Achtergrond

Chillen in Wijk aan Zee

Evelien Peeters (21), vierdejaars geneeskunde:

"Grabs, one-eighties, vette jumps maken, daar gaat het bij het wakeboarden om. Wakeboarden is snowboarden op het water. Je kunt het achter een boot doen, maar ook op een baan aan een soort lier. Voor mij is het de perfecte ontspanning. Niets zo lekker dan in de zomer in de avondzon over het Veerse meer glijden, super.

"Ik ben drie jaar geleden via mijn vriend in het circuit terecht gekomen Jonge relaxte mensen. Daar voel ik me wel bij thuis. De meeste boarders weten van het leven te genieten en zitten niet vastgeroest aan allerlei regeltjes of gewoonten.

"'s Winters ben ik aan het snowboarden en 's zomers aan het wakeboarden. Dan zijn er ook overal wakeboardevents, Wakeland in Maurik bijvoorbeeld. Daar komt iedereen samen. Overdag zijn er wedstrijden en clinics, daarna een mooi feestje en uiteindelijk brak naar de camping.

"Als de gelegenheid zich voordoet zit ik op het water. Weg van de stress en de drukke maatschappij. Daar skip ik zo een college voor. Dat doe ik ook als ik goedkoop kan gaan snowboarden. Dan moet ik als ik terugkom maar even beter mijn best doen.

"Deze winter ga ik met een vriendin naar Curaçao. Eigenlijk om mijn co-schappen te lopen, maar dat is meer een mooie bijkomstigheid. Je kunt daar geweldig surfen. Daarna gaan we door naar Midden-Amerika, mooie surfplekjes spotten."

Jorrit Pinckaers (24), zevendejaar biologie, bijna klaar:

"Ik doe aan golfsurfen en snowboarden. Af en toe skate ik ook. De nieuwe parkeergarage bij de bieb is perfect voor de longboarden, de grotere en zwaardere planken waarmee je goed hard naar beneden gaat. Bij al die sporten zoek ik de grenzen op. Vrienden noemen me wel 'crash test dummie'. Ik weet dat het mis kan gaan, vooral bij het snowboarden, maar ik ga berekenend te werk. Blessures neem je dan voor lief. Geen kick zonder risico's en angst.

"Voordat ik naar Utrecht kwam, had ik nog nooit iets met boardsporten gedaan. Ik kom uit Valkenburg, wat wil je. Maar mijn kamer thuis hing wel vol met surfposters, het trok me dus wél aan. In Utrecht ben ik bij zeilvereniging Histos veel gaan windsurfen. En toen ik in hetzelfde jaar in de winter ging snowboarden liep het echt uit de hand. Ik ben nu werkelijk verslaafd, vooral aan het golfsurfen. Wanneer ik op internet zie dat de golven goed zijn, dan worden alle afspraken verzet en ben ik weg. Vaak naar Wijk aan Zee, soms naar Scheveningen.

"Een groot geluk was dat ik mijn eerste stage in San Diego kon lopen. Daar heerst werkelijk het Beach Boys-gevoel. Na het werk met zijn allen naar het strand, surfen tussen de dolfijnen en pelikanen. Supermooi."

"Ik kan me geen leven voorstellen zonder snowboarden en golfsurfen. Mijn grote angst is dat ik na mijn afstuderen veertig jaar in een lab moet zitten. Er moet actie en dynamiek in mijn leven zijn. Samen met een vriend wil ik onze website www.adrenalinesports.nl uitbouwen tot een echt bedrijfje dat events organiseert, artikelen verkoopt en dergelijke. Het is de enige mogelijkheid om deze sporten tot mijn tachtigste te blijven doen."

Marijn van der Hoogte (20), eerstejaars biologie:

"Omdat mijn vader in de Dominicaanse republiek woont, heb ik de afgelopen veertien jaar elke zomervakantie daar doorgebracht. Ik ben dan vaak aan het bodyboarden. Dan lig je op een klein board in de golven met flippers aan je voeten. En dan een mooie break uitzoeken om je trucjes te doen.

"Thuis zocht ik vaak vrienden op om een beetje te skaten en te chillen, op de woonboulevard in Zoetermeer bijvoorbeeld. Daar heb ik nu weinig tijd meer voor. Maar ik vind het nog steeds vet om er samen met wat vrienden op uit te gaan. Ik kan nu eenmaal geen plank zien zonder dat ik er wat mee wil.

"Sinds begin dit jaar woon ik in Utrecht. Bij de boardvereniging SPIN wil ik nu gaan golfsurfen. Ik vind het lekker om in het water bezig te zijn, maar in je eentje ga je niet zo snel aan zo'n sport beginnen. En ik wil weer gaan snowboarden. In Zoetermeer werkte ik bij Snowworld. Daar heb ik het mezelf geleerd. Echt op wintersport ben ik maar één keer geweest, supervet, maar een beetje duur om vaak te doen.

"Ik ben steeds op zoek naar nieuwe kicks. Bij het skaten wilde ik nieuwe trucjes leren. Bij Snowworld probeerde ik elke keer op een andere manier beneden te komen, op een sneeuwschep bijvoorbeeld. Of ik nam een board mee om verderop in de stad van een berg zand af te glijden.

"Dat je dan af en toe een keer op je plaat gaat, hoort erbij. Gewoon weer opnieuw beginnen. Als het lukt is het euforie. Maar ik ben zelf niet iemand die echt zieke trucs uithaalt. Als ehbo-er in Snowworld heb ik te veel botbreuken en andere enge dingen gezien."

Marjolein Bil (19), eerstejaars diergeneeskunde:

"Als ik niet kan sporten, dan sta ik de hele tijd te dansen. Die energie moet eruit. Ik roei bij Orca, ik doe aan wedstrijdzwemmen, ik speel waterpolo en af en toe loop ik hard of tennis ik met mijn moeder.

"Maar de alpinesporten hebben mijn hart gewonnen. 's Winters skiën en snowboarden en 's zomers bergen beklimmen. Ik ben, denk ik, in het verkeerde land geboren. Van de natuur kan ik echt genieten. Weet je dat je sneeuw kunt ruiken? En de sfeer eromheen ... 's Middags bij een hut even wat eten en drinken, dat is heerlijk.

"Ik ben blij hier in Utrecht bij SPIN wat gelijkgestemden te hebben gevonden. In Zaandam, waar ik vandaan kom, waren weinig mensen die net zo gek waren van snowboarden als ik.

Tot voor kort ging ik altijd met mijn ouders naar de wintersportgebieden. Twee jaar geleden heb ik in Kaprun in Oostenrijk de skilerarenopleiding gedaan.

"Nu wil ik ook leraar snowboarden worden. Het boarden is nu echt mijn passie, vooral het freestylen. Het springen over de schans, de trucjes, geweldig. Natuurlijk is het soms behoorlijk eng, maar als je eenmaal die sprong hebt gemaakt, krijg je een enorme adrenalinestoot. En dan ga je nog een keer.

"Bij elke vakantie denk ik 'yes ik mag weer naar de bergen'. In de winter nog meer dan in de zomer. Wanneer ik niet zou zijn ingeloot voor diergeneeskunde dan was ik zeker voor langere tijd naar Oostenrijk gegaan."

Vincent Balk (25), student milieu- en natuurwetenschappen:

"Het golfsurfen is voor mij één van die weinige dingen die ik echt nodig heb om gelukkig te zijn. Het klinkt misschien overdreven, maar de zee roept. Wanneer ik een paar mooie golven kan pakken, wordt de batterij weer helemaal opgeladen. Samen met je maten dobber je dan met een enorme glimlach rond. Als je geluk hebt, komt er ook nog een zeehond kijken.

