Achtergrond

Steeds meer lenen

Een flinke studieschuld heb je zo

Thijs den Otter, HOP

Van een basisbeurs kan niemand rondkomen. Wie op kamers woont, krijgt op dit moment 228 euro per maand. Daarmee kun je, als je veel geluk hebt, net de huur van je kamer betalen. Maar voor studieboeken, collegegeld, verzekeringen, kleding, uitgaan en dagelijkse boodschappen blijft dan niets over.

Het ministerie van onderwijs snapt dat natuurlijk ook wel. Daarom heeft het een 'normbedrag' van 718 euro vastgesteld waarmee een uitwonende student het moet zien te rooien. Dit maandbedrag bestaat naast de basisbeurs uit een ouderlijke bijdrage van 237 euro. Verdienen je ouders te weinig of weigeren ze mee te betalen, dan geeft de Groningse Informatie Beheer Groep dit geld als aanvullende beurs. Net als de basisbeurs hoef je die later niet te terug te betalen, op voorwaarde dat je op tijd afstudeert. De resterende 250 euro kun je zelf bij elkaar scharrelen door een bijbaantje te nemen. Als je daar geen zin in hebt, of je tijd liever in je studie steekt, kun je dat geld lenen.

Maandelijks 250 euro lenen - nu nog het maximum - levert je in vier jaar al een schuld van 12.000 euro op, waar je ook nog eens vijf procent rente over moet betalen. Schrale troost is dat je na je studie niet meteen hoeft te gaan aflossen. De IB-Groep gunt je twee jaar om een baan te vinden en je 'nieuwe' leven op orde te krijgen. Maar dan ploft de brief uit Groningen onverbiddelijk op de deurmat: je moet in vijftien jaar afbetalen, als je daar tenminste genoeg voor verdient. Een eventuele restschuld wordt daarna kwijtgescholden.

Rood staan

De IB-Groep, die momenteel een slordige 3,5 miljard euro aan studieleningen heeft uitstaan, is niet de enige instelling waar je kunt aankloppen. Je kunt natuurlijk ook gewoon naar een commerciële bank. Met name de speciale studentenpakketten van de Postbank en ABN-AMRO zijn bekend. Als je je studiefinanciering bij één van deze geldschepen op een rekening laat zetten, krijg je een voordelig verzekeringspakket, een creditcard en kun je rood staan tot duizend euro. Als je je propedeuse hebt, kun je er zelfs nog vierduizend euro bijlenen.

Maar voor niets gaat de zon op. Bij de Postbank betaal je 7,4 procent rente, bij ABN-AMRO 8,8 procent. Toch is de mogelijkheid om rood te staan een handige buffer. Heb je bijvoorbeeld een kamer gevonden, dan moet je niet gek opkijken als je huisbaas een maand huur als borg vraagt. Ben je via een bemiddelingsbureau aan woonruimte gekomen, dan is de kans groot dat je ook daar een flinke rekening gepresenteerd krijgt. Heb je geen reserves, dan is rood staan of bijlenen soms de enige mogelijkheid. Commerciële banken zijn in zo'n geval een stuk flexibeler en sneller dan de IB-Groep. Overigens hoef je ook bij de bank niet onmiddellijk te gaan aflossen als je bent afgestudeerd. Ze houden je als potentiële klant graag zo lang mogelijk te vriend.

Meer lenen

De meeste studenten hebben weinig zin om geld te lenen. Toch hebben ze blijkbaar weinig keus, want ze gaan steeds hogere schulden aan. Was in 2003 het gemiddeld geleende bedrag per aflossende student 6200 euro, voor dit jaar heeft de IB-Groep een gemiddelde van 6800 euro berekend.

In de nabije toekomst zal er naar verwachting nog veel meer geleend moeten worden. Allereerst omdat studeren in een aantal gevallen zwaarder en duurder wordt. Instellingen mogen straks immers extra eisen gaan stellen aan hun masterstudenten. Die zullen harder moeten studeren en minder tijd overhouden voor bijbaantjes. Bovendien moeten ze voor topmasters een hoger collegegeld betalen.

Hbo-afgestudeerden die een masteropleiding aan de universiteit volgen, hebben het extra zwaar. Die krijgen helemaal geen beurs meer voor een vervolgopleiding, zelfs niet als ze nog studietijd over hebben.

Maar op korte termijn kan de studieschuld nog veel hoger uitvallen. Vorig jaar kwam een commissie onder leiding van oud-minister Vermeend tot de conclusie dat een ruimhartig leenbeleid eigenlijk de enig overgebleven optie is om studenten meer financiële armslag te gunnen. Ambitieuze plannen voor een hoge basisbeurs, een bijstandsuitkering voor studenten (met huursubsidie) of een volledig door de staat gefinancierd hoger onderwijs, worden in het huidige economische klimaat niet meer haalbaar geacht.

Staatssecretaris Rutte van Hoger Onderwijs heeft het advies van de commissie-Vermeend goed in zijn oren geknoopt. In oktober zal hij zijn plannen voor een nieuw studiefinancieringsstelsel aan de Kamer presenteren. Nu al is duidelijk dat studenten meer tijd in hun studie zullen moeten steken en minder in hun bijbaantjes. Om dat mogelijk te maken verruimt Rutte de mogelijkheden om een studielening aan te gaan. Wie daar geen gebruik van maakt, loopt een groot risico. Immers: wie meer dan een jaar studievertraging oploopt moet, als Rutte zijn zin krijgt, een veel hoger collegegeld gaan betalen, tot een maximum van 6500 euro. Wie in de toekomst niet snel genoeg studeert kijkt dus al snel tegen een torenhoge studieschuld aan.

De grootste zorg van de staatssecretaris zal zijn hoe het nieuwe studiefinancieringsstelsel de toegankelijkheid van het hoger onderwijs kan waarborgen. De leenaversie mag niet te groot worden, want dan leidt Nederland te weinig kenniswerkers op.

Liever de beste universiteit dan de grootste

De visie van collegevoorzitter Yvonne van Rooy op de Universiteit Utrecht

Erik Hardeman, Armand Heijnen

Kennissamenleving, research-universiteit, studierendement, beeldvorming, efficiënte ondersteuning, overheidsbeleid... Elk onderwerp passeerde de revue in de rede van Yvonne van Rooy. Het past in het beeld van de klagers die zeggen dat 'Utrecht niet kiest en alles wil'. Kiest Van Rooy wél?

"Jazeker. Als je me vraagt naar de rode draad in mijn visie op de UU, dan zeg ik in de eerste plaats: 'selectief zijn'. Durven focussen op zwaartepunten in het onderzoek. Niet de kwantiteit in studentaantallen centraal stellen maar de kwaliteit, dus écht selecteren en verwijzen, zodat studenten snel het goede studiepad hebben gevonden, binnen of buiten de universiteit. Een efficiënte en goedkope bedrijfsvoering zodat er maximaal geld naar onderwijs en onderzoek gaat. Alleen als we durven selecteren, kunnen we in een sfeer van toenemende internationale concurrentie onze toppositie op de Shanghai-ranglijst als zesde universiteit van Europa vasthouden."

De UU is al een research-universiteit, zegt u. Dat vooronderstelt aandacht voor de diepte, terwijl de UU verschrikkelijk veel disciplines heeft. Dan is er toch geen keuze gemaakt?

"Dat is onzin. Top en breed vormen in mijn visie geen tegenstelling. Integendeel. Het is juist de breedte van Utrecht die onze toppositie mogelijk maakt. Het vernieuwende onderzoek vindt plaats op het grensvlak van disciplines, Dat we al zo lang op dat grensvlak actief zijn, maakt dat we in Utrecht top zijn. Ik weet dat sommige universiteiten denken dat ze topuniversiteiten kunnen worden door alleen de beste studenten toe te laten en door hen een hoger collegegeld te vragen. Maar dat is weer zo'n modieuze gedachte, waarin ik geen heil zie. Het collegegeld is maar een fractie van je inkomsten als universiteit. Het is echt een groot misverstand om te denken dat we dankzij een hoger collegegeld de financiën hebben om ik weet niet wat voor toppers te kunnen aantrekken. Ons onderzoek is sterk dankzij het brede pallet aan disciplines waaruit we kunnen putten en waarbinnen we keuzes kunnen maken. Topposities maak je niet, die ontstaan door de jarenlange ontwikkeling van het onderzoek."

U bent ook tegen selectie aan de poort?

"Inderdaad. Ik vind dat wij in Nederland trots mogen zijn op ons onderwijssysteem. Juist dankzij dat systeem hebben we zulke hoogwaardige universiteiten. Dat komt omdat het onderzoek niet versnipperd is, maar geconcentreerd in wat in het buitenland research-universiteiten heten. Voordelen: je onderzoek is meer geconcentreerd en je bedient de arbeidsmarkt beter door een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen hbo'ers en academici.

"We hebben hier een tijd die mode gehad van deïnstitutionalisering - dat het niet uitmaakt of een opleiding in het hbo of aan de universiteit wordt gegeven. Ik vind dat een gruwel. Een universiteit is geen willekeurig bundeltje opleidingen; een universiteit is een instituut waarin onderwijs rechtstreeks is gekoppeld aan onderzoek. Daardoor kunnen universiteiten een rol spelen in het intellectuele debat en bijdragen aan de vernieuwing van het denken in de samenleving. Dat is een unieke taak van universiteiten.

"De laatste tijd hoor je veel modieuze marktachtige geluiden van mensen die pleiten voor een open bestel. Dat betekent dat ook buitenlandse universiteiten hier vestigingen zouden kunnen openen. Weet u wat je dan krijgt? Dat iedereen zich gaat richten op opleidingen die weinig kosten en veel studenten trekken, zoals economie of bedrijfskunde. Die universiteiten gaan hier echt geen Duits of scheikunde aanbieden. Geen enkel ander land heeft zo'n bestel, dus laten we daar in Nederland alsjeblieft niet aan beginnen."

Is in een researchuniversiteit onderzoek belangrijker dan onderwijs?

"Geenszins. Maar wij willen binnen het onderwijs wél een groter accent leggen op kwaliteit, met name in de studentrijke faculteiten. Het is mooi dat we de grootste universiteit van Nederland zijn, maar het is ten minste zo belangrijk dat we de beste zijn. Daarom ben ik ook zo blij met het bindend studieadvies bij rechten en psychologie. Dat is een uitstekend instrument om de bocht van focus op kwantiteit naar focus op kwaliteit te maken."

"Ook in de voorlichting aan aanstaande studenten moeten we trouwens met die 'bocht' rekening gaan houden. Als studenten hier alleen maar komen omdat de stad zo leuk is, en pas in vijfde instantie bedenken dat ze een studie moeten kiezen, is de UU misschien toch niet de geschikte plek voor ze. We zullen in de voorlichting aan studenten dan ook duidelijk gaan aangeven wat voor studenten we in Utrecht willen hebben: studenten die zich willen laten uitdagen en die op kwaliteit zijn gericht. Je moet er trots op zijn dat je aan de zesde universiteit van Europa mag studeren.

"Dat legt ons wel de verplichting op kwalitatief uitmuntend onderwijs te verzorgen. Niet schools, maar wel intensief. Bovendien impliceert het dat we meer aandacht gaan besteden aan de toppers. Waar we voorheen vooral bezig waren om te bezien hoe we van vijfjes nog zesjes konden maken, moeten we ons meer gaan bezig houden met de vraag hoe een zeven een acht kan worden."

Is dat een ander verhaal dan de vraag om commitment in het huidige bachelor-masteronderwijs?

"Nee, dat is precies hetzelfde verhaal, maar wat mij betreft wordt die eis pas gesteld vanaf het tweede jaar. Wie daaraan begint, mag verwachten dat hij of zij in een redelijke tijd de studie afmaakt. Dat is een verplichting naar de student, maar ook naar de maatschappij. Het eerste jaar is volgens de wet bedoeld voor selectie en verwijzing. Dan kun je dus niet zeggen dat iedereen die eraan begint het ook moet halen. Daarom vind ik het ook zo onzinnig om rendementen over de hele studie te meten. Ook daar moet je pas vanaf jaar twee aan beginnen."

Psychologie heeft dit jaar ongeveer 750 eerstejaars, maar ook veel andere opleidingen zitten barstensvol. Als we echt naar kwaliteit willen, wordt het dan geen tijd voor een numerus fixus om de docenten te ontlasten?

