Achtergrond

'Plagiaat is dom'

Frans Verstraten, professor psychologie:

"Ik vind plagiaat dom. Je gaat studeren om te leren en je betaalt er een hoop geld voor. Door overschrijven ontwikkel je jezelf niet. Ik vind plagiaat onacceptabel.

"Je zou kunnen zeggen dat plagiaat op dit moment haast wordt aangemoedigd door de universiteit. Er staat geen ernstige straf op. Plagiaatplegers krijgen een waarschuwing en moeten het overdoen. Op sommige instituten is dat wel anders. Op Harvard bijvoorbeeld worden studenten een jaar geschorst en krijgen ze een permanente nul voor de opdracht.

"Ik heb wel eens iemand gepakt op plagiaat. Het was in een vroeg stadium van het werkstuk dus was het eigenlijk werk dat plagiaat dreigde te worden. Het was bij een kleine cursus. Een student kwam met een onderwerp en een strekking waarmee iemand bij dezelfde cursus twee jaar geleden ook al was gekomen.

"Als ik iemand verdenk van plagiaat - als delen in de inleiding bijvoorbeeld zijn overgeschreven - geef ik de studenten altijd een boek over hoe ze moeten citeren. Het blijft echter de eigen verantwoordelijkheid van de studenten. De goeden komen er toch wel, want je wordt geen assistent in opleiding door plagiaat te plegen. Je hebt dan nooit geleerd zelf analyses te maken of zelf na te denken over vraagstellingen. Dan val je door de mand."

'Ik google altijd'

Chrisje Brants, professor strafrecht:

"Ik had wel verwacht dat minimaal 60 procent van de studenten plagiaat pleegt. Ik vind dat aantal zelfs nog meevallen. Bij veel papers die ik binnen krijg, is het makkelijk te zien. Ik google altijd één of twee zinnen en dan rollen er geheel dezelfde teksten uit. Eén keer kreeg ik een paper in handen waarin de student stukken had verwerkt uit een artikel dat ik zèlf had geschreven.

"Ik confronteer de studenten altijd met mijn bevindingen. Velen weten echter niet wat plagiaat is. Aan het begin van elke cursus besteden we daarom ongeveer 30 minuten aan een uitleg over plagiaat, hoe ze correct kunnen citeren en hoe ze papers moeten schrijven die aan de regels voldoen. Dan zijn de studenten gewaarschuwd. Ik kijk nog wel hoe opzettelijk de plagiaat is. Soms zijn hele papers overgeschreven, andere keren is de bronvermelding gewoon niet juist.

"Ik kan wel begrijpen waarom het veel gebeurt. Nu komen veel studenten weg met plagiaat omdat het veel tijd kost en veel ergernis geeft om achter plagiaat aan te gaan en bovendien kost het de universiteit ook geld als studenten hun studiepunten niet halen. "

'Je moet origineel zijn'

Amanda Luchies, masterstudent vertalen Spaans:

"Ik vind plagiaat niet goed. Je moet proberen origineel te zijn. Je studeert voor jezelf dus je moet je studie ook op eigen kracht halen. Als medestudenten wel plagiaat plegen, maakt me dat niet uit. Ik zou het nooit doen, want je leert er niets van. Samen aan een opdracht werken moet wel kunnen, als je maar uiteindelijk individueel de opdracht maakt. Ik zou nooit een hele opdracht die ik gemaakt heb aan een ander geven, zodat diegene het volledig kan overschrijven. Vooral je scriptie vind ik iets wat je wel echt zelf moet maken. In Groningen, waar ik ook heb gestudeerd, moest ik wel eens een opdracht digitaal inleveren. Je tekst werd dan door een bepaald programma gehaald en controleerde of je 't had overgeschreven. Dat is misschien ook iets voor Utrech. Ik vind 60 procent plagiaatplegende studenten namelijk wel een erg hoog aantal."

'Idee masseren mag'

Roel, vierdejaars student Engels:

"Ik ben tegen plagiaat. Al moet ik toegeven dat ik zelf wel een keer, min of meer, plagiaat heb gepleegd. Mijn deadline naderde en ik had nog niets aan mijn essay gedaan. Ik heb toen een idee van internet gehaald en daar omheen mijn essay gestructureerd. Als je het goed in je eigen woorden verandert, komen ze er niet achter. Ik heb er daarna toch wel een beetje een schuldgevoel van gekregen, dus ik zou het niet snel weer doen. Ik heb ook niet het idee dat het zoveel om me heen gebeurt. Er zijn wel veel mensen die ideeën van internet afhalen en er dan niet bij vermelden van wie het afkomstig is. Het is ook erg ingewikkeld als je een essay moet schrijven en je hebt geen ideeën. Ik vind plagiaat daarom niet zo ernstig als je een idee van iemand anders gebruikt en die masseert tot je eigen idee, en het stuk in je eigen woorden opschrijft."

 

Liever een vierde collegelid

Voorzitter Jacques van Dijk van de Raad van Toezicht stapt na acht jaar op

Toen Jacques van Dijk het Ublad twee jaar na zijn aantreden te woord stond, kon hij maar met moeite zijn verbazing bedwingen over een bestuurscultuur, waarin iedereen een woordje meepraat. Zes jaar lijkt een mooie periode om daar als Raad van Toezicht wat aan te doen, maar het gesprek is nog nauwelijks begonnen of Van Dijk herhaalt bijna letterlijk wat hij indertijd ook al zei: "Vergeleken met hoe we dingen in het bedrijfsleven plegen aan te pakken, duren processen aan de universiteit wel heel erg lang. Dat komt omdat veel mensen er iets over menen te moeten zeggen, en als er iets gezegd is, vinden weer andere mensen dat zij daar commentaar op moeten hebben. In een bedrijf wordt in de voorbereiding van een proces al meteen bepaald wie aan het overleg deelneemt. En als er eenmaal een besluit is genomen, dan gaan we aan de slag. We hebben hier aan de universiteit natuurlijk een geweldige hoeveelheid knappe mensen rondlopen, die over van alles en nog wat een mening hebben, maar de vraag is of je die mensen dan ook overal over moet laten meepraten. Hoe lang heeft het niet geduurd voordat de bestuurlijke vernieuwing hier zijn beslag heeft gekregen, iets dat we in het bedrijfsleven gewoon een reorganisatie noemen? Ik wil het woord ongelofelijk niet gebruiken, maar bijzonder vind ik het wel."

Heeft u niet geprobeerd om die cultuur te veranderen?

"Dat is niet onze bevoegdheid. We hebben het er natuurlijk wel met het college van bestuur over gehad, maar als ik het wat badinerend zeg, dan is het de taak van de RvT om toe te zien, niet om in te grijpen. Natuurlijk hebben wij opvattingen en kunnen we suggesties doen, maar het college is hier de uitvoerende macht. Onze taak is: zorgen voor een goed bestuur en vervolgens met dat bestuur meedenken over de visie en de strategie van de universiteit."

Maar een goed bestuur is toch ook een slagvaardig bestuur dat processen niet eindeloos laat duren?

"Dat klopt en ik vind ook dat de bestuurlijke slagvaardigheid in Utrecht duidelijk is toegenomen. Maar een slagvaardig CvB kan het niet alleen. In een zo complexe organisatie als de UU kun je niet verwachten dat drie man op de vijfde verdieping van het Bestuursgebouw wel even alles regelen."

Waarom kan dat bij Sara Lee dan wel?

"Omdat in het bedrijfleven een andere cultuur heerst. Neem een faculteitsdecaan en een directeur van een divisie. Als leidinggevenden doen zij in grote lijnen hetzelfde werk, maar toch kun je ze niet met elkaar vergelijken. Als die directeur zegt: we gaan iets doen, dan gaan we dat ook doen, punt uit. Dat is op een universiteit ondenkbaar. Tot op zekere hoogte vind ik dat ook logisch, maar dat wil niet zeggen dat universiteitsbestuurders niets zouden kunnen leren van de manier van werken in bedrijven. Daarom ben ik er ook een groot voorstander van dat in universitaire Raden van Toezicht vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven zitting hebben."

Het is een publiek geheim dat de RvT, nadat zowel de aankoop van het Kromhoutterrein als de bouw van de Universiteitsbibliotheek duurder uitvielen dan was voorzien, heeft gehamerd op de noodzaak van een betere bedrijfsvoering. Daar is nog weinig van terecht gekomen.

"Dat ben ik niet met u eens. Met het project Probe heeft het college duidelijk stappen in de goede richting gezet. Maar ik moet toegeven dat het niet erg snel gaat en dat de financiële discipline in delen van de organisatie nog verbetering behoeft. Als we afspreken dat we gaan bezuinigen en het gebeurt in sommige faculteiten en diensten domweg niet, dan roepen we de problemen natuurlijk over onszelf af."

Maar hoe kan dat, als u daar al jaren op hamert? Doet het college van bestuur er te weinig aan of treedt de RvT onvoldoende op?