"Surfen is op dit moment echt aan het hypen. Klaarblijkelijk hebben toch meer mensen het gevoel dat ze af en toe uit de ratrace moeten stappen, even de stress van zich af moeten laten vallen. Surfen kan daar echt bij helpen, maar je moet er natuurlijk ook wel de persoon voor zijn. Niet iedereen die nu het water ingaat, kan ik een geestverwant noemen. Sommige nieuwkomers lopen een beetje met hun board onder de arm een image op te houden, maar daar gaat het helemaal niet om.

"Het gekke is dat ik zelf het golfsurfen pas drie jaar geleden heb ontdekt, terwijl ik toch mijn hele leven in Bergen heb gewoond. Ik ben wel een waterratje, maar was vooral bezig met zwemmen. Beginnen met golfsurfen is altijd een struggle, je weet niets en je kunt niets. Maar als je dat aanklooien al leuk vindt, dan wordt het alleen maar leuker.

"Nu zijn mijn meeste vrienden surfers en de vrienden die niet surfen weten allemaal wat die sport voor mij betekent. Ik maak afspraken meestal onder voorbehoud en ook op mijn werk weten ze dat ze niet altijd op me kunnen rekenen. Als de surfomstandigheden goed zijn, dan wordt er gebeld en worden er plannen gemaakt. En dan zijn we zo op weg naar de kust of misschien naar Normandië. En dan alleen maar surfen, eten, surfen en slapen."

Spin

Nog geen jaar na de oprichting in maart telt de eerste Utrechtse boardsportvereniging SPIN al meer dan tachtig leden. De toeloop de afgelopen maanden was zo groot dat de vereniging voorlopig een ledenstop heeft ingesteld. De vereniging richt zich op snowboarden, wakeboarden, skateboarden en golfsurfen. SPIN organiseert onder meer snow- en surftrips, party's en wedstrijden. Volgend jaar gaat de hele vereniging naar Zweden. Hangout is café Flater aan de Oudegracht. Meer info: www.spin-utrecht.nl

Avoriaz

Eind januari is Avoriaz even wintersporthoofdstad van studerend Nederland zijn. Uit acht studentensteden mogen honderd studenten mee naar de Franse Alpen. Zij kunnen deelnemen aan de studentkampioenschappen snowboarden en skiën, maar ook aan beginnerscursussen. Achthonderd studenten in de sneeuw en voor iedereen is er lol te beleven. Meer info is te vinden op www.nssk.nl en www.nsskik.tk.

ParaStyle:kop>Boardtermen

Algemene woorden

stoked = enthousiast

fakie/switch = achteruitrijden

goofy= met de rechtervoet voor

regular=met je linkervoet voor.

spinnen = draaien in de lucht, in het water, op het water en op het asfalt.

Snowboarden:

jibben = speelse piste truckjes maken (over bomen glijden, op picknicktafels)

rail=een ijzeren buis

slide= met het board over de rail glijden

grab = truc waarbij de board wordt vastgehouden in de lucht. nose grab= met de voorste hand aan de nose van je board

tindy grab= met je achterste hand aan de achterkant

drietje= 360 graden draaien in de lucht.

Golfsurfen:

shortboard= een klein board voor de ervaren surfer en grotere golven.

(mini) malibu = beginnersplank

longboard= lange plank voor de kleinere golven,

gespoeld worden= vallen en achter je board aan een 'wasmachine' maken.

backside = met je rug naar de golf

frontside = gezicht naar golf

floaten = op de rug van de golf glijden

Life Sciences Valley, Utrecht

Universitaire kennis koppelen aan ondernemerschap

Erik Hardeman

Het gaat goed, vindt voorzitter Jeu Bielders van de Utrechtse Kamer van Koophandel, maar het kan nog veel beter. En dat is in zijn ogen hard nodig, want de Utrechtse economie zit in een dip en kan een duwtje in de rug goed gebruiken. "Tot zo'n vier jaar geleden kende de Utrechtse regio de sterkste groei en de laagste werkloosheid van het land. Maar de economische recessie heeft hier hard toegeslagen, doordat zich in Utrecht en omgeving in de jaren tachtig en negentig vooral veel bedrijven hebben gevestigd in de sfeer van de zakelijke dienstverlening, en waar de laatste tijd forse klappen zijn gevallen. Denk alleen maar aan Cap Gemini, binnen een paar jaar tijd zijn daar enkele honderden banen verdwenen."

Bielders doet er alles aan om nieuwe bedrijvigheid in Utrecht van de grond te krijgen en hij kijkt daarbij met meer dan gemiddelde interesse naar de universiteit als potentiële aanjager van de regionale economie. "Willen we Utrecht economisch weer op de kaart krijgen, dan zullen we ons moeten richten op nieuwe en innovatieve sectoren. In de UU wordt met maatschappelijk kapitaal veel fundamentele kennis ontwikkeld, maar op dit moment profiteert de regio daar nog weinig van. Ik zou het niet onredelijk vinden als de universiteit in ruil voor die niet onaanzienlijke investering van gemeenschapsgeld wat meer energie zou steken in het vertalen van de aanwezige kennis naar praktische toepassingen."

De gemoedelijke Limburger wijst op zijn verleden als ingenieur bij het Zwitserse elektrotechnisch concern BBC. Tussen ons bedrijf en de Eidgenossische Hochschule in Zürich - in wetenschappelijk opzicht niet de minste universiteit in Europa gezien haar hoge positie op vrijwel elke ranglijst - bestonden toen al nauwe banden. En dat vond niemand vreemd. In Nederland is het denken binnen universiteiten helaas nog niet genoeg gericht op samenwerking met bedrijven. Er zou veel systematischer geïnventariseerd moeten worden welke kennis binnen de universiteit aanwezig is en hoe daarmee een match met het bedrijfsleven gemaakt kan worden. Neem de kennis op het gebied van geautomatiseerde informatiesystemen in de faculteit Geowetenschappen. Ik kan me daar allerlei bruikbare toepassingen voor ingenieursbureau's in de regio bij voorstellen, maar van meer dan incidentele contacten tussen die bureau's en de onderzoekers is bij mijn weten geen sprake. Ik vind dat een gemiste kans."

Bielders stelt met nadruk dat hij niet van wetenschappers verwacht dat zij zich alleen nog maar met de toepassing van hun kennis gaan bezig houden. "Laat wetenschappers alsjeblieft fundamenteel onderzoek blijven doen." Waar het hem om gaat is dat aan die fundamentele kennis door anderen ondernemerschap wordt gekoppeld, en daarvoor zijn nauwe banden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven onmisbaar. Die overtuiging wordt gedeeld door collegevoorzitter Yvonne van Rooy. Als staatssecretaris van Economische Zaken stond zij in de jaren tachtig aan de wieg van de eerste poging om universiteit en bedrijfsleven in de provincie Utrecht meer op elkaar te betrekken. Dat initiatief heeft zeker nut gehad, maar is wel aan vernieuwing toe, constateerde zij bij haar komst uit Tilburg nu bijna een jaar geleden. Zij juicht dan ook het initiatief van Bielders toe om een Taskforce Innovatie in het leven te roepen waarin overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen gaan samenwerken om Utrecht een eigen plaats onder de innovatieve zon te bezorgen. Op 10 januari 2005 besluit de provincie Utrecht hoeveel geld deze provinciale variant van het innovatieplatform te besteden krijg.

Van Rooy wil wel al een tip van de sluier oplichten over de bezigheden van de Taskforce: "De belangrijkste taak voor wordt om bij alle deelnemende partijen een cultuuromslag te bewerkstelligen. Wat mij in mijn eerste jaar in Utrecht enorm is opgevallen, is dat bedrijven in de regio maar weinig zicht hebben op wat er in de universiteit gebeurt. Wij zitten bepaald niet voor op hun netvlies. Maar daar staat tegenover dat binnen de universiteit nog vaak onvoldoende wordt beseft welke kansen op ondernemerschap het onderzoek biedt. Dat moet veranderen, want ik ben het met Bielders eens dat wij naast onze kerntaak, het opleiden van studenten en het doen van fundamenteel onderzoek, ook de plicht hebben om bij te dragen aan het verbeteren van het innovatieve klimaat in de regio."

