die professionals heel goed in staat de verantwoordelijkheid voor hun werk te dragen. Dat betekent zelf kiezen welke manier van onderwijs geven het beste past bij 'jouw' studenten en opleiding en wat op jouw vakgebied een goede mix is van fundamenteel en meer toegepast onderzoek.

"Niet geheel duidelijk wordt wat de UU in de visie van Wim als 'strategisch hoofdkwartier' en 'back office' (nog) wel zou moeten doen. In het licht van zijn pleidooi voor meer autonomie is dat vast niet: uniforme onderwijsvormen en timeslots vastleggen. Wel zou 'centraal niveau' faculteiten moeten waarschuwen en tot de orde roepen als die een dermate breed scala aan masteropleidingen uit de grond stampen dat een complete landverhuizing van EU-studenten naar Nederland (preciezer: Utrecht) moet plaatsvinden om die opleidingen allemaal rendabel te kunnen aanbieden. Wie op dit punt als buitenstaander naar het gedrag van de Nederlandse universiteiten kijkt, heeft moeite ze als 'bolwerken van verstandigheid' serieus te blijven nemen.

"Behalve als back office heeft de UU als instelling mijns inziens ook een essentiële functie als front office. Ondanks het pleidooi voor autonomie en diversiteit mag niet worden vergeten dat de Universiteit Utrecht een sterk 'merk' is en dat de concurrentie tussen de instellingen eerder zal toe- dan afnemen. Dat betekent dat al die meer of minder zelfstandige onderdelen er baat bij hebben onder een gezamenlijke vlag te varen. Laten we alsjeblieft niet terugkeren naar 'ieder zijn eigen ontwerp briefpapier'. Een goed werkend frontoffice is voor de UU van levensbelang."

Rob Cozzi, directeur Personeel & Organisatie: Mijns inziens helpt Kardux' pleidooi voor kleinschaligheid en diversiteit ook om het spook van de 'intensieve menshouderij' te keren, dat kennelijk aan een al te managerial benadering van processen verkleefd is. Medewerkers en studenten binden zich toch voornamelijk aan de directe werkomgeving. Op die schaal kun je nog oog houden voor de menselijke maat der dingen. Dat is nodig om te voorkomen dat we in academia de fouten herhalen die mijns inziens in de thuiszorg maar ook in het hbo zijn begaan: eerst alle processen volledig kwantificeren en dan bezuinigen door de normen voor contacttijd of voorbereidingstijd naar beneden te draaien. Dan zorgen managers er voor dat professionals hun werk niet meer goed kunnen doen."

Cees Flinterman, hoogleraar rechten van de mens: "Ik heb met zeer veel waardering geluisterd naar de rede van Kardux. Het was erg plezierig te constateren dat het CvB niet zo monolithisch is als soms lijkt; het is tegelijkertijd spijtig te constateren dat Kardux in de afgelopen jaren niet echt een voet tussen de deur heeft weten te krijgen. Dat moet voor hem wel eens frustrerend zijn geweest. Zijn pleidooi voor verscheidenheid in eenheid, zowel naar vorm als naar inhoud, spreekt mij erg aan. Wat op korte termijn in elk geval zou moeten gebeuren is het houden van één of meer discussiebijeenkomsten tussen het CvB en geïnteresseerde groepen binnen de universiteit, waarin de ideeën van Kardux tegen het licht worden gehouden. Het mag niet zo zijn dat de rede van Kardux door het College van Bestuur wordt beschouwd al een soort vroegtijdige symbolische zwanenzang.

<ParaStyle:streamer>'Behalve als back office heeft de UU als instelling mijns inziens ook een essentiële functie als front office. Ondanks het pleidooi voor autonomie en diversiteit mag niet worden vergeten dat de Universiteit Utrecht een sterk 'merk' is.'

Miquel Bulnes

Tijdens mijn co-schappen merkte ik hoe gemankeerd sommige artsen op sociaal gebied zijn

Xander Bronkhorst, foto Maarten Hartman

Ik kon me eerst niet voorstellen dat lezers echt iets zouden willen weten over het artsenbestaan. Zo interessant vond ik die wereld waarin ik rondliep niet. Het eerste korte verhaal dat ik aan mijn uitgever voorlegde, ging vooral over een vakantie en een kapotte auto. Alleen in het begin beschreef ik een scène in een ziekenhuis, maar juist daar was hij enthousiast over. Hilarische reisverhalen zijn er genoeg, vond de uitgeverij, maar een beschrijving van het ziekenhuisleven van binnenuit was kennelijk iets nieuws. Ze gaven me een contract om een heel boek te schrijven.

Ik ging heel gedisciplineerd aan de slag en moest van mezelf elke avond 500 woorden schrijven. Het voelde immers als een kans die je nooit weer krijgt. Materiaal had ik genoeg. Ik ben zelf nooit assistent-chirurg geweest, zoals de hoofdpersoon in mijn boek, maar ik heb wel een jaar als zaalarts gewerkt bij interne geneeskunde in een ziekenhuis in Gouda. Die sfeer heb ik getracht over te brengen.

