Achtergrond

De Utrechtse Uma's

Xander Bronkhorst, foto's Maarten van den Haak

Sanne

Moorman (19), studente biologie, begon dit najaar met boksen. Samen met een vriendin gaf zij zich op voor een cursus op sportcomplex Olympos. Vooral om een beetje fit te blijven.

"Ik moest dit jaar met basketbal stoppen, omdat ik niet meer kon komen op de trainingsavond. Samen met een vriendin ben ik toen op zoek gegaan naar een andere sport. Ik wilde toch graag sportief bezig blijven.

"Ik liep al een tijdje rond met het idee dat ik iets aan zelfverdediging wilde gaan doen. Niet dat ik me nu zo onveilig voel op straat, maar het leek me fijn om iets terug te kunnen doen in het geval dat....... Doordat ik altijd met andere sporten bezig was, kwam het er nooit van. Maar nu kon ik eens om me heenkijken. Het werd dus boksen.

"Van te voren wist ik niet goed wat ik moest verwachten. Zou ik veel klappen krijgen? Je denkt dat je wel wat kunt hebben, maar zeker weten doe je dat natuurlijk niet. Mijn moeder was als de dood dat mijn gebit eraan zou gaan.

"Ik ben nu net een paar maanden bezig en ik vind het hartstikke leuk. Natuurlijk krijg je soms wel klappen, maar dat valt erg mee. Aan praktische zelfverdediging, zoals je die in werkelijkheid nodig zou kunnen hebben, wordt niet super veel aandacht besteed. Maar ik weet in ieder geval wat het is om een dreun te krijgen. Daar zal ik misschien minder snel van schrikken. Bovendien leren we natuurlijk ook klappen te ontwijken.

"Maar het lekkerste is gewoon om helemaal dood te gaan tijdens zo'n training. Doordat je de hele tijd met je handen omhoog en met je knieën gebogen staat te dansen, voelen je armen en benen op een gegeven moment als lood. Na afloop ben ik kapot.

"Of ik een vervolgcursus ga doen weet ik nog niet. Dit jaar ben ik bestuurslid van de studievereniging van biologie, UBV. Daarvoor moet ik 's avonds een beetje flexibel zijn. Ik wil me dus zo min mogelijk vastleggen met andere dingen."

Eva

Deinum (22), studente biologie en wiskunde, doet aan Naginata bij de studentensportvereniging Sakura Kai. Deze traditionele sport, waarin een meer dan twee meter lange stok met een uiteinde van bamboe het gevechtswapen is, wordt in Japan vooral door vrouwen beoefend. In Nederland behoort Eva tot de drie beste vrouwelijke Naginataka's.

"Vroeger was de naginata, die nog het meest lijkt op een hellebaard, vooral een wapen voor de vrouwen van de Samoerai's. Daarmee konden ze het huis verdedigen. Misschien dat de sport in Japan daarom vooral door vrouwen wordt beoefend. Daar zit ook de echte wereldtop.

"In Nederland zijn er misschien in totaal 45 mensen die aan deze sport doen, vooral mannen. Ik ben drie jaar geleden begonnen en zat al snel bij het Nederlands team. Het viel waarschijnlijk op dat ik er zo fanatiek mee bezig was.

"Toen ik in Utrecht kwam studeren, had ik nog nooit van Naginata gehoord. Wel had ik interesse in oosterse vechtsporten, vooral omdat die niet alleen om het vechten gaan. Kickboksen is gaan en slaan, dit is toch wat meer. Bij elke training hoort ook een korte meditatie. Niet dat ik nu alle zenleerboeken uit mijn hoofd ken, maar toch ... Ik merk dat het goed is om je hoofd leeg te maken voordat je gaat vechten.

"Wat ik ook aantrekkelijk vind, is dat er duidelijke etiquetten en regels zijn. Veel mensen denken tegenwoordig dat ze hun leven helemaal zelf vorm mogen geven. Het is ook goed om te bedenken dat sommige dingen nu eenmaal zijn omdat ze zo zijn.

"Het fascinerende van deze sport zijn de mooie technieken, gekoppeld aan alertheid. Je bent steeds op zoek naar openingen. Waar kan ik mijn tegenstander op zijn of haar bogu raken. Op dat traditionele harnas heb je enkele plekken waarop je kunt scoren.

"Voor de praktische zelfverdediging op straat heb je weinig aan de sport. Hoewel, als ik over straat fiets met die grote tas met dat harnas en die enorme stok naast me, dan voel ik me net een tankje. Dat ziet er op zich al behoorlijk afschrikwekkend uit."

Van fietsende dames en dienstbodes

Janny Ruardy

In tegenstelling tot andere landen, was er in Nederland nauwelijks onderzoek gedaan naar de rol van de fiets voor de vrouwenemancipatie. Dat bevreemde Annemarie Opmeer voor een land waar de fiets een prominent vervoermiddel is en de meeste inwoners meer dan één tweewieler bezitten. In Duitsland, Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten werden eind negentiende eeuw heftige debatten gevoerd om de vrouwen van het fietsen af te houden. Vooral het bloomerkostuum - een pofbroek met jurk erover dat handig was op de fiets - maakte de tongen los. Vrouwen werden er te mannelijk van, zo was de aanklacht.

In Nederland speelden deze issues niet. "Nederland was bedaard en netjes", zegt Annemarie. "De vrouwen waren niet rebels, droegen geen bloomerkostuum, wilden dat ook niet. De buitenlandse vrouwen hadden het pad al geëffend voordat de vrouwen hier gingen fietsen. Daardoor konden ze redelijk geruisloos voor een recreatief ritje op de driewielerfiets stappen. Zelf had ik gehoopt dat de Nederlandse vrouwen minder braaf zouden zijn geweest."

Annemarie Opmeer beperkte haar onderzoek naar het gebruik van de fiets door de vrouw voor vervoer, recreatie en sport. Ook wilde ze zo veel mogelijk sociale lagen van de bevolking in haar onderzoek betrekken. Wat Opmeer ontdekte, was dat het model van de fiets van grote betekenis was voor wie ging fietsen. Tot 1890 waren er alleen dure driewielers die alleen bedoeld waren voor recreatieve doeleinden. Ze werden daarom alleen gebruikt door vrouwen van stand. De dames reden er mee naar de bollenvelden, om vervolgens met een versierde fiets terug te keren. De ANWB organiseerde in 1896 het eerste fietsbloemencorso. De organisatie riep de vrouwen op om te gaan fietsen, want door die bloemencorso's was gebleken dat de fiets op 'vrouwelijke wijze' kon worden ingevuld.

Fietsende dienstbode

Toen er rond de eeuwwisseling nieuwere, lagere en daardoor voor rokdragers toegankelijkere modellen op de markt kwamen, gingen meer vrouwen fietsen en werd de fiets ook geschikt voor vervoer en sport. Het fietsen was niet langer voorbehouden aan de hogere klasse. Die waren daar niet onverdeeld gelukkig mee; ze wilden het fietsen graag exclusief houden. Toen de dienstbodes zowel de fiets voor het werk als voor ontspanning gingen gebruiken, barstte er een heftige discussie los. 'Een fietsende dienstbode was een betekenisvolle inbreuk op de status van de fiets voor de reeds geaccepteerde fietsende dame.'

Maar het tij was niet meer te keren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zorgde de mobilisatie voor een intensiever fietsverkeer. In 1918 toen de achturige werkdag werd ingesteld, kregen mensen meer vrije tijd en gingen meer fietsen. Sindsdien was de fiets niet meer uit ons straatbeeld weg te denken, in tegenstelling tot landen als de Verenigde Staten. Opmeer beschrijft dat de crisis van de jaren dertig daarin een grote rol speelde. Mensen hadden minder geld te besteden en de fiets was een duurzaam goedkoop vervoermiddel.

