De lijst wordt ook gepubliceerd op www.ublad.uu.nl/degrootste. Hier staan tevens de overige spelregels en via deze site kun je tot uiterlijk 26 november aanstaande je stem uitbrengen.
Aan de persoon die volgens onze lezers aangemerkt moet worden als De Grootste UU'er Aller Tijden wordt in het Ublad van 9 december een artikel gewijd. Drie van de deelnemers die deze persoon nomineerden, krijgen bovendien een toepasselijk prijsje. De uitverkiezing van De Grootste UU'er Aller Tijden vindt plaats in het kielzog van de uitverkiezing van de grootste Nederlander aller tijden van onder meer het Historisch Nieuwsblad en het tv-programma 'Andere Tijden'.
Armand Heijnen
NOBELPRIJSWINNAARS
Rudolf Magnus (1873-1927) werd geboren in Braunschweig, studeerde in Heidelberg geneeskunde en kreeg in 1908 een aanstelling als eerste Utrechtse hoogleraar farmacologie. Zijn aanvangssalaris was 4000 gulden per jaar. Hij raakte in toenemende mate geïnteresseerd in de werking van reflexen en stond op de nominatie voor een Nobelprijs toen hij tijdens een vakantie in Zwitserland plotseling overleed. Hij zorgde voor een nieuw laboratorium aan de Vondellaan, dat in 1928 werd geopend en in 1968 herdoopt tot Rudolf Magnus Instituut. De wetenschapper hield van schaatsen en gaf zijn hele lab soms een dag ijsvrij.
Christiaan Eijkman (1858 - 1930) ontving in 1929 de Nobelprijs voor zijn onderzoek naar ontstaan en behandeling met vitamines van de ziekte beri-beri. De van geboorte Nijkerker volgde een studie tot militair arts in Amsterdam en werd uitgezonden naar Nederlands-Indië als medisch officier. In Batavia werd hij directeur van het Geneeskundig Laboratorium en in 1898 hoogleraar in Utrecht, met als specialisatie bacteriologie.
Petrus Josephus Wilhelmus Debye (1884 - 1966) werd geboren in Maastricht en studeerde aan de Technische Hochschule in Aken. In 1911 werd hij hoogleraar theoretische fysica in Zürich, vervolgens in Utrecht, daarna in Göttingen en toen weer in Zürich. In 1940 maakte hij de overstap naar de Cornell University van New York. In 1936 kreeg hij de Nobelprijs. Hij verliet Utrecht al na twee jaar omdat hij hier de laboratorium-voorzieningen slecht vond.
Nicolaas Bloembergen (1920 -) werd geboren in 1920 en studeerde in Utrecht natuurkunde. In 1981, toen hij inmiddels aan Harvard was verbonden, won hij de Nobelprijs voor natuurkunde, voor zijn bijdrage aan de 'laser spectroscopy'. Hij leverde voorts belangrijke bijdragen aan het NMR-onderzoek dat structuren van bijvoorbeeld moleculen zichtbaar maakt, vandaar dat het NMR-gebouw in De Uithof naar hem is vernoemd.
Gerard 't Hooft (1946 -) kwam ter wereld in Den Helder en ging wis- en natuurkunde studeren in Utrecht. Hij werd op aandringen van zijn ouders lid van studentenvereniging USC: "Ze waren bang dat ik anders helemaal geïsoleerd zou raken." Als theoretisch fysicus heeft hij vooral onderzoek gedaan aan 'de theorie van de zwakke kracht'. Na korte benoemingen in Genève, Harvard en Stanford werd hij in 1977 in Utrecht tot hoogleraar benoemd. Eén van de winnaars van de NWO-Spinoza-prijs en, in 1999, de Nobelprijs.
NAAMGEVERS
Buys Ballot (1817 - 1890 werd geboren in Kloetinge. In 1845 werd hij in Utrecht benoemd tot lector, later tot hoogleraar in de geologie, mineralogie en scheikunde, hoewel hij al snel vooral belangstelling toonde voor de meteorologie. Hij liet sterrenwacht Sonnenborgh verbouwen tot een astronomisch en meteorologisch observatorium, en legde daarmee de basis voor het in 1854 opgerichte KNMI. Hij was er de eerste directeur, en daarmee tevens de 'vader van het weerbericht.' Beroemd geworden met de 'Wet van Buys Ballot'.