Een belangrijke rol in dat opzicht is weggelegd voor het Science Park Utrecht, maar daarbij moeten we niet alleen aan De Uithof denken. Wat Van Rooy betreft vormt de hele provincie, met inbegrip van het Gooi, een geschikte voedingsbodem voor nieuwe initiatieven, die ook zeker niet alleen op het gebied van de life sciences hoeven te liggen. "In mijn optiek gaat het er om dat we in Utrecht op een beetje gestructureerde manier honderd bloemen laten bloeien, en dat de universiteit haar kennis - als een soort kennismakelaar - beschikbaar stelt om die bloei te stimuleren. Daarbij kun je zowel denken aan een loket van de wetenschapswinkels met een aanbod van onderzoek voor het midden- en kleinbedrijf, als aan het stimuleren van nieuwe spin-offs. Maar voorwaarde is dat men met elkaar in contact komt. Ik maak op dit moment een kennismakingsronde langs bedrijven in de provincie en ik merk dat de bereidheid tot meer samenwerking er zeker is."

Om de wederzijdse contacten te stimuleren gaat de Taskforce Innovatie een aantal kenniskringen in het leven roepen, vertelt Van Rooy. "Er draait al een kenniskring life sciences, waarin wetenschappers en ondernemers elkaar in een informele sfeer kunnen ontmoeten. Soortgelijke kenniskringen willen we ook gaan ontwikkelen op andere terreinen waarop de universiteit, de hogescholen en de regio sterk zijn. Te denken valt aan ICT, maar bijvoorbeeld ook aan de creatieve industrie. Uit die kenniskringen hoeven niet meteen bedrijven voort te komen. Als er maar nieuwe ideeën tot ontwikkeling komen."

De Utrechtse collegevoorzitter is enthousiast over de taskforce, al relativeert zij de achterstand die Nederland op innovatiegebied zou hebben. "Ik vind dat die zogenaamde kennisparadox nogal wordt overdreven, want zo'n ivoren toren is de universiteit echt niet. Als ik denk aan de forse omvang in derde geldstroomcontracten, het grote aantal universitaire medewerkers in landelijke adviesorganen, de nauwe contacten tussen onze juristen en de advocatuur, en het grote aantal hoogleraren dat banden heeft met het bedrijfsleven, dan denk ik dat we vooral een probleem hebben met het zichtbaar maken van wat er gebeurt." Toch is zij het eens met Bielders dat een beetje meer ondernemerszin bij studenten en onderzoekers geen kwaad kan. Vandaar ook de nieuwe Utrechtse School of Applied Sciences die bedoeld is om bètastudenten beter voor te bereiden op leidinggevende functies in het bedrijfsleven.

Entrepeneur

Dat het de universiteit in dit opzicht menens is, bewijst de recente aanstelling van biotech ondernemer Mark de Boer als parttime hoogleraar in het ondernemerschap in de life sciences. De Boer - van huis uit medisch biologisch onderzoeker - runt twee bedrijven en met zijn ervaringen en kennis probeert hij nu Utrechtse studenten en aio's in te wijden in de geheimen van het ondernemerschap. "Ik doe dat onder meer door gastcolleges te geven bij Arie Buis, die als econoom een cursus 'entrepeneur' geeft aan studenten in de exacte wetenschappen. In feite is dat natuurlijk nog maar een druppel op een gloeiende plaat, want wil je echt dat studenten een idee krijgen van wat het ondernemerschap inhoudt, dan zou dit soort onderwijs een veel ruimere plaats in het curriculum moeten krijgen."

Op de vraag hoe je ondernemer wordt, heeft De Boer geen pasklaar antwoord. Lachend wijst hij op zijn eigen loopbaan, waarin het toeval een grote rol heeft gespeeld. "Als ik wat harder had kunnen lopen en wat hoger had gesprongen, was ik sportleraar geworden. Ik werd echter niet tot de opleiding toegelaten en ben toen maar medische biologie gaan studeren. Uiteindelijk ben ik in de biotech terecht gekomen en daar ging een wereld voor me open. Het is zo fascinerend om een wetenschappelijke vinding tot een succesvol product te ontwikkelen. Die fascinatie probeer ik op studenten over te brengen."

Aan het Massachussetts Institute of Technology in Boston krijgen alle economiestudenten een cursus biotechnologie, vertelt De Boer, terwijl het daar voor bètastudenten vanzelf spreekt dat zij weten wat er komt kijken bij het aanvragen van een octrooi en het starten van een bedrijf, inclusief het verkrijgen van de nodige financiering. "Daar moeten wij ook naartoe. Ik vind dat elke Utrechtse bètastudent en zeker elke aio in de bètahoek een cursus op dat gebied zou moeten krijgen en liefst ook stage bij een bedrijf zou moeten lopen. Dan weten ze wat het is om in een bedrijf te werken. In hun opleiding komen studenten wel veel wetenschappers tegen, maar ondernemers zien ze zelden of nooit. Ze weten precies hoe een wetenschappelijke loopbaan eruit ziet, maar hebben geen idee van het carrièrepad in een bedrijf. Volgens mij is dat één van de redenen waarom maar zo weinig van onze afgestudeerden ondernemer worden."

Als het onderwijs van De Boer succes heeft, moet dat op termijn kunnen bijdragen aan een groeiend aantal high-tech bedrijven in Science Park Utrecht. De ondernemende hoogleraar waarschuwt overigens voor te hooggespannen verwachtingen. "Het ontwikkelen van bedrijvigheid is een zaak van lange adem. Mijn grote probleem met de huidige innovatie hype is het korte termijn beleid dat wordt gevoerd. Een schrijnend voorbeeld vind ik dat Biopartner, de landelijke organisatie die startende biotech bedrijven moest ondersteunen, na vijf jaar al weer is opgeheven en vervangen door Technopartner. Iets anders is dat we hier mensen zullen moeten binnenhalen met veel ervaring in het ontwikkelen van start-ups, mensen die zowel de taal van de onderzoekers als die van de bankiers spreken. Dat soort mensen hebben we hier gewoon niet. Ik heb zelf inmiddels redelijk wat ervaring op dat gebied, maar in San Francisco, waar bijna elke dag wel een nieuw bedrijf van start gaat, voel ik me zo'n klein jongetje."

Wat De Boer betreft zet Utrecht in op de life sciences, het soort high tech bedrijvigheid dat gezien de ervaringen in de Verenigde Staten elders in de wereld een uiterst positief effect op de economische ontwikkeling van een regio kan hebben. Bielders van de KvK is het met hem eens. "Je kunt onmogelijk alles tegelijk willen, dus ik denk dat wij ons moeten concentreren op die dingen die we goed kunnen. Dat hebben ze in Wageningen heel goed begrepen. Daar heeft zich rondom de universiteit een keur van bedrijfjes ontwikkeld die geavanceerde technologie toepassen op het terrein van de foodprocessing. Ik zie niet in waarom zoiets in de provincie Utrecht niet denkbaar is op het gebied van het biomedisch onderzoek. In Amerika hebben ze Silicon Valley. Wij zouden van de regio Utrecht op termijn een bloeiende Life Sciences Valley kunnen maken."

Kader: De Nederlandse kennisparadox

Nederland heeft een probleem. Nu steeds meer bedrijvigheid naar de lage lonen landen in Oost-Europa en Azië verhuist, kunnen we ons huidige welvaartspeil alleen overeind houden door te mikken op high-tech bedrijvigheid. Maar terwijl het wetenschappelijk onderzoek in ons land zich in veel opzichten kan meten met de wereldtop, lukt het ons onvoldoende om de nieuw ontwikkelde kennis om te zetten in kennisintensieve producten.