Inmiddels werd de fiets ook voor het sporten gebruikt, maar ook hier geldt weer, dat het wielrennen in ons land veel later tot ontwikkeling kwam dan in het buitenland. De ANWB en de overheid waren tegen wielrennende vrouwen. Het waarom blijft onduidelijk, zegt Opmeer. Toch werd in 1933 de eerste vrouwenwielrenclub 'De Haagse Dames Rennersclub' opgericht. Tot haar leden behoorde de Leontien van Moorsel van die tijd, wereldkampioene Mien van Bree. Van haar is bekend dat ze goed kon fietsen, maar in de archieven kon Opmeer verder niets over deze illustere dame of haar sportzusters vinden.

Ze vond het jammer dat ze niet meer kon vinden over het gebruik van de fiets als pressiemiddel door Nederlandse vrouwen. Duitse feministes zetten de fiets in voor hun emancipatoire zaak. Opmeer zelf heeft de fiets tijdens haar studietijd ook ingezet als actiemiddel: "Eén keer per maand sprak een groep mensen af onder de Dom, om daarna in colonne door de stad te fietsen en daarmee het autoverkeer te blokkeren."

Nu ze klaar is met haar onderzoek, zijn er nog veel meer terreinen die onderzocht kunnen worden. Opmeer hoopt dat ze met haar rapport daartoe een aanzet geeft, zeker omdat er zo weinig literatuur te vinden is over het onderwerp. Ze denkt niet dat ze dat zelf gaat doen. Wel zou ze het heel leuk vinden om een boekje te maken over de geschiedenis van sportfietsende vrouwen. Ze realiseert zich dat ze dan moet opschieten, want ze zal het deels moeten hebben van de persoonlijke verhalen van oud-wielrensters en indien die nog in leven zijn, zijn ze wel al stokoud.

Annemarie Opmeer - 'Wat men ook zegt, zij fietsen toch'?. De betekenis van de fiets op het gebied van sport, vervoer, recreatie en emancipatie voor de Nederlandse vrouw tot 1940. Het rapport is te bestellen via de Wetenschapswinkel Letteren Utrecht.

Meer jongens in plaats van meisjes toelaten tot geneeskunde

Haalboom: "Er is op dit moment een groot tekort aan artsen. Helaas kunnen we jaarlijks maar een beperkt aantal studenten tot de geneeskundestudie toelaten. Om het artsentekort tegen te gaan, moeten we dus zorgen dat de beschikbare opleidingsplaatsen optimaal worden gebruikt. Maar wat zien we in de praktijk? Van de pakweg 3500 studenten die jaarlijks afstuderen, is na vijf jaar al 35 procent gestopt, voor het overgrote deel vrouwen. En van de vrouwen, die nog wel werken, kiezen er steeds meer van meet af aan voor een deeltijdbaan. Heel logisch, ik wou dat ik die keuze vroeger ook gehad had, maar uit maatschappelijk oogpunt niet wenselijk en tegenover al diegenen die uitgeloot zijn en wél fulltime hadden willen werken, niet billijk.

"Op dit moment is rond zeventig procent van onze eerstejaars studenten vrouw en maar dertig procent man. Gegeven het feit dat relatief veel vrouwen snel afhaken, vind ik het een maatschappelijk belang om die scheve verhouding recht te trekken. Dat kan op verschillende manieren. Ten eerste kun je besluiten om minder meisjes toe te laten en de instroom fifty-fifty te maken. Maar als je dat discriminerend vindt, zou je ook naar de eindexamenpakketten in het vwo kunnen kijken. In de praktijk blijkt namelijk dat scholieren met het pakket natuur en gezondheid op hun eindlijst gemiddeld bijna een punt hoger scoren dan hun collega's met het pakket natuur en techniek. Nu is van alle leerlingen die het gezondheidspakket kiezen ongeveer 75 procent vrouw en 25 procent mannen. Bij het techniekpakket is dat precies andersom. Meisjes zijn gewoon slimmer dan jongens. Ze kiezen in meerderheid het minder moeilijke pakket en werken dan extra hard om een acht gemiddeld of hoger te halen, want daarmee worden ze zonder loting geplaatst. Voor scholieren met het pakket natuur en techniek is het veel moeilijker om een acht gemiddeld te halen. In feite worden jongens - en meisjes - met dat pakket dus door de huidige lotingsregels benadeeld. Mijn voorstel is dan ook om de grens waarboven niet geloot hoeft te worden voor het pakket natuur en techniek te verlagen naar een zeven.

"Iets anders is dat ik het vreemd vind, dat mensen die een zo dure opleiding hebben gehad, zo gemakkelijk kunnen afhaken. Waarom verplichten we afgestudeerden niet om een aantal jaar fulltime als arts te werken? De beste manier daarvoor is om ze het geld dat de opleiding heeft gekost naar rato te laten terugbetalen als ze eerder stoppen. Als ik hier een managementopleiding wil volgen, zeggen ze ook: als je drie jaar blijft, krijg je hem betaald, anders niet. Ik heb hier wel eens met vrouwelijke artsen over gepraat, maar voor hen is het onbespreekbaar. Nu hebben we net de emancipatie bereikt en nu wil je die weer gaan inperken door deeltijdwerk onmogelijk te maken, zeggen ze dan. Maar dit voorstel is niet bedoeld om de emancipatie terug te draaien, ik wil alleen dat de schaarse plaatsen voor geneeskundestudenten goed worden gebruikt. En trouwens, via de Vereniging Arts en Auto en de banken hebben artsen vanaf hun eerste werkdag wel voor honderd procent de auto goedkoper en op zaterdag bij het winkelcentrum is dat artsenembleem ook voor honderd procent handig met parkeren. Wees dan consequent, denk ik, en ga de eerste paar jaar ook voor honderd procent werken."

Prof.dr. E. van der Wall, opleidster bij interne geneeskunde:"Er is inderdaad, zoals Haalboom zegt, een scheve verhouding in de studie geneeskunde tussen mannen en vrouwen. Ik vind dat jammer, maar het komt niet alleen doordat jongens vaker voor het " natuur en techniek"-profiel kiezen waar je misschien minder makkelijk een 8 mee haalt. Ik heb vaak informatieavonden gegeven op scholen. Met het gevaar van elke generalisatie: Jongens kiezen - meer dan meisjes - vaak liever voor een carrière in het bedrijfsleven of in de ICT, waar ze eerder kans maken op een zelfstandige, goed verdienende baan. Als je specialist wilt worden, heb je een heel lang traject te gaan waarin je pas vér na je dertigste ' eigen baas ' wordt, omdat je lang 'assistent' blijft.

"Ik vind dan ook niet dat de cijfergrens voor natuur en techniek omlaag moet. Als jongens zo graag geneeskunde willen gaan studeren, kunnen zij ook het ' lichtere' vakkenpakket kiezen! Wel kan ik me voorstellen dat wij artsen verplichten om na hun opleiding een paar jaar te gaan werken. Maar niet fulltime. Dat te eisen is gezien de huidige mogelijkheden voor kinderopvang maatschappelijk zeer onwenselijk. Ik zou daar pas over willen nadenken als we dag en nacht kinderopvang hebben. Een mogelijkheid die Haalboom niet noemt, maar waar ik zelf meer heil in zie, is om studenten mede te selecteren op hun ambities en bevlogenheid, een term die hij trouwens wel noemt. Uit een individueel gesprek moet toch duidelijk kunnen worden in hoeverre aanstaande studenten serieus van plan zijn om het vak later ook werkelijk te gaan uitoefenen?"

