Achtergrond

Drie huisdieren

Benny & Nobel

Namen: Benny (hond) en Nobel (maar gaat bij de roepnaam 'Kitty')

Leeftijd: Benny is negen en Nobel is acht

Adres: Lucas Bolwerk

Van de zestien bewoners van het Unitashuis woont hond Benny er het langst en hij heeft alle privileges die daarbij horen. De kruising tussen een labrador en een Duitse staander heeft in de gemeenschappelijke kamer zijn eigen stoel en onder de trap heeft hij zijn eigen hok, wat heet: kamer. Boven de kamer van Benny prijkt met trots een Unitas-affiche; de hond is officieel lid van de vereniging. Hij mag mee op recepties en heeft zijn eigen Unitas-das voor speciale gelegenheden.

Omdat de bewoners komen en gaan heeft Benny een flink aantal baasjes gehad; maar uit het oog is niet uit het hart. Geschiedenis student Michiel (22): "Benny is een soort Fred van de Woo: hij herkent iedereen." Nog regelmatig komen voormalige bewoners langs om de hond mee op pad te nemen.

Wie de hond 's ochtends uitlaat wordt bepaald door een strak schema; iedereen is één keer in de twee weken aan de beurt om hem uit te laten en eten te geven.

De kat Nobel (vernoemd naar de overleden buurman) vergt aanzienlijk minder werk dan de hond. Als hij honger heeft dan staan er altijd brokjes, en zo niet dan kan hij altijd nog een muis vangen, want daar stikt het oude huis van. Suzan (19): "Hij heeft alleen de vervelende gewoonte zijn vangsten in volle glorie aan je te laten zien. Daar zit je niet altijd op de wachten."

Bux, Otje & Takkie

Namen: Bux (konijn) en Otje en Takkie (katten)

Leeftijd: Bux is vier jaar, Otje is twee en Takkie is de benjamin met vier maanden

Adres: Tolsteegplantsoen

Niet geheel volgens darwinistisch principe is konijn Bux de baas in huis. De katten zijn bang voor hem. "Als de katten te dicht bij hem in de buurt komen, bespringt hij ze en begint ze te bijten", legt Saskia (24) uit. Inmiddels zijn de drie bewoners ook een beetje bang voor het konijn.. Hij is een vervent knager: schoenen, kussens, tapijt, en zelfs een televisiekabel. "Voorlopig blijft Bux op het balkon waar zijn hok staat. We zijn toch bang dat hij ineens een elektriciteitskabel doorbijt", zegt Nicole (24).

Het balkon is ook nog wel eens het speelterrein van Otje. De kat heeft de duizelingwekkende gewoonte om op de reling van het balkon op vier hoog achter zijn eigen staart aan te gaan.

Dat de drie baasjes van de katten en konijn zesdejaars diergeneeskundestudenten zijn, daar plukken de beesten de vruchten van. Of juist niet. "We hebben Otje zelf gesteriliseerd. We hadden allemaal wel eens een sterilisatie gezien alleen nog nooit zelf geprobeerd," vertelt Daniëlle (24). "Onder toezicht van een ouderejaars diergeneeskunde hebben we met z'n drieën de operatie uitgevoerd. We waren iets langer bezig dan normaal is, maar uiteindelijk is alles verlopen zoals het moest."

Puck

Huisdier: hond

Naam: Puck Vermeer van Veghel tot Utrecht

Leeftijd: twee en een half

Adres: Johannes Vermeerstraat

De vijf bewoners hebben geen strakke schema's over wie de hond uitlaat en wie hem eten geeft; de eerste die opstaat is de klos. Overdag is het vrijblijvender. "We nemen Puck eigenlijk overal mee naar toe; of je nu boodschappen gaat doen of even peuken halen bij het tankstation. Het komt ook bijna dagelijks voor dat we Puck 's middags een uurtje meenemen naar het Wilhelminapark. Daar is ze gek op; binnenshuis is ze redelijk rustig en slaapt veel, maar als we in het park zijn, leeft ze zich helemaal uit," zegt Maarten (24).

Puck is een hond met klasse. Zo heeft ze haar eigen strikje voor wanneer er etentjes zijn en heeft ze een exclusieve voorkeur voor dure schoenen. "Je kunt zonder problemen je schoenen in de kamer laten staan. Er gebeurt niks. Behalve die ene keer toen Eric-Jan zijn gloednieuwe, 250 euro dure Todds onder tafel had laten staan; Puck had ze helemaal afgekloven."

Dat Labradors van nature gek zijn op water geldt zeker voor Puck. Je kunt niet met haar langs de Kromme Nieuwe Rijn lopen zonder dat ze te water gaat. Omar (20): "Vooral in het park moet je haar in de gaten houden; het water is echt heel erg smerig, als ze er in springt ben je haar een dag aan het schoonmaken."

De Grootste UU'er Aller Tijden

De lijst wordt ook gepubliceerd op www.ublad.uu.nl/degrootste. Hier staan tevens de overige spelregels en via deze site kun je tot uiterlijk 26 november aanstaande je stem uitbrengen.

Aan de persoon die volgens onze lezers aangemerkt moet worden als De Grootste UU'er Aller Tijden wordt in het Ublad van 9 december een artikel gewijd. Drie van de deelnemers die deze persoon nomineerden, krijgen bovendien een toepasselijk prijsje. De uitverkiezing van De Grootste UU'er Aller Tijden vindt plaats in het kielzog van de uitverkiezing van de grootste Nederlander aller tijden van onder meer het Historisch Nieuwsblad en het tv-programma 'Andere Tijden'.

Armand Heijnen

NOBELPRIJSWINNAARS

Rudolf Magnus (1873-1927) werd geboren in Braunschweig, studeerde in Heidelberg geneeskunde en kreeg in 1908 een aanstelling als eerste Utrechtse hoogleraar farmacologie. Zijn aanvangssalaris was 4000 gulden per jaar. Hij raakte in toenemende mate geïnteresseerd in de werking van reflexen en stond op de nominatie voor een Nobelprijs toen hij tijdens een vakantie in Zwitserland plotseling overleed. Hij zorgde voor een nieuw laboratorium aan de Vondellaan, dat in 1928 werd geopend en in 1968 herdoopt tot Rudolf Magnus Instituut. De wetenschapper hield van schaatsen en gaf zijn hele lab soms een dag ijsvrij.

Christiaan Eijkman (1858 - 1930) ontving in 1929 de Nobelprijs voor zijn onderzoek naar ontstaan en behandeling met vitamines van de ziekte beri-beri. De van geboorte Nijkerker volgde een studie tot militair arts in Amsterdam en werd uitgezonden naar Nederlands-Indië als medisch officier. In Batavia werd hij directeur van het Geneeskundig Laboratorium en in 1898 hoogleraar in Utrecht, met als specialisatie bacteriologie.

Petrus Josephus Wilhelmus Debye (1884 - 1966) werd geboren in Maastricht en studeerde aan de Technische Hochschule in Aken. In 1911 werd hij hoogleraar theoretische fysica in Zürich, vervolgens in Utrecht, daarna in Göttingen en toen weer in Zürich. In 1940 maakte hij de overstap naar de Cornell University van New York. In 1936 kreeg hij de Nobelprijs. Hij verliet Utrecht al na twee jaar omdat hij hier de laboratorium-voorzieningen slecht vond.

Nicolaas Bloembergen (1920 -) werd geboren in 1920 en studeerde in Utrecht natuurkunde. In 1981, toen hij inmiddels aan Harvard was verbonden, won hij de Nobelprijs voor natuurkunde, voor zijn bijdrage aan de 'laser spectroscopy'. Hij leverde voorts belangrijke bijdragen aan het NMR-onderzoek dat structuren van bijvoorbeeld moleculen zichtbaar maakt, vandaar dat het NMR-gebouw in De Uithof naar hem is vernoemd.

Gerard 't Hooft (1946 -) kwam ter wereld in Den Helder en ging wis- en natuurkunde studeren in Utrecht. Hij werd op aandringen van zijn ouders lid van studentenvereniging USC: "Ze waren bang dat ik anders helemaal geïsoleerd zou raken." Als theoretisch fysicus heeft hij vooral onderzoek gedaan aan 'de theorie van de zwakke kracht'. Na korte benoemingen in Genève, Harvard en Stanford werd hij in 1977 in Utrecht tot hoogleraar benoemd. Eén van de winnaars van de NWO-Spinoza-prijs en, in 1999, de Nobelprijs.

NAAMGEVERS

Buys Ballot (1817 - 1890 werd geboren in Kloetinge. In 1845 werd hij in Utrecht benoemd tot lector, later tot hoogleraar in de geologie, mineralogie en scheikunde, hoewel hij al snel vooral belangstelling toonde voor de meteorologie. Hij liet sterrenwacht Sonnenborgh verbouwen tot een astronomisch en meteorologisch observatorium, en legde daarmee de basis voor het in 1854 opgerichte KNMI. Hij was er de eerste directeur, en daarmee tevens de 'vader van het weerbericht.' Beroemd geworden met de 'Wet van Buys Ballot'.

Johannes Martin Bijvoet (1892 - 1980) is afkomstig uit Amsterdam waar hij aan de Universiteit van Amsterdam 'lector' in de kristallografie was. Hij werd in 1939 in Utrecht benoemd tot hoogleraar algemene en anorganische chemie en zette zich vooral in voor het scheikunde-onderwijs, zo introduceerde hij bijvoorbeeld het werkcollege. Wetenschappelijk was hij vooral bezig met röntgendiffractie. Hij hield van klassieke muziek, het maken van lange wandelingen en van katten.

Hugo Rudolph Kruyt (1882 - 1959) was telg uit een anti-revolutionair gezin dat Abraham Kuyper tot zijn huisvrienden mocht rekenen. Hij studeerde scheikunde aan de Vrije Universiteit en in Utrecht bij Ernst Cohen, waarbij hij een privaatdocentschap kreeg. Hij specialiseerde zich in de colloïdchemie. Hij werd in 1916 in Utrecht tot hoogleraar benoemd, wat hij zou blijven tot 1946. Daarna werd hij voorzitter van het mede door hemzelf in het leven geroepen TNO. Hij heeft zijn hele leven gestreefd om de universiteiten meer te betrekken bij de maatschappij. Was rector magnificus in 1940.

Martinus Jan Langeveld (1905 - 1989) studeerde sociale wetenschappen in Hamburg en Leipzig. Hij werd in 1939 hoogleraar pedagogiek in Utrecht. Hij maakte (met Buytendijk en Van Lennep) naam in 'De Utrechtse School', een methodologische richting die weinig ophad met de angelsaksische statistiek maar die koos voor een Duits-Franse 'fenomenologie'. Schreef het door menige onderwijzer, leraar en pedagogiekstudent bestudeerde standaard-leerboek 'Beknopte theoretische pedagogiek'.

Marcel Gilles Jozef Minnaert (1893 - 1970) werd geboren in Brugge, studeert in Gent 'natuurlijke wetenschappen' en volgde cursussen optica in Leiden en Utrecht. Als Vlaams activist werd hij in 1918 gedwongen in Nederland te blijven, omdat hij zich in de Eerste Wereldoorlog achter de Duitse 'Flamenpolitik' schaarde. In 1938 werd hij benoemd tot hoogleraar astronomie in Utrecht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij geïnterneerd in kamp St. Michielsgestel. Het was een zeer sociaal bewogen man. Zo pleitte hij bijvoorbeeld voor gelijkschakeling van mannen en vrouwen. Hij deed vooral onderzoek naar de zon en was een groot didacticus. Hij schreef het vierdelige standaardwerk 'De Natuurkunde van 't Vrije Veld'.

Willem Molengraaff (1858 - 1931) was hoogleraar in Utrecht in het Handels- en Zeerecht en Burgerlijke Rechtsbevordering van 1885 tot 1917. "Zijn colleges muntten niet bepaald uit door levendigheid. Molengraafs betoog had iets rustigs, bijna iets priesterlijks... (Maar) wie bij de Utrechtse hoogleraar de gebruikelijke theevisite bracht, ontdekte de ware mens in deze schijnbaar zo ongenaakbare figuur. Hij bleek vol belangstelling te zijn voor zijn leerlingen."

Leonard Salomon Ornstein (1880 - 1941) werd geboren in Den Haag en studeerde in Leiden bij Lorentz en vervulde vervolgens een lectoraat in Groningen. Als hoogleraar theoretische natuurkunde in 1914 in Utrecht werd hij benoemd als opvolger van Debye. Hij legde zich toe op de 'experimentele', begeleidde 88 dissertaties, waarmee hij naar alle waarschijnlijkheid de promotor van de eeuw is. Zette de poorten van zijn lab open voor de industrie, waardoor hij bestempeld kan worden als een soort peetvader van het derde geldstroomonderzoek. Vanwege zijn joodse afkomst werd hem vanaf 1940 de toegang tot 'zijn' laboratorium ontzegd; één jaar later overleed hij.

Willem Petrus Joseph Pompe (1893 - 1968) studeerde rechten in Utrecht en promoveerde op een onderwerp dat hem zijn leven lang zou bezighouden: het wezen, doel en de werking van strafrechtelijke sancties. In 1923 werd hij buitengewoon hoogleraar criminologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1928 volgde een benoeming in Utrecht, waar hij in 1934 het Criminologisch Instituut oprichtte. In 1943 legde hij zijn ambt neer uit verzet tegen de bezetter en dook onder. Niettemin hield hij in 1963 een pleidooi voor gratie van tot levenslang veroordeelde oorlogsmisdadigers. Dat was mede ingegeven door zijn pogingen het strafrecht te humaniseren.