Al eerder tijdens mijn co-schappen van mijn geneeskundeopleiding in Utrecht merkte ik hoe gemankeerd sommige artsen op sociaal gebied kunnen zijn. Ik heb klootzakken meegemaakt! Als zaalarts leidde dit af en toe zelfs tot een concreet probleem. Ik stond bijvoorbeeld een keer tijdens een nachtdienst aan het bed van een stervende patiënt op de intensive care en ik wist bij god niet wat ik moest doen. De verpleegkundigen bleven roepen dat er nu echt iets moest gebeuren en ik kon niets meer bedenken. Toen belde ik mijn baas wakker om uit te leggen wat er aan de hand was. 'Waarom bel je mij?' vroeg hij letterlijk. Tja, als je dat dan nog moet gaan uitleggen.

In de recensies werd 'Zorg' vaak beschreven als een satire. Zo was het niet helemaal bedoeld. Eigenlijk staat er weinig bijzonders in. Het zijn bijna allemaal situaties die zich regelmatig voordoen, of zich makkelijk zouden kunnen voordoen. Misschien heb ik iets meer dan een ander oog voor het falen en de frustraties van mensen en verwoord ik het iets scherper. Iedereen die in een ziekenhuis werkt weet dat die reality-soaps op televisie nu niet bepaald een goed beeld geven van de werkelijkheid. Kijkers willen klaarblijkelijk realisme, maar geen realiteit.

Artsen, en zeker assistenten, beseffen zelf dat ze vaak ook maar gissen naar wat er aan de hand is. Een patiënt die binnenkomt met een klacht kan de meest uiteenlopende ziektes hebben. Op basis van beperkte informatie zet je een behandeling en diagnosetraject in gang. Werken in een ziekenhuis betekent vaak improviseren en dingen voor het eerst doen. Doorgaans gaat het goed, soms ook niet. Dat is op zich niet naar of zorgwekkend. We kunnen ontzettend veel in de gezondheidszorg, maar we moeten leven met de beperkingen die er nog zijn.

De academische wereld, waarin mijn tweede roman 'Lab' zich afspeelt, kent zo zijn eigen problemen en frustraties. Mensen die niet bekend zijn met de wetenschap denken dat ik overdrijf wanneer ze lezen over gesjoemel, onderlinge haat en nijd en over alles wat er misgaat bij de experimenten. Maar ik geloof niet dat ik het erg heb uitvergroot. Ik heb tijdens mijn studie onderzoek gedaan in het UMC en in laboratoria in de Verenigde Staten en Spanje, en ben daar van alles tegengekomen. Overal worden fouten gemaakte en is er concurrentie, overal lopen ambitieuzere types en minder gedreven krachten rond.

De vraag is hoe nieuw of verbazingwekkend dit is. Voor inspiratie kon ik de afgelopen tijd namelijk ook gewoon het Utrechts Nieuwsblad openslaan. Zo moest niet al te lang geleden een hoogleraar weg, omdat hij met onderzoeksgegevens zou hebben gerommeld en een tweede zou moeite hebben gehad met het onderscheid tussen zijn privé-rekening en de rekening van de zaak. Het waren nota bene mensen waar ik zelf nog college van heb gehad. In beide gevallen kon je je afvragen of degenen die hen hebben weggekregen er geen dubbele agenda op nahielden. Wetenschap is ook business tegenwoordig.

Maar het is geweldig dat wetenschappers er af en toe in slagen wel degelijk een stap verder te komen in onze kennisvermeerdering. In de krant lees je misschien dat twee stofjes bij elkaar zijn gepipetteerd en dat heeft dan een Nobelprijs opgeleverd. Wat je niet leest is dat de onderzoekers jarenlang geen resultaten boekten. Dat hele proces van vallen en opstaan is misschien nog bewonderenswaardiger dan het eindresultaat. Wetenschap is vooral eindeloos herhalen en keihard werken. En ook in mijn boek gaan uiteindelijk sommige dingen goed. Noch van het ziekenhuis noch van mijn collega's heb ik dan ook een onvertogen woord over het boek gehoord.

Ook de emotieloze manier waarop met proefdieren wordt omgesprongen, wekt bij hen geen bevreemding. Sommige mensen dachten dat ik een pamflet tegen dierproeven had geschreven of het proefdiergebruik juist verdedigde. Geen van beide is het geval. Hoe minder hoe beter natuurlijk, dat vindt zo'n beetje elke wetenschapper. Je moet alleen een niet al te tere ziel hebben wanneer je met proefdieren werkt. In mijn lab in Amerika liepen studentes rond die de konijnen begonnen te aaien en namen gingen geven. Betrekkelijk onverstandig wanneer je bedenkt dat die beesten na twee weken over de kling werden gejaagd.