Prof.dr. H. Gooszen, opleider bij heelkunde:"Professor Haalboom haalt een aantal zeer actuele punten uit de bredere discussie over het tekort aan artsen naar voren; veel onderdelen van zijn mening kan ik onderschrijven.

"Echter een belangrijke vraag is: 'levert een fifty-fifty instroom met een dito uitstroom een beter beeld op? Dat zou wel eens tegen kunnen vallen. Immers ook bij mannen bestaat in toenemende mate de wens om "fulltime" anders in te vullen dan toen professor Haalboom en anderen onder wie ik, werden opgeleid. De twee-carrières-op-één-kussen van de 21e eeuw, leveren een ander tijdbeeld op.

"Continuïteit van zorg, overigens van cruciaal belang, zal langs andere wegen gestalte moeten krijgen dan door middel van normeren van instroom. De weg van instroom tot uitstroom is met 10 tot 12 jaar te lang om strenge maatregelen te treffen bij parttime invulling. Tijdens het traject - van middelbare scholier tot middendertiger - kan er zeer veel veranderen in het persoonlijk toekomstperspectief van een jonge volwassene en kunnen plausibele gronden ontstaan voor de wens om parttime te werken.

"Er zijn andere ontwikkelingen te signaleren over continuïteit en de vormgeving hiervan: de internist of chirurg zal in de toekomst veel van de continuïteit van zorg over gaan dragen aan een nieuwe categorie medewerkers in de zorg, zoals bijvoorbeeld de physician-assistant en de spoedeisende-hulparts. We merken nu al dat hier misschien zelfs een rol is voor de zesdejaars student, de semi-arts. De medisch specialist zal zich gaan beperken tot de kern van het vak waar speciale expertise vereist is.

"Emancipatie van de vrouw is slechts een relatief onbelangrijk onderdeel van deze discussie. Het centrale thema is 'emancipatie van deeltijd werken met de noodzaak voor het vinden van een oplossing voor de onvermijdelijke discontinuïteit'."

'Je bent er als dokter toch ook om het leed van mensen te verzachten?'

Het 'tweede leven' van Jeen Haalboom

Wie de kamer van Jeen Haalboom in het Universitair Medisch Centrum in Utrecht binnenkomt, hoeft niet te vragen naar de hobby's van de nieuwe onderwijshoogleraar. De muur wordt gesierd door tal van afbeeldingen van locomotieven. Op een boekenkast prijkt een groot aantal modellen van oude zeilschepen. "Allemaal zelf gemaakt", zegt hij met een trotse blik op de gecompliceerde werkstukken die zijn liefde voor de zee verraden.

Hij had willen gaan varen, maar was te jong om aangenomen te worden op de Zeevaartschool. Daarom koos hij voor geneeskunde. Hij werd internist ofwel arts voor interne ziekten in het toen nog zo geheten Academisch Ziekenhuis Utrecht. Het ging hem carrièrewijs niet voor de wind. Haalboom is een man die recht voor z'n raap zijn mening geeft en dat wordt niet altijd gewaardeerd. "Jeen is een gouden kerel, een man met passie voor zijn werk", aldus een collega, "maar er zit een nogal lage barrière tussen wat hij denkt en wat hij zegt." Een andere collega: "In het ziekenhuis wordt nog erg hiërarchisch gedacht. Daar had hij vaak moeite mee."

Haalboom vindt dat het hem wel eens ontbroken heeft aan voldoende waardering en erkent dat hij daar soms bitter over is. Maar bij het University College heeft Jeen Haalboom een nieuw 'thuis' gevonden. Hij gaat er een speciaal 'pre-med' programma ontwikkelen voor studenten die na hun bachelor 'science' een verkorte geneeskundeopleiding willen gaan volgen. De sfeer op het College noemt hij in vergelijking met die in het ziekenhuis een verademing.

Dat had u een paar jaar geleden waarschijnlijk niet gedacht, dat u hier nu als hoogleraar zou zitten?

"Niet echt, nee. Ik was stomverbaasd toen de rector mij vorig jaar belde. Een jaar of tien geleden was me nog zonder veel omhaal van woorden meegedeeld dat ik een hoogleraarschap in Utrecht wel kon vergeten. Ik was immers 'die lesboer'. Ik was het daar niet mee eens, want ik heb meer gepubliceerd dan menig hoogleraar, maar ik heb nu eenmaal dat imago. Ik heb me daar in het verleden vaak over opgewonden, maar inmiddels had ik me er bij neergelegd. Ik werd gewaardeerd door mijn patiënten en door studenten en ik dacht: nou best, je bent 53, dat is dan je carrière geweest, al met al heb je het niet slecht gedaan. Toen belde Gispen opeens: 'Hé Jeen, ik heb je professor gemaakt. Geniet ervan.' Ik hoogleraar? Ik wist niet wat ik meemaakte."

Het was dus een echte verrassing?

"Volledig en niet alleen voor mij. Wij zijn hier net gereorganiseerd en ik zat in een vergadering met onze nieuwe staf toen Gispen belde. Eerst zei ik nog: wil je alsjeblieft geen grappen met me maken, want dat vind ik niet leuk. Maar het was echt zo. Ik ging terug naar die kamer, een beetje bleek, en zei na tien minuten: allemensen, ik ben hoogleraar. En weet je wat het gekke was? Niemand reageerde. Ze dachten kennelijk: hij kletst weer wat, nou ja, dat doet hij wel vaker. Hoogleraar word je tenslotte voor onderzoek en daarmee word ik in het ziekenhuis niet direct geassocieerd."

Hoezo? U heeft toch genoeg gepubliceerd?

"Zeker. Ik heb mij vooral intensief bezig gehouden met onderzoek naar decubitus, doorliggen in het Nederlands. Ik heb meer dan tweehonderd artikelen op mijn naam staan, en niet in de minste tijdschriften. The Lancet, the New England Journal of Medicine, BMJ, ik heb ze allemaal gehad. Daarnaast heb ik adviezen geschreven voor de Gezondheidsraad en voor het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid en was ik voorzitter van de Europese Decubitus Adviesraad. Maar ja, ik zit met mijn onderzoek niet in een van de hoofdlijnen van het UMC en dan val je kennelijk niet zo op. Vandaar ook de verbazing bij veel mensen, toen ik dit jaar Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw werd voor mijn onderzoek naar decubitus. Jij een lintje, Jeen?"

Maar als docent viel u wel op. U werd al in 1991 docent van het jaar.

"Dat was inderdaad een opsteker, maar zelfs die uitverkiezing viel bij sommige van mijn collega's niet goed. Ik weet nog dat één docente heel geringschattend zei: ach ja, een cabaretier en een woordkunstenaar zoals jij, die kan dat wel. Ik vond dat zo kwetsend. Ik dacht: je moest eens weten hoeveel inspanning een college me kost. Natuurlijk, ik klets gemakkelijk voor een zaal, maar ik bereid al mijn onderwijs heel intensief voor. Zelfs op de fiets oefen ik mijn hoorcolleges nog, schaaf ik aan mijn grappen. Die maak ik niet zo maar, maar omdat ik denk dat studenten de stof zo beter onthouden. Gelukkig zien studenten dat wél. Als ik al die jaren alleen maar grappen had gemaakt, hadden zij daar snel doorheen geprikt, maar mijn onderwijs is altijd goed gewaardeerd. En bij mij in de collegezaal heb ik nog nooit een student de krant zien lezen."

