Achtergrond

UU'ers op vakantie

De vakantie van de Utrechtse student: Van Michelangelo naar de Sint Pieter

We gaan deze zomer samen met de verkering één of twee weken naar Italië. Als we juli samen niet halen, gaan we toch maar dan met één of meerdere vrienden of vriendinnen. Om vervolgens in Rome, maar misschien ook in Florence flink veel cultuur op te snuiven. We hebben de vakantie die maximaal 1000 euro mag kosten, met werken bij elkaar geploeterd. Studieboeken blijven thuis, gedronken wordt er met mate, gesekst wordt er met de reisgeno(o)t(e) of gewoon niet.

De vakantie van de Utrechtse medewerker:Huttentocht in de Franse Alpen

We gaan deze zomer twee of drie weken naar Frankrijk om daar te genieten van de natuur. Lange wandel- en fietstochten vanaf de camping, dat wordt het zo'n beetje. Verder drinken we niet veel en kijken we ook niet naar andere mannen en vrouwen. Maar alles bij elkaar gaat het toch snel duizend euro kosten.

Opmerkelijke resultaten bij de ondervraagde studenten

-Italië is het favoriete vakantieland bij studenten

-Rome de favoriete stad

-Veertig procent gaat het liefst op zoek naar cultuur

-Gemiddeld drie of vier keer per jaar wordt een vakantie gepland

-Bijna de helft vliegt deze zomer

-Studenten gaan hooguit twee weken weg

-Veertig procent van de studenten gaat met partner weg

-Iets meer dan veertig procent reist met een of meerdere vrienden

-De helft van de studenten werkt om de vakantie te betalen

-Driekwart van de studenten wil niet meer dan duizend euro uitgeven

Opmerkelijke resultaten bij de ondervraagde medewerkers

-Frankrijk is het favoriete vakantieland

-Barcelona is de favoriete stad

-Meer dan eenderde geniet het liefst van de natuur in de vakantie

-Zon en strand zijn absoluut niet populair

-Meer dan de helft vliegt de komende zomervakantie naar zijn of haar bestemming

-Driekwart gaat op pad met zijn of haar partner

-Medewerkers gaan langer op vakantie dan studenten. Meer dan de helft gaat drie weken of langer

-Medewerkers geven veel meer geld uit dan studenten. Eenvijfde van de medewerkers besteedt meer dan 2500 euro

Met de Ublad-enquête hebben drie studenten en een medewerker een reisgids van Lonely Planet gewonnen die ter beschikking is gesteld door Boekhandel Broese.

De winnaars zijn: Debbina van Vuuren, studente Diergeneeskunde. Zij krijgt de editie van Schotland omdat ze binnenkort samen met haar vriendje door de hooglanden wil gaan trekken.

Mandy Geise, studente Taal- en Cultuurstudies. Zij bezoekt deze zomer een vriend in Uruguay, maar wil ook nog reizen naar Argentinië. Daarom wil zij de gids van Argentinië, Uruguay en Paraguay.

Sita Vulto, studente fysische geografie. Zij maakt kans op een baan bij een drinkwatermaatschappij in Canada en wil zich door middel van de Lonely Planet Canada alvast oriënteren op toekomstige vaderland.

Franceina van Zalk is junior docent Communicatie- en Informatiewetenschappen. Zij aast op een lastminute naar Kaapstad om een vriendin op te zoeken die daar vrijwilligerswerk doet. Zij krijgt de gids van Zuid-Afrika.

Meer resultaten

De volgende resultaten uit de enquête moeten in percentages worden gelezen

Studenten: favoriete land

1)Italië 16 procent

2)Frankrijk 12

3)Spanje 9

4)Griekenland 5

5)Turkije 4

6)Groot-Brittannië (Engeland/Schotland) 3

7)Nieuw Zeeland 3

8)Kroatië 2

9)Portugal 2

10)Zweden 2

Overig 42 procent. De Aziatische landen Thailand en Indonesië vallen net buiten de top 10.

Medewerkers: favoriete land

1)Frankrijk 15

2)Italië9

3)Spanje 8

4)Engeland/Schotland: 7

5)Australië 6

6)Thailand 6

7)Griekenland 3

8)Mexico 3

9)Noorwegen 3

10)Portugal 3

Overig 37 procent

Studenten: favoriete stad top 10

1)Rome 15

2)Barcelona 10

3)Parijs 10

4)Londen 7

5)New York 4

6)Berlijn 3

7)Praag 3

8)Istanbul 3

9)Utrecht 2

10) Florence 2

Overig 41 procent. Amsterdam staat op plek 11.

De volgende exotische favorieten werden ook genoemd: Arequipa, Bonifacio, Diyarbakir, Jinghong, Korcula, Kusadasi, Mwanza, Sneek, Urfa, Xela.

Medewerkers: favoriete stad

1)Barcelona 11

2)Rome 10

3)Utrecht 9

4)Londen 7

5)Berlijn 4

6)New York 4

7)Parijs 4

8)Chicago 2

9)Edinburgh 2

10)Antwerpen 2

Overig: 45 procent

Studenten: favoriete vakantie

Cultuur 40 procent

Strand en zon 20

Actief en Sportief 20

Natuur 18

Sex, drugs and Rock & Roll 2

Medewerkers favoriete vakantie:

Natuur 35

Actief en Sportief 28

Cultuur 28

Strand en Zon 9

Sex, drugs en Rock & Roll 0

Studenten: Hoe vaak ga je op vakantie?

Drie of vier keer: 52 procent

Een of twee keer 33

Minstens vijf keer 13

Misschien wel tien keer 2

Nooit 0

Medewerkers: Hoe vaak ga je op vakantie?

Drie of vier keer: 53

Een of twee keer: 28

Minstens vijf keer: 16

Misschien wel tien keer: 3

Nooit: 0

Deze Zomer, de resultaten

Studenten: Hoe reis je naar je bestemming?

Vliegtuig 47

Auto 30

Trein 15

Bus 6

Fiets 2

Medewerkers: Hoe reis je naar je bestemming?

Vliegtuig 55

Auto 34

Trein 7

Bus 2

Fiets 2

Studenten: Met wie ga je?

Met mijn partner 40

Met een groep vriend(in)nen 25

Met een vriend (in) 18

Met jezelf 9

Met je ouders 7

Met je kinderen 1

Medewerkers: Met wie ga je?

Met je partner 74

Met je kinderen 11

Met jezelf 8

Met een vriend(in) 5

Met een groep vriend(in)nen 2

Studenten: Hoe lang ga je?

Twee weken 39

Een week 21

Langer dan drie weken 18

Drie weken 18

Een paar dagen 4

Medewerkers: Hoe lang ga je?

Twee weken 31

Langer dan drie weken 30

Drie weken 23

Een week 13

Een paar dagen 3

Studenten: Hoe betaal je je vakantie?

Ik werk ervoor gewerkt 51

Ik heb gespaard 36

Mijn ouders betalen 9

Ik heb geld zat 3

Mijn reisgenoot betaalt 1

Medewerkers: Hoe betaal je je vakantie?

Ik werk ervoor 51

Ik heb gespaard 35

Ik heb geld zat 14

Studenten: Hoeveel geld ga je uitgeven?

500-1000 euro 40 procent

0-500 euro 38

1000-1500 euro 14

1500-2500 euro 6

Meer dan 2500 euro 2

Medewerkers: Hoeveel geld ga je uitgeven?

500-1000 euro 29 procent

1000-1500 euro 27

meer dan 2500 euro 19

1500-2500 euro 16

0-500 euro 9

STELLINGEN: Deze vakantie ...

Studenten: neem ik studieboeken mee

Ja: 14

Nee: 86

Medewerkers: neem ik studieboeken mee

Ja: 10

Nee: 90

Studenten: drink ik teveel

Ja: 19

Nee: 81

Medewerkers: drink ik teveel

Ja: 9

Nee: 91

Studenten: ga ik vreemd of beleef ik een leuk avontuurtje

Ja: 24

Nee: 76

Medewerkers: ga ik vreemd of beleef ik een leuk avontuurtje

Ja: 3

Nee: 97

Vakantiegangers

Arend ten Oever (20), eerstejaars psychologie, heeft vooralsnog alleen wat 'vage' vakantieplannen: "Ik wil graag met een aantal vrienden naar een voorbereidingswedstrijd van Feyenoord in Londen en daar dan nog twee of drie dagen blijven. Of ik dat ga doen, hangt een beetje af van wat voor een vakantiebaantje ik vind en hoeveel geld ik daarmee ga verdienen. Verder hoop ik dat mijn ouders me ook nog een beetje sponsoren. Ik ga waarschijnlijk ook met mijn vriendinnetje met vakantie: naar de zon en het strand. Mijn vriendin is echt fan van een tent. Ik heb dat niet zo en vind een beetje comfort ook wel fijn. Maar aan de andere kant is de omgeving van een camping wel weer veel leuker dan die van een hotel of appartement. Mijn indrukwekkendste vakantie ooit was al weer een paar jaar geleden. Toen ben ik een maand lang met mijn ouders en broers in een camper door Amerika en Canada getrokken. Het is daar ontzettend groot en de natuur is heel erg mooi. Ik heb daar beren in het wild gezien en meren zo blauw als zwembaden. Dat was echt heel cool!"

CS

Nahla Baamier (22) is vierdejaars studente algemene sociale wetenschappen: "In augustus ga ik drie weken naar Marokko. Normaal gesproken ga ik twee keer zo lang, maar dat kon dit jaar helaas niet in verband met mijn afstuderen. Ik ga altijd met mijn ouders en zusje. We gaan met een klein busje en rijden er twee dagen over; ik vind dat die reis al echt bij het hele 'vakantiegebeuren' hoort. Ook binnen Marokko reizen we nog heel veel rond, mijn familie zit vier uur rijden van het huisje van mijn ouders vandaan. Verder doen we ook culturele dingen, zoals het bezoeken van souks, traditionele Marokkaanse marktjes. Ik koop daar echt van alles: jurken, Marokkaanse schoentjes, souvenirs en cadeautjes. Vanaf drie maanden voor de vakantie spaar ik al het geld dat ik met mijn bijbaantje verdien en dat geef ik daar allemaal uit. Gelukkig betalen mijn ouders de rest van de vakantie. Vroeger gingen we ook wel eens naar het strand, maar nu ik een hoofddoek draag, is zwemmen en zonnen heel moeilijk geworden. Soms ga ik 's ochtends vroeg, als het nog rustig is, samen met mijn zusje naar het strand om te zwemmen. Dan houden we gewoon onze jurk aan en hoofddoek op, veel andere Marokkaanse vrouwen doen dat ook zo."

CS

Marieke Verhoeven (27) werkt bij het Studenten Service Centrum op de Uithof: "Ik ga in augustus drieënhalve week naar Indonesië, samen met een vriendin. We beginnen met cultuur snuiven op Java. Ik wil graag naar de Borobodur, een ontzettend groot tempelcomplex met allemaal boeddhabeelden. Verder is daar ook een hele mooie vulkaan, de Bromo. We hebben alleen een vlucht geboekt en kijken ter plekke waar we precies naar toe gaan. Op elke plek blijven we minimaal drie dagen om alles goed te kunnen bekijken, want ik ben niet van plan om als een gek rond te gaan rennen op dat eiland. De laatste dagen gaan we een beetje relaxen op Bali. Om deze vakantie te kunnen betalen, heb ik de afgelopen maanden telkens een deel van mijn loon opzij gezet. Dat heb ik ook gedaan toen ik twee jaar geleden vier weken in Midden-Amerika ben geweest. Dat was zo gaaf! Ik begon in Mexico en zakte via Belize en Honduras af naar Guatemala. Belize heeft prachtige eilanden, waar je hele mooie dingen kunt zien als je gaat snorkelen. Op één eiland ben ik uiteindelijk een week gebleven. Het was echt moeilijk om daar weg te gaan, maar uiteindelijk wil je wel verder." <ParaStyle:auteur>CS

Docent taalbeheersing bij Nederlands Tom Koole (50) heeft het spectaculaire plan opgevat om deze zomer met het hele gezin - vrouw en drie kinderen van 13, 11 en 6 jaar - een maand naar Brazilië te gaan: "Normaal gesproken gingen we altijd met de tent in de auto richting Zuid-Europa. Maar we wilden ooit nog wel een keer naar Brazilië, omdat mijn vrouw daar vroeger heeft gewoond. We hadden ook al voor zo'n reis gespaard, maar toen kochten we een nieuw huis. Toch hebben we besloten om alsnog te gaan, ook omdat vrienden van ons een wereldreis gaan maken en die beginnen in Brazilië. Wij wilden graag een stukje van hun tocht meemaken. De eerste anderhalve week hebben we samen met die vrienden een huisje gehuurd aan de noordkust. We gaan daar culturele dingen doen en een tocht door het oerwoud maken. Daarna vliegen we naar het zuiden om daar nog twee weken rond te trekken. We gaan ook naar het dorpje waar mijn vrouw heeft gewoond en antropologisch onderzoek heeft gedaan. Slapen doen we in hotels. Mijn kinderen bereiden zich voor op deze reis door er werkstukken over te maken op school. Verder hebben we al heel veel over het land gelezen."