Johannes Martin Bijvoet (1892 - 1980) is afkomstig uit Amsterdam waar hij aan de Universiteit van Amsterdam 'lector' in de kristallografie was. Hij werd in 1939 in Utrecht benoemd tot hoogleraar algemene en anorganische chemie en zette zich vooral in voor het scheikunde-onderwijs, zo introduceerde hij bijvoorbeeld het werkcollege. Wetenschappelijk was hij vooral bezig met röntgendiffractie. Hij hield van klassieke muziek, het maken van lange wandelingen en van katten.
Hugo Rudolph Kruyt (1882 - 1959) was telg uit een anti-revolutionair gezin dat Abraham Kuyper tot zijn huisvrienden mocht rekenen. Hij studeerde scheikunde aan de Vrije Universiteit en in Utrecht bij Ernst Cohen, waarbij hij een privaatdocentschap kreeg. Hij specialiseerde zich in de colloïdchemie. Hij werd in 1916 in Utrecht tot hoogleraar benoemd, wat hij zou blijven tot 1946. Daarna werd hij voorzitter van het mede door hemzelf in het leven geroepen TNO. Hij heeft zijn hele leven gestreefd om de universiteiten meer te betrekken bij de maatschappij. Was rector magnificus in 1940.
Martinus Jan Langeveld (1905 - 1989) studeerde sociale wetenschappen in Hamburg en Leipzig. Hij werd in 1939 hoogleraar pedagogiek in Utrecht. Hij maakte (met Buytendijk en Van Lennep) naam in 'De Utrechtse School', een methodologische richting die weinig ophad met de angelsaksische statistiek maar die koos voor een Duits-Franse 'fenomenologie'. Schreef het door menige onderwijzer, leraar en pedagogiekstudent bestudeerde standaard-leerboek 'Beknopte theoretische pedagogiek'.
Marcel Gilles Jozef Minnaert (1893 - 1970) werd geboren in Brugge, studeert in Gent 'natuurlijke wetenschappen' en volgde cursussen optica in Leiden en Utrecht. Als Vlaams activist werd hij in 1918 gedwongen in Nederland te blijven, omdat hij zich in de Eerste Wereldoorlog achter de Duitse 'Flamenpolitik' schaarde. In 1938 werd hij benoemd tot hoogleraar astronomie in Utrecht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij geïnterneerd in kamp St. Michielsgestel. Het was een zeer sociaal bewogen man. Zo pleitte hij bijvoorbeeld voor gelijkschakeling van mannen en vrouwen. Hij deed vooral onderzoek naar de zon en was een groot didacticus. Hij schreef het vierdelige standaardwerk 'De Natuurkunde van 't Vrije Veld'.
Willem Molengraaff (1858 - 1931) was hoogleraar in Utrecht in het Handels- en Zeerecht en Burgerlijke Rechtsbevordering van 1885 tot 1917. "Zijn colleges muntten niet bepaald uit door levendigheid. Molengraafs betoog had iets rustigs, bijna iets priesterlijks... (Maar) wie bij de Utrechtse hoogleraar de gebruikelijke theevisite bracht, ontdekte de ware mens in deze schijnbaar zo ongenaakbare figuur. Hij bleek vol belangstelling te zijn voor zijn leerlingen."
Leonard Salomon Ornstein (1880 - 1941) werd geboren in Den Haag en studeerde in Leiden bij Lorentz en vervulde vervolgens een lectoraat in Groningen. Als hoogleraar theoretische natuurkunde in 1914 in Utrecht werd hij benoemd als opvolger van Debye. Hij legde zich toe op de 'experimentele', begeleidde 88 dissertaties, waarmee hij naar alle waarschijnlijkheid de promotor van de eeuw is. Zette de poorten van zijn lab open voor de industrie, waardoor hij bestempeld kan worden als een soort peetvader van het derde geldstroomonderzoek. Vanwege zijn joodse afkomst werd hem vanaf 1940 de toegang tot 'zijn' laboratorium ontzegd; één jaar later overleed hij.
