Achtergrond

Uit 2005

Itandehui Jansen

In 1999 ben ik begonnen met 'El Rebozo de mi Madre', de draagdoek van mijn moeder. Het idee voor deze film had ik al heel lang. Mijn moeder heeft een erg boeiend levensverhaal en daar wilde ik iets mee doen. Zij komt uit het kleine dorp Chalcatongo in Mexico en is op haar zeventiende vertrokken naar Mexico City. Daar is ze, net als iedereen van het platteland, als dienstmeid gaan werken. Mijn moeder vond het vreselijk. Ze kreeg alleen kost en inwoning. Ze sliep in een hokje van twee bij één, at wat anderen hadden overgelaten en kreeg ondertussen de meest vreselijke dingen naar haar hoofd. Mijn moeder kreeg de mogelijkheid dit te ontvluchten door als kindermeisje in de VS te gaan werken. Daar mocht ze naar school en leerde ze Engels. Hierdoor kon ze in Mexico een fatsoenlijke baan vinden en heeft ze zich verder kunnen ontwikkelen. Ze heeft er mijn Nederlandse vader ontmoet. Toen ik vijf was, zijn we naar Nederland geëmigreerd.

Ik heb de filmacademie gedaan en literatuurwetenschap gestudeerd. Voor mij is films maken een vorm van verhalen vertellen. Om het verhaal van mijn moeder te filmen, ben ik afgereisd naar Chalcatongo. In eerste instantie wilde ik een film maken over mensen die, net als mijn moeder, hun dorpen verlieten om hun geluk te zoeken in Mexico City. In voorgesprekken merkte ik dat deze mensen door hun harde bestaan hun eigenwaarde hadden verloren. Dat zou dus een heel erg triest verhaal opleveren. Daarom heb ik een verhaal gemaakt over mijn moeders dorpsgenoten die in Mexico City hadden gestudeerd of gewerkt, terugkeerden naar het dorp en daar iets gingen opzetten wat er eerst niet was. Zoals de bakkersvrouw in mijn film. Zij leed aan bronchitis, een ziekte die het leven in het zwaar vervuilde Mexico City onmogelijk maakte. Zij is teruggekeerd en doet nu goede zaken in de door haar geopende bakkerij, de enige van het dorp. De film is uiteindelijk een portret van een groep dorpsbewoners geworden, een nostalgische kijk op mijn geboortestreek.

Het zoeken naar geld voor de film was wel een probleem, niks lukte. Mijn moeder, die nu 60 is, zat in die periode in een project van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Ze bestudeerde de grammatica van de uitstervende taal uit haar dorp: het Mixteeks. Daarvoor deed ze interviews met mensen uit haar dorp. Het lag dus voor de hand met haar samen te werken, de meeste interviews die ik wilde doen, moesten toch in die taal, omdat de ouderen geen Spaans spreken. De film is een onderdeel geworden van dat NWO-project, waardoor we 30.000 euro subsidie ontvingen. Voor een film is dat niet heel veel, maar ik naast de tickets ook apparatuur van kunnen kopen en ik kon er samen met mijn vriend en onze eenjarige dochter zes maanden van leven in Mexico.

De film is dus bijna een familieproject. Toen we begonnen deed ik zelf de camera en mijn moeder het geluid. Mijn moeder deed ook de interviews en vertaalde ze. Deze samenwerking is me goed bevallen. Mijn moeder gaf me alle ruimte, maar het is wel mijn film geworden. Ze vond het soms wel heel jammer dat bepaalde interviewdelen wegvielen, dan moest ik zeggen: 'Mam, dan wordt de film drie uur, er moet wat uit!' Maar als je samenwerkt heb je dat soort discussies altijd wel.

De mensen in de film werkten heel goed mee, dat was geen probleem. We hebben maar één keer iets vervelends meegemaakt. Tijdens een interview met de plaatselijke kapper liet hij trots een oude Amerikaanse kappersstoel zien en wat die met één hendel allemaal kon. Dat was zo'n leuke scène dat ik vergat op het recordknopje te drukken, iets wat iedere filmmaker wel één keer gebeurd. Toen we twee weken later terugkwamen, wilde hij niet meer meewerken, omdat hij dacht dat we er alleen maar geld aan gingen verdienen. Dat was heel jammer. We mogen al blij zijn als de film ergens uitgezonden wordt en ik denk niet dat er wat dan ook voor betaald gaat worden.

Ik ben ontzettend blij dat de film nu af is. Ik ben nu 29. In totaal duurde het zeven jaar voor de film vertoond werd, waarvan hij wel twee jaar op de plank lag. Ik had het in die periode te druk omdat ik toen hier bij theater-, film- en televisiewetenschap ben gaan werken. Toen we in 2002 terugkwamen uit Mexico hadden we helemaal niks. Geen werk, geen huis en mijn tweede studie was nog steeds niet afgerond. En we hadden wel een kind te onderhouden. Eigenlijk een rampscenario, maar mijn man en ik zijn meteen werk gaan zoeken en gelukkig konden we allebei snel aan de slag, ik hier aan de universiteit dus als videopracticumdocent.

Het monteren van de film heb ik vooral 's avonds en in het weekend gedaan. Als je een documentaire maakt, schrijf je er wel eerst een scenario voor, maar als je hem maakt, is dat eigenlijk erg abstract. Alles loopt anders dan je wilt, een persoon overlijdt, wil niet meer meedoen, ze zeggen iets anders dan wat je dacht dat ze gingen zeggen. Bovendien was het was een hele moeilijke film, het is niet een verhaal dat van A naar B gaat. Uiteindelijk heb ik nog wat subsidie van het universiteitsfonds gekregen en kon ik samen met een editor de film afmaken.

Het ideale scenario is dat de film op zoveel mogelijk festivals gaat draaien. De première was op het Latijns Amerikaans Filmfestival hier in Utrecht en gaat in elk geval op het filmfestival in het Mexicaanse Morelia draaien in oktober en in november op het AFI Festival in Los Angeles. Ik probeer het op veel plekken, want ik wil zoveel mogelijk publiek bereiken. De festivals in de VS trekken me het meest, daar leven veel Mexicaanse migranten. Hen wil ik het verhaal graag laten zien. Het is voor mij net als met lesgeven: de reactie van het publiek is een kick. De paar Mexicanen die hem nu gezien hebben moesten allemaal een traantje wegpinken. Een gevoel overbrengen, dat is wat je wilt bereiken.

Lesgeven en film maken lijken in dat opzicht ook veel op elkaar: je moet een goed verhaal vertellen. Waar ik bij het lesgeven het meeste plezier uithaal, is studenten op de één of andere manier wat meegeven. Dat effect kun je niet aan de lopende band hebben, maar het gebeurd zo nu en dan. Film maken is verschrikkelijk moeilijk, zeker het vinden van een producent, subsidies aanvragen enzovoort. Het is dan soms moeilijk om enthousiast en gemotiveerd te blijven. Het leuke is dat studenten heel veel energie hebben, ik herken dat van mezelf, van de tijd dat ik dacht: ik vertrek naar Mexico en ga die film maken, desnoods zonder subsidie! Dat zie ik terug in een aantal van die studenten en dat geeft energie. Als zij het doen, dan moet ik het ook blijven doen."

De film is uiteindelijk een portret van een groep dorpsbewoners geworden, een nostalgische kijk op mijn geboortestreek.

Braakje leggen na te veel paardekutten

Een dag uit het leven van een verenigingsstudent

Voor de zoveelste keer vandaag kijk ik op mijn horloge: het is pas tien over vier. Ik had eigenlijk aan mezelf beloofd om deze week elke dag tot een uurtje of zeven in de JB te blijven. Maar ik ben stiekem de hele dag al aan het soggen. Heb inmiddels twaalf telefoongesprekken en vijf koffiepauzes achter de rug en een lunchpauze van ruim een uur. Die koffie helpt trouwens niet eens; ik ben nog steeds knetterbrak. Het schiet vandaag niet echt op, dus ik besluit mijn studie maar te prammen. Had ik gisteravond maar niet zo lang in de Woo moeten blijven hangen...

Het was trouwens wel een topavond! Omdat ik gisteren keurig de hele dag in de bieb had gezeten en ook echt had gestudeerd, had ik een vrije avond ingepland. Mijn stufi was net binnen, dus ik ging ff een drankje doen met mijn clubgenootjes. Nou ja, dat 'ff' werd dus ongeveer de hele nacht. Echt van alles door elkaar gezopen: paardekutten, japie's, baco's en gewoon bier. Natuurlijk kon ik weer geen nee zeggen tegen de Woo en voor dat ik het wist, stond ik al de hele nacht op de dansvloer met een hele leuke jongen.

Wat er precies is gebeurd, wist ik niet meer precies. Maar gelukkig waren veel van mijn clubgenootjes zo vriendelijk om mij vandaag te bellen om te vertellen dat ik midden in de Woo een aantal tongslagen heb gemaakt met één of andere foute gast. Toen ik vervolgens een bak met ijs over me heen kreeg van de barkeeper, heeft m'n HJ me maar naar huis gebracht. Daar hebben we, schijnt, samen nog het hele huis gekeerd en heb ik een braakje gelegd in de plee. Vervolgens ben ik met al m'n kleren aan op bed in slaap gevallen. Vanmorgen om tien uur ging de wekker weer.

Terwijl ik bezig ben mijn boeken bij elkaar te graaien, belt het zoveelste clubgenootje. Ze heeft die gast waar ik mee heb getongd opgezocht in de almanak. Hij blijkt super promi te zijn en in een heel gaaf huis te wonen. Of ik nog wat van hem heb gehoord. Nou nee dus. Als ze me vraagt of ik vanavond weer mee ga drinken, zeg ik dat ik vanavond afhaak. Ik ga lekker voor de pit hangen en vroeg naar bed. Moet morgen namelijk voor twee dagen studeren.

Gelukkig houdt mijn fiets het tot mijn huys. Ik prik me nog snel even in voor het eten en plof neer op de bank in de geru. Natuurlijk word ik volop uitgehoord door mijn huysgenootjes over mijn nachtelijk avontuur. Na het <CharStyle:bod>AVG'tje druk ik me voor de afwas en hang ik nog een uurtje voor de pit. Als vervolgens een huysgenootje vraagt of ik mee ga een drankje doen, zeg ik natuurlijk ja!