CS

'De soep vloog door de lucht'

Student in de horeca

Andrea Schreij (23), derdejaars student aan het University College: "Ik werk al twee jaar bij Swirl, zo'n acht uur per week." Pieken? "Het geld dat ik hier verdien, in totaal ongeveer 300 euro per maand, gebruik ik vooral voor mijn studie. Dus voor boeken enzo." Blooper? "De milkshakemachine is een keertje vijf minuten lang achter elkaar blijven lopen. Het spul droop over de hele vloer, echt alles zat onder! Op een gegeven moment heb ik de toevoer van de milkshake gestopt, door gewoon de zak van de machine af te trekken. Daarna konden we gaan dweilen. Gelukkig hebben we nu nieuwe machines, daar is het nog niet mee gebeurd."

Dianne Vellinga (22), derdejaars taal- en cultuurstudies, werkt bij broodjeszaak Bicoli: "Ik werk hier nu ongeveer zes maanden. Het hangt er een beetje van af, maar meestal werk ik vijftien uur per week." Pieken? "Ik verdien 6,50 euro per uur, niet zo veel hè? En fooi krijg ik ook al niet. Ik geef het vooral uit aan boodschappen en als ik nog wat overhoud, koop ik er kleding van." Leuk werk? "Het werk is afwisselend en het is hier meestal best druk, de tijd gaat dus lekker snel. Er komen ook best veel bekenden een broodje halen, daar klets ik dan wel even mee. Er heerst hier altijd een goede sfeer." Collega's? "Er werken hier allemaal studenten, dat is echt supergezellig. Vooral met Ruben is het altijd lachen, die maakt alleen maar grapjes. Na het werken gaan we meestal eerst met z'n allen een wijntje of biertje drinken, daarna beginnen we pas met opruimen."

Ellen van Zeijts (23), vijfdejaars taal- en cultuurstudies: "Ik werk al weer twee jaar bij Café Domplein, ongeveer veertien uur per week. Pieken? "Mijn loon is 6,20 per uur. Daarnaast krijg ik ook nog wat fooi, ongeveer tien tot vijftien euro per dag. Van het geld doe ik mijn boodschappen en betaal ik drankjes bij het uitgaan." Blooper? "Ik wilde iets van de grond rapen, dus ik ging door m'n hurken. Toen ik weer naar boven kwam, liep er een collega achter me langs met een kom tomatensoep. Die had ik dus niet gezien! Ik stootte hem aan en de soep vloog door de lucht. En je raadt het al: de knalrode soep kwam natuurlijk precies op een witte blouse van een mevrouw terecht. Zij werd heel boos!"

Myrthe Otten (19), eerstejaars psychologie: "Dit is pas de vierde of vijfde dag dat ik bij Broers werk! Ik moet dus nog wel een beetje wennen." Pieken? "Ik verdien 4,75 euro per uur. Daar bovenop komt nog iets van 15 euro aan fooi per dag bij geloof ik. Van het geld doe ik vooral leuke dingen, zoals uitgaan. Maar ik moet er ook mijn studieboeken van kopen." Leuk werk? "Ja, tot nu toe wel. Ik ben dit werk gaan doen om mensen te ontmoeten. Vooral het sociale contact met mijn collega's vind ik erg belangrijk. Ik heb nu pas een paar keer mee geborreld na het werk, dus erg goed ken ik ze nog niet. Maar ik wil ze zeker beter leren kennen!"

Daniël Frijters (20), tweedejaars economie, werkt bij 'Het gras van de buren': "Vlak na de opening ben ik hier komen werken, iets minder dan een jaar geleden. Ik werk ongeveer achttien uur per week." Pieken? Inclusief fooi vang ik acht euro per uur. Daarvan geef ik een groot deel uit aan cd's, wel zo'n vijftig euro per maand denk ik. Verder geef ik het geld uit aan kleding en uitgaan." Blooper? "Tsja, ik heb wel eens het schuifje van de frituur open laten staan nadat ik het oude vet er uit had laten lopen. Het nieuwe vet dat ik er in goot, stroomde er aan de onderkant 'keurig' weer uit. Ik snapte al niet waarom er zo veel vers frituurvet in kon, totdat ik het op mijn schoenen voelde gutsen. Natuurlijk werd ook de vloer spekvet: leuk werkje om weer schoon te maken."

Tijmen Wisman (23), vijfdejaars rechten, staat achter de bar bij De Luifel: "Ik werk hier al echt té lang, zo'n drieënhalf à vier jaar. Het verschilt per week, maar meestal werk ik zo'n tien uur." Pieken? "Ik verdien inclusief fooi, ongeveer tien euro per uur. Daar koop ik mijn eten en drinken van. Oh, en kaartjes voor hiphop-concerten!" Collega's? "Ja da's wel mooi: dat zijn echt alleen maar mannen!" Blooper? "Echte bloopers heb ik niet gemaakt. Wel een klassieke beginnersfout. Ik had een dienblad in mijn handen, met daarop allemaal glazen. Eén daarvan stond scheef tegen een ander glas aan. Toen ik dat probeerde te herstellen, ging het helemaal mis: het hele dienblad donderde op de vloer. Gelukkig waren de glazen leeg, het viel dus nog wel mee."

Matthijs Verwey (22), vierdejaars domeingerichte economie: "In september werk ik al drie jaar bij Toque Toque. Ik werk best wel veel: het varieert van twintig tot dertig uur per week." Pieken? "Ik verdien 6,75 euro per uur. En ik krijg ongeveer één euro per uur fooi. Het geld dat ik hier verdien, gebruik ik om van te leven. Dus voor eten, drinken, kleding en meer van dat soort dingen." Leuk werk? "Ja! En vooral de koninginnenacht, dat is één groot feest, echt ontzettend gezellig." Blooper? De eerste keer dat ik ging werken, kon ik nog niet eens een dienblad vasthouden. Ik deed het helemaal verkeerd. Volgens mij heb ik wel iets van zes of zeven keer alles over mezelf heen gegooid! Alles plakte, maar ik moest gewoon doorwerken."

Roos Woltering (25), zesdejaars psychologie, werkt al vijf jaar bij café Flater. "Flater is gewoon mijn huiskamer, ik ben hier zeker wel dertig uur per week, waarvan ik er ongeveer zestien werk." Pieken? "Ik verdien 7,80 per uur en krijg ongeveer twintig euro per dag aan fooi. Dit geld is voornamelijk 'uitgeefgeld': ik koop er eten van en kleren, drankjes, boeken... gewoon leuke dingen dus." Collega's? "Ook mijn collega's blijven geregeld hangen na het werk. Er zijn dagen dat ik werk van kwart voor tien 's morgens tot het eind van de middag en daarna nog blijf naborrelen tot drie uur 's nachts. De sfeer is dus heel goed. En er heeft hier nog nooit iemand gewerkt zonder er een relatie aan over te houden."

David Hughan (22), tweedejaars theologie: "Ik werk al drie jaar bij Jacqmotte, ongeveer vijftien uur per week." Pieken? "Ik val nog in de oude salarisschaal en verdien 9,11 euro per uur. Daarom blijf ik hier ook nog wel even werken. Het is mijn favoriete gespreksonderwerp met collega's: echt leuk om ze daar mee te pesten. Hoeveel fooi ik krijg, weet ik niet precies. We delen het met z'n allen en betalen er altijd de lunch van. Afgelopen twee jaar heb ik mijn verdiende geld gespaard en deze zomer ga ik er van genieten: dan ga ik een maand naar Indonesië!" Blooper? "Ik heb zelf nooit hele opvallende blunders gemaakt, maar een jongen die hier een tijdje geleden werkte wel. Die probeerde elke vrouwelijke collega te versieren, tot de baas aan toe. Maar hij liep alleen maar blauwtjes en uiteindelijk is 'ie weggegaan."

Peter Drent (24) heeft zijn studie Communicatiemanagement aan de Hogeschool afgerond en is dit jaar begonnen met Italiaans. Hij werkt nu bijna twee jaar bij café De Vingerhoed en werkt zo'n zestien uur per week. Pieken? "Ik verdien 7 euro per uur en krijg daarbij ongeveer 2 of 3 euro fooi per uur. Dit geld gebruik ik vooral voor weekendjes weg, dat doe ik zo'n vijf keer per jaar, en vakanties. Ook ga ik bijna elke week uit eten en betaal ik er mijn drankjes van als ik uit ga." Blooper? "Het is echt heel vaag, maar collega's van mij beweren dat ze tijdens een personeelsuitje mijn piemel hebben gezien. We zaten op een boot en toen ging ik me even verkleden. Ze probeerden toen mijn boxer naar beneden te trekken, maar dat is ze niet gelukt. Volgens mij. Elke keer als ik met één van die twee moet werken, vragen ze weer of ze m'n piemel mogen zien."

'Nederland kan het zich niet permitteren zich te isoleren'

Universiteitsprofessor Peter van der Veer richt de blik op Azië

Nederland moet de blik veel meer naar buiten richten. En dan vooral naar India en China. Wetenschappers moeten netwerken opbouwen met Aziatische collega's en in elke studie moet het eurocentrische wereldbeeld drastisch worden aangepast. Samenwerking is van groot belang voor de toekomstige concurrentiepositie van Nederland stelt universiteitsprofessor en Aziëdeskundige Peter van der Veer "Anders dreigen we werkelijk de boot te missen."

Nederland is te weinig gericht op de mogendheden van de nabije toekomst: India en China. Kijk naar De Uithof, zegt Peter van de Veer. "Verbijsterend Nederlands. Toen ik in de jaren tachtig in de Verenigde Staten werkte, was een groot deel van de studenten daar al Aziatisch. Ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat we die omslag hier in Nederland nooit hebben gezien."

Peter van de Veer is universiteitsprofessor en cultureel antropoloog die zijn internationale wetenschappelijke faam dankt aan zijn kennis over de relatie tussen maatschappij, religie en nationalisme. Hij mengt zich in het publieke debat als verdediger van de multiculturele samenleving. Onlangs schreef hij een memo aan de rector waarin hij aandringt op snelle maatregelen van de universiteit om de banden met India en China aan te halen. In zijn werkkamer op het terrein van het University College wil hij wel uitleggen waarom.

"Veel van de Aziatische studenten die de laatste decennia naar de VS en Engeland vertrokken om te studeren zijn nu weer terug in hun eigen land. Het kan haast niet anders dan dat China en India - zeker als je kijkt naar de enorme economische groeispurt in die landen - belangrijke producenten en financiers van onderzoek zullen worden. Daar moeten Nederlandse universiteiten bij aanhaken als ze hun eigen onderzoek op niveau willen houden. En dat zie ik nog niet voldoende gebeuren. De universiteiten wachten te veel af. We dreigen werkelijk de boot te missen."

In zijn memo pleit Van der Veer voor de vorming van kennisgemeenschappen met Indiase en Chinese partners. "Nederlandse wetenschappers hebben met collega's in Europa en Amerika intensieve, vaak ook persoonlijke, contacten. Met India en China is dat nog veel minder het geval. Door te mikken op uitwisseling van wetenschappelijke staf en postdocs zou je een dergelijk netwerk kunnen vormen. Utrecht moet bepalen op welke onderzoeksgebieden samenwerking voor de hand ligt, waarschijnlijk is dat veelal in de bio-medische hoek. Hopelijk kiezen dan in de toekomst ook de goede studenten uit India en China voor Utrecht in plaats van voor een Amerikaanse of Britse universiteit."

Naast verdergaande samenwerking op het gebied van onderzoek ziet Van der Veer een grote noodzaak het Atlantische en eurocentrische wereldbeeld waarmee Utrechtse studenten worden opgeleid te doorbreken. "Als ik gelijk heb wanneer ik zeg dat de wereld verandert en dat Azië van steeds groter belang wordt in economisch en in wetenschappelijk opzicht, dan moeten studenten en opleidingen een omslag maken. In elke universitaire studie zou aandacht moeten worden geschonken aan Azië. Het probleem is dat er in Utrecht en ook elders in Nederland vrijwel geen expertise aanwezig is op dat gebied. Het zijn barre tijden, maar er moet wel aandacht komen voor het aanstellen van mensen met kennis van zaken."