"Ik heb er geen behoefte aan om te gaan zwartepieten. Als ik constateer dat we er nog niet zijn, dan is dat een gezamenlijke verantwoordelijkheid van CvB en RvT. Daarmee constateer ik dus dat wij er ook als RvT niet in geslaagd zijn om het probleem van de tekort schietende financiële discipline al helemaal op te lossen. Maar we gaan vooruit. Neem de nieuwe universiteitsbibliotheek. Toen duidelijk werd dat de nieuwbouw veel duurder zou worden dan vooraf begroot, heeft de RvT zwaar aangehikt tegen de vraag of de bouw wel moest doorgaan. Ik kan u verzekeren dat dat een dubbeltje op zijn kant is geweest.

"Uiteindelijk hebben we gezegd: doorgaan. Ik vind dat nog steeds een verstandige beslissing, want in de huidige financiële situatie hadden we dat besluit niet genomen. Maar een universiteit als de UU kan toch niet zonder UB? Wie ook maar één keer in de oude bibliotheek aan de Wittevrouwenstraat heeft rondgelopen, moet toch met me eens zijn dat het ten hemel schreiend was hoe we daar met ons waardevolle boekenbezit omgingen.

"We hebben dus gezegd: doorgaan. Mar we hebben ook gezegd: dit kan zo niet meer. Dat heeft geleid tot de nieuwe organisatiestructuur van het Bureau, waarin het projectmanagement en de uitvoering uit elkaar zijn gehaald. Een duidelijke stap in de goede richting, die is gezet op expliciet verzoek van de RvT."

Om de bedrijfsvoering te verbeteren pleitte de Raad van Toezicht een aantal jaren geleden voor een versterking van het financieel-economische element in het college van bestuur. Het college heeft toen met de heer Bierens de Haan wel een financiële man in huis gehaald, maar hem niet in het college opgenomen. Heeft u dat verbaasd?

"De RvT heeft inderdaad de wens uitgesproken om een zogeheten Chief Financial Officer aan te stellen. In het bedrijfsleven is dat het lid van de Raad van Bestuur met als taak om elke beleidsbeslissing te voorzien van de financieel-economische consequenties, zodat duidelijk is wat een beslissing betekent voor het huishoudboekje. Het vorige CvB heeft ervoor gekozen om die nieuwe functionaris niet aan te stellen als volwaardig lid van het college, maar als gedelegeerd collegelid. Die keuze had niet mijn voorkeur, want iemand die geen deel uitmaakt van het college maar er hiërarchisch ook niet onder staat, dat is vlees noch vis. Het was een oplossing die wel erg veel van de organisatie vroeg en inmiddels is dan ook duidelijk dat die niet heeft gewerkt.

Het huidige college heeft nu gekozen voor een andere oplossing. Men heeft een nieuwe organisatie gecreëerd met vier directeuren, onder wie ook een financieel directeur, die hiërarchisch onder het college vallen. Dat is in ieder geval een structuur die helder is, maar als u het mij gevraagd zou hebben, zou ik de voorkeur hebben gegeven aan een financieel-economische expert ín het college, aan een vierde collegelid dus. Maar ach, er zijn meerdere wegen naar Rome. Ik heb volledig vrede met de aanpak die nu is gekozen."

Bent u al met al tevreden over de manier waarop de RvT de afgelopen acht jaar gefunctioneerd heeft?

"In het begin was het een beetje zoeken, maar geleidelijk hebben we een goede werkwijze gevonden, sterk parallel aan de rol van de Raad van Commissarissen in het bedrijfsleven. Een probleem was dat er in het begin sprake was van een zekere eenzijdigheid in de samenstelling van de Raad. We misten expertise op het terrein van het onderzoek. Ik ben dan ook heel bij met de aanstelling van de heer Sijbesma, die als lid van de raad van bestuur van DSM niet alleen het bedrijfsleven kent, maar ook goed thuis is in de wereld van het bèta-onderzoek."

U zei eerder dat de invoering van projectmanagement binnen het bureau van de universiteit mede op verzoek van de RvT is gebeurd. Wat heeft de Raad nog meer bereikt?

"Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag. Ik ben ervan overtuigd dat wij toegevoegde waarde hebben gehad, met name bij het definiëren van de missie en de strategie van de UU. En we hebben de drie huidige leden van het college van bestuur benoemd. Maar van veel andere zaken kun je niet echt zeggen dat zij door de Raad van Toezicht zijn gerealiseerd. Zo liggen de verhoudingen niet. De universiteit wordt bestuurd door het college van bestuur en als ik de afgelopen acht jaar overzie, vind ik dat dat op een voortreffelijke manier is gebeurd. Neem de overgang naar het bachelor-masterstelsel. Die is echt op uitstekende wijze opgepakt en uitgevoerd en dat heeft beslist geleid tot kwaliteitsverbetering in het onderwijs. En ook op onderzoeksgebied staan we er goed voor.

"Gezien de tekorten in veel faculteiten staan we nu wel voor de lastige vraag met welk onderzoek we moeten stoppen. Wij zullen in Utrecht scherpe keuzes moeten maken om onze goede onderzoeksreputatie overeind te houden. Ook dit proces heeft naar mijn mening erg veel tijd nodig, maar dit najaar zullen er echt knopen moeten worden doorgehakt. Als de voorstellen van de decanen niet ver genoeg gaan? Dan zal het college daar doorheen moeten breken en zelf keuzes maken, maar ik ben daar niet zo bang voor, want ook bij de decanen leeft het gevoel van urgentie in toenemende mate."

"Wat mij op dit punt trouwens verbaasd heeft, is het gebrek aan regie vanuit het ministerie. We zeggen als land wel dat we een kenniseconomie nastreven, maar in plaats van een nationaal onderzoeksbeleid te ontwikkelen, houdt de overheid zich bezig met allerlei detailregelgeving, die men gevoeglijk aan de universiteiten zelf kan overlaten. Onbegrijpelijk."

U heeft regelmatig met het college gediscussieerd. Maar van de inhoud van die discussies is in de verslagen van uw vergaderingen nooit iets terug te vinden. Zou wat meer openheid niet beter zijn voor de betrokkenheid van studenten en medewerkers bij het bestuur?

"Ik begrijp uw wens, maar de door u gevraagde openheid zou niet stroken met de rol van de Raad van Toezicht. Het is onze taak om het college te helpen deze grote universiteit zo goed mogelijk te besturen, onder meer door het stellen van kritische vragen. Het spijt me voor u, maar om die taak goed uit te kunnen voeren is vertrouwelijkheid echt onmisbaar."

Rien Meijerink, de nieuwe: 'Ik vind Utrecht kwalitatief de top'

Of hij tegen een andere universiteit ook 'ja' had gezegd? Dat weet Rien Meijerink zo net nog niet. Maar over het aanbod uit Utrecht om Jacques van Dijk op te volgen als voorzitter van de Raad van Toezicht, hoefde hij geen moment na te denken.

"Ik ben al een tijdje geleden gepolst en ik was meteen enthousiast. In Utrecht wordt op een breed vlak uitstekend werk gedaan en bovendien blijkt uit het Strategisch Plan ambitie. Kwalitatief vind ik Utrecht in ons land echt de top en dat is geen mening van vandaag of gisteren. Dat vind ik al lang."

Van 1995 tot 2000 was Meijerink voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU), de afgelopen viif jaar voorzitter van de Raad van Bestuur van Erasmus Medisch Centrum. Maar als bestuurder in hart en nieren vindt hij het geen probleem dat hij in Utrecht niet aan het stuur zal zitten.

"Ik ben het met Jacques van Dijk eens dat een voorzitter van de Raad van Toezicht zich terughoudend moet opstellen, maar ik denk wel dat het nu tijd is om iets meer inhoudelijk over de koers van de UU mee te praten. Ik ga me uiteraard niet opdringen, maar ik zie het wel als de rol van de Raad van Toezicht om het college actief te adviseren op alle terreinen, dus ook op die van de onderwijs- en onderzoekstrategie. Ik mik op een relatie die meer is dan op de achtergrond alles goed vinden."

Misschien kan Meijerink al op korte termijn aan de slag, want hij zegt zeer gecharmeerd te zijn van de ideeën over de universitaire organisatie, die collegelid Wim Kardux vorige week in het Ublad ontvouwde. "Ik ben het niet met hem eens dat de universiteit in de maatschappij zo weinig waardering zou genieten. Dat zou ik zelf nooit verzonnen hebben, maar de kern van zijn betoog was mij uit het hart gegrepen. Ik ben het volstrekt eens met zijn pleidooi voor meer differentiatie. Ik denk dat het heel goed is als universitaire onderdelen de mogelijkheid krijgen om zich als aparte eenheden binnen de UU te positioneren en te profileren."

Als voorzitter van de VSNU heeft Meijerink indertijd een lans gebroken voor meer zeggenschap van studenten over hun opleiding via een studenten-CAO. Op de vraag of studenten hem nu dus met hun problemen kunnen bellen, reageert hij met een brede lach. "Nou nee, dat is niet echt de bedoeling, daar is het college van bestuur voor. Maar ik hoop de komende tijd wel met studentenorganisaties in gesprek te komen. Ik draag mijn verleden als VSNU-voorzitter nog steeds met me mee. In onze vergaderingen zal dus zeker regelmatig over het onderwijs en de positie van studenten worden gesproken."