Verklarende woordenlijst

JB=Juridische Bibliotheek, plaats waar je kan studeren (of soggen)

Soggen=Studie Ontwijkend Gedragen

Brak=Je niet goed voelen na teveel alcohol en te weinig slaap.

Kenmerken: kloppend en zwaar hoofd, zweten en een

droge mond

Prammen=Dumpen

Stufi=Studiefinanciering, maandelijkse bijdrage van de IB-

groep

Een drankje doen =Ergens iets gaan drinken

Woo= De Woolloomooloo, studentendisco van studentenvereniging USC, het corps

Clubgenootjes=Mensen uit je jaarclub, een groepje

vrienden/vriendinnen uit hetzelfde jaar van dezelfde studentenvereniging

Paardekut=Apfelkorn met Spa rood

Japie=Jenever met appelsap

Baco= Bacardi (rum) met cola

Tongslagen maken=Tongzoenen

HJ=Huisjongste, degene die het laatst in huis is gekomen

Keren=Slapende huisgenoten met matras en al omkeren in hun

bed

Braakje leggen=Overgeven, kotsen

Gast, kerel=Mannelijke student

Almanak=Soort naslagwerk (van een studentenvereniging) waar

adressen, telefoonnummers, jaarclubs, huizen, foto's en

nog veel meer dingen in staan

Promi=Prominent, belangrijk

Afhaken=Niet mee gaan / eerder naar huys gaan

Pit=Televisie

Inprikken=Op groot prikbord aangeven dat je mee-eet met het huys

door middel van het plaatsen van een punaise bij je

naam.

Geru=Gemeenschappelijke ruimte, zitkamer

AVG'tje=Avondeten, bestaande uit Aardappeltjes, Vlees en

Groenten

Drukken=Ergens onder uit komen

Het Ublad gaat een woordenboek samenstellen van studententaal. Ken jij nog specifieke uitdrukkingen en gezegden? Mail ze ons, dan nemen we die op in ons woordenboek dat altijd online te raadplegen zal zijn. Je bijdrage aan het studentenwoordenboek kun je sturen aan onze eindredacteur g.knobel@ublad.uu.nl. Het woordenboek zal wekelijks worden bijgewerkt en is te vinden op www.ublad.uu.nl/woordenboek.

In respectvol gevecht met de architect

Sikkema: inspirerend opdrachtgever

Charlotte Schneider

Zijn tijd bij de UU is Sikkema goed bevallen. "Bijna elke week had ik wel het gevoel van 'Wat fantastisch dat ik dit mag doen'", vertelt hij. Maar natuurlijk waren er ook enkele tegenslagen. Zo viel bijvoorbeeld de aanbesteding van de nieuwe bibliotheek behoorlijk tegen; de offertes vielen veel te hoog uit. "Gelukkig is het door bezuinigingen en aanpassingen aan het budget toch nog goed gekomen", vindt Sikkema. "Maar het was wel een onaangename periode."

Maar de carrière van Sikkema staat verder vooral in het teken van glansrijke gebeurtenissen. Drie UU-gebouwen - het Universiteitsmuseum, het Educatorium en de Basketbar - wonnen de 'Rietveldprijs voor Architectuur'. De universiteit werd dankzij Sikkema onlangs ook genomineerd voor 'De Gouden Piramide 2004', de Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap. Helaas ging de UU er niet met de hoofdprijs vandoor, maar de nominatie op zich was al een bijzondere erkenning.

De rol van opdrachtgever zit Sikkema in het bloed. In Delft werd hij opgeleid tot bouwkundige, maar al tijdens zijn studie besefte hij dat zijn capaciteiten meer bij het aansturen van het bouwproces lagen. Ook signaleerde hij toen een gebrek aan goede opdrachtgevers. "Ik snapte er niets van", zegt Sikkema. "Mijn studiegenoten ontwierpen echt de prachtigste dingen, maar om mij heen zag ik vooral lelijke gebouwen." Deze twee factoren zorgden ervoor dat Sikkema zich toelegde op het opdrachtgeverschap.

En dat deed hij met veel toewijding. "Het allermooiste aan deze functie vind ik het aangaan van de creatieve dialogen met architecten. Voorstellen die de architecten doen, zijn heus niet heilig. Bestrijden kan best, mits dat met respect gebeurt. Juist als je geen compromis aangaat, maar in een soort gevecht belandt en elkaar opjut, krijg je het beste resultaat. Dat wordt dan beter dan wat ikzelf of de architect alleen had kunnen doen."

Goede resultaten waren inderdaad volop waarneembaar in De Uithof de laatste jaren. De logge grijze gebouwen zijn naar de achtergrond verdreven en glimmende hypermoderne gebouwen sieren nu het beeld van de Utrechtse campus. Met de nieuwe HOV-lijn wordt spoedig een begin gemaakt en nieuwe winkels en broodjeszaken zorgen voor meer gezelligheid. Toch heeft Sikkema nog wel een wens voor de toekomst: "Er moet nog iets gebeuren aan de recreatiemogelijkheden in de buitenruimte. De directe omgeving van de gebouwen kan een stuk aantrekkelijker worden gemaakt." Voordat hij definitief vertrekt, wil Sikkema dit verfraaiingproces nog graag een eindje op weg helpen.

De top 7

"Er zijn ontzettend veel indrukwekkende gebouwen op De Uithof te vinden," zegt Sikkema. Het lukt hem maar net niet om zich tot zeven favorieten te beperken.

De Faculteit van Economie en Management van de HvU (1995)

"Dit was het eerste gebouw op de Uithof met een heel andere signatuur. Dit komt omdat architect Mecanoo door het nieuwe stedenbouwkundig plan van Art Zaaijer gedwongen werd om heel compact bouwen en alle hoekpunten van de kavel te benutten. Hierdoor ontstonden bijvoorbeeld de prachtige patio's die de faculteit een bijzondere belevingswaarde geven."

Het Educatorium (1997)

"Dit gebouw heeft een opvallende identiteit, iets waar studenten trots op kunnen zijn. Ik denk dat het goed is voor het studieklimaat als studenten zich op een bepaalde manier verbonden voelen met de universiteit. In 1995 werd de rol het Ministerie van Onderwijs ingeperkt en werd de UU zelf verantwoordelijk voor de huisvesting. Hierdoor werd het mogelijk om een dergelijk gebouw met zo'n bijzondere uitstraling neer te zetten."

Het Minnaertgebouw (1998)

"Als mensen De Uithof binnenkomen en het Minnaertgebouw zien, zijn ze in eerste instantie vooral verwonderd. Verwondering is de basis van kennis en inzicht. Emotioneel gezien is het Minnaert een warme plek. De hal met water spreekt veel mensen aan en door de opmerkelijke verschillen tussen warm en koud, donker en licht en hard en zacht worden alle zintuigen geprikkeld. Het mooie van dit gebouw zit hem ook in het ecologische element: de WC's worden bijvoorbeeld doorgespoeld met regenwater."

Café The Basket (2003)

"De Basketbar is buitengewoon scherpzinnig ontworpen. Het ziet er misschien simpel uit, maar er is wel degelijk goed over nagedacht. Er is intimiteit gecreëerd door het gebouw iets in de grond te laten zakken. Tegelijkertijd zorgen de grote glaspuien er voor dat het gebouw typerend is voor de 21ste eeuw en dat het - door het uitzicht op de grote gebouwen - echt hoort bij De Uithof. Het basketbalveld op het dak is origineel en functioneel; door de ruimtelijke werking wordt het Van Unnikgebouw gereduceerd tot een menselijke maat."

De Universiteitsbibliotheek (2004)

"De UB is het hart van de universitaire campus. Het knappe van dit ontwerp is dat het gebouw ondanks de enorme grootte toch heel veel intieme plekken heeft. De boekendepots die als wolken in het gebouw hangen, zorgen voor een leer- en studeercentrum waar de studenten zich goed voelen. Ook als er in de toekomst misschien geen boeken meer zijn, zal dit een belangrijke ontmoetingsplek blijven."

Het Hijmans van den Bergh gebouw (medio 2005)

"Dit gebouw vormt de 'hoeksteen' van het UMC-complex. De entree op de hoek is gericht op de andere universitaire gebouwen in de Uithof en zorgt op die manier voor een koppeling tussen de universiteit en het ziekenhuis. De grote lichtschachten in het gebouw zorgen voor een aantrekkelijke ruimtelijkheid."

De Energiecentrale (eind 2005)

"Deze centrale zal straks de elektriciteit van de hele universiteit gaan verzorgen; dit geeft de UU een extra vorm van onafhankelijkheid. Het gebouw om de gasmotoren en generatoren is eigenlijk niet veel meer dan een regenjas. Het hoeft zich niet te verstoppen, want het voegt zich architectonisch heel goed met de centrale die er al heel lang staat."

En dan nog het meest lelijke gebouw in de polder:

Centrumgebouw Noord (1975)

"Ik zou blij zijn als die vleugel over de weg een keer gesloopt wordt. Dit zal nooit een echte verbindingsroute worden. Bovendien is de entree onder de loopbrug miezerig en tochtig."

'Wanneer ontstond leven op aarde?'

Het succesvolle jaar van docent-onderzoeker Paul Mason

Margot van der Kamp

"Vorig jaar was een topjaar. Niet alleen op mijn werk maar ook privé: toen werd onze dochter geboren. Ik vind het soms nog steeds lastig om werk en een privé-leven met kleine kinderen - ik heb ook nog een zoontje van twee en een half - te combineren. Des te blijer ben ik dan ook met de successen die het afgelopen jaar zijn geboekt."

Paul Mason kwam in 1997 vanuit Londen naar Utrecht om als postdoc een lab op te zetten bij Aardwetenschappen. Opdracht daarbij was het ontwikkelen van een nieuwe techniek om spoorelementen in mineralen te meten. Nu, acht jaar later, heeft hij een vaste aanstelling als universitair docent en de komende vijf jaar heeft hij geld genoeg om aan een eigen onderzoek te werken dankzij de Vidi-beurs die hij in september kreeg van het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, het NWO.

