Achtergrond

Altijd spitsuur op het kanaal

Tegen de vroege avondzon schuiven de vieren en achten van Triton en Orca als zwarte waterjuffers over het kanaal. Biologiestudent Jan Willem van der Paauw en hogeschoolstudent Victor Bastiaansen staan nahijgend met een sportdrankje in de hand voor loods 'de Driewerf' aan de Hoogravenseweg. De twee wedstrijdroeiers van Orca hebben hun dagelijkse trainingsarbeid alweer achter de rug. Met hun vier zonder stuurman proberen ze het drukke eerstejaarsgeploeter in de avondspits te vermijden. "Onze boot is verraderlijk snel", zegt Van der Paauw. "Stuurmannen die van de andere kant komen, kunnen zich daar op verkijken. En wij kunnen niets zien. Dat kan gevaarlijke situaties opleveren." Bastiaansen: "We proberen daarom zoveel mogelijk overdag te trainen, maar dat valt niet mee met vier roeiers en een coach die verschillende studeer- en werkschema's hebben."

Het is behelpen voor toproeiers in Utrecht. Met drie verenigingen en zo'n 2200 leden knelt het behoorlijk op het 4,5 kilometer lange roeitraject tussen de Noordersluis en de Muntsluis. Bij elk van de acht bruggen moet worden afgeremd, omdat er niet twee boten tegelijkertijd onderdoor kunnen en de roeiers komend uit de stad de tegenliggers voorrang moeten verlenen. Het kanaal is 20 meter breed waardoor er precies twee boten naast elkaar passen. Goed trainen voor een wedstrijd is onmogelijk. Een wedstrijdtraject is twee kilometer lang, maar het grootste brugloze stuk bedraagt slechts één kilometer. Tegen elkaar roeien is helemaal een utopie.

De verenigingen willen graag groeien, maar kunnen dat door alle beperkingen al jaren niet. Om de drukte te spreiden is de eetavond bij Triton op maandag en woensdag en bij Orca op dinsdag en donderdag. Reikhalzend kijken de toppers uit naar de aanleg van een roeibaan in het nieuw te vormen stadsdeel Rijnenburg. Plannen daarvoor liggen klaar, maar over tien jaar op zijn vroegst zal met de aanleg van een dergelijke topaccommodatie kunnen worden begonnen; mits er politiek draagvlak voor is. "Dat maken wij zeker niet meer mee als wedstrijdroeier", weet Van der Paauw. "We moeten leren leven met de omstandigheden hier. En die zijn helaas slechter dan in andere steden, met uitzondering misschien van Wageningen."

Caravan

Al zou er een roeibaan komen, het is niet de bedoeling dat de twee verenigingen zich in hun geheel buiten de stad vestigen. Dat zou het rijke verenigingsleven de das omdoen. Ook in de toekomst moet er gewoon in Utrecht-Zuid geroeid worden. Maar bij gebrek aan alternatieve locaties doen de verenigingen daarom hun best om de huidige, zij het karige, mogelijkheden die het kanaal biedt te bewaken. En dat valt niet mee.

Samen met coach Bram Voncken volgen we fietsend langs het water een tweedejaars vier met stuurman van Orca. Voncken zit namens Orca in de werkgroep Merwedekanaal. Deze werkgroep, waarin naast Triton en burgervereniging Viking, ook de gemeente is vertegenwoordigd, zet zich in voor de belangen van de roeisport op het kanaal. Gedurende de rit wijst Voncken herhaaldelijk op naderende problemen op het water. "Kijk, daar komt een snelle vier aan, ik hoop dat ze in de gaten hebben dat die acht daar achter de brug schuin gaat."

Het roeiwater vrijwaren van bedreigingen, dat ziet Voncken als zijn moeilijke en soms moedeloos makende opgave. Want wat komt al niet op je weg? Stenengooiende straatschoffies en van de brug pissende Jaarbeursbezoekers. Of de cliëntèle van de tippelzone die onderweg naar de afwerkplekken aan het kanaal weinig oog hebben voor de coaches op hun fietsen. "Maar dat zijn incidenten waar je toch weinig tegen doet."

Andere klachten worden door de verenigingen bij voortduring aangekaart, maar vinden weinig gehoor. Dat Rijkswaterstaat zo armlastig is dat het kanaal slechts zeer incidenteel wordt schoongemaakt, om maar wat te noemen. "Het komt voor dat we hier met zijn allen een of andere container uit het water staan te hijsen. Levensgevaarlijk."

Maar soms lukt het wel om dingen voor elkaar te krijgen. Neem het woonbotenbeleid. Kort voor de eerste brug wijst Voncken naar de overkant. "Kijk, daar lag eerst een boot. Wij hebben gedaan gekregen dat die plaats vrijkwam. Dat geeft net wat meer ruimte." Mede dankzij de inspanningen van de werkgroep mogen woonbootbewoners bovendien nog maar één roeibootje aan hun huis hangen. Voncken: "We hebben een goed contact met de woonbootbewoners. Maar het blijft problematisch. Wij hebben last van hen, zij van ons. Het is toch net of er een caravan langs de zijlijn van het voetbalveld staat."

Buitengewone aandacht van Voncken trekken de plannen die de gemeente heeft voor de ontwikkeling van het gebied rondom het Merwedekanaal. En niet alleen omdat hij student planologie is. "Door de aanleg van Leidsche Rijn behoort het kanaal nu zo'n beetje tot het centrum van Utrecht. Stedelijk élan is echter nog ver te zoeken. Je kunt begrijpen dat de gemeente dit gebied daarom wil gebruiken voor meer woningbouw of bedrijven. Voor het roeien op het kanaal kunnen er dan allerlei gevaren opduiken."

De grote projecten die op dit moment tot stand komen, baren weinig zorgen. "Van dat nieuwe studentencomplex City Campus Max dichtbij het kanaal verwachten wij bijvoorbeeld weinig overlast. En met de nieuw ingerichte Oude Veilinghaven achter de Croeselaan hebben wij weinig problemen. De kades blijven groen, zonder aanlegsteigers of andere franje." Ook de recent openbaar gemaakte conceptvisie Merwedekanaal waarin de gemeente de lange termijnplannen voor het gebied bekend maakte, stelt Voncken en de roeiverenigingen enigszins gerust. "Dat viel erg mee. We zijn lang bang geweest voor wat daarin zou staan. Klaarblijkelijk is er toch naar ons geluisterd. In die notitie staat een aantal maal dat de gemeente belang hecht aan de roeisport en dat bij nieuwe initiatieven rekening moet worden gehouden met de roeiers."

Desondanks is er alle reden om de vinger aan de pols te houden. Ter hoogte van de Jaarbeurs stoppen we op de Nelson Mandelaburg. "Kijk, de bedoeling is dat deze Van Zijstweg een belangrijke verbinding wordt tussen centrum en het westen van de stad. Ook moet er een hov-baan komen. In sommige plannen wordt al gesproken van een weg met zes rijstroken. Het is te hopen dat ze voor een slimme draagconstructie voor de brug kiezen. Maar dan nog, voor de coaches zou het vreselijk zijn. Die kunnen nu al nauwelijks oversteken als het druk is. De relatie met de gemeente is echter goed, we kunnen hier prima met de ambtenaren over praten en we zijn er bovendien vroeg bij."

En toch. Je kunt met zo'n werkgroep Merwedekanaal nog zo hard werken, je zult nooit alle ellende kunnen ondervangen, weet Voncken. Ter illustratie noemt hij de problemen laatst bij een groot studentensportevenement bij de Muntbrug. 's Ochtends werden de roeiers verrast met een groot ponton dat de vaarroute blokkeerde. Met een hulpeloos gebaar: "Er hoeft maar één aannemer van buiten Utrecht te zijn, die niet weet dat hier geroeid wordt en het kan zomaar misgaan. Je probeert goede afspraken te maken met de gemeente, maar dat soort voorvallen voorkom je daar niet mee. Als roeiverenigingen moeten we altijd en overal blijven herhalen dat wij hier roeien en dat wij bepaalde dingen belangrijk vinden."

Wanneer we even later terugfietsen richting roeiloods verschijnt een zware sloep met in rood-wit gehulde studenten als galeislaven aan de riemen. Voncken zegt met enig cynisme: "Ah, daar heb je onze vrienden van de hogeschool." Ook de langzame hogeschoolsloepen die zich sinds een jaar op het kanaal laten zien, houden het roeiverkeer behoorlijk op. "Maar ja, zo zie je maar weer, het kanaal is van iedereen."

Raggen voor het goede doel

De 'Rag Week' is rond 1900 ontstaan in Engeland. Een groep studenten wilde iets terug doen voor de maatschappij. Zij schreven gedichten op vodjes, rags, verkochten deze en gaven het ingezamelde geld aan de minder bedeelden. Het fenomeen is enkele jaren geleden de Noordzee overgestoken en na Maastricht hebben dit jaar ook Rotterdam en Utrecht een Rag Week georganiseerd.

In totaal waren er 29 activiteiten van 25 studie- en studentenverenigingen. Studievereniging Perikles van bestuurs en organisatiewetenschap nam het initiatief en stelde uit verschillende verenigingen een Commissie Rag Week 2005 samen.

Naast het inzamelen van geld voor twee goede doelen, wil de organisatie de studenten even stil laten staan bij hun bevoorrechte positie die zij hebben in Nederland, vergeleken met veel andere plekken op de wereld. "Er is in Utrecht zoveel vertier, maar soms maar zo weinig sociale betrokkenheid", zegt Eddy Veghel, commissievoorzitter van de Rag Week de aanleiding voor de week uit. Veghel is erg enthousiast over het verloop van de week: "Het is absoluut het doel om dit nu jaarlijks te gaan doen, als er genoeg animo is natuurlijk."