Van der Veer beseft dat de competitie om contacten en goede studenten hard is. En wat China betreft zijn we al erg laat, zo is zijn inschatting. De Verenigde Staten hebben een schier onoverbrugbare voorsprong. "Toch moeten we die strijd aangaan. Dat moet gebeuren. We kunnen niet anders."

Autistische reflex

De universiteitsprofessor is uiterst tevreden dat collegevoorzitter Van Rooy in haar strategisch programma India en China als focusgebieden aanwees. Samen met Marrik van Bellen, een internationaliseringsmedewerker van de universiteit, werkte Van der Veer de afgelopen maanden aan een concretere uitwerking van dit beleid. Het voorstel wordt binnenkort (WORDT GECHECKT) door het college van bestuur besproken. "Maar het is altijd de vraag hoe snel zoiets tot uitvoering komt in een grote organisatie."

Ook de huidige "naar binnengekeerheid" die Nederland sinds de moord op Pim Fortuyn in zijn grip heeft, is een obstakel voor het aantrekken van de banden met Azië, zegt Van der Veer. Zo is het minder gemakkelijk geworden een visum te krijgen. "Nederlandse universiteiten leek in de competitie met de Verenigde Staten een opening te worden geboden door de strenge toelatingsbepalingen die de Amerikanen na de aanslagen van 11 september invoerden. Maar de Nederlandse autoriteiten laten zich de laatste jaren op dat terrein evenzeer gelden. Onlangs moest een bezoek van een delegatie van de Chinese academie van wetenschap aan de Nederlandse Akademie worden afgezegd, omdat die mensen het land niet in mochten. Dat is toch met geen pen te beschrijven? Kun je nagaan welke problemen een doorsnee Chinese of Indiase student ondervindt wanneer hij of zij in Nederland wil gaan studeren. De consequenties van dit soort zaken is niet te overzien. Negatieve ervaringen verspreiden zich snel. Je bent zo een generatie potentiële Chinese of Indiase topstudenten kwijt."

Zijn zorg over de autistische reflex van Nederland in een tijd waarin internationale en transnationale contacten steeds belangrijker worden, hebben Van der Veer ertoe verleid zich ook te bemoeien met het publieke debat over de identiteitscrisis van Nederland. De Utrechtse hoogleraar die een toonaangevend deskundige is op het gebied van de etnisch religieuze strijd tussen Hindoes en moslims in India, laat zich in de Nederlandse discussie gelden als een verdediger van het multiculturele Nederland. "Angst voor de islam, angst voor immigranten, angst voor Europa. Die afkeer van algemene onontkoombare globaliseringseffecten zorgt ervoor dat we ons steeds meer in onszelf keren. Heel dom vind ik dat. Onze voorspoed is altijd gebaseerd geweest op een open houding naar de grote veranderingen in de wereld."

De oorzaak voor die intolerante houding zoekt Van der Veer vooral in de verbazingwekkend snelle secularisatie die Nederland in de jaren zestig doormaakte. In een geruchtmakend essay in tijdschrift De Gids beschreef hij dat proces enkele jaren terug onder de titel 'Nederland bestaat niet meer'. "De ontzuiling was het einde van de burgerlijke gemeenschappelijkheid zoals we die in Nederland kenden. De omgangsvormen waren beklemmend en bekrompen, maar het was het Nederland dat we met zijn allen vormden. Door de jongeren van toen is de afbraak van de oude waarden als een enorme bevrijding ervaren. Dat ging echt heel snel. De invloed van de kerk in de samenleving werd binnen tien jaar ver teruggedrongen. Diezelfde generatie vormt nu de elite in Nederland. Zij trachten hun verworvenheden van destijds te verdedigen. De islam wordt gezien als een spelbreker. De seksuele bevrijding was bijvoorbeeld één van de belangrijkste verworvenheden in de jaren zestig. Dat de islam ambivalent en terughoudend staat tegenover seksualiteit wordt niet geaccepteerd."

Ook heeft deze generatie een verkeerd beeld van de positie van Nederland in mondiaal perspectief, meent Van der Veer. "Wij denken hier dat we vooroplopen in een wereldwijde trend naar secularisatie. Maar dat onze ideeën zich als een olievlek verspreiden is echt een waanbeeld. In werkelijkheid gaat het een hele andere kant op en lijkt Nederland steeds meer een seculier Staphorst te worden. De denkbeelden van de Nederlandse elite over moraal en religie worden elders niet gedeeld. Dat misverstand kwam mooi tot uiting bij het overlijden van de paus, 'verrek, wat doen al die mensen daar', was in Nederland zo'n beetje de gedachte. "Religie wordt overal steeds belangrijker, zeker ook in China nu daar het staatsgezag afneemt. In de Verenigde Staten hebben ze dat goed door, veel religieuze bewegingen zijn al actief in China."

Het onderwijs, zegt Van der Veer, kan een belangrijke rol spelen om Nederlanders "een mondialer en opener beeld" bij te brengen. In zijn eigen wetenschappelijke werk wijst hij geregeld op de onderlinge verwevenheid van de historie van Azië en van het moderne Europa. "Met de verandering van Nederland en de verandering van de wereld is het van belang de nationale geschiedenis in te kaderen in de wereldgeschiedenis. Je kunt de Nederlandse geschiedenis heel goed behandelen in relatie met Suriname en Indonesië. Geen gezeur over kolonialisme, maar laten zien dat de opkomst van onze handel te maken had met een transformatie van de wereld in die periode. Of praat over de bijzondere relaties van Nederland met het Ottomaanse rijk. Dan incorporeer je ook anderen in je eigen geschiedenis. In de rest van de wereld is er in toenemende mate belangstelling voor wereldgeschiedenis. Nu die belangrijk wordt gevonden, neemt de belangstelling daarvoor in Nederland juist af."

Van der Veer doelt op de recente initiatieven voor een canon van de Nederlandse geschiedenis. Deze schaart hij onder de in zijn ogen heilloze pogingen Nederland na de ontzuiling van een nieuwe identiteit te voorzien. 'De mythe van een Nederlandse cultuur is weinig zinvol in een wereld waarin de natie-staat als maatschappelijke vorm snel aan het veranderen is', zo schreef hij in De Gids.

Volgens de universiteitsprofessor is de Nederlandse geschiedenis voor de meeste inwoners van het land onbelangrijk geworden. Daarnaast is de Nederlandse taal wellicht gedoemd het Fries van een toekomstig Engelssprekend Europa te worden. Zelfs koningshuis en voetbal zullen op termijn niet borg staan voor een collectief Oranjegevoel, zo denkt Van der Veer. "De processen die er werkelijk toe doen zijn globaliseringsprocessen. Daar hoort een tegenbeweging bij van parochialisering en een verlangen naar oude normen en waarden, maar die zal niet van blijvende aard zijn. Nederland kan het zich niet permitteren zich te isoleren."

Dat bepaalde ontwikkelingen snel gaan, weet Van der Veer als geen ander. Toen hij dertig jaar geleden voor het eerst de Delhi School of Economics bezocht, kon hij zich niet voorstellen dat Nederland ooit ingehaald dreigde te worden door dat arme gesloten land dat India destijds was. Maar nu weet hij dat India nog tijdens zijn leven zou kunnen uitgroeien tot economische en politieke grootmacht. "We hebben in het westen niet altijd even goed beseft dat onze moderne voorsprong ook maar tijdelijk is. Achteraf zie ik de logica wel. Veel van de Indiërs die ik toen ontmoette, waren in Oxford opgeleid en hadden in de Verenigde Staten gewerkt. Ze waren veel internationaler dan ikzelf of dan mijn leermeesters. Ik had het gevoel van een klein eiland te komen. Nederland heeft wat betreft de relaties met de Verenigde Staten sindsdien wel een inhaalslag gemaakt, maar India had die contacten al."

Onze voorspoed is altijd gebaseerd geweest op een open houding naar de grote veranderingen in de wereld

We hebben in het westen niet altijd even goed beseft dat onze moderne voorsprong ook maar tijdelijk is

'Een goede tumorcel is een dode tumorsel'

Bijzonder hoogleraar René Bernards wint Spinozapremie

Het zijn hectische tijden in het toch al niet erg rustige bestaan van René Bernards. Eerst zorgt een klapband van zijn vliegtuig in New York voor zoveel vertraging dat zijn vrouw met een net pak naar Schiphol moet komen om te voorkomen dat hij maandagochtend te laat op de persconferentie van NWO in Den Haag verschijnt. Om twee uur die middag komt een televisieploeg van RTL 4 opnamen maken in zijn Amsterdamse laboratorium. Maar als hij maandagmiddag om vier uur de telefoon oppakt voor een gesprek met het Ublad, is aan niets te merken dat hij deze dagen zo'n beetje geleefd wordt en al bijna 48 uur zijn bed niet heeft gezien. Met onverminderd enthousiasme vertelt hij over de strijd tegen kanker, die dankzij de ontrafeling van de ongeveer 30.000 genen van de mens in een heel nieuwe fase terecht is gekomen.

Bernards: "Kanker ontstaat doordat bepaalde cellen in het lichaam ontregeld raken en veranderen in tumorcellen. Nu wordt het gedrag van een cel bepaald door de activiteit van de genen in die cel. Om meer over het ontstaan van kanker te weten te komen, moet je er dus achter zien te komen welke genen in een tumorcel actief zijn. Tot tien jaar geleden was dat nog ondoenlijk, maar in de jaren negentig is in de Verenigde Staten de zogeheten DNA micro-array techniek ontwikkeld, die het mogelijk maakt om dat in één klap vast te stellen."

Ik ben gewoon begonnen

Met micro-arrays kun je de genactiviteit zien van een bepaalde cel op een bepaald moment. Welke genen staan aan of uit? "Iedereen was het er over eens dat de micro-array techniek op den duur een belangrijke rol zou gaan spelen in het management van kanker", zegt Bernards. "maar men vond ook dat de techniek eerst nog verder ontwikkeld moest worden. Het was nog te vroeg om er al mee te werken voor diagnostische doeleinden. Ik vond dat onzin. Wat nou, te vroeg? Ik ben gewoon begonnen, waarbij ik heb gekozen voor borstkanker als eerste stap. Na een operatie krijgen veel vrouwen met borstkanker standaard een chemokuur, terwijl dat in feite alleen nodig is bij vrouwen die een hoog risico lopen op uitzaaiingen. Wij vroegen ons af of we er achter konden komen bij welke vrouwen dat risico afwezig is en wie dus geen chemokuur nodig heeft.

"Wij zijn de cellen van tumoren met en zonder uitzaaiingen met behulp van de micro-array techniek met elkaar gaan vergelijken om de genen te identificeren die betrokken zijn bij het ontstaan van die uitzaaiingen. In tegenstelling tot wat pessimisten voorspeld hadden, leverde die aanpak al betrekkelijk snel resultaat op. Uit het patroon van genactiviteit kon heel goed worden afgeleid met welk soort tumorcel we te maken hadden. Al in december 2002 konden we het genetisch profiel voor borstkanker publiceren. Op basis daarvan ontwikkelden we begin 2004 een test die voorspelt of er kans is op uitzaaiingen. Nu wordt gekeken of de test voldoet. Ik ben vooral trots op het feit dat we doorgezet hebben en ons niet van de wijs hebben laten brengen. Gewoon maar beginnen, is mijn motto, dan zie je vanzelf wel waar het schip strandt. Veel mensen kletsen wel veel, maar doen niets. Dat ligt mij niet zo."

Begin 2004 werd de test op de markt gebracht door Agendia, het bedrijf dat Bernards speciaal voor dat doel had opgericht. Inmiddels wordt ook gewerkt aan genetische profielen voor andere vormen van kanker, terwijl de techniek de laatste tijd ook steeds meer wordt ingezet om te achterhalen welke patiënten wel en niet op bepaalde geneesmiddelen reageren. Bernards: "Er zijn tegenwoordig kankermiddelen op de markt, die per behandeling al snel een euro of 40.000 kosten, terwijl lang niet alle patiënten er baat bij hebben. Het is dus niet alleen voor de patiënten, maar ook voor de beheersing van de kosten van de gezondheidszorg van groot belang om vooraf te kunnen bepalen of het zin heeft de behandeling te starten. Ook voor dat doel zijn op dit moment tests in de maak."

Een geweldige doorbraak

Hoe trots de Spinozawinnaar ook op deze resultaten is, in wetenschappelijk opzicht biedt dit werk hem inmiddels weinig uitdaging meer. Vandaar dat hij zijn interesse heeft verlegd naar wat hij 'ons nieuwe speeltje' noemt, de mede door hemzelf en zijn medewerkers ontwikkelde 'RNA interferentie techniek', die het mogelijk maakt om successievelijk alle genen in een bepaalde cel uit te schakelen. Doel van die aanpak is om de functie van die genen te achterhalen.