Willem Petrus Joseph Pompe (1893 - 1968) studeerde rechten in Utrecht en promoveerde op een onderwerp dat hem zijn leven lang zou bezighouden: het wezen, doel en de werking van strafrechtelijke sancties. In 1923 werd hij buitengewoon hoogleraar criminologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1928 volgde een benoeming in Utrecht, waar hij in 1934 het Criminologisch Instituut oprichtte. In 1943 legde hij zijn ambt neer uit verzet tegen de bezetter en dook onder. Niettemin hield hij in 1963 een pleidooi voor gratie van tot levenslang veroordeelde oorlogsmisdadigers. Dat was mede ingegeven door zijn pogingen het strafrecht te humaniseren.
Willem Cornelis van Unnik (1910 - 1978) werd in Haarlem geboren en studeerde in 1932 en 1933 op het College van de Quakers in Woodbrooke bij Birmingham. Daar studeerde hij Syrisch. Zijn geloof was verwant met de religie der Quakers; laagkerkelijk, spiritueel, blijmoedig, onbekommerd. Hij studeerde godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1946 werd hij in Utrecht benoemd tot hoogleraar Nieuwe Testament en de oud-christelijke letterkunde. In zijn optiek was een theologische faculteit meer een centrum van wetenschap dan een hogere beroepsopleiding voor predikanten.
Friedrich August Ferdinand Christian Went (1863 - 1935) volgde in zijn geboortestad Amsterdam zijn studie bij de vermaarde bioloog Hugo de Vries. Vervolgens maakte de plantkundigestudiereizen naar Bonn, Parijs en Napels. Reeds op 23-jarige leeftijd promoveerde hij; op 33-jarige leeftijd werd hij hoogleraar in Utrecht. Hij blies het botanische laboratorium aan de Lange Nieuwstraat nieuw leven in. Hij was de oprichter van de nog steeds florerende Utrechtse Biologenvereniging (UBV). Verzette veel werk in Suriname en in wat toen nog 'ons Indië' heette.
HOOGLERAREN
Antonius Aemilius (1589 - 1660) is de eerst benoemde hoogleraar aan de Illustere Hogeschool in 1634. Daarvoor was hij rector van de Utrechtse Latijnse School (een soort 17e eeuws vwo). Van huis uit was hij classicus en kenner van de Oosterse talen. Hij werd hoogleraar in de historie en staatskunde, wat hij tot aan zijn dood bleef. Hij bewonderde Descartes en lag daardoor dus in de clinch met zijn theologie-collega Voetius, die met deze Franse geleerde een felle strijd leverde.
Nicolaas Beets (1814 - 1903) is de man achter de beroemde belletrie 'Camera Obscura' van Hildebrand. Beets, theologie-hoogleraar en predikant, was aanhanger van het negentiende eeuwse Réveil, en als zodanig de vleesgeworden braafheid. De geboren Haarlemmer studeerde in Leiden. Hij had vijftien nazaten, bij twee echtgenotes, en bewoonde het 'Beetshuis' in de Boothstraat, nu onderdeel van de Rechtenfaculteit.
Jan Bleuland (1756 - 1838) was hoogleraar geneeskunde, die vooral faam verwierf met zijn anatomische preparaten, wasmodellen en plaatwerken van mensen. Een deel van zijn collectie is nog steeds te bewonderen in de 'Bleulandkast' van het Universiteitsmuseum. Hij was vóór zijn Utrechtse benoeming 'huisarts' te Goude en hoogleraar in Harderwijk. Voor het maken van die preparaten leidde Bleuland persoonlijk Petrus Koning op tot 'prosector' (voorsnijder).
F.J.J. Buytendijk (1887 - 1974) studeerde geneeskunde in Amsterdam en werd eerst lector en vervolgens hoogleraar in de fysiologie aan de Vrije Universiteit en in 1925 óók in Groningen. Hij deed toen vooral onderzoek naar het gedrag van dieren. Hoewel hij van zichzelf zei: 'Ik ben een vreemde in het gebied der psychologie', werd hij in 1946 in Utrecht benoemd tot hoogleraar in dat vak. In 1937 bekeerde hij zich in 1937 tot het rooms-katholicisme. Hij zag de psycholoog als een modern priester: wat ooit 'zondigheid' heette was volgens hem een 'ziekte' die behandeling behoefde in plaats van bestraffing. Hij maakte met onder meer Langeveld deel uit van de 'Utrechtsche School' in de geesteswetenschappen.