Willem Cornelis van Unnik (1910 - 1978) werd in Haarlem geboren en studeerde in 1932 en 1933 op het College van de Quakers in Woodbrooke bij Birmingham. Daar studeerde hij Syrisch. Zijn geloof was verwant met de religie der Quakers; laagkerkelijk, spiritueel, blijmoedig, onbekommerd. Hij studeerde godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1946 werd hij in Utrecht benoemd tot hoogleraar Nieuwe Testament en de oud-christelijke letterkunde. In zijn optiek was een theologische faculteit meer een centrum van wetenschap dan een hogere beroepsopleiding voor predikanten.

Friedrich August Ferdinand Christian Went (1863 - 1935) volgde in zijn geboortestad Amsterdam zijn studie bij de vermaarde bioloog Hugo de Vries. Vervolgens maakte de plantkundigestudiereizen naar Bonn, Parijs en Napels. Reeds op 23-jarige leeftijd promoveerde hij; op 33-jarige leeftijd werd hij hoogleraar in Utrecht. Hij blies het botanische laboratorium aan de Lange Nieuwstraat nieuw leven in. Hij was de oprichter van de nog steeds florerende Utrechtse Biologenvereniging (UBV). Verzette veel werk in Suriname en in wat toen nog 'ons Indië' heette.

HOOGLERAREN

Antonius Aemilius (1589 - 1660) is de eerst benoemde hoogleraar aan de Illustere Hogeschool in 1634. Daarvoor was hij rector van de Utrechtse Latijnse School (een soort 17e eeuws vwo). Van huis uit was hij classicus en kenner van de Oosterse talen. Hij werd hoogleraar in de historie en staatskunde, wat hij tot aan zijn dood bleef. Hij bewonderde Descartes en lag daardoor dus in de clinch met zijn theologie-collega Voetius, die met deze Franse geleerde een felle strijd leverde.

Nicolaas Beets (1814 - 1903) is de man achter de beroemde belletrie 'Camera Obscura' van Hildebrand. Beets, theologie-hoogleraar en predikant, was aanhanger van het negentiende eeuwse Réveil, en als zodanig de vleesgeworden braafheid. De geboren Haarlemmer studeerde in Leiden. Hij had vijftien nazaten, bij twee echtgenotes, en bewoonde het 'Beetshuis' in de Boothstraat, nu onderdeel van de Rechtenfaculteit.

Jan Bleuland (1756 - 1838) was hoogleraar geneeskunde, die vooral faam verwierf met zijn anatomische preparaten, wasmodellen en plaatwerken van mensen. Een deel van zijn collectie is nog steeds te bewonderen in de 'Bleulandkast' van het Universiteitsmuseum. Hij was vóór zijn Utrechtse benoeming 'huisarts' te Goude en hoogleraar in Harderwijk. Voor het maken van die preparaten leidde Bleuland persoonlijk Petrus Koning op tot 'prosector' (voorsnijder).

F.J.J. Buytendijk (1887 - 1974) studeerde geneeskunde in Amsterdam en werd eerst lector en vervolgens hoogleraar in de fysiologie aan de Vrije Universiteit en in 1925 óók in Groningen. Hij deed toen vooral onderzoek naar het gedrag van dieren. Hoewel hij van zichzelf zei: 'Ik ben een vreemde in het gebied der psychologie', werd hij in 1946 in Utrecht benoemd tot hoogleraar in dat vak. In 1937 bekeerde hij zich in 1937 tot het rooms-katholicisme. Hij zag de psycholoog als een modern priester: wat ooit 'zondigheid' heette was volgens hem een 'ziekte' die behandeling behoefde in plaats van bestraffing. Hij maakte met onder meer Langeveld deel uit van de 'Utrechtsche School' in de geesteswetenschappen.

Ernst Cohen (1869 - 1944) werd geboren in Amsterdam in een joodse familie. Hij studeerde chemie in de hoofdstad en promoveerde in 1893 cum laude. In 1901 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar te Amsterdam, een jaar later tot bijzonder hoogleraar in Utrecht. Cohen was boven alles een experimentator die de natuur haar geheimen wilde afdwingen. Hij voelde zich het gelukkigst in het laboratorium, theorie zei hem weinig en college geven beschouwde hij als een onvermijdelijk kwaad. In 1944 werd hij gearresteerd en naar Auschwitz getransporteerd. Hij keerde daarvan nooit terug.

Hermann Walther von der Dunk (1928 - ) had eigenlijk opera-regisseur willen worden, maar ging geschiedenis studeren bij Pieter Geyl in Utrecht. Hij werd geboren in Bonn, maar in 1937 vluchtte hij met zijn ouders naar Nederland omdat zijn moeder joods was. Hij werkte eerst als geschiedenisleraar aan De Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven. werd daarna wetenschappelijk medewerker en hoogleraar in de twintigste-eeuwse geschiedenis. Hij verwierf vooral faam met zijn bijdragen aan dagbladen. "Geschiedschrijving mag geen preken voor eigen parochie zijn", zei hij ooit.

Eduard Jan Dijksterhuis (1892 - 1965) werd geboren in Tilburg maar studeerde en promoveerde in Groningen in de wiskunde. Toen hij nog wiskundeleraar aan de hbs was ging zijn hart al uit naar de geschiedenis van de natuurwetenschappen, en in 1953 werd hij op dat vakgebied als hoogleraar benoemd in Utrecht. Zijn bekendste werk, wel eens vergeleken met Huizinga's 'Herfsttij der Middeleeuwen', is 'De mechanisering van het wereldbeeld' uit 1950. Dit boek leverde hem een jaar later de P.C. Hooftprijs voor de letterkunde op.

Frans Cornelis Donders ( 1818 - 1889) werd ook geboren in Tilburg. Voorbestemd voor een priesteropleiding te Luik, kwam hij door de Belgische Opstand tóch terecht in het Utrechtse, waar hij de Rijkskweekschool voor militair-geneeskundigen doorliep, en tegelijk colleges volgde aan de academie. Op zijn 29ste werd hij al hoogleraar fysiologie, en ging zich in toenemende mate toeleggen op de oogheelkunde. Hij richtte uit eigen middelen een kliniek voor onbemiddelde ooglijders in, het Ooglijdersgasthuis aan de F.C. Dondersstraat.

Hans Freudenthal (1905 - 1990) werd geboren als zoon van een joodse onderwijzer in Luckenwalde nabij Berlijn. Hij studeerde in Berlijn en Parijs. In 1930 werd hij assistent aan de Universiteit van Amsterdam. Na de oorlog week hij uit naar Utrecht, omdat zijn Amsterdamse hoogleraar Brouwer de loyaliteitsverklaring met de bezetter had ondertekend en in de ogen van Freudenthal dus 'besmet' was. Freudenthal is de grondlegger van het zogenoemde realistische reken-wiskunde onderwijs, waarbij niet wiskundige regels maar de (reken)problemen van de alledaagse werkelijkheid als uitgangspunt werden genomen. Hij was jarenlang vaste medewerker van de Groene Amsterdammer en columnist van NRC Handelsblad.

Frederik Carel Gerretson (1884 - 1958) volgde de handelsschool in Rotterdam, de militaire academie in Breda, studeerde sociale wetenschappen in België en werkte ondertussen nog enigszins mee in de verfwarenfabriek van zijn vader. In 1913 werd hij adjudant-commies aan het departement van Koloniën, speciaal belast met de oliewinning in Nederlands-Indië. Vanaf 1917 was hij verbonden aan de Bataafsche Petroleum Maatschappij. In 1925 werd Gerretson vanwege deze oliefirma benoemd tot bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van Nederlandsch-Indië aan de zogeheten 'oliefaculteit'. Daar werden Indische bestuursambtenaren opgeleid, met vakken als 'overzeese geschiedenis', 'adatrecht', 'volkenkunde' of 'oosterse talen'. Hij verwierf ook faam als dichter, onder het pseudoniem Geerten Gossaert.

Pieter Catharinus Arie Geyl (1887 - 1966) werd geboren in Dordrecht, studeerde Nederlands met als bijvak geschiedenis in Leiden en vervulde na een kort leraarschap een functie als correspondent in Londen voor NRC van 1913 tot 1919. Hij was een sympatisant van het socialisme én nationalisme, wat zich uitte in zijn 'Grootnederlandse gedachte', waarin de taal het belangrijkste bindmiddel is in een samenleving. Hij kreeg in 1919 een aanstelling als hoogleraar 'Dutch History' aan het University College van Londen. In 1936 kwam hij naar Utrecht. Dit was onder protest van koningin Wilhelmina vanwege zijn anti-orangisme. Tijdens de oorlog werd hij langdurige gegijzeld; eerst in Buchenwald, later in Sint Michielsgestel.

Jan Gonda (1905 - 1991) studeerde klassieke talen in Utrecht en Indonesische letterkunde in Leiden. In 1932 werd hij in Utrecht benoemd tot hoogleraar in 'het Sanskriet, het Avestisch, het Oud-Perzisch en de beginselen der Indo-Germaansche taalwetenschap'. Hij bleef tot 1975; in al die jaren bracht hij nooit een bezoek aan Azië. Hij was ook hoogleraar in de 'Oliefaculteit' voor 'indologische studies', ter opleiding van Nederlands-Indische bestuursambtenaren. Gonda maakte vooral naam met zijn schier eindeloze lijst publicaties. Hij was geen 'ivoren toren'-geleerde maar deed moeite de resultaten van zijn onderzoek te verbreiden.

Gerhard Wilhelm Kernkamp (1864 - 1943) werd geboren in Hoorn. Hij werd gepasseerd voor een hoogleraarspost in Groningen vanwege zijn links-liberale sympathieën. In 1901 werd hij alsnog benoemd in Amsterdam; in 1903 maakte hij een overstap naar Utrecht. Hij deed behalve historisch onderzoek (naar vooral de zeventiende eeuw) veel journalistiek werk. Zo was hij van 1920 tot 1929 hoofdredacteur van 'De Amsterdammer' (de voorloper van 'De Groene') Aan de UU is hij befaamd geworden als de geschiedschrijver van de eigen instelling: schreef in 1936 het Gedenkboek bij gelegenheid van het 300-jarig bestaan.

Anne van der Meiden (1929 -) is een boerenzoon die theologie ging studeren. Hij was bijzonder hoogleraar communicatiewetenschappen / public relations, die overvolle collegezalen trok in een tijd toen dit vak net in opkomst was. Hij is een begenadigd spreker en causeur. Na zijn emeritaat bleef hij actief als predikant en pleitbezorger van het Twents dialect waarin hij de bijbel wil vertalen. Hij bemoeid zich nog steeds met de actualiteit; zo vindt hij dat 'Idols' acuut van de buis afgehaald had moeten worden.

Gilles Quispel (1916 - ) is smidszoon, maar bleek te onhandig om zelf in de smederij te gaan werken. Daarom werd hij dus maar naar het gymnasium gestuurd. Hij studeerde daarna oude talen en werd aanvankelijk leraar op een lyceum. Na de oorlog stapte hij over naar de universiteit, waar hij in 1951 op 35-jarige leeftijd werd benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis. Centraal in het werk van Quispel staat de 'Gnosis', een in de tweede eeuw van onze jaartelling ontstane beweging van christenen die uitgingen van de vrije mens en pleitten voor een niet-autoritaire en ondogmatische beleving van het jonge christendom.

Maarten van Rossem (1943 - ) had eigenlijk apotheker willen worden, maar werd Amerika-deskundige. Hij werd echter benoemd tot hoogleraar Nederlandse cultuur van de twintigste eeuw. Sinds de Eerste Golfoorlog is hij bijna niet uit de media weg te slaan dankzij zijn eigenzinnige commentaar. Hij schreef onlangs de bestseller 'Heeft geschiedenis nut' en werd door het Historisch Nieuwsblad uitgeroepen tot historicus van het jaar 2003. Hij kreeg de Eurekaprijs van NWO voor zijn verdiensten op gebied van het populariseren van de geschiedenis.

Henricus Cornelius Rümke (1893 - 1967)studeerde Geneeskunde in Amsterdam en specialiseerde zich in de Valeriuskliniek tot zenuwarts. Hij promoveerde in Utrecht. Hij werd psychiater en verwierf internationalefaam op gebied van de geestelijke gezondheidszorg; hi bediende zich daarbij van de zogeheten 'fenomenologische methode'. Hoewel afkomstig uit een volstrekt buitenkerkelijk gezin, vond hij geloof en religiositeit onmisbare elementen in het menselijke ontwikkelingsproces. Hij is de grondlegger van de persoonlijkheidsleer en was vanaf 1933 hoogleraar in Utrecht.

Gisbertus Voetius (1589 - 1676) behoorde tot de eerste garde hoogleraren van de Utrechtse academie. Hij was een befaamd theoloog van het 'precieze', orthodox-calvinistische slag, waarvoor vroomheid en wetenschap onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Hij kwam daardoor in aanvaring met de 'rationalist' René Descartes. Voor en tijdens zijn hoogleraarsambt was hij ook predikant. In die hoedanigheid gaf hij tevens catechesatie aan de Utrechtse weeskinderen.