Hoofdoorzaak voor wat in de wandeling de 'Nederlandse kennisparadox' is gaan heten, vormen de schrikbarend lage investeringen in research and development. Twee jaar geleden spraken de Europese regeringsleiders in Barcelona met elkaar af om in 2010 3,5 procent van het nationaal inkomen aan R&D te spenderen. Maar op dit moment ligt het Europese gemiddelde op nog geen 2 procent.

Alleen Finland heeft de rest van Europa de afgelopen twintig jaar de hakken laten zien. Dat is vooral te danken aan de Science and Technology Policy Council (STPC), die in 1987 werd opgericht om de kwakkelende Finse economie overeind te helpen. Ondersteund door een ruim overheidsbudget zette de STPC in op het intensiveren van de contacten tussen de universiteiten en het bedrijfsleven op het gebied van ICT. Dat beleid had succes. En niet alleen Nokia is daar een goed voorbeeld van; liefst 49 procent van de Finse bedrijven werkt op dit moment nauw samen met een universiteit. Ter vergelijking: in Nederland ligt dat percentage op zeven.

Geïnspireerd door het Finse voorbeeld heeft de Nederlandse overheid vorig jaar het naar de STPC gemodelleerde Innovatieplatform in het leven geroepen. In het pas verschenen rapport 'Vitalisering van de kenniseconomie' geven Wijffels c.s. een bondige samenvatting van de problemen en doen zij de nodige aanbevelingen voor een landelijke inhaalslag. Maar ook de regio Utrecht heeft grootse plannen. De binnenkort op te richten provinciale task-force innovatie mikt niet alleen op een serieus Science Park Utrecht, maar droomt - naar analogie van de Amerikaanse Silicon Valley - zelfs van een Stichtse Life Sciences Valley.

'Het is een beetje een gok'

Van onderzoeker naar ondernemer

Wat doe je als je als onderzoeker op het spoor bent van een nieuw geneesmiddel tegen reuma? Voor Bart Metselaar was dat vorig jaar geen vraag. Hij zegde zijn universitaire baan op en werd ondernemer.

"Dat ik mijn eigen bedrijf heb opgericht, is natuurlijk een risico. Ik hoop dat het een succes wordt, maar voor hetzelfde geld gaat het mis en wachtgeld heb ik dan niet. Dat is waarschijnlijk ook een reden dat zo weinig onderzoekers de stap durven zetten. Maar ach, ik ben wel een beetje een avonturier en bovendien geloof ik in mijn vinding. Als het toch misgaat? Dan ga ik gewoon naar een onderzoeksbaan solliciteren. Het moet toch wel gek lopen wil ik niet weer iets vinden."

Bart Metselaar praat broodnuchter over de stap die hij twee jaar geleden zette. Als promovendus in de faculteit Farmacie ontwikkelde hij een methode om ontstekingsremmende medicijnen precies in de gewrichten van reumapatiënten af te leveren. Die aanpak zou een doorbraak kunnen betekenen in de behandeling van reuma en multiple sclerose. Toen Yamanouchi, de Japanse multinational die het onderzoek van Metselaar betaalde, afzag van verdere ontwikkeling, trok hij zelf de stoute schoenen aan.

"Toen Yamanouchi de octrooien aan de universiteit overdroeg, was de vraag hoe nu verder. We hadden natuurlijk de universitaire holding kunnen vragen om ze aan een ander bedrijf te verkopen, maar ik wilde wel eens zien hoever ik zelf kon komen met de commerciële ontwikkeling ervan. Ik ben weliswaar een wetenschapper in hart en nieren, maar ik geloof in het nieuwe medicijn en bovendien houd ik wel van een avontuur. In de faculteit ben ik een beetje een eenling. Ik krijg veel steun, maar men vindt het wel een waagstuk, zeker omdat het op dit moment moeilijk is om investeerders te vinden."

Na zijn promotie zei Metselaar de universiteit vaarwel en richtte het bedrijf 'Enceladus' op. "Je komt dan in een totaal andere wereld terecht", lacht hij, "want in deze wereld draait alles om het binnenhalen van geld. Natuurlijk is geld ook voor wetenschappers een permanent probleem, maar als ondernemer moet je heel anders gaan denken. Potentiële financiers van je bedrijf zijn niet geïnteresseerd in de vraag of een project wetenschappelijk interessant is, maar of het product goedkoop is te maken en vooral of de vinding octrooieerbaar is, want daar staat of valt je bedrijf mee."

Een dik belegde boterham levert het bestaan als ondernemer hem nog niet op, maar dankzij twee prijzen die hij won in ondernemerswedstrijden, kan Metselaar zijn bedrijf een jaar draaiend houden. "Ik verdien nu ruim voldoende wat mij betreft. Ik vind het al heel wat dat ik nog niets heb hoeven lenen." Op dit moment is hij op zoek naar nieuw investeringsgeld om de ontwikkeling van zijn vinding tot geneesmiddel mogelijk te maken, want vooral met de zogeheten klinische tests op patiënten is veel geld gemoeid.

"Het zijn spannende tijden", erkent hij, "maar tot nu toe verlopen de gesprekken met financiers goed. Het is inderdaad een beetje een gok om te doen wat ik gedaan heb, want de toekomst is hoogst ongewis. Maar daar staat tegenover dat ik van niemand afhankelijk ben en dat ik er zelf voor kan zorgen dat mijn wetenschappelijk werk ook echt de patiënten zal bereiken. Dat is een belangrijke drijfveer voor me. Daar heb ik wel wat onzekerheid voor over."

Vrouwen aan de vergetelheid onttrekken.

Wie kent haar nog. De strenge dame afgebeeld op het bandje van de naar haar vernoemde sigaar: Elisabeth Bas. Jongeren zal die naam niets zeggen en met het verdwijnen van het sigarenmerk, dreigt ook de dame in kwestie in de vergetelheid te raken. Echter niet als het aan historica Els Kloek ligt. Op 26 november presenteert ze de eerste resultaten van haar digitale vrouwenlexicon tijdens de conferentie 'Duizend & één vrouwen in de Nederlandse geschiedenis'.

Janny Ruardy

Een oude wens van Kloek is in vervulling gegaan. Een digitaal vrouwenlexicon van Nederland (DVN) van de vroegste tijden tot 1850 geschreven voor een breed publiek is in de maak. Heel lang dacht ze dat het maken van een dergelijk digitaal naslagwerk een te ambitieus plan was. Ze kreeg echter zoveel enthousiaste reacties binnen op het idee, dat ze de stap waagde. Doel van het lexicon is de levens van individuele vrouwen die ooit wat betekend hebben, aan de vergetelheid te onttrekken.

Neem Johanna Borski. Na de dood van haar man in 1814, zette zij met zeer veel succes het handelshuis van haar man voort en werd één van de rijkste vrouwen van Amsterdam. Of Hendrina Wouters. Deze tweevoudige moordenares werd in 1746 op een uitzonderlijke manier gestraft. Nadat ze de moorden op een bakkersweduwe en haar meid had bekend, werd ze geradbraakt op de Dam waarna haar keel werd doorgesneden. Een zeer uitzonderlijke straf voor vrouwen.

Drie jaar geleden begon Els Kloek met de voorbereiding voor het lexicon in samenwerking met het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) en haar eigen onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). Een kleine subsidie van deze instellingen stelde Kloek in staat om samen met een redactie van vier mensen een pilot te starten. Wie nu op internet het lexicon bekijkt, ziet het resultaat van een jaar buffelen: de biografieën van 60 vrouwen.