Ernst Cohen (1869 - 1944) werd geboren in Amsterdam in een joodse familie. Hij studeerde chemie in de hoofdstad en promoveerde in 1893 cum laude. In 1901 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar te Amsterdam, een jaar later tot bijzonder hoogleraar in Utrecht. Cohen was boven alles een experimentator die de natuur haar geheimen wilde afdwingen. Hij voelde zich het gelukkigst in het laboratorium, theorie zei hem weinig en college geven beschouwde hij als een onvermijdelijk kwaad. In 1944 werd hij gearresteerd en naar Auschwitz getransporteerd. Hij keerde daarvan nooit terug.
Hermann Walther von der Dunk (1928 - ) had eigenlijk opera-regisseur willen worden, maar ging geschiedenis studeren bij Pieter Geyl in Utrecht. Hij werd geboren in Bonn, maar in 1937 vluchtte hij met zijn ouders naar Nederland omdat zijn moeder joods was. Hij werkte eerst als geschiedenisleraar aan De Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven. werd daarna wetenschappelijk medewerker en hoogleraar in de twintigste-eeuwse geschiedenis. Hij verwierf vooral faam met zijn bijdragen aan dagbladen. "Geschiedschrijving mag geen preken voor eigen parochie zijn", zei hij ooit.
Eduard Jan Dijksterhuis (1892 - 1965) werd geboren in Tilburg maar studeerde en promoveerde in Groningen in de wiskunde. Toen hij nog wiskundeleraar aan de hbs was ging zijn hart al uit naar de geschiedenis van de natuurwetenschappen, en in 1953 werd hij op dat vakgebied als hoogleraar benoemd in Utrecht. Zijn bekendste werk, wel eens vergeleken met Huizinga's 'Herfsttij der Middeleeuwen', is 'De mechanisering van het wereldbeeld' uit 1950. Dit boek leverde hem een jaar later de P.C. Hooftprijs voor de letterkunde op.
Frans Cornelis Donders ( 1818 - 1889) werd ook geboren in Tilburg. Voorbestemd voor een priesteropleiding te Luik, kwam hij door de Belgische Opstand tóch terecht in het Utrechtse, waar hij de Rijkskweekschool voor militair-geneeskundigen doorliep, en tegelijk colleges volgde aan de academie. Op zijn 29ste werd hij al hoogleraar fysiologie, en ging zich in toenemende mate toeleggen op de oogheelkunde. Hij richtte uit eigen middelen een kliniek voor onbemiddelde ooglijders in, het Ooglijdersgasthuis aan de F.C. Dondersstraat.
Hans Freudenthal (1905 - 1990) werd geboren als zoon van een joodse onderwijzer in Luckenwalde nabij Berlijn. Hij studeerde in Berlijn en Parijs. In 1930 werd hij assistent aan de Universiteit van Amsterdam. Na de oorlog week hij uit naar Utrecht, omdat zijn Amsterdamse hoogleraar Brouwer de loyaliteitsverklaring met de bezetter had ondertekend en in de ogen van Freudenthal dus 'besmet' was. Freudenthal is de grondlegger van het zogenoemde realistische reken-wiskunde onderwijs, waarbij niet wiskundige regels maar de (reken)problemen van de alledaagse werkelijkheid als uitgangspunt werden genomen. Hij was jarenlang vaste medewerker van de Groene Amsterdammer en columnist van NRC Handelsblad.
Frederik Carel Gerretson (1884 - 1958) volgde de handelsschool in Rotterdam, de militaire academie in Breda, studeerde sociale wetenschappen in België en werkte ondertussen nog enigszins mee in de verfwarenfabriek van zijn vader. In 1913 werd hij adjudant-commies aan het departement van Koloniën, speciaal belast met de oliewinning in Nederlands-Indië. Vanaf 1917 was hij verbonden aan de Bataafsche Petroleum Maatschappij. In 1925 werd Gerretson vanwege deze oliefirma benoemd tot bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van Nederlandsch-Indië aan de zogeheten 'oliefaculteit'. Daar werden Indische bestuursambtenaren opgeleid, met vakken als 'overzeese geschiedenis', 'adatrecht', 'volkenkunde' of 'oosterse talen'. Hij verwierf ook faam als dichter, onder het pseudoniem Geerten Gossaert.