Leuk zo'n lintje en zo'n uitverkiezing tot docent van het jaar, maar heeft u al met al toch niet de verkeerde keuzes gemaakt?

"Als je het vanuit carrièreperspectief bekijkt misschien wel, maar zo zit ik niet in elkaar. Dat merkte ik al, toen ik met twee andere assistenten uit de opleiding tot internist kwam. We kregen met zijn drieën een aanstelling in het AZU en we zouden alle drie een deel van het onderwijs voor onze rekening nemen. Maar zodra we klaar waren, zeiden de twee anderen: 'ho, ho, wij zijn niet opgeleid om onderwijs te geven, kom nou'. Dus toen had ik opeens een vrij grote onderwijstaak."

En dat pikte u?

"Ja, dat pikte ik. Ik ben nu eenmaal calvinistisch opgevoed en ik vond niet dat ik me aan mijn onderwijstaak kon onttrekken. Bovendien vond ik het leuk. Ik heb misschien wel drieduizend co-assistenten geleerd om lichamelijk onderzoek te verrichten. Iedereen trok daar een beetje zijn neus voor op, elke veertien dagen hetzelfde, maar ik vond het geweldig, want ik kon wat van mijn gedrevenheid op studenten overbrengen."

Is die calvinistische inslag ook de reden dat u hebt gekozen voor een zo weinig modieus onderwerp voor uw onderzoek als decubitus?

"Tjee, dat zou ik niet weten. Ik weet alleen dat ik al op jonge leeftijd gegrepen werd door dat probleem. Ik zag als co-assistent dat mensen, vooral bij chirurgie, van die smerige plekken op hun stuit en hun hielen kregen. Ze kwamen dan op een kamertje apart te liggen, het stonk er en er kwamen geen mensen meer langs. Soms gingen ze daar zelfs dood. 'Wat is dit erg', dacht ik. Ik vond het vreselijk, ik moet daar iets aan proberen te doen. Hier vond men dat soort praktisch onderzoek volstrekt onbelangrijk, want het was geen hogere wetenschap. Ik begreep dat niet, want je bent er als dokter toch niet alleen om medische ingrepen te verrichten? Je bent er toch ook om het leed van mensen te verzachten? Dat kun je romantisch vinden en dat vinden veel van mijn collega's waarschijnlijk ook, maar ik heb dat altijd zo gevoeld. Dan maar geen reputatie als toponderzoeker."

U ergerde zich aan het feit dat veel van uw collega's zo gemakkelijk aan die kant van het vak voorbij gingen?

"Dat heb ik inderdaad nooit goed begrepen. Maar misschien komt dat, omdat ik de zorg voor patiënten met de paplepel ingegoten heb gekregen. Mijn moeder was verpleegkundige in het oude AZU, en bovendien woonden we pal naast het ziekenhuis. Als middelbare scholier werkte ik er al als verpleeghulp, gewoon een bijbaantje, vloeren dweilen en dat soort dingen. Ook als student ben ik dat blijven doen. Daardoor kwam ik veel meer dan de andere studenten op zaal. Dan zie je al snel dat patiënten geen gevallen zijn, maar soms doodzieke mensen met grote problemen.

"Ik zag daar ook hoe sommige artsen optraden. Toen dacht ik al: zo wil ik later niet worden. Ik had vooral problemen met de neerbuigende houding van veel jonge artsen in opleiding. Maar ja, dacht ik, misschien komt dat omdat ze niet goed weten hoe ze patiënten dingen moeten vertellen. Na de 'grote visite' vroegen patiënten mij vaak om uit te leggen wat de dokters verteld hadden. Dat was mijn taak helemaal niet, maar terwijl ik de vloeren dweilde, zag ik dat die mensen helemaal perplex waren over wat er tegen ze gezegd was. Ik begon natuurlijk steeds meer van het vak te begrijpen en ik kon die mensen dus helpen. Want ja, ik heb nu eenmaal het vermogen om dingen die ik snap in begrijpelijke taal uit te leggen."

U bent een docent in hart en nieren, maar in uw oratie toont u zich nogal sceptisch over de recente onderwijsvernieuwing en de invoering van het probleem georiënteerd onderwijs.

"Begrijp me goed, ik heb niets tegen probleem georiënteerd onderwijs. Mijn hoofdbezwaar tegen de nieuwere curricula is dat studenten nog maar zo weinig patiëntendemonstraties krijgen van ervaren specialisten. Ze moeten het vooral zelf uitzoeken. Ik heb zelf nog onderwijs gehad van professor Jordan. Ik weet nog goed hoe op een dag een man van ongeveer 70 jaar in zijn bed de collegezaal werd binnengereden. Hij had een terminale ziekte en was niet meer aanspreekbaar. Jordan vroeg de studenten in de zaal wat ze aan de man zagen. Het was minutenlang stil. De patiënt ademde een aantal keren heel diep, en daarna steeds meer oppervlakkig, om vervolgens weer dieper te ademen. En dat ging zo steeds maar door.

"Jordan legde uit dat dit nu een typisch voorbeeld was van een Cheyne-Stokes ademhaling en ik ben dat daarna nooit meer vergeten. Die demonstraties van Jordan waren zo indrukwekkend dat ze ook na dertig jaar nog op mijn netvlies gebrand staan. Maar weet u hoe dit soort onderwijs een paar jaar geleden in kringen van onderwijshervormers werd genoemd? Toen heette het opeens 'aapjes kijken'. Hoe komen zij bij dat negatieve oordeel, denk ik dan. Dat kijken naar die patiënt had niets te maken met aapjes kijken in de sfeer van de Privé of Endemol. Integendeel. Er was stilte, aandacht, respect voor de patiënt. Het was een bijzonder effectieve onderwijsvorm."

Maar zorgde die ook voor betere dokters?

"Dat weet ik niet, want daar is nog nooit onderzoek naar gedaan, maar wat ik wel weet is dat in de huidige opleiding veel te weinig aandacht wordt geschonken aan de basisvaardigheden waarover een arts naar mijn mening hoort te beschikken. Er wordt enorm veel tijd besteed aan de wetenschappelijke vorming van studenten, maar het attitude onderwijs is eigenlijk alleen training in gespreksvoering. Het idee dat je als arts bereid hoort te zijn om om vijf uur je bed uit te komen voor een ziek kind, komt nergens in de opleiding aan de orde."

Maar wetenschappelijke vorming is voor een academische opleiding toch niet onbelangrijk?

"Dat is maar de vraag. Er wordt vaak gesteld dat alle studenten wetenschapper moeten kunnen worden, maar dat vind ik onzin, want de meerderheid van onze studenten wil dokter worden en verder niets. Dus denk ik: accepteer dat dan, maak mensen die dat willen gewoon dokter, en geef alleen de studenten die de wetenschap in willen, een meer wetenschappelijk gerichte artsopleiding. In mijn oratie heb ik voorgesteld om zo'n wetenschappelijke opleiding te beperken tot drie van de acht huidige geneeskundefaculteiten. In mijn visie gaan daar mensen geneeskunde studeren, die al een universitaire bachelor op zak hebben. Dat kan een bachelor medische biologie zijn of een ander biomedisch vak, maar ook bijvoorbeeld een bachelor science van het University College. Die studenten kun je daarna in vier jaar opleiden tot basisarts, zoals op dit moment al gebeurt in onze nieuwe masteropleiding SUMMA."

En de studenten die gewoon dokter willen worden, moeten dan maar naar een soort verkapte hbo-opleiding?