Mason: "Mijn Grote Vraag is: wanneer ontstond leven op aarde?" Door zichzelf deze vraag te stellen volgt hij het advies op dat zijn professor hem gaf toen hij werd aangesteld als universitair docent. "Hij zei: 'Je kunt je werk in het lab voortzetten, waarmee je een goede UD'er bent, óf je kiest ervoor om te excelleren en een 'big impact'te hebben op de aardwetenschappen. Wat zijn de grote vragen en issues in je vakgebied, en wat wordt jouw bijdrage?'"

"Er is redelijk aannemelijk wetenschappelijk bewijs dat er 2,7 miljard jaar geleden al leven op aarde was. Waarschijnlijk is leven zo'n 4 miljard jaar geleden ontstaan, maar het is een controversiële aanname. Door analyse van monsters uit Pilbara Block - een zeer oud en afgelegen rotsgebied in de woestijn in Noord-West Australië - wil ik meer overtuigend aantonen dat er 3,5 miljard jaar geleden ook al leven was.

"Ik doe dat aan de hand van spoorelementen en isotopenbepalingen (isotopen zijn atomen met dezelfde scheikundige eigenschappen, maar met een verschillende massa, red.), met gebruik van de nieuwe ICP-MS techniek die ik hier in Utrecht ontwikkelde en waarmee zeer kleine concentraties spoorelementen gemeten kunnen worden. Je kunt zoeken naar restanten van leven: cellen of een groepje cellen. Maar die vind je niet van zo lang geleden. Daarom zoeken we in oude gesteenten naar aanwijzingen voor aanwezigheid van leven, en niet zozeer naar leven zelf. De vraag is dan wat 'leven' met gesteente doet, bijvoorbeeld wanneer het gevormd wordt."

Om te bepalen waarnaar hij moest zoeken, keek Mason naar het recente verleden. In 1977 werden de onderwatervulkanen ontdekt. In deze black smokers is het compleet donker en zijn de temperaturen hoog. Hier leven eenvoudige organismen. De omstandigheden waaronder het eerste leven op aarde ontstond, moeten ongeveer vergelijkbaar zijn met die van de black smokers van nu.

Mason zoekt dus in oude gesteenten naar aanwijzingen van het bestaan van soortgelijke organismen. "Goede plekken voor monsters zijn niet eenvoudig te vinden. Je moet je afvragen wat habitable zones zijn. Door te bepalen waar nutriënten en spoorelementen voorkomen kun je plekken vinden waar leven zou kunnen hebben bestaan. De optimum range van concentraties is wel bekend. We zoeken dus naar goede monsterplekken in de sedimenten van een oude vulkaanpluim. Pilbara Block is een geschikte plek. Het ligt nu in een woestijn, maar bij het ontstaan was het een soort black smoker. Bovendien is het gesteente daar 2,8 tot 3,5 miljard jaar oud."

Vuistgrote monsters worden met de nieuwe techniek geanalyseerd op selenium- en zwavelisotopen. Het is een bekend geologisch gegeven dat wanneer sulfaat en selenium samen in gesteente voorkomen, ze van dezelfde origine - bijvoorbeeld een organisme - komen. Met de nieuwe techniek om spoorelementen te meten, kunnen ook selenium-isotopen in kleine concentraties gemeten worden. Dat was voorheen niet mogelijk.

Het is nog even wachten op de resultaten van Mason's onderzoek, maar hij wil wel even vooruitblikken: "Als we bewijs vinden voor aanwezigheid van organismen, kunnen we niet zeggen welke soorten dat waren, maar we zoeken in elk geval naar sulfaat-reducerende organismen, omdat zij tot één van de eerste levende organismen behoorden. Een belangrijk gegeven om in het achterhoofd te houden, is dat we in de geologie wel uitspraken kunnen doen over waar en wanneer iets plaats vond, maar niet over wat en hoe. Wanneer we niets vinden, betekent dat niet dat er geen leven was, maar alleen dat we het met deze vraagstelling niet hebben kunnen aantonen. In elk geval weten we dan wel meer van sporenelementen in vulkanen. Mogelijk gaan we ook op andere vergelijkbare locaties kijken als dit onderzoek in Australië niet de gewenste resultaten oplevert; Zuid-Afrika bijvoorbeeld. "

Mason verenigt in zijn onderzoeksplan een aantal onderwerpen waar hij al eerder aan werkte: vulkanisme, mineralen, spoorelementen. "Mijn proefschrift ging over vulkanisme. In het lab hier worden kristallen van schelpen van foraminifera (kleine zee-organismen) geanalyseerd, omdat de biomineralen iets zeggen over het zeewater waaruit ze zijn ontstaan. We werken hier veel aan spoorelementen, die min of meer per ongeluk worden ingebouwd in organisch en anorganisch materiaal, en daarom iets vertellen over het ontstaan en de omgeving van bijvoorbeeld organismen en stenen. En we dateren mineralen van de oudste gesteenten ter wereld, zoals bijvoorbeeld uit de woestijn van Pilbara Block. Het gesteente daar is 2,8 tot 3,5 miljard jaar oud. Sommige mineralen zijn vrij inert qua samenstelling, en al tijdenlang hetzelfde. Het mineraal Zircon bevat bijvoorbeeld bij het kristalliseren het spoorelement uranium, dat bij het ouder worden radio-actief vervalt. Het vormt verschillende lood-isotopen. Omdat dit in met een voorspelbare snelheid gebeurt, en er in de loop van tijd vrijwel niets in of uit het mineraal gaat, kun je de leeftijd van het mineraal vaststellen."

Jong Docententalent

In maart won Mason de UU-onderwijsprijs 'Jong docententalent'. Hij werd voorgedragen door UGV, de studievereniging van aardwetenschappen, en was 'delighted to be nominated'. Maar dat hij de prijs ook echt zou winnen, kwam voor Mason totaal onverwacht: "Ik doe gewoon mijn werk en geef nota bene de twee minst populaire eerstejaars vakken: scheikunde en mineralogie. Dan verwacht je toch niet dat je daarmee wint."

Zijn succes kent twee belangrijke geheimen. Ten eerste heeft hij altijd tijd voor iedereen, van eerstejaars tot masterstudent. Je kunt gewoon bij hem binnenlopen en 'stomme vragen' bestaan voor hem niet. Collega's voorspelden hem dat hij nergens meer tijd voor zou hebben als hij zijn studenten uitnodigde om langs te komen als ze ergens mee zaten, maar in de praktijk valt dat erg mee en is het contact met studenten er alleen maar beter op geworden. Daarnaast probeert de topdocent-van-impopulaire-vakken om de droge lesstof aantrekkelijk te maken met praktische voorbeelden, demonstraties en grappige toepassingen. "Ik probeer de vakken wel op goed niveau te doceren, maar het moet ook leuk zijn om te leren. Een verhaal over niet-ideale oplossingen illustreer ik bijvoorbeeld met een truc met water en whisky. Dat onthouden studenten geheid. Het was vooral in het begin een flinke investering om goede colleges in elkaar te draaien, maar het betaalt zich dubbel en dwars terug. Het wordt er zowel voor de studenten als voor mezelf veel leuker door."

"Het is wel een beetje heldenverering wat we doen"

Vroeg in de ochtend loopt Thomas gehaast over de Oudegracht. In zijn ooghoek ziet hij plotseling een gestalte aan de overkant op de werf lopen. Het is de bleke jongen van de foto uit de Tweede Wereldoorlog die hem aankijkt. Thomas kijkt weer recht voor zich uit en loopt gauw door, maar de jongen aan de overkant begint ook harder te lopen... 'Stop!!' schreeuwt de opnameleider; 'Opnieuw!'. De cameraman, acteurs, regisseur en lichtmensen maken zich direct op voor een zoveelste take.

Na maanden van voorbereiding zijn eind mei de opnames begonnen voor een film over Wim Eggink, student en verzetsheld van Utrecht en onlangs door de lezers van het Ublad uitgeroepen tot Grootste UU'er Aller Tijden. Studenten van de faculteit Geowetenschappen schreven het script, produceren en spelen zelf de rollen in de film. De initiatiefnemers zijn leden van V.U.G.S, de Vereniging van Utrechtse Geografie Studenten en Drift '66. De fanatieke club wist via allerlei fondsen in totaal 21.000 euro bij elkaar te krijgen om de film te maken en regelde tegen onkostenvergoeding de medewerking van een professionele cameraman, lichtman, geluidsman en opnameleider.

Veel van de betrokken studenten kennen elkaar al doordat de twee verenigingen inmiddels al vijftien keer samen een toneelstuk op de planken brachten. De sfeer op de filmset, dit keer op een pittoresk plekje aan de Nieuwegracht, is op maandagmorgen in alle vroegte dan ook goed. "Zo, jij kan wel wat make-up gebruiken", grapt Berrie Pronk tegen Daniel van Drunen, die de hoofdrol in de film speelt. Berrie levert haar bijdrage aan de productie door de visagie voor haar rekening te nemen. "Mijn moeder is visagiste. Zij heeft mij en drie anderen een workshop gegeven en we mogen haar spullen gebruiken. Er is wel budget voor, maar als het gratis kan, is het natuurlijk nog beter." Er kan vanochtend rustig gegrimeerd en koffie gedronken worden, er spelen slechts twee acteurs in de scène en het wachten is op de camera- en lichtman; ze staan in de file. Een paar studenten die vandaag meehelpen zetten vast grote lichten op statieven klaar en anderen bekijken in oranje hesjes waar ze zo meteen het verkeer moeten tegenhouden.

Flashbacks

Het idee om een film te maken, ontstond vorig jaar tijdens een feestje na een toneelvoorstelling. "We wilden wel een keer iets groters en onze regisseur Dirk van der Pol kwam toen met dit idee", vertelt productieleider financiën Stan de Caluwé. Al snel werd besloten om de film over Wim Eggink te laten gaan. Stan: "Zijn verhaal is bijzonder. Hij heeft veel voor de Universiteit Utrecht betekend, hij was verzetsheld en hij is van 1942 tot 1944 voorzitter van V.U.G.S. geweest. Het is eigenlijk wel een beetje heldenverering wat we doen."