De redactie van het naslagwerk hanteert geen al te stringente criteria voor vrouwen van wie ze een levensbeschrijving opnemen. "We willen zo pragmatisch mogelijk werken en regels voor historische roem zijn nu eenmaal discutabel", zegt Kloek. "Iedereen die het predikaat 'legendarisch' of 'opmerkelijk' heeft, mag op de groslijst." Hierop staan zo'n 1400 namen. Het is de bedoeling om er uiteindelijk 1000 in het lexicon te vermelden. Kloek vindt het belangrijk om niet alleen de dames uit het hoogste echelon te nemen, die zijn al voldoende beschreven. "De vrouwen van het tweede garnituur zijn vaak ook interessant en in ieder geval veel meer in de vergetelheid geraakt. Het leuke van onderzoek naar de levens van deze vrouwen is dat je aan één touwtje trekt waardoor er vele draden met informatie te voorschijn komen."

Het lexicon is belangrijk zegt Kloek vol vuur. "Er is een lacune in informatie over vrouwen van voor 1850. De informatie in oude handboeken is verouderd, onvolledig en bovendien erg gekleurd. Er wordt vaak in deze boeken met een waardeoordeel over vrouwen gesproken, 'haar leven is geschreven met zwarte kool', 'zij was heerszuchtig'. Als je in de geschiedenis van zo'n vrouw duikt, blijken zaken vaak heel anders te liggen."

Het lexicon sluit naadloos aan op het Biografisch Woordenboek van Nederland (BWN), dat de levens van mensen beschrijft die na 1850 actief zijn geweest. De levens van Kloeks vrouwen worden in korte beschrijvingen van minimaal 250 en maximaal 2500 woorden gevat. Nadruk ligt op dat aspect van het leven waardoor zij bekend is geworden. Een van Kloeks favorieten is Elisabeth Bas. "Ik kende haar alleen van het sigarenbandje, maar deze koopmansdochter is door Rembrandt geschilderd en het schilderij hangt in het Rijksmuseum."

Subsidie

De historica maakt zich zorgen over de financiering van de voortgang van het project. Twee aanvragen bij onderzoeksorganisatie NWO zijn afgewezen. "De beoordelingscommissie stond positief tegenover het initiatief, maar we kregen geen geld." Ze heeft nu haar derde aanvraag ingediend. In februari 2005 wordt bekend of er voldoende geld komt om het lexicon verder uit te bouwen. "Voor een professionele ontsluiting van ons bestand hebben we echt geld van NWO nodig." Ook de universiteit vindt het een belangrijk project, zegt Kloek, "maar de faculteit kan het niet alleen financieren; daarvoor is het te ambitieus. Iedereen vindt het mooi, maar ik krijg ik meteen de vraag wat het historisch belang van zo'n lexicon is, daar word ik zo moe van. Maar ja, vrouwen en gender beginnen misschien uit te raken."

Het samenstellen van het lexicon is behoorlijk arbeidsintensief, zegt Kloek. "Als je dan zoveel tijd kwijt bent met het financieel zeker stellen van je project, kun je minder inhoudelijk werk verzetten dan je zou willen." Gelukkig wordt ze binnen haar eigen onderzoeksinstituut OGC goed ondersteund. Ook het ING blijft het project steunen. Ze gebruikt nu haar opgespaarde sabbatical om het lexicon vlot te trekken. Een bewijs dat het project haar veel waard is. Hoe het verder moet als de financiën niet rond komen, weet ze niet. Wel is zeker dat ze doorgaat. "Sommige mensen moeten soms helemaal gek van mijn gedrevenheid worden. Op 26 november overhandig ik een rapport van de pilot DVN aan Yvonne van Rooy. Wellicht komen de financiers over de brug als ze zien wat we tot nu toe gedaan hebben."

Het vrouwenlexicon en meer informatie over dit project is te vinden op www.inghist.nl. De conferentie 'Duizend & één vrouwen in de Nederlandse geschiedenis' op 26 november 2004 is in de aula van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, aanvang 13.30 en is voor alle belangstellenden toegankelijk.

De waarde van metabolietenonderzoek

Behalve genen en eiwitten zijn ook metabolieten actief. Dit zijn relatief kleine moleculen zoals suikers, hormonen en vetten, die het organisme via de stofwisseling van de broodnodige energie en levenskracht voorzien. Per cel telt een mens enige tienduizenden metabolieten, terwijl een plantencel er meer dan 100.000 kan bevatten. Een goed begrip van de werking van organismen is dan ook ondenkbaar zónder kennis van dit metabole systeem.

Daarom heeft zich de afgelopen jaren naast het genomics en proteomics onderzoek ook het zogeheten metabolomics-onderzoek wereldwijd in een snel tempo ontwikkeld. Utrecht loopt daarbij bepaald niet voorop, maar inmiddels is het Academisch Biomedisch Centrum (ABC) druk bezig met een inhaalslag, die metabolomics als belangrijk biomedisch onderzoeksgebied op de Utrechtse kaart moet zetten. Als kroon op dat werk werd vorige week het Metabolomics Centre geopend, een ABC-breed samenwerkingsverband van onderzoekers uit de faculteiten Geneeskunde, Diergeneeskunde, Farmacie, Scheikunde en Biologie.

Het metabolomics-onderzoek heeft ruwweg twee kanten, vertelt voorzitter Sjef Smeekens van het nieuwe centrum. Enerzijds is er het onderzoek naar het mechanisme achter tal van stofwisselingsziekten in mensen en dieren en de hoop daarvoor nieuwe behandelings- en opsporingstechnieken te ontwikkelen. Anderzijds is metabolomics onmisbaar in plantkundig onderzoek en de plantenveredeling, waarin Nederland al sinds jaar en dag een grote naam heeft hoog te houden. Drie jaar geleden heeft de Nederlandse overheid veel geld beschikbaar gesteld voor het genomicsonderzoek en daar in één adem metabolomics als speerpunt aan toegevoegd.

Twee jaar geleden beseften plantenfysioloog Smeekens en zijn collega Ruud Berger die onderzoek doet naar metabole ziektes in het Wilhelmina Kinderziekenhuis dat er via het ABC meerwaarde te creëren viel. Het nieuwe centrum is daar het resultaat van. Hierin participeert ook hoogleraar farmaceutische analyse Ad de Jong van de Faculteit Farmacie. Zijn specialiteit is het onderzoek naar methoden om de metabolieten vrij te maken uit het aangeleverde materiaal. Alleen dan kan de apparatuur ermee uit de voeten.

Wordt vervolgd

Suikerziekte

Een jongetje van pakweg acht jaar komt bij de dokter. Net als veel van zijn vriendjes snoept hij te veel en daardoor is hij voor zijn leeftijd ongezond dik. Nu is obesitas of vetzucht een belangrijke risicofactor voor het ontstaan van de stofwisselingsziekte type 2 diabetes, maar niet alle dikke kinderen lopen een even groot risico. Om te kunnen afwegen of hij dit patiëntje op dieet moet zetten, wil de dokter dan ook graag weten of het tot de risicogroep behoort.

"Het is van groot belang dat die arts daar snel achterkomt", zegt hoogleraar biochemie van metabole ziekten Ruud Berger. "In de eerste paar jaren kan met een goede preventieve aanpak en een verstandig dieet worden voorkomen dat een kind met erfelijke aanleg voor diabetes ook echt ziek wordt. Daarna is er niet veel meer aan te doen. Preventie is dus van groot belang, vooral omdat type 2 diabetes een echte sluipmoordenaar is, die zich pas op latere leeftijd openbaart."

Om dit "grootste gezondheidsprobleem van de komende jaren" een tijdig halt toe te roepen, wordt op dit moment in het Wilhelmina Kinderziekenhuis hard gezocht naar de genen die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van type 2 diabetes. Hoewel dat op het eerste oog de taak lijkt van medisch genetici, is metabolietonderzoek voor hun werk onmisbaar, aldus Berger.