Plagiëren is te leren, tien tips plus bonus

Tip 1 vervang een paar woorden door een synoniem

Het is een eenvoudige, maar effectieve truc. Gooi de woordvolgorde van zinnen hier en daar om, of gebruik een paar andere woorden. Heb het bijvoorbeeld over 'de rechtbank' als er 'de rechter' staat. Zorg wel dat de zin nog steeds klopt en pas op met de 'zoek & vervang-functie' van je tekstverwerker. Een rechter kan een toga dragen, een rechtbank niet.

Tip 2 koop je eigen plagiaatsoftware

Docenten gebruiken niet alleen Google om plagiaat op te sporen. Soms zetten ze zwaarder geschut in, zoals plagiaatsoftware. Er zijn tientallen programma's, zoals Pl@iarism, Ephorus en Codas. Het kost wat, maar je kunt je docenten voorblijven als je ze zelf aanschaft. Hoeveel moet je nog veranderen voordat het computerprogramma niet meer aan plagiaat denkt? Een druk op de knop en je krijgt vanzelf het antwoord. Maar trek niet onnodig de beurs: lang niet alle faculteiten hebben zo'n programma in huis.

Tip 3 zoek uit hoeveel risico je loopt

Op sommige faculteiten krijgen studenten die betrapt worden pas straf als ze voor de tweede keer betrapt worden. Tot die tijd kun je dus doen en laten wat je wilt. Bovendien bleek uit het Utrechtse OER-onderzoek dat de examencommissie in minder dan een derde van de gevallen wordt ingeschakeld als je betrapt wordt. Het enige risico dat je dan nog loopt, is een zware onvoldoende en reputatieschade.

Tip 4 zoek een luie docent

Sommige docenten hebben de neiging om je te begeleiden bij het schrijfproces. Aan hen moet je bijvoorbeeld eerste versies laten zien. Het kost veel moeite om een goed gekopieerde tekst dusdanig te bewerken dat hij eruit ziet als een eerste versie. Dan kun je beter een andere docent zoeken. Er hoeft er maar één naïef genoeg te zijn.

Tip 5 koop een essay dat niet op internet staat

In de Angelsaksische wereld zijn ze al razend populair: websites waar je essays en hele afstudeerscripties kunt kopen die nergens op het internet te vinden zijn. Die teksten zijn dus immuun voor anti-plagiaatsoftware. Betaal wel pas na afloop. Volgens het gerenommeerde Britse Times Higher Education Supplement kopen veel studenten een kat in de zak. Een scriptie die een negen waard zou zijn, scoort in de praktijk vaak een stuk lager. De inhoud van de scriptie kan na een tijdje ook verouderd zijn. 'Niet goed, geld terug' zit er vaak niet in. Als de verkopers immoreel genoeg zijn om hun scriptie te verkopen, dan zijn ze ook immoreel genoeg om je op te lichten. Ze geven van tevoren waarschijnlijk geen inzage, uit angst dat je de scriptie dan al overneemt. Een andere optie is natuurlijk een vriend van de middelbare school strikken, die aan een andere instelling dezelfde studie volgt.

Tip 6 zorg dat de tekst consequent is

Wie van het betere sprokkelwerk houdt, wil wel eens vergeten om de verschillen tussen de teksten glad te strijken. Niet alleen hoort het eindresultaat in één enkel lettertype te staan, ook de manier van verwijzen naar andere teksten - dat doen de auteurs die je plagieert meestal wél - hoort overal op dezelfde wijze te gebeuren.

Tip 7 snap de tekst die je inlevert

Ook als je alle tips braaf opvolgt, kunnen docenten argwaan krijgen. De tekst kan bijvoorbeeld iets té goed zijn. Wanneer ze het plagiaat niet kunnen aantonen, gaan ze vaak op andere manieren proberen om je onderuit te halen. Ze stellen bijvoorbeeld slimme vragen. "Erg interessant wat je schrijft, maar is Kripkes interpretatie van private language daadwerkelijk identiek aan Wittgensteins eigen idee?" Dan moet je wel snappen waar het over gaat.

Tip 8 zoek de schemerzone op.

Het is niet altijd eenvoudig om te beoordelen of iets plagiaat is en dat werkt in je voordeel. Maak gebruik van de schemerzone. Als je een lange lap tekst van een auteur letterlijk overneemt, kun je de bron tussen haakjes vermelden: (Janssen, A (1994)). Mocht de docent zich verbijsterd afvragen waarom die tekst niet tussen aanhalingstekens staat, dan zeg je met droge ogen: ik heb de bron toch vermeld? Je moet wel een heel hardvochtige examencommissie treffen als je daar niet mee wegkomt. Zie ook tip 10.

Tip 9 plagieer geen al te oude teksten

Als jouw paper voor economie plotseling oproept tot leninisties-marxistiese axie, dan snapt iedere docent dat je een tekst uit de jaren zeventig hebt overgenomen. En dit komt voor, vergis je niet. Het is ook wel begrijpelijk. Uit Canadees onderzoek is gebleken dat vooral domme studenten plagiëren.

Tip 10 oefen een naïeve gelaatsuitdrukking

Gewoon voor de zekerheid. Sommige docenten denken namelijk dat de studenten van nu helemaal niet beseffen dat ze plagiëren. De jongeren van tegenwoordig groeien op met internet, nietwaar? En daar is alles vrijelijk beschikbaar. In het studiehuis van de middelbare school mocht je alles kopiëren wat je maar wilde. Misbruik hun welwillendheid en hun al te grote inlevingsvermogen naar eigen goeddunken.

De bonus-tip doe het zelf

Wie plagiëren te ingewikkeld of te riskant vindt, kan natuurlijk ook besluiten om zelf zijn essays, papers en scripties schrijven. Dat heeft een alleraardigste bijwerking: soms leer je er wat van.

Knippen en plakken

In de zomer publiceerde stichting Onderwijs Evaluatie Rapport (OER) haar onderzoek naar kopieergedrag. De studentenorganisatie ondervroeg bijna 900 Utrechtse studenten. Bijna de helft van hen vindt het niet verwerpelijk als een licht gewijzigde tekst zonder bronvermelding in een opdracht wordt verwerkt. Meer dan 67 procent heeft zich daar 'wel eens' schuldig aan gemaakt.

Utrechtse docenten die hun studenten op overschrijven betrappen, schakelen in maar dertig procent van de gevallen de examencommissie in. Meestal denken ze dat er geen kwade opzet in het spel is en dat hun studenten de bronvermelding vergeten zijn. Toch zouden veel studenten beter moeten weten, want de helft van de Utrechtse eerstejaars krijgt inmiddels college in juist brongebruik.

'Gelukkig' is plagiaat niet een typisch Utrechts verschijnsel. Ook bij andere Nederlandse universiteiten is het een groot probleem. Een woordvoerder van de VSNU erkent dat plagiaat bij alle universiteiten een groot probleem is sinds de opkomst van het internet, maar ontkent dat er te weinig tegen wordt ondernomen.

"Universiteiten geven voorlichting aan studenten en gebruiken detectiesoftware. En studenten kunnen wel degelijk worden gestraft: ze kunnen er zelfs een jaar voor worden geschorst." Het is bij de koepelorganisatie niet bekend of en hoe vaak dat al is gebeurd.

Vechten tegen de bierkaai

Hoogleraar Bovenkerk maakte het vorig jaar voor het eerst zelf mee. Hij, die dertig jaar lang dacht dat studenten dat bij hem niet zouden flikken, kreeg van een student een scriptie voorgeschoteld die door iemand anders was geschreven. De ontzetting over het incident leidde deze zomer tot een theoretische beschouwing over het fenomeen studiefraude in het Tijdschrift voor Hoger Onderwijs. Een criminologisch relaas waar weinigen vrolijk van zijn geworden.

Volgens Bovenkerk wijst alles erop dat plagiaat en andere vormen van ongeoorloofd studiegedrag in de toekomst alleen maar meer zullen voorkomen. De gelegenheid maakt immers de dief. De massaliteit van de opleidingen nodigt uit tot meeliften en afkijken, zo meent Bovenkerk. Docenten hebben er bovendien weinig belang bij zich werkelijk te verweren tegen dergelijke praktijken. "Studenten die ervoor kiezen de universiteit te beschouwen als een diplomafabriek hebben weinig aanleiding om geen studiefraude te plegen."

De middelen die universiteiten ter beschikking staan om dat doemscenario tegen te gaan, zijn volgens de hoogleraar beperkt. Pleidooien voor strengere strafmaten of zelfs strafrechtelijke vervolging noemt hij echter onzin. "Zolang de pakkans klein is, is de hoogte van de strafmaat niet van belang, zo weten we."

De beste remedie is volgens Bovenkerk even voor de hand liggend als illusoir. "Een terugkeer naar het kleinschalige onderwijs waar student en docent elkaar nog kennen en de oude academische waarden nog door een ieder worden onderschreven."

Het enige waar Bovenkerk nog enig soelaas in ziet, is de gedragsbeïnvloeding van studenten. Bovenkerk denkt daarbij aan voorlichting over academische fraude, bijvoorbeeld in de vorm van een cursussen ethiek. "Veel studenten hebben geen flauw benul. Ze weten niet dat wat ze doen niet mag en waarom het niet mag. Maar dat is ze best uit te leggen."