Pieter Catharinus Arie Geyl (1887 - 1966) werd geboren in Dordrecht, studeerde Nederlands met als bijvak geschiedenis in Leiden en vervulde na een kort leraarschap een functie als correspondent in Londen voor NRC van 1913 tot 1919. Hij was een sympatisant van het socialisme én nationalisme, wat zich uitte in zijn 'Grootnederlandse gedachte', waarin de taal het belangrijkste bindmiddel is in een samenleving. Hij kreeg in 1919 een aanstelling als hoogleraar 'Dutch History' aan het University College van Londen. In 1936 kwam hij naar Utrecht. Dit was onder protest van koningin Wilhelmina vanwege zijn anti-orangisme. Tijdens de oorlog werd hij langdurige gegijzeld; eerst in Buchenwald, later in Sint Michielsgestel.
Jan Gonda (1905 - 1991) studeerde klassieke talen in Utrecht en Indonesische letterkunde in Leiden. In 1932 werd hij in Utrecht benoemd tot hoogleraar in 'het Sanskriet, het Avestisch, het Oud-Perzisch en de beginselen der Indo-Germaansche taalwetenschap'. Hij bleef tot 1975; in al die jaren bracht hij nooit een bezoek aan Azië. Hij was ook hoogleraar in de 'Oliefaculteit' voor 'indologische studies', ter opleiding van Nederlands-Indische bestuursambtenaren. Gonda maakte vooral naam met zijn schier eindeloze lijst publicaties. Hij was geen 'ivoren toren'-geleerde maar deed moeite de resultaten van zijn onderzoek te verbreiden.
Gerhard Wilhelm Kernkamp (1864 - 1943) werd geboren in Hoorn. Hij werd gepasseerd voor een hoogleraarspost in Groningen vanwege zijn links-liberale sympathieën. In 1901 werd hij alsnog benoemd in Amsterdam; in 1903 maakte hij een overstap naar Utrecht. Hij deed behalve historisch onderzoek (naar vooral de zeventiende eeuw) veel journalistiek werk. Zo was hij van 1920 tot 1929 hoofdredacteur van 'De Amsterdammer' (de voorloper van 'De Groene') Aan de UU is hij befaamd geworden als de geschiedschrijver van de eigen instelling: schreef in 1936 het Gedenkboek bij gelegenheid van het 300-jarig bestaan.
Anne van der Meiden (1929 -) is een boerenzoon die theologie ging studeren. Hij was bijzonder hoogleraar communicatiewetenschappen / public relations, die overvolle collegezalen trok in een tijd toen dit vak net in opkomst was. Hij is een begenadigd spreker en causeur. Na zijn emeritaat bleef hij actief als predikant en pleitbezorger van het Twents dialect waarin hij de bijbel wil vertalen. Hij bemoeid zich nog steeds met de actualiteit; zo vindt hij dat 'Idols' acuut van de buis afgehaald had moeten worden.
Gilles Quispel (1916 - ) is smidszoon, maar bleek te onhandig om zelf in de smederij te gaan werken. Daarom werd hij dus maar naar het gymnasium gestuurd. Hij studeerde daarna oude talen en werd aanvankelijk leraar op een lyceum. Na de oorlog stapte hij over naar de universiteit, waar hij in 1951 op 35-jarige leeftijd werd benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis. Centraal in het werk van Quispel staat de 'Gnosis', een in de tweede eeuw van onze jaartelling ontstane beweging van christenen die uitgingen van de vrije mens en pleitten voor een niet-autoritaire en ondogmatische beleving van het jonge christendom.
Maarten van Rossem (1943 - ) had eigenlijk apotheker willen worden, maar werd Amerika-deskundige. Hij werd echter benoemd tot hoogleraar Nederlandse cultuur van de twintigste eeuw. Sinds de Eerste Golfoorlog is hij bijna niet uit de media weg te slaan dankzij zijn eigenzinnige commentaar. Hij schreef onlangs de bestseller 'Heeft geschiedenis nut' en werd door het Historisch Nieuwsblad uitgeroepen tot historicus van het jaar 2003. Hij kreeg de Eurekaprijs van NWO voor zijn verdiensten op gebied van het populariseren van de geschiedenis.