Een werkgroepje studenten schreef, nadat in de ledenvergaderingen steun voor het plan was toegezegd, in drie maanden het script voor de film. "Hierbij is uitgegaan van het verhaal van Eggink, maar om het praktisch iets beter uitvoerbaar te maken, speelt het verhaal in het heden en zijn er flashbacks", legt Stan uit. De hoofdpersoon in de film is Thomas Mulder, student en vooral feestbeest. Thomas heeft een erfenis van zijn opa gehad met spulletjes uit de Tweede Wereldoorlog. Hij wordt hierdoor steeds meer geobsedeerd door het verleden. Scènes uit het verleden van Wim Eggink en het heden van Thomas wisselen elkaar af, waarbij normen en waarden blootgelegd worden die toen, maar ook nu nog actueel zijn.

Geloofwaardigheid

"Dus ik heb geneukt vannacht", zegt Daniel die de rol van Thomas vertolkt. "Ja, ik moet me inleven in m'n rol", legt hij uit. Even later loopt hij een paar keer een stukje gracht op en neer met regisseur Dirk Van der Pol. Van der Pol geeft hem precieze aanwijzingen over waar hij om moet kijken naar de jongen die hij op de werf ziet en bij welke sticker op de grond hij moet gaan rennen. Van der Pol laat zijn acteurs altijd goed bedenken wat ze als personage net hebben gedaan en wat ze gaan doen: "Dat ziet de kijker bij wijze van spreken niet eens, maar het is toch wel belangrijk voor de geloofwaardigheid."

Van der Pol is erg enthousiast over de studenten als acteurs, scriptschrijvers en organisators: "Er zitten goeie acteurs tussen en ze pikken dingen ook allemaal snel op. Zo'n project kan alleen slagen als je het ook echt serieus aanpakt. Dat is gedaan. Alles is goed voorbereid, dat scheelt tijdens het filmen en dat mag ook wel als je weet dat een dag filmen ongeveer drie minuten film oplevert."

Na maar liefst elf takes staat de scène met Thomas er op en worden er nog wat close-ups gemaakt. Regisseur Van der Pol heeft weer niet genoeg aan een paar takes en met aanwijzingen als: 'Ietsje meer daar' en 'Goed, maar graag zonder te knipperen' probeert hij het beeld te perfectioneren. "Ach ja, film is allemaal nep, joh", grapt hij terwijl hij op de monitor naar het resultaat kijkt. Stan: "Het zijn allemaal perfectionisten met wie we werken. Dat is wel eens vermoeiend, maar het levert natuurlijk straks wel een mooi resultaat op."

Voor dat resultaat werken en leven in totaal dan ook zo'n honderd studenten, maar ook enkele docenten van de faculteit Geowetenschappen intens mee met de productie van de film. "Zeker nu de opnames zijn begonnen en mensen veel meehelpen en bijvoorbeeld figureren, is de betrokkenheid enorm groot geworden", vertelt Stan enthousiast.

Eten is essentieel

Een week na de opnames op de Nieuwegracht, zijn historische scènes in en rond het Academiegebouw aan de beurt. Afgelopen weekend zijn ook al de trouwerij van Wim Eggink en de rechtszaak waarbij hij veroordeeld wordt tot zeven jaar dwangarbeid in Duitsland, hier opgenomen. De sfeer is weer goed: rustig, gezellig en iedereen doet wel wat. Jeroen van Pelt, cateringvrijwilliger deelt rijk belegde broodjes uit: "Eten is een essentieel onderdeel om iedereen vrolijk te houden." Verschillende jongens helpen met de techniek en een visagiste poedert nog even het voorhoofd van een acteur bij.

Als eerste wordt een heftig gesprek tussen de rector magnificus Van Vuuren en Wim Eggink gefilmd. In een prachtige hoge kamer, behangen met schilderijen van oude bestuurders, valt het zonlicht, bijgestaan door een aantal flinke schijnwerpers, op het marmeren bureaublad van Van Vuuren. Deze rol wordt vertolkt door docent Leo Paul, regionaal geograaf en Oost-Europadeskundige. "Hij is erg goed, maar heeft ook moeten auditeren hoor, net als alle anderen", licht regisseur Van der Pol toe. Hij is erg tevreden over het beeld: "God wat een mooi plaatje, net echt hè". "We kunnen hoor", roept hij. In streng en ouderwets taalgebruik spreekt Van Vuuren even later Eggink toe: "Ik wáárschuw je Eggink, laat je niet inpakken! Door die mensen, met die bleke gezichten en die schittering in hun óógen, ze stoken de mensen op tot verzet!" Na één take is Van der Pol al redelijk tevreden, maar hij wil toch nog wat proberen: "Fel en vurig hè, het is bijna een soort domineestem, maak die lettergrepen maar lang!" Na take 5 is Van der Pol tevreden: "Ik kan er eigenlijk niks meer over zeggen, ik heb hier genoeg van!"

Cameraman Herman Vogel is tijdens een lokatiewisseling even aanspreekbaar. Hij vindt dat de studenten het goed doen. Gewoonlijk maakt Vogel reportages en documentaires voor tv of werkt hij mee aan dramaproducties. Voor deze film krijgt hij niets betaald. Vogel: "Ik doe dit uit een soort idealisme. Als mensen een goed idee hebben, wil ik graag helpen dat mogelijk te maken. Deze studenten zijn gemotiveerd. Ze zijn wel onervaren, je moet dus geduld hebben. Maar dat moet je eigenlijk altijd bij film maken, ook als het professioneel is."

Inmiddels staan alle lichten opgesteld en de camera op zijn plaats in het hofje naast De Dom. Tussen de eeuwenoude bogen zit studente Nadine Onrust, alias Johanna, de vriendin van Eggink. In een bordeauxrood mantelpakje wacht Johanna op haar geliefde, die ze kort zal ontmoeten en inlichten over papier voor de geheime krant. De twee lijken goed op elkaar ingespeeld, tijdens het oefenen strijkt Joppe van Daalen als Eggink, een lok haar uit de ogen van Nadine. Geroutineerd houden ze elkaars handen vast. "We kenden elkaar niet zo goed, maar dat is snel overgegaan. Zaterdag zijn we getrouwd, het zoenen daarbij was wel even raar, maar het went snel, het is leuk om met Joppe te spelen en sowieso geweldig om zoiets te maken."

Joppe is als producent en hoofdverantwoordelijke continu druk met de organisatie van de productie en vindt het moeilijk zich altijd goed voor te bereiden op de rol die hij ook nog speelt: "Het is jammer dat ik daar weinig tijd voor over houd. Het spelen voor de camera is moeilijker dan ik dacht. Maar het is leuk om de rol van Eggink te hebben. Ik bewonder het feit dat hij onder die moeilijke omstandigheden zoveel karakter heeft getoond."

De scène verloopt aan het eind van deze dag niet vlekkeloos, maar dat heeft vooral te maken met factoren waarop niemand invloed heeft: het licht is niet goed, er komen wolken voor de zon, vliegtuigen verstoren het geluid en na zessen zweeft er 'storende' orgelmuziek uit de Domkerk. Regisseur Van der Pol vindt het jammer, maar is nuchter: "Dit heb je soms ook, het gaat niet altijd zoals je wil. Misschien moet het helemaal over" De laatste close-upjes worden gemaakt van de gezichten van de spelers, maar dan is het filmen voor vandaag toch echt afgelopen.

De film, die voorlopig 'Wim Eggink' heet, zal naar verwachting begin november drie keer in een Utrechts filmhuis te zien zijn. In het kader van het lustrum van de universiteit wordt de film volgend jaar in de aanloop naar 4 en 5 mei getoond en zal dan op dvd te koop zijn bij boekhandel Broese.

Wie was Wim Eggink

Wim Eggink was in de oorlogsjaren student aan de Universiteit Utrecht en preses van studievereniging V.U.G.S. In 1941 richtte hij het Utrechtsch Studentencontact op en werd leider van het studentenverzet. Eggink gaf een geheim blaadje uit, Sol Iustitiae, wat onder studenten verspreid werd. Hij had een goede persoonlijke verhouding met geografiehoogleraar Van Vuuren, die in 1941 rector magnificus werd; ze hadden wel grote politieke meningsverschillen. Dit leidde soms tot verhitte discussies waarin Eggink bijvoorbeeld opkwam voor de door de Duitsers uit hun ambt gezette joodse docenten van de universiteit. Uiteindelijk is Eggink verraden en gearresteerd. Na zijn veroordeling heeft hij nog toestemming gekregen om te trouwen. Korte tijd hierna werd hij afgevoerd naar Duitsland, waar hij op 24 april 1945 overleed, een maand voor zijn 25ste verjaardag.

'Selectie beter dan loting'

'Ik heb jullie niets meer te leren'

Geneeskundestudenten onderwijzen jongerejaars

Xander Bronkhorst

"Missen we iets grappigs?" Na tien minuten moet Joost Rutges zich heel even laten gelden als autoriteit. Twee studentes weten hun gegiebel niet in bedwang te houden. Rutges (23) is zelf zesdejaars student geneeskunde, maar geeft als onderwijsstagiair werkgroepen aan tweedejaars. Vandaag is hij dus de docent.

In het Ruppertgebouw verloopt de werkgroep die handelt over neusaandoeningen verder in een geanimeerde sfeer. Alle aanwezigen hebben de vier cases die voor vanmiddag op het programma staan goed voorbereid en strooien enthousiast met Latijnse termen. Sinus maxillaris, sinus frontalis, het blijken benamingen te zijn voor de verschillende neusholten.

Rutges houdt zich op de achtergrond bij de onderlinge discussies en bespeelt de groep opmerkelijk routineus: "Goede vraag, waarom moet je eigenlijk snikken als je huilt?" Halverwege stelt hij tevreden vast: "Ik heb jullie niets meer te leren, geloof ik."

Lesgeven is leuk

De onderwijsstage is dit jaar nieuw in het geneeskundecurriculum van de zesdejaars. Per stageblok krijgen vier studenten de mogelijkheid om zes weken lang praktische ervaring op te doen als docent van jongerejaars. Van de studenten wordt bovendien verwacht dat ze zich verdiepen in de medische onderwijskundige onderwerpen. Ze moeten daar literatuur over lezen en een verslag over schrijven. Verder bekwamen ze zich in het schrijven van toetsvragen en geven ze aan de hand van een klein onderzoek praktische feedback die het onderwijs kan helpen verbeteren. Studenten die aan alle eisen voldoen krijgen een 'studenten onderwijs kwalificatie'.