"Niks hbo. In de vijf andere faculteiten krijgen ze een echt academische geneeskundeopleiding, maar dan zonder wetenschappelijke franje. Minder vakken als statistiek die veel studenten nu toch alleen maar als ballast beschouwen, en veel meer op de praktijk gericht onderwijs, direct vanaf het begin van de studie. Daarnaast zou ik graag zien dat studenten vakken konden kiezen met duidelijke implicaties voor de geneeskunde zoals psychologie, theologie en sociale geografie. Wat betekent ziek zijn en doodgaan voor mensen, hoe komt het dat mensen in de Kanaalstraat meer kans hebben op een hartinfarct dan mensen in Bilthoven? Dat zijn vragen waar een dokter over hoort na te denken, maar waarvoor in het huidige curriculum geen ruimte is. Ook op het University College wil ik dit soort onderwerpen in de bachelorfase aan bod laten komen. Wat ik voorstel is dus zeker geen hbo-opleiding. Het is de academische opleiding die geneeskunde zou moeten zijn, maar nu niet is."

Een paar jaar geleden dacht u: dit was het. Toen werd u als docent gevraagd voor het University College en nu bent u ook nog hoogleraar geworden. Het lijkt wel een sprookje.

"Zeg dat wel. Toen ik drie jaar geleden benaderd werd met de vraag om op het UCU een cursus 'mechanisms of diseases' te gaan geven aan sciencestudenten, dacht ik meteen: een nieuwe omgeving met uiterst gemotiveerde studenten, bingo, dat is iets voor mij. Ik was wel nerveus, want ik had echt het gevoel dat ik iets moest laten zien, maar het ging prima en inmiddels voel ik me op het College als een vis in het water. Vooral de sfeer is een verademing voor me. Hier word ik weer echt op prijs gesteld en alle deuren staan voor me open, dat is zo fantastisch om mee te maken. Nu ik ook nog hoogleraar ben geworden, weet ik helemaal niet meer wat me overkomt. Ik vind het geweldig, ik loop echt op wolken."

'Autochtone leden? Heel graag zelfs'

Multiculturele studentenverenigingen steeds populairder

"Op de openingsavond van het afgelopen jaar was er een lezing over de raakvlakken tussen de drie grote godsdiensten. Na afloop waren er hapjes en drankjes. Het was een gezellige en leerzame avond." Studenten Unie Nederland - SUN - viert het einde van het afgelopen studiejaar in het kantoor van de Milligörus in Amsterdam Osdorp. De 21-jarige voorzitter Rasit Yildirim, student HBO-bedrijfseconomie en een vrouwelijke collega hebben speciaal voor deze gelegenheid een powerpointpresentatie gemaakt. Nog geen twintig Turkse studenten en één Joodse student kijken zwijgzaam en aandachtig toe. SUN is er niet voor de lol, zoveel is duidelijk.

Na afloop van de powerpointpresentatie begeeft de groep zich naar een andere ruimte voor de gebruikelijke hapjes en drankjes. De kleine, fel verlichte eetzaal doet sober aan. De tv aan de muur toont Turks sprekende tekenfilmfiguurtjes. Er staan twee lange tafels. Op het menu staan shoarma met rijst en water. De mannen gaan aan de ene tafel zitten, de vrouwen - op twee na met hoofddoek - aan de andere. Erkan Yesil (19) geeft uitleg: "Mannen en vrouwen zitten altijd apart. Dat heeft met het geloof te maken." De sfeer tijdens het eten is allesbehalve uitgelaten. Met name de vrouwentafel is voor Nederlandse begrippen opvallend rustig. Derya Kaplan (22), secretaris van de SUN en rechtenstudente aan de Vrije Universiteit: "Bij andere verenigingen zoals het Corps gaat het om borrelen en feesten. SUN is gericht op cultuur en educatie, daarom kom ik liever hier." Derya is één van de twee meisjes zonder hoofddoek. "Sommigen dragen 'm wel en sommigen niet. Bij SUN is een hoofddoek niet verplicht. We zijn toch allemaal broeders en zusters", aldus Derya. Rasit geeft haar gelijk: "We zijn een informeel clubje met een sterke band. Voor mij als voorzitter is het belangrijkste dat wij als een familie zijn."

SUN heeft deze avond één niet-Turkse gast; Michael Hess (21), student geschiedenis. Michael is voorzitter van een Joodse jongerenvereniging. "Wij hebben sinds kort contact met SUN. Respect krijg je door elkaar beter te leren kennen. De meesten zijn geneigd naar de verschillen tussen het Jodendom en de Islam te kijken, terwijl er eigenlijk meer overeenkomsten zijn. Onze maatschappelijke betrokkenheid, bijvoorbeeld. Door samen te werken vervullen we een soort voorbeeldfunctie voor de rest van de maatschappij."

Na twintig minuten zijn de borden leeg, en daarmee is de avond ten einde. "Dames en heren; dank u voor de geslaagde avond. Ik ben zeer verheugd dat jullie gekomen zijn, en hoop jullie na de zomer nog vaak te mogen verwelkomen", besluit Rasit plechtig. Er volgt een applaus. Iedereen gaat naar huis.

SUN werd in 1995 opgericht door vijf Turkse islamitische studenten. Nu, in 2004, telt de vereniging ongeveer 450 leden. Zo'n veertig procent daarvan woont in Utrecht. Rasit: "SUN pleit voor een liberale vorm van de islam. Veel studenten begrijpen de islamitische termen verkeerd, bijvoorbeeld als het gaat om de Jihad of de oorlog in Irak. Die mensen creëren haat in zichzelf. Dat proberen we tegen te gaan. Wij willen het beeld laten zien dat moslims, christenen enzovoort kunnen samenleven."

Rasit heeft de SUN met de jaren zien groeien: "In de jaren negentig waren er heel weinig allochtone studentenverenigingen, terwijl daar wel behoefte aan was. Allochtone studenten wilden samen activiteiten organiseren. Dat is ze inmiddels gelukt." SUN wil verder uitbreiden. In Leiden is sinds maart 2004 een afdeling gevestigd, en met Groningen wordt momenteel onderhandeld. Het hoofdkantoor in Utrecht heeft twee jaar lang op non-actief gestaan, maar is nu net weer voorzichtig gaan draaien.

Naast activiteiten organiseert SUN projecten gericht op de specifieke problemen van het groeiende aantal allochtone hbo- en wo-studenten en scholieren in Nederland. Die problemen behelzen onderwerpen als studiekeuze en solliciteren. Rasit: "Onder allochtone studenten zijn veel uitvallers. Op het moment dat ze een studie moeten kiezen, missen ze de steun van hun ouders, omdat die zelf vaak geen opleiding hebben gevolgd. Zij willen dat hun kind advocaat of dokter wordt. Maar misschien wil zo'n kind wel brandweerman worden, of politicus."

Een ander project richt zich op de sollicitatieprocedure. "Allochtone studenten vinden het moeilijk zichzelf op de juiste manier te presenteren. Hier ontbreekt weer de steun van de ouders. Mijn eigen pa bijvoorbeeld werkte in een bloemenkwekerij. Hij heeft nooit gesolliciteerd, dus kon hij mij daar niets over leren. Wij kennen de problemen van deze jongeren. Die kennis gebruiken we om een bijdrage te leveren aan de maatschappij." Die bijdrage aan de maatschappij levert SUN binnen een islamitisch kader. Desondanks staat SUN open voor iedereen, ongeacht levensbeschouwing of nationaliteit. Rasit: "Autochtone leden? Heel graag zelfs, maar helaas bereiken we die heel moeilijk. Wij proberen de hele studentengroep bij onze vereniging te betrekken; niet-gelovigen, Joden; geen enkel probleem. Ieder lid kan ook in het bestuur gekozen worden."