De goede doelen

De opbrengst van de Rag Week gaat naar twee goede doelen: de Utrechtse Stichting Van en Voor Jongeren Kanaleneiland en de Zuid-Afrikaanse Stichting Lethabo. Het bedrag dat aan Lethabo wordt gedoneerd (2300 euro) wordt met 70 procent verhoogd door stichting Wilde Ganzen tot 3910 euro.

Stichting Lethabo biedt hulp aan kinderen van 0 tot 18 jaar die gehandicapt zijn of slachtoffer zijn geworden van de aids-epidemie. Ook verzorgt de stichting voorlichting in de omgeving ter voorkoming van aids en helpt Lethabo gezonde kinderen een betere toekomst op te bouwen door scholing- en ontplooiïngsmogelijkheden te creëren. Eén van de projecten van Lethabo is het Lethabo's Children's Centre, een weeshuis voor kinderen die direct of indirect slachtoffer zijn van de aids-epidemie. Het geld van de Rag Week zal in dit huis geïnvesteerd worden.

Stichting Van en Voor Jongeren Kanaleneiland organiseert met en voor jongeren, activiteiten in Kanaleneiland gericht op 'ontmoeting en dialoog'. Vier Marokkaanse vrienden die iets aan de slechte reputatie van de wijk wilden doen, hebben de stichting opgericht. Eén van de activiteiten was bijvoorbeeld gericht op het vinden van stageplekken, omdat veel jongeren uit Kanaleneiland moeilijk zo'n plek konden krijgen. Het geld van de Rag Week wordt gebruikt om een activiteit te organiseren die de dialoog zal aangaan tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Utrecht.

De Fotobijschriften

De opening van de Rag Week in De Uithof, ingeluid door burgemeester Brouwer, werd opgeluisterd met een optreden van capoeiragroep Casca Dura.

Maandagavond, Casinonight op het Janskerkhof (foto Levende Fruitmachine)

Tafels bekleed met donkergroen fluweel, croupiers en spelleiders gekleed in rood en zwart, welkomstcocktails en sfeervolle muziek van Louis Armstrong op de achtergrond. De leden van studievereniging Storm van milieuwetenschappen hebben hun best gedaan om het zaaltje van de universiteit aan het Janskerkhof om te toveren tot een klein casino. Er is een Black Jack en een roulettetafel en bezoekers kunnen zelf onderdeel worden van de levende fruitmachine. De inkomsten van de entree van twee vijftig en de fiches, tien cent per stuk, zijn na aftrek van de drankkosten voor de goede doelen van de Rag Week.

Aan de roulettetafel laat inmiddels een groepje Stormers zelf fanatiek het balletje rollen en er wordt flink verlies gemaakt, 'voor het goede doel'. Drie bezoeksters hebben zich aan de levende fruitmachine gewaagd. "Die is in ieder geval erg winstgevend", vertelt Ilse Dankers. "Ik ben hier vooral voor de gezelligheid, voor het goede doel en ook wel een beetje onder dwang van mijn omgeving!"

De paar bezoekers en commissieleden zelf vermaken zich prima met de spelletjes, maar het blijft deze maandagavond verder rustig. Terwijl bestuurslid Irene Poortinga de fiches in stapeltjes van tien schikt, bedenkt ze redenen waarom bezoekers wegblijven: "Misschien is er te weinig publiciteit geweest. Veel leden werken op maandagavond en er zijn veel mensen ziek. De derdejaars moeten nu ook hun eindwerkstuk bijna inleveren. Ik weet niet precies wat het is." Maar Irene en een collega zijn niet ontevreden: "Het was gezellig en we vullen de opbrengst zelf nog wel een beetje aan."

Dinsdag, Pimp my Bike Gold Edition bij studentenvereniging Biton (foto: meisjes met opgepimpte fiets)

Bij studentenvereniging Biton kan iedereen vandaag zijn fiets 'op laten pimpen' bij de 'Pimp my Bike Gold Edition'. Naar het Amerikaanse televisieprogramma 'Pimp my ride', waarin oude auto's compleet worden opgeknapt en mooi gemaakt, neemt een klein team klussers hier stalen rossen onder handen voor drie euro. De winst is geheel voor het goede doel.

Met zwarte vingers van de kettingsmeer komt Marnix met zijn oude fiets aan. Iedereen is al flink aan het sleutelen en Marnix steekt zelf de handen maar uit de mouwen: "Wel een beetje West Coast Customs hier hoor!" zegt hij lachend en begint zijn ketting aan te spannen. Ragna en Minke gaan meteen voor het betere versierwerk en spuiten Ragna's fiets kleurig onder. Ragna: "Ik heet Ragna, dus ik voelde me natuurlijk meteen aangesproken iets te doen deze week! Nee hoor, het is gewoon eigenlijk wel handig: mijn fiets is saai en oud en grijs en het is ook nog voor het goeie doel."

Bestuurslid Lukas Vermeer van Biton is tevreden over de middag: "Er zijn bij deze activiteit zo'n veertig mensen geweest en we hebben inclusief andere verenigingsactiviteiten deze week ongeveer 200 euro opgehaald. Maar het gaat ons meer om de awareness, het idee van sociale betrokkenheid, mensen hebben de goede doelen leren kennen en hier even bij stil gestaan."

Foto Speeddaten Woensdag, speeddaten in 'Het witte huis' aan de Burg. Fockema Andrealaan, georganiseerd door Spontaan, Perikles en V.U.G.S.

In de hal van studentenflat het Witte Huis liggen tien kleedjes verspreid over de vloer, op elk zit een meisje met een naamsticker op. Prrrrrt! De kookwekker gaat en tien jongens verspreiden en snellen zich naar een meisje die ze in drie minuten het hof kunnen maken.

Evi, één van de vrijgezelle deelneemsters is van te voren nuchter: "Ik ben niet per se op zoek. Ik ben opgegeven door een huisgenoot en dacht, ach het is wel leuk en voor het goede doel! Ik heb alleen tot nu toe nog niks gezien..." Ditte is serieuzer: "Ik wil natuurlijk m'n ware liefde vinden! Nee, maar ik vind het wel stom dat er ook niet-vrijgezellen meedoen, je moet de vrijgezellen wel respecteren." Ingmar is de eerste 'date' die bij Ditte komt zitten. Nog wat onwennig praten ze over hun studie en worden leeftijden uitgewisseld. Evi en Sjoerd hebben het over muziek, ook een geliefd onderwerp tijdens deze drukbezochte middag. Lamb blijkt een gezamenlijke liefhebberij en Sjoerd trekt meteen z'n I-pod erbij, maar voor ze het weten is de tijd weer om en moet er worden doorgeschoven.

Evi en Ditte vinden drie minuten wel kort, maar zien ook de voordelen: "Als je iemand niet leuk vindt, zit je er tenminste ook niet aan vast." Inmiddels is Niels bij Evi aangeschoven en Niels doet erg z'n best, wat wel succes lijkt te hebben bij Evi, die op haar lijstje een 'ja' opschrijft bij Niels' naam. Niels vertelt even later openlijk: "Ik ben eigenlijk wel een beetje op zoek, maar ik ben hier ook voor de gezelligheid hoor!"

Het speeddaten verloopt zichtbaar goed, er wordt druk gekletst, gelachen en rondgegluurd. Tijdens de 'match-uitslag' blijkt wel dat sommigen de middag iets serieuzer namen dan anderen, sommige stelletjes staan verlegen naast elkaar en waar de een wel vijf matches heeft, gaat de ander weer alleen naar huis. Evi en Niels zijn een 'match' en terwijl Niels tegen Evi zegt dat ze 'zeker wel een keer gaan afspreken', wordt hij onderbroken omdat hij nog een match heeft. De organisatie is met 45 deelnemers zeer tevreden over de middag: "Maar of er huwelijken uit voortkomen vraag ik me af, dat zouden we eigenlijk moeten volgen!"

Foto van een optreden Left in de Middle Woensdagavond, Spontaan Ragt Festival in ACU

Studentenvereniging Spontaan organiseerde woensdagavond in ACU een zeer goed bezocht 'Spontaan Ragt Festival' met optredens van GEM en Left in the middle (foto).

Vrijdag, Abseilen, Perikles & USAC (Utrechtse Studenten Alpen Club)

Zo'n veertig mensen wilden maar wat graag vijf euro betalen om van de studentenflat op de Cambridgelaan in De Uithof (35 meter) te mogen abseilen. Een zeer goed bezochte afsluiter van de Rag Week, met een opbrengst van 200 euro.

'Fantastisch dat ik iets van mijn oude universiteit hoor'

Afscheid van 'Mister Relatiebeheer Fred Knol

Een alumnus in de top van de Rabobank? Een burgemeester die in Utrecht heeft gestudeerd? Je kunt het zo gek niet bedenken of Fred Knol weet het antwoord. Vijfendertig jaar lang hanteerde de immer goedlachse directeur Fondsenwerving en Sponsoring het oliespuitje om het contact tussen de Universiteit Utrecht en haar relaties gesmeerd te laten verlopen. Deze maand neemt hij afscheid in de hoop dat er zorgvuldig met zijn erfenis wordt omgesprongen.

Eerst maar een anekdote.