Onderwijsdirecteur prof.dr. Olle ten Cate van Geneeskunde ontkent dat de faculteit op deze slimme manier het onderwijs goedkoper en minder arbeidsintensief probeert te maken. Bij het opstellen van het huidige curriculum dat in 1999 van start ging, is een bewuste keuze gemaakt om in de laatste fase van het doctoraal dat opleid tot basisarts het geven van onderwijs bij studenten onder de aandacht te brengen. "Iedere arts heeft in de dagelijkse praktijk te maken met studenten in opleiding. Je moet dus in staat zijn om je kennis over te dragen. Gek genoeg werd in de opleiding vrijwel geen aandacht besteed aan onderwijsvaardigheden."

Alle zesdejaars studenten hebben nu een verplichte week onderwijstraining waarin ze onder meer een practicum voorbereiden en geven. Studenten die buitengewoon geïnteresseerd zijn in het geven van onderwijs kunnen vervolgens de onderwijsstage te volgen. De vraag was aanvankelijk of studenten wel belangstelling zouden hebben voor die optie. Ze kunnen immers ook enige tijd in een tropisch land gaan werken. Ten Cate weet inmiddels dat er genoeg interesse is. "Mensen vinden dat lesgeven klaarblijkelijk erg leuk. Veel studenten willen later ook graag een onderwijsfunctie krijgen. En dan kan dit ze een voorsprong geven als ze solliciteren bij het ziekenhuis."

Joost Rutges ambieert een carrière als orthopedisch chirurg. Zijn keuze voor de onderwijsstage was vooral gebaseerd op 'de lol' die hij heeft in het onderwijsgeven. Rutges deed al enige ervaring op als student-assistent bij anatomie. "Dat was praktisch. Snijden op de snijzaal. Maar ik merkte toen wel dat ik het leuk vind om mensen te helpen leren. Onderwijs is niet iets naars. Wanneer je de stof op een leuke manier aanbiedt, kan dat mensen prikkelen. Bovendien leer je er zelf ook nog iets van. Als je iets uitlegt, ga je het vaak ook beter begrijpen."

Inspirerend

Belangrijke vraag blijft natuurlijk of je studenten wel zomaar als docent kunt loslaten op studenten. Ten Cate daarover: "We houden goed in de gaten hoe alles verloopt. De begeleidende docenten zijn erg positief. En ik heb nog nergens gehoord dat studenten zich bekocht voelen. Zij zien in de onderwijsstagiaires een bereikbaar doel. Daar kunnen ze over vier jaar zelf staan. Dat werkt inspirerend."

Joost Rutges vertrouwt het doceren zichzelf ook wel toe. "mijn doel is de werkgroep op een prettige manier te laten verlopen. Dingen die ik niet weet, hoeven de studenten ook niet te weten. Een vakspecialist bekijkt zaken soms te gedetailleerd."

Tijdens de bijeenkomst van de werkgroep laat Rutges blijken dat zijn kennisniveau superieur is aan dat van de jongerejaars. Slechts eenmaal moet hij het antwoord op een vraag schuldig blijven. "De werking van natriumcromoglycaat bij patiënten met allergie? Ja, dat had ik nog moeten opzoeken. We vragen het straks aan de dokter." Wanneer de docent die bij de werkgroepen supervisie houdt tegen de pauze even binnenloopt, zegt deze: "Ach, dat schrijven we nooit voor. Ik zou het zelf ook niet precies weten."

Sanne van Haren Noman, een van de studenten van Rutges, heeft geen probleem met een ouderejaars voor de groep. "Studenten die die onderwijsstage doen, zijn erg enthousiast. Dat werkt aanstekelijk. Ze besteden bovendien veel aandacht aan de voorbereiding. Bij oudere docenten heb je soms het idee dat ze het allemaal wel gezien hebben." En dat de onderwijsstagiaires soms iets niet weten? "Dat is helemaal niet erg, als ze daar maar gewoon voor uitkomen."

Onderwijs voor en door studenten. Een goed idee?

Je hebt natuurlijk al jaren de student-assistent. Door verschillende opleidingen worden zij incidenteel ingezet voor het geven van kleinschalig onderwijs. De student verdient er een zakcent mee en de faculteit heeft een goedkope arbeidskracht. Geneeskunde is echter de enige Utrechtse opleiding waar studenten binnen een onderwijsstage les geven aan mede-studenten. Dat studenten veel leren van het geven van onderwijs is bekend. Waarom gebeurt het dan niet op grotere schaal?

Dr. Heinze Oost van het IVLOS, specialist op het gebied van academische vorming, noemt de onderwijsstage bij geneeskunde een interessant project. "Hier gaat het om een selecte groep studenten die er zelf voor kiest om zo'n stage te gaan volgen. Die studenten zien dat waarschijnlijk als een opstapje naar een baan waarin ze les moeten geven. Dat is prima. En dan is zo'n studentenonderwijskwalificatie een aardige motivatie.

Wanneer je studenten onderwijs laat geven, moet je goed weten welk doel je nastreeft, vindt Oost. De universiteit moet niet trachten van álle universitaire studenten docenten in de dop te maken: "Ik denk niet dat het tot de basisvorming van een academicus behoort om te weten hoe je precies goed onderwijs moet geven. Veel afgestudeerden hebben daar helemaal niets aan. Nog afgezien van het feit dat goed onderwijs geven best ingewikkeld is en veel oefening vraagt."

Onderwijs geven kan volgens Oost daarentegen wel een middel zijn om alle universitaire studenten bepaalde academische vaardigheden aan te leren. "Van lesgeven leer je zelf enorm veel, goed mondeling communiceren bijvoorbeeld. Wat dat betreft zou je studenten best een college kunnen laten geven in het kader van het vaardighedenonderwijs dat in de bacheloropleiding steeds belangrijker wordt. Het zou mij eigenlijk verbazen wanneer opleidingen, gezien ook de moeilijke financiële situatie en de grote druk op het personeel, nog niet nadenken over een grotere inzet van studenten in het onderwijs."

Bij Sociale Wetenschappen wordt dat inderdaad gedaan. Al is het achterliggende idee waarschijnlijk net weer even anders. Prof.dr. Theo Wubbels, vice-decaan: "Wij willen in de nabije toekomst onze goede studenten graag meer aan de faculteit binden. Dat kan onder meer door ze onderwijstaken te laten verrichten. Daarmee betrek je studenten bij één van je kernactiviteiten. Dat studenten goedkope arbeidskrachten zijn, is dan een bijkomend voordeel."

In eerste instantie denkt Wubbels overigens vooral aan taken ter ondersteuning van de docenten, bijvoorbeeld het nakijken van tentamens. Met het laten verzorgen van werkgroepen is hij voorzichtiger. "Studenten leren daar ongetwijfeld veel van, maar het is nog een hele kunst om dat zo te doen dat ook studenten in de werkgroep er veel van leren. Dat vraagt naar mijn mening toch om een degelijke training."

Volgens de onderwijsdirecteur van geneeskunde prof.dr. Olle ten Cate heeft de onderwijsstage duidelijk meerwaarde op een student-assistentschap. "Onze onderwijsstages zijn veel breder opgezet. Studenten moeten zich werkelijk verdiepen in onderwijskundige en didactische principes." Hij is zeer te spreken over het niveau dat zijn lesgevende studenten binnen korte tijd weten te behalen. "Ze krijgen wel wat didactische aanwijzingen en ze beginnen met observeren, maar daarna moet ze het alleen doen. Dat blijkt verrassend goed te gaan." Bij geneeskunde, zo benadrukt Ten cate, gaat het ook niet om het verlichten van een onderwijs- of een financiële last.

Hoe maken we de Nederlandse wetenschap beter, deel II

Focus en massa. Dat zijn de nieuwe modewoorden in de aloude discussie over kwaliteit in het wetenschappelijk onderzoek. Ook de Universiteit Utrecht streeft volgens het jongste Strategisch Plan naar concentratie van het onderzoek (focus) in groepen van voldoende omvang (massa). Vorige week pleitte ABC-hoogleraar Hans Clevers in dit blad voor een veel radicalere aanpak. Om niet verder achterop te raken moet alle onderzoek in ons land per discipline worden geconcentreerd in enkele centres of excellence, geen virtuele maar fysieke concentraties van middelen en talent. Het Ublad vroeg collega's van Clevers om een reactie. 'Zijn idee om onderzoek te concentreren, vind ik bijzonder naïef

De voorstanders reageren kort en bondig. "Ik ben het eens met Clevers", zegt IRAS-hoogleraar Martin van den Berg. "Fysieke concentratie van talent heeft meer kans van slagen." En medisch geneticus Dick Lindhout: "Het onderzoeksbeleid kan zich beter richten op de vorming van een zeer sterk centrum dat de regio Nederland in Europa op de kaart zet, dan op acht ongeveer gelijke, maar suboptimale onafhankelijke subregionale centra."

Kennelijk leeft de opvatting van Clevers vooral sterk in medische kring. Zo schrijft hoogleraar psychiatrie René Kahn: "Acht excellente instituten op mijn vakgebied in Nederland is onmogelijk en complete onzin. Twee zou al mooi zijn." Farmacoloog Victor Wiegant vult aan: "Het huidige Nederlandse systeem van onderzoeksfinanciering en -management heeft onmiskenbaar 'Sovjetkenmerken': een basisfinanciering zonder selectie op kwaliteit, een overkill aan bureaucratie en apparatsjiks, en een dramatisch gebrek aan mogelijkheden en incentives voor goede onderzoekers. Clevers' diagnose dat handhaving van dit systeem onherroepelijk zal leiden tot een verdere marginalisering van Nederland als 'kenniseconomie' onderschrijf ik volledig. Ook kan ik het hartgrondig eens zijn met de therapie die hij voorstelt: onderzoeksfinanciering uitsluitend op basis van kwaliteit middels een peer-review-systeem, en concentratie van onderzoeksmiddelen en -talent in plat en bottom-up georganiseerde onderzoeksinstituten (centres of excellence) die losstaan van organisaties met onderzoeksvreemde maatschappelijke taken zoals onderwijs en patiëntenzorg."