Het onderschrijven van een ere-code waarin studenten beloven geen studiefraude te plegen, ziet Bovenkerk als een interessante "maar waarschijnlijk onrealistische" optie. "Op Amerikaanse elite-opleidingen schijnt dat te werken. Daar ontstaat een soort sociale controle tussen studenten, op Nederlandse universiteiten dekken ze elkaar."|

Wat rest, sombert Bovenkerk, is technologische oorlogsvoering tussen student en docent. Met anti-plagiaat-software probeert de docent de student te pakken. De student zoekt met dezelfde software de grenzen op. Een situatie waarin wantrouwen hoogtij viert. "En ik doe nu zelf mee aan dat kat en muisspel. Sinds vorig jaar kan ik helaas niet anders."

Lichtmanipulatie

"Daardoor gebeurt er iets bijzonders. Er ontstaat spontaan een afscheiding in het buisje. Boven de scheidslijn gaan de naaldjes in de houding staan, waardoor zij licht doorlaten. Dat noemen wij een vloeibaar kristal. Onder de scheidslijn hebben de resterende staafjes daardoor genoeg ruimte gekregen om wanordelijk door elkaar te zweven, alsof ze een gas vormen. Daardoor houden ze alle licht tegen. Ondanks dat een deel van de deeltjes nu netjes in de rij staat, is dit toch de toestand van de grootste wanorde, want anders had geen enkel deeltje meer kunnen bewegen.

"Het bijzondere is dat het systeem dat helemaal zelf doet. Maar ik kan het proces wel beïnvloeden. Verdun ik het mengsel, dan verdwijnt de ordening, concentreer ik het nog meer, dan gaan alle staafjes in het gelid staan en laat het hele buisje licht door. Je kunt de ordening van de deeltjes, en dus de hoeveelheid licht die ze doorlaten, ook op andere manieren beïnvloeden, bijvoorbeeld met elektrische of magnetische velden.

"Deze eigenschap van colloïdale oplossingen is om twee redenen van belang. In de eerste plaats kunnen wij met dit soort systemen goed bestuderen wat er precies gebeurt op het grensvlak van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen (zie hoofdverhaal). Maar bovendien bieden ze ons de mogelijkheid om licht te manipuleren. In de informatie- en communicatietechnologie gaat licht een steeds belangrijker rol spelen. De mogelijkheid om de hoeveelheid doorgelaten licht te variëren via vloeibare kristallen met specifiek ontworpen eigenschappen biedt fysici dan ook belangrijke aanknopingspunten voor bijvoorbeeld de constructie van optische schakelaars en in een verdere toekomst wellicht van op licht werkende computers."

Over mensen en dieren

Het is kwart over acht. Op de derde verdieping van Nieuw Gildestein verzamelen de medewerkers van het departement Dier, Wetenschap & Maatschappij (DWM) zich rond de koffieautomaat. Zoals overal gaan de gesprekken ook hier over ziekte, gezondheid en de kinderen, over de televisie van gisteravond en niet te vergeten over het werk. "Moet je nagaan", zegt onderzoeker Johanneke van der Harst, terwijl hoogleraar Berry Spruijt geamuseerd staat te luisteren. "Had ik ratten besteld, komen ze aan, zitten er geen vrouwtjes bij. Ze dachten dat ik die pas volgende week nodig had. Ik heb ze nu maar met spoed nabesteld. Dan zijn ze wel wat lichter, maar ach, dat zullen de heren wel geen probleem vinden."

*Het begin van een doorsneedag in een onderzoekslab. Eerst is er koffie daarna verdwijnen de medewerkers vrij snel naar hun kamers. Op de gang is het stil. Op de kamer van de assistenten in opleiding zit Suzan Dudink achter een scherm vol raadselachtige cijfertjes. "Dit zijn data van een experiment met varkens op boerderij Tolakker", legt ze uit. "Ik had de varkens in drie groepen verdeeld. Eén groep mocht een paar keer per dag onaangekondigd de gang op, een tweede groep alleen als er een signaal klonk en een derde groep helemaal niet. De vraag is nu of de varkens in die tweede groep, die zich na elk signaal weer konden verheugen op het komende uitje, daardoor minder stressgevoelig zijn geworden. Bij ratten hebben we dat al vastgesteld en als het bij varkens ook zo is, biedt dat goede mogelijkheden om hun leven wat aangenamer te maken."

Een paar weken lang zijn alle activiteiten van de varkens op video opgenomen en door studenten minutieus gescoord. Daardoor weet Suzan nu per dag en per varken hoeveel procent van de tijd besteed werd aan passief liggen (ruimschoots favoriet bij bijna veertig procent), actief liggen, de voertrog naderen, wroeten en nog een stuk of twintig andere activiteiten. Een taaie klus dat verwerken van de data, maar ook dat hoort bij wetenschap, lacht Suzan. "Je hebt dagen in de stallen en laptopdagen en dit is typisch een laptopdag." Op zo'n moment is ze blij dat ze niet alleen op een kamer zit. "We zitten hier met zijn drieën. We werken wel alle drie aan een ander project, maar als het even niet loopt, kun je toch gemakkelijk je nood bij de anderen klagen of gewoon even gezellig kleppen. Bovendien doen Leonie en ik sinds kort de nieuwsbrief van de groep. Die was een beetje ingedommeld en we hebben hem daarom wat opgefrist met elke maand de medewerker van de maand en een prijsvraag en dat soort dingen."

*Een paar deuren verder zit hoogleraar Berry Spruijt ontspannen achter zijn pc. De faculteit Diergeneeskunde is het onderzoek opnieuw aan het organiseren en het bestuur wil van elke groep weten hoe de toekomst eruit gaat zien, dus dat schrijft hij nu op. Vorig jaar is Ethologie & Welzijn nog gefuseerd met Proefdierkunde tot Dier, Wetenschap & Maatschappij. "Vaak wordt gedacht dat wij ons alleen bezig houden met onderzoek naar proefdieren, maar dat is een vergissing. We werken wel vaak in eerste instantie met proefdiermodellen om nieuwe theorieën op een gestandaardiseerde manier te kunnen onderzoeken. Ons werk is gericht op het verbeteren van het welzijn van alle dieren. En dat is hard nodig, want vergeet niet dat we in Nederland tegenover 600.000 proefdieren jaarlijks 600 miljoen dieren voor de consumptie dood maken."

"Er komt steeds meer belangstelling voor het welzijn van dieren", vervolgt Spruijt, "maar we weten nog maar weinig over wat dieren voelen en hoe we hun gedrag moeten interpreteren. Welzijn van dieren heeft nog vaak een wat soft imago, zoiets van: 'kijk eens wat zielig', maar met zo'n geitenwollensokken oordeel hoef je bij boeren en beleidsmakers niet aan te komen. Je kunt de omstandigheden waaronder dieren worden gehouden, pas verbeteren als je beschikt over harde data. Vandaar dat wij in ons onderzoek proberen te komen tot resultaten die zo meetbaar zijn dat een computer straks op basis van het gedrag van een dier kan bepalen of zijn leefomstandigheden acceptabel zijn. Hier wordt kortom heel exacte wetenschap bedreven. Gelukkig ziet ook de faculteit dat in. Ondanks de geringe omvang van onze groep is 'emotie en cognitie van dieren' een speerpunt van onderzoek geworden. Daaruit spreekt toch waardering voor onze aanpak."

*Een paar trappen lager, op de begane grond van Nieuw Gildestein brandt zacht rood licht. Hier huizen de ratten van de groep. "Je moet niet schrikken hoor", zegt Johanneke van der Harst. "Met al die kooien bovenop elkaar lijkt het hier wel een fabriekje, maar ja, in laboratoria met weinig ruimte moeten compromissen worden gesloten. En trouwens, wij doen er alles aan om te zorgen dat de dieren een comfortabel leven hebben en zo min mogelijk stress ervaren, ondanks hun geringe bewegingsvrijheid. In elke kooi leggen wij een ruime hoeveelheid tissues om mee te spelen en zorgen we voor een knaaghoutje en een shelter. Bovendien is er zachte muziek zodat de ratten geluid om zich heen normaal vinden en niet schrikken als er mensen binnenkomen."

Vandaag zijn twintig vrouwtjesratten aangekomen. Petra Baarendse (26) is afgestudeerd in Wageningen in 'animal sciences' en volgt nu in Utrecht een extra afstudeervak. Eén voor één tilt ze de ratjes uit de kartonnen doos waarin ze zijn vervoerd. Van der Harst pulkt intussen een doorzichtige, gel-achtige substantie uit de doos, die de dieren tijdens het vervoer kunnen eten om voldoende vocht binnen te krijgen. Nadat ze gesteriliseerd zijn, zullen de vrouwtjesratten als gezelschapsdame worden gekoppeld aan mannetjes, die meedoen aan een onderzoek naar het tegengaan van stress. "We doen alles om het de mannen naar de zin te maken", grinnikt Van der Harst. "Het zijn echt de verwende nesten van het lab, de enige dieren met een eigen vrouwtje."