Wereldburgers

Ibrahim Ozgul (21) is voorzitter van de multiculturele stichting Cosmicus. Cosmicus is afgeleid van het Griekse woord kosmos en staat voor wereldburger. De Turkse student HBO-accountancy zegt dat de vereniging geen politieke of religieuze voorkeuren heeft. "Want dan kies je een doelgroep. Hoe divers kun je zijn als je een kleurtje hebt?"

Cosmicus heeft in totaal ongeveer 370 leden en is gevestigd in acht studentensteden. Zo'n zeventig daarvan studeren in Utrecht. De vereniging is in 1995 door Turkse studenten opgericht en houdt zich bezig met het organiseren van feesten, huiswerkbegeleidingsprojecten voor middelbare scholieren, carrière- en loopbaanbegeleiding, lezingen en buitenlandse reizen. Ook Cosmicus werkt aan een multicultureel imago. Minstens zestig procent van de leden is Turks. De overige veertig procent van de leden zijn Marokkaans, Nederlands, Surinaams en Grieks. De Nederlanders zijn vooralsnog sterk in de minderheid.

Het is zaterdag, half drie 's middags. In een buurtcentrum in Lombok viert Cosmicus het begin van het nieuwe studiejaar. De ingrediënten: een speech en door ouders bereide Turkse lekkernijen. Er komen maar twaalf leden opdagen. Allemaal zijn het mannelijke studenten van Turkse komaf. Hayrullah (22) en Ahmed (21) zijn teleurgesteld. Het is wel érg rustig, vinden ze. Waarschijnlijk komt dat door het ongebruikelijke tijdstip van de bijeenkomst. Dat er geen vrouwelijke studenten zijn, is volgens de twee puur toeval. "Ongeveer de helft van onze leden is vrouw", aldus Hayrullah. Hayrullah woont pas sinds vier jaar in Nederland. Hij oogt verlegen, praat zacht en is door zijn gebrekkige Nederlands moeilijk te verstaan. Ahmed (21) lijkt op het eerste gezicht in niets op Hayrullah. Hij is van Turkse afkomst, maar is geboren en getogen in Nederland. Hij studeert psychologie. Zijn Nederlands is accentloos, hij heeft een vlotte babbel en maakt een zelfverzekerde indruk. Ahmed: "Je merkt dat studenten die net uit Turkije zijn gekomen nog niet helemaal bekend zijn met de Nederlandse gebruiken. Daarin steunen we elkaar." Hij vertelt dat de meeste mensen verbaasd reageren als blijkt dat hij Turks is. Toch voelt Ahmed zich bij Cosmicus meer thuis dan bij een 'autochtone' vereniging. "Misschien ga ik later bij een Nederlandse vereniging, maar nu nog niet. Hier hebben we dezelfde achtergrond, we begrijpen elkaar, en daarnaast wil ik iets doen voor de Turkse gemeenschap", verklaart hij.

Binnen Cosmicus wordt volgens hem vooral gepraat over de vraag hoe je als Turkse groep een compromis kunt sluiten tussen de Turkse en de Nederlandse cultuur. De vereniging hoopt daarom op meer Nederlandse leden. Nu zijn dat er nog maar een stuk of tien.

Mustafa (34) is inmiddels oud-student. Hij kwam halverwege de jaren 90 naar Nederland om te studeren. Nu is hij coördinator van een jongensinternaat, docent wiskunde en vrijwilliger bij verschillende projecten. Hij is naar de opening gekomen om de leden van Cosmicus een hart onder de riem te steken. De hoge uitval van allochtone studenten in het hoger onderwijs baart hem zorgen.. Hij wijt die hoge uitval aan een gebrek aan zelfvertrouwen onder allochtone studenten. Vroeger leed ook hij daaronder: "Ik dacht tijdens mijn studententijd: 'Hoor ik hier wel thuis? Word ik wel geaccepteerd?' Dat gevoel is lang blijven hangen en was een behoorlijke handicap. Allochtone jongeren moeten van dat gevoel af."

Als allochtone jongeren hun studie hebben afgerond, zijn ze volgens hem verplicht iets terug te doen voor de Nederlandse maatschappij. "Mijn advies is: maak wat van de kans die je in Nederland gekregen hebt! Wij wíllen niet zoals de eerste generatie Turken in Nederland geld verdienen en dan gauw terug naar Turkije. Als ik naar Turkije ga, begin ik me na drie weken te vervelen en krijg ik heimwee naar Nederland. Ik voel me een Turkse Nederlander, niet een Nederlandse Turk. Dat gevoel wil ik uitdragen."

Positieve ontwikkeling

Studentendecaan Frank Peters van de Universiteit Utrecht vindt de opkomst van verenigingen als SUN en Cosmicus een positieve ontwikkeling. "Nu zijn ze nog met weinigen, maar ik denk dat het er steeds meer zullen worden. Hun inspanningen zijn te waarderen en te prijzen. Daarom doen wij - de universiteit - wat we kunnen om ze te stimuleren." Zo stelt de universitiet bijvoorbeeld vergaderruimte ter beschikking.

De gedachte is dat deze studentenverenigingen een goed middel zijn om een brug te slaan tussen de allochtone student en de universitaire gemeenschap. "Hun functie was in de jaren 90 het bieden van steun en geborgenheid binnen de eigen groep, omdat er toen nog weinig allochtone studenten waren. Op dit moment vervullen ze de behoefte aan een samenkomst van verschillende groepen", aldus Peters. Hoe deze verenigingen zich in de toekomst zullen ontwikkelen, weet hij niet. "Misschien worden ze opgeheven als ze niet meer nodig zijn, of misschien gaan ze concurreren met internationaal getinte verenigingen als de AEGEE. Daar heb ik nu geen kijk op."

Cosmicusvoorzitter Ibrahim is en elk geval vol goede hoop. Verenigingen als Cosmicus en SUN worden volgens hem steeds populairder. "Misschien zijn studenten die autochtone verenigingen intussen wel gewend. Dit is toch iets nieuws op de markt," aldus Ibrahim.

Zie voor een overzicht van allochtone studentenverenigingen www.platformlamp.nl/content/content_netwerk_verenigingen.html.

'Ik heb wat met de Romantiek'

Zesde editie Internationale Studenten Pianoconcours van start

Janny Ruardy, fotografie Maarten Hartman

Twee jaar geleden deed de eenentwintigjarige Theo Zijderveld ook mee aan het pianoconcours. Toen waren zijn kansen niet groot. Het verplichte stuk van de moderne Franse componist Godard lag hem niet zo. En hij had te weinig geoefend. Deze keer bereidt hij zich beter voor: de student theologie en communicatie- en informatiewetenschap is al voor de zomervakantie begonnen met oefenen. Dit jaar is een etude van Chopin verplicht. Die moet zo snel gespeeld worden, dat Theo na het oefenen even moet uithijgen en z'n vingers moet ontspannen om verder te kunnen spelen. Maar hij houdt van Chopin, ook al is het stuk erg moeilijk. Met moderne componisten heeft hij minder. "Het vereist een hoog niveau om hun werk mooi te kunnen spelen, en dat hoge niveau heb ik niet."

Verder gaat hij een sonate van de Italiaanse componist Cimarosa spelen en 'Lieder ohne Wörter' van Mendelssohn. En dat allemaal in tien minuten. In die korte tijd moet hij in de voorronde de jury overtuigen van zijn kunnen.