In zijn meest eenvoudige vorm is dat onderzoek bekend bij een ieder die wel eens een potje urine bij de arts heeft moeten inleveren. De urine wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van een aantal stofwisselingsproducten, zoals suikers, eiwitten, hormonen en vetten. De urine van een gezond mens bevat, net als diens bloed en diens hersenvocht, een groot aantal van deze zogeheten metabolieten in vaststaande concentraties. Afwijkingen van die standaardwaarden vormen dus een aanwijzing dat er iets aan de hand is.

Is metabolietonderzoek voor dit doel al sinds jaar en dag routine in het ziekenhuis, met de opkomst van de klinische genetica in de jaren zeventig doemde de mogelijkheid op van een geheel nieuwe toepassing. Steeds duidelijker werd dat kennis van metabole afwijkingen bij patiënten met stofwisselingsziekten wel eens een cruciale rol zou kunnen spelen bij het traceren van de voor het ontstaan van die ziekten verantwoordelijke genen.

De grote doorbraak in dat onderzoek is pas van vrij recente datum en hangt samen met het beschikbaar komen van voldoende geavanceerde apparatuur, aldus Berger. "Zo'n jaar of tien geleden konden we nog maar maximaal honderd metabolieten tegelijk bepalen. Dat was voldoende voor het reguliere patiëntenonderzoek, maar niet toereikend om alle afwijkingen in het metabolietpatroon van een patiënt met een stofwisselingsziekte op te sporen. Daarvoor heb je apparatuur nodig die enkele duizenden moleculen in één run in kaart kan brengen. Over zulke geavanceerde massaspectrometers beschikken we hier pas een paar jaar."

Met behulp van die kostbare apparatuur willen Berger en de zijnen de komende jaren het metabolietpatroon van onder meer schoolgaande kinderen met extreem overgewicht in kaart gaan brengen. "Van die kinderen heeft een deel leververvetting, een van de vroegste indicatoren voor het ontstaan van type 2 diabetes. De medici in het WKZ gaan nu zoeken naar gebieden op de chromosomen, waarin zich tussen die twee groepen verschillen voordoen. Maar zo'n gebied kan dan nog wel honderd of meer genen bevatten. Wij verwachten dat we door ook te kijken naar de verschillen in metabolietprofiel, veel sneller kunnen inzoomen op de genen die er echt toe doen."

Het opsporen van verschillen in metabolietprofiel is geen gemakkelijke klus, omdat bij het ontstaan van type 2 diabetes een groot aantal genen betrokken is, waarin bovendien sprake is van soms heel subtiele variaties. Het grote probleem is dan ook hoe de enorme hoeveelheid gegevens op een bruikbare manier met elkaar te vergelijken. Tot voor kort was dat volstrekt ondoenlijk, zegt Berger, maar de laatste jaren is daar verandering in gekomen dankzij de opkomst van de bio-informatica. In de persoon van Margriet Hendriks is in de groep metabole ziekten inmiddels een deskundige op dat terrein aangesteld, die de data uit het metabolietonderzoek moet gaan combineren met even omvangrijke informatiestromen uit andere bronnen.

Berger spreekt met ontzag over de patroonherkenninganalyses, die Margriet Hendriks met schijnbaar achteloos gemak uitvoert. "Hiërarchische clusteranalyse, artificiële neurale netwerken, principal component analyses, ik kan het bijna niet uitspreken." Hij glimlacht. "Ik had nooit gedacht dat ik als biochemicus nog eens dit soort termen in de mond zou nemen, maar het huidige biomedische onderzoek is ondenkbaar zonder de hulp van de bio-informatica."

Een ander terrein waarop Hendriks haar rekentuig gaat inzetten, is het onderzoek naar de genetische achtergrond van leer- en gedragsproblemen bij kinderen. Ook daar kan metabolietonderzoek belangrijke aanknopingspunten bieden, legt Berger uit. "Voor dat onderzoek worden in het Utrechtse Rudolf Magnus Instituut twee muizensoorten met elkaar vergeleken die qua gedrag erg van elkaar verschillen. Door nu telkens één chromosoom van de ene soort in muizen van de andere soort te zetten, hoopt men te ontdekken welk chromosoom bij welk gedrag hoort. Maar ook hier zit je weer met het probleem dat dat chromosoom een groot aantal genen bevat. Omdat gedrag wordt bepaald door metabolieten in de hersenen, gaan wij het hersenvocht van die muizen onderzoeken op verschillen in metabolietprofiel. Zo hopen we bij die muizen, en straks ook bij mensen, de genen te kunnen identificeren die een rol spelen bij het ontstaan van leer- en gedragsstoornissen."

De onfortuinlijken

•Natuurkundige Roderick van Wal, klimaatonderzoeker bij het Instituut voor Marien en Atmosferisch onderzoek IMAU, zet de nodige kanttekeningen bij het high-potentialprogramma. Van Wal werd begin dit jaar door zijn onderzoeksdirecteur benaderd voor een high-potentialsubsidie. Omdat hij al geruime tijd samen met een collega uit de faculteit Geowetenschappen onderzoek doet naar het smelten van ijskappen, leek het high-potentialprogramma hem een mooie manier om die samenwerking met een extra zak geld te bestendigen.

Het duo viel echter in de eerste ronde al buiten de boot. Roderick van Wal heeft wel een vermoeden waarom, maar een expliciet antwoord heeft hij niet gekregen. Volgens hem heeft de commissie sec gekeken naar de promotiedatum. Bij aanmelding was die van hem al bijna tien jaar verstreken. Met het feit dat hij een aantal jaren wat anders heeft gedaan, is geen rekening gehouden.

Daarnaast heeft Van Wal kritiek op de ad hoc totstandkoming van de lijst: "Onderzoekers hebben zichzelf naar voren geschoven, onderzoeksdirecteuren meldden onderzoekers aan, zonder ze van tevoren in te lichten. De ene faculteit was zorgvuldig met aanmelden, de andere gaf zoveel mogelijk onderzoekers op. Er zijn mensen geselecteerd die niet in vaste dienst waren. Een ander criterium was dat het alleen mensen uit de eigen universiteit mochten zijn. Als je het beste van het beste wilt als universiteit, dan komt daarmee het beste onderzoek niet bovendrijven."

Van Wal vond de informatie van tevoren over het programma minimaal. "Maar heel weinig onderzoekers waren op de hoogte van de mogelijkheid om geld aan te vragen."

Ook heeft hij kritiek op de samenstelling van de commissie. "Een commissie van wijze heren uit verschillende disciplines is onvoldoende in staat om inhoudelijk een goed oordeel te geven over een specifiek onderzoeksterrein. Er werden ook geen externe reviews gehouden. De universiteit had wat dat betreft beter te rade kunnen gaan bij onderzoeksorganisatie NWO, met hun jarenlange ervaring en zorgvuldige procedure. Ik snap niet zo goed waarom de UU zelf voor NWO gaat spelen."

•Ineke Boerefijn, Universitair hoofddocent bij het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM) stond ook op de lijst van 134. Voor haar was het vooral moeilijk een geschikte kandidaat te vinden. "Van de 134 kwamen er voor mijn gevoel 126 uit de bètahoek. Ik heb een gesprek gevoerd met een pedagoog die me wel geschikt leek. Ik doe onderzoek naar de rechten van de mens, dus ik zag genoeg mogelijkheden om met hem wat op te zetten, maar hij heeft helaas voor iemand uit de medische hoek gekozen."

Boerefijn vindt het initiatief van de universiteit om mensen te stimuleren om met iemand uit een andere discipline samen te werken goed, maar weet niet of het high-potentialprogramma voor haar als jurist geschikt is. Het is vaak lastig een invalshoek te vinden. Teleurgesteld is ze niet. In haar eigen onderzoekschool werkt ze al disciplineoverschrijdend. Wat ze wel merkwaardig vindt, is dat er duo's uit dezelfde faculteit zijn gehonoreerd met onderzoeksgeld. "Dat leek me niet de bedoeling. Maar goed, bij een volgende ronde doe ik weer mee en probeer ik het ook op die manier."