De komende tijd zullen de mannetjes in verschillende stressvolle situaties worden gebracht, waarbij de aandacht van de onderzoekers vooral uitgaat naar de vraag welke factoren het ontstaan van stress beïnvloeden. De hoeveelheid stress wordt onder meer afgemeten aan de mate van opwinding als de dieren een beloning verwachten, want hoe groter de stress, des te meer behoefte hebben dieren aan een beloning, zo is uit eerder onderzoek gebleken. "In eerste instantie is dit onderzoek gericht op het voorkomen van stress", vertelt Van der Harst, "maar we zijn ook op zoek naar methoden om dieren af te helpen van een depressie, die ze kunnen oplopen als gevolg van chronische stress. Dat laatste aspect is trouwens niet alleen van belang voor het welzijn van dieren. Wij werken nauw samen met onderzoekers van het UMC en de Vrije Universiteit van Amsterdam, die zich bezig houden met het ontstaan en voorkomen van depressies bij mensen. Ook zij verwachten baat te hebben bij onze resultaten."

Terwijl Baarendse de vrouwtjes weegt en codeert door stipjes en streepjes op de staarten te zetten, loopt Van der Harst naar een andere onderzoeksruimte. Aan de muur zijn planken bevestigd met doorzichtige kooien met daarin telkens twee ratten. Ook deze ruimte is verduisterd. Omdat ratten actief zijn in het donker, is voor het onderzoek hun dag- en nachtritme omgedraaid, zodat de dieren wakker zijn tijdens de werktijden van de onderzoekers. Als hun werkdag erop zit, gaat in de rattenverblijven het licht aan en gaan de dieren slapen. Ook hier overdag weer het rode licht, dat ratten niet en mensen wel kunnen waarnemen. Dat licht stelt de onderzoekers in staat om de dieren ondanks de verduistering toch te observeren.

In weer een ander klein kamertje zitten Pisang en Ambon, de enige twee ratten met een eigen naam. "Dat zijn onze knuffels," legt hun 'baasje' uit. "De andere ratten krijgen alleen een nummer, want wij mogen ons in het belang van het onderzoek niet aan bepaalde dieren gaan hechten. Pisang en Ambon zijn er vooral voor de gezelligheid." Van der Harst tilt Ambon uit zijn kooi en begint hem te aaien. "Af en toe hebben wij ook een beetje normaal contact met de dieren nodig," zegt ze. "Lekker een beetje troelen met die beesten, want dat is belangrijk voor óns welzijn."

*Ondertussen zijn de wijzers van de klok doorgelopen. Het is half elf: koffiepauze. Het is het enige moment van de dag waarop alle aanwezige leden van de groep bij elkaar komen. WAAR Ook Eugénie de Bordes is van de partij. Als docent-onderzoeker Dier en Recht werkt zij zowel bij DWM als in de juridische faculteit. Een wereld van verschil. "Hier is kerst: warme chocomel, krentenbollen en iemand die een beetje op een gitaar zit te pielen", zegt zij lachend, "daar een formele borrel met chique hapjes. Als ik hier college moet geven, trek ik ook altijd laarzen aan, want je weet nooit waar je nu weer doorheen moet baggeren. De eerste keer dat ik college moest geven, vroeg ik aan de portier waar collegezaal 'de stal' was. Bleek het niet de naam van een collegezaal te zijn, het wás een stal!"

Met haar juridische kijk op de relatie mens-dier is De Bordes een buitenbeentje in Nieuw Gildestein. "Een voorbeeld van wat ik doe? Nou, neem een pony die door een zedendelinquent seksueel is misbruikt. In juridische zin is er geen sprake van dierenmishandeling, maar dan belt een medewerker van minister Veerman mij, omdat de minister het toch wil verbieden. Of ik daar een wetsvoorstel voor kan schrijven. Dan zit ik een tijd na te denken en kom ik tot de conclusie dat zo'n verbod het best kan worden geplaatst in het hoofdstuk "misdrijven tegen de zeden"( waar ook het verbod op potloodventen in voorkomt). Minister Veerman kent onze leerstoelgroep trouwens heel goed. Toen ik hem een keer op het ministerie tegenkwam, riep hij: 'Ha, daar heb je mevrouw De Bordes, die komt weer de beest uithangen'!"

Een kamer verder schrijft een ander 'buitenbeentje' een artikel over de manier waarop dierenartsenpraktijken zouden moeten samenwerken. Nienke Endenburg is senior docent-onderzoeker, gespecialiseerd in de relatie mens-dier, communicatie en sociale vaardigheden en zorgt zo voor de sociaal-wetenschappelijke inbreng in de groep. "Ik houd me vooral bezig met de vraag wat de invloed is van dieren op mensen. Daar geef ik college over aan diergeneeskundestudenten, zodat die zich wat meer bewust worden van wat dieren voor mensen kunnen betekenen. Ik heb hier wel een kamer, maar in feite hoor ik bij de hele faculteit. Ik ren door alle gebouwen in de Yalelaan." Ze lacht. "Op de keper beschouwd hoor ik dus overal en nergens bij, maar in deze omgeving, waar het belang van dieren zo'n grote rol speelt, voel ik mij uitstekend op mijn plaats."

*Terwijl de onderzoekers achter hun pc of in het lab aan het werk zijn, wordt studenten in de college- en practicumzaal de kneepjes van het vak bijgebracht. Analist Pim Rooymans legt een groep studenten ontspannen uit hoe je bloed afneemt van muizen en ratten. "Kijk, dat doen we met dit soort buisjes. Je kent ze wel van de bloedbank: naald door de huid in het bloedvat, vacuümbuisje erop, plok, bloed erin. Om lekkages bij het wisselen van de buisjes te voorkomen zit er een rubbertje om de naald heen." De studenten staan zwijgend en wat onwennig te luisteren, terwijl Rooymans in hoog tempo verder gaat. "Je kunt ook bloed uit de staart halen door een staartsnede of een staartknip te maken. Gewoon een kwestie van de staart vasthouden, sneetje maken, bloed verzamelen, bloedvat dichtdrukken, klaar." De studenten kijken Rooymans glazig aan, zichtbaar blij dat ze vandaag alleen maar hoeven te luisteren.

*Een zaal verder geeft proefdierdeskundige Harry Blom college aan een aantal toekomstige collega's. "In het jargon heten wij artikel 14 functionarissen", vertelt hij later op zijn van onder tot boven met muizen en ratten volgeplakte kamer. "Artikel 14 is een artikel uit de Wet op de Dierproeven, dat zegt dat elke instantie die dierproeven uitvoert, een soort interne politieagent moet hebben. Vera Baumans en ik zijn dat in Utrecht, maar dat politieagent moet je niet al te letterlijk opvatten. We houden wel toezicht op de gang van zaken, maar in feite zijn wij vooral een soort adviseurs." Om zijn woorden kracht bij te zetten komt precies op dat moment een onderzoeker de kamer van Blom binnen. "Harry, ik heb deze brief gekregen van de dierexperimentcommissie. Hoe kan ik daar het best op reageren?" De Nederlandse proefdierkunde staat in hoog aanzien, vertelt Blom nadat hij de onderzoeker heeft geholpen. Zijn collega Baumans zit op dit moment in Zweden, waar zij parttime hoogleraar is, en zelf is hij onlangs in Brazilië geweest om daar te helpen met het opzetten van een cursus zoals hij die al langer in Utrecht geeft. In de tussentijd is het vooral een kwestie van zorgen dat je kennis up-to-date blijft. "Het vak van proefdierdeskundige is ontzettend breed. Ik moet voortdurend op de hoogte blijven van nieuwe operatietechnieken, ontwikkelingen op het gebied van de anesthesie en ga zo maar door en dat dan ook nog voor alle mogelijke diersoorten, van guppies tot paarden. Geen sinecure, maar die variatie maakt het werk wel heel boeiend."

*De vergaderzaal vult zich om half één met lunchklanten. Zij hoeven zich niet te vervelen, want in een hoek van de ruimte speelt de fine fleur van DWM zijn dagelijkse partijtje dart. Pim Rooymans rijgt de double en triple twenty's als een ware Barnie aan elkaar en schrijft onder de bewonderende blikken van de dames van het secretariaat een nieuwe overwinning bij op het bord aan de muur.

"DWM is best wel een hechte groep", zegt Marlies van Maren. "Op de financiële administratie werken wij ook voor Volksgezondheid en Voedselveiligheid, verderop in de gang, maar daar zijn ze vooral bezig met onderzoek naar salmonella en zo. Daar hebben wij minder affiniteit mee dan met de varkens van Suzan. Laatst zijn we een keer mee geweest naar de boerderij. Hebben we kunnen zien dat de Smarties die die meiden bij ons declareren, ook echt naar de varkens gaan."

Dit is een heel leuke groep, vindt ook Lidewij Jansen van Galen, die door haar collega's word beschreven als de spil van de afdeling. "Af en toe stuur ik een mailtje rond. Gaan we met zijn allen naar Harry Potter of een avondje Catan spelen. Verjaardagen worden ook altijd goed gevierd. We hebben een grabbelton, waarin iedereen aan het begin van het jaar een cadeautje doet. De jarige mag er dan iets uittrekken." Een hoogtepunt van het jaar is het kerstdiner met aanhang in één van de collegezalen. Gezellig en heel informeel omdat alles door de medewerkers zelf wordt klaargemaakt."