Het meest negatief over de Nederlandse situatie is wiskundige Ferdinand Verhulst. Zelfs de remedie van Clevers zal naar zijn mening niet baten. "Er zijn nog wel enkele plaatsen waar je in Nederland met fatsoen kunt promoveren, maar ik raad getalenteerde jonge onderzoekers tegenwoordig aan om zo snel mogelijk naar het buitenland te vertrekken. Het idee van Clevers om onderzoek te concentreren in centres of excellence vind ik bijzonder naïef. De bestaande universiteiten zullen moeten blijven functioneren in verband met de vraag naar opleidingen en de overheid wil in Nederland niet meer geld besteden aan onderwijs en onderzoek. Dat betekent dat het universitaire onderwijs, na de talloze bezuinigingen en inkrimpingen van de afgelopen tientallen jaren, middelmatig blijft met een enkele uitschieter naar boven en vele uitschieters naar beneden. De kenniskloof is definitief. De politieke onwil om het universitaire onderzoek en onderwijs op peil te houden heeft een einde gemaakt aan de belangrijke wetenschappelijk positie van ons land."

De opponenten van Clevers hanteren uiteenlopende argumenten. Heel praktisch is het bezwaar van psychonoom Lex Wertheim: "Er is erg veel excellent onderzoek dat door individuen wordt uitgevoerd. Je kunt toch niet half Nederland gaan verhuizen of mensen de kans ontnemen om op hun eigen plek door te groeien, als ze niet toevallig in zo'n centre of excellence zitten?"

In verschillende reacties wordt gewezen op de risico's van de therapie van Clevers voor het onderwijs. "Hans Clevers heeft in essentie gelijk", zegt bioloog Kees van Loon, "maar bij het concentreren van de beste onderzoekers in topinstituten zal ervoor gewaakt moeten worden dat de basis, de opleiding van veelbelovende jonge wetenschappers, blijft bestaan in een nationale (sub)top. Dat kan alleen als meer van de beschikbare fondsen van het management worden overgeheveld naar waar wetenschap gemaakt wordt: de werkvloer."

Ook sociaal geograaf Rob van der Vaart vreest voor een kloof tussen onderzoek en onderwijs. "Clevers zegt dat Nederlandse jonge onderzoekers uitblinken door hun brede kennisbasis, nieuwsgierigheid en positieve houding tegenover samenwerken. Waar moet die basis worden gelegd? Volgens mij in toponderwijsinstituten zoals het University College en de Roosevelt Academy, die talent bevorderen en koesteren en in de bachelorfase uitdagend academisch onderwijs bieden. Waar bied je die basis aan, als toponderzoek steeds meer geconcentreerd zou worden? Bij de beoogde topinstituten? Zijn de drukbezette carrièreonderzoekers daar wel onderwijs-minded genoeg? Ik denk het niet."

Dean Hans Adriaansens van het Roosevelt College in Middelburg vreest vooral voor het lot van het bacheloronderwijs. "Clevers heeft een punt als het gaat om de noodzakelijke concentratie van graduate opleidingen. In undergraduate zou echter juist deconcentratie de beleidsstrategie moeten zijn. Zolang Clevers, net als de universiteitsbestuurders, vergeet een onderscheid tussen undergraduate en graduate te maken, blijft zijn verhaal bestuurlijk zonder gevolgen en zal de Nederlandse universiteit niet boven een redelijk gemiddelde uitstijgen."

Voor hoogleraar beleid en organisatie Frans van Waarden is het de vraag of de remedie van Clevers de enig zaligmakende is. "Specialisatie, concentratie en vorming van kritische massa kan belangrijk zijn voor innovatieve doorbraken. Diversiteit is dat echter evenzeer. Mijn collega David Finegold van het Keck Graduate Institute of Life Sciences in California schrijft in een recent paper dat een van de sterke kanten van het Amerikaanse onderwijs- en onderzoekssysteem haar decentrale en gedifferentieerde structuur is. Concentratie brengt het gevaar met zich mee dat originele nieuwe inzichten minder makkelijk de ruimte krijgen en dat dominante paradigma's in de wetenschap nog meer gaan overheersen. Misschien kan enige concentratie zinvol zijn in de natuur- en medische wetenschappen, waar vaak in grote onderzoeksgroepen gewerkt wordt. In de letteren en de sociale wetenschappen is dat zeker niet het geval."

In de wiskunde ook niet, vindt Akademiehoogleraar Hans Duistermaat: "Op het gevaar af conservatief te lijken, zie ik voor de wiskunde geen enkel heil in een concentratie van het onderzoek. Aan een groot instituut met kopstukken gaat iedereen in de richting lopen die door de kopstukken wordt aangegeven. Het is veel beter om nieuwe talenten op een groter aantal instituten met een zekere regelmaat een kans te bieden om onderzoek te doen in een onderwerp waar zij door gegrepen zijn, zonder een al te grote groepsdwang. Dat biedt meer uitzicht op een stabiel proces van vernieuwing dan het vormen van superinstituten."

Ook Duistermaat vreest nadelige gevolgen voor het onderwijs. "Wiskunde-instituten aan universiteiten die er niet bijhoren, zullen gedegradeerd worden tot tweederangs instituten, met alle demoraliserende effecten van dien. Dit zal maken dat het onderwijs aan die instituten minder geïnspireerd wordt door nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. Dit heeft een negatief effect op de rekrutering van nieuwe onderzoekstalenten, toch meestal studenten die gegrepen worden door inspirerende opmerkingen die ze tijdens hun studie zijn tegengekomen."

Chemicus Krijn de Jong noemt het een misvatting om - zoals Clevers doet - toponderzoek als een belangrijke bron van innovatie en economische groei te zien. "Er is een negatieve correlatie tussen de groei van het bruto nationaal product van een land en het aantal Nobelprijzen per capita. Het binnenhalen van Nobelprijzen is een gevolg van welvaart, maar was er maar zelden de basis van. De sterke economische groei van China is niet voorafgegaan door Nobelprijzen maar zal er wellicht wel door gevolgd worden. Toponderzoek omvat veelal een analyse van een probleem - in het geval van Clevers een ziekte - maar laat bijna steeds de markt achter zonder oplossing en zonder nieuw product.

Op een universiteit doet de docent/onderzoeker primair zijn of haar werk om studenten op te leiden, studenten die straks - vrijwel steeds in het bedrijfsleven - de innovatie handen en voeten gaan geven. Wat mij betreft mag een universitaire onderzoeker dan ook worden afgerekend op wat de door hem opgeleide studenten en promovendi gaan doen na hun studie, de aard en het niveau van hun baan. Niet citaties en impactfactoren - zoals Clevers ons aanmoedigt - maar mensen zijn het echte product van een universiteit, een 'product' waar ik trots op ben. Gelukkig zijn onze studenten ook welkom bij Clevers, die de door hem geprezen (!) Nederlandse onderzoekers immers zelf niet opleidt."

En dan is er nog decaan Willem Koops van Sociale Wetenschappen, die geen idee heeft waar Clevers het over heeft. "Mij staat helemaal niet voor ogen dat er een 'wetenschappelijk echec' is in Nederland, ook niet dat 'wij financieren zonder om kwaliteit te vragen', noch dat wij de middelen verdelen 'zonder formele kwaliteitscontrole'. De mededeling dat elke research dollar in de VS, respectievelijk elk research pond in Engeland, driemaal zoveel citaties oplevert, lijkt me op zijn minst discutabel. In short: voor de zoveelste keer vindt een hoogleraar het weer eens chique om te suggereren dat het allemaal een zootje is in ons land en dat 'het universitair establishment' een hekel aan kwaliteit zou hebben.

"Als decaan van Sociale Wetenschappen stel ik vast dat hier geen dubbeltje te besteden valt zonder dat er eerst een kwaliteitstoets heeft plaatsgevonden. Er is een schier oneindig circus van peer review procedures, zowel voor onderzoek als onderwijs. Volgens mij is er geen land ter wereld waar zoveel gereviewd wordt als in Nederland. Wat de citaties betreft: wij hebben hier nogal wat onderzoekers die niet onderdoen voor Amerikaanse, Japanse of Engelse toppers. Om kort te gaan: ik leef hier blijkbaar in een wereld, die zich aan de waarnemingen van collega Clevers onttrekt.

"Misschien, zo moet ik wel concluderen, is al dat geld dat ons CvB wenst te besteden aan 'focus en massa' in de bèta medische hoek, weggegooid geld. Immers, een gezaghebbend onderzoeker als Clevers meent dat we er niets van bakken. Ik moet dan wel concluderen dat snel overwogen moet worden om niet langer in te zetten op een verliezend paard. Kies maar voor profilering op sterke gebieden, zoals de ijzersterke onderzoeksprogramma's in mijn faculteit. Toegegeven: de industrie zal er niet heel veel aan mee betalen. Maar ja, dat doet zij kennelijk ook niet aan de kosten van de bèta medische inspanningen."

Aan een groot instituut met kopstukken gaat iedereen in de richting lopen die door de kopstukken wordt aangegeven. Het is veel beter om nieuwe talenten op een groter aantal instituten onderzoek te laten doen in een onderwerp waar zij door gegrepen zijn'

Het onderzoeksbeleid kan zich beter richten op de vorming van een zeer sterk centrum dat de regio Nederland in Europa op de kaart zet, dan op acht ongeveer gelijke, maar suboptimale onafhankelijke subregionale centra.

'Wij zijn echt geen bèta-nerds'

Junior College Utrecht lijkt veelbelovend

In september vorig jaar ging Junior College Utrecht van start met deze 25 vwo'ers.De leerlingen komen van diverse middelbare scholen uit Midden-Nederland. Zij volgen hun bètavakken uit hun examenprofiel aan de Universiteit Utrecht waar ze naast de 'gewone' middelbare school-stof extra les krijgen ter verdieping en verbreding. Doel van deze samenwerking is om scholieren warm te laten lopen voor een exacte studie. Of dat werkt, moet nog blijken, maar de belangstelling voor een dergelijke formule groeit. Daarom beginnen volgend jaar twee keer zo veel 5-vwo'ers aan JCU als de huidige klas 'tweedejaars' wordt.