Theo Zijderveld heeft dezelfde Roemeense pianolerares in Capelle aan de IJssel als de zusjes Ruby en Romy de Groot, die twee jaar geleden meededen. Theo komt al tien jaar bij de inmiddels 75 jaar oude Rosemarie Mastéro over de vloer. Ook nu hij in Utrecht woont, reist hij elke zaterdag trouw naar haar toe. Hij speelt sinds zijn elfde. Zijn ouders vonden dat hij een instrument moest spelen en hij koos voor de piano. Aan z'n juf moest hij wennen. De onstuimige en opvliegende dame vond z'n spel vaak 'afschuwelijk'. Nog steeds overigens. Toch heeft Theo haar in z'n hart gesloten. "Ze houdt van muziek en probeert mij het gevoel bij te brengen, dat muziek maken meer is dan noten spelen."

Oefenen heeft hij nooit erg gevonden. De drie kinderen uit het gezin Zijderveld moesten elke dag tussen vijf en half zes oefenen. Theo op de piano, z'n broer op viool en z'n zus op haar dwarsfluit. Van een familiecombo is het nooit gekomen.

Nu het concours nadert, probeert Theo elke dag een uur te spelen. Daarvoor fietst hij naar Parnassos, want op z'n kamer staat geen piano. Dat vindt ie wel jammer, want hij speelt graag. Wanneer hij ergens een piano ziet staan, kruipt hij er meteen achter om "lekker te improviseren". Dat heeft hij geleerd op de jazzschool in Rotterdam. Helaas moest hij daarmee stoppen, omdat het te duur werd.

Twee studies, actief bij Ichthus, de christelijke studentenvereniging, pianospelen. Theo combineert het allemaal moeiteloos. "Ik ga niet uit en deel mijn tijd zo efficiënt mogelijk in."

Dat de Nederlandse deelnemers nooit in de prijzen vallen op het concours, verbaast Theo niet. "De Russen en Oost-Europeanen stampen en hebben veel meer discipline. Twee jaar geleden ontmoette ik een Russische student die vijf uur per dag studeerde. Mijn lerares vindt ook dat wij Nederlanders te weinig gedisciplineerd zijn. We vinden het al snel voldoende." Theo doet ook niet mee om te winnen. Hij gaat voor het internationale sfeertje.

Na de middelbare school heeft Theo even het conservatorium overwogen, maar z'n muzikale kwaliteiten zijn niet goed genoeg. Met z'n intellectuele niveau is niets mis. Hij combineert zonder problemen twee studies. "Ik studeer graag en met de twee studies ben ik de komende drie jaar wel zoet. Volgend jaar ga ik een jaar in Straatsburg studeren." Hij weet nog niet of hij predikant wil worden; ook de wetenschap trekt. Hij doet de studie uit overtuiging en wil wel graag de "blijde boodschap" uitdragen. De komende weken houdt hij zich echter alleen bezig met tentamens en pianospelen. Ook al is hij nu al beter voorbereid dan de vorige keer, er moet nog veel verbeterd worden. Theo heeft er wel zin in. Van podiumvrees heeft hij geen last. Zijn pianolerares vindt dat hij het verplichte Chopinstuk het mooiste speelt, dus daar moet ie mee gaan scoren. "Het hangt bij mij van het moment af. De eerste noot is al bepalend. Als ik die goed aansla, zit het met de rest ook wel goed."

Voor Gregal Vissers is het de eerste keer dat hij aan het pianoconcours deelneemt. De negentienjarige tweedejaars natuurkundestudent heeft nooit eerder aan een dergelijk evenement meegedaan. Wel heeft hij ervaring om voor een zaal met mensen te spelen. Op het Gregorius in Utrecht, zijn middelbare school, werden vaak muziekavonden georganiseerd.

Gregal speelt al vanaf zijn tiende jaar piano. Tot hij ging studeren had hij privé-les. Al die jaren van dezelfde leraar. Het was voor hem verfrissend toen hij vorig jaar les ging nemen bij Jeroen van Veen, pianodocent bij Parnassos. Om te studeren hoeft hij niet ver weg. Gregal woont nog bij z'n ouders in Rijnsweerd, op steenworp afstand van De Uithof. Hij heeft altijd klassiek gespeeld. Niet van blad, want Gregal is een "dyslectische notenlezer". Volgens hem is uit het hoofd spelen beter: de stukken moeten vaak zo snel worden gespeeld, dat dat al lezend niet lukt.

Voor het concours heeft Gregal naast de verplichte Chopin van de voorrondes, ook voor het vrije gedeelte voor Chopin gekozen, en wel de eerste ballade. Maar Rachmaninov of Debussy had ook gekund. Waarom hij Chopin nou zo mooi vindt, weet de negentienjarige student niet. "Ik heb wat met de Romantiek, denk ik."

Gregal denkt verder te komen dan de voorrondes. Hij heeft daarom ook het verplichte stuk voor de halve finale al ingestudeerd. Een heel moeilijk werk van Simeon ten Holt, een hedendaagse Nederlandse componist. Ook zijn pianoleraar geeft hem kansen. Dat zijn pianoleraar in de jury van het concours zit, vindt Gregal geen voordeel. "Misschien is hij juist wel strenger."

Het is al eerder voorgekomen dat pianoleraren van deelnemers in de jury zaten. Bij Parnassos, een van de organisatoren van het concours, is tot nu toe echter nog nooit een klacht binnengekomen.

Ook Gregal heeft na het gymnasium even een carrière als concertpianist overwogen, maar hij denkt toch dat pianospelen als hobby leuker is, dan wanneer je het voor je werk moet doen.

De natuurkunde en dan vooral de sterrenkunde trekken hem meer. Wat hij precies met sterrenkunde wil gaan doen, laat ie in het midden. Hij weet wel dat zijn toekomst in de wetenschap zal liggen. Voor het eerst in z'n leven moet hij echt leren. "De studie natuurkunde is een zware studie. Van de negentig studenten die vorig jaar begonnen, zijn er 45 afgehaakt, omdat het programma te zwaar is."

Ondanks de studielast en de voorbereidingen voor het pianoconcours heeft Gregal nog tijd over voor twee andere hobby's: stijldansen en karate. Vanaf de middelbareschooltijd doet hij aan ballroom- en latindansen samen met een groep vrienden. Nu iedereen gaat studeren begint het groepje uiteen te vallen. Hij weet daarom nog niet hoe lang hij nog zal blijven dansen. In de tijd die hem daarna nog rest zit hij in de sportschool. Zijn ouders vonden zijn opvoeding niet compleet als hij naast muziek niet ook een sport deed. Hij koos voor karate en dat doet hij nu al zo'n dertien jaar. Inmiddels heeft hij de zwarte band.

Voor het pianoconcours moet hij nog wel het nodige doen. De stukken kunnen beter, vooral het stuk van Ten Holt. Nerveus voor de voorrondes is hij niet. Als Gregal eenmaal speelt, vergeet hij de omgeving. Z'n ouders zitten in elk geval in het publiek. Of z'n jaargenoten komen, weet hij niet.

Zesde internationale pianoconcours

Het zesde Internationale Studenten Pianoconcours wordt eens in de twee jaar georganiseerd door de Universiteit Utrecht en de stichting Utrechts Universiteitsfonds. Tijdens de voorrondes op 18 en 19 oktober strijden 19 studenten uit Nederland, Rusland, Duitsland, Slovenië, België, Verenigde Staten en Zuid-Korea in Parnassos om een plaats in de halve finale op 20 oktober. Uiteindelijk gaan drie virtuozen door naar de finale op 22 oktober waar ze met het Utrechtsch Studenten Concert onder leiding van Bas Pollard in het muziekcentrum Vredenburg voor de titel 'Beste Pianist' strijden. De winnaar krijgt 2500 euro.