•Ook organisatiepsycholoog Anton Bakker slaagde er niet in om een geschikte partner te vinden. "Ik heb me een week lang in die lijst verdiept, zonde van de tijd achteraf, want de tien mensen die ik daarna benaderd heb, waren alle tien al voorzien. Ik heb nog overwogen om dan maar met iemand anders in zee te gaan, maar hoewel ik niet van creativiteit verstoken ben, kon ik met de andere namen op de lijst met de beste wil van de wereld geen zinnige samenwerking verzinnen.

"Ik vind de hele gang van zaken nogal teleurstellend, want je succes in dit programma hangt dus voor een niet onbelangrijk deel af van de vraag hoe snel je op de oproep reageert. Voor mij is het des te wranger, omdat het veldwerk dat ik doe bij onderzoeksorganisatie NWO niet erg goed ligt. Ze zijn daar dol op experimenten en als organisatiepsycholoog maak je bijvoorbeeld bij een Vici-aanvraag dan ook geen schijn van kans. Dat zou niet zo erg zijn als je dan maar wel kans maakt op universitair stimuleringsgeld. Maar daar val ik nu dus ook buiten de boot. Nee, heel leuk die voorkeur voor interdisciplinaire samenwerking, maar als het erom gaat de beste kwaliteit te belonen, is het naar mijn mening zinniger om het extra geld gewoon aan de capaciteitsgroepen te geven."

Op zoek naar de toptomaat

Kenners van de Italiaanse keuken weten dat de kwaliteit van de Insalata Caprese niet alleen wordt bepaald door de mozzarella en de basilicum. De smaak van de gebruikte tomaten is zo mogelijk nog belangrijker. "Maar met die smaak alleen ben je er niet als je over tomaten praat", zegt hoogleraar moleculaire plantenfysiologie Sjef Smeekens van de faculteit Biologie. "Tomaten hebben nog tal van andere vitale eigenschappen, zoals geur, kleur, vorm en wat culinaire fijnproevers het mondgevoel noemen. Al die eigenschappen tellen mee bij de waardering door consumenten. Een tomaat kan nog zo goed smaken, als hij niet lekker in de mond ligt of niet lekker ruikt, is het geen toptomaat."

De traditionele methode die boeren hanteren om de optimale tomaat te kweken, is het eindeloos kruisen van tomatenrassen in de hoop dat dat vroeg of laat de ideale tomaat oplevert. Aan die bewerkelijke methode kan metabolomics een einde maken en daar zij we hier hard mee bezig, aldus Smeekens. "Smaak, geur en alle andere eigenschappen van tomaten worden bepaald door de in de vrucht aanwezige metabolieten, onder meer suikers en organische zuren. De kunst is dus om te bepalen welke combinatie van metabolieten van een tomaat een toptomaat maakt. Dat onderzoek doen we samen met collega's in Wageningen. We beschikken daar over een goed getraind smaakpanel, dat tomaten op 25 tot 30 verschillende kenmerken kan beoordelen. Door die tomaten vervolgens metabool door te meten, kan aan elk smaakoordeel een metabolietpatroon worden gekoppeld. Zo kun je dus vaststellen welke combinatie van metabolieten karakteristiek is voor de tomaat die het panel het lekkerst vindt."

Met die gegevens in de hand kunnen kwekers nu via het gericht kruisen van tomatenrassen de ideale tomaat in hun kas proberen te krijgen. 'Assembleren' noemt Smeekens die nieuwe aanpak, die dankzij het uiterst gedetailleerde metabolietprofiel dat de huidige onderzoeksapparatuur oplevert, met grote precisie kan worden uitgevoerd. "Met de huidige apparatuur kunnen we in één klap duizenden metabolieten tegelijk meten. Dat levert ons datasets op waarvan we een paar jaar geleden nog niet eens durfden dromen. Zonder de bio-informatica zouden we snel in die informatiestroom verdrinken. Daarom is het zo belangrijk dat onderzoeksgroepen nauw samenwerken met bio-informatici en statistici. Eigenlijk moet tegenwoordig elke groep dan ook een bioinformaticus in huis hebben".

Het onderzoek naar beter smakende tomaten is nog volop aan de gang, maar intussen werken Smeekens en zijn collega's in Utrecht en Wageningen ook aan tal van andere toepassingen van metabolomics. Als voorbeelden noemt hij onder meer groentes die dankzij een speciale combinatie van metabolieten na het oogsten relatief lang vers blijven, gewassen waar grotere hoeveelheden antioxidanten, zoals flavonoïden, inzitten, en suikerbieten waarin de sucrose is vervangen door het even zoete, maar caloriearme fructaan.

Dat laatste in Utrecht uitgevoerde onderzoek heeft inmiddels al tot resultaat geleid, maar hoe zoet de suiker in de fructaanbiet ook mag smaken, op de markt zal dit alternatief niet komen zo lang in Nederland nog een verbod geldt op het genetisch modificeren van planten. "In dit geval komen we er niet met de eerder beschreven assemblagetechniek, omdat fructaan niet van nature in suikerbieten voorkomt. Het zit wel in uien - vandaar dat gebakken uien een beetje zoet smaken - en daarom hebben we twee genen van de ui in een suikerbiet ingebracht. Deze nieuwe biet kan echter pas worden gebruikt als Nederland het verbod op het genetisch modificeren van gewassen opheft, maar daar ziet het voorlopig helaas niet naar uit", zegt Smeekens droevig.

De negatieve Nederlandse houding zit Smeekens mede zo dwars, omdat ons land, als het om innovatieve bedrijvigheid gaat, naar zijn mening juist sterk op de plantenveredeling zou moeten inzetten. "Nederland is van oudsher een veredelingsland. Niet voor niets heeft het Nationaal Regie-Orgaan Genomics het plantkundige "Centre for Biosystems Genomics" onlangs als een van de vier sleutelgebieden aangewezen. Heel logisch, want in een tomaat zit tegenwoordig meer technologie dan in een Mercedes. Wij zouden onze kennis uitstekend kunnen vermarkten, want Nederland draait op dit onderzoeksgebied mee in de wereldtop. Maar in plaats daarvan vertrekken veredelingsbedrijven naar het buitenland door het Nederlandse beleid. Het verbaast mij enorm dat een overheid die de mond vol heeft over innovatie, dat zo gemakkelijk laat gebeuren."

Onweerstaanbare tomaten en een beter inzicht in ziektes

Kennis van metabolieten onmisbaar voor een beter begrip werking organismen

Erik Hardeman, foto's Maarten Hartman

'Je kunt er trouwens ook nog mee bellen'

Johannes Wibbens (21), eerstejaars sociale geografie en planologie

"Dit is nu de derde telefoon die ik heb, maar ik ben inmiddels aan een vierde toe. Deze Ericsson R600 gaat langzaam stuk, van ouderdom, denk ik. Hij mankeert van alles en valt regelmatig uit."

Duur? "Ik geef vijftien tot twintig euro in de maand uit aan bellen en sms-en. Valt wel mee dus. Eigenlijk geef ik alleen in vakanties meer uit aan pre-paid kaarten."

Laatste gesprek? "Net, met m'n vriendin. Geen speciale reden eigenlijk, ze wilde gewoon even bijpraten."

Bewaar je nog een speciaal sms-je? "Nee, daar doe ik niet aan. Als mijn geheugen vol is, gebruik ik altijd de optie 'alles wissen'. Bovendien, als ik ze niet wis doet mijn telefoon dat zelf wel. Eén van z'n mankementen."