"Begin jaren tachtig begon IBM met de sponsoring van het Holland Festival. Op een gegeven moment belden ze me op. Meneer Knol, de universiteiten zijn grote klanten van ons. We willen ze er graag bij betrekken, hoe kunnen we dat het best aanpakken? Ik zeg: nodig de collegevoorzitters een avond uit en vraag ook de minister. Dan zit je altijd goed. Ze waren enthousiast, maar een paar dagen later belden ze weer. Uitgerekend onze eigen voorzitter Ginjaar peinsde er niet over om te komen. Ik zeg: 'Hè? Dat moet een vergissing zijn. Natuurlijk komt hij.' Ik naar Ginjaar. Ik zeg: 'Volgens mij zou het goed voor de UU zijn als de voorzitter daar acte de présence zou geven.' Hij kijkt me aan en zegt: 'U denkt toch niet serieus dat ik naar het Holland Festival ga?' 'Eigenlijk wel', zeg ik, 'ik dacht dat u het een eer zou vinden om de universiteit daar te vertegenwoordigen.' Nou, toen kon ik maar beter zorgen dat ik weg kwam, want van dat soort opmerkingen moest Ginjaar niets weten. Ik ben nog naar secretaris Rijntjes gestapt, maar die keek wel uit om het er met Ginjaar over te hebben. Waarom ga jij niet, vroeg hij. En zo zat ik een paar dagen later als eenvoudig ambtenaar tussen de collegevoorzitters namens de UU naar een opera te luisteren."

De top 400

Fred Knol vertelt het verhaal om duidelijk te maken, hoeveel er in twintig jaar is veranderd in de manier waarop de UU met haar relaties omgaat. Dat een collegevoorzitter een uitnodiging van een belangrijke partner ongegeneerd van de hand wijst, is vandaag de dag volstrekt ondenkbaar. Concerten, recepties en dinertjes vormen het zout in de pap van het relatiebeheer; nog zo'n term die twintig jaar geleden onbekend was, maar die inmiddels ook aan universiteiten gemeengoed is. Dat Utrecht in dat opzicht zijn woordje meespreekt is niet in de laatste plaats te danken aan de onvermoeibare inspanningen van 'Mister Relatiebeheer' Fred Knol.

"Ik kwam in 1969 bij de universiteit als hoofd kantooroutillage en vervoer. Alle bestellingen van kantoorapparatuur liepen via mij. Geweldig was dat, want ik ging altijd even langs bij de hoogleraar die de bestelling gedaan had en dan hoorde ik meteen wat zo iemand deed. Ik heb daardoor als geen ander de universiteit leren kennen en daar heb ik in mijn latere contacten veel profijt van gehad. Die hoogleraren zelf vonden het trouwens ook leuk, want zo zagen zij eindelijk eens iemand van het bureau.

"Dat gold trouwens ook voor de bedrijven waarmee we zaken deden. Je kunt het je nu bijna niet meer voorstellen, maar op directieniveau hadden we totaal geen contact met grote bedrijven als IBM, ABN/AMRO en Ohra. We wisten meestal niet eens wie er directeur was. Geleidelijk ben ik al die mensen gaan opzoeken. Ik vond het zo vreemd dat we de leiding van bedrijven waarmee we voor miljoenen zaken deden, niet kenden."

Met de komst van collegevoorzitter Veldhuis naar Utrecht veranderde de sfeer, herinnert Knol zich. "Toen kreeg ik het gevoel: dat is iemand van wie ik een maatje kan worden. Alleen al zijn kaartenbak met adressen was een verademing. Als je Ginjaar vroeg: heeft u het nummer van Beelaerts - toen de commissaris van de koningin - voor mij, dan keek hij je verbaasd aan. Bij Veldhuis was dat geen probleem. Hij had een bak vol visitekaartjes en adresgegevens van een enorme hoeveelheid relaties en alumni. Dat liep letterlijk van Willem Aantjes tot Anton Zijderveld. Als iemand een leuke spreker zocht, keken we even in het bakje en trokken er een paar namen uit. En Veldhuis hield alle positiewisselingen goed in de gaten, dus we waren ook altijd up-to-date."

In 1994 kreeg Knol de taak om de relaties van de universiteit en met name de Utrechtse alumni eindelijk goed in kaart te brengen. "We zijn toen ook gaan bijhouden welke nevenactiviteiten die mensen hadden en waar je ze buiten hun werk kon tegenkomen. Daarna werden liefhebbers van klassieke muziek uitgenodigd voor het pianoconcours; wie golfde kreeg een invitatie voor het golftoernooi dat Veldhuis en ik bedacht hadden. Ook stelden we een lijst op van top-alumni, de 400 van Veldhuis, zoals die al snel ging heten. Zo kregen we geleidelijk greep op onze omgeving."

Knol omschrijft die eerste jaren als een periode van 'zaaien in de hoop dat we ooit een keer konden gaan oogsten'. Bij de voorbereiding van het lustrum in 1996 begonnen de inspanningen hun vruchten af te werpen, maar pas in 2001 was het echt raak. "We hebben toen enorme bedragen weggehaald bij banken en verzekeraars waar alumni van ons in de leiding zaten. Dankzij het feit dat we in voorgaande jaren de contacten hadden aangehaald, hoefden we nergens meer uit te leggen wie we waren. Neem Central Beheer in Apeldoorn. Ik wist dat er een alumnus van ons in de Raad van Bestuur van Achmea zat, dus ik hoefde alleen maar te vertellen dat we een sponsor voor ons lustrum nodig hadden en het was in orde. Eén enkel bezoekje aan Apeldoorn leverde zo 25.000 gulden op."

Een soortgelijk succesverhaal was het in 2004 in Utrecht gehouden Wetlands-congres. "Ik ben daarvoor met organisator Jos Verhoeven naar Den Haag gegaan, want ik dacht: hé, op Landbouw zit Kalden als secretaris-generaal; die heeft hier nog Diergeneeskunde gestudeerd. Ik heb hem niet eens gesproken, want hij was die dag in het buitenland, maar ik heb een pakje voor hem neergelegd met een lustrumdas en een vriendelijk briefje. De volgende dag kreeg ik al een mailtje terug: 'fantastisch dat ik iets van mijn oude universiteit hoor, ik doe mee'. Ook dat bezoekje leverde 25.000 euro op."

Contacten aanhalen

Het is nu aan de nieuwe collegevoorzitter Yvonne van Rooy om de volgende stap te zetten, vindt Knol. Want ook al zullen we Amerika misschien nooit evenaren, in Nederland is naar zijn mening nog veel meer geld uit de alumnimarkt te halen. "Van Rooy moet met name de relaties met onze alumni in de top van het bedrijfsleven verder uitbouwen, want dat zijn de mensen die ons kunnen helpen om grotere bedragen binnen te halen. Wij hebben het contact met mensen als Rijkman Groenink van ABN/AMRO en Anthony Ruys van Heineken de afgelopen jaren systematisch aangehaald. Nu, met een nieuwe voorzitter die veel van die mensen kent, zou je een stapje verder kunnen gaan. Ik ben trouwens erg blij met de komst van Yvonne van Rooy, want zij heeft een fantastisch netwerk in het Haagse. Dat merk je aan alles. In haar plaats is aan de universiteit van Tilburg de burgemeester van Delft benoemd. Met alle respect, maar je moet er toch niet aan denken dat we hier zo iemand zouden krijgen. Dat kan in deze tijd echt niet meer. Zijn netwerk is vast kleiner."

Maar, waarschuwt Knol, ook de faculteiten moeten het belang van een goed alumni-netwerk gaan inzien. "Laatst kwam een studievereniging mij vragen of ik een spreker voor hun congres wist. Ik zeg: hoezo, jullie hebben in de faculteit toch wel een alumnilijst? Ja, die hadden ze wel, maar daar kwamen ze niet goed uit en niemand kon ze helpen. Dat is natuurlijk foute boel. Ik heb ze toen een lid van de Raad van Bestuur van Corus bezorgd, maar in feite moet ik dat natuurlijk niet voor ze bedenken, dat moet de faculteit zelf doen."

De talloze foto's in zijn werkkamer zijn de stille getuigen van het werk dat Knol de afgelopen twintig jaar als 'oliespuitje tussen intern en extern' heeft verricht. Niet te tellen zijn de diners, recepties, concerten en golftoernooien die hij namens de UU heeft bijgewoond. Allemaal leuk en aardig, maar voor sceptici blijft het de vraag of al dat netwerken wel zoden aan de dijk zet. Voor Knol is dat geen vraag. "Een goed contact met haar alumni is voor een universiteit van levensbelang. Weet je waarom we in 1986 Tandheelkunde zijn kwijtgeraakt? Omdat we er alleen voor stonden. Tandheelkunde had duizenden patiënten in de stad, maar we konden geen effectieve lobby vormen. En ook de universiteit kreeg bij gebrek aan goede contacten op de juiste plaatsen niets gedaan. De ziekenfondsen, de provincie, de gemeente; geen poot hebben ze voor ons uitgestoken. En ook in Den Haag stonden we er alleen voor. Als we tien jaar eerder met ons alumnibeleid waren begonnen, was dat anders geweest. Dan waren we tandheelkunde niet kwijtgeraakt. Daar ben ik heilig van overtuigd."

Het einde van de onderzoekschool

'De universiteiten hebben altijd een vinger in de pap willen houden'

Het is nu ruim een jaar geleden dat de Nederlandse logici een gedurfde beslissing namen. De erkenningscommissie ECOS van de Akademie van Wetenschappen (KNAW) had geweigerd om de tien jaar oude landelijke onderzoekschool Logica opnieuw voor vijf jaar groen licht te geven. De ECOS viel vooral over het feit dat de leiding van de school onvoldoende zeggenschap had over het beleid van de deelnemende groepen. Of men dat maar wilde aanpassen. Tot dan toe was het woord van de ECOS altijd wet geweest, maar de logici besloten zich die wet in een zo principiële discussie niet langer te laten voorschrijven. Dan maar doorgaan zonder het ECOS-keurmerk.