"We zijn met name op zoek naar genen die onmisbaar zijn voor het overleven van tumorcellen. Als we een bepaald gen uitschakelen en de tumorcel gaat dood, terwijl een gezonde cel onder die omstandigheden blijft leven, dan weten we dat we zo'n gen te pakken hebben. De volgende stap is dan om te bepalen welk eiwit door dat gen wordt geproduceerd. Als we dat eenmaal weten kan de farmaceutische industrie gaan zoeken naar geneesmiddelen die exclusief de werking van dat ene eiwit remmen of stilzetten, want dan zal de tumorcel dus doodgaan. 'De enige goede tumorcel is een dode tumorcel' is ons motto, en deze nieuwe techniek moet het mogelijk maken om geneesmiddelen te ontwikkelen die een precisiebombardement kunnen uitvoeren op één type kankercel zonder schadelijke bijwerkingen voor andere cellen. Dat zou een geweldige doorbraak in de strijd tegen kanker betekenen en ik verwacht dat we die doorbraak in de komende jaren kunnen forceren."

Het Spinozageld van anderhalf miljoen euro komt als geroepen, zegt Bernards, want alles staat in Amsterdam klaar om deze nieuwe techniek op grote schaal te gaan toepassen. "We hebben net twee maanden geleden een robot aangeschaft die de screenings gaat uitvoeren, want twee maal 30.000 metingen (één maal voor een gezonde cel en één maal voor een tumorcel) doe je niet even met de hand. Zelfs een robot is daar een maand zoet mee. De apparatuur is er dus en ook de mensen zijn er, maar zo'n robot kost per maand zo'n 50.000 euro aan gebruiksmiddelen en dat geld hadden we nog niet. Het is geweldig, dat ik me daar nu ook geen zorgen meer over hoef te maken."

Onderzoeker en hoogleraar

De Universiteit Utrecht kan tevreden te zijn over haar nauwe banden met het Nederlands Kanker Instituut. In januari werd hoofdapotheker Jos Beijnen van het NKI uitgeroepen tot de Utrechtse promotor van het jaar 2004, deze week won onderzoeker René Bernards van datzelfde instituut een van de vier Spinozapremies 2005. Erg hecht is zijn band met Utrecht niet, erkent Bernards. "Om een aantal redenen is het praktisch om hoogleraar te zijn, met name omdat je dan zelf als promotor kunt optreden. Toen ik uit Amerika terugkwam en bij het NKI werd aangesteld, bleek het Utrechtse onderzoek het best aan te sluiten bij wat ik deed. Het lag dan ook voor de hand dat ik daar bijzonder hoogleraar zou worden. Voor Utrecht is dat overigens geen slechte zaak, want ik kost de UU geen cent en ik heb elk jaar wel een paar promovendi, die de universiteit een leuk bedrag opleveren."

Opvallend is dat drie van de vier winnaars van dit jaar niet aan een universiteit, maar aan een onderzoeksinstituut werken. "Ik heb nooit een moment overwogen om gewoon hoogleraar te worden", zegt Bernards beslist. "Het NKI is de ideale plek voor een onderzoeker. Ik heb hier geen onderwijsverplichtingen en geen last van bureaucratie en ik werk in een volstrekt platte organisatie. Beter krijg ik het nergens."

De tropische achtertuin van de universiteit

Trésor viert zijn tiende verjaardag

De Franse kolonie in Zuid-Amerika is vooral bekend van Henri Charrières roman 'Papillon' en van het Europees ruimtevaartstation ESA. Badkuipen vol regen en een gemiddelde temperatuur van 27 graden zorgen hier voor een explosie van groei en groen, voor bomen zo hoog als het Van Unnikgebouw. Alleen met geduld en kennis van zaken is door die muur van groen heen te kijken, en dat is precies wat de Utrechtse biologen doen: ze zijn in Trésor op zoek naar het detail: de planten, de grassen, de schimmels, de dieren... alles wordt nauwkeurig blootgelegd.

Pionier van het eerste uur in dit project is de Utrechtse bioloog Vijko Lukkien. Tien jaar later kan hij nog even enthousiast vertellen over Trésor. "Dit is geen papier! Trésor is concreet inhoud geven aan je zorg voor biodiversiteit. Drie jaar na de conferentie van Rio, waar die zorg over de toekomst van onze natuur zo nadrukkelijk op de agenda werd gezet, had de UU al een concreet project. De universiteit kan daar trots op zijn."

De universiteit stelde zich financieel garant voor de stichting. Enkele bedrijven en zo'n 1100 donateurs financierden de aankoop van het bos dat van de hand ging voor bijna negen euroton. Het heeft de moeite geloond. In die tien jaar zijn er vanuit de UU zeven expedities geweest van onderzoekers en studenten. Doel van deze reizen was het inventariseren en beschrijven van de daar voorkomende flora en fauna; Meer dan eens werden ze voor verrassingen geplaatst en deden ze nieuwe ontdekkingen.

"Trésor is mogelijk één van de rijkste natuurgebieden van heel Zuid-Amerika", vermoedt Lukkien. "Er komen alleen al zo'n 1500 hogere plantensoorten voor, even veel als in héél Nederland." De heliconia psittacorum bijvoorbeeld, een banaanachtige met oranje bloem die bij ons <CharStyle:bod/italic>à raison van vele euro's in bloemstukken wordt verwerkt, groeit er zoals hier momenteel het fluitenkruid. Opmerkelijker is de aanwezigheid van de achmea polyantha, waarvan slechts twee groeiplaatsen bekend zijn.

Bij de Franse overheid, waar Frans Guyana als departement onder valt, werd voor Trésor de status van beschermd natuurgebied afgedwongen, waarmee jacht in dit regenwoud voortaan verboden werd. Een belangrijke eerste stap, want jagen is voor Guyanezen een attractie van de hoogste orde: het is een soort kermisplezier waarvoor vele dieren geslachtofferd worden. Tegelijk werd een bezoekerscentrum ingericht en een beheerder en boswachter aangesteld, die schoolklassen en natuurliefhebbers het regenwoud leren ontdekken via wandelingen langs een speciaal voor dat doel aangelegde educatieve trail. Voor de schoolkinderen is vanuit het bezoekerscentrum inmiddels ook een schoolboek ontwikkeld over de flora en fauna in het bos.

Ook op de lokale economie heeft het Trésor-project een stimulerend effect. Er worden overnachtingen geboekt, er moeten bussen en taxi's rijden, er zijn cafeetjes en restaurants in omringende plaatsen geopend en, weet Lukkien, "de supermarkt in het nabijgelegen Roura heeft het in het weekend drukker dan ooit tevoren."

"Maar bovenal", aldus Lukkien, "heeft Trésor een voorbeeldfunctie. Toen wij tien jaar geleden begonnen was het een sprong in het diepe. Inmiddels wordt er nauw samengewerkt met de Guyaanse bevolking, met de Franse overheid, met het Wereld Natuurfonds en met de universiteit van Cayenne. Nieuw in te stellen, soortgelijke natuurparken, komen bij ons kijken hoe ze dat kunnen aanpakken. Het door particulieren op te zetten oasebos in Costa Rica bijvoorbeeld. Of, dichter bij Trésor, het Kaw-reservaat. Op basis van de bij ons behaalde, concrete resultaten heeft de Franse regering in 1998 besloten om het 100.000 hectare grootte Kawgebied ook als beschermd bos aan te merken."

Dat de UU belang hecht aan dit project, blijkt ook uit het feit dat collegelid Wim Kardux zitting heeft in het bestuur van de stichting. "Het verwerven van kennis is een belangrijke universitaire taak", licht Lukkien toe. "Maar dit project laat zien dat kennis over ook direct is te vertalen in zorg voor. Je past je kennis gelijk toe. Wat betreft onderwerpen als natuurlijke rijkdom of klimaatbeheersing is de toekomstige generatie per definitie wereldburger. Met bestudering van het Naardermeer alleen kom je er dan niet meer."

'Hier is misschien nog nooit een ander mens geweest'

Bas van de Riet (27) is assistent in opleiding bij de leerstoelgroep Landschapsecologie en ging als student twee keer op expeditie in Trésor:

"Trésor is werkelijk het mooiste bos waar ik ooit geweest ben. In vergelijking met vorige expedities en vakanties in voormalig Brits Guyana en de Nederlandse Antillen is het klimaat in Frans Guyana veel vochtiger. Dat heeft direct gevolgen voor de soortensamenstelling van het bos. Wat je bijvoorbeeld in Trésor veel ziet zijn bomen die overladen zijn met mossen en epifyten, zoals Bromelia's en orchideeën, waardoor het een paradijs wordt voor botanici.

"Een nadeel is dan wel dat je vaak nat regent en dat je zweet nauwelijks verdampt door de hoge luchtvochtigheid. Slapen in een hangmat is heerlijk, maar de mist maakt alles klam en koud. Het is niet overdreven om een slaapzak mee te nemen naar de tropen. De nachten in Trésor zijn trouwens geweldig. Zodra de zon onder gaat komt van alles tot leven. Het bos vult zich met geluiden, van alles prrrt, piept of kwaakt. Kleine buideldieren die de kampkeuken proberen te plunderen, boomkikkers zo groot als een hand die je uit de slaap houden.

"Ik zou graag terug willen naar de tropen, hoewel ik nu net begonnen ben met een aio-onderzoek aan misschien wel het meest Hollandse landschap dat er is: het veenweidelandschap. Maar mijn Trésor-ervaring heeft toch een hevige interesse voor onderzoek in de tropen opgewekt.

"De eerste keer, begin 2003, was ik daar om onderzoek te doen aan grassen en cypergrassen in de savannes. Dat was een hele klus, omdat er tientallen verschillende soorten voorkomen, die veel op elkaar lijken. Ik ben meegevraagd door Renske Ek, die ik heb leren kennen bij Plantensystematiek en bij de cursus Biodiversiteit en Landschap. Tijdens die cursus gaan een stuk of 35 studenten naar Terschelling en leren ze onder andere om planten te determineren.

"Het botaniseren en het determineren is een grote hobby van me. Naast de redelijk makkelijk te determineren groot-bloemige soorten zijn er ook nog een hoop andere planten in Nederland die moeilijker op naam te brengen zijn. De grassen en cypergrassen maken het vinden van de juiste naam tot een uitdaging. Soms kom je er gewoon niet uit en dan blijft het een klein raadsel. Bovendien wordt deze groep planten vaak over het hoofd gezien en dan kun je nog eens verrassende vondsten doen. Zo heb ik afgelopen zomer twee polletjes Zinkschapegras herontdekt in Zuid-Limburg. Dat geeft me wel een kik, want vermoedelijk zijn het de laatste twee in ons land. Dat enthousiasme over en die nieuwsgierigheid naar grassen heeft Renske waarschijnlijk op het idee gebracht om me mee te vragen naar Trésor.

"De tweede keer ging ik begin 2004, ook voor vijf weken. Toen heb ik me verdiept in een andere plantenfamilie die ook veel vertegenwoordigd is: de Melastomataceae; daar is geen Nederlandse naam voor. De familie is heel gemakkelijk te herkennen aan de bladeren, maar de verschillende geslachten en soorten zijn moeilijk op naam te brengen. Het grootste geslacht is Miconia, en alleen daarvan komen al zo'n 75 soorten voor in Frans Guyana.

"Tijdens die expedities hebben we ook gekeken naar de relaties tussen de bodem en het voorkomen van bepaalde plantensoorten. De savannes die in Trésor voorkomen zijn namelijk komvormig en hebben een kleibodem waardoor er regenwater op blijft staan. Aan de randen staan planten minder lang of minder vaak onder water dan middenin; dat beïnvloedt de vegetatiesamenstelling.

"In 2004 deden we hetzelfde in de kreekdalen die zich in de steile hellingen van de Kaw-bergrug hebben ingesneden. Bij dit onderzoek volgde je geen paden maar alleen het water. Wanneer we een waterval tegenkwamen moesten we erlangs afdalen en soms moest je de kreek oversteken over halfvermolmde boomstammen. Echt heel erg avontuurlijk. Ik kan me nog goed herinneren dat ik soms op plekken stond en dacht: 'Hier is misschien nog nooit een ander mens geweest'. Dat overweldigende gevoel maakt je heel nietig en klein. Het maakt dat je nog meer ontzag krijgt voor de plek waar je bent.