Elbert Verboom (24), eerstejaars theater, film & televisie wetenschappen

"Ik zou eigenlijk niet weten wat voor mobieltje dit is. Het staat er op... Een Siemens MC60. Je kunt er niks bijzonders mee. Alleen bellen en sms-en. Het is mijn vijfde telefoon inmiddels; ik raak die dingen nog al eens kwijt."

Duur? "Over het algemeen wordt ik gebeld, en bel ik zelf heel weinig. Als ik bel ben ik bovendien erg kort en zakelijk.Ik koop misschien voor vijftien euro in de maand aan pre-paid opwaardeerkaarten. "

Laatste gesprek? "Mijn broer belde, om advies te vragen. Hij was bezig met zijn internetaansluiting en wist even niet hoe je iets moest doen."

Bewaar je nog een speciaal sms-je? "Eigenlijk gooi ik ze altijd meteen weer weg. Doe ik ook met e-mail. Ik onthoud het wel."

Natalie Kruithof (21), derdejaars pedagogiek

"Ik heb een Nokia 7250. Een jaar geleden nam ik een abonnement en daarbij kon ik een telefoon uitzoeken; ik wilde per se een telefoon waar je foto's mee kon maken. Heb ik in het begin ook heel veel gedaan, maar nu doe ik dat bijna nooit meer."

Duur? "Mijn laatste rekening was veertig euro. Dat valt wel mee. Mijn hoogste rekening was 107 euro. Toen moest ik drastisch mijn belgedrag veranderen. Ik doe doe nu wat rustiger aan. Ik heb een abonnement met 300 belminuten; dat kost me 32, 50, meen ik."

Laatste gesprek? "Met mijn vriend. Ik belde hem eigenlijk zo maar. Geen echte reden. We hebben een half uurtje gekletst."

Bewaar je nog een speciaal sms-je? "Er staan wel sms-jes in mijn telefoon die er al tijden instaan. Ik kan er 150 bewaren, dus onderaan mijn lijst staan er allemaal berichtjes waar ik eigenlijk nooit bijkom. Ja, het gebeurt regelmatig dat mijn inbox vol zit."

Brenda van der Zee (26), derdejaars psychologie

"Dit is mijn tweede telefoon. Het is een Motorola maar ik heb geen flauw idee welk model het is. Mijn vorige was helemaal op dus toen heb ik deze gekocht, die was namelijk het goedkoopst. Een telefoon hoeft van mij niets bijzonders te kunnen. Als ik maar kan bellen en sms-en."

Duur? "Ik heb via internet een abonnement afgesloten bij Telfort. Ik betaal 2,50 in de maand en daar krijg ik 500 belminuten voor; daarmee kan ik bellen naar vaste lijnen en andere Telfortnummers. Andere aansluitingen kosten me iets meer geld. In totaal geef ik denk ik 10 euro in de maand uit."

Laatste gesprek? "Met mijn werkgever. Ik werk bij Broese en wilde even een roosterwijziging doorgeven."

Bewaar je nog een speciaal sms-je?"Nee, ik wis alles zodra mijn geheugen vol is."

Saskia van der Kooy (20). derdejaars culturele antropologie

"Deze Nokia 8310 is aan het eind van zijn Latijn. Het nadeel is alleen dat hij Sim Only is; als ik dus een nieuw toestel wil, moet ik er zelf een kopen en mijn abonnement loopt pas af ik april."

Duur? "Ik zat eerst op tachtig euro in de maand, en dat liep toen een keer uit naar 141 euro. Dat kon echt niet vond ik, dus toen ben ik streng gaan bezuinigen. Ik betaal nu 16 euro in de maand en daar krijg ik 150 belminuten voor en 40 sms-jes."

Laatste gesprek? "Mijn beste vriend belde net. Om te vertellen wat hij het afgelopen weekend allemaal had meegemaakt."

Bewaar je nog een speciaal sms-je?"Ik heb geen vriend dus ik heb geen waanzinnig romantische sms-jes in mijn telefoon. Best saai. Ik heb er wel nog een aantal dat ik kreeg van vrienden toen ik terug was uit de VS, waar ik vijf maanden was geweest. "Ik ben zo blij dat je weet terug bent". Wel leuk."

Jordy Jochems (18), eerstejaars rechten

"Ik heb een Alcatel 310, of een 311. Het is echt een heel simpel toestel. Je kunt er mee bellen en sms-en; verder niks. Vind ik wel prima. Ik heb 'm van mijn broertje gehad. Hij was het toestel zat en wilde er eentje waar je wel van alles mee kon."

Duur? "Niet echt. Ik koop voor 25 euro in de maand een pre-paid opwaardeerkaart. Dat is inclusief sms-jes."

Laatste gesprek? "Ik belde een meisje dat ik ontmoet had bij het uitgaan. Gewoon, zomaar. Om even te zeggen dat ik het erg gezellig had gevonden."

Bewaar je nog een speciaal sms-je? "Nee, dat kan bovendien ook niet; het geheugen van dit ding is zo klein dat hij binnen no time vol zit."

Jasper van Schaik (25), vierdejaars theologie

"Dit is een Nokia 6230. Ik heb 'm nu twee maanden en je kunt er werkelijk van alles mee. Video's maken, fotograferen, wappen, je kunt je agenda van je computer synchroniseren met de agenda op je telefoon. Je kunt er trouwens ook nog mee bellen."

Duur? "Ik betaal achttien euro in de maand voor 120 belminuten. Echt veel sms-en doe ik niet, alleen naar mijn vriendinnetje. En dat doe ik eigenlijk te weinig."

Laatste gesprek? "Met mijn moeder. Ik belde even om te zeggen dat ik iets later langs zou komen dan gepland was."

Bewaar je nog een speciaal sms-je? "Ik heb net een nieuw abonnement dus mijn geheugen is redelijk blank. Anders bewaar ik ze eigenlijk ook bijna nooit. Misschien ligt dat wel aan mijn vriendin; ze stuurt nooit iets heel origineels."

Marjolaine Oosterbeek (20), derdejaars psychologie

"Dit is een Sony Ericsson. Het model weet ik niet, interesseert me ook niet zo heel erg. Je kunt er helemaal niets bijzonders mee maar hij was wel goedkoop."

Duur? "Iets te duur. ik zit elke maand op zo'n vijftig euro. Ik had een abonnement met 300 belminuten maar daar zat ik steeds overheen. Nu heb ik er een met 400 minuten."

Laatste gesprek? "Ik belde een vriendin. Ik wilde even zeggen dat ik wat later was en ik vroeg in welke zaal we zo direct college hebben."

Bewaar je nog een speciaal sms-je?"Ik heb al een hele tijd een smsje van een vriend van me. Hij speelt in de band van Jan Vayne, dus ik had hem ge-sms-t om te vragen hoe het beviel. Hij sms-te terug dat Jan Vayne wel aardig was 'maar het blijft een muzikale hoer!' Vond ik wel komisch."

Marieke van Ruyen (23), derdejaars taal & cultuur studies

"Ik heb deze Nokia nu ruim twee jaar. Het model weet ik eigenlijk niet, maar het gaat me er meer om dat ik zo goedkoop mogelijk kan bellen en sms-en."

Duur? "Het schommelt. Voorheen had ik nog wel eens hoge rekeningen, in de tachtig euro, maar nu is het wat minder. Ik heb geen huistelefoon dus ik bel altijd mobiel. Ik bel best veel, voor elk wissewasje."

Laatste gesprek? "Met mijn vriend. Ik doe nu een minor journalistiek en ik had zijn dictafoon geleend, ik wist alleen niet hoe dat ding werkte."

Bewaar je nog een speciaal sms-je?"Ik had eerst wel een aantal leuke sms-jes van mijn vriend in mijn geheugen staan, maar ik heb net een nieuw abonnement dus ik ben al mijn sms-jes kwijt."