Ik ben dus absoluut niet de grappige criticus van de gezondheidszorg of van het universitaire leven. Mijn uitgever was uiteindelijk teleurgesteld over de verkoopcijfers van 'Zorg'. Dat lag aan mij, voegde hij daar fijntjes aan toe, en dan met name aan mijn presentatie. Ik moest maar mediatraining gaan volgen. Zo ging ik niet in op een uitnodiging van een tv-programma om te vertellen over het fenomeen 'anusproppen' waarover ik een scène heb beschreven. Het komt in elk grootstedelijk ziekenhuis voor en ik beschouw mezelf niet als een expert op dat gebied dus... bedankt, liever niet zo op tv.

Mijn volgende boek moet heel anders worden. Ik wil iets doen met mijn Spaanse komaf. Van mijn moeder heb ik de schrijversnaam Bulnes. Eigenlijk heet ik Ekkelenkamp. Maar mijn achternaam wordt nog vaker fout gespeld dan mijn voornaam, vandaar Bulnes. Ik dacht eerst aan een historische roman over de Spaanse burgeroorlog. Mijn opa was toen luitenant onder Franco, een overgrootvader politicus aan de republikeinse zijde. Maar de periode die er net aan vooraf ging vind ik eigenlijk interessanter. Nadat de Spanjaarden Cuba en de Filippijnen hadden moeten opgeven, kregen ze van de Engelsen en de Fransen Noord-Marokko, waar ze in 1921 finaal in de pan werden gehakt door de Berbers. Waarschijnlijk heeft dit geleid tot de burgeroorlog. Of het boek er snel komt, is de vraag. Een historische roman vraagt om veel meer uitzoekwerk en zó veel tijd heb ik niet. Het is de bedoeling dat ik naast mijn opleiding tot microbioloog ook ga promoveren, dus ik ben voorlopig behoorlijk druk met de wetenschap.

De successen van plaatjes en staafjes

Henk Lekkerkerker beloont voor zijn onderzoek

Niet veel voetballers zullen zich na een wedstrijd realiseren dat de modder onder hun schoenen colloïdale deeltjes bevat waarover nog maar weinig bekend is. "Het klinkt misschien vreemd, maar voor de wetenschap is klei uiterst mysterieuze materie", zegt chemicus Henk Lekkerkerker met glinsterende ogen bij de gedachte aan de mogelijkheden voor nieuw onderzoek. "Van veel colloïdale oplossingen weten we al heel wat, maar waarom klei onder bepaalde omstandigheden vast wordt en onder andere juist vloeibaar blijft, daarvan hebben we nog geen idee. Het zou fantastisch zijn als ik als Akademiehoogleraar een tipje van die sluier zou kunnen oplichten."

Colloiden

Colloïden zijn in een vloeistof zwevende deeltjes met een afmeting tussen een nanometer (een miljoenste millimeter) en een micrometer (een duizendste millimeter). Ze lijken klein, maar zijn 10 tot 10.000 keer zo groot als atomen en moleculen. Als 'deeltjes tussen servet en tafellaken' zijn ze licht genoeg om in de vloeistof te blijven zweven, maar toch zo groot dat ze licht verstrooien, reden waarom colloïdale oplossingen er altijd troebel uitzien. Voorbeelden zijn melk (vetdeeltjes), bloed (rode bloedcellen) en verf (pigmentkorrels). Hoe meer colloïdale deeltjes in de vloeistof, hoe stroperiger die wordt.

Hoe gedragen colloïdale deeltjes zich? Hoe kunnen we hun gedrag beïnvloeden? En vooral, hoe kunnen we nieuwe deeltjes met specifieke eigenschappen maken? Dat zijn de vragen die Henk Lekkerkerker fascineren. Uiterst relevante vragen, want bij de productie van onder meer magneetbanden, kaas, verf en condooms spelen inzichten uit de colloïdchemie een grote rol, aldus de nieuwe Akademiehoogleraar.

"Neem verf. Je wilt dat die mooi glad uitstrijkt, niet lekt en snel droogt. Maar als je de verfpot na een jaar opent, moet er nog steeds verf in zitten en geen opgedroogde troep. Om dat voor elkaar te krijgen beschikt de industrie over een groot arsenaal aan 'trucjes', die ervoor zorgen dat de deeltjes in colloïdale oplossingen zich op een bepaalde manier gedragen. In feite zijn wij als wetenschappers voortdurend bezig om onze kennis over colloïden verder uit te bouwen en zo steeds weer nieuwe trucjes te bedenken."

Niet dat zijn onderzoek rechtstreeks op mogelijke toepassingen gericht is, zegt Lekkerkerker op zijn ouderwets grote hooglerarenkamer in het Kruytgebouw. "Mij gaat het allereerst om het achterhalen en beschrijven van de eigenschappen van colloïden, maar het aardige van dit vak is dat de werelden van de fundamentele wetenschap en de industriële toepassing er zo dicht bij elkaar liggen. Mijn vroegere collega Vrij zei altijd: Als je een mooi nieuw colloïdaal deeltje maakt, wordt er vroeg of laat altijd wel een toepassing voor gevonden. Wij maken hier in Utrecht bijvoorbeeld uit aluminiumhydroxide staaf- en plaatvormige deeltjes. Dat zijn we gaan doen uit puur wetenschappelijke interesse, omdat we er het gedrag van atomen en moleculen mee konden nabootsen. Pas later bleek dat we ze ook heel goed in de praktijk konden gebruiken, bijvoorbeeld bij de aanleg van tunnels.