"Maar je moet ook goed letten op giftige slangen en ander gespuis, want zoiets kan altijd je pad kruisen. Gelukkig zijn mij nooit echt nare dingen overkomen. Het moment dat ik het engst vond was toen ik 's avonds laat in mijn eentje een jeep vol stropers tegenkwam op de weg langs ons kamp en ik niet wist wat ze zouden gaan doen. Gelukkig reden ze door...

"Een andere nacht zijn we in ons boskamp overvallen door een kolonie van miljoenen mieren, de hele bosvloer was één krioelende massa . Omdat ik mijn laarzen tegen de klamboe van mijn hangmat had laten staan, zat ik in mijn slaap al spoedig onder honderden mieren. Gelukkig beten ze niet erg hard, maar ik had de grootste moeite om ze weer uit mijn hangmat te krijgen."

Een merel maar dan anders

Richtte het onderzoek in Trésor zich aanvankelijk vooral op de flora, inmiddels wordt er ook veel fauna-onderzoek gedaan. Dit leidde tot de ontdekking van enkele koppels 'geelbruin-keel blad-schrapers', officieel de sclerurus mexicanus. Een zeer zeldzame en nog nauwelijks beschreven vogeltje dan uiterlijk niet spectaculairder is dan een merel. Maar het is een zeldzame vogel waarover eigenlijk niet veel méér bekend is dan dat-ie op de bodem woont, bij voorkeur in vochtige, donkere bossen. Hij zoekt voedsel op de grond, in de struiken en in kleine bomen. Het nest bestaat uit een zelf gegraven holte in de grond. De Trésor-onderzoekers zijn daarom extra trots op de foto's die ze van deze vogel hebben kunnen maken. Een mooie ontdekking na de twee soorten nog nooit eerder gesignaleerde vogelspinnen.

Hoe maken we de Nederlandse wetenschap beter?

Wat verklaart het wetenschappelijk echec van Nederland, vroeg Hans Clevers zich onlangs af in zijn oratie als ABC-hoogleraar moleculaire genetica. Want die kenniseconomie wil maar niet van de grond komen. Hij ziet oorzaken in de wijze waarop het Nederlands wetenschapsbedrijf is georganiseerd en wordt gefinancierd. Veel valt er te leren van het angelsaksisch systeem. Maar dan wel mét behoud van onze eigen kwaliteiten: die van goed toegeruste, assertieve en coöperatieve jonge onderzoekers.

"De Nederlandse economie is een kenniseconomie". Dit politieke mantra legt een zware verantwoordelijkheid bij onze wetenschappelijke instituten. Helaas staan we er niet goed voor met onze kennisinstituten, noch met omzetting van kennis in economische activiteit. Ik vergelijk ons met de VS en Engeland waar de wetenschap veel sterker is en meer bijdraagt aan de economie.

Onze problemen reflecteren het onbegrip tussen bestuur en wetenschap. Wetenschappelijke doorbraken vinden niet plaats in Den Haag of de bestuursgebouwen, doch in de laboratoria. Ze worden beoordeeld in de editorial offices van Nature of Science en de seminar-zalen van de mondiale topcentra. En daar weert zich de wetenschapper, niet de bestuurder.

In de breedte staan we aan de absolute top, wanneer aantallen publicaties gerelateerd worden aan bevolkingsaantal. Maar helaas telt die breedte niet. De natuurwetenschappen vormen een "ster-systeem", waarin een klein aantal toponderzoekers vrijwel alle doorbraken bewerkstelligt. Die doorbraken leiden vervolgens tot economisch succes. Zo is Stanford de aanjager van Silicon Valley.

Hoe meten we wetenschappelijke excellentie? De ultieme succesparameter is het aantal Nobelprijzen in de natuurwetenschappen. Ten opzichte van de VS en Engeland is continentaal Europa recent vrijwel "prijsloos" gebleven. Een bredere parameter voor excellentie is het aantal publicaties in 'high impact' journals. Europa en de VS produceren vergelijkbare aantallen publicaties. Echter, de VS schrijven bijna 80% van alle top-publicaties.

De universiteit van Shanghai genereerde recent een ranking van topinstituten. In de top-20 staan 17 Amerikaanse universiteiten, één Japanse, Oxford en Cambridge. Pas op plek 27 staat de eerste continentale universiteit, een Zwitserse. De eerstvolgende, op de 39ste positie, is onze Alma Mater.

Er zijn een drietal oorzaken aan te wijzen voor het wetenschappelijke echec van continentaal Europa en Nederland. De eerste heeft betrekking op het financieringsmodel. Verrassenderwijs investeren de Nederlandse en de Amerikaanse overheden gelijkelijk in wetenschap. Het verschil zit in de financieringswijze. Wij financieren zonder om kwaliteit te vragen. Onze universiteiten ontvangen jaarlijks 1,4 miljard onderzoeks-euros van de overheid. Een miljard daarvan valt in de onwrikbare 'vaste voet', daterend uit 1980. De overige middelen zijn gekoppeld aan studentenaantallen. Als hier al een prikkel van uitgaat, dan is dat een neerwaartse op de kwaliteit van onderwijs. Ook binnen individuele universiteiten worden de middelen verdeeld zonder formele kwaliteitscontrole. Ik heb grote twijfels bij de wil en het vermogen om interne kwaliteit vast te stellen en daarop te sturen.

In Amerika wordt iedere researchdollar pas uitgegeven na peer-review van een project-voorstel. Een derde van de aanvragen wordt gehonoreerd. Een research-dollar in de VS levert zo driemaal meer citaties op dan in continentaal Europa. Dichter bij huis introduceerde Engeland twintig jaar geleden een Spartaans beloning-naar-kwaliteit-systeem. Iedere zes jaar wordt de wetenschap doorgelicht. Succes wordt beloond. Ben je onder de maat, dan lever je in. Ook in Engeland levert het research-pond nu driemaal meer citaties op dan bij ons.

Het Angelsaksische financieringsmodel heeft grote consequenties op de werkvloer. Gaat een onderzoeker goed, dan komt er veel geld voor eigen onderzoek, alsmede ruime overhead-fondsen. Universitaire bestuurders koesteren daarom hun talenten. Er bestaat een levendige transfermarkt in jonge talenten en in ster-onderzoekers. Helaas werkt het bij ons omgekeerd. Een bovengemiddelde onderzoeker genereert geen overheadgeld. Dat heeft de universiteit immers al. Rond een succesvolle onderzoeksgroep ontstaan automatisch financiele en facilitaire problemen, en hoofdpijn voor de bestuurders. Ons informele systeem van financiering-naar-kwaliteit blijkt niet te functioneren.

Hoe onderbouwt het universitaire establishment de afkeer van financiering-naar-kwaliteit? 'Het gaat toch goed hier.' Deze stelling is hierboven ontzenuwd. 'Kwaliteit van wetenschap is niet meetbaar, het peer-review systeem is te duur en werkt niet.' De VS en Engeland toetsen alle wetenschap via peer-review. Beide systemen werken uitstekend. 'Allerlei praktische bezwaren ontstaan wanneer van financieringsmodel zou worden veranderd. Wat te doen met alle vast-aangestelde, doch ondermaatse wetenschappers.' Deze categorie problemen zouden juist een uitdaging moeten zijn voor bestuurders.

Maar een stilzwijgend argument is waarschijnlijk doorslaggevend. Financiering-naar-kwaliteit zou leiden tot een dramatische herverdeling van middelen. De VS kennen vele honderden matige universiteiten. En een veertigtal toppers, waaronder Harvard en Stanford. Het Nederlandse financieringsmodel staat differentiatie van universiteiten in de weg. We zouden per discipline ons talent in enkele universiteiten kunnen concentreren en daarmee gemakkelijk het Harvard niveau halen.

Daarmee zijn we bij de tweede oorzaak van het wetenschappelijke echec: de terughoudendheid in het vormen van enkele Centers of Excellence. Geen virtuele centra, maar fysieke concentraties van middelen en talent. Doen we dat niet, dan nemen we genoegen met een bestaan in de wetenschappelijke marge.

Een derde oorzaak is te vinden in de universitaire structuur. Amerikaanse onderzoeksinstituten zijn platte, 'bottom-up' organisaties. Iedere onderzoeksgroep wordt aangestuurd door een principal investigator en is een extern gefinancierde, zelfstandige eenheid. Deze groepen ressorteren in departementen. Daarboven zetelt de decaan, een excellente wetenschapper met een actief onderzoeksprogramma. Iedere academicus wordt door de decaan benoemd, na externe peer-reviews. Er is geen vergaderend 'middle management'.

U kent allen de Nederlandse 'top-down' hiërarchische pyramide. De academische staf wordt uit het universiteitsbudget betaald en vormt daarmee het wetenschappelijke kapitaal. Een aanstelling is onherroepelijk en legt de salarispost voor tientallen jaren vast. Toch worden aanstellingsbesluiten, op die van de hoogleraren na, zonder externe review genomen op vakgroepsniveau. Een academicus ziet twee carrièrepaden voor zich, die van locaal bestuurder en die van internationaal wetenschapper. Jonge talenten krijgen daarmee geen helder carrièrepad voorgeschoteld en de status van onafhankelijke onderzoeker bestaat niet. Bij het onderzoeksproject van jong talent is de gehele vakgroepspyramide betrokken. En het is een verstandige strategie om mee te draaien in alle activiteiten van een vakgroep: onderwijs, onderzoek, patientenzorg, vergaderen.

Kennis moet van de hoogste kwaliteit zijn, maar ook de markt bereiken. In Amerika wordt de kennisoverdracht overgelaten aan de markt. De overheid bekostigt research, de industrie verzorgt development.

De Europese industrie heeft met succes uitgedragen dat de technologie-kloof met de VS te wijten is aan het falen van de Europese kennisinstituten. Het is waar dat er een groot gat bestaat tussen de financieringsniveaus in Europa en Amerika. Maar dat hiaat komt geheel voor rekening van de industrie. Ondertussen zitten wij met de gebakken peren. Collega-ambtenaren uit Den Haag maken ons marktgericht. Er komt een enorme hoeveelheid bureaucratie op ons af. Maar ontdekkingen worden niet op afroep gedaan. De overheid moet niet op de stoel gaan zitten van het bedrijfsleven. Laten we een voorbeeld nemen aan de VS. Laat de overheid zich concentreren op het verrichten van academische wetenschap op het allerhoogste niveau. Dat is al moeilijk genoeg.

Spreek de industrie aan op haar verantwoordelijkheid in de kennisoverdracht. Maar richt daartoe binnen de universiteiten robuuste Technology Transfer Offices op, bemand door mensen met -letterlijk- 'kennis van zaken'.

Toch wil ik hier ook ons sterkste positieve punt benoemen. Jonge, academisch opgeleide Nederlanders meten zich met de besten van de wereld. Ze hebben een sterke, brede kennis-basis. De Nederlandse sociaal-culturele geaardheid is ideaal voor wetenschap. Onze jonge mensen zijn geinteresseerd en gedreven, sociaal vaardig, internationaal georiënteerd en werken gemakkelijk samen, veel gemakkelijker dan Amerikanen. Ze zijn onafhankelijk en weinig autoriteits-gevoelig, iets wat in Azie maar ook in veel andere Europese landen creatieve wetenschap in de weg staat.

Het lijkt me dat wij, wetenschappers en bestuurders, een grote verantwoordelijkheid hebben naar deze nieuwe generatie. Als we onze universiteiten op orde weten te brengen, dan zal de toekomstige bemensing daarvan geen enkel probleem zijn. En als alles nu zo uitgevoerd wordt, dan komt de rest van zelf, net zoals in Silicon Valley.

'Rond een succesvolle onderzoeksgroep ontstaan automatisch financiële en facilitaire problemen, en hoofdpijn voor de bestuurders'

'We zouden per discipline ons talent in enkele universiteiten kunnen concentreren en daarmee gemakkelijk het Harvard niveau halen'

De studentenbiertest: 'Dit is pas een laffe jetser'

De test

De bierconsumptie loopt terug, blijkt uit de verkoopcijfers van de brouwers. Daarnaast laten steeds meer drinkers het A-merk in de schappen staan en kiezen voor het goedkopere B-merk of het huismerk van een supermarkt. Het Ublad wilde wel eens weten welk geel goud er door de kelen van de studenten glijdt en hoe zij denken over de smaak en prijs-kwaliteitverhouding van verschillende merken. Om die reden werd IBB 81 omgetoverd tot onderzoekslab. Acht studenten stelden hun smaakpapillen ter beschikking aan de wetenschap. Eén voor één kregen zij biertjes voor hun neus, zonder dat ze wisten om welk bier het ging. Op de plastic bekertjes stond immers alleen een nummer vermeld. De proefpersonen lieten het gerstenat over hun tong gaan en in hun wangen klotsen. Tussendoor neutraliseerden ze hun papillen met een stukje wit brood of met een slokje water. Voor het testresultaat moet je doorbladeren naar de volgende pagina.