Cornelis Gerrit Nicolaas de Vooys (1873 - 1955) werd geboren in Gouda. Hij studeerde in Leiden Middelnederlands en de taal van de zeventiende-eeuwse auteurs, voornamelijk Huygens en Hooft. Hij werd in 1915 in Utrecht benoemd als hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde en het Middelnederlands. Verwant aan de vrijzinnige, ondogmatische en sociaal bewogen kring rond Albert Verwey, `de Beweging'. De Vooys was ook bevriend met Verwey. Hij spande zich in voor een spellingsvereenvoudiging. In 1907 richtte hij het tijdschrift `De Nieuwe Taalgids' op. Hij was een veelschrijver: bij zijn emeritaat (op 73-jarige leeftijd!) liet hij 7 kilometer geschriften na.

Piet Vroon (1939 - 1998) komt uit Culemborg. Hij studeerde vanaf 1963 in Utrecht psychologie, waar hij ook tot hoogleraar psychonomie werd benoemd. Hij verwierf grote faam met zijn talrijke prikkelende columns en met zijn ook voor een breed publiek toegankelijke boeken over 'het brein' zoals 'Tranen van de krokodil' en 'Wolfsklem'. Hij baarde opzien toen hij zijn doctorsbul inleverde, uit protest tegen een eredoctoraat voor Albert Heyn van de Universiteit van Nyenrode. Hij was de laatste jaren van zijn leven ernstig depressief en pleegde suïcide.

Johanna Westerdijk (1883 - 1961) was de eerste Nederlandse vrouwelijke hoogleraar, maar geen feministe. Ze rookte sigaren, noemde zich Hans en haalde op school alléén onvoldoendes voor handwerken. Ze studeerde biologie in Amsterdam, Zürich en München en werd in 1917 benoemd op de Utrechtse leerstoel Fythopathologie (plantenziektekunde). Ze deed met name onderzoek naar de invloed van schimmels op de Iepenziekte. Haar lijfspreuk was: 'Van een saai en eentonig leven gaat zelfs een schimmel dood'. Ze is de grondlegger van het fythopathologisch laboratorium in Baarn.

David de Wied (1925 -2004) werd geboren in Deventer en studeerde geneeskunde in Groningen. In 1963 werd hij in Utrecht hoogleraar farmacologie en was tot aan zijn emeritaat in 1990 tevens directeur van het Rudolf Magnus Instituut. Hij is de ontdekker van de neuropeptiden, die bevorderend werken op het leerproces en het geheugen. Toen een journalist de term 'leerpil' introduceerde, kreeg De Wied landelijke bekendheid. Hij deed ook veel onderzoek naar het effect van neuropeptiden op schizofrenie. Als adviseur van toenmalig onderwijsminister Deetman bezorgde hij de Utrechtse geneeskundefaculteit een medisch-biologisch profiel.

BESTUURDERS

Hans van Ginkel (1940 - ) was hoogleraar algemene sociale geografie aan wat eertijds de 'Interfaculteit aardrijkskunde en prehistorie' heette. Hij was rector magnificus van 1986 tot 1997 en pleitbezorger van een vergaande internationalisering van de universiteit. Van hem is de uitspraak dat de UU het 'Berkeley van Europa' moet worden. Door Kofie Anan persoonlijk gevraagd om rector van de universiteit van de Verenigde Naties in Tokio te worden; de zittingstermijn van 4 jaar is inmiddels al één keer verlengd, wederom op verzoek van Anan. Van Ginkel zou naar verluidt op het internationale politieke toneel meer invloed hebben dan Lubbers, Balkenende en Pronk bij elkaar.

Willem Hendrik Gispen (1943 - ) is de huidige rector magnificus. Hij werd geboren in Utrecht, waar hij het gymnasium volgde en biologie studeerde - specialisatie farmacologie. Hij is getrouwd met Christine de Wied, de dochter van zijn promotor David de Wied. Gispen volgdee hem op, in 1988, als directeur van het Rudolf Magnus Instituut voor neurowetenschappen. Als decaan Geneeskunde nam hij het initiatief tot de oprichting van het Academisch Biomedisch Cluster. Poëzie-, vogel- en cabaretliefhebber. Uitspraak: "Ik ben iemand die veel lawaai maakt."

Hans Rosenberg (1943-1992) studeerde onder meer bij Freudenthal en Minnaert wis- en natuurkunde en deed met name onderzoek naar de zon. Zijn passie lag echter in het maatschappelijk engagement. Met Minnaert samen voerde hij bijvoorbeeld actie tegen de oorlog in Vietnam, en in de jaren zestig was hij voorzitter van de studentenvakbeweging. Hij werd nog voor de afronding van zijn studie wethouder van financiën te Utrecht. In 1982 werd hij lid van het college van bestuur - met de portefeuille financiën - wat hij bleef tot vlak voor zijn dood. Hij stierf aan aids. Van zijn homoseksualiteit maakte hij geen geheim.

Henk Schamhardt (1911 - ) was bijna 15 jaar bestuurder van de universiteit; aanvankelijk als secretaris, vervolgens als lid van het college van bestuur en in 1979-1980 als waarnemend voorzitter. Hij begeleidde in Utrecht de overgang naar de nieuwe hoger onderwijswetten WUB (met meer democratische besluitvorming) én WWO (de tweefasen-structuur). Hij stond bekend als autoritair-conservatief, maar ook als loyaal bestuurder. Hij wist de toen nog jonge U-raad doorgaans behendig naar zijn hand te zetten. Hij was een fervent tennisspeler.

Jan Veldhuis (1938 - ) is de bijna vleesgeworden UU... Hij was van 1986 tot oktober 2003 voorzitter van het college van bestuur - en wordt nog steeds regelmatig aan de universiteit gesignaleerd. Maakte met zijn corporale voorkomen en enigszins autoritaire bestuursstijl vrienden én vijanden. Hij slingerde uitspraken de universiteit in, die een eigen leven gingen leiden: 'Dank, dank, dank' of 'Een majeure operatie'. Bij zijn aantreden kwam hij in opspraak omdat hij een auto-met-chauffeur voor zichzelf opeiste, en 1997 nog eens toen bleek dat het college zichzelf, in het geniep, een salarisverhoging had willen toekennen. Hij werd niettemin als langstzittend collegelid ooit vorig jaar uitbundig uitgewuifd.

OVERIG

Cornelis Booth (1605 - 1678) doorliep in Utrecht de Hiëronymusschool, studeerde in Leiden medicijnen en geschiedenis en promoveerde in het Franse Caen. Vervolgens was hij in Utrecht praktiserend arts, schepen (een soort wethouder), burgemeester, raadsheer der Staten Generaal én (sinds 1640) bibliothecaris van de stadbibliotheek, later tevens univerisiteitsbibliotheek. Hij conserveerde en inventariseerde het boekenbezit en verkocht de 'onnodige en oudtachtige boeken'. Als burgemeester gooide hij het stratenplan van de stad om, ter voorkoming van onder meer cholera-epidemieën. In dat kader liet hij een verbinding leggen tussen het Janskerkhof en de Voorstraat, de latere Boothstraat. Daarin liet hij een huis voor zichzelf bouwen: het latere Beetshuis.

Wim Eggink (1920 - 1945) was student-verzetsman. De enige student die de anti-joodse maatregelen van de Duitsers, zoals het ontslag van Joodse hoogleraren, openlijk afwees. Hij schreef daartoe tevergeefs een open brief aan rector Kruyt. De Utrechtse lijn was: 'Sla de hand niet aan jezelf': zorg dat de universiteit open blijft en het werk kan worden voortgezet. Hij was lid van de Raad van Negen, mede-oprichter van verzetsbladen als 'De Geus', 'Ons Volk' en 'Sol Justitiae'. Ook was hij preses van de geografie-studentenvereniging VUGS. In 1944 werd hij gearresteerd bij een razzia op de Paroolgroep. Een jaar later kwam hij om in het Duitse Hameln.

André F.W. Klukhuhn (1940 - ) werd geboren in Amsterdam en studeerde daar fysische chemie. Hij promoveerde er in 1973, om spoedig daarna de scheikunde te verruilen voor een betrekking bij Studium Generale in Utrecht - dit ondermeer vanwege de verwevenheid van de chemische industrie met de NAVO. Dankzij zijn flamboyante verschijning en spraakmakende acties werd hij al snel één van de blikvangers van de UU. In 1993 deed hij samen met Piet Vroon een vergeefse poging zijn doctorstitel in te leveren uit protest tegen de vercommercialisering van de wetenschap. Vorig jaar verscheen zijn magnus opus 'De geschiedenis van het denken'.

Alexander Numan (1780 - 1852) was een plattelandsdokter, zoon van een Gronings predikant, en in 1821 door het Rijk benoemd tot docent en directeur van 's lands eerste veeartsenijschool, de voorloper van de faculteit diergeneeskunde toen nog gevestigd in het gebouw Gildestein aan de Biltstraat. Dit vanwege zijn vele reeds ontplooide activiteiten op het gebied van de diergeneeskunde. In 1918 werd de school tot 'hogeschool' omgedoopt, en in de jaren dertig ondergebracht bij de universiteit.

Pieter Philip Juriaan Quint Ondaatje (1758 - 1818) werd geboren in Ceylon (nu: Sri Lanka). Hij studeerde filosofie en rechten in Utrecht, maar maakte vooral furore als patriottenleider. Hij schreef fel anti-orangistische pamfletten en stond aan de basis van het vrijcorps 'Pro Patria et Libertate' waarmee de burgerbevolking zich hoopte te kunnen weren tegen de prinsgezinde legers. De orangisten noemden Ondaatje, vanwege zijn halve Tamil-afkomst, een 'zwart ondier'. Hij maakte zijn studies in Leiden af.

Anna Maria van Schurman (1607 - 1678) was bevriend met Utrechts eerste theologie-hoogleraar Gijs Voet (alias Voetius), die er voor zorgde dat zij, verstopt achter een gordijntje, zijn hoorcolleges in de Aula kon volgen. Ze was een zeer veelzijdige vrouw: begaafd in de schilder- en dichtkunst, de talen, de muziek en de theologie. De groten der aarde waren haar vriend: De Richelieu, Christina van Zweden, Maria de Medici, Cats, Hooft en Huygens. het kwam tot een breuk met Voetius, toen ze zich op latere leeftijd tot het vroomheidfanatisme van de Franse Labardisten bekeerde, dat nog strenger was dan het calvinistische piëtisme van haar leermeester.

Catharina van Tusschenbroek (1882 - 1925) was de eerste vrouwelijke student aan de Utrechtse universiteit, in de Geneeskunde. Ze had eerst een aantal onderwijsakten gehaald en deed in 1880 toelatingsexamen voor de universiteit. In 1887 haalde zij haar artsexamen. Ze promoveerde bij Donders, die de komst van vrouwelijke studenten overigens toejuichte en begon een eigen praktijk als vrouwen- en kinderarts. In 1898 was ze meer dan professorabel, maar ze werd niet eens voorgedragen voor een vrijgekomen leerstoel in Utrecht. Niettemin vond haar voorbeeld navolging: in 1895 stonden er al 550 vrouwelijke studenten ingeschreven.

Clara Wichmann (1885 - 1922) werd geboren in Hamburg. Ze kwam naar Utrecht omdat haar vader hier hoogleraar geologie werd. Ze was preses van de dames-gezelligheidsvereniging UVSV in het begin van de 20ste eeuw. In 1908, nog tijdens haar studie rechten, werd ze bestuurslid van de Nederlandse Bond voor Vrouwenkiesrecht. Voorts was ze actief voor de vredesbeweging, het socialisme en het anarchisme.

'Scherpe denkers kom ik in Nederland helaas weinig tegen'

Herman Philipse en zijn afkeer van intellectuele oneerlijkheid en vaag geleuter

Erik Hardeman

Na een lange Leidse loopbaan koos filosoof Herman Philipse een jaar geleden tot veler verrassing voor een overstap naar Utrecht. Op het eerste oog een merkwaardige keuze, want met zijn ongezouten meningen lijkt hij niet echt te passen in de calvinistische Utrechtse sfeer van 'doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg'. Op weg naar de koffieautomaat in het Bestuursgebouw bezingt Philipse echter in alle toonaarden de lof van zijn nieuwe omgeving. "Ik vind het juist préttig dat de mensen en met name de bestuurders hier zo gewoon en ongedwongen met elkaar omgaan."

Niet dat hij ooit naar Utrecht zal verhuizen. De Amsterdamse Concertgebouwbuurt vormt al jaren de natuurlijke biotoop van de flamboyante levensgenieter. Maar zelfs in Oud-Zuid vertoeft hij maar een deel van het jaar. 'Nederland is een fantastisch land mits je een deel van het jaar in het buitenland kunt wonen' is één van zijn talloze oneliners. "Ik heb ja gezegd tegen Utrecht op voorwaarde dat ik twee maanden per jaar les mocht blijven geven in Oxford. Ik doe dat al jaren. Ik woon daar in St. John's College en ik neem deel aan het universitaire leven in één van de twee beste universiteiten van Engeland. Ik vind dat helemaal geweldig. Ze hoeven me niks te betalen, ik doe het puur voor de lol."

Jongensachtig, uitdagend en een tikkeltje corporaal. Met Philipse heeft Utrecht niet alleen een filosoof van naam in huis gehaald, maar ook een onvermoeibaar debater die de confrontatie niet schuwt. "Ik vind het niet interessant om een boek te schrijven als er geen polemische kant aan zit. Dat ligt kennelijk in mijn karakter." Al jaren verkeert hij op voet van oorlog met het meer orthodoxe deel van de Nederlandse gelovigen en vorig jaar baarde hij in NRC Handelsblad opzien met een vlammend pleidooi voor een hardere aanpak van buitenlanders en een verbod op moslimscholen. De laconieke Nederlandse houding tegenover de integratie van allochtonen zit hem hoog, bevestigt hij.