Hoogleraar logica Albert Visser, directeur van de niet meer ECOS-erkende onderzoekschool Logica, had al van meet af aan zo zijn twijfels over de meerwaarde van een onderzoekschool ten opzichte van het goed functionerende netwerk van assistenten in opleiding (aio). "In ons vakgebied wordt van oudsher goed samengewerkt en we hadden al een landelijke aio-studiegids lang voordat er van een onderzoekschool sprake was. We vroegen ons af wat we met zo'n school aanmoesten, te meer daar we ook geen behoefte hadden aan de door de ECOS gewenste landelijke onderzoeksplanning. Elke logicagroep in Nederland heeft zijn eigen aanpak en dat heeft altijd prima gewerkt. Waarom we de onderzoekschool dan toch gevormd hebben? Simpel. Zo'n school vormde een beschermende laag om de onderzoekers. Als je niet in een school zat, werd dat als een slecht teken gezien. Bovendien werden de aio-netwerken opgeheven. Wilden we de taken van ons netwerk voortzetten, dan moesten we wel doorgaan als school."

Hoog gekwalificeerd

De onderzoekscholen werden in 1991 door minister Ritzen in het leven geroepen met een tweeledig doel. Met de komst van het aio-stelsel was er behoefte aan goed georganiseerde onderzoekersopleidingen; bovendien kon ook het onderzoek zelf wel een kwaliteitsimpuls en wat meer onderlinge afstemming gebruiken. Om die twee doelen te bereiken werden de universiteiten uitgenodigd om per vakgebied hoog gekwalificeerde onderzoekscentra te vormen. Afhankelijk van de omvang van het vakgebied kon het gaan om scholen van één universiteit of om interuniversitaire samenwerkingsverbanden. Voor de organisatie van het nieuwe stelsel benaderde Ritzen de KNAW, die de Erkenningscommissie Onderzoekscholen (ECOS) in het leven riep. Scholen die aan vooraf bepaalde kwaliteitscriteria voldeden, kregen telkens voor vijf jaar erkenning.

Vriend en vijand beamen dat de scholen goed werk hebben verricht. Visser: "Ondanks onze aanvankelijke scepsis kan ik niet ontkennen dat er dankzij de onderzoekschool meer samenhang is gekomen in de opleiding van onze aio's. Voor jonge onderzoekers uit de verschillende groepen vormde hij bovendien een nuttige ontmoetingsplaats en dankzij de rol van de school als gesprekspartner van derden hebben de deelnemende groepen flink wat lucratieve onderzoeksopdrachten kunnen binnenhalen."

Directeur Peter Hecht van de landelijke onderzoekschool Kunstgeschiedenis valt Visser bij en is bovendien van mening dat zijn school een wezenlijke bijdrage levert aan het in stand houden van de diversiteit in zijn vakgebied. "De bezuinigingen dwingen individuele instituten steeds meer om keuzes te maken, Zonder landelijke organisatie zouden we vrees ik al snel uitkomen op vijf universitaire instituten met elk een beetje Gouden Eeuw en een pluk modern, terwijl de rest een zachte dood zou sterven. De onderzoekschool zorgt ervoor dat we de breedte van het vak goed zichtbaar in stand kunnen houden. In feite zijn we dankzij de school een beetje gaan functioneren als een landelijk netwerk, dat vanuit verschillende vestigingen wordt bediend."

Een andere belangrijke functie van de onderzoekschool is volgens Hecht het vergemakkelijken van de samenwerking met enkele grote musea en organisaties zoals Monumentenzorg, die volwaardige leden van de onderzoekschool zijn. "Neem het Rijksmuseum. Dat is een voortreffelijk onderzoekinstituut met internationaal erkende specialisten, bijvoorbeeld op het gebied van de oude prent- en tekenkunst. Op dat terrein heeft geen enkele Nederlandse universiteit een leerstoel, maar in het kader van de onderzoekschool hebben verschillende promovendi kunnen meewerken aan gemeenschappelijke projecten op dat gebied. Die kans hadden ze zonder de school waarschijnlijk niet gehad. Bovendien hebben onze niet-universitaire leden regelmatig projecten meegefinancierd, wat evenmin te versmaden is: het is voor half geld op de eerste rij."

Grote gevolgen

Ondanks dit positieve oordeel lijken de onderzoekscholen hun langste tijd gehad te hebben. Dat komt vooral omdat de universiteiten nooit echt bereid zijn geweest om hun zeggenschap over het onderzoeksbeleid uit handen te geven, vindt Hecht: "In de begintijd mocht het bestuur van onze onderzoekschool nog wel meepraten, bijvoorbeeld over de manier waarop universiteiten hun aio-plannen opstelden. Maar ook toen al gaf geen enkele universiteit ons geld, als men niet zelf mocht bepalen wat er met dat geld gebeurde. Geleidelijk trokken de universiteiten de bevoegdheden weer helemaal naar zich toe en wat er nu gebeurt, kon je eigenlijk toen al zien aankomen."

Met 'wat er nu gebeurt' doelt Hecht op de twee weken geleden in dit blad beschreven vorming van lokale 'graduate schools'. Hoewel Utrecht landelijk voorop loopt, zijn ook andere universiteiten druk doende met het inrichten van een eigen organisatie voor het masteronderwijs en het promotietraject. In een recente notitie concludeert directeur Martin Everaert van de landelijke onderzoekschool Taalwetenschappen dan ook dat het begrip onderzoekschool zonder het met zoveel woorden te zeggen wordt vervangen door de 'graduate school'.

Van de weeromstuit lijkt de ECOS de hakken nu in het zand te zetten en steeds strengere eisen te stellen aan de autonomie van de onderzoekscholen. Voor de vaak lokaal georganiseerde scholen in de bèta-medische hoek, die veelal samenvallen met universitaire onderzoeksinstituten, is dat geen punt. Voor de landelijke samenwerkingsverbanden die kenmerkend zijn voor de alfa-gamma sector, heeft die houding echter grote gevolgen. Dat blijkt, want na Logica hebben inmiddels ook de landelijke scholen Ethiek en Nethur (stadsgeografie) van de ECOS nul op het rekest gekregen.

In alle gevallen wordt de scholen een gebrek aan centrale sturing verweten. Merkwaardig, vindt Nethur-directeur Henk Ottens, want in zijn school is in vergelijking met vijf jaar geleden vrijwel niets veranderd. "Wij hebben van meet af aan gekozen voor een federatief model met veel zeggenschap voor de afzonderlijke instituten. Vijf jaar geleden maakte de ECOS daar geen woord aan vuil, terwijl het nu opeens wordt aangevoerd als reden om ons niet te hererkennen. Kennelijk trekt men de touwtjes strakker aan." Ook Hecht heeft de indruk dat de erkenningscommissie strenger wordt. "Volgend jaar moeten wij op voor hererkenning, maar ik kan nu al voorspellen dat wij die met de huidige criteria nooit zullen krijgen. Wat de ECOS nu van ons vraagt, heeft niets meer met de realiteit te maken."

Het lijkt op een achterhoedegevecht, want vrijwel alle betrokkenen verwachten een geruisloos einde van de onderzoekscholen. "Met zijn eisen overspeelt de ECOS zijn hand", vindt Visser, die tot nu toe geen problemen heeft gehad met het feit dat hij nu al een jaar niet meer 'erkend' is. "We waren een beetje bang dat wij daardoor iets minder goed beschermd zouden zijn, maar tot nu toe is daar niets van gebleken."

Ook Hecht is niet bang voor een eventueel leven 'na de onderzoekschool'. Wel hoopt hij dat de meerwaarde van de scholen in de nieuwe constellatie bewaard zal blijven. "De universiteiten mikken nu onder politieke druk heel sterk op lokale profilering, maar voor relatief kleine groepen zoals de onze, is het van groot belang dat wij kunnen blijven samenwerken met collega's aan andere universiteiten. Ik hoop dan ook dat de colleges van bestuur onze landelijke samenwerking willen blijven faciliteren, ook zonder hererkenning door de ECOS. Het ergste zou zijn, als ze zouden zeggen: ga maar in je eentje door. Dat zou voor ons echt de dood in de pot zijn."

Peter van der Vliet, hoogleraar fysiologische chemie aan de UU en vice-president van de KNAW: "Het algemene oordeel, ook van de vele buitenlandse deskundigen die de onderzoekscholen de afgelopen jaren hebben beoordeeld, is dat het systeem zeer succesvol is, maar dat de universiteitsbesturen de scholen nooit voldoende autonomie en geld hebben gegeven. Als er nu gezegd wordt dat de ECOS te strenge eisen stelt, vind ik dat vreemd, want de ECOS werkt volgens een protocol dat gezamenlijk met de universiteiten is opgesteld en twee jaar geleden nog met hun instemming is herzien. Het punt is dat de universiteiten - typisch Nederlands - altijd zelf een vinger in de pap hebben willen houden en in dat licht is het niet vreemd dat zij nu eigen graduate schools in het leven roepen. Dat zal inderdaad gaan leiden tot een uitholling van het systeem van onderzoekscholen, maar op zich hoeft dat geen probleem te zijn. Als de graduate schools maar zorgen voor goede aio-opleidingen en als de landelijke samenwerking maar niet wordt belemmerd, dan kan het KNAW-bestuur ook heel goed met de nieuwe situatie leven."

Operatie Paard

1 In de stal verdooft Thijs van Loon, specialist in opleiding anesthesiologie, het paard door middel van medicatie via een bloedvat.