"Als je een gat in de grond boort, moet je ervoor zorgen dat je meteen de wand afdekt om te voorkomen dat de zaak instort. Heel belangrijk, denk maar aan de catastrofe in Den Haag bij het aanleggen van de tramtunnel. Essentieel is dus dat de klei onmiddellijk na het aanbrengen tegen de wand vast wordt. Vroeger werd daar natuurlijke klei voor gebruikt, maar inmiddels is gebleken dat het systeem veel beter werkt, als we aan die klei dat door ons gemaakte colloïdale deeltje toevoegen. We hebben op die vinding patent aangevraagd en werken voor de ontwikkeling samen met een Engels bedrijf. Alweer een bewijs dat je in dit vak voortdurend op het interface staat tussen toepassing en fundament."

Naast deze meer toegepaste kant is er echter ook het fundamentele onderzoek naar colloïden als modelsysteem voor atomen en moleculen. Albert Einstein liet honderd jaar geleden al zien dat er een sterke analogie bestaat tussen het gedrag van atomen en moleculen en dat van colloïden. Het grote voordeel van die 'superatomen' is echter dat ze pakweg duizend keer zo groot zijn. Hun gedrag kan daardoor sinds kort met geavanceerde microscopen in beeld worden gebracht, iets dat op de schaal van atomen en moleculen nog onmogelijk is.

Die mogelijkheid en de expertise in het maken van colloïdale systemen heeft in Utrecht recent gezorgd voor een stroomversnelling in het onderzoek naar wat er op het grensvlak van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen gebeurt, stelt Lekkerkerker. "Neem de op moleculaire schaal nog steeds niet beantwoorde vraag hoe een waterdruppel die in een bak water valt, nu precies met dat wateroppervlak samensmelt. Wij zijn er in onze groep als eerste in geslaagd om dat verschijnsel in een colloïdale oplossing te beschrijven en in beeld te brengen, een wereldprimeur waarmee we vorig jaar Science hebben gehaald. Dat was echt een toppublicatie en ik ben dan ook verrast door verhalen van top-biomedici als Clevers en Plasterk die het in Nederland allemaal maar niets vinden. Iedereen moet naar Amerika, maar ik durf te stellen dat het werk van onze toppromovendi zich met gemak kan meten met het beste wat daar in de afgelopen vijf jaar op ons vakgebied aan proefschriften is verschenen."

Staven en plaatjes

Deeltjes in de vorm van staven en plaatjes zijn sinds jaar en dag de specialiteit van Lekkerkerker. Die voorkeur is gemakkelijk te verklaren, vindt hij zelf. "Bollen zijn beperkt. Zij kunnen alleen maar ordeloos door elkaar zweven of netjes in het gelid staan. Staven kunnen parallel gaan staan, maar ook als een soort flatgebouwtje boven elkaar of in rijtjes. Zij hebben kortom veel meer ordeningsmogelijkheden en omdat de ordening van de deeltjes bepaalt hoe de substantie zich gedraagt, is er ook veel meer aan te onderzoeken."

De pioniersrol van Henk Lekkerkerker op het gebied van plaatjes en staafjes kan niet genoeg worden benadrukt, zegt collega-hoogleraar Albert Philipse. "Bij zijn komst naar Utrecht in 1985 stonden bolvormige deeltjes overal ter wereld centraal in het onderzoek. De verdienste van Henk is dat hij zich als één van de eersten realiseerde dat veel colloïdale deeltjes in de natuur een andere vorm hebben, en vooral dat daar een fascinerend onderzoeksgebied braak lag. Door dat te ontginnen, heeft hij niet alleen bijgedragen aan de grote vlucht van dat gebied in de wereld, maar ook aan de reputatie van de Utrechtse colloïdchemie."

Wat Henk ook nieuw heeft ingebracht, is zijn aandacht voor de manier waarop in een oplossing zwevende deeltjes zich kunnen ordenen tot wat wij vloeibare kristallen noemen, vult nanowetenschapper Alfons van Blaaderen aan. "In de nanowereld is vloeibare kristalvorming een hot item en colloïdale vloeistoffen zijn prima modelsystemen om dat proces te bestuderen. Henk heeft daar heel geavanceerde technieken voor ontwikkeld. Daarmee was hij zijn tijd ver vooruit."

Met zijn karakteristieke bescheidenheid wimpelt Lekkerkerker de loftuitingen af. "Wetenschap bedrijven is in feite zo simpel als wat. Volgens Paul Ehrlich gaat het in de wetenschap om de vier G's: Geduld, Geschmeck und Geld, vor Allem aber um Glück. Dat geluk kan zijn: op het juiste moment met dingen beginnen, maar ook: er op tijd van weglopen.