"Bij psychologie moeten we ons zeker beraden op de mogelijkheid van een numerus fixus, vooral ook omdat veel andere universiteiten daarvoor kiezen. Maar bij andere grote opleidingen is het bindend studieadvies een uitstekend instrument. Voor de selectie van onze studenten zorgt het eindexamen van het vwo, en dat systeem werkt goed. Als wij zelf aan de poort zouden gaan selecteren, zou dat een enorme hoeveelheid rompslomp met zich meebrengen. Maar nog bedreigender is de kans dat het eindexamen minder gaat voorstellen. In Engeland heeft selectie aan de poort tot gevolg gehad dat bijna iedereen tegenwoordig met briljante cijfers bij een universiteit aanklopt. Het lijkt wel of de Engelse scholieren de laatste jaren op eens extreem intelligent zijn geworden. Als dat hier ook gebeurt, zullen wij een toelatingsexamen moeten invoeren. Daar moet ik echt niet aan denken."

Als u zo tegen selectie bent, waarom heeft u dan aan de staatssecretaris toestemming gevraagd om ook voor de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap - het USBO - studenten te mogen selecteren op motivatie zoals dat gebeurt bij het University College?

"Dat is een apart geval. Er zijn bij het USBO meer aanmeldingen dan plekken en bovendien is het een opleiding met veel nadruk op samenwerking: ze hebben een college-achtige setting, een beetje het idee van het University College. Die opzet stelt extra eisen aan de motivatie en de instelling van studenten en dat moet je vooraf toetsen."

Maar als ze bij pakweg geschiedenis hun onderwijs nou ook op die manier willen gaan organiseren?

"Laten we nou eerst maar dit experiment afwachten. Maar wat mij betreft blijft de hoofdlijn in Utrecht: wel bindend studieadvies, geen selectie aan de poort."

Voortbouwend op uw stelling dat we selectief moeten zijn, keuzes moeten maken: Moeten er ook in het onderzoek zwaartepunten worden aangewezen?

"Beslist. De middelen zijn beperkt en de concurrentie is moordend, dus dan moet je profileren. We hebben de faculteiten duidelijk gemaakt, dat de keuzes die zij denken te maken dit najaar al in hun begroting tot uiting moeten komen. En uiteindelijk zal het ook personele consequenties moeten krijgen. Voor sommige onderzoekers is het nu eenmaal beter dat zij hun heil elders zoeken als ze hier niet op hun plek zitten. Uiteindelijk moet je een onderzoeker die beneden de maat presteert weg durven sturen, in het belang van het onderzoek, maar ook in het belang van die persoon zelf. Zulke mensen lopen vroeg of laat toch tegen een muur op."

Zou een 'tenure track systeem' in dat verband soelaas bieden? In zo'n systeem kunnen jonge onderzoekers voor vijf jaar worden aangesteld, maar stromen alleen de allerbesten door naar een hoogleraarspost.

"Op zich vind ik een tenure track-systeem heel mooi, maar het vergt wel veel stevigheid om ook tegen heel goede mensen na vijf jaar te zeggen dat ze moeten vertrekken. Het is een hard systeem, het vergt een andere cultuur dan de Nederlandse. Voordeel is wel dat het bijdraagt aan het netwerk van de universiteit, want al die heel goede mensen die na vijf jaar moeten afvallen, komen elders meestal heel goed terecht."

Utrecht staat zesde op de Shanghai-lijst, is volgens de hoogleraren in Elsevier de beste Nederlandse universiteit, is koploper wat aantallen inschrijvingen betreft, zelfs de toeloop op bèta en kleine letteren doet het goed... Dan dringt zich toch de meer fundamentele vraag op: als het zo goed gaat, vanwaar die fixatie op vernieuwen? Loop je niet het risico te veranderen louter om te veranderen?

"Maar vernieuwen is ons product! Elke universiteit en kennisinstelling is erop gericht nieuwe grenzen op te zoeken. Wat niet wil zeggen dat we wat goed is niet vast moeten houden. Maar dat neemt niet weg dat er nog talloze dynamische ontwikkelingen plaatsvinden waarbij de UU niet mag achterblijven."

U was in uw rede vrij expliciet over de noodzaak de ondersteuning te veranderen. U noemde die suboptimaal, een harde term in een openbare rede. Is het echt zo erg?

"Ik zeg niet dat het erg is, maar het is waar dat op dit gebied nog een aantal forse stappen gezet moet worden. Neem bijvoorbeeld de ict binnen de universiteit. Veel mensen beseffen dat niet, maar de kosten daarvan beginnen de kosten van huisvesting te benaderen. In het bedrijfsleven en met name in de dienstensector is er de laatste jaren enorm veel veranderd op ict-gebied. Zo zijn fikse kostenbesparingen gerealiseerd. Dat zou ons ook moeten lukken en dat is belangrijk, want het is allemaal geld dat beter in onderwijs en onderzoek kan worden gestoken."

Maar een universiteit is geen bedrijf?

"Niet wat de onderwijs- en onderzoeksprocessen betreft. In een organisatie van professionals werkt een puur bedrijfsmatige aanpak niet, en ook geen top-down aanpak. Integendeel: college en decanen dragen gezamenlijk het beleid, en decanen weer met onderwijs- en onderzoekdirecteuren, etcetera; in die zin is de universiteit toch vooral een netwerkorganisatie. Maar als je het over de ondersteuning hebt, zie ik weinig verschil met het bedrijfsleven. De ondersteuning moet efficiënt en goedkoop georganiseerd worden, maar vooral zo dat ze bijdraagt aan onderwijs en onderzoek. Met een minimum aan kosten een maximum aan rendement.

"Onze eerste prioriteit op het vlak van ict is meer regie bij de infrastructuur en de architectuur. Op dit moment hebben veel faculteiten en onderdelen nog een eigen ict-afdeling, vaak met eigen beleid. Dat kost veel geld. Bovendien nemen de eisen aan de deskundigheid van ict-medewerkers snel toe. Van relatief kleine afdelingen kan en mag je niet verwachten dat ze al die kennis in huis hebben. Soms gaat het binnen afdelingen om solo-functies. Maar wat doe je als zo'n medewerker ziek wordt? Nee, de tijd is rijp voor een andere aanpak met meer regie, voor ict en voor andere terreinen. Dat erkennen de faculteitsdecanen zelf trouwens ook.

"Het is geen simpele discussie over centraal-decentraal. We zullen opnieuw uitsorteren wat je specifiek facultair doet dichtbij onderwijs en onderzoek, wat universitair en wat met universiteiten samen kan. We zijn nu met zeven universiteiten bezig een gezamenlijke faciliteit voor salarisuitbetaling op te zetten. Binnen de universiteit willen we toe naar de inrichting van zogeheten 'shared services centra'. Het vorige jaar opgerichte Administratief Dienstencentrum (ADC), waar voor een aantal faculteiten en diensten de financiële administratie wordt gevoerd, is daar een voorbeeld van. Uit een eerste evaluatie blijkt dat de klanten tevreden en de kosten gedaald zijn terwijl de kwaliteit erop vooruit is gegaan. Een dergelijke aanpak overwegen we ook voor ondersteunende afdelingen in onder meer de sfeer van personeelszaken, financiën en ict.

"Bijkomend voordeel van deze aanpak is dat het de medewerkers betere loopbaanmogelijkheden biedt. Als je nu als administrateur in een faculteit zit, is je kans op promotie minimaal. Dankzij shared service centra zal de zogeheten employability van medewerkers enorm toenemen. Ook dat is binnen een universiteit niet onbelangrijk, want ik vind dat we veel meer de overstap moeten gaan maken van een P&O-beleid (personeel & organisatie) naar een HRM-aanpak (human resource management) met een expliciet loopbaanbeleid. Midcareer consult en het jong obp-talentprogramma zijn daar al voorbeelden van."

U bent niet erg enthousiast over mensen die ergens lang zitten?

"Dat klopt. Als mensen te lang op dezelfde plek zitten, krijg je altijd een beetje een sfeer van: het is mijn winkel, ik weet het wel, alles gaat goed, we hoeven niets te veranderen. Dan krijgt zo'n onderdeel ook nooit de impuls van iemand die er eens op een wat andere manier tegenaan kijkt. Dat geldt wat mij betreft voor alle functies, dus inclusief faculteitsdirecteuren en -decanen en collegeleden. Ik ben nu 53. De kans dat ik mijn pensioen hier haal, is dus inderdaad niet erg groot."

'Alles voor de sport'

Paralympiër Nico Blok: gevaarlijke outsider bij het tafeltennis

Xander Bronkhorst

In zijn kamer aan de Cambridgelaan werkt Nico Blok (23) aan zijn ijzergehalte. Sperziebonen en biefstuk moeten hem weer op krachten brengen. Zojuist heeft hij zijn dagelijkse fitnesstraining op sportcomplex Olympos afgerond. Over een half uurtje moet hij op pad voor zijn eerste avondtraining.

Het is iets meer dan twee weken voor de Paralympische Spelen. Het leven van Nico Blok draait geheel en al om dat evenement. Op de deur hangt het officiële affiche met de naakte discuswerper. Op de grond een tas met een deel van de uitzet bestaande uit dezelfde kledij en toebehoren die de deelnemers aan de Olympische Spelen ontvingen. De vele zakken chips en chocoladebonbons op tafel detoneren. Niet echt sportief voedsel. "Oh, die zijn voor vannacht als ik nog honger heb. Bij mij maakt dat toch niet veel uit."

Door een aangeboren mysterieuze spierziekte weegt Blok slechts veertig kilo. Vanaf jonge leeftijd probeert hij met oefeningen en fysiotherapie het ongemak te verlichten. Dat lukt goed. Sinds enige tijd woont hij zonder noemenswaardige problemen op zichzelf in het studentencomplex. Hij wordt wat eerder moe dan een ander; dat is het meest vervelende. Maar huisgenoten zijn hulpvaardig. "Als je dit soort dingen niet gewoon probeert, dan weet je nooit of je het kunt."

Naar colleges in de binnenstad gaat hij met zijn invalidenscooter. Die reis is helaas wat omslachtiger geworden sinds zijn vorige voertuig dit voorjaar in de stalling van het studentencomplex vernield werd. De nieuwe scooter staat nu bij zijn ouders in Bunnik. "Door zo'n stelletje debielen moet ik dus eerst met mijn auto mijn scooter gaan ophalen. Ik durf hem hier echt niet meer neer te zetten."

In zijn Citroën Saxo - "een automaatje maar verder niets bijzonders" - geeft Blok op weg naar de sportzaal in Nieuwegein onomwonden blijk van zijn streven de beste tafeltennisser in zijn handicapcategorie te worden. "Alles voor de sport", zo stelt hij vastberaden. "Ik leef als een topsporter."

In Athene is hij slechts een gevaarlijke outsider, niet de topfavoriet. Hij staat vijfde op de wereldranglijst. Zijn grootste prestatie tot nu toe was een tweede plek bij het wereldkampioenschap. Blok wil er alles aan doen een medaille binnen te slepen. "De openingsceremonie in het Olympisch Stadion laat ik waarschijnlijk langs me heengaan. Een dag later staat al mijn eerste partij op het programma."

In Peking, de bakermat van het tafeltennis, wil hij over vier jaar echt 'de te kloppen man' zijn. Het harde trainen, vaak vijf of zes uur per dag, moeten de fundering leggen voor die machtsgreep. Tot nu toe houdt zijn lichaam stand. Gelukkig is hij door een topsportbeurs financieel in staat zijn studie in een lagere versnelling te zetten, anders zou hij het moeilijk vol kunnen houden.

Is al die ambitie wellicht het gevolg van compensatiedrang? Nee, daar is volgens Blok geen sprake van. Hij hoeft niets te bewijzen. Niet aan zichzelf, en ook niet aan anderen. "Als puber heb ik wel een tobberige periode doorgemaakt, maar al snel kwam het besef dat veel mensen me accepteren en waarderen. Waarom zou ik dan zelf zo moeilijk doen?"

Zijn handicap heeft hem juist zelfverzekerder en assertiever gemaakt. Maar er is ook relativeringsvermogen. In Sydney vier jaar geleden, toen hij als een soort tafeltennistoerist meedeed en weinig succesvol was, merkte hij hoe mooi de Olympische gedachte is. Filosofisch: "Sport gaat niet alleen om het winnen. Als je niets bent zonder medaille, dan ben je ook niets met medaille. Bij de Paralympics vieren we een feest van verbroedering."

Vanuit de kantine van de Vreeswijkse Tafeltennis Vereniging, aan de parkeerplaats van een sportcomplex in Nieuwegein, is er zicht op acht tafels. Nico Blok heeft zich in een oranje-blauwe outfit gehesen. Hij warmt zich op met een vrij gezette clubgenoot. Hij traint gewoon met 'valide' tafeltennissers. Geconcentreerd in de houding retourneert de student de ballen, af en toe neemt hij een klein hupje om het juiste evenwicht te hervinden. Terwijl zijn opponent al snel rood aanloopt en bezweet raakt, geeft Blok geen krimp. Hij is degene met de betere conditie.