2 De patiënt wordt door de kliniekassistent Henk Westhof naar de operatiezaal gebracht.

3/4 Het paard wordt naast de operatietafel geplaatst. Het krijgt de banden om waarmee het op de operatietafel gelegd kan worden.

5 Het paard wordt in de juist houding voor de operatie gepositioneerd

6 Henk scheert het been.

7 Specialist chirurgie Brigitte Cornelissen wordt geholpen met haar operatiejas

8 De arthroscoop voor de kijkoperatie is in de sesamschede in het onderbeen geplaatst.

9/10 Brigitte en haar assistent Gerald van den Top, specialist chirurgie in opleiding, bekijken de sesamschede via de monitor. Zij worden weer in de gaten gehouden door universitair hoofddocent dr. Astrid Rijkenhuizen.

11 Brigitte maakt aanstalten om de pees door te snijden en losse fibrillen te verwijderen.

12 De wonden worden gehecht.

13 De hechtingen worden beschermd door verband.

14 De patiënt wordt naar de recoverybox gebracht

15 Thijs en Henk begeleiden het paard tijdens de recovery.

16 Het paard is goed wakker geworden. Henk houdt het paard in balans.

'Het veld is te lang en het doel is te klein'

Geo-wetenschappers winnen universitaire sportdag

Vijf sporten stonden er oorspronkelijk op het programma. Voetbal, volleybal, klaverjassen, darts en squash. De laatste twee verdwenen van het programma wegens gebrek aan belangstelling. Maar in de andere sporten werd vol hartstocht gestreden om de intercollegiale wisselbeker die al een paar jaar in het trotse bezit was van de faculteit Diergeneeskunde.

Die diergeneeskundigen moesten dit jaar genoegen nemen met de tweede plaats. De wisselbeker is het komende jaar te bewonderen in de prijzenkast van geo-wetenschappen. Zij wonnen het onderdeel klaverjassen en hadden teams afgevaardigd naar alle onderdelen zodat ze veel punten scoorden.

In het voetbaltoernooi werden de geo-wetenschappers derde. Ze moesten de eer laten aan Katalyse Sterren van Scheikunde. Veertien teams deden mee aan dat voetbaltoernooi. Ze speelden moordende spelletjes vijf tegen vijf op eenderde van een voetbalveld, met hockeydoelen en zaalvoetbalregels.

Hoewel het een personeelsdag was, bleek het studentikoze karakter van de deelnemers niet verloren te zijn gegaan. Zo vaardigde Scheikunde 'Smashing Membranes' af en Informatica de 'Doorbyters'. Veel deelnemers zijn hun studententijd ook nog niet heel lang ontgroeid. Het is vandaag niet zo dat de hoogleraar en de receptionist na al die jaren zwijgend langs elkaar heen te hebben gelopen elkaar op het voetbalveld eindelijk eens tegen het lijf lopen. De voetbalvelden worden voornamelijk bevolkt door late twintigers en jonge dertigers.

Zoals de spelers van Give-up, de informaticamedewerkers van de GIVE-master. De spelers zijn op een uitzondering na assistent in opleiding. Hun weinig goeds voorspellende naam danken ze aan een grap van degene die het team heeft ingeschreven. Ze zijn erg herkenbaar aan hun gele shirts en ze hebben ook de voetbalkwaliteiten om een gele trui te dragen. Deze jonge wetenschappers die zich specialiseren in computergames, blijken ook in een traditioneel spelletje op het veld aardig thuis.

Zoals het echte wetenschappers betaamt, is er ook over dit spel goed nagedacht. Ze spelen een systeem dat is verzonnen en wordt gehandhaafd door de uitzondering: de coach, libero, topscorer, aanvoerder en goeroe Geert-Jan Gieseman, een veertiger en wetenschappelijk programmeur. Het systeem klopt, maar het veld is te lang vindt Jur van den Berg. Het komende jaar zal hij door zijn collega's vast wel herinnerd worden aan de vier kansen die hij voor open doel miste. "Maar het doel is dan ook te klein."

Dat laatste klopt, maar dat is niet de enige reden dat Give-up de finale niet haalt. Het team mist onwaarschijnlijk veel kansen. Eenmaal voor doel veranderen de exacte wetenschappers in trillende rietjes. De meeste teams die veel minder goed kunnen voetballen, zijn voor het goal koelbloediger. redden zich aardig met een verdedigende instelling en een grote keeper.

Af en toe is de grote roerganger Gieseman, jarenlang ster in het Utrechtse amateurvoetbal, het gepriegel zat. Wanneer hij inschuift zoals Danny Blind in zijn beste jaren, is een doelpunt vaak het gevolg. Zijn teamgenoten doen hun best, maar hun vizier staat vaak niet op scherp. Het is toch heel anders om een levende keeper voor je te hebben in plaats van een virtuele.

Keeper Esther Moet van Give-up is één van de weinige vrouwelijke deelnemers. Ze doet voor de tweede keer mee aan de universitaire sportdag als keepster. Vroeger toen ze met haar broers voetbalde was ze ook altijd de keep. Dat blijkt een uitstekende opleiding geweest, want ze presteert boven gemiddeld. Alleen in de laatste wedstrijd om de vijfde en zesde plaats, wordt ze verrast door een briljant lobje vanaf de middenlijn. Ze stond net iets te ver voor haar doel.

Op dat moment is die hele kleine finale eigenlijk al beslist. Ondanks die fraaie lob, wint Give-up. Het andere team van Informatica de Doorbyters wordt zelfs vierde. De Give-upp' ers zien dat met gemengde gevoelens aan. Ze hebben hun collega's wel aangemoedigd en het is best leuk wanneer je faculteitsgenoten winnen, maar het is ook weer niet de bedoeling dat ze al te hoog eindigen.

Psycholoog Karremans on Mission

"Weet je dat zeker, Eric, dat je je het woord 'slaap' herinnert? Ik denk dat je je vergist, want dat woord kwam niet voor in de lijst die ik zojuist heb voorgelezen." Terwijl de andere deelnemers geïnteresseerd toekijken, zoomt de camera in op Eric die verbaasd naar Johan Karremans staart. Hij dacht toch zeker te weten dat het woord 'slaap' genoemd was, maar als de Utrechtse psycholoog zegt dat het niet zo is, dan heeft hij zich kennelijk vergist.

Hoe onbetrouwbaar is ons geheugen? Dat was één van de vragen die de afgelopen weken in Mirror Mission aan bod kwamen. Karremans raakte bij het programma betrokken via zijn promotor Paul van Lange. "Het leek me heel interessant om mijn vak aan het grote publiek te verkopen", onderbouwt hij zijn beslissing om mee te gaan werken. "Er zijn veel programma's over het menselijk gedrag op televisie geweest, maar die waren allemaal enorm populair. Het leek mij een uitdaging om daar nu een stukje wetenschap aan toe te voegen."

Om te zorgen voor een geschikte groep deelnemers werd in de werving niet vermeld dat er sprake was van een televisieprogramma, vertelt Karremans. "Er werden vrijwilligers gevraagd voor deelname aan wetenschappelijk onderzoek. Pas aan de mensen die reageerden, vertelden we dat het om een televisieprogramma ging. Een deel bedankte daarop voor de eer en uit de overblijvers is toen een representatieve groep deelnemers geselecteerd."

De 'proefkonijnen' bleven achttien dagen lang in het oude Big Brother huis in België. In de achtertuin van het huis stond 'een grote witte doos', waarin Karremans en Van Lange hun experimenten uitvoerden. De Utrechtse psycholoog benadrukt dat het programma bedoeld is om te demonstreren hoe menselijk gedrag werkt. "Er is dus geen sprake van nieuw onderzoek. Alles wat wij in het programma doen, is al in de literatuur beschreven. Toch werden alle experimenten van tevoren doorgenomen met een ethische commissie, omdat wij op dat vlak geen enkel risico wilden lopen."

Naast de losse experimenten bevat het programma één groot doorlopend experiment dat is bedoeld om te laten zien hoe groepsvorming werkt. Voor dat doel werden de deelnemers verdeeld over een rode en blauwe groep, waarvan de ene een aantal privileges kreeg, zoals warm douchen. Door de serie van zeven programma's heen wordt gekeken hoe het groepsproces zich in de twee groepen ontwikkelt, en met name ten aanzien daarvan was het lastig om de ethische grenzen in het oog te houden, zegt Karremans. "Soms gingen die tv-mensen verder dan wij wilden. Aan de ene kant kon ik me dat wel voorstellen, want ik merkte dat ik zelf ook steeds meer aan de kijkcijfers ging denken. Maar wij hadden natuurlijk ook onze professionele normen. Gelukkig was de sfeer zo dat wij redelijk wat invloed hadden en dat wij experimenten, die echt te ver gingen, konden tegenhouden."

Ook al vond Karremans het een unieke ervaring om mee te werken aan het televisieprogramma, hij peinst niet over een televisiecarrière. "Het heeft heel veel tijd gekost", herinnert hij zich. "En het was ook wel hard werken. Soms moesten er ter plekke in Brussel nog dingen worden bedacht. Sommige experimenten zijn bijvoorbeeld in een laboratorium heel interessant, maar komen niet goed over op televisie." Wat volgens de onderzoeker op televisie misschien makkelijk lijkt, zijn de gesproken commentaren bij het programma. "Maar dat is moeilijker dan ik dacht. Met een stukje tekst van drie minuten ben ik soms wel een uur bezig."