"Mijn meest geciteerde artikel gaat over wat er gebeurt in een colloïdale oplossing als je er polymeren, lange draadachtige moleculen, aan toevoegt. In feite is dat wat er in ons bloed gebeurt als we ziek zijn. Vanwege infecties komen er dan extra veel eiwitten in het bloed, die dezelfde werking als polymeren hebben. Zij drukken de rode bloedcellen op elkaar, waardoor die zwaarder worden en naar beneden zakken. Dat is wat artsen meten als ze de bezinking meten.

"Ik had in mijn artikel theoretisch beschreven wat er precies gebeurt. Vervolgens kwam er een enorme explosie aan onderzoek op dat gebied, waar wij nooit tegenop hadden gekund. Ons geluk is geweest dat we ons in plaats daarvan zijn gaan richten op plaatjes en staafjes en op grensvlakken. Dat heeft ons geen windeieren gelegd."

Net als veel andere vakgebieden heeft ook de colloïdchemie een belangrijke impuls gekregen door de komst van de computer. Simulatiemodellen die doorrekenen welke deeltjes nodig zijn om bepaalde effecten te bewerkstelligen, nemen een steeds belangrijker plaats in het onderzoek in. Lekkerkerker stelt dan ook resoluut dat hij zijn successen nooit had kunnen boeken zonder de nauwe samenwerking met zijn collega Daan Frenkel. "Ik werk de laatste tijd veel met silica en met aluminiumverbindingen, de voornaamste bestanddelen van klei. Daan rekent dan uit wat voor deeltjes we nodig hebben om bepaalde effecten te bereiken en wij maken die deeltjes om vervolgens in experimenten te bekijken of ze zich echt zo gedragen als hij had voorspeld."

Geslaagd

Hij is dik tevreden over de stand van zaken in de Utrechtse colloïdchemie, beaamt hij. "Twintig jaar geleden was mijn grote droom om theorie, simulatie en experiment bij elkaar te brengen, en daar zijn we uitstekend in geslaagd. Met Frenkel, met René van Rooy bij theoretische fysica, met Alfons van Blaaderen en zijn soft condensed matter groep en met Albert Philipse en mijn rechterhand Gert-Jan Vroege in onze groep is de Utrechtse colloïdchemie wat mij betreft een schoolvoorbeeld van interdisciplinair onderzoek. Tien artikelen in 'Nature' en 'Science' en twintig in 'Phys Rev Letters', dat aantal wordt door nauwelijks een andere groep op dit terrein gehaald."

Ondanks deze successen en een gepassioneerd verzoek van alle betrokkenen om colloïden tot focusgebied in de nieuwe bètafaculteit te maken, ontbrak in een recent rapport een duidelijke keuze in die richting. Reden voor hen om in een brief aan het projectteam aan de bel te trekken. "De Universiteit van New York gaat een groot onderzoekscentrum op het gebied van colloïden opzetten", zegt Van Blaaderen. "In hun voorbereidingsnotitie werd Utrecht genoemd als hét schoolvoorbeeld van succesvolle samenwerking op dit gebied. Bovendien hebben alle deelnemende groepen in recente visitaties excellent gescoord. Dan is het toch onvoorstelbaar dat een interne commissie ons niet duidelijk aanwijst als een van de facultaire speerpunten?"

kader

Lichtmanipulatie

Een eigenschap van colloïdale staafjes, die de laatste jaren sterk in de belangstelling staat, is hun vermogen om zich tot vloeibare kristallen te ordenen. Enthousiast toont Lekkerkerker een buisje met een geelachtige vloeistof. Beschenen door een lichtbron in een verduisterde omgeving licht de bovenste helft van het buisje helder op, terwijl het onderin donker blijft. "In dit buisje zitten staafjes die wij gemaakt hebben van om en nabij 1/5 micrometer lang en een honderdste micrometer dik", legt hij uit. "In een normale oplossing zouden die staafjes door de voortdurende botsing met de vloeistofmoleculen ordeloos door elkaar bewegen, want de natuur streeft in gassen en vloeistoffen per definitie naar maximale wanorde. Maar in dit buisje zitten zoveel staafjes dat ze daar geen ruimte voor hebben.

"Daardoor gebeurt er iets bijzonders. Er ontstaat spontaan een afscheiding in het buisje. Boven de scheidslijn gaan de naaldjes in de houding staan, waardoor zij licht doorlaten. Dat noemen wij een vloeibaar kristal. Onder de scheidslijn hebben de resterende staafjes daardoor genoeg ruimte gekregen om wanordelijk door elkaar te zweven, alsof ze een gas vormen. Daardoor houden ze alle licht tegen. Ondanks dat een deel van de deeltjes nu netjes in de rij staat, is dit toch de toestand van de grootste wanorde, want anders had geen enkel deeltje meer kunnen bewegen.

"Het bijzondere is dat het systeem dat helemaal zelf doet. Maar ik kan het proces wel beïnvloeden. Verdun ik het mengsel, dan verdwijnt de ordening, concentreer ik het nog meer, dan gaan alle staafjes in het gelid staan en laat het hele buisje licht door. Je kunt de ordening van de deeltjes, en dus de hoeveelheid licht die ze doorlaten, ook op andere manieren beïnvloeden, bijvoorbeeld met elektrische of magnetische velden.