"Ik vind het een drama dat veel allochtonen zich zo in hun eigen cultuur blijven opsluiten. Maatschappelijk gezien is dat slecht, omdat het leidt tot onverschilligheid voor wat er buiten de eigen groep gebeurt. Daardoor passen ze zich niet aan en dus zijn ze niet succesvol en dus worden ze gefrustreerd en dus worden ze reactionair. Dat is gevaarlijk. Maar ook moreel gezien is die afzijdigheid een probleem. Het lijkt zo tolerant van ons om te pleiten voor een multiculturele samenleving. Maar in feite betekent het dat je accepteert dat fundamentele rechten die bij ons gemeengoed zijn, aan mensen en vooral aan vrouwen uit andere culturen onthouden worden. Dat je het best vindt dat moslimvrouwen worden besneden of uitgehuwelijkt. Ik heb een tijd een meisje uit Marokko in huis gehad, die gevlucht was voor haar ouders. Zo iemand staat in het tolerante Nederland totaal in de kou. Schandelijk vind ik dat, absoluut immoreel."

We moeten in Nederland af van onze softe benadering en buitenlanders duidelijke eisen stellen, betoogde hij vorig jaar in NRC Handelsblad. "Sommige mensen zeggen dan: 'ja, maar het kost tijd voordat die gemeenschappen zo ver zijn'. Onzin. We moeten ze door elkaar schudden en zorgen dat ze de normen die wij essentieel achten voor een democratische samenleving zo snel mogelijk overnemen. Daar hoort ook bij dat je de taal spreekt. Begrijp me goed, ik ben niet tegen tweetaligheid. Als ze thuis of in de moskee hun eigen taal willen spreken, niets op tegen. Mits ze op de werkvloer en in het openbare leven maar met Nederlands uit de voeten kunnen.

"Maar wat doen wij? Toen ik indertijd na vijf jaar buitenland terugkwam in Amsterdam, hingen er bordjes in de tram met opschriften in het Turks en het Marokkaans. Ik wist niet wat ik zag. Zo leer je mensen toch niet om weerbaar te worden? Met alleen kennis van hun eigen taal redden ze het hier echt niet, <CharStyle:bod/italic>forget it<CharStyle:>. Dus met die bordjes dupeer je ze alleen maar. Ze zorgen maar dat ze Nederlands leren, als ze willen begrijpen wat er staat. Dat ze dat niet kunnen omdat ze analfabeet zijn? Nonsens. Iedereen kan dat."

Moslims

Bij zijn eerste optreden in Buitenhof pleitte hij anderhalve week geleden tegen toelating van Turkije in de Europese Unie. Met name de kans dat dat land ooit verandert in een islamitische staat benauwt hem. Al eerder maakte hij duidelijk niet veel op te hebben met de agressieve teneur van de koran, een opvatting die hem op de beschuldiging van 'islamofoob' kwam te staan. Zijn weerwoord in een interview was dit voorjaar een schoolvoorbeeld van Philipsiaanse logica. "Als iemand in een oerwoud loopt en hij weet dat daar veel tijgers rondlopen, ga je toch niet zeggen dat zo iemand een tijgerfobie heeft?

Philipse: "Ik maak me zo druk over de islam omdat ik niet veel op heb met een godsdienst waarvan het heilige boek oproept tot het, desnoods met geweld, vestigen van een theocratie. Ach, zegt men dan, zo'n vaart zal het in de praktijk niet lopen, maar het idee dat de koran letterlijk het woord gods is, leeft helaas ook bij veel liberale moslims. Natuurlijk zijn er genoeg vredelievende islamieten, maar je hebt ook die hele rechtervleugel, die het geen punt vindt als voor de goede zaak af en toe wat mensen over de kling worden gejaagd. Zolang de islam niet wereldwijd het geweld afzweert, moeten wij erg oppassen.

"Een netelige vraag in dit verband is of op de gewelddadige vleugels binnen de islam wel onze vrijheid van godsdienst van toepassing is. In een democratie passen geen bewegingen die geweld prediken of die zeggen: wij gebruiken de democratie zolang zij onze doeleinden dient en als we de macht hebben, schaffen we hem af. Maar dat zeggen sommige moslims nu juist wel. De vraag in hoeverre godsdienstvrijheid ook voor hen geldt, zullen we heel goed moeten doordenken. We moeten daar ook helder in durven zijn, maar dat vinden we in Nederland niet zo gemakkelijk. Ik kan daar slecht tegen. Liever een helder standpunt waar iedereen over heen valt, dan vaag geleuter."

Atheïsme

Klare taal van een filosoof, die ook op andere terreinen geen blad voor de mond neemt. Al tijdens zijn Leidse studententijd publiceerde hij in de krant over de kernenergiediscussie. Landelijke bekendheid verwierf hij in 1995 toen drie essays van zijn hand werden gebundeld in een boekje met de provocerende titel 'Atheïstisch manifest'. Dit jaar verscheen een, met nieuwe artikelen aangevulde, herdruk van dat boek. Daarin beargumenteert Philipse met analytische precisie dat als gelovigen er al in slagen om aan het woordje 'god' een welomschreven betekenis te geven, het hoogst onwaarschijnlijk is dat er zo'n god bestaat en dat het dus niet erg logisch is om in die god te geloven.

"Voordat ik dat Pamflet schreef, had ik me nooit over godsdienst uitgelaten. Het sprak voor mij zo vanzelf dat je niet geloofde dat ik er nooit bij had stilgestaan. Mijn geliefde Leidse collega Arend van Haersolte, die afkomstig is uit de Overijsselse landadel, vertelde me hoe hij als jongetje een keer bij mensen logeerde die naar de kerk gingen. 'De kerk', had hij toen verbaasd gezegd, 'ik dacht dat die er alleen voor dienstbodes was.' Ik vond dat heel grappig. Niet dat ik een atheïstische achtergrond heb. Mijn ouders waren wel godsdienstig, maar op een heel liberale manier. Mijn vader was hervormd, mijn moeder remonstrants. Af en toe gingen wij naar de kerk, maar er was geen enkele verplichting. We hoorden thuis net zo veel over het christendom als over de Mithras-godsdienst, over Zoroaster en noem ze allemaal maar op. Interessant genoeg is mijn zusje dominee geworden, maar ikzelf heb nooit enige behoefte gevoeld om ergens in te geloven, werkelijk helemaal nooit."

Zijn onverschilligheid veranderde in ergernis toen minister Hirsch Ballin van Justitie in 1994 schreef dat de kerken de overheid een handje moesten helpen bij de wetshandhaving. "Toen ik dat las, dacht ik: 'ho, ho, als hij zoiets zegt, is er iets grondig mis met zijn besef van de taakverdeling in een democratische staat'. Ik sluit niet uit dat godsdiensten in een bepaald ontwikkelingsstadium van de mensheid essentiële instrumenten waren om te zorgen dat mensen aan de wet gehoorzaamden, maar in een democratie met zijn scheiding tussen kerk en staat, kan zoiets absoluut niet door gezagsdragers als argument naar voren gebracht worden. Ik was zo geërgerd dat ik een stuk in de krant heb geschreven en mijn uitgever, die een scherpe neus heeft voor wat goed in de markt ligt, heeft mij toen opgejut om dat boekje te schrijven."

Hij weet nog hoe verbaasd hij was over de stroom van kritiek die daarna loskwam. Lachend: "Heel naïef van me, maar ik had echt gedacht dat de meeste mensen zouden zeggen: 'ja, nee, groot gelijk zeg.' Nou vond ik het niet erg dat veel recensies kritisch waren, maar met name uit gelovige hoek waren ze ook heel oneerlijk. Ik werd verkeerd geciteerd, er werden woorden van me verdraaid, alles werd erbij gehaald om mij te vloeren. Ik dacht: wat krijgen we nou? Kennelijk is Nederland in religieus opzicht veel minder geëmancipeerd dan ik altijd heb gedacht. Toen begon ik er lol in te krijgen om mijn opponenten een beetje te pesten."

Argumenten

Wat hem vooral stoorde was het ontbreken van argumenten. "Als filosoof zie ik maar al te goed, dat je tegen mijn redenering het een en ander kunt inbrengen." Hij zucht. "Deden ze dat maar, want ik discussieer liever met scherpe denkers die me kunnen verslaan dan met mensen die geen weerwoord hebben. Ik hoef echt niet te winnen, ik wil weten hoe het zit. Maar scherpe denkers kom ik in Nederland helaas weinig tegen. Ik heb mijn verhaal ooit in Oxford gehouden voor de Ockham-society, een club van promovendi, hartstikke slimme kereltjes die niets liever willen dan jou inmaken. Die kwamen wél met een aantal uitdagende tegenargumenten. Net als mijn Engelse collega Richard Swinburne, een ongekend scherp debater, die een boek heeft geschreven waarin hij onder meer met gebruikmaking van de Bayesiaanse waarschijnlijkheidsleer betoogt dat er waarschijnlijk wél een god bestaat. Ik verzorg op dit moment bij de theologen een seminar over godsdienstfilosofie en daar komt Swinburne binnenkort debatteren. Ik verheug me daarop, want ik werk graag samen met intelligente mensen met wie ik het pertinent oneens ben. We zien dan vanzelf wel wie de beste argumenten heeft."

Wat hem ook aan christenen ergert, is dat ze zo slecht overweg kunnen met kritiek. "Kijk maar naar de evolutietheorie, toch een keihard argument tegen het scheppingsverhaal. Dat zien zij zelf ook wel, maar denk maar niet dat ze dan hun ongelijk erkennen en hun theorie verwerpen. Nee hoor, dan veranderen ze hem een beetje. Eerst had God alle soorten vrijwel tegelijk geschapen, maar toen dat niet was vol te houden omdat Darwin een veel betere verklaring had, had God opeens de evolutie gewild. Dat is toch van een daverende oneerlijkheid? Mijn probleem met religie is niet alleen dat het waarschijnlijk onwaar is of zinloos, wat er wordt beweerd, mijn probleem is vooral dat ze nooit eens willen toegeven dat ze ongelijk hebben. Daar kan ik me over opwinden. Ik vind dat in strijd met de intellectuele integriteit."

Ooit pleitte Philipse bij de toenmalige minister Ritzen voor het privatiseren van de theologische faculteiten. Niet dat hij godsdienstwetenschap geen belangrijk vak vindt, maar zolang het beoefend wordt door gelovigen, zoals dat in ons land het geval is, is het wat hem betreft vaak geen wetenschap. "In Leiden is onlangs een hoogleraar godsdienstpsychologie benoemd, die gaat onderzoeken hoe mensen in een therapeutische setting geholpen kunnen worden door godsdienst. Heel zinnig onderzoek, want mensen met problemen kunnen gebaat zijn bij allerlei illusies, dus waarom niet bij godsdienst. Waar ik bezwaar tegen maak, is dat hij dat doet als gelovige die het gebruik van religie wil propageren. Dat kan toch niet? Stel dat hij vindt dat het voor geen meter werkt. Dacht je dat hij dat dan gaat opschrijven? Zulk onderzoek hoort door een klinisch psycholoog te worden uitgevoerd. Wat mij betreft kunnen religieuze verschijnselen alleen op een wetenschappelijk verantwoorde manier worden bestudeerd binnen vakwetenschappen. De godsdienstwetenschap is een te kostbare discipline om over te laten aan theologische faculteiten."

Filosofie

Christenen, moslims, godsdienstwetenschappers, wie heeft Philipse eigenlijk niet tegen zich in het harnas gejaagd? Hij geeft toe dat hij het vaak niet kan laten om te provoceren, uit te dagen, de randen op te zoeken. Maar, waarschuwt hij, wel altijd in het teken van het debat. En dat debat heeft op zijn beurt maar één doel: het zoeken naar de waarheid. Want hoezeer hij ook mag genieten van zijn vele rollen, voor alles is hij een filosoof die zich geen leven zonder de filosofie kan voorstellen.

"In alles wat ik doe, blijf ik gemotiveerd vanuit het vak. De filosofie is de motor van mijn intellectuele ontwikkeling. Wat filosofie is? Voor mij is het allereerst het zoeken naar conceptuele scherpte, naar geldige argumentaties. Filosofie kan bij gebrek aan empirische methoden geen nieuwe kennis genereren over de wereld om ons heen. Dat is een taak voor de vakwetenschappen. Maar wat filosofen wel kunnen doen is de vraag stellen wat die vakwetenschappers precies bedoelen met wat ze zeggen. Wat bedoelen natuurkundigen bijvoorbeeld als ze zeggen dat de ruimte gekromd is?"

In een artikel in Trouw werd hij ooit omschreven als 'de scherpzinnige en ironische analyticus, die langs de grenzen van de rede patrouilleert en hoofdschuddend het geklauter gadeslaat van theologen en andere dwaallichten die over het hek klimmen.' Belangrijk werk, vindt hij. "Wetenschappers doen heel goed onderzoek, maar beweren daar dan soms grote onzin over. Een filosoof zegt dan: hallo, hier worden wel heel veel redeneerfouten gemaakt. Laten we nou eens precies kijken wat de man zegt en wat hij bedoelt. Eén van de leukste dingen die ik heb gedaan, was logica geven aan juristen. Juristen denken vaak dat ze heel scherp argumenteren, maar dat valt in de praktijk soms erg tegen."