Over anderhalf uur gaat de economiestudent bij zijn ouders een kopje koffie halen. Daarna volgt in Bunnik de derde en laatste trainingssessie. Half twaalf vanavond zal zijn dag erop zitten. Morgen volgt weer hetzelfde stramien. "Alles voor de sport."

'Als je naar de huurcommissie stapt, zetten we je op straat'

Gros kamerbewoners betaalt te veel huur

"Kijk, in Groningen woonde ik midden in het centrum, in een twee keer zo grote kamer, voor 280 euro. In Utrecht bestaat zoiets niet. Ik blijf hier voorlopig gewoon wonen, ik ben al lang blij dat ik iets heb." Rienk (23) betaalt 370 euro inclusief voor een kamer van achttien vierkante meter. Hij weet dat er een huurcommissie is, die huurprijzen keurt, maar die wil hij liever niet inschakelen. "Ik woon hier net en wil niet gelijk aan de bel trekken."

Volgens het zogenoemde puntensysteem - een manier om de reële waarde van een kamer te berekenen - betaalt Rienk 190 euro per maand te veel. En hij is niet de enige, zo blijkt uit een onlangs verschenen SJHU-rapport over Utrechtse kamerhuren. Zeventig procent van de kamerbewoners betaalt te veel voor zijn optrekje en de gemiddelde kamerprijs ligt 96 euro te hoog. De SJHU kwam tot deze conclusie nadat ze zo'n 250 kameradvertenties getoetst had aan het puntensysteem

Strijd

Steeds meer particuliere verhuurders, zo constateert de SJHU, baseren hun kamerprijzen op vraag en aanbod in plaats van op het puntensysteem. Kamers die twee- tot driehonderd euro te duur zijn, zijn geen uitzondering ontdekte de stichting. Ook blijkt dat niet alle studenten weten, dat ze hun kamer op elk gewenst moment kunnen laten toetsen door de landelijke huurcommissie van het ministerie van Ruimtelijke Ordening.

Colijn (23) en zijn huisgenoten kennen deze commissie wel. Al ruim een half jaar voeren zij via de huurcommissie een proces tegen hun huisbaas. Colijn betaalt nu vierhonderd euro inclusief voor een simpele kamer van twintig vierkante meter. Volgens zijn berekeningen is dat tweehonderd euro te veel. Colijn: "Ik had mijn verzoek net op de valreep ingestuurd. Als je binnen zes maanden nadat je je huurcontract krijgt naar de huurcommissie gaat, kun je je teveel betaalde huur terugkrijgen. Anders is het geld weg."

Colijn twijfelde of hij deze stap zou zetten, want hij wist dat ruzie het gevolg zou zijn. De procedure was ook niet makkelijk. Na een paar maanden bleek dat Colijn de kamerprijs in zijn bezwaarschrift had moeten splitsen in kale huur en servicekosten. Doordat de procedure meer tijd in beslag nam, werd de maximum termijn van zes maanden overschreden en is Colijns klans verkeken om zijn teveel betaalde huur terug te krijgen. Colijn: "Dat was een grote schok. Ik wil de huurcommissie niet van nalatigheid beschuldigen, maar ik had beter voorgelicht kunnen worden."

Colijn en zijn huisgenoten gaan echter door met de strijd. Philip (20), een ex-huisgenoot, is na diverse intimidaties van zijn huurbaas met de procedure gestopt. De zwager van zijn huisbaas kwam geregeld bij hem langs met zijn 'vriendjes'. Philip: "Ze uitten dreigementen in de trant van: 'Als je naar de huurcommissie toestapt, dan zetten we je op straat'. We weten dat die zwager een strafblad en een pistool heeft, en dat pistool ook heeft gebruikt. Dan wordt het natuurlijk net even iets serieuzer. Ik had daar gewoon geen trek meer in."

Toch, zegt de SJHU, is het goed dat er een huurcommissie bestaat waar studenten hun recht kunnen halen. Het puntensysteem moet daarom blijven bestaan, zegt voorzitter van de SJHU

P. Smit. "Maar er doen geruchten de ronde dat men van hogerhand het puntensysteem wil afschaffen om de marktwerking te stimuleren. Dat zou rampzalig zijn, want dan hebben studenten geen poot meer om op te staan."

De huurprijzen zullen volgens hem niet binnen afzienbare tijd gaan dalen. Dat gebeurt alleen als er een einde komt aan het grote huurwoningentekort, zegt Smit. "Maar dat einde is nog lang niet in zicht."

'De mensen zijn minder aardig. Je voelt het'

Moslimstudenten en 11 september

Janny Ruardy

Samira el Harchaoui (26) heeft een lang onderwijstraject achter de rug. Na de basisschool kreeg ze mavo-advies, "want kinderen van ongeletterde ouders kunnen niet leren." De ambitieuze Marokkaanse wist echter op haar tiende al dat ze rechten wilde studeren om samen met haar neef Sadik (directeur Forum, red.) een advocatenkantoor te beginnen. Na de mavo volgde ze een opleiding voor toerisme en management, deed daarna twee jaar heao om vervolgens twee jaar geleden aan een studie rechten te beginnen.

Voor Samira is de Nederlandse samenleving, waar ze al sinds haar babytijd deel van uitmaakt niet veranderd de afgelopen jaren. "Ik merk eigenlijk geen verschil", zegt ze vastberaden. "Ik ben wel moslima, maar gedraag me niet zo. Ik ben niet gesluierd. Vriendinnen van me die dat wel doen, hebben meer last."

Ook zegt de rechtenstudente nooit last van racisme te hebben. Niet vóór, maar ook niet ná 11 september 2001. "Dat ligt aan de manier waarop ik me opstel. Wil je overleven in een samenleving, dan moet je anticiperen. Ik ben denk ik niet representatief voor een Marokkaanse vrouw. Ik wil graag deel uitmaken van deze samenleving en een steentje bijdragen. De acceptatie moet natuurlijk wel van beide kanten komen. Ik voel me geen Nederlandse, en ben trots op mijn Marokkaanse roots", zegt ze vol vechtlust.

Wat ze wel ziet, is dat Marokkanen meer teruggeworpen worden op hun eigen cultuur. "Mijn ouders maken nog steeds geen onderdeel uit van de samenleving en spreken slecht Nederlands. Toen ze hier kwamen, stelde de overheid geen enkele eis en liet hen in de steek. Ze vinden het nu best, dat ze buiten de samenleving staan. Over politiek maken ze zich niet druk."

Dat moslims zich beklagen over het feit dat ze zich moeten verantwoorden voor de daden van moslimterroristen en er van hen wordt verwacht dat ze zich openlijk distantiëren, vindt Samira onzin. "Er wordt veel gediscussieerd na 11 september, maar ik voel me geen spreekbuis voor de Marokkaanse gemeenschap. We hebben ook discussies over dit onderwerp tijdens colleges, maar daar hou ik tegenwoordig m'n mond. Er worden zulke domme dingen beweerd, zoals dat moslims niet te vertrouwen zijn. Als ik dan begin, kan ik niet meer ophouden en voordat je het weet, denken mensen dat ik een fanaat ben. De media hebben een grote vinger in de pap bij het creëren van het wij-zij-gevoel. In tv-programma's worden alleen Nederlandse deskundigen opgevoerd. Moslims worden daar op één hoop gegooid. Ik wil als individu gezien worden."

Van het hoog in het vaandel staande 'democratie en vrijheid' in ons land heeft Samira geen hoge pet op. "Marokkanen worden niet gelijk behandeld in het strafrecht als Nederlanders. Daarom heb ik ook voor strafrecht gekozen. Er wordt te snel het etiket 'crimineel' op Marokkaanse jongeren geplakt. Geloof me, ik heb het van dichtbij meegemaakt."

Angst voor terrorisme en een onveilig klimaat voor moslims in ons land heeft ze niet. "Ik maak me daar geen zorgen meer over, dat vind ik tijdverspilling. Ik leef bij de dag en mijn geloof helpt me daar bij. Ik wil natuurlijk wel bijdragen aan een betere samenleving en mensen helpen. Dat is ook een reden geweest voor mij om rechten te gaan studeren. Mensen helpen is een credo dat wij van huis uit hebben meegekregen."

Samira merkt wel dat Marokkaanse jongens vatbaarder zijn voor radicalisering van de islam. "Ze hebben meer last van hun Marokkaans-zijn in het dagelijks leven. Bij meisjes is dat veel minder. Marokkanen komen nu ook sneller op een punt dat ze denken 'dan maar niet'. Ze hebben jaren hun best gedaan om geaccepteerd te worden; dan vliegt er zo'n vliegtuig in een gebouw en alles is voor niets geweest."

Ook voor de 22-jarige Rasit Yildirim is het leven na 11 september niet anders dan daarvoor. Hij woont al z'n hele leven in Nederland. Turkije, het geboorteland van z'n ouders kent hij alleen als vakantieland waar het gezin Yildirim elke zomer zes weken doorbrengt.

De Amsterdamse student bedrijfseconomie is voorzitter van de Studenten Unie Nederland (SUN), een multiculturele studentenvereniging met 200 leden met ook een afdeling in Utrecht. Sinds het ineen storten van de Twin Towers hoort hij wel meer negatieve verhalen van andere moslims in z'n omgeving. Vooral moslimmeisjes met een hoofddoek worden negatief bejegend, zegt hij. Ook merkt hij dat er een grotere druk op de moslimgemeenschap is ontstaan. De gemeenschap wordt meer in de gaten gehouden door de overheid, zoals de Aya Sofiamoskee waar hij geregeld komt.

De druk wordt volgens Rasit ook vergroot door de bedenkelijke rol die de media spelen in deze kwestie. "De nuance is zoek en de toon is alleen maar aanvallend, vooral die van De Telegraaf." Gelukkig reageert de moslimgemeenschap goed op deze aanvallen: genuanceerd. "De media hebben een verantwoordelijkheid, zeker als je bedenkt hoe belangrijk hun rol is in het debat."

Wat hij gemerkt heeft, is dat Nederlanders hem van alles vragen over moslims. Vragen over jihad, besnijdenis, huwelijk probeert ie allemaal te beantwoorden. "Ik lees daardoor veel meer in de koran dan voor 11 september en ben me bewuster geworden van m'n geloof. Over homo's die van het dak gegooid moeten worden, kan hij alleen maar glimlachen en pareren: "De islam wil homo's alleen maar verbannen, in het christen- en jodendom moeten ze gedood worden."

Rasit is niet bang voor een repressief klimaat. "Als ik bang zou zijn, dan zou ik overwegen te vertrekken." Als een positief punt ervaart hij dat de inburgering na 11 september als instrument is ingezet. "De overheid wil meer invloed op de burgers en dat is een goede zaak. Toen mijn vader 25 jaar geleden naar Nederland kwam, bekommerde niemand zich om hem. De toenmalige gastarbeiders werkten alleen maar en ze dachten maar tijdelijk in ons land te zullen wonen. Na een aantal jaren kregen ze meer tijd, bleken toch langer hier te wonen dan ze aanvankelijk gedacht hadden, maar werden niet gestimuleerd om Nederlands te leren. Mijn ouders spreken nog steeds gebrekkig Nederlands. Dat is niet goed en we hebben er thuis ook discussies over. Ik ben wel door hen gestimuleerd om een goede opleiding te volgen."

Als Rasit, die pas getrouwd is, kinderen zal krijgen, zullen ze thuis Turks praten. Zijn vrouw is een Turkse. Dat is een bewuste keuze. "De verschillen tussen Turken en Nederlanders zijn zo groot. Ik denk dat het met een Nederlandse vrouw niet goed zou gaan. Er gaan denk ik toch vijf generaties overheen, voordat je kunt spreken van integratie - ik heb het niet over assimilatie."

Mehmet Sagsu (29) is zevendejaars deeltijdstudent rechten en letteren. Hij hoopt eind dit jaar af te studeren en ambieert een carriäre als rechter. "Als dat niet lukt, dan ga ik de politiek in, want ik wil me graag in het maatschappelijk veld bezighouden."

Sagsu woont al 25 jaar in Nederland en heeft een Turks en Nederlands paspoort. Mehmet vindt onze samenleving na 11 september veranderd, ook al heeft hij zelf geen onaangename ervaringen. "De mensen zijn minder aardig. Niet rechtstreeks, maar je voelt het."

Voor een deel wijt hij dat aan de politiek en de media. "De dreiging van terrorisme wordt zwaar overdreven. Gevaarlijk zijn mensen als Ayaan Hirsi Ali. Die roept maar wat, zonder dat ze gecorrigeerd wordt. Dat werkt stigmatiserend." Dat vrouwen met hoofddoeken gaan lopen en moslims radicaler kunnen worden, vindt hij niet gek, hoewel het op hem geen invloed heeft.