"Deze eigenschap van colloïdale oplossingen is om twee redenen van belang. In de eerste plaats kunnen wij met dit soort systemen goed bestuderen wat er precies gebeurt op het grensvlak van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen (zie hoofdverhaal). Maar bovendien bieden ze ons de mogelijkheid om licht te manipuleren. In de informatie- en communicatietechnologie gaat licht een steeds belangrijker rol spelen. De mogelijkheid om de hoeveelheid doorgelaten licht te variëren via vloeibare kristallen met specifiek ontworpen eigenschappen biedt fysici dan ook belangrijke aanknopingspunten voor bijvoorbeeld de constructie van optische schakelaars en in een verdere toekomst wellicht van op licht werkende computers."

De successen van plaatjes en staafjes

Henk Lekkerkerker beloont voor zijn onderzoek

Erik Hardeman

Niet veel voetballers zullen zich na een wedstrijd realiseren dat de modder onder hun schoenen colloïdale deeltjes bevat waarover nog maar weinig bekend is. "Het klinkt misschien vreemd, maar voor de wetenschap is klei uiterst mysterieuze materie", zegt chemicus Henk Lekkerkerker met glinsterende ogen bij de gedachte aan de mogelijkheden voor nieuw onderzoek. "Van veel colloïdale oplossingen weten we al heel wat, maar waarom klei onder bepaalde omstandigheden vast wordt en onder andere juist vloeibaar blijft, daarvan hebben we nog geen idee. Het zou fantastisch zijn als ik als Akademiehoogleraar een tipje van die sluier zou kunnen oplichten."

Colloiden

Colloïden zijn in een vloeistof zwevende deeltjes met een afmeting tussen een nanometer (een miljoenste millimeter) en een micrometer (een duizendste millimeter). Ze lijken klein, maar zijn 10 tot 10.000 keer zo groot als atomen en moleculen. Als 'deeltjes tussen servet en tafellaken' zijn ze licht genoeg om in de vloeistof te blijven zweven, maar toch zo groot dat ze licht verstrooien, reden waarom colloïdale oplossingen er altijd troebel uitzien. Voorbeelden zijn melk (vetdeeltjes), bloed (rode bloedcellen) en verf (pigmentkorrels). Hoe meer colloïdale deeltjes in de vloeistof, hoe stroperiger die wordt.

Hoe gedragen colloïdale deeltjes zich? Hoe kunnen we hun gedrag beïnvloeden? En vooral, hoe kunnen we nieuwe deeltjes met specifieke eigenschappen maken? Dat zijn de vragen die Henk Lekkerkerker fascineren. Uiterst relevante vragen, want bij de productie van onder meer magneetbanden, kaas, verf en condooms spelen inzichten uit de colloïdchemie een grote rol, aldus de nieuwe Akademiehoogleraar.

"Neem verf. Je wilt dat die mooi glad uitstrijkt, niet lekt en snel droogt. Maar als je de verfpot na een jaar opent, moet er nog steeds verf in zitten en geen opgedroogde troep. Om dat voor elkaar te krijgen beschikt de industrie over een groot arsenaal aan 'trucjes', die ervoor zorgen dat de deeltjes in colloïdale oplossingen zich op een bepaalde manier gedragen. In feite zijn wij als wetenschappers voortdurend bezig om onze kennis over colloïden verder uit te bouwen en zo steeds weer nieuwe trucjes te bedenken."

Niet dat zijn onderzoek rechtstreeks op mogelijke toepassingen gericht is, zegt Lekkerkerker op zijn ouderwets grote hooglerarenkamer in het Kruytgebouw. "Mij gaat het allereerst om het achterhalen en beschrijven van de eigenschappen van colloïden, maar het aardige van dit vak is dat de werelden van de fundamentele wetenschap en de industriële toepassing er zo dicht bij elkaar liggen. Mijn vroegere collega Vrij zei altijd: Als je een mooi nieuw colloïdaal deeltje maakt, wordt er vroeg of laat altijd wel een toepassing voor gevonden. Wij maken hier in Utrecht bijvoorbeeld uit aluminiumhydroxide staaf- en plaatvormige deeltjes. Dat zijn we gaan doen uit puur wetenschappelijke interesse, omdat we er het gedrag van atomen en moleculen mee konden nabootsen. Pas later bleek dat we ze ook heel goed in de praktijk konden gebruiken, bijvoorbeeld bij de aanleg van tunnels.

"Als je een gat in de grond boort, moet je ervoor zorgen dat je meteen de wand afdekt om te voorkomen dat de zaak instort. Heel belangrijk, denk maar aan de catastrofe in Den Haag bij het aanleggen van de tramtunnel. Essentieel is dus dat de klei onmiddellijk na het aanbrengen tegen de wand vast wordt. Vroeger werd daar natuurlijke klei voor gebruikt, maar inmiddels is gebleken dat het systeem veel beter werkt, als we aan die klei dat door ons gemaakte colloïdale deeltje toevoegen. We hebben op die vinding patent aangevraagd en werken voor de ontwikkeling samen met een Engels bedrijf. Alweer een bewijs dat je in dit vak voortdurend op het interface staat tussen toepassing en fundament."