Het studentenpanel

Naam: Tom Klaassen

Leeftijd: 23 jaar

Studie: Taal & Cultuurstudies

Aantal biertjes per week: 20 tot 30

Drinkt meestal: Grolsch

Lievelingsbier: Grolsch, toen het nog lekker was (volgens Tom is met het etiket ook de smaak veranderd)

Naam: Jos Gompelman

Leeftijd: 19 jaar

Studie: Milieutechnologie (HBO)

Aantal biertjes per week: 19

Drinkt meestal: Amstel

Lievelingsbier: Hoegaarden

Naam: Noud van Oeteren

Leeftijd: 24 jaar

Studie: Internationale betrekkingen

Aantal biertjes per week: 5

Drinkt meestal: verschillend

Lievelingsbier: Braziliaans gemberbier

Naam: Erik van Ooyen

Leeftijd: 23 jaar

Studie: Oost-Europese studies & afgestudeerd sociale geografie

Aantal biertjes per week: 20

Drinkt meestal: Grolsch

Lievelingsbier: Grolsch

Naam: Rick Schukking

Leeftijd: 23 jaar

Studie: Oost-Europese studies aan de UvA & alumnus internationale economie & economische geografie

Aantal biertjes per week: 25

Drinkt meestal: Grolsch / Heineken

Lievelingsbier: Grolsch ('de oude')

Naam: Sabine Berendse

Leeftijd: 22 jaar

Studie: Psychologie

Aantal biertjes per week: 2

Drinkt meestal: Heineken of Grolsch

Lievelingsbier: Kilkenny en Guinness

Naam: Julie Swinkels

Leeftijd: 20 jaar

Studie: Diergeneeskunde

Aantal biertjes per week: ± 15

Drinkt meestal: Grolsch

Lievelingsbier: Grolsch

Naam: Marijke Lebbink

Leeftijd: 22 jaar

Studie: Geologie

Aantal biertjes per week: Dat verschilt per week. Soms zijn het er 0, soms wel 15.

Drinkt meestal: Grolsch

Lievelingsbier: Donker

De te testen biertjes

Heineken

Prijs: 0,39 euro (Albert Heijn)

Te koop bij: alle supermarkten*

Albert Heijn Huismerk

Prijs: 0,29 euro

Te koop bij: Albert Heijn

Bavaria

Prijs: 0,34 euro (Albert Heijn)

Te koop bij: alle supermarkten*

Pitt

Prijs: 0,21 euro (Edah)

Te koop bij: Super de Boer, Konmar en Edah

Dommelsch

Prijs: 0,38 euro (Albert Heijn)

Te koop bij: alle supermarkten*

Schultenbrau

Prijs: 0,35 euro (0,5 literblik)

Te koop bij: Aldi

Grolsch

Prijs: 0,38 euro (Albert Heijn)

Te koop bij: alle supermarkten*

Brouwmeester

Prijs: 0,19 euro

Te koop bij: Aldi

*M.u.v. Aldi en Lidl

Biertje 1

"Zuur! Dit ruikt zuur!" Tom snuift vies kijkend aan zijn bekertje: "Het heeft weinig smaak, behalve dan de zure kegel als de slok weg is." Hij is duidelijk niet te spreken over dit bier. En zo zijn er meer: "Het is waterig en er zit weinig prik in", "Ja, een laffe prik is het", vullen Julie en Marijke elkaar aan. Niemand is erg enthousiast over biertje nummer 1. "Een laffe jetser", "saai", "slap" en "daklozenmerk" zijn de harde oordelen. Volgens sommigen smaakt het goedkoop. Eén positief puntje kan er nog net af: "Het is wel goed voor huisfeesten", concludeert Tom.

De onthulling: "Wááát?!", reageert het panel als het hoort dat biertje 1 een onvervalste Heineken is. "Is dat echt Heineken?" De testpersonen beginnen meteen aan zichzelf te twijfelen. Erik: "We're going down!" Maar Noud heeft de verklaring: "Dit bier is echt niet te zuipen. Het is gewoon pure marketing!"

Biertje 2

"Gadver, dit stinkt naar modder!" roept Rick. "Maar daardoor heeft het wel karakter," grapt hij. Sabine vindt het biertje prima te drinken. 'Wel lekker' en 'veel schuim' schrijft zij op het beoordelingsformulier. Julies biertje slaat juist dood en zij is niet zo tevreden: "Volgens mij is bier op maandagmiddag sowieso gewoon niet zo lekker." "Is dit een soort lentebiertje ofzo?", vraagt Noud. Hij proeft citroen in het bier, maar daarin is hij de enige. Biertje 2 zorgt voor verdeelde meningen, maar heeft volgens de meeste testers in ieder geval meer smaak dan de eerste.

De onthulling:Jos en Tom denken dat het een A-merk is. Ze zijn verrast als ze horen dat dit bier het huismerk is van de Appie.

Biertje 3

"Mijne smaakt nergens naar en volgens mij zijn ze het koolzuur vergeten", roept Julie haast beledigd uit. Noud proeft wel prik, maar vindt biertje 3 waterig en geen uitgesproken smaak hebben: "Dit is pas een laffe jetser." Marijke kijkt mijmerend voor zich uit en laat het goudgele sap goed op zich inwerken, maar helaas: "Het doet niks. Het moet iets zijn, iets doen en ik wil gewoon dat het een fatsoenlijke smaak heeft. Dat heeft dit duidelijk niet." "Smakeloos," vindt ook Rick. Het oordeel van het testpanel is vernietigend.

De onthulling: Vijf panelleden raden het juiste merk: Bavaria. "Omdat er geen smaak aan zit," vindt Tom. Echt positief is het dus niet, dat die 'Bavaria-smaak' zo overduidelijk is.

Biertje 4

"Jezus, dit stinkt echt naar pis!" Marijke neemt een slok. "Mmm... het smaakt wel goed." Ook Erik vindt dit biertje wel aardig, afgezien van de geur dan. Volgens Jos en Noud heeft het een goede afdronk en Rick bespeurt zelfs iets nootachtigs. Tom beschrijft dit als 'houtig'. "Dit biertje is niet heel slecht, maar ik ben het met Marijke eens dat je er inderdaad niet aan moet ruiken." De heren uit het panel vinden dit al met al best een goed biertje. De dames ook, maar zij klagen wel over een klein beetje bitterheid.

De onthulling: Tom doet een gok: "Misschien is dit wel Pitt." Een goede gok.. De testers zijn enthousiast als ze horen dat bier vier een B-merk is: goedkoop en toch lekker. Julie: "Vanaf nu kopen we alleen nog maar Pitt!"

Biertje 5

Lekker op gang gekomen neemt het panel het vijfde biertje tot zich. "Zoet" is Marijkes eerste reactie. Erik kijkt tevreden: "Karaktervolle geur, kruidige smaak, lekkerder dan de vorige biertjes, is het een Schultenbrau? Of een Hertog Jan misschien?" De meningen zijn wederom verdeeld over dit bier. "Ik vind dit pas echt naar pis ruiken", walgt Jos. "Het smaakt ook echt niet lekker" voegt Julie toe. Sabine is helemaal overtuigd: "Dit is echt het vieste tot nu toe." "De nasmaak is uitgesproken vies, alsof je met je bek in en asbak gevallen bent," gaat Tom nog even door. Rick en Erik laten zich niet door de rest beïnvloeden en beoordelen biertje 5 respectievelijk met een zes en een zeven.

De onthulling:De plank wordt nu volledig misgeslagen. Noud is overtuigd: "Dit is echt goedkoop bier!" Het lijkt wel of Dommelsch echt het laatste is waar het panel aan denkt. Julie: "Ik dacht eigenlijk dat Dommelsch meer een standaardbier was. Maar het is best uitgesproken."

Biertje 6

"Deze is vies!", roept Rick, en even later: "maar het went wel." "Ieh! Vies!", schreeuwt Julie. Jos vindt het bier waterig en smakeloos. Hij denkt zelfs dat het alcoholvrij is. Erik kan zich hierin vinden. "Maar het drinkt wel makkelijk weg." De rest van de heren 'gelooft' ook niet in dit bier, maar Marijke is optimistischer: "Dit smaakt wel degelijk ergens naar," zegt ze. "Dit smaakt naar een goed biertje." Sabine is toch de enige die dit bier met een ruime voldoende beoordeelt en daarmee haalt ze het eindcijfer flink naar boven.

De onthulling: Van biertje 6 wordt goed geraden dat het heel goedkoop is. Alleen Sabine is enthousiast over de smaak. Als het panel hoort dat dit Schultenbrau is, zijn de meesten dan ook niet erg verbaasd.

Biertje 7

Biertje 7 zorgt plotseling voor eensgezindheid in het testpanel. Rick: "Hier zit smaak aan". "Hij heeft wel een bite", oordeelt Tom en Noud vindt hem: "Wel wat zuur, maar met een volle smaak". Erik vindt dit het lekkerste bier tot nu toe en Jos is er ook over te spreken: "Het schuim ziet er ook goed uit, lekker dicht." Julie en Marijke testen de geur: "Deze ruikt wel zo van: drink mij." Bijna iedereen denkt dat dit bier Grolsch is: "Dat kopen we hier in huis ook altijd, dus dat moet wel", vermoedt Rick. Alleen Noud is na een paar slokjes toch iets minder zeker: "Ik denk dat dit Schultenbrau is, ik vind hem toch zuur."

De onthulling:Biertje 7 vindt iedereen het lekkerst. De naam Grolsch wordt een aantal keer genoemd, maar niet geheel overtuigd. Toch is dit hem wel. De meeste panelleden drinken thuis al Grolsch en gaan dit naar aanleiding van de test niet veranderen.

Biertje 8

"Dit is een goedkoop biertje," denkt Jos. "Nee joh," zegt Noud. "Dit proeft juist wel bekend. Het is vast Amstel ofzo." "Ja, dit is wel zo'n standaard kroegbiertje," vindt ook Marijke. Het wordt Julie allemaal een beetje te veel. "Ik merk dat ik steeds grovere punten aan het geven ben.". Sabine vindt bier 8 niet zo lekker. "Hij stinkt ook een beetje," zegt ze. "Maar na een paar slokjes is 'ie wel oké." Ook Tom bespeurt een vreemde geur. "Dit ruikt naar de toko, naar kroepoek," zegt hij overtuigd. De anderen kunnen er hartelijk om lachen. 'Niet slecht' luidt het algemene oordeel.

De onthulling:Biertje 8 is brouwmeester. Goedkoop maar niet slecht. De panelleden vonden het proeven en testen moeilijker dan ze hadden verwacht. "Gelukkig hadden we grolsch goed geracen!"

De score

Heineken: 3,6

Albert Heijn Huismerk: 5,3

Bavaria: 3,9

Pitt: 6,1

Dommelsch: 4,4

Schultenbrau: 4,4

Grolsch: 7,1

Brouwmeester: 5,8

'Ik denk dat een betere wereld binnen handbereik is'

Noreena Hertz, tijdelijk thuis op de Belle van Zuylen-leerstoel

Xander Bronkhorst

"Mijn god, ze gooien me weer eens voor de leeuwen." Een dag na het interview met het Ublad wordt Noreena Hertz verwacht als spreker op een conferentie van kopstukken van grote ondernemingen in het Zwitserse St. Gallen. Met de ogen gespeeld wijd open, leest zij hardop het juist binnengekomen sms-bericht waarin de organisatoren laten weten dat de deelnemers 'erg nieuwsgierig' zijn naar haar.

Sinds het verschijnen van haar succesvolle boek 'The Silent Takeover', vier jaar geleden, waarin ze de uitverkoop van de politiek aan de multinationale ondernemingen beschreef, is de Britse econome gedoemd een tegengeluid te laten horen in de wereld van de heren in krijtstreep. Ze reist de wereld af voor ontmoetingen met mannen die ertoe doen in het internationale bedrijfsleven en de internationale politiek. Zo werd ze gevraagd te spreken tijdens het World Economic Forum waar de belangrijkste industriëlen van de wereld elkaar ontmoetten en is ze nog steeds één van de belangrijke gesprekspartners van premier Blair als het gaat om zijn Afrika-beleid.