Henricus Cornelius Rümke (1893 - 1967)studeerde Geneeskunde in Amsterdam en specialiseerde zich in de Valeriuskliniek tot zenuwarts. Hij promoveerde in Utrecht. Hij werd psychiater en verwierf internationalefaam op gebied van de geestelijke gezondheidszorg; hi bediende zich daarbij van de zogeheten 'fenomenologische methode'. Hoewel afkomstig uit een volstrekt buitenkerkelijk gezin, vond hij geloof en religiositeit onmisbare elementen in het menselijke ontwikkelingsproces. Hij is de grondlegger van de persoonlijkheidsleer en was vanaf 1933 hoogleraar in Utrecht.
Gisbertus Voetius (1589 - 1676) behoorde tot de eerste garde hoogleraren van de Utrechtse academie. Hij was een befaamd theoloog van het 'precieze', orthodox-calvinistische slag, waarvoor vroomheid en wetenschap onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Hij kwam daardoor in aanvaring met de 'rationalist' René Descartes. Voor en tijdens zijn hoogleraarsambt was hij ook predikant. In die hoedanigheid gaf hij tevens catechesatie aan de Utrechtse weeskinderen.
Cornelis Gerrit Nicolaas de Vooys (1873 - 1955) werd geboren in Gouda. Hij studeerde in Leiden Middelnederlands en de taal van de zeventiende-eeuwse auteurs, voornamelijk Huygens en Hooft. Hij werd in 1915 in Utrecht benoemd als hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde en het Middelnederlands. Verwant aan de vrijzinnige, ondogmatische en sociaal bewogen kring rond Albert Verwey, `de Beweging'. De Vooys was ook bevriend met Verwey. Hij spande zich in voor een spellingsvereenvoudiging. In 1907 richtte hij het tijdschrift `De Nieuwe Taalgids' op. Hij was een veelschrijver: bij zijn emeritaat (op 73-jarige leeftijd!) liet hij 7 kilometer geschriften na.
Piet Vroon (1939 - 1998) komt uit Culemborg. Hij studeerde vanaf 1963 in Utrecht psychologie, waar hij ook tot hoogleraar psychonomie werd benoemd. Hij verwierf grote faam met zijn talrijke prikkelende columns en met zijn ook voor een breed publiek toegankelijke boeken over 'het brein' zoals 'Tranen van de krokodil' en 'Wolfsklem'. Hij baarde opzien toen hij zijn doctorsbul inleverde, uit protest tegen een eredoctoraat voor Albert Heyn van de Universiteit van Nyenrode. Hij was de laatste jaren van zijn leven ernstig depressief en pleegde suïcide.
Johanna Westerdijk (1883 - 1961) was de eerste Nederlandse vrouwelijke hoogleraar, maar geen feministe. Ze rookte sigaren, noemde zich Hans en haalde op school alléén onvoldoendes voor handwerken. Ze studeerde biologie in Amsterdam, Zürich en München en werd in 1917 benoemd op de Utrechtse leerstoel Fythopathologie (plantenziektekunde). Ze deed met name onderzoek naar de invloed van schimmels op de Iepenziekte. Haar lijfspreuk was: 'Van een saai en eentonig leven gaat zelfs een schimmel dood'. Ze is de grondlegger van het fythopathologisch laboratorium in Baarn.
David de Wied (1925 -2004) werd geboren in Deventer en studeerde geneeskunde in Groningen. In 1963 werd hij in Utrecht hoogleraar farmacologie en was tot aan zijn emeritaat in 1990 tevens directeur van het Rudolf Magnus Instituut. Hij is de ontdekker van de neuropeptiden, die bevorderend werken op het leerproces en het geheugen. Toen een journalist de term 'leerpil' introduceerde, kreeg De Wied landelijke bekendheid. Hij deed ook veel onderzoek naar het effect van neuropeptiden op schizofrenie. Als adviseur van toenmalig onderwijsminister Deetman bezorgde hij de Utrechtse geneeskundefaculteit een medisch-biologisch profiel.
BESTUURDERS
Hans van Ginkel (1940 - ) was hoogleraar algemene sociale geografie aan wat eertijds de 'Interfaculteit aardrijkskunde en prehistorie' heette. Hij was rector magnificus van 1986 tot 1997 en pleitbezorger van een vergaande internationalisering van de universiteit. Van hem is de uitspraak dat de UU het 'Berkeley van Europa' moet worden. Door Kofie Anan persoonlijk gevraagd om rector van de universiteit van de Verenigde Naties in Tokio te worden; de zittingstermijn van 4 jaar is inmiddels al één keer verlengd, wederom op verzoek van Anan. Van Ginkel zou naar verluidt op het internationale politieke toneel meer invloed hebben dan Lubbers, Balkenende en Pronk bij elkaar.