Naast deze meer toegepaste kant is er echter ook het fundamentele onderzoek naar colloïden als modelsysteem voor atomen en moleculen. Albert Einstein liet honderd jaar geleden al zien dat er een sterke analogie bestaat tussen het gedrag van atomen en moleculen en dat van colloïden. Het grote voordeel van die 'superatomen' is echter dat ze pakweg duizend keer zo groot zijn. Hun gedrag kan daardoor sinds kort met geavanceerde microscopen in beeld worden gebracht, iets dat op de schaal van atomen en moleculen nog onmogelijk is.

Die mogelijkheid en de expertise in het maken van colloïdale systemen heeft in Utrecht recent gezorgd voor een stroomversnelling in het onderzoek naar wat er op het grensvlak van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen gebeurt, stelt Lekkerkerker. "Neem de op moleculaire schaal nog steeds niet beantwoorde vraag hoe een waterdruppel die in een bak water valt, nu precies met dat wateroppervlak samensmelt. Wij zijn er in onze groep als eerste in geslaagd om dat verschijnsel in een colloïdale oplossing te beschrijven en in beeld te brengen, een wereldprimeur waarmee we vorig jaar Science hebben gehaald. Dat was echt een toppublicatie en ik ben dan ook verrast door verhalen van top-biomedici als Clevers en Plasterk die het in Nederland allemaal maar niets vinden. Iedereen moet naar Amerika, maar ik durf te stellen dat het werk van onze toppromovendi zich met gemak kan meten met het beste wat daar in de afgelopen vijf jaar op ons vakgebied aan proefschriften is verschenen."

Staven en plaatjes

Deeltjes in de vorm van staven en plaatjes zijn sinds jaar en dag de specialiteit van Lekkerkerker. Die voorkeur is gemakkelijk te verklaren, vindt hij zelf. "Bollen zijn beperkt. Zij kunnen alleen maar ordeloos door elkaar zweven of netjes in het gelid staan. Staven kunnen parallel gaan staan, maar ook als een soort flatgebouwtje boven elkaar of in rijtjes. Zij hebben kortom veel meer ordeningsmogelijkheden en omdat de ordening van de deeltjes bepaalt hoe de substantie zich gedraagt, is er ook veel meer aan te onderzoeken."

De pioniersrol van Henk Lekkerkerker op het gebied van plaatjes en staafjes kan niet genoeg worden benadrukt, zegt collega-hoogleraar Albert Philipse. "Bij zijn komst naar Utrecht in 1985 stonden bolvormige deeltjes overal ter wereld centraal in het onderzoek. De verdienste van Henk is dat hij zich als één van de eersten realiseerde dat veel colloïdale deeltjes in de natuur een andere vorm hebben, en vooral dat daar een fascinerend onderzoeksgebied braak lag. Door dat te ontginnen, heeft hij niet alleen bijgedragen aan de grote vlucht van dat gebied in de wereld, maar ook aan de reputatie van de Utrechtse colloïdchemie."

Wat Henk ook nieuw heeft ingebracht, is zijn aandacht voor de manier waarop in een oplossing zwevende deeltjes zich kunnen ordenen tot wat wij vloeibare kristallen noemen, vult nanowetenschapper Alfons van Blaaderen aan. "In de nanowereld is vloeibare kristalvorming een hot item en colloïdale vloeistoffen zijn prima modelsystemen om dat proces te bestuderen. Henk heeft daar heel geavanceerde technieken voor ontwikkeld. Daarmee was hij zijn tijd ver vooruit."

Met zijn karakteristieke bescheidenheid wimpelt Lekkerkerker de loftuitingen af. "Wetenschap bedrijven is in feite zo simpel als wat. Volgens Paul Ehrlich gaat het in de wetenschap om de vier G's: Geduld, Geschmeck und Geld, vor Allem aber um Glück. Dat geluk kan zijn: op het juiste moment met dingen beginnen, maar ook: er op tijd van weglopen.

"Mijn meest geciteerde artikel gaat over wat er gebeurt in een colloïdale oplossing als je er polymeren, lange draadachtige moleculen, aan toevoegt. In feite is dat wat er in ons bloed gebeurt als we ziek zijn. Vanwege infecties komen er dan extra veel eiwitten in het bloed, die dezelfde werking als polymeren hebben. Zij drukken de rode bloedcellen op elkaar, waardoor die zwaarder worden en naar beneden zakken. Dat is wat artsen meten als ze de bezinking meten.

"Ik had in mijn artikel theoretisch beschreven wat er precies gebeurt. Vervolgens kwam er een enorme explosie aan onderzoek op dat gebied, waar wij nooit tegenop hadden gekund. Ons geluk is geweest dat we ons in plaats daarvan zijn gaan richten op plaatjes en staafjes en op grensvlakken. Dat heeft ons geen windeieren gelegd."