Al met al is Karremans enthousiast over het resultaat. "In het programma zit meer informatie dan in de gemiddelde realityshow. Mensen kunnen hier echt wat van leren." De psycholoog heeft al gehoord dat delen van het programma op middelbare scholen worden gebruikt bij maatschappijleer en ook zelf is hij van plan om bepaalde scènes in zijn colleges te gaan gebruiken. "Ik denk dat het programma daar heel geschikt voor is. Mirror Mission is een pionier op het gebied van de combinatie van amusement en wetenschap."

Er zijn nog drie afleveringen te zien van Mirror Mission, op maandagavond vanaf 21.30 uur op Nederland 2.

'Ik had nog vet veel lucht over'

Studenten doen onderzoek naar schadelijkheid snelweglucht

"Kijk, daar hebben we de blaaskindjes. Jongens, nou gaat het gebeuren." Terwijl twaalf leerlingen van groep drie van de Rietveldschool zich verlegen opstellen rondom de onderzoekstafel, draait Jim zich een tafeltje verder met veel branie om naar zijn vriendjes uit groep acht. Eerder die ochtend hebben de jongens met stijgende verbazing zitten kijken hoe Haitske en Willeke hun apparatuur installeerden. Vooral van de mysterieuze kartonnen dozen die de twee studentes bij zich hebben, gaat een grote aantrekkingskracht uit. "Wat zit daarin, juf?" Als Willeke uitlegt dat Haitske en zij naar Badhoevedorp zijn gekomen om luchtmonsters te nemen, is Jim volledig verbluft. "Zit er lucht in die dozen?" Maar de studente biomedische wetenschappen helpt hem snel uit de droom. "Nee joh, dit zijn dozen met mondstukjes en ballonnetjes. De kinderen van groep drie moeten straks door zo'n mondstukje ballonnetjes opblazen en dan nemen wij die mee naar Utrecht om te kijken hoeveel er van een bepaald stofje in hun adem zit."

De studentes zijn er in opdracht van twee verenigingen van omwonenden van een snelweg die vorig jaar de Utrechtse biologiewinkel inschakelden. De verenigingen willen weten wat de gevolgen zijn van het inademen van uitlaatgassen voor de gezondheid van kinderen die in de buurt van een snelweg naar school gaan. Een tweede vraag is of de intensiteit en de samenstelling van het verkeer daarbij een rol speelt. De wetenschapswinkel schakelde het IRAS in. In oktober begonnen de Utrechtse biologiestudente Haitske Graveland en de Nijmeegse studente biomedische wetenschappen Willeke Rensen aan de voorbereidingen, die hen uiteindelijk naar negen verschillende scholen langs snelwegen brengt zoals hier in Badhoevedorp.

Als de groep drie'ers zich rond de tafel hebben opgesteld, legt Haitske uit wat er van ze verwacht wordt. "We gaan vandaag ballonnetjes opblazen. Eerst moet je een keer goed inademen en dan moet je rustig blazen tot je ballonnetje vol is." Als de studentes de eerste mondstukken aan het apparaat bevestigen, staan de kinderen nog stil toe te kijken. Maar naarmate duidelijker wordt dat het blazen maar een fluitje van een cent is, worden vooral de jongens luidruchtiger. "Mag ik ook heel hard blazen?", vraagt Julian. Haitske is onverbiddelijk. "Als je hard blaast, moet je halverwege ademhalen en dat willen we niet, want we willen alleen de lucht meten die in je longen zit."

Naomi is stilletjes naast Willeke gaan zitten en buigt zich geconcentreerd naar het nieuw aangebrachte mondstuk. "Blazen, blazen, blazen", moedigt de studente het kleine meisje aan, en voordat Naomi goed en wel beseft wat er gebeurt, is de ballon al afgesloten en in een Albert Heijntas gegooid. "Dat viel mee, hè?" lacht Willeke. Tegenover haar heeft ook Julian zijn bijdrage aan de wetenschap geleverd. "Ik had nog vet veel lucht over", roept hij.

Aan het eind van de ochtend hebben de twee studentes een doos vol ballonnen verzameld, waarvan de inhoud nog diezelfde middag in het Wentgebouw in De Uithof wordt geanalyseerd. Doel is het vaststellen van de hoeveelheid stikstofoxide (NO) in de adem van de kinderen: het menselijk afweersysteem maakt extra NO aan als er sprake is van ontstekingen in de luchtwegen. Mensen met luchtwegaandoeningen ademen dus relatief meer stikstofoxide uit. "Wat we in feite doen, is op een indirecte manier vaststellen of er bij kinderen, die dichtbij een snelweg naar school gaan, sprake is van een verhoogde kans op ontsteking van de luchtwegen", leggen de twee studentes uit. "We hebben ze bovendien vragenlijsten laten invullen, dus we kunnen ook nog relaties leggen met bijvoorbeeld hun allergie en de rookgewoonten van hun ouders."

Dat is de epidemiologische kant van het onderzoek, waarvoor Haitske eerstverantwoordelijk is. Willeke heeft de toxicologische kant onder haar hoede. Op drie van de bezochte scholen heeft zij apparatuur geplaatst die zo is afgesteld, dat alleen de stofdeeltjes met een doorsnee van minder dan 2,5 micrometer, die het diepst in de longen doordringen, worden opvangen. Dat stof wordt in het laboratorium in verschillende concentraties aan macrofagen toegevoegd. Deze 'grote eters' uit het afweersysteem hebben tot taak om schadelijke stoffen in het lichaam onschadelijk te maken, en het enthousiasme, waarmee ze straks het door Willeke verzamelde stof te lijf gaan, vormt dus een maat voor de schadelijkheid ervan.

"In feite is ook dit een manier om erachter te komen wat fijn stof in het lichaam teweeg brengt", zegt Willeke. "Het verschil is dat we in mijn project proberen vast te stellen hoe toxisch fijn stof in zijn algemeenheid is, terwijl het project van Haitske de vraag moet beantwoorden wat het effect ervan is op de gezondheid van omwonenden van een snelweg."

In totaal bezoeken de twee studentes dit voorjaar negen basisscholen op minder dan 400 meter afstand van een snelweg. Net als de andere scholen is ook in Badhoevedorp de bereidheid om mee te doen groot. Adjunct-directeur Carola Siebelink van de Rietveldschool is niet verbaasd, want het dorp heeft actief gelobbyd voor het omleggen van de A9. "De overlast van de snelweg leeft hier echt. Het is vooral de herrie, die mensen dwars zit, maar de vervuiling is zeker ook een reden tot zorg."

Vinden de kinderen de lucht in Badhoevedorp zelf ook zo vies? "Zeker weten", zegt Niels. "In Friesland ruikt het veel lekkerder dan hier." Saskia knikt: "Op mijn oude school waren de kinderen veel minder vaak ziek. Hier lopen er altijd wel rond met snotneuzen en zo."

Als alle kinderen hebben geblazen, mogen ze hun mondstukje houden en krijgen ze een liga.. "Jammer dat ik niet ook de ballon mag houden", zucht Julian, maar dat kan niet, legt Haitske op besliste toon uit. "Anders kunnen wij toch niet onderzoeken hoe vies de lucht hier is?" Julian knikt. En ach, het blazen van de ballonnen zelf was ook heel leuk. "Het was helemaal niet moeilijk", zegt hij met een ernstig gezicht. "Ik zou het best nog een keer willen doen."

Vieze lucht

Het Institute for Risk Assessment Science doet al lange tijd onderzoek naar de invloed van luchtverontreiniging op de gezondheid. "Sinds een jaar of tien concentreren het IRAS zich op door het verkeer geproduceerd fijn stof, omdat steeds duidelijker wordt dat met name uitlaatgassen van vrachtwagens en bussen relatief grote gezondheidsrisico's met zich meebrengen. We zijn tien jaar geleden op verzoek van de provincie Zuid-Holland begonnen met een onderzoek naar de gezondheidssituatie van mensen die vlakbij snelwegen in de randstad wonen", zegt hoogleraar milieu-epidemiologie Bert Brunekreef van het instituut. "We hebben daarna op dezelfde plaatsen stof uit de lucht gehaald en op toxiciteit onderzocht. Dat onderzoek bevestigde dat stof in een omgeving met veel vrachtverkeer een uitermate hoge toxiciteit heeft en dat de schadelijkheid bovendien sterk correleerde met wat we in de gezondheidsstudie hadden gevonden. Het huidige onderzoek is vooral bedoeld om meer in detail te weten te komen wat de effecten op de gezondheid zijn van door verkeer uitgestoten roet en fijn stof."

Brunekreef staat ambivalent tegenover de noodkreten over ons snel vervuilende milieu. "Toen ik 25 jaar geleden met dit vak begon, dachten we dat er zoveel was gedaan aan de bestrijding van luchtverontreiniging dat we ons geen grote zorgen hoefden te maken over de volksgezondheid. Nu verschijnen er fraaie plaatjes in de krant die suggereren dat een aantal industriële centra in de wereld min of meer ten dode is opgeschreven. Maar het gekke is dat uit meetgegevens blijkt dat de lucht in sommige van die gebieden zoals in Nederland, de afgelopen 25 jaar aanmerkelijk schoner is geworden."

Wat Brunekreef betreft, nemen we kaartjes die suggereren dat Nederland sterk vervuild is, met een flinke korrel zout. "We hebben natuurlijk nog een fors probleem op te lossen, maar als je kijkt naar zaken als kindersterfte en levensduurverwachting - maten waarmee we de volksgezondheid meten - dan zitten we in het industriële westen zo slecht nog niet."