Ook collega-filosofen ontsnappen niet aan zijn scherpe blik. Zes jaar geleden verscheen zijn 'magnum opus', een pil van ruim 500 bladzijden over de Duitse filosoof Martin Heidegger. Ook dat boek deed het nodige stof opwaaien, want Philipse liet haarscherp zien dat diens filosofie in het licht van tegenargumenten niet is vol te houden. Veel recensenten waren 'not amused', "maar ja", zegt hij, "dat waren dan ook gelovige Heideggerianen."

Dat hij nog eens zo'n omvangrijk boek zal schrijven acht hij niet waarschijnlijk. "Ik heb me toen vijf jaar helemaal te pletter gewerkt, ik zat vaak tien uur per dag of meer achter mijn bureau. Ik moest pakweg 40.000 pagina's grondtekst van Heidegger zelf doorwerken plus een grote hoeveelheid secundaire literatuur. Dat was echt een immense klus. Zoiets doe je maar één maal in je leven.

"Ik wil dat niet meer, maar ik zou het nu ook niet meer kunnen. Ik was op dat moment getrouwd en het is nu eenmaal zo dat een goed huwelijk je emotionele leven voor een heel groot deel bevredigt. Mijn vrouw, Hendrickje Spoor, schreef beneden romans en ik zat boven dat boek te schrijven en daar had ik genoeg aan. Inmiddels ben ik gescheiden en ik heb gemerkt dat ik de ascese die nodig is om zo'n immense onderneming tot een goed eind te brengen, als vrijgezel niet kan opbrengen. Als ik overdag heb zitten werken, moet ik 's avonds de deur uit, mensen zien. Anders zou ik gek worden."

Risico's

Vorig jaar had hij een kortstondige relatie met Ayaan Hirsi Ali.. "Wij zijn nog steeds heel goede vrienden. Wat ik in haar bewonder, is niet alleen dat zij slim, moedig en genereus is, maar ook dat ze niet bang is om haar vingers te branden aan heldere standpunten. Daar kunnen veel andere politici een voorbeeld aan nemen." Heeft hij zelf eigenlijk nooit een politieke carrière geambieerd? Hij kijkt verbaasd. "Ik in de politiek? Nee, ik ben niet goed in het Haagse 'plotten' en 'schemen', maar ik heb ook de ambitie niet. En trouwens, ik ben volstrekt partijloos . Ik ben bijna een principiële floating voter.

"Door mijn opstelling in het integratiedebat en omdat ik Bolkenstein wel eens de enige Nederlandse politicus van intellectueel niveau heb genoemd, word ik soms voor rechts versleten. Maar op milieugebied ben ik dat zeker niet. Ik heb me indertijd bijvoorbeeld erg opgewonden over de plannen voor de kernreactor bij Kalkar. Ik ben niet tegen kernenergie, maar ik vond het waanzin om zo'n grote reactor neer te zetten in zo'n dichtbevolkt gebied. Ik heb in die tijd eindeloos geld gegeven voor die ene Duitse boer die namens de goegemeente als belanghebbende in het Nederlands recht mocht procederen." Hij lacht. "En we hebben gewonnen."

Hate-mails krijgt hij zelden. Niet verwonderlijk voor iemand die vooral in NRC en Trouw publiceert. Nu hij in Buitenhof optreedt, zou dat kunnen veranderen, maar dat ziet hij dan wel weer. "Bolkenstein heeft ooit gezegd: democratie is niet voor bange mensen. Daar ben ik het volledig mee eens. Ik ga geen onnodige risico's lopen, maar bang krijg je me niet snel. Ik was vroeger alpinist. Het kon mij niet gevaarlijk genoeg zijn. Ik vond het leuk om op een ijsgraatje te lopen met aan beide kanten en afgrond van 2000 meter. Eén misstap en je was dood. Dat had iets. Ik ben ook een keer naar beneden gevallen. Mijn enkel verbrijzeld. Tja, dat is het risico van het vak."

Terugkijkend op zijn loopbaan is Herman Philipse zichtbaar tevreden. Als hij hoorde wat sommige van zijn jaarclubvriendjes verdienden, voelde hij wel eens een 'lichte financiële frustratie', bekent hij. "Ik heb in mijn studietijd overwogen om in de advocatuur te gaan of om diplomaat te worden. Als ik dan later hoorde wat advocaten verdienden, vroeg ik me wel eens af of ik niet de verkeerde keuze had gemaakt. Maar dat gevoel is verdwenen, zeker nu ik universiteitshoogleraar ben. Nu zie ik de andere kant van de medaille. Veel van mijn vrienden zijn midden vijftig, die zijn al gestopt met werken of ze zijn aan het afbouwen. Ik discussieer intussen met de meest interessante collega's en heb elke week een groot aantal enthousiaste jonge mensen om me heen. Dat is waanzinnig inspirerend. Ik begin nu pas goed te merken hoe bevoorrecht je bent in een universitaire omgeving. Ik kan hier nog jaren vooruit."

Geschiedenis in vogelvlucht

De eerste bibliothecaris Cornelis Booth werd in 1640 aangesteld na een onrustige tijd. Er zat geen enkel systeem in de collectie en boeken verdwenen regelmatig. De bibliotheek werd zelfs tijdelijk gesloten om orde op zaken te stellen. Met de komst van Booth werd de organisatie verbeterd en konden nieuwe boeken, handschriften en oude drukken worden aangekocht. Het merendeel van deze 'antiquarische' boeken werd verworven door schenking en uit legaten: van het beroemde Utrechtse Psalterium tot archieven en schriftelijke nalatenschappen van Utrechtse hoogleraren.

Een nieuwe bloeiperiode begon toen de bibliotheek in 1820 van de Janskerk naar enkele zalen van het voormalige paleis van koning Lodewijk Napoleon verhuisde aan de Wittevrouwenstraat.

In de twintigste eeuw verwierf de bibliotheek een aantal belangrijke collecties in eigendom of in bruikleen, zoals de Centrale Oud-Katholieke Bibliotheek. Andere bruikleencollecties zijn: de bibliotheek van de Nederlandse Hervormde Kerk, de bibliotheek van de Homeopathische Vereniging en de bibliotheek van Simon Vestdijk.

Ook worden tegenwoordig de collecties handschriften en oude drukken aangevuld. Die hebben vooral te maken met de Utrechtse universiteit, de stad of de provincie. De collectie handschriften is gegroeid tot circa 2.850 handschriften, minstens 100.000 brieven en zo'n 2.000 collegedictaten. De collectie oude drukken omvat ruim 100.000 werken gedrukt voor 1801 en een veel groter aantal werken gedrukt in de negentiende eeuw.

Na 184 jaar Wittevrouwenstraat is de Centrale Bibliotheek in september 2004 verhuisd naar De Uithof. Het enorme gebouw (36.250 vierkante metet) ontworpen door architect Wiel Arets herbergt: 65.000 meter boeken en tijdschriften in depot,

12.000 m boeken en tijdschriften die vrij raadpleegbaar zijn, 4.2 miljoen boeken, 500 studieplekken, 300 werkstations, 180 medewerkers, 50 meter microfilm, ruimte voor 6 winkels, 6 leesruimtes, auditorium (worden o.a. afstudeerbijeenkomsten gehouden), 1 bar en 450 parkeerplekken in een eigen parkeergarage.

'Een toekomstig museum voor het boek'

Janny Ruardy

Een grote zwarte blokkendoos aan de Heidelberglaan in De Uithof huisvest sinds 1 september de nieuwe universiteitsbibliotheek. Het ontwerp van architect Wiel Arets heeft al veel stof doen opwaaien. Al was het alleen maar vanwege het overschreden budget. De zwarte doos blijkt bij binnenkomst vriendelijk, en indrukwekkend door de open indeling, die massaal overkomt, maar waar studenten en wetenschappers zich ook prima kunnen terugtrekken.

Directeur Bas Savenije loopt al een paar dagen in verwondering rond. Prachtig vindt ie het, hoewel de eerste concessies al gedaan zijn aan de architectuur. Zo is het moeilijk om te zien waar de trap begint in de enorme hal. De witte vloer en dito trap maken het moeilijk voor de bezoeker om diepte te onderscheiden. Zwart tape moet de bezoeker behoeden voor gebroken benen.

Tevreden met het nieuwe gebouw?

"Functioneel fantastisch. Het is een ontmoetingsplaats om samen te werken, te lunchen en het heeft een studieuze sfeer. Dat is het mooie van dit gebouw, de combinatie van die drie in een open structuur. Het gebouw is al vergeleken met een kathedraal. Het heeft iets sacraals, zonder je nederig te voelen. Die zwarte kleur overal in het gebouw geeft een bijzondere sfeer.

En de medewerkers?

"Sommigen hebben kritiek op de kantoorplekken. Ik heb in mijn kamer veel licht, maar er zitten een paar wel erg donker. Daar moet nog wat aan de muren komen. Het valt me op dat iedereen met een grote smile door het gebouw loopt en apetrots is. De atmosfeer in de organisatie is fantastisch, en ik hoop dat dat elan blijft."

Is zo'n prestigieus en duur gebouw nog te verantwoorden in het digitale tijdperk, waarin steeds minder mensen een bibliotheek bezoeken?

"Verantwoord zeker. Een gebouw wordt in dertig jaar afgeschreven. In de Wittevrouwenstraat moest ingrijpend vertimmerd en verbouwd worden, we hadden veel te weinig ruimte, de beveiliging was onvoldoende voor de bijzondere collecties. Er worden overal bij bosjes gebouwen uit de jaren zestig en zeventig afgebroken, omdat ze niet meer voldoen. Als je de verbouwings- en exploitatiekosten over veertig jaar berekent, kom je aardig in de buurt van nieuwbouw. En er zal altijd een plek moeten blijven om te studeren Daarom vind ik het zeker verantwoord om in deze tijd van digitalisering een nieuw bibliotheekgebouw neer te zetten. Over vijftig jaar kijken we wel weer verder.

"Tijdschriften worden in een hoog tempo gedigitaliseerd. Vaak zeggen we de papieren versie op en komt er ruimte in de tijdschriftenzaal vrij. Deze kan op een andere manier benut worden. Ik verwacht niet, dat het wetenschappelijke boek geheel gaat verdwijnen. Er zal wel steeds meer met readers gewerkt worden in combinatie met printing on demand, en er komen gebruikersvriendelijke schermpjes, waarop teksten gelezen kunnen worden. Het aantal uitleningen zal ook steeds minder worden, maar er gaan zeker nog wel vijftig jaar overheen, voordat er geen nieuwe wetenschappelijke boeken, romans daar ben ik niet zeker van, meer worden gedrukt.

"Maar dan nog: onze depots zijn voor de helft gevuld met materiaal van voor 1900 en het is een hels karwei om dat allemaal te digitaliseren; dat zal dus niet gebeuren."

Wordt de bibliotheek in de toekomst dan een museum voor het boek?

"Deels wel. We hebben nu eenmaal veel materiaal met een culturele waarde, zoals een Psalterium. Onderzoekers kennen die tekst wel, maar komen langs om het te bestuderen vanuit kunsthistorisch oogpunt. De bibliotheek zal in de toekomst dan ook aspecten van een museum hebben, maar ook van een archief. Maar de belangrijkste functie zal zijn om in directe interactie met onderwijs en onderzoek toegang te geven tot relevante wetenschappelijke informatie.

"De behoefte bij studenten aan een plek om te studeren zal ook altijd blijven, een plek waar een zekere sociale controle is. Als je thuis studeert, heb je toch sneller de neiging om een cd op te zetten. Wie gedisciplineerd moet werken, doet dat in de bibliotheek.

De behoefte van studenten om in groepjes te werken zal alleen maar toenemen."

Er loopt een discussie of de bibliotheek in het Kruytgebouw gesloten moet worden, omdat er nauwelijks iemand meer komt.

"Die tendens zie je bij bètafaculteiten. De wetenschappers hebben online toegang tot tijdschriften en maken weinig gebruik van een bibliotheekgebouw. Over tien jaar zal er waarschijnlijk geen enkel wetenschappelijk tijdschrift meer gedrukt worden.

Er is momenteel volop discussie bij farmacie, scheikunde en biologie om de collectie hier onder te brengen; dat kan, omdat er ruimte is ontstaan in de tijdschriftenzaal. Het is niet zo efficiënt als iemand de hele dag in de bibliotheek staat voor een beperkt aantal uitleningen.

"Misschien maken studenten minder gebruik van een bibliotheek, omdat ze gemakzuchtig zijn. Ze zoeken wellicht liever direct op internet dan de informatie uit een boek te halen. De alfabibliotheken worden wel goed bezocht. Ik verwacht dat alle faculteitsbibliotheken in De Uithof binnen tien jaar hun collectie bij ons onder hebben gebracht. In die faculteiten maken we dan servicepunten. We beginnen in het Bestuursgebouw met zo'n servicepunt voor Wijsbegeerte. Studenten en medewerkers kunnen daar hun boeken wegbrengen en afhalen. Je hoeft deze service niet te koppelen aan een bibliotheekmedewerkers, maar bijvoorbeeld aan een secretariaat of aan een portier."

Wat zijn de overlevingskansen voor een bieb?

"We moeten een directe aansluiting vinden bij onderwijs en onderzoek. Een aantal jaren geleden had je binnen de universiteit het OMI (Onderwijs Media Instituut) en het ACCU (Academisch Computercentrum). Die werden door de universiteit betaald. Ze hadden geen directe interactie met onderwijs en onderzoek en konden gemakkelijk geoutsourced worden. Als wij net als het ACCU van de stekkers en de dozen worden, dan lopen we ook het gevaar afgestoten te worden.