Ze zijn plezierig

Ferdi Engels van de faculteit Farmacie neemt de klas van Geretta Hogendoorn om negen uur mee naar het laboratorium. Daar laat hij zien hoe onderzoek wordt verricht naar medicijnen tegen astma. "Achter deze witte muur zitten echte proefdieren", vertelt hij. "Maar in verband met het overbrengen van infecties mogen wij daar niet naar toe." Met behulp van een grote knuffelmuis in een glazen box lukt het hem ook zijn verhaal te vertellen. De leerlingen staan in een grote kring rond de leraar en zijn muis. Ze zijn stil en luisteren aandachtig.

Daarna gaat de groep mee met een andere docent van Farmacie. Ed Moret neemt de vwo'ers met een knobbel voor de bètawetenschap mee naar het chemisch organisch lab waar allerlei interessante flessen met vloeistof staan. "Jullie mogen echt nergens tegen aan leunen en vooral niets omstoten", waarschuwt Moret. "Als er iets gebeurt, moet het hele gebouw worden ontruimd." De leerlingen worden er een beetje zenuwachtig van. "Het was beter geweest als hij helemaal niets had gezegd," verzucht er één.

Moret geeft graag les aan de leerlingen van het Junior College. "Ze zijn heel interactief en dat is plezierig voor een docent", zegt hij. "Als ik op de universiteit een vraag stel, wil het wel eens gebeuren dat ik gewoon geen antwoord krijg. Bij deze leerlingen is dat bijna nooit het geval. Ze denken met je mee." De begeleider van het farmacieproject daagt de leerlingen uit om deze middag zelf een geneesmiddel te verzinnen tegen de ziekte van Parkinson. Als het goed is, hebben ze thuis een cd-rom doorgenomen als voorbereiding op dit practicum.

Pizza

Na de rondleidingen verkassen de leerlingen per bus of fiets naar het Junior College dat is gehuisvest in het Newton-gebouw op het campusterrein van University College. Daar krijgen ze een toets over de cd-rom. Karateka Geretta heeft niet zo veel tijd gehad om de thuiswerkinstructie door te nemen. De zogenoemde pKa-waarden van de stoffen beginnen haar een beetje te duizelen. Gelukkig is scheikundeleraar Henk van Hummelen in de buurt om haar het één en ander uit te leggen.

Van Hummelen geeft normaliter les op middelbare school De Breul in Zeist en reist wekelijks met zijn leerlingen mee naar Utrecht. "Toen De Breul werd benaderd door Junior College, was ik meteen enthousiast", zegt hij. "Ik vond het vooral interessant dat er onderzoekspractica in het vwo-programma werden ingebouwd." Ook hij is erg te spreken over de werkhouding van de juniorstudenten. "Ze willen graag weten hoe het zit en stellen veel vragen." Geduldig legt hij aan Geretta en Sietske uit hoe ze een grafiek moeten tekenen waarin wordt weergegeven hoe snel dopamine oplost in de maag.

De leerlingen vinden de toets moeilijk maar zitten ijverig te werken. Gelukkig is het om kwart over twaalf pauze. "Normaal gesproken lunchen we altijd in de Dining Hall van het University College", zegt, Karel Roozen (17). "Maar die is al dicht." De leerlingen eten hun boterhammen nu gewoon in de 'huiskamer' van het Newton op. Karel kan het goed vinden met zijn klasgenoten. "Voordat ik hier naar toe ging, was ik bang dat ik tussen allemaal bèta-nerds terecht zou komen," vertelt hij. "Maar gelukkig is dat helemaal niet zo! We zijn een hele hechte groep. Zo hebben we samen Sinterklaas gevierd en een aantal keer samen gebowld. We hebben ook een keer pizza gegeten bij Sanne Tromp thuis."

Tromp is directeur van Junior College. Vanaf het eerste moment is hij door initiatiefnemer Hans van Himbergen, decaan van het University College, bij het JCU betrokken. Tromp: "De huidige groep is echt een pioniersgroep. In het begin hebben we zeker nog dingen moeten aanpassen, want niet alles ging in één keer goed." Tromp doelt hiermee onder meer op het studietempo dat in het begin iets te hoog lag. Dat is inmiddels aangepast. "De groep heeft het allemaal goed doorstaan en deze leerlingen hebben een speciaal plekje verworven in mijn hart."

"Maar ook in de nieuwe groepen zitten vast leuke leerlingen", denkt Tromp. Hij heeft er al veel gezien op de open dag. De aanmeldingsperiode is net afgelopen en de selectieprocedure is inmiddels gestart. In het nieuwe schooljaar zullen uiteindelijk vijftig leerlingen worden toegelaten waarvan twee klassen worden gemaakt. Elke deelnemende school - dat zijn er komend jaar 26 - mocht maximaal vier leerlingen opgeven voor het Junior College waarna er een selectie plaatsvindt. Tromp: "We kijken natuurlijk of de leerlingen wel voldoende gemotiveerd zijn en of ze goed zijn in hun bèta-vakken. Maar ook in de andere vakken moeten ze sterk zijn; het komt namelijk voor dat een leerling een ander vak mist doordat ze op Junior College zitten."

Zelfstudie

Met de deelnemende scholen is afgesproken dat de leerlingen de alfa- en gammavakken zoveel mogelijk kunnen doen op de dagen dat zij niet hier in Utrecht zitten. Toch kan het wel eens voorkomen dat een school zo'n alfavak bijvoorbeeld op een JCU-dag inroostert. De middelbare school verwacht dan dat de leerling dat vak dan door middel van zelfstudie bijhoudt.

Het overkwam Geretta. Zij heeft het eerste half jaar geen Latijn kunnen volgen, omdat het Goois Lyceum in Bussum dit vak op dinsdag en woensdag inroosterde, precies de JCU-dagen. "Ik ben één of twee keer bij de docent langsgekomen en heb de rest zelfstandig gedaan", zegt ze. "Daar was wel wat discipline voor nodig, maar op zich ging dat best goed." Volgens coördinator Eelkje de Jong van het Bussumse lyceum probeert de school dit soort dingen in principe te voorkomen. "Maar het is voor ons onmogelijk om het hele rooster van de bovenbouw van het vwo aan één leerling aan te passen. Als het echt niet anders kan, bedenken we een oplossing die volgens ons net zo goed is. Geretta kan bepaalde vakken volgen in andere klassen of ze kan na de les nog even extra met een docent afspreken."

Ook Kasper ter Horst (15) heeft een aantal vakken zelfstandig moeten doen. "Ik mis een paar uur Nederlands, KCV, gym en Latijn," vertelt hij. "Op zich lukt dat wel zelfstandig, maar mijn cijfers zijn er iets door omlaag gegaan. Dat is vervelend, omdat ik graag geneeskunde wil studeren en daarvoor zo hoog mogelijke cijfers moet hebben." Inmiddels zijn de leerlingen bezig met het computerprogramma waarmee ze een stof proberen te verzinnen die als medicijn zou kunnen dienen tegen Parkinson. Kasper werkt samen met Rosmarie de Wit (17). Zij is wel tevreden over het aanpassingsvermogen van haar middelbare school,'t Atrium in Amersfoort. "Het is heel makkelijk om dingen te verschuiven." Ondertussen klikt ze druk met de muis het computerprogramma door.

Sanne Tromp is er helemaal gerust op dat de leerlingen hun eindexamen straks met prachtige cijfers afronden. "Het is gebruikelijk dat de cijfers iets omlaag gaan in de vijfde klas. Deze leerlingen hebben op zo'n hoog niveau les gehad, dat ze bij het centraal examen straks met gemak hoge cijfers kunnen halen. Dit zijn de toekomstige topstudenten."

De vuilnisboer van de universiteit

Het depot voor Gevaarlijk Afval op industrieterrein Lage Weide is op een luchtfoto een groene oase tussen gemeentewerf en autosloperijen. Op het terrein groeien fluitenkruid, boterbloemen en brandnetels. In de sloot leven kikkers en salamanders. Er staan walnoten- en perenbomen. De oogst daarvan wordt in de nazomer opgepeuzeld door de medewerkers van de dienst Afvalbeheer van de universiteit. "Er wordt hier jaarlijks bodemonderzoek gedaan dus dat het schoon is, weten we zeker", aldus manager Gevaarlijke Afvalstoffen Arjan Hasselman.

Voor het depot staan twee bovengrondse opslagtanks voor gevaarlijk afval, met elk een capaciteit van 30.000 liter. Daarvandaan waait af en toe een chemisch luchtje over de groene idylle. Nog dit jaar komt daar een einde aan. Door onder- en overdrukkleppen te plaatsen in de ontluchtingspijpen moet de frisse buitenlucht fris blijven. Manager Hasselman werkt parttime op Lage Weide. Hij houdt het administratieprogramma van het depot bij. Ook controleert hij de 'opbulking' van de gevaarlijke stoffen. Dat doet hij bijvoorbeeld net de nieuwe chloortest-installatie. Hasselman demonstreert in het mini-lab hoe hij gevaarlijke stoffen test. Hij houdt een wattenstaafje met een beetje afval-olie in een vlammetje: het licht felgroen op: de olie is vervuild met halogenen (zoals chloor) en dus dus niet meer te recyclen - 'op te werken' zegt pro Hasselman.

De afdeling Afvalbeheer van het FBU heeft een milieuvergunning voor afval van de Universiteit en aan haar gelieerde instellingen (zoals Genmab en het Hubrechtlaboratorium). Ook bemonstering van afvalwater uit laboratoria in het kader van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO) wordt in de hele Uithof uitgevoerd door Afvalbeheer. Ziekenhuisafval en afval met genetisch gemodificeerde organismen worden sinds 1991 ingezameld door een externe leverancier en vervolgens verwerkt door de ZAVIN (Ziekenhuis Afval Verbrandingsinstallatie Nederland). Ook inzameling en vervoer van bedrijfsafval (glas, papier, restafval) is uitbesteed. Afvalbeheer beheert de contracten en speelt verder een bemiddelende en coördinerende rol. De dienst is gespecialiseerd in de inzameling van gevaarlijk afval (opgebulkt in depot Lage Weide) en radioactief afval (opgebulkt in depot Uithof). Diergeneeskunde en Bètawetenschappen zorgen voor het meeste gevaarlijke afval.