Maar dat wil niet zeggen dat we niets meer hoeven te doen, vindt Brunekreef, die zich ergert aan de laffe opstelling van de Nederlandse overheid. "Vijftien jaar geleden waren we nog een gidsland op het gebied van milieu. Maar dat verandert snel, nu blijkt dat milieubeleid ons serieus geld gaat kosten. In plaats van het voortouw te nemen, dringt de Nederlandse regering in Brussel aan op uitstel van hoogst noodzakelijke regelgeving, omdat we nog niet genoeg zouden weten. Dat is echt een gelegenheidsargument, want er is geen onderwerp waarnaar de laatste vijftien jaar zoveel onderzoek is gedaan als naar luchtverontreiniging. Als je nu gaat roepen: we weten nog niet genoeg, dan weet je nooit genoeg."

'Dit is de Rembrandt van de tropische kas'

Ochtend in de Botanische Tuinen

8.00 uur De koffieruimte van de tuinmannen en tuinvrouw van de Botanische Tuinen. Het is er stil, de mannen lezen Spits of Utrechts Nieuwsblad, drinken koffie. Stoere kerels, stevige handen, grote schoenen. De frêle vrouw studeert Russisch. "Wij willen wel meer vrouwen hoor", zegt één van de mannen. "Maar de vrouwen willen niet." Is het werk te zwaar? "Welnee" zegt Dagmar Klinge, die hier al 33 jaar werkt. "Er is voldoende te doen voor een vrouw: zaaien, verspenen, verzorgen. Ik doe de orchideeën." Ze buigt zich nog even over haar boek. Maar de zon schijnt, de tuinen wachten. Het werk begint.

8.30 uur Groene overall, schop in z'n handen. Wim Jansen staat bovenop een knaloranje wagentje vol compost. "Het leukste van mijn werk? Contact met de bezoekers." Hij lacht en gooit grote scheppen gladde, donkere compost op de aarde rond de planten."Als je hier werkt is het handig als je net zoveel van mensen houdt als van planten. Mensen vragen van alles. Helemaal niet vervelend, juist leuk. Ze waarderen mijn werk en laten dat merken. Ik vind fysiek werk lekker. Buiten werken, meegroeien met de seizoenen. In de lente als de zon schijnt, in de winter bij een paar graden vorst bomen zagen om warm te worden."

9.00 uur Vanuit een cirkelvormig centrum waaieren elegante lijnen uit volgens het systeem van de Amerikaanse botanicus Cronquist. "Zelf ontworpen en aangelegd", zegt Ton Werensteijn met gepaste trots. Dit is de systeemtuin waar biologiestudenten en andere geïnteresseerden kunnen zien hoe plantenfamilies zich ontwikkelen. "We doen alles zelf, ook het winnen van zaad. Eén à twee keer per week tippel ik door de tuin om te zien hoe alles erbij staat", zegt Werensteijn. Hij is één van de veertien hoveniers van de Botanische Tuin. Net als de meeste van zijn collega's werkt hij er meer dan dertig jaar. Hij knipoogt naar de zon: "Ik heb veel binnen gezeten de laatste tijd, zaailijsten in orde maken, machines nalopen. Dit is beter. Ik kom helemaal bij." Hij laat het zelfgebouwde kasje zien - "vroeger veel met Lego gespeeld" - waarin de vleesetende planten groeien. "Vorige week schoongemaakt. Er zat een laag pissebedden in de 'bekers' (Sarracenia, een bekervormige plant met naar beneden groeiende haartjes, DG). De harde schalen van de pissebedden lossen niet op door de plantenenzymen, alleen de zachte binnenkant van de dieren wordt verteerd." Het verfomfaaide plantje van nog geen tien centimeter oogt heel onschuldig.

"De aankleding van de tuin is belangrijk", zegt Ton. "Mensen waarderen het als het er leuk uitziet. We doen veel aan onderhoud, wieden, aanbinden. Maar ook aan etikettering, documentatie. Deze systeemtuin is qua opbouw de beste van Europa, de verbinding tussen bepaalde groepen planten is hier heel goed te volgen."

9.30 uur Op een helling langs de fortgracht is Roel Vonk oude plantenresten aan het wegsnoeien na de winter. Vinken en tjiftjaffen voeren het hoogste woord. Op de achtergrond dreunt de snelweg. Onder een Servische spar zit vredig een eend te broeden. Vonk: "We zien de jongen nooit groot worden. Na een paar weken zijn ze opgegeten door de vissen." Hij schoffelt wat groen weg: "De teunisbloemen laat ik een beetje doorwandelen, die krijg ik niet allemaal weg en ze staan leuk", zegt hij terwijl hij armenvol materiaal in een kruiwagen gooit. De mooiste plant van de rotstuin? "Die bestaat niet. Alles is mooi. Bijzonder is de aardorchidee, die bloeit straks in mei. Echt een klapper om te zien." Hij grinnikt: "Ach, een onkruid als Oxalis is ook mooi. Hij heeft alleen ook een paar mindere eigenschappen". Hij rekt zich uit: "Koffietijd".

Van oudsher zijn botanische tuinen bedoeld voor universitair onderzoek en onderwijs. De eerste botanische tuin van de Utrechtse Universiteit werd in 1639 aangelegd op het vestingbolwerk Sonnenborgh. Geneesheren in spe deden er kennis op over planten met een medicinale werking. Pas in de negentiende eeuw werden botanische tuinen verzamelplaatsen van exotische en 'rare' planten. Nu volgen biologiestudenten hier verschillende modules, zoals de, internationaal hoogaangeschreven, cursus Neo-tropische flora en worden planten uit de Tuinen gebruikt bij practica. Ook studenten van de Hogeschool Utrecht en van agrarische opleidingen zijn hier regelmatig te vinden. Belangrijk is de band met het publiek: kweek- en zaaiweekeinden, orchideeëntentoonstellingen, kinderspeurtochten, avondrondleidingen. Maar bovenal zijn de Botanische Tuinen een genenbank van zaden en planten die regelrecht uit de natuur komen en soms bijna of helemaal zijn uitgestorven.

10.30 uur Eén van de bijna uitgestorven planten, de Primula allioni, staat in de rotstuin, waar bijna tweeduizend planten uit droge en bergachtige gebieden staan. Het is een bijzonder plantje dat alleen voorkomt in een klein gebied in de Franse Alpes-Maritimes. Aardig om te zien, uitbundig donkerroze bloeiend, maar waarom zo bijzonder? Gerard van Buiten: "Dit plantje is ongelofelijk zeldzaam. In het wild is het voortbestaan door het kleine groeigebied onzeker." De nietsvermoedende bezoeker ziet niet één-twee-drie een meesterwerk, Van Buiten legt uit dat hier een belangrijke functie voor de Tuinen ligt: "In een museum heb je ook uitleg nodig."

"Even kijken welke zaden er vandaag gekiemd zijn", zegt hij in de kiemkas en zet voorzichtig vijf potjes met minuscuul groene sprietjes apart. De potjes dragen labeltjes met codes. Code cc 4840, de Saussurea gossypihora, is verwant aan onze korenbloem en groeit in de Himalaya in de sneeuw, boven de 4000 meter. De Botanische Tuinen hebben hem gekregen van een plantenexpeditie van de Britse plantenjager Chris Chadwell, met wie de Tuinen een overeenkomst hebben. Niet alles komt op zo'n romantische manier naar Utrecht. Gerard: "Het meeste komt via onze afdeling collectiebeheer binnen maar soms bel ik een collega als ik een bepaalde plant snel wil hebben. We werken veel samen met buitenlandse botanische tuinen, in Duitsland bijvoorbeeld. Uitwisselen gaat natuurlijk sneller wanneer je samen aan de Bratwurst en het bier hebt gezeten. Bij de officiële route ligt zo'n aanvraag wekenlang op een bureau."

11.00 uur In het oude fort staan kruiwagens, schoffels, spades, hakjes. Alles hangt en ligt netjes gesorteerd. Er staat ook een computer. Alles, van plantennaam tot vindplaats tot kiemdatum, gaat in een database. Andere botanische tuinen kunnen daar gebruik van maken. Net als dierentuinen met hun dieren, wisselen tuinen wereldwijd zaden en planten uit. Van Buiten: "We maken afspraken met andere tuinen wie wat doet. Het is gespecialiseerd werk. Utrecht heeft specifieke collecties zoals bijvoorbeeld een grote collectie Sedums waar ruim dertig jaar onderzoek naar is gedaan."

11.30 uur "Dit is de Rembrandt van de tropische kas." Gerko Sijbolts wijst naar een onooglijk plantje met vettige blaadjes van een centimeter of vijftien. "Monocostus uniflorus, bijna uitgestorven in zijn natuurlijke omgeving in Costa Rica. Via Utrecht over allerlei botanische tuinen verspreid om het verspreidingsgebied zo groot mogelijk te maken."

Het plantje staat in een aparte, kleine kas, samen met andere zeldzaamheden. De grote kas, ruim negen meter hoog, is vochtig warm, ruikt kruidig. Zuid-Amerika in het klein: colabomen, slingerplanten, een cacaoboom met eetbare vrucht, een bananenboom met roodgroene stam waar eens per jaar bananen aan komen. "De vruchten zijn veel zoeter dan die uit de winkel, ze rijpen hier aan de boom. Kijk, de stam bestaat voor zeventig procent uit vocht", zegt Sijbolts. Hij peutert een stukje van de honingraatachtige, poreuze stam en wringt het water er uit.