Het integratiebeleid vindt hij mislukt. Waar het aan ontbreekt is respect. "Integratie wordt met assimilatie verwisseld. Je moeten aanpassen aan een andere cultuur is niet stimulerend. Je moet ruimte bieden aan mensen die anders denken en geloven." Volgens Mehmet hebben de overheid en de universiteit wel veel ideeën hoe allochtonen beter geïntegreerd kunnen worden. Maar komt er in de praktijk bar weinig van terecht.

‘De Universiteit zou veel professioneler bestuurd moeten worden’

Utrechtse hoogleraren: Klagen en glimlachen over de last van de bureaucratie

Erik Hardeman

“Absoluut! Mijn ergernis is zelfs zo groot dat ik me regelmatig afvraag of ik Utrecht - en misschien zelfs Nederland - niet zou moeten verlaten om een positie in de Verenigde Staten te zoeken.” Fysicus Stoof was van alle inzenders het meest uitgesproken over de plaag die bureaucratie heet. Maar ook bij veel van zijn collega’s is de ergernis groot. Weliswaar blijkt uit de enquête dat onder de paraplu van ‘de bureaucratie’ een veelheid aan negatieve verschijnselen wordt geschoven, maar een rode draad in de reacties vormt toch de ‘regelzucht’ van bovenaf.

“De bureaucratie op de universiteit is inderdaad buitenproportioneel”, verzucht jurist Jaspers. “Dat is vooral een gevolg van het idee dat een universiteit niet zonder hiërarchie kan. En ja, centralistisch bestuur vereist nu eenmaal een groot bureaucratisch apparaat met alle gevolgen van dien.” Die mening wordt breed gedeeld zo blijkt. “Mijn algemene bezwaar”, zegt criminoloog Bovenkerk, “is dat er veel te veel ambtelijke staf is die je van je werk houdt en vooral dat die staf de dienst uitmaakt in plaats van zich dienend op te stellen tegenover het wetenschappelijk personeel.”

“Het is en blijft opmerkelijk”, valt onderwijskundige Braster hem bij, “dat ongeveer de helft van het universitair personeel zich bezig houdt met het ondersteunen van de andere helft, die zich bezighoudt met onderwijs en onderzoek. De irritatie zit hem met name in het verzelfstandigen van die ondersteuning. Met als gevolg dat als je ondersteuning wilt, je die niet kunt krijgen omdat het niet binnen de regels past, er geen tijd voor is, of omdat je er voor moet betalen.”

Inefficiënte investeringen

Het zal geen verbazing wekken dat de invoering van bachelor-master door veel hoogleraren als exemplarisch voor dit probleem wordt aangehaald. Zo hekelt Neerlandicus Sanders de “schijnbare achteloosheid waarmee nieuwe plannen worden bedacht en geïmplementeerd die buitengewoon veel werk met zich mee brengen, zonder aandacht voor de vraag hoe dat gerealiseerd moet worden.” Klinisch psycholoog Kleber valt hem bij: “Mijn grootste ergenis betreft de voortdurende verandering van regels, procedures en structuren omtrent onderwijs en onderzoek. Die creëren inderdaad veel bureaucratie.”

Voordat een maatregel wordt bedacht zou men eens moeten bedenken of er mensen zijn met tijd en middelen om die maatregel uit te voeren, beaamt historica Blok. “Het probleem is naar mijn indruk niet zozeer de bureaucratie als wel een soort administratiedruk: er moet zoveel van te voren en achteraf worden geadministreerd en becommentarieerd, en dat is met de bama alleen maar erger geworden. En omdat de middelen niet zijn uitgebreid, drukt alle administratie op de docenten zelf. Als je alleen al ziet wat de uitvoering van de basiskwalificatie onderwijs aan vrachten werk met zich meebrengt, waarvoor ik als hoogleraar geen tijd of geld vergoed krijg.”

Ook hoogleraar Italiaans Hendrix wijst op de toenemend onevenwichtige verdeling in de inspanningen voor onderwijs en onderzoek enerzijds en de hiervoor ingezette overhead anderzijds. “Daarbij horen naast ‘de bureaucratie’ wat mij betreft echter ook de gebrekkige ondersteuning, kostbare maar inefficiënte investeringen in infrastructuur en ga zo nog maar even door.”

Arrogantie

Oorzaak voor veel van de gesignaleerde problemen is een te grote afstand tussen het Bestuursgebouw en de realiteit van het wetenschappelijk werk, denkt sociologe Knijn. “Daardoor ontstaan onduidelijkheden en ergernissen die onnodig zijn en negatieve energie produceren. Daar komt gebrek aan goede logistieke en adminsitratieve ondersteuning bovenop. De universiteit zou veel professioneler bestuurd moeten worden.”

Al even kritisch over het universiteitsbestuur is fysicus De Wit: “Wat mij betreft is een grote ergernis de verspilling van menskracht en middelen ten gevolge van het top-down denken van het college langs enge bestuurlijke lijnen. Dit leidt tot allerlei bureaucratische oorlogjes met als gevolg dat iedereen strategisch gaat denken en handelen. Die energie zou beter besteed kunnen worden aan inhoudelijke zaken.” Inderdaad beaamt medicus Lindhout: “Helaas moet je wel aan de bureaucratie meedoen, omdat niet meedoen betekent dat je nog meer benadeeld wordt.”

De Wit en Lindhout zullen het ongetwijfeld eens zijn met socioloog Hagendoorn die niet de bureaucratie zelf, maar de arrogantie van de bureaucratie zijn grootste ergernis noemt. Behalve arrogant is de bureaucratie trouwens ook vergeetachtig, aldus econoom Schippers: “Het is niet erg dat iemand wil weten wat je het afgelopen jaar hebt gepubliceerd of hoeveel mensen je volgend jaar bij een vak verwacht. Het erge is dat de bureaucratie kennelijk zo’n slecht geheugen heeft dat dit soort zaken vier keer wordt gevraagd.” En daarnaast heeft zij een onbedaarlijke voorkeur voor meten. Jaspers: “Het 'alles willen meten' dat bureaucraten meestal als meest geëigende instrument ter beschikking staat, bevordert de bureaucratie al evenzeer. Alsof de uitslagen van al die metingen indicatief zijn voor het niveau dat we met ons werk nastreven en willen bereiken.”

En dan is er nog het feit dat die bureaucratie zo waanzinnig veel kost. Met al het geregel gaan enorme sommen geld verloren”, zucht bioloog Van Loon, “geld dat beter gebruikt zou kunnen worden voor onderwijs en onderzoek (vergelijk de recente bevindingen dat van alle extra geld voor het onderwijs in de afgelopen jaren niets is terechtgekomen op de werkvloer!). Zijn collega De Rooij valt hem bij: "Er komen meer en meer beleidsorganen, beleidsruimtesubsidies enzovoort. Dat gaat af van het geld dat beschikbaar is voor de leerstoelgroepen om het werk te doen. Er is bij Biologie bijvoorbeeld al bijna geen secretariële ondersteuning meer.”

Genieten

Wie alle klachten overziet, moet welhaast constateren dat werken aan de universiteit een regelrecht drama is, maar tegenover de hoogleraren die zich ergeren, staan flink wat blijmoedige geesten, die het prima naar hun zin hebben. “Moet ik een ergernis hebben, of mag ik ook gewoon "genieten"? vraagt biochemicus Tielens zich af. Hij wordt bijgevallen door onderwijsdirecteur Ten Cate van Geneeskunde. “Uiteraard zijn er zaken die beter geregeld kunnen worden, maar ik heb geen diepe frustraties te melden.” “Werken aan de universiteit is te mooi om je te ergeren”, beaamt Scheikundedecaan Meijerink. “Mijn grootste ergernis is wellicht aan die mensen die de tijd hebben (nemen) om zich veel te ergeren. Gelukkig zijn dat er weinig.”

Vooral hoogleraren met een bestuurlijke taak zijn geneigd om de klachten van hun collega’s te nuanceren, en soms ook te bekritiseren. “Elk volk krijgt de regering die het verdient”, zegt decaan Hooimeijer van Geowetenschappen. “Wetenschappers zijn per definitie antibureaucraten, ze worden geselecteerd op hun kritische (anti-autoritaire) vermogens. Het is alleen jammer dat deze intellectuele voorhoede bij voorkeur vraagt om minder bureaucratie in plaats van om een betere bureaucratie. Een goed(e) CvB (decaan) is beter dan geen CvB (decaan). Als wetenschapper kun je daar je voordeel mee doen.”

Prettig toeven

Ook directeur Dietz van onderzoekschool CERES vermoedt dat zijn collega’s iets over het hoofd zien: “In mijn functie treft mij het verwijt van teveel bureaucratie ook nogal eens. Maar veel wetenschappers werken toch als (zeer) kleine zelfstandigen en hebben geen benul van de strategische kwesties die daaromheen allemaal spelen.” Geograaf Atzema heeft een vergelijkbare ervaring. “Met de bureaucratie valt het in mijn dagelijkse werk wel mee, maar ik sluit niet uit dat mijn mening is gekleurd door mijn functie als hoofd van het departement sociale geografie en planologie; een functie die door anderen als een onderdeel van de bureaucratie gezien kan worden. Tsja, bureaucraten zijn vervelend volk, maar de bureacratie is een noodzakelijk kwaad. Het is een buffer tegen willekeur en gemakzucht, zaken die tegenwoordig maar al te vaak ten onrechte onder de stoplap van marktwerking worden verkocht. Dingen moeten geregeld worden, het liefst zo doelmatig en zorgvuldig mogelijk.”

Directeur De Gijsel van de Utrecht School of Economics relativeert de Utrechtse regelzucht op een andere manier. “De UU is een prachtige universiteit. Wie zoals ik al aan zoveel universiteiten in Nederland en in het buitenland heeft gewerkt, blijft telkens weer aangenaam verrast over de professionaliteit die in Utrecht heerst. Dit neemt natuurlijk niet weg dat er ergernissen zijn in verband met de hiërarchische organisatie van onderwijs en onderzoek, maar je moet wel leren ze te relativeren. Bovendien is het onze taak als hoogleraar hier iets tegen te doen en niet alleen maar te zitten klagen.”

Medicus Marx deelt die mening: “De bureaucratie aan de UU is niet erger dan elders in de Nederlandse maatschappij. Nederlanders klagen daar graag over, net als over het weer. Erg is het dat door al dat geklaag nauwelijks iets verandert, kennelijk doordat velen die zich daarover ergeren zelf ook bureaucratische trekjes vertonen. Desondanks is Nederland een prettig land om te vertoeven. Hetzelfde geldt voor onze universiteit.”

Dat klinkt troostrijk en op zijn geheel eigen manier heeft ook historicus Van Rossem een mooi en troostend slotwoord voor zijn collega’s. “De volkomen gestoorde regelzucht is inderdaad een bron van aanhoudende ergernis. Daar komt in Utrecht dan nog eens de idiote wijze bij waarop de bama is geïntroduceerd. Het is een zegen dat men tenslotte met pensioen kan.”

'Er is veel te veel ambtelijke staf die je van je werk houdt. Stafmedewerkers maken de dienst uit in plaats van zich dienend op te stellen tegenover het wetenschappelijk personeel.'

'Het is een zegen dat men tenslotte met pensioen kan'

KADER KAN INGEKORT

Hemel & hel

De vraag naar hun ergernis over de universitaire bureaucratie werd aan ruim 500 Utrechtse hoogleraren gesteld in dezelfde enquête, waarin hen ook naar hun mening over selectie aan de poort werd gevraagd. Op die laatste vraag gaven 150 ondervraagden antwoord, maar opmerkelijk genoeg reageerden slechts 81 van hen ook op de bureaucratievraag, waarvan dus slechts 52 negatief. Ook al zou het onverantwoord goochelen met statistieken zijn om te concluderen dat maar één op de tien Utrechtse hoogleraren zich aan de bureaucratie ergert, zo’n heet hangijzer lijkt het dus ook weer niet. In de enquête werd ook de mogelijkheid geboden om andere ergernissen te ventileren. Hieronder een korte selectie uit wat Utrechts hoogleraren verder zoal dwars zit.

•Bruinsma (Rechten): Een variant van bureaucratisering, namelijk Osiris dat per cursus een jaar van te voren details over te geven cursussen vraagt.

•De Leeuw (Geowetenschappen): De onacceptable hoeveelheid vergaderuren gebaseerd op een verkeerd idee van democratisch bestuur.