Wie een vrachtje met gevaarlijke afvalstoffen meldt, is er binnen vijf werkdagen vanaf. Chauffeur Marnix van der Schilt vervoert een paar keer per week een vrachtauto vol naar Lage Weide. Hij werkt al 22 jaar voor Afvalbeheer en heeft veel zien veranderen. "Vroeger werd al het opgehaalde afval op één hoop gegooid, nu moet ik allerlei papieren bijhouden. Per klant wordt het afval gewogen, gescheiden en geregistreerd. Het is supergeformaliseerd." Van der Schilt staat dan ook 'stijf van de diploma's. Stralingshygiëne, milieutechniek, vervoer van gevaarlijke stoffen enzovoorts'.

De vaten waarin de vaste gevaarlijke stoffen vervoerd worden, mogen maar één keer gebruikt worden. Zodra ze dicht zijn, zijn ze dan ook nauwelijks meer open te krijgen. Vaten met een rood deksel komen van het Universitair Medisch Centrum, de blauwe met geel deksel bevatten gevaarlijk afval in vaste vorm. De grote blauwe vaten kosten zeven euro per stuk, weet Van der Schilt. Ze moeten zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.

Alle apparatuur waarmee de afdeling werkt, wordt steeds milieubewuster en duurzamer, zegt coördinator Afvalstoffenbeheer Frank Kooiman. "Vroeger gebruikte men kwikschakelaars, zat er asbest in bloembakken en halon in brandblussers. Nu hebben we de grootste sanering wel gehad." Tegenwoordig wordt milieu steeds meer gerelateerd aan de economie: Is het hergebruiken van petflessen wel rendabel? Levert de gescheiden inzameling van GFT wel voldoende op?

Milieubewustheid speelt over de hele universiteit, weet Kooiman.: de totale hoeveelheid afval dat door zijn afdeling wordt ingezameld en afgevoerd neemt al jaren af. "We schenken veel aandacht aan milieuonderwerpen en daarbij neemt afvalpreventie een belangrijke plek in."

Afvalpreventie is volgens de Ladder van Lansink - een vuistregel voor afvalverwerking - de beste manier om het milieu te ontzien. Daarna volgen hergebruik en recyclen. Daarna komt het verbranden van afval - bij voorkeur op zo'n manier dat energie wordt teruggewonnen -zoals alle verbrandingsinstallaties in Nederland inmiddels doen. De allerlaatste optie is storten, wat nog maar voor een beperkt aantal afvalstoffen is toegestaan. Kooiman: "Er bestaat van het Afvalbeheer een beeld als 'de vuilnisboer van de universiteit'. Maar het zit complexer in elkaar. We hebben ontzettend veel te maken met wet- en regelgeving." Op het moment wordt de nationale wetgeving bijvoorbeeld aangepast aan Europa. "Dat is heel zinvol. De registratie van bijvoorbeeld alle bedrijven die betrokken zijn bij inzameling, transport en verwerking van afvalstoffen, is nu landelijk geregeld en er komt nu ineens toch nog allerlei niet geregistreerd afval boven water."

Repo

Marnix van der Schilt is een schakel in de afvalverwerking. Hij 'dropt' zijn lading op depot Lage Weide waar het wordt opgeslagen om uiteindelijk in partijen vervoerd te worden naar de eindverwerkers. Afvalbeheer zorgt dat de opbulking volgens de normen gebeurt. Daarom zijn de kluizen op het depot allemaal brandwerend en uitgerust met automatische brandblussers. Op de deuren waarschuwen stickers de argeloze bezoeker: Gevaarlijk! Brandbaar! Etsend! (Op die laatste sticker druppelt vloeistof vanuit een buisje op een arm; de arm vertoont gaten).

In de ene kluis staat een bak vol batterijen, in de andere staan plastic tankjes met rode, blauwe en oranje vloeistoffen. In de kluis waar zuren worden opgeslagen is weer een vage, chemische geur te bespeuren. In de ruimte waar deze zuren en basen worden verwerkt zijn de metalen kast en pompjes roestig uitgeslagen. Door de stoffen is de omgeving namelijk extra gevoelig voor corrosie. Voorheen maakte Afvalbeheer gebruik van zijn eigen ONO-installatie (ONO staat voor Ontgiften, Neutraliseren, Ontwateren) maar dat bleek niet meer rendabel. De vloeibare zuren en basen worden in Lage Weide alleen nog gemengd voor ze naar de eindverwerking worden gestuurd. Daarna kunnen ze zonder risico worden opgeslagen in de enorme dertigduizend liter tanks op het terrein.

Wie onder andere zorg draagt voor de verwerking van zuren is acceptant Karima Mimouni, tevens deeltijdstudent pedagogiek. "Je moet hier echt opletten", vertelt ze over een keer dat ze plotseling twee kleine gaatjes in haar broek had. "We werken met gevaarlijk spul." Als ze aan het werk is met de zuren en basen draagt ze een masker. Boven de mengtank hangt een detectiemelder voor blauwzuur: "Als je het zelf ruikt. is het al te laat."

Mimouni is hier komen werken via het uitzendbureau, zonder enige ervaring met afvalbeheer. Als ze een sigaretje wil roken, moet ze naar de buren want open vuur is ten strengste verboden op het depotterrein. Ze is erg tevreden met haar bijbaan: "Leuke collega's en flexibel, interessant werk." Haar studie pedagogiek komt van pas bij het begeleiden van stagiaire Michael van Loenen (19). Hij was langdurig werkloos en zit nu in een re•ntegratietraject. Michael wordt hier voorbereid op het werkende leven. Zijn taken op het depot: laad- en losplaatsen schoonspuiten, de zuurkast schoonmaken, de groene aanslag in de loods wegschrobben. "Ik ben liever aan het werk dan dat ik thuiszit", vertelt hij. "Maar dit is natuurlijk niet mijn droombaan."

Toen Karima hier ging werken, volgde ze de cursus 'Omgaan met Gevaarlijke Stoffen'. Thuis gaat ze sindsdien bewuster om met afval en milieu: "Batterijen neem ik mee naar mijn werk. En ik zal nooit meer chloor en WC-eend tegelijkertijd in de wc spuiten, dan kan chloorgas ontstaan!"

De dienst Afvalbeheer is een paar weken terug opnieuw gecertificeerd volgens de norm ISO 14001: 2004. Dat is een milieunorm die staat voor constante verbetering in de bedrijfsprocessen. Frank Kooiman: "Deze certificering is niet verplicht maar laat klanten zien dat je gericht en actief bezig bent met kwaliteit en milieu. Het hele FBU is ISO 9001 gecertificeerd en de sectie Afvalbeheer heeft ook nog het ISO 14001 certificaat vanwege de milieuaspecten waar we mee te maken hebben."

Nog is het niet afdoende, vindt Kooiman. Daarom staan er nog verschillende verbeteringen gepland voor 2005. Zo gaat de dienst de voorlichting vernieuwen; in de oude folder 'Gooi Afval Goed Weg' worden nu bijvoorbeeld nog schrijfmachinelinten genoemd. Ook moet de inzameling en verwerking van radioactief afval een vaste plek krijgen in het registratieprogramma Milieu In Balans. "Het is een constante verbeteringscyclus. Dat is ook de spanning van deze afdeling: we streven naar afvalvermindering maar uiteindelijk maken we onszelf dan overbodig."

Kader Radioactief Afvaldepot

Radioactief

Het depot voor Radioactief Afval in De Uithof wordt door het FBU beheerd onder de complexvergunning die in het kader van de Kernenergiewet is afgegeven. Het depot is een onopvallend grijs gebouwtje aan de Leuvenlaan met twee millimeter lood in de wanden en een sticker met het symbool voor radioactiviteit op de deur.

Sinds het nieuwe Besluit Stralingsbescherming van 2000 zijn de vrijgavegrenswaarden zodanig dat het meeste langlevende radioactief afval na beoordeling volgens de wettelijke normen niet meer radioactief is. Langlevend radioactief afval onder de vrijgavegrens en uitgestraald kortlevend radioactief afval wordt vervoerd naar het depot Lage Weide en daar verwerkt. Afval boven de vrijgavegrenswaarden wordt vervoerd naar het COVRA (Centrale Opslagplaats voor Radioactief Afval) in Zeeland.

Het gebouwtje wordt voornamelijk gebruikt voor opslag. Personeel is hier alleen aanwezig als er iets vervoerd of getest moet worden. De mensen die het gebouw betreden (chauffeur Van der Schilt, coördinator Kooiman en manager Gevaarlijke Afvalstoffen Hasselman) dragen stralingsbadges die straling meten. Deze badges worden regelmatig gecontroleerd zodat ze nooit aan te veel straling kunnen worden blootgesteld.

In het gebouw waarschuwt een bankje in de deuropening voor het betreden van radioactief gebied. Er zijn witte jassen, er is een douche. Er worden regelmatig veegproeven gedaan waarbij materiaal wordt getest op radioactiviteit (bijvoorbeeld vloeren, bureaus en kasten). Kooiman: "Als we hier hebben gewerkt, wassen we meestal wel even onze handen."

De veiligheidseisen op beide depots van Afvalbeheer zijn hoog. Chauffeur Van der Schilt komt net aanlopen met een bloembak waarin asbest verwerkt zit die hij uit een container gevist heeft. Hij relativeert het gevaar: "Het is maar net wat je gevaarlijk noemt. Een toxicoloog zou zeggen dat ik het spul dat ik in mijn vrachtwagen heb niet in mijn arm moet spuiten. Want dan is het hartstikke giftig. Maar in de verpakking kan het niet veel kwaad. Dat lijkt mij nogal logisch."

Afvaloogst op de Universiteit in2004

Glas 35.000 kilo

Metaal- en blikafval 2000 kilo

Restafval uit rolcontainers964.000 kilo

Papier uit blauwe papiercontainers629.000 kilo

Bruingoed (computers e.d)20.500 kilo

GFT54.000 kilo

Restmaterialen206.000 kilo

Gevaarlijk chemisch afval140.202 kilo

Specifiek Ziekenhuisafval en GGO's 36.472 kilo

Kortlevend radioactief afval10.800 liter met 6.734 MBq aan activiteit Langlevend radioactief afval3.275 liter met 745 MBq aan activiteit

Bronnen353.765 MBq aan activiteit

MBq = Mega Bequerel