Naast de boodschap is het ook de 37-jarige hoogleraar zelf die opzien baart in een omgeving van vooraanstaande bestuursvoorzitters en politieke kopstukken. Een vrouw en zeker een vrouw behept met de 'girlishness' van Hertz, is daar immers geen alledaagse verschijning. Zelf zegt de in Cambridge gevestigde academica daarover. "Natuurlijk is het jammer dat niet meer vrouwelijke economen zich laten gelden in die kringen. Daarmee doen we onszelf tekort. Maar ik ben gewend om me in een mannenwereld te bewegen. Vanaf mijn veertiende zat ik op een boys-school met 600 jongens en 60 meisjes. Het verschil is nu natuurlijk wel dat de mannen met wie ik te maken heb allemaal twintig jaar ouder zijn dan ik. Ik geef toe dat ik na zo'n vergadering vaak snel even met een vriendin bel."

Met de benoeming van Hertz op de Belle van Zuylen-leerstoel heeft de Universiteit Utrecht en de Utrecht School of Economics een publieke grootheid te pakken. Dat is natuurlijk goed voor de Utrechtse naamsbekendheid. Wanneer Hertz bijvoorbeeld, zoals recentelijk, in één van de vooraanstaande Britse of Amerikaanse kranten ageert tegen de benoeming van Paul Wolfowitz als nieuwe voorman van de Wereldbank staat er dus mooi 'Utrecht' onder het artikel. Belangrijker is echter dat de open wetenschappelijke blik van Hertz de multi-disciplinaire aanpak van de Utrechtse economen weerspiegelt. Hertz daarover: "Je kunt geen economische fenomenen onderzoeken zonder ook te kijken naar recht, politiek, geschiedenis, geografie. Dat lijkt voor de hand te liggen, maar het instituut hier in Utrecht is misschien het enige in Europa dat het op die manier doet. Dat trok mij enorm aan."

Maar wat Hertz pas echt "cool" vindt is dat de leerstoel naar een vrouw is genoemd en dan nog wel naar een vrouw die zich al eeuwen geleden politiek durfde uit te spreken. "Helaas heb ik het werk van Belle van Zuylen niet gelezen, dat is allemaal in het Frans en daar zou ik echt eens de tijd voor moeten nemen. Maar na wat ik mij hier heb laten vertellen over haar, had ik echt het gevoel dat deze leerstoel bij mij paste."

De achterstelling van vrouwen, een gevoelig punt voor Isabelle van Zuylen, is een belangrijk onderzoeksthema van Hertz gedurende de drie maanden dat ze de leerstoel bekleedt. In haar inaugurele rede op 15 juni in het Academiegebouw zullen gender-onderwerpen dan ook centraal staan.

Hoewel Hertz afkomstig is uit een artistiek feministisch gezin is de aandacht voor de gender-problematiek in haar wetenschappelijke werkmerkwaardig genoeg van vrij recente aard. "Door mijn afkomst heb ik het nooit echt kunnen negeren. Maar het waren vooral de zaken die ik boven tafel kreeg tijdens mijn onderzoeken naar multinationals, armoede en schuldenproblematiek die er voor zorgden dat ik er niet langer onderuit kon me er ook eens wetenschappelijk in te verdiepen. Er liggen bijvoorbeeld duidelijke verbanden tussen ongeletterdheid van vrouwen en economische ontwikkeling, tussen ongelijkheid en economische prestaties."

In NRC-Handelsblad zou Hertz enkele dagen na het interview oproepen tot een herwaardering van het feminisme. Vrouwen moeten het lot in eigen handen nemen, willen ze noodzakelijke zaken als positieve discriminatie op de werkvloer, quota voor vrouwelijke politici, betere kinderopvang- en moederschapsvoorzieningen, en betere salarissen voor elkaar krijgen. Of willen vrouwen tegenwoordig zijn zoals Paris Hilton, vraagt ze zich af.

Is ze nu een wetenschapper of een activist? Dat is een vraag die Noreena Hertz waarschijnlijk vaak te beantwoorden krijgt. Zelf vindt ze het geen interessante discussie. "Mijn activisme rust op de schouders van goed onderzoek. Ik zou het niet over mijn hart kunnen krijgen níet te proberen dingen te veranderen. Alles waar ik naar kijk, laat zien hoe verschrikkelijk de situatie voor heel veel mensen in de wereld is. Als ik mij niet zou laten gelden op politiek niveau, zou dat naar mijn gevoel 'a job half done' zijn. Ik heb nu niet bepaald het idee dat mijn wetenschappelijke carrière daaronder lijdt, integendeel."

Toch spreekt het allerminst vanzelf dat Hertz zich nu opwerpt als politiek activiste. Evengoed had de Britse die op 19-jarige leeftijd al een universitaire graad in de economie en de filosofie op zak had aan 'de andere kant' kunnen staan. Ze volgde immers een MBA-opleiding aan Wharton, één van de beste business-schools in de wereld. Wharton leidt studenten doorgaans op voor hoge posten in het bedrijfsleven. Vervolgens ging Hertz als vroege twintiger voor de Wereldbank aan de slag in Sint-Petersburg om de privatisering van de economie aldaar te begeleiden.

Maar daar in Rusland kwam uiteindelijk de schok. "Ik kwam er achter dat een Russische fabriek meer was dan een fabriek alleen. Die fabriek zorgde ook voor scholing, voor gezondheidszorg, voor kinderopvang, ... voor een hele sociale infrastructuur. Ik besefte dat dat allemaal gevaar liep wanneer we die fabriek gingen privatiseren. Ik vertelde mijn bazen in Washington dat we dat niet mochten negeren. Zij hadden helaas de arrogante visie dat we die zaken aan de markt over moesten laten. We zien nu waartoe dat heeft geleid. Aan de ene kant zijn er puissant rijke Russen als Chelsea-eigenaar Roman Abramovic, aan de andere kant zijn miljoenen slechter af. Rusland heeft de hoogste zelfmoordcijfers van Europa en de laagste levensverwachting."

In haar tweede boek I.O.U. (I owe you) beschrijft Hertz haar ervaringen in Rusland met het harde beleid van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank in het kader van de internationale schuldenproblematiek. Volgens haar is een groot deel van de schuldenlast die in veel ontwikkelingslanden voor armoede zorgt onwettig. De schulden zouden dus moeten worden geschrapt, temeer omdat de effecten van de schulden als een boemerang dreigen terug te komen naar de donorlanden. "Ik zeg niet dat alle arme mensen terroristen worden. Maar het is wel zo dat er extremistische groeperingen in het vacuüm springen dat ontstaat wanneer een land arm is en een regering niet in staat is om de basisvoorzieningen te leveren. In Afghanistan leggen dezelfde groepen die terroristen trainen, waterputten aan. In Pakistan zijn er nu 6000 scholen in handen van extreem-religieuze bewegingen omdat de regering geen goed onderwijs verzorgt." Ook ziektes en milieuvervuiling die hun oorsprong hebben in de arme landen bedreigen volgens Hertz nu de zogeheten ontwikkelde wereld.

Voor fatalisme ben je bij Hertz echter geheel aan het verkeerde adres. De hoopgevende signalen zijn volgens haar legio. "De schuldenproblematiek staat nu echt op de internationale agenda. Bij de laatste verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk was het een belangrijk verkiezingsthema omdat burgers aangaven dat ze het belangrijk vonden. De Britse regering heeft nu toegezegd zich hard te maken voor kwijtschelding tijdens haar komende voorzitterschap van de Europese Unie en van de G8-top in juli in Edinburgh."

Hertz is er dus van overtuigd dat gewone burgers de macht hebben zaken op de politieke agenda te zetten. Zij is bijvoorbeeld opgetogen over de groeiende interesse bij het brede publiek voor de negatieve aspecten van het handelen van multinationals in de derde wereld. "De demonstranten boven op de barricaden, dat was 1999, dat was Seattle, Genua, Göthenborg, Praag. Nu leven we in een nieuw tijdperk waarin moeders naar etiketten kijken in de supermarkt, waarin tieners weten dat ze bepaalde merken niet moeten kopen omdat de producten niet op een ethische manier tot stand zijn gekomen."

Consumenten, maar ook niet-gouvernementele organisaties en actiegroepen kunnen multinationals dus dwingen hun handelen bij te stellen. Toch is het niet voldoende dat multinationals zichzelf vrijwillig beperkingen opleggen, zo meent de hoogleraar. Internationale wet- en regelgeving is van nog groter belang. "In onze landen zijn er allerlei regelingen op het gebied van kinderarbeid, arbeidstijden en vakbonden. Waarom daar niet? De conventie voor tabakspreventie die reclame van en sponsoring door de tabaksindustrie verbiedt, laat zien dat het wel degelijk mogelijk is multinationals bindende regels en bijbehorende sancties op te leggen als de gezondheid, het milieu of de mensenrechten worden geschaad."

Mensen die haar vanwege haar uitlatingen ervan betichten 'anti-bedrijfsleven', 'anti-vrije markt' of 'anti-globalisering' te zijn, worden door de tijdelijke Utrechtse hoogleraar bedient van repliek. "Die mensen hebben mijn boeken niet gelezen. Ik ben juist vóór globalisering, maar dan op een manier waarop de kosten en baten eerlijk zijn verdeeld. Onze welvaart mag niet ten koste gaan van het milieu of de mensenrechten elders. Ik ben vóór vrijhandel, maar dan zonder een systeem van onrechtvaardige handelsregels. In de Europese Unie wordt elke koe met 3,50 euro per dag gesubsidieerd, terwijl de derde wereld producten door dat soort subsidies niet kwijt kan."

Zelf definieert ze haar optreden veel liever positief. "Ik denk dat een betere wereld binnen handbereik is. Maar die betere wereld komt er alleen als we hem zelf willen. En ik ben optimistisch in de zin dat ik denk dat de meeste mensen uiteindelijk een meer rechtvaardige en een meer gelijkwaardige wereld willen hebben."

De ironie is, zo vindt Hertz, dat haar voorstellen helemaal niet gericht zijn tegen de multinationals, maar juist ook het belang van die ondernemingen dienen. Zo zijn internationale regels op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu voor goedwillende bedrijven bedrijfseconomisch van groot belang. "Een bedrijf als Nike steunt internationale wetgeving op dit gebied. Waarom? Nike was het mikpunt van activisten en leed grote imagoschade. Ze hebben enorme kosten moeten maken om de productiewijze ethischer te maken. Bij bindende internationale regels zouden alle bedrijven, ook de minder bekende, dezelfde kosten maken. Dat is wel zo eerlijk."

Dat grote ondernemingen haar nu steunen, dat verschillende regeringen haar complimenteerden met haar laatste boek en haar ideeën opnemen in hun strategie, dat consumenten zich steeds bewuster opstellen; de tekenen dat ze gehoord wordt zijn overduidelijk, stelt Noreena Hertz. "Ik trek daaruit de conclusie dat ik hard moet blijven werken zodat ik nog beter kan aantonen dat mijn gedachten kloppen. Ik wil graag dat zoveel mogelijk mensen weten dat de wereld voor heel veel mensen een onrechtvaardige plek is, maar ook dat we er iets aan kunnen doen als we echt willen."

Gasthoogleraar Global Political Economy Noreena Hertz oreert op woensdag 15 juni om 16.15 uur in het Academiegebouw. De titel van de oratie is: 'Globalisation: sharing the spoils or hoarding the gains'. Aanmelden is niet nodig.

essay Clevers

Hoe maken we de Nederlandse wetenschap beter?

Wat verklaart het wetenschappelijk echec van Nederland, vroeg Hans Clevers zich onlangs af in zijn oratie als ABC-hoogleraar moleculaire genetica. Want die kenniseconomie wil maar niet van de grond komen. Hij ziet oorzaken in de wijze waarop het Nederlands wetenschapsbedrijf is georganiseerd en wordt gefinancierd. Veel valt er te leren van het angelsaksisch systeem. Maar dan wel mét behoud van onze eigen kwaliteiten: die van goed toegeruste, assertieve en coöperatieve jonge onderzoekers.

"De Nederlandse economie is een kenniseconomie". Dit politieke mantra legt een zware verantwoordelijkheid bij onze wetenschappelijke instituten. Helaas staan we er niet goed voor met onze kennisinstituten, noch met omzetting van kennis in economische activiteit. Ik vergelijk ons met de VS en Engeland waar de wetenschap veel sterker is en meer bijdraagt aan de economie.

Onze problemen reflecteren het onbegrip tussen bestuur en wetenschap. Wetenschappelijke doorbraken vinden niet plaats in Den Haag of de bestuursgebouwen, doch in de laboratoria. Ze worden beoordeeld in de editorial offices van Nature of Science en de seminar-zalen van de mondiale topcentra. En daar weert zich de wetenschapper, niet de bestuurder.