*De middag verloopt in Nieuw Gildestein identiek aan de ochtend. Terwijl Johanneke van der Harst op de fiets springt om in een barak achterin De Uithof de muizen van de groep te inspecteren, werkt de Groningse studente Carmen in een hoekje van de gang de data uit die zij in de Millingerwaard heeft verzameld over het gedrag van de daar grazende Konikpaarden. "Weet je wat ik hier zo prettig vind", zegt De Bordes. "Het zijn stuk voor stuk echte dierenliefhebbers." Haar woorden worden onderstreept door de ontelbare plaatjes van dieren aan de muren en van knuffels op bijna elke werkkamer. "Het lijkt misschien gek voor iemand die dierproeven uitvoert, maar wij houden hier allemaal heel erg van dieren", beaamt Van der Harst. "Als het even kan, proberen wij dieren die we niet meer voor het onderzoek gebruiken, bij particulieren te herplaatsen. Dat kan goed, omdat we hier vrijwel alleen gedragsonderzoek doen. Daardoor zijn onze ratten heel tam."

"Natuurlijk zou ik ook wel willen dat we geen proefdieren nodig hadden", vult Spruijt aan. "Maar zolang er behoefte is aan nieuwe en betere geneesmiddelen en een beter begrip van het ontstaan van ziektes, zijn dierproeven onvermijdelijk. Daar kun je natuurlijk met suggestieve en misleidende voorbeelden tegen protesteren, zoals Proefdiervrij doet met zijn campagne over proefdieren die zeep in hun ogen gespoten krijgen, want dat komt echt nergens voor. Maar persoonlijk denk ik dat je beter kunt proberen om het leven van die dieren in elk geval zo aangenaam mogelijk te maken en kunt zorgen dat die proeven op een zo fatsoenlijk mogelijke manier worden uitgevoerd."

*Het is vijf uur als de eerste medewerkers naar huis gaan, maar voor Berry Spruijt, Johanneke van der Harst en verschillende andere DWM'ers eindigt de werkdag vaak pas rond de klok van zeven. "Overdag gaat er zoveel tijd op aan besprekingen en dat soort dingen, dat je blij bent als je na vijven nog een paar uur ongestoord kunt werken", legt Van der Harst uit. Ook de studenten zijn naar huis en dus kan vandaag niet meer gebeuren wat haar een paar jaar geleden overkwam. We hebben hier regelmatig studenten die onderzoek doen naar agressieve interacties tussen mannetjesratten. Op een gegeven moment kwam een jongen opgewonden bij me binnenlopen omdat hij twee mannetjes 'vreemde dingen' zag doen die niet in zijn lijst van mogelijke gedragingen stonden. Wij kijken. Bleek dat een van de twee ratten een vrouwtje was en dat wat hij zag 'seksuele interacties' oftewel 'copulaties' waren. Die jongen wist niet hoe hij het had. Dat verhaal doet hier nog steeds de ronde."

Erik Hardeman / Charlotte Schneider

De toekomst is aan kleinschalige, dedicated werkeenheden

Van de universiteit wordt tegenwoordig verwacht dat zij een groot aantal rollen speelt. Die variëren van het bedrijven van wetenschap omwille van de wetenschap of van maatschappijkritische wetenschap tot het doen van economisch nuttig en commercieel onderzoek, en van het aanbieden van onderwijs in honours programs en onderzoeksmasters tot het voorzien in onderwijs voor minder intellectueel gemotiveerde studenten.

Mijn stelling is dat de universitaire wereld deze diversiteit aan rollen, mentaal onvoldoende heeft verwerkt. Ons referentiepunt is de 'ideale' universiteit gebleven, gericht op wetenschapsbeoefening omwille van de wetenschap. Verschillende waarden en toch maar één norm, zo zou je het probleem kunnen samenvatten. Verschillende functies en maar één vorm. Het gevolg is defensief gedrag, waarvan weinig overtuigingskracht uitgaat, en waarmee wij de docenten, de studenten en ook onszelf tekort doen.

Ik gebruik het begrip 'academische vorming' als illustratie. Ik ontken uiteraard niet het belang ervan en ook niet dat het hiermee op de universiteiten gemiddeld beter gesteld is dan elders, maar ik zie weinig kritische reflectie op de resultaten van dit ideaalbeeld. De exclusieve claim van universiteiten op academische vorming vormt een goed voorbeeld van een breder verschijnsel: wij reduceren de werkelijkheid tot ons ideaalbeeld, en sluiten onze ogen voor de maatschappij, die juist een steeds grotere diversiteit van ons vraagt. Vooral daardoor hebben wij aan geloofwaardigheid ingeboet.

Dat blijkt. De staatssecretaris zegt publiekelijk vanuit irritatie te handelen en zet studenten op tegen de colleges van bestuur. Werkgeversorganisatie VNO-NCW wil een groot deel van de eerste geldstroom voor onderzoek bij de universiteit weghalen en naar Nederlands Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) overbrengen. Toponderzoekers zoeken de publiciteit met hun ongenoegens over hun positie binnen de universiteiten. Een deel van de Tweede Kamer wil de valorisatie van kennis steeds als criterium gehanteerd zien bij de toekenning van NWO-subsidies. En in het onderwijs kijken honderdduizenden ouders over de schouders van hun kinderen mee en zien een vaak weinig geïnspireerd studiegedrag.

Wat kunnen we hiertegen inbrengen? Dat het Nederlandse universitaire onderzoek in internationale vergelijking gemiddeld van heel goede kwaliteit is. Dat onze betere studenten welkom zijn op de beste Amerikaanse universiteiten. Maar dan oordelen we weer naar eigen academische maatstaven en dat is niet meer voldoende.

Wat zijn de meer algemene achtergronden van de brede ontevredenheid? Je zou aarzelen om ze te noemen, want het zijn gemeenplaatsen. Het zijn de de-institutionalisering, de individualisering en het doordringen van economisch nut als drijfveer. Overal in de maatschappij, ook op de universiteit, is de klant koning geworden. Het what's in it for me, en wel in materiële zin, bepaalt de studiekeuze, de onderzoeksopdracht, de politieke bereidheid te betalen voor de universiteit.

Natuurlijk generaliseer ik nu. Er is ook trots op de universiteit als we een prijs behalen. Er is nog wel degelijk clubgevoel. Er zijn studenten die studeren in plaats van opgeleid worden en die er voor kiezen om puur hun belangstelling te volgen en algemene taalwetenschappen te doen of zuivere wiskunde. Maar dit zijn de nuanceringen op een algemeen patroon dat anders is.

De universiteit is een nutsbedrijf in wording, een dienstverlenende instelling met onderwijs en onderzoek als product. We kunnen het schrale beeld, dat dit oplevert, alleen blijven verrijken met de idealen van de oude universiteit als we die idealen tegelijk ook ter discussie durven stellen. Neem onze poging om de gevolgen van de sterk toegenomen aantallen studenten te verwerken met behulp van het bachelor-mastersysteem. Daarin worden we ernstig belemmerd door ons ideaalbeeld van een academische opleiding dat velen verhindert het bachelordiploma als een volwaardig eindstation te zien en dit dan ook zo te programmeren.

In het onderwijs wordt het hbo vaak als onze grote concurrent gezien. Ten onrechte. De samenwerking daarmee wordt juist steeds hechter. De concurrentie zal komen van private aanbieders van onderwijs, die de krenten uit de pap kunnen vissen. Wat let een private aanbieder om in samenwerking met een praktijkinstelling, bank, advocatenkantoor, ICT-bedrijf, noem maar op, een selectieve top-masteropleiding te verzorgen met aan het eind een door de overheid erkende academische titel? Wat weerhoudt een talentvol student ervan dan te kiezen voor docenten die dagelijks met één been in de beroepspraktijk staan? Wat weerhoudt onszelf er eigenlijk van om meer van ons onderwijs op deze manier in te richten? Waarschijnlijk zal nu bij sommigen de mantra opkomen dat de universiteit geen beroepsopleiding is. Laat deze dan onderdrukt worden door het besef dat we bij de medische opleiding al lang tot tevredenheid zo werken, met docenten die met wel anderhalf been in de ziekenhuispraktijk staan.

Ook in het onderzoek verschuiven de panelen. Aan de orde is het vraagstuk of Nederland niet te klein is voor toponderzoek op zoveel plaatsen, en of de universiteiten wel voldoende werk maken van de valorisatie van de kennis die zij ontwikkelen. De oplossing voor dat vraagstuk wordt gezocht in sturing via landelijke programma's. De macht verschuift van de universiteiten naar nationale organisaties.