Net als veel andere vakgebieden heeft ook de colloïdchemie een belangrijke impuls gekregen door de komst van de computer. Simulatiemodellen die doorrekenen welke deeltjes nodig zijn om bepaalde effecten te bewerkstelligen, nemen een steeds belangrijker plaats in het onderzoek in. Lekkerkerker stelt dan ook resoluut dat hij zijn successen nooit had kunnen boeken zonder de nauwe samenwerking met zijn collega Daan Frenkel. "Ik werk de laatste tijd veel met silica en met aluminiumverbindingen, de voornaamste bestanddelen van klei. Daan rekent dan uit wat voor deeltjes we nodig hebben om bepaalde effecten te bereiken en wij maken die deeltjes om vervolgens in experimenten te bekijken of ze zich echt zo gedragen als hij had voorspeld."

Geslaagd

Hij is dik tevreden over de stand van zaken in de Utrechtse colloïdchemie, beaamt hij. "Twintig jaar geleden was mijn grote droom om theorie, simulatie en experiment bij elkaar te brengen, en daar zijn we uitstekend in geslaagd. Met Frenkel, met René van Rooy bij theoretische fysica, met Alfons van Blaaderen en zijn soft condensed matter groep en met Albert Philipse en mijn rechterhand Gert-Jan Vroege in onze groep is de Utrechtse colloïdchemie wat mij betreft een schoolvoorbeeld van interdisciplinair onderzoek. Tien artikelen in 'Nature' en 'Science' en twintig in 'Phys Rev Letters', dat aantal wordt door nauwelijks een andere groep op dit terrein gehaald."

Ondanks deze successen en een gepassioneerd verzoek van alle betrokkenen om colloïden tot focusgebied in de nieuwe bètafaculteit te maken, ontbrak in een recent rapport een duidelijke keuze in die richting. Reden voor hen om in een brief aan het projectteam aan de bel te trekken. "De Universiteit van New York gaat een groot onderzoekscentrum op het gebied van colloïden opzetten", zegt Van Blaaderen. "In hun voorbereidingsnotitie werd Utrecht genoemd als hét schoolvoorbeeld van succesvolle samenwerking op dit gebied. Bovendien hebben alle deelnemende groepen in recente visitaties excellent gescoord. Dan is het toch onvoorstelbaar dat een interne commissie ons niet duidelijk aanwijst als een van de facultaire speerpunten?"

kader

Lichtmanipulatie

Een eigenschap van colloïdale staafjes, die de laatste jaren sterk in de belangstelling staat, is hun vermogen om zich tot vloeibare kristallen te ordenen. Enthousiast toont Lekkerkerker een buisje met een geelachtige vloeistof. Beschenen door een lichtbron in een verduisterde omgeving licht de bovenste helft van het buisje helder op, terwijl het onderin donker blijft. "In dit buisje zitten staafjes die wij gemaakt hebben van om en nabij 1/5 micrometer lang en een honderdste micrometer dik", legt hij uit. "In een normale oplossing zouden die staafjes door de voortdurende botsing met de vloeistofmoleculen ordeloos door elkaar bewegen, want de natuur streeft in gassen en vloeistoffen per definitie naar maximale wanorde. Maar in dit buisje zitten zoveel staafjes dat ze daar geen ruimte voor hebben.

"Daardoor gebeurt er iets bijzonders. Er ontstaat spontaan een afscheiding in het buisje. Boven de scheidslijn gaan de naaldjes in de houding staan, waardoor zij licht doorlaten. Dat noemen wij een vloeibaar kristal. Onder de scheidslijn hebben de resterende staafjes daardoor genoeg ruimte gekregen om wanordelijk door elkaar te zweven, alsof ze een gas vormen. Daardoor houden ze alle licht tegen. Ondanks dat een deel van de deeltjes nu netjes in de rij staat, is dit toch de toestand van de grootste wanorde, want anders had geen enkel deeltje meer kunnen bewegen.

"Het bijzondere is dat het systeem dat helemaal zelf doet. Maar ik kan het proces wel beïnvloeden. Verdun ik het mengsel, dan verdwijnt de ordening, concentreer ik het nog meer, dan gaan alle staafjes in het gelid staan en laat het hele buisje licht door. Je kunt de ordening van de deeltjes, en dus de hoeveelheid licht die ze doorlaten, ook op andere manieren beïnvloeden, bijvoorbeeld met elektrische of magnetische velden.

"Deze eigenschap van colloïdale oplossingen is om twee redenen van belang. In de eerste plaats kunnen wij met dit soort systemen goed bestuderen wat er precies gebeurt op het grensvlak van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen (zie hoofdverhaal). Maar bovendien bieden ze ons de mogelijkheid om licht te manipuleren. In de informatie- en communicatietechnologie gaat licht een steeds belangrijker rol spelen. De mogelijkheid om de hoeveelheid doorgelaten licht te variëren via vloeibare kristallen met specifiek ontworpen eigenschappen biedt fysici dan ook belangrijke aanknopingspunten voor bijvoorbeeld de constructie van optische schakelaars en in een verdere toekomst wellicht van op licht werkende computers."