Willem Hendrik Gispen (1943 - ) is de huidige rector magnificus. Hij werd geboren in Utrecht, waar hij het gymnasium volgde en biologie studeerde - specialisatie farmacologie. Hij is getrouwd met Christine de Wied, de dochter van zijn promotor David de Wied. Gispen volgdee hem op, in 1988, als directeur van het Rudolf Magnus Instituut voor neurowetenschappen. Als decaan Geneeskunde nam hij het initiatief tot de oprichting van het Academisch Biomedisch Cluster. Poëzie-, vogel- en cabaretliefhebber. Uitspraak: "Ik ben iemand die veel lawaai maakt."
Hans Rosenberg (1943-1992) studeerde onder meer bij Freudenthal en Minnaert wis- en natuurkunde en deed met name onderzoek naar de zon. Zijn passie lag echter in het maatschappelijk engagement. Met Minnaert samen voerde hij bijvoorbeeld actie tegen de oorlog in Vietnam, en in de jaren zestig was hij voorzitter van de studentenvakbeweging. Hij werd nog voor de afronding van zijn studie wethouder van financiën te Utrecht. In 1982 werd hij lid van het college van bestuur - met de portefeuille financiën - wat hij bleef tot vlak voor zijn dood. Hij stierf aan aids. Van zijn homoseksualiteit maakte hij geen geheim.
Henk Schamhardt (1911 - ) was bijna 15 jaar bestuurder van de universiteit; aanvankelijk als secretaris, vervolgens als lid van het college van bestuur en in 1979-1980 als waarnemend voorzitter. Hij begeleidde in Utrecht de overgang naar de nieuwe hoger onderwijswetten WUB (met meer democratische besluitvorming) én WWO (de tweefasen-structuur). Hij stond bekend als autoritair-conservatief, maar ook als loyaal bestuurder. Hij wist de toen nog jonge U-raad doorgaans behendig naar zijn hand te zetten. Hij was een fervent tennisspeler.
Jan Veldhuis (1938 - ) is de bijna vleesgeworden UU... Hij was van 1986 tot oktober 2003 voorzitter van het college van bestuur - en wordt nog steeds regelmatig aan de universiteit gesignaleerd. Maakte met zijn corporale voorkomen en enigszins autoritaire bestuursstijl vrienden én vijanden. Hij slingerde uitspraken de universiteit in, die een eigen leven gingen leiden: 'Dank, dank, dank' of 'Een majeure operatie'. Bij zijn aantreden kwam hij in opspraak omdat hij een auto-met-chauffeur voor zichzelf opeiste, en 1997 nog eens toen bleek dat het college zichzelf, in het geniep, een salarisverhoging had willen toekennen. Hij werd niettemin als langstzittend collegelid ooit vorig jaar uitbundig uitgewuifd.
OVERIG
Cornelis Booth (1605 - 1678) doorliep in Utrecht de Hiëronymusschool, studeerde in Leiden medicijnen en geschiedenis en promoveerde in het Franse Caen. Vervolgens was hij in Utrecht praktiserend arts, schepen (een soort wethouder), burgemeester, raadsheer der Staten Generaal én (sinds 1640) bibliothecaris van de stadbibliotheek, later tevens univerisiteitsbibliotheek. Hij conserveerde en inventariseerde het boekenbezit en verkocht de 'onnodige en oudtachtige boeken'. Als burgemeester gooide hij het stratenplan van de stad om, ter voorkoming van onder meer cholera-epidemieën. In dat kader liet hij een verbinding leggen tussen het Janskerkhof en de Voorstraat, de latere Boothstraat. Daarin liet hij een huis voor zichzelf bouwen: het latere Beetshuis.