•Dietz (Sociale Wetenschappen): De steeds dominantere wijze waarop de bètacultuur van kwaliteitsbeoordeling doordringt in de rest van de wetenschap: alleen maar onderzoekskwaliteit beoordelen op basis van de publikaties in de zogenaamd beste tijdschriften. Dat systeem veronachtzaamt heel veel andere vormen van resultaatverslaggeving en het legt zich neer bij een door een Amerikaans instituut gemonopoliseerde vorm van kwaliteitsmeting. Ik vind dat de wetenschapsbeoefening er bij gebaat is om op een bredere, en minder vooringenomen wijze te evalueren en dat dat ook geldt voor de beta's.

•Dorsman (Geschiedenis): Didactici die steeds maar weer dingen bedenken om het onderwijs te "verbeteren", terwijl er nu juist behoefte is aan rust en goede werkomstandigheden (krijtjes bij het bord, beamers die werken, etc.). De minachting voor docenten die uit hun werk spreekt! Alsof wij altijd bezig zijn de jeugd te bederven met slecht onderwijs.

•Vromans (Farmaceutische Wetenschappen): Het gebrek aan professionaliteit binnen de universiteit. Voorbeeld: er wordt veel vergaderd, maar vergadertechniek is volstrekt afwezig. Ander voorbeeld: human resource management ontbreekt. Personeel heeft dus geen begeleiding, weinig sturing. Ook voor hoogleraren zou gestructureerde feed back goed zijn.

•Hazewinkel (Diergeneeskunde): Onvoldoende compensatie voor intensief onderwijs zodat dit ten koste van onderzoekstijd gaat. Salariëring naar dienstjaren in plaats van naar prestatie.

•De Jong (Fysische Geografie): De vreemde prioritering van de universiteiten en met name de UU om liever van de campus een architectonisch park te maken dan dat geld te investeren in goed onderwijs en onderzoek.

•Hecht (Kunstgeschiedenis): Een hoogtepunt in het genre nutteloze tijdverspilling lijkt mij de (veel te vroege) visitatie die van het jaar in de Nederlandse letterenfaculteiten wordt doorgevoerd, inclusief toetsing van opleidingen die pas komende september van start gaan.

•Peter de Voogd (Engels): Ik verdoe nu waanzinnig veel tijd aan een mijns insziens volstrekt onzinnige en kostbare visitatie.

•Kimpen (Kindergeneeskunde): Het gebrek aan transparantie van bestuur. Wat zijn de keuzes van een universiteit? Hoe komen die tot stand? Dit is met name van belang als het gaat om definiëring van wetenschappelijke speerpunten en de daarbij behorende benoemingen en (re)allocaties van middelen.

•Kahn (Psychiatrie): Het poldermodel van iedereen tevreden houden en geen keuzes durven te maken.

•Verheijden (Diergeneeskunde): Dat er te weinig projectmatig gewerkt wordt: er worden geen concrete doelen afgesproken en wanneer dat wel gebeurt dan is vaak het tijdpad niet helder. Zo zitten we te vaak bijeen en lijken concensus te hebben maar dat is schijn. Veel vergadertijd heeft op zo'n manier geen vruchtbaar vervolg. Minder maar heldere afspraken maken en ons daar vervolgens aan houden. Dat zou helpen mijn ergernis weg te nemen.

Studenten naar de Spelen

23 jaar

Net klaar met geofysica, volgend jaar promovenda

Meerkamp (verspringen, hoogspringen, hordelopen, 800 meter hardlopen, 200 meter hardlopen, speerwerpen, kogelstoten)

Karin Ruckstuhl studeerde in mei af in de geofysica. Dit weekeinde viel echter een veel zwaardere last van haar schouders. In het Duitse Ratingen voldeed de meerkampster aan de limiet die het NOC*NSF aan haar had opgelegd.

Een grote opluchting, want vorige maand liep een eerste kwalificatiepoging in het Oostenrijkse Götzis spaak. Even doemden toen de zwarte herinneringen aan het dramatische scenario van vorig jaar weer op. Destijds werd de kwalificatie voor de wereldkampioenschappen op twee punten na gemist.

Het moet een zeldzame flater zijn geweest. Ruckstuhl is perfectioniste, zo mag ook blijken uit het feit dat ze cum laude afstudeerde, met een 9 voor haar eindscriptie. "Ik ben een streber", erkent ze. "Als ik iets belangrijk vind dan probeer ik het ook goed te doen. Zo ben ik met mijn studie en ook met mijn sport. Het nadeel van die houding is dat ik soms teveel hooi op mijn vork neem."

Hoe dan ook, Ruckstuhl is de afgelopen jaren langzaam naar de mondiale top geslopen. Tijdens het WK indoor in Boedapest werd ze verrassend vierde. Die prestatie leverde haar een A-status en een gegarandeerd topsportinkomen op. "Ook niet onbelangrijk."

De NOC*NSF-limiet verwijst naar de verwachting dat in Athene een top-8 klassering mogelijk is. De geboren Zwitserse blijft realistisch. "Ik ga gewoon voor een persoonlijk record en dan zie ik wel waar ik eindig." Toch weet ook Ruckstuhl dat haar deelname in Athene een bijzondere ervaring zal opleveren. "Bij de Olympische Spelen is atletiek misschien wel het belangrijkste evenement. Bij andere toernooien is de aandacht van televisie en kranten soms minimaal, bij de Spelen is dat helemaal anders. En voor de meerkamp met die zeven verschillende onderdelen geldt dat des te sterker. Het blijft voor het grote publiek toch lastig om te volgen. Zelfs mijn oma moet ik nog steeds uitleggen hoe de puntentelling in zijn werk gaat."

Na terugkomst begint Ruckstuhl in september aan een promotieonderzoek naar schuivende aardplaten. Een aanstelling die ze wil blijven combineren met topsport. "Ik moet er niet aan denken om alleen maar met topsport bezig te zijn. Dan slokt de sport je helemaal op. Als promovenda kan ik flexibel met mijn tijd omgaan, zodat ik de wedstrijden in het buitenland goed kan plannen en kan rusten op momenten dat het moet. Ik train bovendien vlakbij De Uithof op Maarschalkerweerd, dat helpt ook."

Voorlopig is de deelname aan Athene een onbetwist hoogtepunt voor Ruckstuhl, maar er lijkt nog veel rek te zitten in de sportcarrière van de laatbloeier. "Ik ben heel laat begonnen met atletiek. Juniorenkampioen of iets dergelijks ben ik nooit geweest. Drie jaar geleden had je me niet moeten vertellen dat ik er in Athene bij zou zijn. Maar stapje voor stapje gaat het elk jaar beter."

Studeren tijdens de Spelen?

"Nee, gelukkig heb ik mijn studie op tijd kunnen afronden."

Beste prestatie?

"Mijn vierde plek bij het WK Indoor Boedapest 2004."

Muziek?

"Tussen de onderdelen voor zit ik vaak in de 'restroom' voor atleten. Dan heb ik rustige muziek op mijn disc-man, Billy Joël of zo. Half in slaap, ben ik dan. Op andere momenten luister ik vooral rock-muziek: Tina Turner, Bon Jovi en Red Hot Chili Peppers."

Boeken?

"Op wedstrijddagen kan ik niets lezen. Maar normaal gesproken lees ik veel science fiction en thrillers. Geen blaadjes als 'Yes' en 'Fancy' in elk geval."

Wat neem je in elk geval mee?

"Niet iets speciaal. Wel een speciaal iemand. Mijn vriend Chiel Warners doet bij de mannen mee in de meerkamp."

Rob Derikx

21 jaar

rechten

hockey

Rob Derikx hoopt dit jaar zijn 22ste verjaardag in Athene te vieren. Daarvoor moet hij de harde concurrentiestrijd overleven die hem uitzicht biedt op één van de zestien plekken in de Nederlandse hockeyselectie. Tijdens de oefenperiode vallen de komende weken nog een aantal spelers buiten de ploeg.

Derikx begon de aanloop naar Athene met een handicap: een blauwgele hand. "In de laatste wedstrijd van de competitie heb ik mijn vinger gebroken. Iemand sloeg er met een stick op. Een ongelukje, maar wel heel vervelend."

Na een topbehandeling in het Universitair Medisch Centrum, waaraan zelfs een plastisch chirurg te pas kwam, werd Derikx met dagelijkse fysio-behandelingen klaargestoomd voor hockey op topniveau. Tijdens het vierlandentoernooi deze week in Amsterdam speelde hij met een handschoentje. "Als ik niet fit was geweest voor het begin van de voorbereidingen van het Nederlands team, dan had ik het al bij voorbaat kunnen schudden. Nu heb ik er wel vertrouwen in. Tijdens het kwalificatietoernooi in Madrid heb ik de halve finale en de finale goed gespeeld. Ik hoop dat de coach dat nog niet vergeten is."

Als de rechtenstudent de schiftingen doorstaat zullen er in Athene twee Derikxen in het veld staan. Zijn broer Geert-Jan, speler van Klein Zwitserland in Wassenaar is sinds enige tijd vaste kracht in het nationale team. "Dat ik samen met hem in het Nederlands team mag spelen, vind ik echt fantastisch. Op het veld spelen we samen in. En ook buiten het veld trekken we veel samen op. Onze ouders zijn natuurlijk verschrikkelijk trots."

Tot Derikx spijt moest maatje Roderick Weusthof echter al in een vroegtijdig stadium afhaken voor Athene. Volgend jaar zullen de twee Utrechtse rechtenstudenten en Corps-leden samen spelen bij SCHC in Bilthoven. Een opmerkelijk stap voor pur sang brabo Derikx. "Ik speel al sinds de jeugd bij Den Bosch. Met dat team heb ik veel succes gehad, maar de laatste jaren is de rek er een beetje uit. Bovendien was ik na vier jaar het op en neer reizen een beetje beu. SCHC is ambitieus. En lekker dichtbij Utrecht. Daardoor houd ik ook wat meer tijd over voor mijn studie. Ik ben nu vierdejaars, het wordt tijd om echt serieus te gaan studeren."

Maar eerst Athene. Derikx beseft dat de missie van het Nederlands hockeyteam een

hele lastige is. Alles minder dan goud zou een teleurstelling zijn. "Nederland is bij de vorige twee spelen Olympisch kampioen geworden. Drie keer achter elkaar zou een unieke prestatie zijn. Tegen dat verwachtingspatroon moeten wij nu opboksen."

Beste prestatie:

"Het landskampioenschap met Den Bosch in 2001 en wat mij persoonlijk betreft de prijs 'grootste talent' van de Champions Trophy in 2001 in Rotterdam."

Studeren tijdens de Spelen?

"Tijdens toernooien studeer ik niet. In de voorbereidingsperioden probeer ik dat wel te doen. Dat gaat vaak prima. Gelukkig heb ik in juni al mijn vakken voor dit jaar afgerond en hoef ik nu geen boeken mee te nemen."

Muziek?

"Van alles. Trance en house, maar ook commercieel top 40-werk van Marco Borsato of Dido."

Boeken?

"Er gaat altijd wel een stapeltje mee. Veel biografiën. Van Lance Armstrong bijvoorbeeld. Maar ook de bedrijfsgeschiedenis van Coca Cola."

Wat gaat zeker mee?

"De playstation van mijn kamergenoot Rob Reckers. Fifa 2000 is ons favoriete spel."

Acropolis?

"Zeker weten. Ik probeer altijd wel tijd vrij te maken voor toeristische uitjes. En ik heb een gymnasium-opleiding met oud-Grieks, dus ... Als Nederlands team wil je nog wel eens een voorkeursbehandeling krijgen. In een pyramide in Egypte werden we door gangetjes geloodst waar anderen niet mogen komen."

Haike van Stralen

21 jaar

psychologie

4x200 meter estafette-zwemploeg

Haike van Stralen neemt voor de tweede maal deel aan de Olympische Spelen. Als 17-jarige scholier viel ze in Sydney met de neus in de boter. "Voor die Australiërs was zwemmen de grootste sport, belangrijker dan wat dan ook", jubelt de psychologie-studente. "Je hoefde alleen maar te vertellen dat je een Nederlandse zwemster was en iedereen werd compleet gek. Of ik Pieter van den Hoogenband kende; of ik net zo goed was als Inge de Bruyn."

De herinneringen aan Sydney zijn nog levendig. Vooral aan de feesten na afloop van de wedstrijden. "We zijn toen in het Holland House echt helemaal los gegaan. Die eerste wijntjes komen dan echt hard aan. Prins Willem Alexander was er ook bij. Ik heb nog achter hem in de rij gestaan voor de wc."

Sportief was het toernooi minder geslaagd. De Nederlandse 4x200m estaffetteploeg vloog er al in de series uit. In Athene moet dat anders, vindt Van Stralen, die zich met terugwerkende kracht verbaast over de onbevangenheid waarmee ze vier jaar geleden Down Under rondliep. Want hoe blue was ze wel niet? "Dan zat ik een half uur gezellig met Olympisch judo-kampioen Mark Huizinga te kletsen. Maar wist ik veel wie dat was. 'Wat voor sport doe jij eigenlijk?', vroeg ik dan."