"We hebben overleg met mensen die bezig zijn met de digitale leeromgeving. Daar willen we een integraal onderdeel van worden. Wij zijn sterk in informatie aandragen, bewaren en ontsluiten. Als je de bibliotheek maximaal in het onderwijsproces integreert, zal het voor een student niet meer uitmaken waar de bibliotheek begint en ophoudt. Toen ik studeerde, was het simpel. Je had hoorcolleges, werkgroepen, syllabi en een bibliotheek om te studeren. Nu kan een student vanachter z'n pc mailen met z'n docent en ondertussen samen met een medestudent online een scriptie maken en ook nog even de voetbaluitslagen bekijken. Alles loopt door elkaar. Een student weet daardoor niet dat hij de ene keer een bibliotheek bezoekt en de andere keer online tentamenvragen bekijkt. Dat hoeft hij eigenlijk ook niet te weten; hij moet geen last hebben van drempels bij het gebruik van de bibliotheek.

"Verder moeten we niet meer wachten tot de mensen naar de bibliotheek komen, maar zelf de faculteiten ingaan. Dat was ook de doelstelling van de reorganisatie die we in januari hebben afgerond. Om die reden hebben we nieuwe functies in de bibliotheek: accountmanagers die de behoeften van de gebruikers inventariseren. IGITUR (elektronische uitgeverij) is een voorbeeld van een nieuwe rol van de bibliotheek. Wij willen alles wat aan de universiteit wordt geschreven, bewaren en ontsluiten en helpen met wetenschappelijke communicatie. Op die manier kun je onderzoekers ontlasten.

Ideaal is als eerstejaars voor hun bibliotheekinstructie niet naar de bibliotheek komen, maar op het moment dat een docent een onderwerp aan de orde stelt waarbij de bibliotheek nodig is, de bibliotheekmedewerker erbij komt om daarbij ondersteuning te geven."

Dat is toch niet vernieuwend. Die discussie werd twintig jaar geleden ook al gevoerd?

"Ja, dat klopt. Het gebeurt zo hier en daar ook wel, maar nog te weinig. Een ander ideaal van mij is docenten of wetenschappers uit de faculteiten voor een paar uur aannemen om inhoudelijk bibliotheekwerk te doen. Ik heb dat wel eens geprobeerd, maar het valt niet mee. Op die manier krijg je namelijk wel je netwerk in de faculteiten en kun je de functionele muur tussen bibliotheek en faculteit slechten. Door de digitalisering ben je als bibliotheek in staat heel dicht op de werkplek te komen en met je dienstverlening zo dicht mogelijk tegen de basis."

Is het missen van die aansluiting ook de grootste bedreiging?

"De grootste bedreiging is de concurrentie. Daar zijn bibliotheken niet aan gewend. Tot voor kort was het een vanzelfsprekend instituut. Commerciële uitgevers proberen nu hun informatie ook rechtstreeks bij de eindgebruiker te krijgen. Dat is niet erg, als die informatie daardoor maar niet slechter of duurder wordt. Wij zorgen ervoor dat je alle informatie van alle uitgevers in één actie kunt doorzoeken. En dat moeten we beter doen dan Elsevier of Kluwer. Dat kan bijvoorbeeld door die informatie geselecteerd aan te bieden, of met een geautomatiseerd attenderingssysteem.

"Google is ook een grote concurrent van ons. Daarvoor geldt ook, dat we een zoekmachine moeten hebben die niet voor Google onderdoet en treffers levert waar je iets aan hebt. Niet 1000, maar 30."

Moet je in een klein land als Nederland dan niet gaan samenwerken met andere universiteitsbibliotheken?

"Ja, dat zou wel helpen. De samenwerking tussen bibliotheken is minimaal op het gebied van vernieuwing. Wij lopen wat betreft digitalisering in de kopgroep in Utrecht en je moet natuurlijk wel hetzelfde willen. Ik heb ook het idee, dat de bibliotheken elkaar weinig gunnen en snel jaloers zijn."

'Er werd met grote regelmaat geschoten'

Geen eenduidig beleid over uitzenden studenten naar gevaarlijke gebieden

Lula Ahrens

Floortje van Soest (25) doet onderzoek in de sloppenwijken van Rio de Janeiro, één van de meest beruchte plekken ter wereld. De studente culturele antropologie observeert kindsoldaten binnen een gewelddadig systeem van wapen- en drugshandel. De sloppenwijken zijn in alle reisgidsen aangemerkt als no go areas. Toen Floortjes verzekeraar lucht kreeg van haar plannen, schoot de prijs van haar reisverzekering ineens omhoog."In het begin was ik heel bang", zegt Floortje door de telefoon, rechtstreeks vanuit Brazilië. "Waar begin ik aan, dacht ik. Ik ben helemaal geen held, eerder een angsthaas eerste klas."

Floortje werkt in opdracht van een door sloppenwijkbewoners en drugshandelaren zeer gerespecteerde particuliere hulpverleningsorganisatie die zich inzet voor het welzijn van de kindsoldaten. Ondanks de steun van deze organisatie neemt Floortje met haar onderzoek een groot risico, weet ze zelf. "Ik werk in drie wijken die in handen zijn van rivaliserende drugsbendes, dat zegt genoeg. Maar het grootste gevaar is dat je tijdens een politie-inval geraakt wordt door een kogel. Van de week werd me nog afgeraden om naar een bepaalde wijk te gaan, omdat daar net twee agenten waren vermoord." Floortje leeft in een bizarre wereld, waarin niets is wat het lijkt. "Laatst zat ik gezellig een biertje te drinken met een hele aardige jongen van negentien. Achteraf hoorde ik dat hij één van de grootste drugsbazen van Rio was."

Zonder bescherming, legitimatie en begeleiding van de hulpverleners was Floortjes onderzoeksvoorstel niet goedgekeurd en had ze geen beurs gekregen van Bureau Buitenland. Haar stagebegeleider van de universiteit mailt haar regelmatig, wat vrij uitzonderlijk is: "Deze zomer kwam hij zelfs een week op bezoek. Hij zit er heel erg bovenop. Ik denk dat hij ontzettend bang is dat er onder zijn verantwoordelijkheid iets mis gaat."

<ParaStyle:tussenkop>Dode helden

<ParaStyle:bod>Kees Kooning begeleidt al vijftien jaar studenten culturele antropologie bij hun afstudeeronderzoek. Als een student dat in een gevaarlijk gebied wil doen, let hij op verschillende aspecten. "Colombia bijvoorbeeld is een land met gebruiksaanwijzing. Daar mag een student alleen heen onder omstandigheden waarin de risico's die uit het Colombiaanse conflict voortvloeien, beheersbaar zijn. Bovendien moet het onderzoek ingebed zijn in de structuur van een organisatie als Pax Christi. En de student zelf moet heel gemotiveerd en verstandig met het onderwerp omgaan." Zelf is hij naar eigen zeggen vrij snel geneigd iemand te laten gaan: "Anderen zijn daarin wat terughoudender. Daar zit wel degelijk verschil in."

Volgens Koonings moet een begeleider kunnen inschatten of een student zich in een risicogebied kan handhaven: "Een begeleider fungeert niet als psychiater, maar bekijkt wel uit wat voor hout een student is gesneden. In sommige gevallen gaan studenten wel dapper met een risico-onderwerp aan de slag, maar willen ze daar toch eigenlijk niet mee verder. Daar kom ik achter door er naar te vragen."

Met studenten wordt niet een lijst 'waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen' doorgenomen. "Maar over deze dingen wordt wel gepraat, voorafgaand aan het onderzoek en tijdens een jaarlijks terugkerend weekend waar alle studenten aan deelnemen. Eenmaal in het veld is het de verantwoordelijkheid van de student om ten alle tijden alert te zijn."

Volgens Kees Koonings is de kans op een rampzalig voorval tijdens risicovol onderzoek minimaal: "De grootste kans loop je op een verkeersongeval, ziekte of een valpartij tijdens een wandeling. Sinds ik scriptiebegeleider ben, is er één of twee keer een verkrachting geweest, maar er is nooit een dode gevallen. Het is wel eens voorgekomen dat een student zijn scriptie-onderzoek voortijdig af moest breken. Hij deed in Uganda onderzoek naar de reïntegratie van kindsoldaten. Op een gegeven moment begon de veiligheidsafdeling van het leger zijn belangstelling wat ongezond te vinden, omdat het leger zelf wat kindsoldaten betreft geen schone handen had. Na een waarschuwing uit die hoek besloot hij te vertrekken. Gevoed door een gezonde dosis angst dacht hij: 'Wat moet ik nu? Wegwezen!' Dat was een verstandige beslissing. Aan dode helden met een ongeschreven verhaal hebben we niks. Mijn persoonlijke ervaring is dan ook dat studenten zich in het algemeen heel verantwoordelijk gedragen. Maar je kunt niets uitsluiten. Zeg nooit: nooit."

Mijnen

Niet alle studenten willen voor vertrek alle gevaren in kaart hebben gebracht. Geesje Bos (27) bijvoorbeeld. Voor haar afstudeerscriptie culturele antropologie deed ze afgelopen jaar onderzoek in Bosnië naar de rol en het belang van tolken binnen vredesmissies. Ze zat in Bugojno, de plaats waar de Nederlandse vredesmacht SFOR 15 gevestigd was. Geesje had voor haar vertrek richting Bosnië totaal geen benul van de gevaren die haar daar te wachten stonden. "Iedereen had wapens en munitie. Er werd met grote regelmaat geschoten. Tot mijn verbazing mocht ik niet plassen in de berm vanwege de mijnen. En ik mocht nooit alleen op pad - alleen onder begeleiding van militairen."

Haar begeleider heeft haar nooit op het gevaar van die situatie gewezen en Geesje had zich er niet in willen verdiepen omdat ze zo graag aan de slag wilde met het onderwerp. Volgens Geesje kiest haar begeleider studenten uit op wat ze aankunnen en zijn risico's om die reden geen onderwerp van gesprek. "Hij kent mij al van een studentenleeronderzoek in Guatemala, en had het met een collega over mij gehad. Hij weet dat ik niet in zeven sloten tegelijk loop."

Al met al heeft Geesje geen direct bedreigende situaties meegemaakt. Eén keer hoorde ze achteraf dat er aanslagen waren gepland op de basis waar zij zich bevond, en soms moest ze onderweg rechtsomkeert maken omdat in een gebied teveel mijnen lagen. De universiteit heeft volgens haar geen moeite gedaan om zich in de toenmalige situatie in Bosnië te verdiepen. Maar dat vond ze niet erg: "Een waarschuwing had me waarschijnlijk niet van mijn doel afgebracht. Bovendien: ergens ben je toch ook volwassen."

Wisselend beleid

Bureau Buitenland van de Universiteit Utrecht heeft een simpel risicobeleid. Directeur Jeroen Torenbeek: "In de eerste plaats weerhouden we studenten en medewerkers ervan te gaan als Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies geeft. Er worden in dat geval bijvoorbeeld geen beurzen verstrekt. Als er geen negatief reisadvies is, maar wel een flink verhoogd risico, belanden universiteit en student in een grijs gebied. De scriptiebegeleider moet in dat geval beslissen of de risico's beheersbaar zijn of niet, want hij of zij weet het meeste over het gebied in kwestie. Als er geen sprake is van een negatief reisadvies is de begeleider verantwoordelijk voor de veiligheid van de student."

Als een student voor onderzoek of studie in het buitenland zit en er doet zich een gevaarlijke situatie voor, dan heeft de universiteit een zorgplicht. Torenbeek noemt het voorbeeld van de serieverkrachter die een tijd geleden Florida onveilig maakte. Met alle Utrechtse studenten is contact opgenomen en hen is een terugreis aangeboden.

Mocht het ondanks deze voorzorgsmaatregelen toch misgaan, dan kan de universiteit niet als schuldige worden aangewezen. De verantwoordelijkheid van de student als onafhankelijk persoon kan niemand anders op zich nemen, aldus de directeur.

De universiteit kan een student daarom ook nooit verbieden ergens heen te gaan. Als voorbeeld noemt Torenbeek een meisje dat van plan was onderzoek te doen in Irak. De universiteit gaf haar geen toestemming om te gaan en dus ook geen beurs. Toch ging de studente en deed haar onderzoek; maar dan niet onder de vlag van de universiteit.

Binnen de universiteit is er weinig bekend over het beleid van Bureau Buitenland. Verschillende onderzoeksinstituten hanteren hun eigen regels. "Wij sturen nooit studenten naar risicogebieden", zegt Gerrit Heil, directeur van het onderwijsinstituut biologie. "Sowieso niet bij een negatief reisadvies. En naar een land als Colombia mogen studenten alleen onder zeer strikte voorwaarden. Wij willen dan weten hoe de studenten daar begeleid worden, hoe de opvang geregeld is. Dat soort zaken."

Truus van Bueren, vervangend coördinator van taal- en cultuurstudies zegt dat er bij de opleiding geen specifiek beleid bestaat en dat dat ook niet nodig is: "Dit is echt een universitaire aangelegenheid, vind ik. Universitair beleid is wel nodig want studenten steken wél hun nek uit."

"Dat studenten van Bureau Buitenland geen beurs krijgen voor onderzoek in een land waarvoor een negatief reisadvies geldt, is mij onbekend", zegt Kees Koonings. "Ik begeleid al vijftien jaar lang studenten bij hun scriptieonderzoek en ben lid van de Antropologiecommissie die onderzoeksvoorstellen goed- of afkeurt. Bij mijn weten hebben we over dit soort dingen geen contact. Volgens mij bepaalt elke faculteit wat dit betreft zelf de regels. Het heeft ook geen zin om dat top down dicht te lakken. Dat is contraproductief, zoiets moet je decentraal bekijken. Onderzoekers zijn zelf het beste geëquipeerd om risico's in te schatten. Wij zeggen: bij negatief reisadvies gaat een onderzoek of stage niet door, tenzij een student waterdicht kan aantonen dat het verantwoord is."