Wat kunnen we hier tegenover stellen? Kunnen we volhouden, dat de sturing van onderwijs en onderzoek, met alle disciplinaire verschillen, goed kan plaatsvinden binnen één smeltkroes: de universiteit? Leveren de daardoor noodzakelijke compromissen een lokaal optimum op? Of bereiken we vlees-noch-vis oplossingen? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Het zou verstandig zijn als we als universiteit op de genoemde ontwikkelingen zouden inspelen, maar in plaats daarvan vallen we terug op de conservatieve reflex, de reductie van de werkelijkheid tot een ideaalbeeld van vroeger. Terwijl 90 procent of meer van de studenten geen wetenschappelijke carrière zal volgen, richt onze aandacht zich op de onderzoeksmasters en krijgt de ontwikkeling van professional masters nauwelijks aandacht. Terwijl voor een groot deel van de wetenschappelijke staf niet onderzoek maar onderwijs de hoofdtaak is, in tijdsbeslag bezien, worden zeer overwegend onderzoeksprestaties als maatstaf genomen.

Waarom houden we de fictie in stand dat elk lid van het WP een schaap met vijf poten zou kunnen zijn, om hem of haar vervolgens af te rekenen op de onderzoeksproductie, terwijl juist de ruimte voor creatief eigen onderzoek het eerste in het gedrang komt? Het antwoord is opnieuw een fictie en een dogma: de directe koppeling van onderwijs en onderzoek. De docent die heet van de naald onderwijs verzorgt over de ontwikkelingen aan het front van de wetenschap. Laat ik me voorzichtig uitdrukken en stellen dat althans het onderwijs in de bachelorfase meer gebaat is met de bevlogen en bekwame docent dan met de briljante onderzoeker voor wie onderwijs feitelijk en/of mentaal een bijbaantje is.

Ook de traditionele disciplinaire organisatie van de universiteit is verouderd, Zij is te statisch en niet product-georiënteerd, waardoor de diverse rollen die de universiteit moet spelen elkaar vaak in de weg zitten. De paradox is dat zolang de universiteit zich als één hecht bolwerk wil opstellen, we ten strijde trekken met een ongeregelde santenkraam.

Wat is nu de oplossing voor al deze problemen? Naar mijn mening zou de universitaire organisatie gekanteld moeten worden naar een dynamische, programmatische en marktgeoriënteerde indeling in semi-zelfstandig opererende eenheden, die als onderdeel van de UU herkenbaar blijven door eenheid in doelstelling en programma, maar vooral in cultuur van werken. . Zie het succes van het University College en nu ook van het Utrecht Law College.

In deze instituten, colleges of schools krijgt de van de universiteit verlangde diversiteit haar weerslag: onderwijsinstituten voor bacheloronderwijs, voor masteronderwijs, of voor postdoctoraal onderwijs; onderzoeksinstituten voor fundamenteel en voor toegepast onderzoek; onderzoeksinstituten die deel uitmaken van een landelijke onderzoekschool of die gelieerd zijn aan KNAW- of NWO-instituten of die een langdurige alliantie hebben met een bedrijf of een buitenlands instituut. Essentieel is dat de directies van deze instituten zoveel bestuurlijke armslag krijgen dat zij hun 'productie' en hun 'marktbenadering' kunnen optimaliseren. De faculteit houdt in deze vorm van organisatie betekenis als administratieve eenheid, als eenheid voor personeelsbeheer en -beleid en - naar Amerikaans voorbeeld - als disciplinaire community.

Wat is het verschil met nu? Meer bewegingsruimte, grotere slagvaardigheid en de blik naar buiten, door ontspiegeld glas. Is dit nieuw? Nee, we hebben al veel onderwijs- en onderzoeksinstituten. Zij zijn echter blijven steken in een onduidelijke machtsrelatie tot de faculteiten. Zij zijn geen 'onderneming'. Alleen het University College heeft de ruimte verworven om full swing zo te opereren.

Samenvattend: We zullen de defensieve stellingname moeten verlaten. We verdedigen een geïdealiseerd beeld van een voorbije situatie tegenover sterke maatschappelijke krachten die weinig geduld hebben. De beste verdediging is het onderkennen en tot uitgangspunt maken van de grote diversiteit binnen de universiteit. We zullen moeten aanvaarden dat de taken van buiten komen en dat deze diverser worden, opdat de taakinvulling in eigen professionele handen blijft. We moeten hiervoor de traditionele organisatie, die te veel een smeltkroes is van tegenstrijdige belangen, verlaten. We moeten de universiteit gaan zien als strategisch hoofdkwartier en 'back office' voor velerlei semi-autonome colleges, scholen en instituten, met hun eigen programma, producten, klanten en cultuur van werken. Alleen door grootschaligheid kleinschalig te organiseren, om te spreken met de stichter van ons University College, kunnen we het grijze bolwerk van nu vervangen door een bont palet van schitterende mogelijkheden.

<ParaStyle:streamer> We moeten de universiteit gaan zien als strategisch hoofdkwartier en 'back office' voor velerlei semi-autonome colleges, scholen en instituten,

Voor een knuffel van Erica

Sportcentrum Olympos viert dit jaar zijn tienjarig bestaan. Reden om voor het eerst verkiezingen uit te schrijven voor de sportman, -vrouw en -team van het jaar. De winnaars krijgen een lekkere warme hug van Erica Terpstra.

De verkiezing is uitgeschreven door de sportraad - de vertegenwoordiger van alle sportende studenten van universiteit en hogeschool. De kandidaten zijn voorgedragen door hun vereniging of door andere studenten. Iedereen die in het bezit is van een zogeheten sportkaart van Olympos en een belangrijke prestatie op sportief of organisatorisch gebied had geleverd, kwam in aanmerking. Uiteindelijk werden de volgende sporters door een jury genomineerd.

Bij de vrouwen:

Reina Sikkema (20), vierdejaars diergeneeskunde

Groot talent van Orca. Won dit jaar in de vier zonder en in de twee zonder het Nederlands Kampioenschap onder de 23 jaar. Bij het Wereldkampioenschap onder de 23 op de Bosbaan in Amsterdam eindigde ze met de vier zonder als achtste.

Beste eigenschap: "Ik ben lang, 1.87m en behoorlijk sterk. Dat is wel in mijn voordeel tijdens wedstrijden."

Bewondert: "Wielrenners die meedoen aan de Tour de France. Zeker sinds ik zelf aan topsport doe, ben ik die prestatie steeds meer gaan bewonderen. Ik train nu acht keer per week een paar uurtjes, maar die mannen moeten drie weken lang hele dagen afzien."

Noëlle Sneep (26), afgestudeerd algemene sociale wetenschappen, nu werkzaam voor Cap Gemini.

Al jaren zeer actief lid van volleybalvereniging Protos. Zat drie jaar lang in het bestuur van de vereniging. Met haar bestuur kreeg ze vorige jaar het langverwachte Protostoernooi met ruim 300 deelnemers op Olympos van de grond.

Beste eigenschap: "Ik kan goed het overzicht bewaren. Wat moet er gebeuren om van a naar b te komen? Verder denk ik dat mijn energie en enthousiasme wel stimulerend werkt."

Bewondert: "Erben Wennemars. Hij brak tijdens de laatste Olympische Spelen zijn schouder. Ik vond het erg knap dat hij de kracht vond om na zo'n enorme tegenslag weer terug te komen op het oude niveau. Bovendien is hij heel open tegenover de pers."

Annemarieke Bruinsma (26), afgestudeerd geneeskunde studente, nu arts assistent op de intensive care van een ziekenhuis in Ede.

Bestuurslid van de schaatsvereniging Softijs. Zij organiseerde eerder het Nederlands Studentenkampioenschap Schaatsen in Utrecht. Dit jaar bracht ze de financiële situatie van de vereniging op orde. En dat was geen sinecure.

Beste eigenschap: "Ik ben een doorzetter. Ook al zit alles tegen, ik ga door. En uiteindelijk lukt het dan wel."

Bewondert: "Lance Armstrong. Misschien geen origineel antwoord, maar als iemand zo ziek is en dan zo weet te presteren, dan moet je daar heel veel respect voor hebben."

Bij de mannen:

Sjoerd Hamburger (22) student algemene sociale wetenschappen.

Roeisensatie van Orca. Werd deze zomer wereldkampioen onder de 23 jaar. Eerder werd Hamburger Europees en Nederlands kampioen op de ergometer. Eind augustus was hij actief op het echte WK in Japan. Hij brak er het Nederlands record maar plaatste zich net niet voor een finaleplaats.

Beste Eigenschap: "Ik ben mentaal stabiel en blijf meestal nuchter. Verder weet ik mijn kracht effectief te gebruiken."

Bewondert: "Evert van Benthem natuurlijk, die twee keer de Elfstedentocht heeft gewonnen."

Daan Korsse (23) hoopt binnenkort af te studeren als historicus, gaat daarna verder met rechten:

Winger van het eerste mannenteam van de Utrechtse Studenten Rugby Society. Werd de held van de vereniging toen hij in een wedstrijd tegen Leiden vlak voor tijd een doorgebroken speler tackelde. Korsse moest het met een hersenschudding bekopen en was vier maanden uit de running.

Beste eigenschap: "Ik moet het vooral van het harde lopen hebben."

Bewondert: "Johan Cruyff, een fenomenale voetballer natuurlijk. Maar ook de persoon die zomaar even een nieuwe uitdrukking in het Spaans introduceert: un momento dado."

Teams:

Het eerste team van USRS, de Utrechtse Studenten Rugby Societeit. USRS handhaafde zich dit jaar in de hoogste landelijke klasse. Het is het enige studententeam dat zich op dit niveau manifesteert. En dat zonder topspelers uit het buitenland te halen.