Inmiddels heeft de zwemster uit Spijkenisse die vooral in Dordrecht traint ook de dieptepunten van het topsportbestaan ervaren. "Daardoor geeft het deze keer nog meer voldoening dat ik me heb gekwalificeerd. Ik heb mezelf in de jaren na Sydney, toen ik stilstond in mijn ontwikkeling, moeten overwinnen."

Het mikpunt in Athene is een finaleplaats met de estafette-ploeg. Of dat niet een al te bescheiden doelstelling is voor een Nederlandse zwemequipe? "Nee, op de 4x200 meter presteert Nederland altijd minder dan op de 4x100. Dat blijft met Inge de Bruyn erbij toch altijd het koningsnummer." Met een beetje mazzel, of pech, net hoe je het bekijkt, zal Van Stralen overigens ook nog haar opwachting kunnen maken op die 4x100. Ze staat nu geboekt als eerste reserve en moet bij blessures of ziekte van anderen haar opwachting maken.

Maar hoe het ook afloopt. Van Stralen kijkt nu al uit naar de feesten in het nieuwe Holland House. "Gelukkig is het zwemmen weer gepland in de eerste week van de Spelen. Daarna hebben we nog alle tijd om leuke dingen te doen." Ze kijkt even verlekkerd: "En dan wil ik ook eindelijk weer eens naar de McDonalds, en ik wil Magnums eten. Zo'n Olympisch dorp heeft veel van dat soort verleidingen."

Beste prestaties:

"De zevende plek met de estafetteploeg tijdens de WK Barcelona 2003 en mijn kwalificatie voor Athene."

Studeren tijdens de Spelen?

"Tijdens toernooien studeer ik niet. Wanneer ik ga trainen in het buitenland heb ik altijd studieboeken bij me. Maar ik sla ze nooit open. Elke keer onderschat ik weer hoe moe ik van die trainingen word. Overigens kan ik met mijn opleiding goede afspraken maken over tentamendata enzo. Dat scheelt enorm."

Muziek?

"Ik heb een laptop met boxen bij me. In die computer zitten zo'n 3000 nummers. Op dit moment luister ik veel naar Lenny Kravitz. Ik ben naar zijn concert in de Arena geweest."

Boeken?

"Van alles. Nu veel van Dan Brown: het Bernini-mysterie en de Da Vinci-code. Boeken worden veel onderling geruild."

Wat gaat zeker mee?

"Mijn knuffel, een tijger. Die heb ik gekregen van mijn vriend Joris (Keizer, in Athene op de vlinderslag actief, red.). Ik ben bang in het donker."

Acropolis?

"Heb ik al een keer gezien. Viel een beetje tegen. Maar ik denk dat ik nog wel een keertje ga. Helaas heb je niet altijd tijd om dat soort plaatsen te bezoeken. Ik heb wel al een gids van Griekenland gekocht, dat doe ik altijd als ik naar het buitenland ga."

Een man een man, een woord een woord

Bijna twee jaar geleden vertelde Maarten van der Weijden in het Ublad uitgebreid over de chemokuren en de bijkomende complicaties die zijn lichaam op een haar na sloopten. "Ik heb altijd de overtuiging gehad dat ik er doorheen zou komen", zo stelde hij destijds.

Inmiddels is Van der Weijden inderdaad 'genezen' verklaard en al weer flink op weg naar de mondiale zwemtop. Een Europa Cup-wedstrijd in Spanje leverde vorige maand een vierde plek op. "Ik zwem nu harder dan voor mijn ziekte. Dat is natuurlijk fantastisch", vertelt hij in de junizon voor het Minnaertgebouw.

De wiskundestudent beseft echter terdege hoeveel geluk hij heeft gehad. Artsen schatten zijn overlevingskans op minder dan vijftig procent. En met een aantal lotgenoten zag hij het veel minder goed aflopen. "In het ziekenhuis was ik er slecht aan toe. En als je dan toch weer mag zwemmen en toch weer mag studeren, dan stel je jezelf de vraag aan wie je dat te danken hebt. Dat zijn natuurlijk in de eerste plaats je familie en je vrienden. En dat zijn ook de artsen en verplegers. Maar de kennis en middelen om kanker te behandelen gaven me echt een kans."

Van der Weijden zocht daarom al enige tijd naar een manier om het werk van Koningin Wilhelmina Fonds Kankerbestrijding onder de aandacht te brengen. Die mogelijkheid drong zich in augustus min of meer aan hem op. In die maand begeleidde hij topzwemster Edith van Dijk bij haar Kanaaloversteek. Aan boord van het meevarende schip daagde de organisator van de IJsselmeermarathon, een jaarlijkse wedstrijd van 25 kilometer tussen Stavoren en Medemblik, hem uit deel te nemen aan die wedstrijd. "Ik zei toen dat ik dat alleen zou doen als het record van de IJsselmeermarathon van mijn zus Etta (ook studente wiskunde in Utrecht, red.) zou worden verbroken. Daarmee dacht ik ervan af te zijn, het IJsselmeer is te koud voor me en de wedstrijd te lang. Maar een paar weken later zwom een Duitser daadwerkelijk sneller dan Etta. En dan is het bij mij: een man een man, een woord een woord."

De zwemmer besloot zijn deelname aan de wedstrijd te verbinden aan een sponsoractie voor KWF Kankerbestrijding. Onder de slogan 'De tegenprestatie: na kanker het IJsselmeer over' worden bedrijven, instellingen en particulieren opgeroepen zijn race financieel te ondersteunen. Op 14 augustus gaat Van der Weijden te water. Inmiddels heeft hij Edith van Dijk uitgedaagd het tijdens de IJsselmeermarathon tegen hem op te nemen. Of deze de strijd aangaat is nog niet bekend.

Door zijn initiatief staat Van der Weijden flink in de belangstelling. Vooral nadat hij tot verrassing en verwondering van iedereen dit voorjaar in zijn thuiszwembad in Dordrecht het Nederlands record op de 800 meter verbeterde, weten de media hem te vinden. Van der Weijden vindt het allemaal prima: "Met wat ik heb meegemaakt kun je op twee manieren omgaan. Of je vergeet alles en wilt er niets meer mee te maken hebben. Of je laat het daadwerkelijk een deel van je leven zijn. Dat is mijn manier. Bovendien beschouw ik het ook als een deel van de tegenprestatie. Ik moet vertellen dat ook na kanker een normaal leven mogelijk is. Ik hoop dat mensen daar hoop uit kunnen putten."

Sommigen hebben de 23-jarige Van der Weijden al geafficheerd als de Nederlandse Lance Armstrong. Vaak wordt hem ook gevraagd naar zijn mogelijkheden deel te nemen aan de Olympische Spelen. Daarvoor zou hij zich moeten richten op de 1500 meter. Zijn eigen zwemdiscipline, het open water zwemmen, is immers geen Olympisch onderdeel. De zwemmer heeft echter geleerd bescheiden ambities te koesteren. "Voorlopig is het WK over 10 kilometer deze winter in de Verenigde Arabische Emiraten ver genoeg weg. Daar hoop ik met de besten mee te kunnen."

XB

Giften? Gironummer 12817 tnv KWF Kankerbestrijding te Amsterdam onder vermelding van 'De tegenprestatie Maarten v/d Weijden.

Info: www.detegenprestatie.nl

Op weg naar een nieuw tijdperk

The continuing story of Veritasjaarclub Meli Melo

Lula Ahrens

Het wekelijkse jaarclubeten is deze week in het knusse en ordelijke zolderappartement van Lotte en haar vriend. Na vijf jaar organiseert Meli Melo nog steeds elke woensdag een etentje, en nog steeds komt iedereen uit vrije wil opdagen. Het rooskleurige beeld dat van Meli Melo geschetst wordt, vloeit daar logisch uit voort.

Nu steeds meer clubleden aan het werk gaan, heerst er allerminst een competatieve sfeer, is het unanieme oordeel. Ieder kiest zijn eigen weg, maar dat gaat geenszins ten koste van het jaarclubgevoel.

Caroline: "Er heerst geen competitie, maar je trekt elkaar wel mee. Het is opvallend dat er al zoveel van ons zijn afgestudeerd." Saskia: "Doordat iedereen met verschillende dingen bezig is, merk je nu nog sterker hoe hecht we met elkaar zijn. De woensdag- en vrijdagavonden (stapavond) zijn een echte uitlaatklep, dan kunnen we al onze werkervaringen uitwisselen. Dat maakt het nog leuker." Floor: "We laten elkaar in elkaars waarde en gunnen elkaar alles. Die loyaliteit is zo gegroeid. Dat heeft te maken met het feit dat iedereen gestudeerd heeft en elkaar heeft zien ploeteren." Marca: "We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Je wordt volwassener, serieuzer, meer carrièregericht." Fleur: "Het is echt alsof je met z'n allen een nieuw tijdperk ingaat."

Meli Melo is hechter dan ooit. De negen leden worden haast euforisch als hun jaarclub ter sprake komt. Een belangrijk punt is dat ‘iedereen weet wat iedereen bezig houdt'. Op de woensdagavonden vertellen de negen elkaar van alles. Saskia: "Dat gaat van vriendjes en samenwonen tot het vinden van werk en een nieuw huis. Vooral de laatste tijd gaat het veel over: "Wat wil ik eigenlijk met mijn leven?" De jaarclub heet dan ook al lang geen jaarclub meer, maar een ‘vriendengroep.’ Doordat de leden elkaar zo regelmatig zien, is hun band in veel gevallen vanzelfsprekender geworden dan die met andere vrienden.

Saskia: "Mijn beste vriendinnen zitten in de jaarclub, die weten het meeste van me. Dat voelt heel vertrouwd, dat mensen je kennen en waarderen om wie je bent. Ik ga ook het liefst met hen op stap." Fleur: "Het is denk ik vrij uitzonderlijk dat we zo hecht blijven met z'n negenen. Iedereen weet bijna alles van iedereen. Je bouwt een ontzettend groot respect op voor elkaar, waardoor ieder een eigen plek krijgt. Dat is van grote waarde." Floor: "Ik zie de jaarclub als iets heel unieks. We zijn vriendinnen geworden, we hebben een hele aparte band. In de nabije toekomst zie ik daar weinig in veranderen. Hoe dan ook houd ik denk ik contact met alle leden. Dat hebben we min of meer ook afgesproken." Rachel: "Eigenlijk is er nooit een periode geweest waarin het niet goed ging. Dit weekend zijn we nog met z’n allen naar Brussel geweest; dat was geweldig. Ik hoop dat het altijd zo zal blijven."

Schijnbaar ziet geen van de negen tegen de toekomst op. De Meli Melo’s maken stuk voor stuk een efficiënte, zelfverzekerde en enthousiaste indruk. Over twijfels, angsten en andere obstakels wordt door niemand gerept. Linda’s citaat ‘hoe leuker alles is, hoe beter,’ lijkt het jaarclubmotto te zijn, als ook ‘hoe efficiënter alles is, hoe beter,’ en: ‘hoe beter geregeld alles is, hoe beter.’ Iedereen beweegt zich met ferme stappen in een rechte lijn vooruit, op naar wat algemeen beschouwd wordt als een successituatie.

Caroline Winten (23)

Caroline heeft in september 2003 haar studie psychologie afgerond. Vlak na een verblijf in Madrid kreeg ze per 1 april 2004 een baan aangeboden als intercedente bij een uitzendbureau. Toen ze begon met haar studie, had ze niet gedacht dat ze haar studie nu al af zou hebben. "Eigenlijk ben ik nog niet klaar om te werken. Maar ik ben wel blij dat ik na vier jaar studie werkervaring kan opdoen. Zo krijg ik een beter idee van wat ik wil." Ze sluit niet uit dat ze hierna nog een studie gaat doen. "Interculturele communicatie, bijvoorbeeld. Dat gaat over communicatie tussen mensen, cultuur en ook nog over taal. Ik houd van reizen en andere culturen, dus daar zie ik mezelf wel in werken."

Op relatiegebied is er voor Caroline weinig veranderd; ze is nog vrijgezel.

Kathelijne de Nijs (24)

Kathelijne is sinds 19 april aan het werk. Ze heeft in februari haar studie rechten afgerond. Daarna heeft ze her en der gesolliciteerd. Haar functie als advocaat-stagiair vindt ze 'heel erg leuk.' "Natuurlijk was het wel wennen, maar ik was na 5,5 jaar studeren echt wel aan werken toe. Ik heb alles uit mijn studententijd gehaald wat erin zat, en op een gegeven moment is het genoeg geweest. De advocatuur past ook goed bij mij." Kathelijne is naar eigen zeggen een ambitieus type, hoewel ze wel balans probeert te houden in de dingen die ze doet. "Ik leg de lat hoog, maar niet te hoog."