Wim Hoogbergen, cöordinator van de bachelor culturele antropologie, is het wat de voorzorgsmaatregelen betreft met Jeroen Torenbeek eens. Hij knoopt daar bovendien een dramatische hypothese aan vast: "Studenten leggen schriftelijk vast dat ze verantwoordelijk zijn voor hun eigen veiligheid. Maar in feite ligt dat niet zo makkelijk. De begeleider moet een student inlichten, waarschuwen en adviseren. Een speciale commissie van culturele antropologie keurt onderzoeksvoorstellen goed of af, maar de scriptiebegeleider heeft grote invloed op het besluit van die commissie. Als er iets misgaat en de begeleider blijkt de situatie niet goed te hebben ingeschat, dan is die begeleider dus wél verantwoordelijk. De verantwoordelijkheid berust in dat geval misschien zelfs bij de hele universiteit."

Wat in een denkbeeldig geval de gevolgen zullen zijn kan Hoogbergen niet goed inschatten. "Ik weet niet of de docent dan wordt ontslagen, de studierichting wordt opgeheven of zelfs de hele universiteit. Gelukkig is er tot nu toe nooit iets ernstigs voorgevallen en ik hoop dat dat zo blijft."

Kees Koonings neemt de kwestie wat luchtiger op dan zijn collega: "Ik kan me niet voorstellen dat een begeleider dat nalaat, dus ga ik daar niet in het wilde weg over speculeren." Om te illustreren dat het zo'n vaart niet zal lopen met de rampscenario's kan er toch een mooi staaltje speculatie van af: "Stel dat een studente in Afghanistan onderzoek wil doen. Ik als begeleider denk dat Afghanistan een leuk woestijnland is met kamelen. Dan wordt ze daar ontvoerd door één of andere warlord - tja, dan is het mijn schuld."

Blijf alert

Anika Kerkvliet (23), studente Taal- en Cultuurstudies, vertrok vorige winter naar Colombia, net nadat het negatief reisadvies was opgeheven. Ze ging onder meer naar een door de guerilla gecontroleerd gebied in het noorden van Cauca. Daar zijn geregeld militaire confrontaties tussen het leger en de guerilla. In een afgelegen Indianendorp deed ze onderzoek naar de ongewapende inheemse burgerwacht die de dorpsbewoners moet beschermen tegen de guerilla, para-militairen en het leger.

Anika had zich aangesloten bij Pax Christi, waarmee ze de eerste twee weken doorbracht. Daarna logeerde ze bij een lid van de Colombiaanse zusterorganisatie van deze vredesorganisatie. Ze werd de eerste twee weken afwisselend beschermd door de burgerwacht en het leger. Haar begeleider was het om gegronde redenen eens met haar onderzoeksplan. "Hij wist veel van Colombia. Hij liet me gaan omdat ik mijn onderzoek via Pax Christi deed; die organiatie nam de maximale veiligheidsmaatregelen. Maar hij adviseerde me wel: 'Doe geen stomme dingen, blijf alert, reis nooit alleen, en ga naar een ander gebied als de situatie te gevaarlijk wordt'."

Anika heeft geen enge dingen meegemaakt. Wel is ze een paar keer enorm geschrokken. "Het leger laat daar soms bussen stoppen. Dan worden alle passagiers eruit gehaald, tegen de bus aangeduwd en gefouilleerd. Eén keer werd ik als enige vrouw uit de groep gehaald door een militair. Ik dacht: 'Nu gaat het fout.' Maar hij bleek uit te zijn op het e-mailadres van een ander meisje van de delegatie. Later ben ik hem nog eens tegengekomen en hebben we samen gezellig een ijsje gegeten." En een paar dagen nadat Anika het gebied verlaten had, kreeg ze bericht dat er in het dorp twee pas gestationeerde politieagenten waren vermoord door de guerilla. Met de guerilleros heeft Anika overigens nooit contact gehad.

Anika heeft geen verklaring van eigen verantwoordelijkheid ondertekend en hoefde evenmin toestemming te vragen aan de opleiding Taal-en Cultuurstudies. "Dat verbaasde me wel. Ik vind dat een faculteit je in principe moet adviseren als je naar een risicogebied wil gaan, hoewel ik een geval apart ben, omdat anderen mij al adviseerden." Ze heeft zich tijdens haar verblijf in Colombia nooit echt onveilig gevoeld. "Je weet van tevoren dat er een conflict is, maar je merkt er weinig van als je daar bent. Nee, ik heb nooit twijfels gehad en ook geen slapeloze nachten."

Coca

Ellen Blommaert (28), aio culturele antropologie, heeft voor haar scriptie onderzoek gedaan naar de invloed van 'The War on Drugs' op de bestaansstrategiëen van cocaboeren in de regio Chapare in Bolivia. "Mijn begeleider wist dat dit een gewelddadige regio was, maar hij vertrouwde me wel. Ik had zicht op de risico's omdat ik in hetzelfde gebied een jaar lang vrijwilligerswerk had gedaan. Daardoor had ik veel contacten, ook dat speelde mee. Als ik naïef was geweest, had hij me zeker afgeraden te gaan."

Haar onderzoeksvoorstel werd goedgekeurd en in april 2002 vertrok ze. Haar vriend ging mee als 'onderzoeksassistent'. Ellen: "We hebben ons uitgegeven als getrouwd koppel; zo kwamen we onschuldiger over. En we deden vrijwilligerswerk om vertrouwen te winnen." Tijdens haar onderzoek moest Ellen voortdurend op haar woorden en gedrag letten: "We hebben bijvoorbeeld nooit het woord coca in de mond genomen, want dan hadden ze ons kunnen verdenken van spionage. En ik wilde niet weten waar de boeren hun coca verbouwden, want die informatie had mij echt in gevaar gebracht. Stel dat de boer in kwestie was opgepakt en hij had mij vooraf die informatie toevertrouwd, dan was ik in de ogen van de dorpsbewoners de schuldige geweest. Ze hadden dan - met wat alcohol op - in een opwelling van alles kunnen doen."

Ellen moest balanceren tussen gevaren die vanuit verschillende hoeken op de loer lagen. De dorpsbewoners hadden kunnen denken dat ze een spion was. Militairen hadden haar op verdenking van medeplichtigheid aan drugshandel achter slot en grendel kunnen zetten. "Zelfs de CIA-agenten die rondreden in hun sjieke donkere auto's hadden ons van drugshandel kunnen verdenken."

Ellen heeft van tevoren niet met haar begeleider besproken wat ze in de Chapare wel en niet moest doen: "Dat wist ik zelf. Als me iets was overkomen, had mijn contactpersoon ter plaatse de verantwoordelijkheid op zich genomen. Afgezien daarvan was elk ongeluk mijn eigen verantwoordelijkheid geweest. Van de universiteit had ik niets verwacht; steun heb je van dichtbij nodig."

Schieten

Judith Nederveen (26) heeft dit jaar, op het hoogtepunt van de intifadah, voor haar studie Culturele Antropologie scriptie-onderzoek gedaan naar identiteitsconstructie onder christelijke Palestijnen op de westelijke Jordaanoever. Judith: "Ik weet niet of er toen een negatief reisadvies gold. Maar wat is eigenlijk gevaarlijk˘? Dat is subjectief, ook voor begeleiders. Als ik eerlijk ben, heb ik mijn begeleider Kees Koonings daar ook op uitgekozen. Doorslaggevend voor zijn toestemming was het feit dat ik het gebied goed kende; ik was er al zes keer geweest, waarvan één keer een paar maanden."

Terwijl Judith haar onderzoek deed, heerste op de westelijke Jordaanoever aanzienlijke onrust. "Maar ik had zoiets van: 'ze schieten toch alleen 's nachts'. Achteraf heb ik mijn begeleider wel gevraagd wat er was gebeurd als ik bij een zelfmoordaanslag om het leven was gekomen. Hij zei: 'Dan was er een onderzoek ingesteld, en had de pers er bovenop gezeten.' Maar hij was niet bang dat hij negatief uit het onderzoek was gekomen."

Protesten

Jeroen le Sage (24) zat in al in Bolivia toen de hevige protesten uitbraken die leidden tot het aftreden van de toenmalige president Sanchez de Lozada. Jeroen is een geval apart, want toen hij vertrok was het over het algemeen rustig in Bolivia. Bovendien deed hij voor zijn studie culturele antropologie onderzoek naar een relatief onschuldige sociale beweging. Tijdens de crisis gold een negatief reisadvies, maar Jeroen heeft nooit overwogen zijn biezen te pakken. Jeroen:"Dat was niet eens een optie vanwege de volle vliegtuigen en de wegblokkades. Maar ik wilde ook niet weg; tijdens de protesten ben ik gewoon de straat op gegaan. Ik heb er bewust voor gekozen om er middenin te zitten."

Zijn begeleider overstelpte hem in die periode niet met goede raad. "Hij laat veel aan jezelf over. Gelukkig, want ik zit niet te wachten op een begeleider die je vertelt wat je moet doen. Hij vond het fantastisch wat ik daar meemaakte, want ik zou met een gigantische hoeveelheid informatie thuiskomen."

In de hoofdstad La Paz vielen twintig doden; in Cochabamba, waar Jeroen verbleef, vele gewonden. Soms was hij bang. "Dan had ik zoiets van: 'Oké Jeroen, dit is allemaal hartstikke leuk en spannend, maar je moet wel elke dag je kop erbij houden.' Ik had me voorgenomen om als de situatie echt uit de hand zou lopen, ik me gewoon in m'n hotel zou opsluiten."

De bieb als studeerplek

Daniëlle, Willemijn, Marline en Annelieke zijn tweedejaars psychologiestudenten. Ze zitten aan een grote tafel in de bibliotheek:

"Wij komen hier om te studeren, vooral in de tussenuren. Vandaag zitten we hier, omdat we samen aan een opdracht werken. Soms maken we gebruik van een computer of hebben we een boek nodig. Die zijn niet online te raadplegen."

Danielle verbaast zich over de luxe in het nieuwe gebouw. "Alleen al die stoelen. Ik durf er nauwelijks op te gaan zitten." Annelieke:" Heb je die sofa's gezien. Daar kun je heerlijk op liggen. En die zachte balies."

De dames vragen zich af of het in een tijd van bezuinigingen verantwoord is om zo'n luxe gebouw neer te zetten. Ze vinden het wel erg mooi. Alleen een beetje onpraktisch. "Op die witte vloeren kun je de diepte niet inschatten. Dat is heel vervelend."

Ze denken dat een bibliotheek altijd wel zal blijven bestaan. "Een werkplek heb je over twintig jaar ook nog nodig."

Saskia is vierdejaars algemene sociale wetenschappen en zit in haar eentje aantekeningen uit een boek te maken aan een grote tafel.

"Ik maak niet zoveel gebruik van een bibliotheek. Vandaag ben ik hier voor het eerst. Ik heb de bieb voor m'n studie niet echt nodig. Soms leen ik wel eens een boek, maar gebruik de bieb voornamelijk als studeerplek."

Ze kijkt nog in verwondering rond. Een mooi gebouw, lekkere airco en al die flatscreens! Maar ze zet wel vraagtekens bij al deze luxe. Een bibliotheek zal er in de toekomst nog wel nodig zijn, want "boeken zul je niet zo snel op een scherm gaan lezen."

Joris is tweedejaars ruimtelijke wetenschappen en werkt aan een van de flatscreens in de grote witte hal van de bibliotheek.

"Ik zit af en toe in de bibliotheek om te studeren. Nu heb ik informatie nodig voor een werkstuk.

Hij denkt dat je in de toekomst de bieb nog wel nodig kunt hebben om een boek te lenen, maar veel zal online te raadplegen zijn. Of je daar nog zo'n gebouw voor neer moet zetten, "tja het ziet er wel mooi uit en je zit hier lekker, maar het is ook wel erg luxe."

De vijf en de verschrikkelijke verkrachter

Xander Bronkhorst

In 'Stille Nacht' gaan vijf studentes op jacht naar de verkrachter die hun stad onveilig maakt. De man is actief in het park dat de studentenflats waarin zij wonen scheidt van het universiteitscomplex. Eén van de meiden (Marieke, een rol van GTST-ster Victoria Koblenko) wordt uiteindelijk zelf slachtoffer.

Scenarist Frank Ketelaar kan het niet genoeg benadrukken. Hij heeft geen research gedaan naar de Utrechtse serieverkrachter die tussen 1996 en 2002 zeven vrouwen verkrachtte en twaalf pogingen daartoe ondernam.

Dat mag dan wel zo zijn, Ketelaar (eerder bejubeld om de scenario's van In Oranje en All Stars) heeft de berichtgeving in de media goed gevolgd.

In de film wordt Marieke met tape gekneveld en in een bos achtergelaten. Dit overkwam ook een van de laatste echte slachtoffers. In de film rijdt de dader op een zwarte brommer weg, in werkelijkheid verplaatste de verkrachter zich op een zwarte scooter. En ook de pendelbusjes en fietspoolplaatsen die in Stille Nacht figureren moeten zijn ontleend aan de Utrechtse situatie.

Maar inderdaad, Stille Nacht is geen waarheidsgetrouwe reconstructie. De Dom zien we niet. En het signalement, zoals dat van de Utrechtse serieverkrachter bekend is, wordt buiten beschouwing gelaten.