Wim Eggink (1920 - 1945) was student-verzetsman. De enige student die de anti-joodse maatregelen van de Duitsers, zoals het ontslag van Joodse hoogleraren, openlijk afwees. Hij schreef daartoe tevergeefs een open brief aan rector Kruyt. De Utrechtse lijn was: 'Sla de hand niet aan jezelf': zorg dat de universiteit open blijft en het werk kan worden voortgezet. Hij was lid van de Raad van Negen, mede-oprichter van verzetsbladen als 'De Geus', 'Ons Volk' en 'Sol Justitiae'. Ook was hij preses van de geografie-studentenvereniging VUGS. In 1944 werd hij gearresteerd bij een razzia op de Paroolgroep. Een jaar later kwam hij om in het Duitse Hameln.
André F.W. Klukhuhn (1940 - ) werd geboren in Amsterdam en studeerde daar fysische chemie. Hij promoveerde er in 1973, om spoedig daarna de scheikunde te verruilen voor een betrekking bij Studium Generale in Utrecht - dit ondermeer vanwege de verwevenheid van de chemische industrie met de NAVO. Dankzij zijn flamboyante verschijning en spraakmakende acties werd hij al snel één van de blikvangers van de UU. In 1993 deed hij samen met Piet Vroon een vergeefse poging zijn doctorstitel in te leveren uit protest tegen de vercommercialisering van de wetenschap. Vorig jaar verscheen zijn magnus opus 'De geschiedenis van het denken'.
Alexander Numan (1780 - 1852) was een plattelandsdokter, zoon van een Gronings predikant, en in 1821 door het Rijk benoemd tot docent en directeur van 's lands eerste veeartsenijschool, de voorloper van de faculteit diergeneeskunde toen nog gevestigd in het gebouw Gildestein aan de Biltstraat. Dit vanwege zijn vele reeds ontplooide activiteiten op het gebied van de diergeneeskunde. In 1918 werd de school tot 'hogeschool' omgedoopt, en in de jaren dertig ondergebracht bij de universiteit.
Pieter Philip Juriaan Quint Ondaatje (1758 - 1818) werd geboren in Ceylon (nu: Sri Lanka). Hij studeerde filosofie en rechten in Utrecht, maar maakte vooral furore als patriottenleider. Hij schreef fel anti-orangistische pamfletten en stond aan de basis van het vrijcorps 'Pro Patria et Libertate' waarmee de burgerbevolking zich hoopte te kunnen weren tegen de prinsgezinde legers. De orangisten noemden Ondaatje, vanwege zijn halve Tamil-afkomst, een 'zwart ondier'. Hij maakte zijn studies in Leiden af.
Anna Maria van Schurman (1607 - 1678) was bevriend met Utrechts eerste theologie-hoogleraar Gijs Voet (alias Voetius), die er voor zorgde dat zij, verstopt achter een gordijntje, zijn hoorcolleges in de Aula kon volgen. Ze was een zeer veelzijdige vrouw: begaafd in de schilder- en dichtkunst, de talen, de muziek en de theologie. De groten der aarde waren haar vriend: De Richelieu, Christina van Zweden, Maria de Medici, Cats, Hooft en Huygens. het kwam tot een breuk met Voetius, toen ze zich op latere leeftijd tot het vroomheidfanatisme van de Franse Labardisten bekeerde, dat nog strenger was dan het calvinistische piëtisme van haar leermeester.
Catharina van Tusschenbroek (1882 - 1925) was de eerste vrouwelijke student aan de Utrechtse universiteit, in de Geneeskunde. Ze had eerst een aantal onderwijsakten gehaald en deed in 1880 toelatingsexamen voor de universiteit. In 1887 haalde zij haar artsexamen. Ze promoveerde bij Donders, die de komst van vrouwelijke studenten overigens toejuichte en begon een eigen praktijk als vrouwen- en kinderarts. In 1898 was ze meer dan professorabel, maar ze werd niet eens voorgedragen voor een vrijgekomen leerstoel in Utrecht. Niettemin vond haar voorbeeld navolging: in 1895 stonden er al 550 vrouwelijke studenten ingeschreven.
Clara Wichmann (1885 - 1922) werd geboren in Hamburg. Ze kwam naar Utrecht omdat haar vader hier hoogleraar geologie werd. Ze was preses van de dames-gezelligheidsvereniging UVSV in het begin van de 20ste eeuw. In 1908, nog tijdens haar studie rechten, werd ze bestuurslid van de Nederlandse Bond voor Vrouwenkiesrecht. Voorts was ze actief voor de vredesbeweging, het socialisme en het anarchisme.