Een moeilijk punt vindt Kathelijne dat ze door haar baan minder vrijheid heeft om te reizen. "Ik houd van reizen, en nu moet ik het ineens doen met 25 vakantiedagen per jaar. In die zin leg je je vast, je kan niet zomaar een vliegtuig pakken en na drie maanden terugkomen." Dat vindt ze soms beknellend. "Je zit ook in die race: als het goed gaat, kun je verderkomen. Dan kun je het je niet veroorloven om tussendoor een tijd weg te gaan." Toen Kathelijne begon met studeren, droomde ze al van een advocatenbestaan. "Maar ik was niet echt met de toekomst bezig; dat kwam vanzelf wel, vond ik toen.'"

Sinds september woont ze samen met haar vriend. Dat had ze op haar achttiende nooit kunnen voorspellen. "Ik was toen een vrijgezel uit Zeeland en had me dit nooit kunnen voorstellen, al helemaal niet dat ik in Utrecht zou wonen." Het samenwonen, volgens Kathelijne een soort 'trend' binnen de jaarclub, bevalt haar goed. "Ik vind het gezellig dat er altijd iemand is als je thuiskomt."

Fleur Winters (24)

Fleur is net terug uit Cannes, waar ze in de internationale jongeren-filmjury heeft gezeten. Ze woont sinds drie maanden als enige van de gang in Amsterdam. Cannes vond ze 'een geweldige ervaring.' Tijdens haar verblijf in Parijs in 2003 heeft ze zich in de Franse taal bekwaamd; dat kwam haar in Cannes goed van pas. Ze studeert film- en televisiewetenschappen en kunstbeleid- en management. In augustus begint Fleur met haar scriptie; in januari of februari hoopt ze klaar te zijn. Fleur is naar eigen zeggen 'de grootste fan' van haar studie. Sinds twee jaar is ze 'helemaal de diepte ingedoken' met film. Als ze klaar is, wil ze het liefst iets doen wat dicht bij de filmproductie zit. Ze voelt zich dan niet aan Nederland gebonden. "Of ik dat in Parijs, Londen, Rome of where ever ga doen maakt me niet uit." Fleur heeft geen vriend, en dat vindt ze prima zo. Een vaste relatie zou haar plannen wel eens in de weg kunnen staan. Als ze in het buitenland terecht komt, hoopt ze de jaarclub in elk geval één of twee weekeinden per jaar te zien.

Marca de Vries (25)

Marca is bijna klaar met haar studie commerciële economie, richting sport en entertainment. Ze hoopt in augustus klaar te zijn. Daarna gaat ze solliciteren. Ze heeft wel zin in die nieuwe stap, maar beseft nog niet echt dat ze die gaat zetten. In augustus gaat ze samenwonen. Dat vindt ze een logische stap, want ze is al vijf jaar samen met haar vriend en woont al vijf jaar in een studentenhuis met veertien meisjes. Dat heeft ze nu wel gezien. "Je wordt volwassener, serieuzer. Bovendien ga ik nu solliciteren, dan hoort het samenwonen er ook bij."

Linda Jansen (24)

Linda is de 'commerciële factor' binnen de jaarclub. Ze heeft de HEAO International Business afgerond en doet nu een Master Marketing in Amsterdam. Volgend jaar wil ze afstuderen. Ze vindt haar verkorte Master ontzettend leuk, en Amsterdam 'geweldig om te studeren.' Toch woont ze nog in Utrecht, in haar oude studentenhuis. Utrecht vindt ze 'geweldig' omdat ze er zoveel mensen kent.

Toen Marca begon met studeren, wist ze al dat ze na haar HBO een universitaire studie wilde doen, en ook dat ze de commerciële kant op zou gaan. Ze wil blijven studeren zolang het nog kan. "Werken kan altijd nog. Ik ben nog lekker aan het genieten van het studentenleven." Marca woont in een echt Veritas-huis. Mede daarom leeft de gezelligheidsvereniging voor haar heel erg, meer dan voor de rest van de jaarclub.

In de toekomst wil Linda haar werk liefst combineren met reizen. Ze heeft een stage gedaan op Curaçao; daar kreeg ze het reisvirus helemaal te pakken. Een relatie heeft ze op het moment niet. Voor haar jaarclubgenoten die gaan samenwonen vindt ze dat 'hartstikke leuk,' want: "Hoe leuker alles is, hoe beter. Die vriendjes maak je ook al een paar jaar mee, dus die horen er intussen gewoon bij."

Linda zit alles bijelkaar genomen in een andere fase dan haar clubgenoten. Of toch niet? Linda: "Een andere fase wil ik het niet noemen, want deze opleiding vergt even veel tijd als een vaste baan. Dat is wel grappig: iedereen heeft veranderingen ondergaan, maar zit op hetzelfde niveau qua drukte."

Rachel Semijn (24)

Rachel heeft psychologie gestudeerd en doet nu een verkorte opleiding Pedagogische Academiie. Tegelijkertijd werkt ze sinds februari dit jaar als onderwijsconsulente op een astmacentrum. Als ze klaar is met de Pabo wil ze haar psychologische achtergrond en het onderwijs combineren door bijvoorbeeld te werken bij een schoolbegeleidingsdienst voor probleemleerlingen.

Het onderwijs heeft Rachel altijd al getrokken, ook toen ze begon met haar studie psychologie. Maar na haar vwo wilde ze toch een bredere opleiding dan alleen Pabo. Wat ze precies voor baan wilde, daar dacht ze toen nog niet over na. Samenwonen is voor Rachel overigens geen issue, want ze is vrijgezel.

Floor Willems (22)

Floor studeert communicatie- en informatiewetenschappen en een minor bestuur- en informatiewetenschappen. Over vier weken hoopt ze haar scriptie af te hebben. In januari gaat ze op reis, samen met een vriendin van buiten de jaarclub. Bestemming: Australië en eventueel Mexico. Daarna wil ze – als het lukt – een master bestuurs- en organisatiewetenschappen doen.

Floor kan moeilijk voorspellen wat ze na haar studie gaat doen. "Iets met interne communicatie binnen een multinationa. Dat lijkt me heel leuk."

Vanaf het begin dacht ze dat ze binnen vier jaar klaar zou zijn, omdat ze zo enthousiast was over haar studie. Hoewel Floor nog studeert, voelt ze niet dat ze in een andere fase zit dan veel van haar clubgenoten. "Misschien straks wel, als ik een jaartje extra ga studeren. Dan zal ik wel merken dat iedereen een vast ritme heeft en geld verdient, maar dat lijkt me niet lastig."

Floor heeft sinds bijna vier jaar een vriendje, maar is nog niet van plan te gaan samenwonen. "Omdat ik op reis ga. Dat gunt hij me trouwens heel erg, hij heeft zelf ook veel gereisd. En ik ben jonger dan de rest, dus ben ik hier ook later mee."

Lotte Janssen (24)

Lotte is sinds een jaar klaar met de PABO. Nu rondt ze haar specialisatie Remedial Teaching af. Daarnaast werkt ze een dag per week op de Utrechtse Schoolvereniging, waar ze ook een jaar stage heeft gelopen. De Maliebaanschool heeft haar een vaste baan aangeboden. Daar begint ze op 16 augustus dit jaar.

Het werkende leven vindt ze ‘heel leuk maar wel wennen.’ "De doordeweekse feestjes moet ik nu skippen, dat is jammer. Maar het is wel fijn om een vast ritme te hebben, dat heb ik gemerkt tijdens mijn stage." Lotte is klaar voor de verantwoordelijkheid die een vaste baan met zich meebrengt. "Ik heb alles meegemaakt, overal van genoten, twee studies afgerond. En ik heb een duur huis; er moet ook geld verdiend worden, hè?"

Sinds april woont Lotte samen. Ze zette deze twee stappen – samenwonen en werken - letterlijk tegelijkertijd. "Ik zat in de verhuisauto toen ik gebeld werd met de mededeling dat ik een nieuwe baan had gekregen. Dat maakte het allemaal heel hectisch, maar ik blijf tenminste niet stilstaan. En het voordeel van veel stappen tegelijk is dat je geen tijd hebt om erover na te denken. Dat is voor mij heel goed." Ondanks deze veranderingen richting huisje, boompje, beestje voelt Lotte zich nog geen volwassen vrouw. "Dat is het gekke. Ouders van de kinderen op school zien mij wel voor vol aan, dat voelt heel vreemd." Naast het serieuze leven geniet ze nog volop van feestjes en de jaarclub. Wat dat betreft zit ze voor haar gevoel in een ‘soort leuke tussenfase.’

Lotte woont al haar hele leven in Utrecht. "Ik zie mezelf daar voorlopig nog wel zitten, ik vind Utrecht een heerlijke stad. Ooit zat ik wel aan een eindstage in Curaçao te denken, maar daar ben ik nooit echt achteraan gegaan. Het leek me wel leuk, maar die drang om te reizen heb ik nooit zo gevoeld." Waar kwam dat idee van een verre stage dan vandaan? "In het begin werd ik aangestoken door de jaarclub, want iedereen had van die spannende verhalen over Mexico, Curaçao en noem maar op. Maar het is niet echt iets voor mij, dus waarom zou ik het dan doen? Nu weet iedereen dat ik zo in elkaar zit en dat is prima. Ik zelf vind het ook een kunst om je in je eigen woonomgeving prettig te voelen. Niet dat dat voor hun niet geldt, trouwens."

Ze is sinds 2,5 jaar samen met haar vriend. "Het is mijn eerste serieuze relatie en ik hoop ook de laatste. Vroeger vond ik het heerlijk om lekker vrij te zijn, maar op een gegeven moment kom je iemand tegen met wie het echt klikt. Dat gaat vanzelf."

Saskia Adriaens (25)

Saskia had als eerste van de jaarclub een baan. Sinds november 2002, na een studie HBO Journalistiek, heeft ze als bureauredacteur gewerkt bij RTL-nieuws. Op dit moment werkt ze als freelance journaliste bij Utopics, een multicultureel programma van TV Utrecht en voor weekblad Ons Utrecht. Ook qua relatie was ze er het vroegst bij. Ze woont nu samen met dezelfde vriend die ze al had toen ze met haar studie begon. Dat dat zo is, verbaast haar niet. "Toen ik begon met studeren, dacht ik wel dat ik op mijn 25ste zou zijn waar ik nu ben. Ik dacht altijd: ik kom terecht waar ik echt zijn wil. Dat is ook gebeurd." Ook van haar relatie was ze toen al heel zeker. "Dat vond de jaarclub in het begin vreemd, hoewel ik gewoon mee uitging. Maar de anderen waren toch meer bezig met dates voor gala's en dat soort dingen. Niet dat ze altijd met mannen bezig waren, maar toch. "Nu is ze niet meer de enige met werk en een vaste vriend. "Dan heb je toch meer gemeenschappelijk. Ik heb het nooit moeilijk gevonden dat ik eerder in deze fase zat dan de rest, maar wel gek. Het grappige is dat de rest die nieuwe fase nu ook meemaakt."

'Betrouwbaarheid is het sleutelbegrip'

Wetenschap (voor) bedrijven

Janny Ruardy

Dirk Kruijt, hoogleraar ontwikkelingsstudies bij de faculteit Sociale Wetenschappen, begint in 2001 met een onderzoek naar de ontwikkelingsrelatie tussen Suriname en Nederland. Zijn opdrachtgever is het ministerie van Buitenlandse Zaken. Aanvankelijk zou het een klein, technisch onderzoek zijn maar groeit uit tot een grootschalig onderzoek met pijnlijke conclusies: het Nederlandse ontwikkelingsgeld heeft niet bijgedragen aan de ontwikkeling van Suriname. Nederland is een lamme goedzak die uit schuldgevoel door het koloniale verleden alle voorstellen honoreert terwille van de lieve vrede. Suriname reageert instinctief door te refereren aan dat verleden.

De Surinaamse regering is zachtjes uitgedrukt @bod/italic:not amused @bod:met de onderzoeksresultaten. Er gaan twee jaar overheen voordat president Venetiaan akkoord gaat met de eindversie en het rapport het daglicht mag aanschouwen. Het gekrakeel over het rapport is heel frustrerend voor Kruijt, maar hij had vooraf geen afspraken gemaakt over de vrijheid van publiceren en de termijn waarbinnen dat mag. “Ik heb die twee jaar vaak getwijfeld of ik mijn handtekening er ooit onder zou kunnen zetten”, zegt Kruijt in het Ublad van 19 februari van dit jaar. Na een briefwisseling tussen rector Gispen en decaan Koops van Sociale Wetenschappen met de minister van ontwikkelingssamenwerking en de eis van de Tweede Kamer om volledig ingelicht te worden, wordt de de integrale tekst gepubliceerd.