De vraag is echter wat de film dan wel is. De makers stellen een 'psychologische thriller' te hebben willen maken. Maar dat is een gotspe.

Verkrachting appelleert aan de oerangsten van elke vrouw. Tegelijkertijd is het een groot taboe. Het optreden van de serieverkrachter levert hier tal van bewijzen voor. Voldoende materiaal voor een beklemmende film, mag je daarom veronderstellen. Maar Stille Nacht slaagt erin de diepgang van een platte koek te bereiken. Emma heeft iets met incest, Jozefien iets met vrouwenliefde en Bonnie wil het niet meer doen met haar vriendje. Het ene na het andere thema wordt terloops opgedist en weer afgeserveerd. Zelfs slachtoffer Marieke weet de kijker geen deelgenoot te maken van haar leed.

En ook als thriller stelt de film teleur. Elk mannelijk personage wordt om de meest futiele redenen als verdacht aangemerkt. Dat is inderdaad precies wat een reeks onopgehelderde verkrachtingen teweegbrengt, maar voor een werkelijke goede whodunnit is het een dodelijk gegeven. Wat doet het er immers nog toe wie het dan wél heeft gedaan?

De vijf actrices, die allen hun sporen verdiend hebben met Nederlands drama, zijn overigens wél geloofwaardig als studentes. Ze zien eruit zoals studentes eruit zien. En ze leven het cliché-studentenleven, zoals het echte studentenleven vaak vrij cliché is. Voor het overige beweegt de film zich op het niveau van een jeugddetective; 'De vijf en de verschrikkelijke verkrachter' of iets in die trant. Wellicht wreekt zich hier dat de film gemaakt is voor televisie en vroeg de korte productietijd van 22 dagen om een van-dik-hout-zaagt-men-planken-scenario. 'Stille Nacht' is nu in de bioscoop, maar de Avro zendt hem in april al uit. Ik zou daar maar op wachten.

Titel: Stille Nacht

Regie: Ineke Houtman

Scenario: Frank Ketelaar

Actrices: Liesbeth Kamerling, Christel Oomen, Josefien Hendriks, Victoria Koblenko en Caro Lensen

Belemmerende factor

Een film over de Utrechtse serieverkrachter? In De Uithof laat het de meeste studenten en medewerkers koud. De serieverkrachter is gedegradeerd tot hooguit een vervelende belemmerende factor.

Lisette Furst, eerstejaars psychologie:

"Eerlijk gezegd had ik voordat ik in Utrecht kwam wonen nog nooit van die serieverkrachter gehoord. Pas enkele weken geleden las ik in de Televizier over die film Stille Nacht. Daar ben ik lekker mee, dacht ik nog. Later heeft mijn mentor bij de faculteitsintroductie nog een keer gezegd dat we niet 's avonds laat nog naar De Uithof moesten gaan. Maar het staat allemaal ver van me af. Ik doe alles met de bus, omdat ik nog geen fiets heb. Bovendien kom ik uit Den Haag, da's een grote stad. Ik ben wel gewend een beetje om me heen te kijken en vreemde mannen te ontwijken. Misschien had ik me anders gevoeld wanneer ik was opgegroeid in een klein dorp waar nooit iets gebeurt."

Annemarie Besselink, coördinator onderwijsadministratie wijsbegeerte:

"Acht jaar geleden werkte ik al hier in De Uithof. De eerste berichtgeving over de serieverkrachter kwam toen ik op vakantie was. Ik kan me de ophef bij terugkomst nog goed herinneren. Alle collega's hadden het erover en familieleden en vrienden waarschuwden me vooral niet op de fiets naar De Uithof te gaan. Door de jaren heen is die aandacht wel gesleten. Zelfs toen hij twee jaar geleden weer actief werd, was de commotie al veel minder.

"Toch word ik nog af en toe met de serieverkrachter geconfronteerd. Omdat ik in Zeist woon fiets ik elke dag door het gebied waarin hij actief is geweest. Wanneer ik weet dat het op mijn werk wat later wordt, ga ik met de bus. En die maakt vooral op de terugweg een enorme omweg. Bang ben ik nooit geweest, maar de serieverkrachter vormt voor mij dus wel een vervelende praktische belemmering."

Gaby Smits, vierdejaar scheikunde:

"Ik ben er echt helemaal niet mee bezig. Zelfs toen ik een periode vaak avondcollege had, stond ik er niet bij stil dat die man rondloopt. Er was een groep mensen waarmee ik altijd terugfietste. Natuurlijk 's avonds in het donker kijk je wat beter om je heen, maar dat zou ik ook doen als er nooit een serieverkrachter had bestaan. Ik wist niet dat er nu een film was. Of ik er heen ga? Ik denk het niet. Geen interesse."

'Welke student kan eventjes 6500 euro op tafel leggen?'

Hugo de Vries (24) is dit collegejaar begonnen aan zijn master conflictstudies. Het is het zesde jaar dat hij studeert wat betekent dat de studiefinanciering die hij ontvangt automatisch een lening is. De eerste vier jaar van zijn studie heeft hij níet hoeven lenen: "Met alleen een basisbeurs voor uitwonenden en een prestatiebeurs kon ik best rondkomen. Lenen was niet noodzakelijk, ik had verder een baantje waar ik genoeg mee verdiende om van rond te komen."

Nu leent hij bij de IB-groep maandelijks het maximale bedrag. Ten minste, tijdelijk: "In verband met vakanties -in de zomer naar Thailand en met de jaarswisseling naar Panama. Daarna ben ik toch wel weer van plan minder te gaan lenen." Leenangst heeft Hugo dus niet. "Je hebt tien jaar om het terug te betalen, dat moet toch gaan lukken; ik heb 't liever iets minder ruim als ik afgestudeerd ben, dan dat ik me nu werkelijk niets kan veroorloven. Ik wil ook wel een beetje leven, hoor." Hugo heeft nu al een schuld staan van zo'n 5500 euro.

Volgens de raming van het ministerie van Onderwijs moet de student het maandelijks doen met 718 euro - het normbedrag van de IB-groep bestaande uit een ouderbijdrage en studiefinanciering. Volgens Hugo is 718 euro meer dan genoeg om rond te komen. "Stel je betaald 300 euro voor je kamer, dan houd je nog 400 over om eten te kopen, uit te gaan en je boeken en kleren te betalen; dat moet toch wel lukken. En zoveel moeite is het ook niet om een baantje ernaast te hebben."

Maar als het aan de plannen van staatssecretaris Rutte ligt, hebben studenten straks geen tijd meer voor bijbaantjes; de bewindsman wil ze zo snel mogelijk laten afstuderen en als ze tijdens hun studie geld nodig hebben dan lenen ze maar, en als ze na vijf jaar niet klaar zijn dan wordt hun collegegeld aanzienlijk verhoogd. Hugo is geen fan van de plannen van Rutte. "Het is niet zo dat het straks alleen duurder wordt om te studeren, het wordt onmogelijk. Welke student kan er nou eventjes 6500 euro op tafel leggen? Het resultaat is dat er straks een hele lading mensen op de markt komt die behoorlijk intelligent is maar even goed geen behoorlijke opleiding heeft afgemaakt."

Hij stelt zichzelf als voorbeeld: "Ik heb eerst vier jaar hbo gedaan voordat ik op de universiteit terecht kwam. De meeste masters duren twee jaar, en voor de masters die een jaar duren is meestal - voor de hbo student - een schakeljaar nodig. Ik kom dus hoe dan ook op zes jaar uit. Al haal ik voor elk tentamen een negen dan ontloop ik die verhoging van het collegegeld nog niet."

Dat de staatssecretaris niet populair is, is duidelijk: "Rutte heeft zelf zeven jaar over zijn studie gedaan. De hypocriet."

JdV

Steeds meer lenen

Een flinke studieschuld heb je zo

Thijs den Otter, HOP

Van een basisbeurs kan niemand rondkomen. Wie op kamers woont, krijgt op dit moment 228 euro per maand. Daarmee kun je, als je veel geluk hebt, net de huur van je kamer betalen. Maar voor studieboeken, collegegeld, verzekeringen, kleding, uitgaan en dagelijkse boodschappen blijft dan niets over.

Het ministerie van onderwijs snapt dat natuurlijk ook wel. Daarom heeft het een 'normbedrag' van 718 euro vastgesteld waarmee een uitwonende student het moet zien te rooien. Dit maandbedrag bestaat naast de basisbeurs uit een ouderlijke bijdrage van 237 euro. Verdienen je ouders te weinig of weigeren ze mee te betalen, dan geeft de Groningse Informatie Beheer Groep dit geld als aanvullende beurs. Net als de basisbeurs hoef je die later niet te terug te betalen, op voorwaarde dat je op tijd afstudeert. De resterende 250 euro kun je zelf bij elkaar scharrelen door een bijbaantje te nemen. Als je daar geen zin in hebt, of je tijd liever in je studie steekt, kun je dat geld lenen.

Maandelijks 250 euro lenen - nu nog het maximum - levert je in vier jaar al een schuld van 12.000 euro op, waar je ook nog eens vijf procent rente over moet betalen. Schrale troost is dat je na je studie niet meteen hoeft te gaan aflossen. De IB-Groep gunt je twee jaar om een baan te vinden en je 'nieuwe' leven op orde te krijgen. Maar dan ploft de brief uit Groningen onverbiddelijk op de deurmat: je moet in vijftien jaar afbetalen, als je daar tenminste genoeg voor verdient. Een eventuele restschuld wordt daarna kwijtgescholden.

Rood staan

De IB-Groep, die momenteel een slordige 3,5 miljard euro aan studieleningen heeft uitstaan, is niet de enige instelling waar je kunt aankloppen. Je kunt natuurlijk ook gewoon naar een commerciële bank. Met name de speciale studentenpakketten van de Postbank en ABN-AMRO zijn bekend. Als je je studiefinanciering bij één van deze geldschepen op een rekening laat zetten, krijg je een voordelig verzekeringspakket, een creditcard en kun je rood staan tot duizend euro. Als je je propedeuse hebt, kun je er zelfs nog vierduizend euro bijlenen.

Maar voor niets gaat de zon op. Bij de Postbank betaal je 7,4 procent rente, bij ABN-AMRO 8,8 procent. Toch is de mogelijkheid om rood te staan een handige buffer. Heb je bijvoorbeeld een kamer gevonden, dan moet je niet gek opkijken als je huisbaas een maand huur als borg vraagt. Ben je via een bemiddelingsbureau aan woonruimte gekomen, dan is de kans groot dat je ook daar een flinke rekening gepresenteerd krijgt. Heb je geen reserves, dan is rood staan of bijlenen soms de enige mogelijkheid. Commerciële banken zijn in zo'n geval een stuk flexibeler en sneller dan de IB-Groep. Overigens hoef je ook bij de bank niet onmiddellijk te gaan aflossen als je bent afgestudeerd. Ze houden je als potentiële klant graag zo lang mogelijk te vriend.

Meer lenen

De meeste studenten hebben weinig zin om geld te lenen. Toch hebben ze blijkbaar weinig keus, want ze gaan steeds hogere schulden aan. Was in 2003 het gemiddeld geleende bedrag per aflossende student 6200 euro, voor dit jaar heeft de IB-Groep een gemiddelde van 6800 euro berekend.

In de nabije toekomst zal er naar verwachting nog veel meer geleend moeten worden. Allereerst omdat studeren in een aantal gevallen zwaarder en duurder wordt. Instellingen mogen straks immers extra eisen gaan stellen aan hun masterstudenten. Die zullen harder moeten studeren en minder tijd overhouden voor bijbaantjes. Bovendien moeten ze voor topmasters een hoger collegegeld betalen.

Hbo-afgestudeerden die een masteropleiding aan de universiteit volgen, hebben het extra zwaar. Die krijgen helemaal geen beurs meer voor een vervolgopleiding, zelfs niet als ze nog studietijd over hebben.

Maar op korte termijn kan de studieschuld nog veel hoger uitvallen. Vorig jaar kwam een commissie onder leiding van oud-minister Vermeend tot de conclusie dat een ruimhartig leenbeleid eigenlijk de enig overgebleven optie is om studenten meer financiële armslag te gunnen. Ambitieuze plannen voor een hoge basisbeurs, een bijstandsuitkering voor studenten (met huursubsidie) of een volledig door de staat gefinancierd hoger onderwijs, worden in het huidige economische klimaat niet meer haalbaar geacht.

Staatssecretaris Rutte van Hoger Onderwijs heeft het advies van de commissie-Vermeend goed in zijn oren geknoopt. In oktober zal hij zijn plannen voor een nieuw studiefinancieringsstelsel aan de Kamer presenteren. Nu al is duidelijk dat studenten meer tijd in hun studie zullen moeten steken en minder in hun bijbaantjes. Om dat mogelijk te maken verruimt Rutte de mogelijkheden om een studielening aan te gaan. Wie daar geen gebruik van maakt, loopt een groot risico. Immers: wie meer dan een jaar studievertraging oploopt moet, als Rutte zijn zin krijgt, een veel hoger collegegeld gaan betalen, tot een maximum van 6500 euro. Wie in de toekomst niet snel genoeg studeert kijkt dus al snel tegen een torenhoge studieschuld aan.

De grootste zorg van de staatssecretaris zal zijn hoe het nieuwe studiefinancieringsstelsel de toegankelijkheid van het hoger onderwijs kan waarborgen. De leenaversie mag niet te groot worden, want dan leidt Nederland te weinig kenniswerkers op.