Hij vertelt over de Japanse bamboe: "Deze werd in de oorlog door Japanners gebruikt om mensen tot een bekentenis te dwingen. Ze bonden ze bovenop de stammetjes die 50 à 100 centimeter per dag groeien. Als iemand niet wilde praten groeiden de messcherpe bamboescheuten dwars door hem heen." Sijbolts maakt binnenkort gebruik van de regeling voor vervroegd pensioen, maar: "als ik opnieuw geboren word, wil ik weer in de botanische tuinen werken." Een aparte kas boordevol Cycas palmboompjes, zeker vierhonderd stuks, oogt droevig. Sijbolts: "Veel van wat op Schiphol illegaal het land binnenkomt, gaat naar ons. Hele zeecontainers vol soms. Wij verdelen ze over verschillende botanische tuinen, een deel gaat naar Burgers Bush."

12.00 uur "Een aantal van ons is uitgenodigd vervroegd uit te treden", zegt Wiert Nieuman, opperhovenier en hortulanus van de Botanische Tuinen. "Die werken hier allemaal bijna hun hele leven al, dus er gaat nogal wat kennis met ze mee. Vervangen mag voorlopig niet in verband met de reorganisatie, maar we laten ons niet gek maken. We stoten werk af waar dat kan en timmeren ondertussen aan de weg. We hebben een museumfunctie, onze schatten moeten getoond worden. Nee, Uithofgebruikers hebben ons nog niet massaal ontdekt. Universiteitsmedewerkers mogen hier met hun xs-pas gratis naar binnen. Lekker in de lunchpauze of even tussendoor. Vooral nu, april mei, is een mooie tijd voor een bezoek."

12.30 uur Lunchtijd. De mannen en vrouw druppelen de koffieruimte binnen, eten zelf meegebrachte boterhammen, drinken koffie, plagen elkaar. Tijd om op adem te komen. Straks wacht weer het werk.

Bij haar overwin je dan ook meteen je tegenzin

Xander Bronkhorst

"Ik weet nog goed dat we met een aantal studenten op zo'n lome warme dag op het grasveld lagen en Astrid ons naar binnen kwam halen voor een college." De kleine herinnering is voor Elvira de Lange - vierdejaars student en als bestuurslid van studievereniging UBV verantwoordelijk voor de voordracht van Freriksen - een bewijs dat de titel 'docent van het jaar' ten volle verdiend is. "Andere docenten zouden misschien denken 'ze zoeken het maar uit', Astrid niet. En bij haar overwin je dan ook meteen je tegenzin."

We zijn voor het interview uitgeweken naar de UBV-kamer, de huiskamer van de biologiestudenten.Tessa Quax, eerstejaars studente, zit naast Elvira op een van de afgeleefde banken in de zithoek. Ook zij roemt de betrokkenheid van Freriksen. "Het meest opvallende van Astrid vond ik dat ze heel snel onze namen kende. Op de middelbare school was ik gewend dat iedereen elkaar kende, wanneer je hier op de universiteit komt heb je even het gevoel met de meute mee te moeten lopen. Dan is het goed dat een docent laat merken dat ze weet wie je bent."

Het opvragen van 'smoelenlijsten' is zo'n beetje het eerste dat Astrid Freriksen voor aanvang van een nieuwe cursus doet, zo legt ze uit. "Dat is misschien een tik van me, maar ik vind het echt belangrijk, ook bij de vakken die ik bij biomedische wetenschappen of het University College geef. Ik ben ervan overtuigd dat studenten zich meer welkom voelen en sneller met vragen of opmerkingen naar me toe zullen komen, als ik ze bij naam ken. Voor mezelf is het ook prettig dat ik een gezicht voor me zie als ik een mailtje of een telefoontje krijg van een student."

In het verleden lieten collega's wel eens doorschemeren dat ze de intimiteit die Freriksen met haar studenten cre◊ert te ver vinden gaan. "Dat zou ten koste gaan van het respect dat studenten voor me hebben. Maar als ik respect zou moeten verdienen door me afstandelijk op te stellen, dan is er toch iets mis denk ik."

Bovendien is het niet zo dat ze met studenten de kroeg induikt. "Al ben ik wel eens naar het UBV-toneel geweest." Schaterend: "Daar kwamen meteen roddels van omdat ik bij Wim (Dictus, collega-biologiedocent en Freriksens voorganger als universitair docent van het jaar, XB) achter op de motor zat toen ik kwam aanrijden."

Energiek en aanstekelijk enthousiast. Wie Freriksen ontmoet herkent onmiddellijk deze trefwoorden uit de voordracht van UBV. Tessa Quax: "Wanneer iemand voor de groep vol passie staat te doceren, dan stimuleert dat. Ik heb geen grote belangstelling voor zo^logie, het vak dat Astrid geeft, maar zij weet me er toch voor te interesseren."

Elvira noemt bovendien de gave van Freriksen de lesstof dichter bij de studenten te brengen door aansprekende voorbeelden en fotomateriaal te gebruiken. "Dan heb je meteen een beeld van mogelijke toepassingen." Tessa vult aan: "Een docent kan bij een verhaal over celbiologie studenten bij de les houden door bijvoorbeeld mogelijke defecten te noemen, maar hij kan ook twee of drie uur lang het collegedictaat afwerken. Ik bewonder docenten die wel moeite doen."

Freriksen: "De tijd dat een docent elk jaar hetzelfde stapeltje sheets afwerkt lijkt me voorbij. Ik ben altijd op zoek naar mogelijkheden de lesstof te verlevendigen. Bij een verhaal over kraakbeen laat ik piercings zien. Binnenkort moet ik de ouders van eerstejaars studenten een college geven, dan kom ik met plaatjes van bloedzuigers. Jakkes, denkt iedereen dan, tot je vertelt dat die beesten gebruikt kunnen worden om zwellingen en bloeduitstortingen na operaties te verminderen."

Op facultair niveau houdt Freriksen zich intensief bezig met onderwijsvernieuwing. Ze is voorzitter van de opleidingscommissie en bachelorco^rdinator. Bovendien houdt ze de integratie van het vaardighedenonderwijs in het curriculum in de gaten. Volgens Freriksen wordt de laatste jaren steeds meer aandacht besteed aan nieuwe werkvormen, zoals het geven van presentaties. Zelf is ze een groot voorstander van het aanbieden van een mix van werkvormen. "Vroeger had je bij ons alleen hoorcollege en practicum. Maar we weten dat de studiehuisgeneratie gewend is zelf dingen uit te zoeken. Daar moet je als docent aansluiting bij zoeken." Elvira de Lange: "Ik denk inderdaad niet dat studenten nog zitten te wachten op alleen maar kookboekpractica."

Maar Freriksen maakt wel een kanttekening. "Een docent moet voorkomen de rol van verteller en kennisoverdrager uit het oog te verliezen. Van opleidingen die alleen maar werken met probleemgestuurd onderwijs hoor je dat studenten af en toe verlangen naar een hoorcollege."

Tessa knikt instemmend. "Ik ben ook voor die afwisseling. Het is goed als studenten samen of in groepjes opdrachten doen, daar leer je veel van. Maar soms is het ook lekker gewoon te luisteren naar iemand die ergens veel van weet. Dan is het fijn dat er een autoriteit is die vertelt hoe het zit."

De invloed van het bachelor-masterstelsel op de manier van onderwijsgeven was bij biologie veel minder groot dan bij de grote studentrijke faculteiten, meent Freriksen. "Ik was altijd al gewend aan twintig contacturen per week. Als ik docenten van andere opleidingen hoor klagen over de acht uur die de bama-richtlijn voorschrijft denk ik so what."

Het nieuwe stelsel gaf volgens haar wel een goede impuls het onderwijsaanbod eens goed tegen het licht te houden. Maar nu hoopt ze dat er rust komt op het universitair onderwijsfront. Zeker ook gezien de tijd en moeite die de invoering kost van het nieuwe universitaire 4x10 weken-rooster en timeslot-model, dat cursussen bindt aan een vaste dag en tijd. "We zijn al jaren ballen in de lucht aan het gooien, terwijl we steeds weer nieuwe ballen erbij pakken. Laten we eens even afwachten hoe dit allemaal bevalt, voordat we weer iets nieuws beginnen. We stappen nu met zijn allen in een b"ta-federatie, voordat je het weet moeten we een life sciences-bachelor maken."

Zelfs eerstejaars studente Tessa heeft de voortgaande veranderingen aan den lijve ondervonden. "Ik ben al mijn hele leven onderwijsproefkonijn. Op de middelbare school en nu weer hier. Altijd gaan er dingen fout, dat zijn dan 'kinderziektes', maar voordat die er uit zijn moet het alweer anders."

Twee jaar geleden liep Freriksen door alle inspanningen op organisatorisch gebied op haar tandvlees. "Ik gaf college, maar mijn gedachten waren ergens anders." Te veel is te veel, constateerde ze, waarna ze een cursus afstootte. Nu past het doceren haar weer als een oude jas. "Het blijft leuk elke keer weer zo'n nieuwe groep studenten te leren kennen", aldus Freriksen die erkent geluk te hebben met haar vakgebied "dat voor alle studenten wel interessant is, mits ze er tegen kunnen om in dieren te snijden". Ook de relatieve kleinschaligheid van de faculteit en het feit dat iedereen elkaar kent maakt het doceren gemakkelijker.

Of Freriksen ook iets minder leuk vindt aan dat lesgeven? Na lang nadenken antwoordt ze. "Als je met een groep studenten te maken hebt, moet je soms erg rigide zijn. De tendens is dat studenten meer onderwijs op maat vragen. Ik ontvang steeds vaker mails van studenten die een verzoek indienen voor een vervangende opdracht of een extra tentamenkans. Wanneer je daarmee instemt is het risico groot dat de volgende dag tien anderen hetzelfde of net iets anders willen. In dat opzicht is doceren net opvoeden. Consequent zijn."