Integriteit

Voor Kruijt loopt het uiteindelijk goed af, Hij beseft terdege dat wie vooraf geen afspraken maakt met de opdrachtgever, je je achteraf nergens op kan beroepen. Kruijt beaamt dat er door de universiteit onvoldoende is nagedacht over de opdracht. Ook mist hij een duidelijk standpunt van de Universiteit Utrecht inzake publicatievrijheid bij derdegeldstroomonderzoek. “Je moet met het publiek kunnen discussiëren over onderzoeksuitkomsten.”

Toch heeft de UU, net als de andere universiteiten een gedragscode, die de wetenschappelijke integriteit van haar onderzoekers moet bewaken. Belangrijk, want steeds meer universitair onderzoek en personeel wordt betaald door bedrijven. Met een overheid die de marktwerking steeds meer stimuleert, moeten universiteiten vaker zelf op zoek naar inkomstenbronnen. In de cijfers is te zien dat de inkomsten uit contractonderzoek de afgelopen tien jaar jaarlijks met tien procent stegen.

Die subsidiëring kan echter een keerzijde hebben, wanneer er een directe band is tussen de opdracht en het belang van de geldgever. In ons land staan onderzoek en onderwijs immers nog steeds in dienst van de samenleving en niet in dienst van een bedrijf. Daarom loopt het wel eens spaak. Een aantal zaken van vermeend of bewezen wangedrag haalde de media in 2003 (zie kader). En dat is slecht voor de beeldvorming van de universiteiten. Wetenschappers moeten immers onafhankelijk zijn en hun onderzoeksuitkomsten kunnen verantwoorden aan de samenleving. Heldere regels beschermen ook onderzoekers, die problemen krijgen met opdrachtgevers. Hoe gevoelig het onderwerp kan zijn, blijkt uit een belronde. Geen van de door het Ublad getraceerde onderzoekers die in de problemen zijn geweest, willen praten met de verslaggever; de belangen zijn te groot.

Dirk de Hen, secretaris van het in september 2003 opgerichte Landelijk Orgaan voor Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) snapt goed waarom onderzoekers niet willen of durven praten. “Wetenschappers zijn voorzichtig met klagen. Iedereen loopt risico. Zowel de klager als de beklaagde. In Nederland is het wetenschappelijke wereldje zo klein, dat je het risico loopt erop afgerekend te worden en dan kun je het wel schudden met je carrière.”

De vraag is of de door de universiteiten zojuist vastgestelde gedragscode en het landelijke meldpunt (LOWI) voldoende houvast bieden voor het bewaken van de wetenschappelijk integriteit. Volgens de Utrechtse hoogleraar rechtsfilosofie en vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit Ton Hol niet: “Een gedragscode zet de kwestie van integriteit wel op de agenda, maar geeft alleen voldoende houvast bij heldere gevallen van fraude. En in dat soort gevallen weten de wetenschappers meestal ook zonder code wel wat hoort. Het gaat bij wetenschappelijke integriteit veel meer om subtielere zaken. Onderzoekers moeten zich bewust worden van de subtiele manieren waarop ze beïnvloed worden door belangenbehartigers. Voor een onderzoeker is het belangrijk te weten wie er in de begeleidingscommissies zitten en welke belangen die mensen hebben. Een gedragscode voorziet daar niet in. Ik ben met name geïnteresseerd in situaties waar het ogenschijnlijk allemaal goed gaat.

"We moeten als universiteit helder maken wat de normen zijn. Dat is nu niet altijd het geval. Ook zijn ze vaak erg ruim. Ik ben dan ook van plan om in mijn functie van vertrouwenspersoon de komende tijd te kijken naar de derdegeldstroomproblematiek. Dat boeit mij, omdat hier voor de wetenschap ook veel op het spel staat. Betrouwbaarheid is het sleutelbegrip. Een gedragscode moet helpen om de discussie meer vorm te geven.”

Dat sommige onderzoekers niet over hun ervaringen willen praten, snapt Hol wel, maar hij is het niet eens met collega De Hen van het LOWI. “Ik vind het juist prestigeverhogend, als je er als wetenschapper mee naar buiten komt. Angsthazengedrag zie je bij mensen wier positie binnen de universiteiten toch al wankel is.”

Bijbanen

De gedragscode wordt verder uitgediept. Dat hebben de rectoren in januari van dit jaar met elkaar afgesproken in het zogeheten Rectorenoverleg. In Leiden moeten de medewerkers bijvoorbeeld al melden wat hun bijbanen zijn of welke bijbanen ze willen gaan uitoefenen. De decaan beoordeelt of die bijbanen door de beugel kunnen of dat er bij het aannemen van onderzoeken sprake kan zijn van belangenverstrengeling.

De rector van de Universiteit van Amsterdam Paul van der Heijden, wil naast een gedragscode zelfs dat een wetenschapper relevante nevenfuncties onderaan een wetenschappelijke publicatie vermeldt. Net als Suriname-onderzoeker Kruijt vindt Van der Heijden het belangrijk om de uitkomsten van een onderzoek publiekelijk te bediscussiëren. Voor de Amsterdamse rector is het belangrijk dat het publiek vertrouwen in de wetenschap overeind blijft. Binnen de overkoepelende organisatie van universiteiten, de VSNU, leidt Van der Heijden op dit moment een werkgroep, die onderzoekt of op basis van vijf principes een inhoudelijke gedragscode kan worden opgesteld die garant staat voor een vrije en behoorlijke wetenschapsuitoefening. De eikpunten zijn: zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, onpartijdigheid, toepasbaarheid en controleerbaarheid/transparantie. Van der Heijden: “Tot nu toe zijn de gedragscodes binnen universiteiten alleen procedureel en niet inhoudelijk. Daar doen we nu een poging toe.” Nieuw is dat de code voor alle vakgebieden toepasbaar is. “Als de tekst in VSNU-verband wordt goedgekeurd zal deze code waarschijnlijk vanaf oktober gaan gelden.”

Utrecht heeft de boodschap goed opgepikt, zegt vertrouwensman Ton Hol. “Gispen zit er bovenop. De commissie wetenschappelijke integriteit (CWI), die vorig jaar in het leven is geroepen, is een actie van het college.” Toch heeft de vertrouwenspersoon het de afgelopen zes maanden druk gehad. Verschillende zaken zijn al aan de orde geweest. Een onderzoeker (potentiële hoogleraar) werd beschuldigd van plagiaat. Er was meer aan de hand, en de kwestie had verstrekkende gevolgen. De man heeft de eer aan zichzelf gehouden en ontslag genomen. Van alle zaken die Hol heeft behandeld, had er slechts één te maken met derdegeldstroom: de kwestie met de Utrechtse leverarts Van Hattum (zie kader). Daarover wil hij kwijt dat het er alle schijn van had, dat de problemen in die zaak te maken hadden met belangenverstrengeling.

Subtiele beïnvloeding

Op het vorig jaar opgerichte Utrechtse Ethiek Instituut wordt veel contractonderzoek gedaan. Volgens onderwijsdirecteur Frans Brom is de gedragscode inderdaad niet breed bekend. Zelf kent hij het document ook niet, maar vindt dat niet het belangrijkste. “We moeten afspraken niet mechanisch gaan toepassen, die regels zijn een externe hulp voor wanneer het fout gaat.”

Op zijn instituut maken de onderzoekers duidelijke afspraken met de opdrachtgevers. “De uitkomsten van een onderzoek worden binnen korte tijd openbaar gemaakt en gepubliceerd in een internationaal tijdschrift.” Net als vertrouwensman Hol is Brom ook meer geïnteresseerd in de subtiele beïnvloeding. Daarom is Brom voorstander van systematisch aandacht besteden aan onderzoeksethiek bij onderzoeksmasters en aio-trajecten. Zo’n gedragscode moet je concentrisch aanbieden. “Ik ben tegen het toenemen van het aantal regels. We moeten voorkomen dat onderzoek wordt dichtgetimmerd met bureaucratie. Nog een formulier en een commissie die zich daarover buigt. Ik moet er niet aan denken. Bovendien worden de problemen er niet door opgelost. Laat goede mensen vertellen hoe ze met ethische problemen omgaan.”

In belangenverstrengeling schuilt volgens Brom een kans en een gevaar. De kans ligt volgens de onderwijsdirecteur in de mogelijkheid om maatschappelijk relevant bezig te zijn, het gevaar in misbruik. “Maar we moeten niet te voorzichtig en te bang zijn in de wetenschap.”

Ook op het Onderzoeksintituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) aan de UU worden strakke richtlijnen gehanteerd voor derdegeldstroomonderzoek. Het OGC doet - in vergelijking met andere lettereninstituten - veel van dit contractonderzoek. Tien procent van zijn totale wetenschappelijke input komt van opdrachten (op een totale omzet van 400.000 euro). Joost Dankers, projectleider Contract Onderzoek/Onderwijs herkent het probleem van belangenverstrengeling of beperking in academische vrijheid wel. “Bij de onderhandelingen met de opdrachtgever zijn we helder. We willen wetenschappelijk verantwoord werken en daarom onbeperkt toegang hebben tot de archieven van de opdrachtgever. We spreken af dat de resultaten van het onderzoek worden gebruikt in wetenschappelijke publicaties en dat de uitkomsten van een onderzoek binnen een jaar gepubliceerd worden, anders doen we het niet. We werden een keer benaderd door een Engelse advocaat die vroeg of we onderzoek konden doen voor een tabaksfabrikant naar het bewustzijn van gevaren van roken. Alleen wilden zij het tijdstip van publicatie bepalen. Daar konden we niet mee akkoord gaan.

"De opdrachtgever krijgt een helder onderzoeksvoorstel gepresenteerd, zodat hij weet waar hij aan toe is. De begeleidingscommissie is paritair samengesteld door de UU en vertegenwoordiging uit het bedrijf. De commissie heeft de bevoegdheid om een tekst goed of af te keuren. Op dit moment maken we een boek over de geschiedenis van Shell. Belangrijk is, dat er iemand in de begeleidingscommissie zit die verantwoordelijkheid binnen het bedrijf draagt. Daarom zijn we tevreden met de aanwezigheid van president-directeur Jeroen van der Veer in de commissie. Met een hoofd communicatie wil ik in dit geval liever niet om tafel.”

KADER

Vermeend wangedrag in 2003

- Aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam worden twee onderzoekers ontslagen. Ze blijken banden te hebben met de Belgische Dexia Bank (Legio Lease schandaal, waarbij veel mensen financieel gedupeerd werden), terwijl de EUR een jaar eerder een negatieve studie over Legio Lease herriep (Vrij Nederland).

- Het Hilda Verwey-Jonker Instituut wordt beticht van partijdigheid en belangenverstrengeling inzake een vooronderzoek in opdracht van de Tweede Kamer naar het integratiebeleid. Onderzoeksleider Jan Willem Duyvendak en tweelingbroer van GroenLinks-Kamerlid Wijnand Duyvendak wordt abusievelijk verweten te veel verweven te zijn met het minderhedenbeleid.

-In het Universitair Medisch Centrum Utrecht stapt leverarts Jan van Hattum gedwongen op, nadat hij beschuldigd wordt van belangenverstrengeling. Volgens het bestuur van het UMC heeft de leverarts zijn wetenschappelijke integriteit op het spel gezet. Van Hattum heeft volgens het ziekenhuis ernstige bijwerkingen van een door hem opgezette nieuwe behandeling van patiënten met hepatitis C niet gemeld. Bovendien heeft hij zich door de sponsor van het onderzoek privé laten betalen. Hij mag daarom nooit meer verantwoordelijkheid dragen voor wetenschappelijk onderzoek met mensen en stapt gedwongen op. Van Hattum zit werkloos thuis.

-Geneesmiddelfabrikant Organon heeft als hoofdsponsor van een wetenschappelijk onderzoek naar de risico's van anticonceptiepillen volgens betrokken AMC-onderzoekers, die eind jaren negentig meewerkten aan een door de pilfabrikant opgezet onderzoek, gemanipuleerd met de uitkomst van het onderzoek. Het bedrijf zou de regie hebben gehad over een wetenschappelijke publicatie waarin werd gesteld dat het risico op trombose bij gebruiksters van zogenoemde derde-generatiepillen zeer zeldzaam is. Volgens de AMC-onderzoekers had de conclusie moeten zijn dat er een relatie is tussen de derde-generatiepil en hoger tromboserisico. Organon heeft het onderzoek nodig om vragen te beantwoorden van de EMEA, de Europese organisatie die medicijnen tot de markt toelaat.