In de breedte staan we aan de absolute top, wanneer aantallen publicaties gerelateerd worden aan bevolkingsaantal. Maar helaas telt die breedte niet. De natuurwetenschappen vormen een "ster-systeem", waarin een klein aantal toponderzoekers vrijwel alle doorbraken bewerkstelligt. Die doorbraken leiden vervolgens tot economisch succes. Zo is Stanford de aanjager van Silicon Valley.

Hoe meten we wetenschappelijke excellentie? De ultieme succesparameter is het aantal Nobelprijzen in de natuurwetenschappen. Ten opzichte van de VS en Engeland is continentaal Europa recent vrijwel "prijsloos" gebleven. Een bredere parameter voor excellentie is het aantal publicaties in 'high impact' journals. Europa en de VS produceren vergelijkbare aantallen publicaties. Echter, de VS schrijven bijna 80% van alle top-publicaties.

De universiteit van Shanghai genereerde recent een ranking van topinstituten. In de top-20 staan 17 Amerikaanse universiteiten, één Japanse, Oxford en Cambridge. Pas op plek 27 staat de eerste continentale universiteit, een Zwitserse. De eerstvolgende, op de 39ste positie, is onze Alma Mater.

Er zijn een drietal oorzaken aan te wijzen voor het wetenschappelijke echec van continentaal Europa en Nederland. De eerste heeft betrekking op het financieringsmodel. Verrassenderwijs investeren de Nederlandse en de Amerikaanse overheden gelijkelijk in wetenschap. Het verschil zit in de financieringswijze. Wij financieren zonder om kwaliteit te vragen. Onze universiteiten ontvangen jaarlijks 1,4 miljard onderzoeks-euros van de overheid. Een miljard daarvan valt in de onwrikbare 'vaste voet', daterend uit 1980. De overige middelen zijn gekoppeld aan studentenaantallen. Als hier al een prikkel van uitgaat, dan is dat een neerwaartse op de kwaliteit van onderwijs. Ook binnen individuele universiteiten worden de middelen verdeeld zonder formele kwaliteitscontrole. Ik heb grote twijfels bij de wil en het vermogen om interne kwaliteit vast te stellen en daarop te sturen.

In Amerika wordt iedere researchdollar pas uitgegeven na peer-review van een project-voorstel. Een derde van de aanvragen wordt gehonoreerd. Een research-dollar in de VS levert zo driemaal meer citaties op dan in continentaal Europa. Dichter bij huis introduceerde Engeland twintig jaar geleden een Spartaans beloning-naar-kwaliteit-systeem. Iedere zes jaar wordt de wetenschap doorgelicht. Succes wordt beloond. Ben je onder de maat, dan lever je in. Ook in Engeland levert het research-pond nu driemaal meer citaties op dan bij ons.

Het Angelsaksische financieringsmodel heeft grote consequenties op de werkvloer. Gaat een onderzoeker goed, dan komt er veel geld voor eigen onderzoek, alsmede ruime overhead-fondsen. Universitaire bestuurders koesteren daarom hun talenten. Er bestaat een levendige transfermarkt in jonge talenten en in ster-onderzoekers. Helaas werkt het bij ons omgekeerd. Een bovengemiddelde onderzoeker genereert geen overheadgeld. Dat heeft de universiteit immers al. Rond een succesvolle onderzoeksgroep ontstaan automatisch financiele en facilitaire problemen, en hoofdpijn voor de bestuurders. Ons informele systeem van financiering-naar-kwaliteit blijkt niet te functioneren.

Hoe onderbouwt het universitaire establishment de afkeer van financiering-naar-kwaliteit? 'Het gaat toch goed hier.' Deze stelling is hierboven ontzenuwd. 'Kwaliteit van wetenschap is niet meetbaar, het peer-review systeem is te duur en werkt niet.' De VS en Engeland toetsen alle wetenschap via peer-review. Beide systemen werken uitstekend. 'Allerlei praktische bezwaren ontstaan wanneer van financieringsmodel zou worden veranderd. Wat te doen met alle vast-aangestelde, doch ondermaatse wetenschappers.' Deze categorie problemen zouden juist een uitdaging moeten zijn voor bestuurders.

Maar een stilzwijgend argument is waarschijnlijk doorslaggevend. Financiering-naar-kwaliteit zou leiden tot een dramatische herverdeling van middelen. De VS kennen vele honderden matige universiteiten. En een veertigtal toppers, waaronder Harvard en Stanford. Het Nederlandse financieringsmodel staat differentiatie van universiteiten in de weg. We zouden per discipline ons talent in enkele universiteiten kunnen concentreren en daarmee gemakkelijk het Harvard niveau halen.

Daarmee zijn we bij de tweede oorzaak van het wetenschappelijke echec: de terughoudendheid in het vormen van enkele Centers of Excellence. Geen virtuele centra, maar fysieke concentraties van middelen en talent. Doen we dat niet, dan nemen we genoegen met een bestaan in de wetenschappelijke marge.

Een derde oorzaak is te vinden in de universitaire structuur. Amerikaanse onderzoeksinstituten zijn platte, 'bottom-up' organisaties. Iedere onderzoeksgroep wordt aangestuurd door een principal investigator en is een extern gefinancierde, zelfstandige eenheid. Deze groepen ressorteren in departementen. Daarboven zetelt de decaan, een excellente wetenschapper met een actief onderzoeksprogramma. Iedere academicus wordt door de decaan benoemd, na externe peer-reviews. Er is geen vergaderend 'middle management'.

U kent allen de Nederlandse 'top-down' hiërarchische pyramide. De academische staf wordt uit het universiteitsbudget betaald en vormt daarmee het wetenschappelijke kapitaal. Een aanstelling is onherroepelijk en legt de salarispost voor tientallen jaren vast. Toch worden aanstellingsbesluiten, op die van de hoogleraren na, zonder externe review genomen op vakgroepsniveau. Een academicus ziet twee carrièrepaden voor zich, die van locaal bestuurder en die van internationaal wetenschapper. Jonge talenten krijgen daarmee geen helder carrièrepad voorgeschoteld en de status van onafhankelijke onderzoeker bestaat niet. Bij het onderzoeksproject van jong talent is de gehele vakgroepspyramide betrokken. En het is een verstandige strategie om mee te draaien in alle activiteiten van een vakgroep: onderwijs, onderzoek, patientenzorg, vergaderen.

Kennis moet van de hoogste kwaliteit zijn, maar ook de markt bereiken. In Amerika wordt de kennisoverdracht overgelaten aan de markt. De overheid bekostigt research, de industrie verzorgt development.

De Europese industrie heeft met succes uitgedragen dat de technologie-kloof met de VS te wijten is aan het falen van de Europese kennisinstituten. Het is waar dat er een groot gat bestaat tussen de financieringsniveaus in Europa en Amerika. Maar dat hiaat komt geheel voor rekening van de industrie. Ondertussen zitten wij met de gebakken peren. Collega-ambtenaren uit Den Haag maken ons marktgericht. Er komt een enorme hoeveelheid bureaucratie op ons af. Maar ontdekkingen worden niet op afroep gedaan. De overheid moet niet op de stoel gaan zitten van het bedrijfsleven. Laten we een voorbeeld nemen aan de VS. Laat de overheid zich concentreren op het verrichten van academische wetenschap op het allerhoogste niveau. Dat is al moeilijk genoeg.

Spreek de industrie aan op haar verantwoordelijkheid in de kennisoverdracht. Maar richt daartoe binnen de universiteiten robuuste Technology Transfer Offices op, bemand door mensen met -letterlijk- 'kennis van zaken'.

Toch wil ik hier ook ons sterkste positieve punt benoemen. Jonge, academisch opgeleide Nederlanders meten zich met de besten van de wereld. Ze hebben een sterke, brede kennis-basis. De Nederlandse sociaal-culturele geaardheid is ideaal voor wetenschap. Onze jonge mensen zijn geinteresseerd en gedreven, sociaal vaardig, internationaal georiënteerd en werken gemakkelijk samen, veel gemakkelijker dan Amerikanen. Ze zijn onafhankelijk en weinig autoriteits-gevoelig, iets wat in Azie maar ook in veel andere Europese landen creatieve wetenschap in de weg staat.

Het lijkt me dat wij, wetenschappers en bestuurders, een grote verantwoordelijkheid hebben naar deze nieuwe generatie. Als we onze universiteiten op orde weten te brengen, dan zal de toekomstige bemensing daarvan geen enkel probleem zijn. En als alles nu zo uitgevoerd wordt, dan komt de rest van zelf, net zoals in Silicon Valley.

'De EUG mag niet verloren gaan'

Terwijl de zon door de hoge ramen fel naar binnen schijnt, vullen stemmige muziek en sobere koorzang deze zondag de Janskerk. Ondanks het prachtige weer zijn zo'n 150 mensen, onder wie enkele studenten, maar vooral veel oud-studenten en hun gezinnen, naar de kerk gekomen. Tijdens de dienst wordt niet over de problemen van de gemeente gesproken, maar voordat het collectebakje rondgaat, herinnert voorzitter van het bestuur Gonda de Haan wel even aan de harde werkelijkheid: "We hebben veel geld nodig om te kunnen blijven bestaan."

De EUG verstuurt de komende weken zo'n duizend brieven aan leden, oud-leden en betrokkenen waarin zij geld vraagt voor de gemeente."Niet alleen voor de lopende begroting, maar ook voor een bijdrage aan de salarissen van pastores", nuanceert De Haan later. "Natuurlijk vraagt het EUG zich af of ze zelf bij kan dragen, maar wij kunnen niet zomaar twee ton aan loonkosten extra opbrengen. We vinden ook dat de zogenaamde moederkerken hun eigen verantwoordelijkheid hebben en proberen ze daarop aan te spreken. Zij moeten nieuwe subsidies aanvragen en we willen dat ze dat gaan doen. We laten niet zomaar over ons heen lopen.".

De sfeer onder de aanwezige EUG-leden en bezoekers lijkt zondag goed, maar zodra er over het dreigende einde van de gemeente wordt gesproken, slaat die om. "Ik schrok me kapot toen ik het hoorde", reageert Ellen Bakker, alumna psychologie van de universiteit. "Ik kwam hier in '82 voor het eerst, in m'n studententijd. Het is mijn kerkelijk thuis. Omdat ik geen familie meer heb, is het heel belangrijk voor me: ik heb hier veel contacten en kan hier helemaal zijn wie ik ben."

"Deze gemeente mag niet verloren gaan, dat kán gewoon niet gebeuren", vult een bezorgd kijkende Simone van Soelen aan. Simone kwam in het derde jaar van haar studie logopedie voor het eerst bij de EUG en is overtuigd van het belang van de kerk voor studenten: "De persoonlijke gesprekken die de pastores doen zijn echt heel belangrijk, bijvoorbeeld voor studenten die om bepaalde redenen niet meer mee kunnen draaien. Ik ben hier zelf ook gekomen toen ik even met mijn studie was gestopt en ik vond een plek waar je er gewoon mag zijn, los van wat je presteert. Zoiets mag niet verloren gaan."

De EUG is al meer dan dertig jaar de Oecumenische studentengemeente van Utrecht, die bestaat bij de gratie van de participerende kerken: de Protestantse Kerk in Nederland, de Rooms-Katholieke kerk en de Remonstrantse Gemeente. De organisatie biedt individuele hulp en pastorale ondersteuning voor studenten, groepenwerk zoals gespreks- en eetgroepen en heeft de Janskerkgemeente. De Haan: "Ook al zit de kerk dan niet meer vol met studenten, de eerste poot bijvoorbeeld is zeker heel belangrijk, maar niet zo zichtbaar. Bovendien is het goed dat er een kerk is waar niet alleen antwoorden worden gegeven maar ook vragen worden gesteld." "Het is eigenlijk de enige vereniging in Utrecht die wat linkser, alternatiever is" beschrijft Pim Kool, oud-biologiestudent, de waarde van de EUG. Simone en Ellen: "Dit is een vrijplaats voor het denken over geloof, het is hier niet zo dogmatisch als bij andere kerken. Je kunt het goede uit ieder geloof halen en er is plek voor twijfel, vragen en discussie. Veel mensen die hier nu komen, zouden waarschijnlijk anders helemaal niet naar de kerk gaan."

Hoewel er grote zorgen zijn om het voortbestaan van de EUG, zijn er nog geen acties gepland.. "Ik ga wel nadenken over wat ik ga storten", aldus Simone. Voorzitter De Haan: "Iedereen is nu heel bezorgd, maar dat schrikt sommigen ook wel wakker. Iemand zei na de dienst nog tegen me: 'Ik ga een handtekeningenactie opzetten en richten aan kardinaal Simonis, ze kunnen toch niet zomaar het studentenpastoraat de nek omdraaien?'"

Begin augustus wordt meer duidelijk over de toekomst van de EUG.