Het eerste damesteam van voetbalvereniging Odysseus '91. Odysseus heeft het hoogste spelende damesteam van heel Utrecht. In het eerste jaar in de tweede klasse werd een vierde plek behaald. Verder won het team dit voorjaar het NSK Futsal (zaalvoetbal) in Utrecht.

Ouderejaars lichte heren vier zonder van Orca

Jan Willem van der Paauw (23) biologie, Victor Bastiaansen (24) HvU communicatiesystemen, Rutger Bruil (26) theater-, film- en televisiewetenschap en Frank de Graaf (24) domeingerichte economie, wonnen deze zomer het Europees Kampioenschap Studentenroeien in Cardiff. Eerder werden ze derde bij het Nederlands Kampioenschap. In combinatie met vier roeiers uit Amsterdam verdienden ze in de acht een uitzending voor de World Cup in Luzern.

Drie Olympos-docenten zijn genomineerd voor de titel 'docent van het jaar'. Zij werden door studenten het vaakst voorgedragen vanwege hun enthousiasme en inzet.

Delia Titre: docent hip hop

Dennis Karssen: spinning, conditietraining, spelvormen

Ragna van Schapendonk: spinning, bodyshape, tae bo

Sinds 2 september kunnen alle studenten hun stem uitbrengen. Dit kan via de site www.olympos.nl/jubileum of met behulp van de stembiljetten bij de balie van Olympos.

Hans Werdmölder

De reden om dit boek te schrijven had te maken met vragen die op me afkwamen: 'Leg eens uit: waarom zijn die Marokkaanse jongens zo agressief en crimineel, meer dan Turkse jongeren bijvoorbeeld? En wat zijn mogelijke oplossingen?' Dat leken me vragen die ik moest beantwoorden, omdat ik al twintig jaar met dit onderwerp bezig ben. Eerst als medewerker pedagogiek hier aan de universiteit, vervolgens in mijn dissertatie bij criminologie aan de Vrije Universiteit en de laatste jaren weer als senior-onderzoeker verbonden aan het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM) in Utrecht.

Die politieke correctheid intrigeerde mij al langer. Het stoorde me bijvoorbeeld dat je bepaalde dingen gewoon niet kon zeggen. Je zult maar in zo'n wijk wonen die compleet verandert en onveilig wordt, zonder daarover te mogen klagen... Die mensen hadden wel gelijk met hun beklag; het was een terecht en groot ongemak dat ze ondervonden van een deel van de Marokkaanse jeugd.

Ik ben bij het schrijven nooit bang geweest voor repercussies van Marokkaanse zijde omdat ik weet dat veel Marokkanen vinden dat ik gelijk heb. Het is een eerlijk boek geschreven met warme gevoelens voor en betrokkenheid met de Marokkaanse gemeenschap.

De sociaal-economische omstandigheden waarnaar ik in mijn vorige boeken nog vooral verwees, spelen een rol, maar kunnen het probleem van de Marokkaanse criminaliteit niet exclusief verklaren. Culturele thema's als respect, eer, schaamte, strijdbaarheid of trots spelen in die verklaring ook mee. Dat mocht je tien jaar geleden nog niet zeggen. Die trots en vechtersmentaliteit van de Marokkanen uit het Rifgebergte, zijn culturele fenomenen, ingrediënten van het antropologisch onderzoek.

Als je antwoord wilt op de vraag waarom extreem hinderlijk gedrag onder Marokkaanse jongeren zoveel méér voorkomt dan onder bijvoorbeeld Turkse jongeren, dan moet je dus ook kijken naar die Marokkaans-Riffijnse achtergrond. Attributen uit die cultuur, zoals eer, een hoge eigendunk en een wantrouwende opstelling, kunnen in confrontaties met de Nederlandse cultuur aanleiding geven tot conflicten. De Islam zou ik niet als culturele verklaringsfactor willen opwerpen. Moslims hechten er aan dat je hun geloof respecteert, maar die godsdienst kun je niet aanwijzen als oorzaak van onze maatschappelijke kloof. Integendeel: een goed moslim heeft net zoiets als de Tien Geboden; in die zin vormt de Islam eerder een rem op criminaliteit.

Islamitische radicalisering, zoals we hebben gezien bij Mohammed B, is een heel ander verhaal. Bij geradicaliseerden is eerder sprake van jongeren met een relatief hoge opleidingsgraad en een redelijke mate van integratie. Het ontstaan van een radicale Islam in West Europa is in die zin eerder vergelijkbaar met het radicalisme van bijvoorbeeld een Baader-Meinhoff groep.

Behalve naar het gedrag van de Marokkaanse jongeren en hun culturele achtergrond zullen we echter ook naar onszelf moeten kijken. We hebben veel toegestaan: Wil je geen Nederlands leren? Dan doe je dat toch niet. Dat soort 'softe' aanpak... Dat zijn hele rare boodschappen. Na Fortuyn, en nog eens na de moord op Van Gogh, zijn we daarin harder geworden, maar tegelijk zou ik ervoor willen pleiten niet door te draven.

Vergeet niet dat de ouders van die Marokkaanse jongeren er ook last van hebben dat hun zoons in het criminele circuit zijn beland. Ze zijn naar Nederland gekomen in de hoop dat hun kinderen hier goed onderwijs zouden krijgen en een toekomst kunnen opbouwen. In Marokko zouden die jongens dit soort hinderlijk gedrag never-nooit kunnen vertonen. Het probleem is dus wel degelijk dat van Marokkaanse jongeren in een Nederlandse setting!

Sterker nog: als ik in Marokko ben, heb ik binnen een oogopslag van een groot deel in de gaten wie Marokkaanse Nederlander is. Je kunt ze zelfs onderscheiden van de Marokkaanse Fransen of de Marokkaanse Belgen. Aan hun bravoure, hun vertoon van luxe, maar soms onderscheiden ze zich ook heel expliciet, dragen ze rood-wit-blauwe veters of klinkt André Hazes uit hun cabriolet-radio's.

Met die oproep ook naar onze eigen samenleving te kijken, wil ik het probleem van de overlast bezorgende jongeren niet bagatelliseren. Ze zijn vaak moeilijk benaderbaar door Nederlandse professionals, staan niet open voor correctie, ze haten ons soms ronduit, ze vertonen exceptioneel agressief gedrag. Je mag dus gerust stellen dat Marokkaanse jongeren momenteel een reëel maatschappelijk probleem vormen. Eén op de drie jongens in justitiële jeugdinrichtingen is van Marokkaanse afkomst. Zolang er sprake is van een dergelijke criminaliteit in die hoek van de samenleving, is er ook sprake van angst, is er de onmogelijkheid om met die jongeren in contact te komen, en dus een onmogelijkheid om de kloof te overbruggen. Die criminaliteit moet dus de kop worden ingedrukt. We moeten de mensen in onze samenleving bij elkaar zien te brengen, dat is de enige oplossing. Het hoeft helemaal geen assimilatie te zijn, maar Marokkanen die hier wonen moeten wel onze taal spreken en participeren.

Ik pleit ervoor om alleen nog initiatieven te ondersteunen waarbij de ontmoeting tussen allochtonen en autochtonen plaats heeft. Niks geen subsidie meer voor dat Turks dameszwemclubje of die Marokkaanse voetbalclub. Mijn zoon vult op zaterdag de schappen bij de Albert Heijn samen met Marokkaanse jongens, dàt zijn situaties waarin sprake is van een natuurlijke vorm van contact, met alle plezier en felheid die daarbij horen.

Maar waar het het tackelen van de criminaliteit betreft, zijn verdergaande maatregelen nodig. Met het vriendelijke buurthuis- of empathische straathoekwerk of het eigen initiatief van de buurtvaders lossen we die problemen onvoldoende op. Ik pleit er dan ook voor om opvoedingsondersteuning of oudercursussen verplicht te stellen, om ouders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor het crimineel gedrag van hun kroost. Er moet een strakke en gedisciplineerde structuur op school komen - inclusief een jaarlijks ouderbezoek van de leerkracht aan het Marokkaanse gezin. De wijkagenten moeten die jongeren op hun gedrag aanspreken. Veelplegers moeten achter de tralies of desnoods tijdelijk terug naar Marokko. En imams die hier de zaak komen opjutten, moet je eruit durven gooien!

Of mijn aanbevelingen zullen helpen? Mijn boek is in de pers in elk geval enthousiast ontvangen. Het circuleert inmiddels binnen de PvdA, en ik krijg uitnodigingen om inleidingen te geven - bijvoorbeeld in Uden en Venray, je kent die plaatsen wel uit het nieuws... Vooral heb ik mijn hoop gevestigd op de bijdrage van Marokkanen aan het debat. Want zeg nou eerlijk: wie zit er te wachten op criminele jongeren? Waarom stuurt de rechter ze niet tijdelijk terug naar Marokko, bij wijze van alternatieve taakstraf, waarna ze bij terugkomst gelijk in heropvoedingsinstituut Glen Mills worden opgevangen voor nazorg? Want we zullen dit probleem hoe dan ook samen moeten zien aan te pakken."