De jury van het concours bestaat uit de pianisten Rian de Waal, Irene Russo, Fred Oldenburg en Jeroen van Veen. Voor de finale in Vredenburg zijn er geen kaarten meer verkrijgbaar. Voor meer informatie surf naar www.pianocompetition.uu.nl.

Swingen in Utrecht

Storm

Mariaplaats 50

Qua swinggehalte beginnen we met een bescheiden variant: Storm. Storm behoort tot de categorie trendy. Daaruit volgt dat imago er belangrijker is dan het hebben van plezier. Een avondje Storm bestaat nadrukkelijk niet uit gezellig uit je bol gaan op de dansvloer maar wel uit zien en gezien worden: sexy kleding, gestyleerde sikjes, ingehouden danspasjes, lolly's likken en een opvallende hoeveelheid mooie mensen. Heren let op: bloezen zijn uit den boze! Raadpleeg voor wat wel done is de clips op de muziekzenders. Voor de dames geldt hetzelfde; zorg wel dat je strak in je vel zit. Dit danscafé heeft een hippe inrichting met een apart lounge-gedeelte en beeldschermen achter de bar.

Café Hofman

Janskerkhof 17a

In café Hofman is het altijd lachen geblazen, en zaterdagavond op de dansvloer is niets gek genoeg. Wie niet gezegend is met een fraai uiterlijk of soepele heupen, kan hier toch ongegeneerd een potje swingen op het podium. De muziek die dat allemaal mogelijk maakt, is van het type 'foute hits van de jaren 70 tot nu'. Hofman is een mooi oud café met kroonluchters, houten vloer en hoog plafond. Hier komen ogenschijnlijk vooral alleenstaande dertigers en ouderejaars rechten of economie. Dresscode voor de heren - je raadt het al - : pyamakleurige bloes, en voor de dames discrete truitjes, om de overtollige rolletjes te verbergen.

Dinsdagavond is tango-avond in café Hofman wat een radicale verandering van stijl betekent. je vindt hier dan hoogopgeleide, gematigd zweverige mensen van rond de vijftig, al zijn hier en daar ook jongeren gesignaleerd. Pas als je minstens zeven jaar danst, hoor je echt bij deze besloten club en ken je de duizend en één ongeschreven regeltjes. Op tango-avonden wordt nauwelijks gedronken, want dat gaat ten koste van de concentratie. Dansen doe je hier bijvoorbeeld met de ogen dicht wat een totale gevoelsmatige overgave aan de dans betekent.

Stairway to Heaven

Mariaplaats 11-12

In Henk Westbroeks Stairway to Heaven is het voor rockers en hardrockers goed toeven. Dit is in elk geval qua inrichting een hele geschikte tent: het is er ruim, de vloeren zijn van hout, er is een immense bar, een podium en een balkon. Eerste vereiste voor een bezoeker die niet wil opvallen is lang haar. Voeg daar nog wat zwarte kledij met opschrift en een paar puntige sieraden aan toe en klaar is Kees. Wat het dansen betreft: gooi je hoofd inclusief weelderige haardos omlaag en beweeg hem daarna met regelmatige tussenpozen op en neer totdat de kramp in je nek ondraaglijk wordt: resultaat verzekerd!

Rasa: Couscous Grooves en Basmati Breaks

Pauwstraat 13a

Een unieke topper in het Utrechtse uitgaansleven is het maandelijks terugkerende 'Couscous Grooves' in multicultureel centrum Rasa. Deze Midden-Oosters getinte avond bestaat uit live-concerten, een dansbare mengeling tussen Midden-Oosterse muziek en hedendaagse dj-grooves, knappe videomontages, Bollywood films, een lounge-ruimte, smakelijke tapas, kleden, kroonluchters en andere tierelantijnen, en dat alles voor slechts vijf euro. Het publiek dat hier komt, is moeilijk onder één noemer te vangen. Er is van alles wat, en dat is meestal een gezond teken. Ook qua dans is alles geoorloofd, hoewel je met wat Indiase buik- en nekmoves zeker extra indruk zult maken.

Winkel van Sinkel

Oudegracht 58

De Winkel van Sinkel is een uitschieter, vooral wat betreft de huisvesting en de torenhoge entreeprijzen (12,50 euro). Dit is een groot, hoog, monumentaal pand aan de Oudegracht, met immense zuilen aan binnen- en buitenkant, zwart-wit betegelde vloeren, een knusse tapaskelder, zithoek antieke stijl inclusief boekenkasten, een binnentuin en terras. Zaterdagavond, tijdens Club Risk, draaien Nederlands bekendste dj's; op zondag kun je er vaak terecht voor een lekker potje salsa, merengue of bachata. Deze sexy, hartstochtelijke Latijns-Amerikaanse dansen zijn geschikt voor uitbundige, elegant geklede dansfreaks met losse heupen, macho's en geboren verleidsters. Niet geschikt voor houten klazen met een minderwaardigheidscomplex op zoek naar een vaste relatie, al zijn die wel steevast van de partij.

Club Touché

Oude Gracht 151

Club Touché is één van de exclusieve niet-studentikoze r&b-gelegenheden die Utrecht rijk is. De ruimte op zich is een saai donker hok, maar het publiek is sexy en kleurrijk en wie van zwoele ritmes houdt, kan er ongeremd tekeer gaan op de dansvloer.

City Hall

Stadhuisbrug 3

City Hall is een indrukwekkend, doolhofachtig complex van aaneengesloten witgekalkte werfkelders onder - hoe kan het ook anders - het stadhuis. Hier kun je behalve voor r&b ook terecht voor andere populaire thema-avonden. Kledingvoorschrift City Hall: neem een voorbeeld aan hip-hop- en r&b sterren Jay-Z en Mary J.Blige. Gedragscode: net als in Storm geldt hier boven alles dat je moet letten op je image. Niet te gezellig doen, da's niet cool. Dames: kleed je zo sexy mogelijk en zet je gezicht op arrogant. Heren: als je een bekende tegenkomt, groet je hem met een ingewikkelde handbeweging. Daarna houd je je mond en kijk je verveeld in de rondte.

Blissdance in: De Leeuw @bod:Samuel van Houtenstraat 1

Altijd al gedroomd van rook- en schoenvrij dansen op muziek 'van alle tijden en oorden'? Pak dan nu je kans! In Utrecht bestaan maar liefst vier gelegenheden waar je je droom kan verwezenlijken. Voor diegenen die het verband tussen rookvrij en schoenvrij niet snappen; zo minimaliseer je het risico dat je met je blote kakken in een brandende peuk trapt - voor de eeltlozen onder ons een onplezierige ervaring. Blootvoets dansen kan je ook in Fun & co in: Sterrenzicht aan het Keerkringplein 40 en in Sous Swing aan de Oudegracht 209 a/d Werf.

The Jam

Oudegracht a/d Werf 97

Over The Jam valt niet bar veel te melden, behalve dat het onder studenten vooral op donderdagavond een populaire discotheek is. Kledingvoorschrift: houd het simpel, een spijkerbroek en bloes (heren) of spijkerbroek met topje (dames) volstaat. De muziek is standaard en de ruimte doet denken aan een schuur. Zorg dat je er niet te ladderzat vandaan loopt, want de uitgang ligt gevaarlijk dicht bij het donkere koude water van de gracht.

Tivoli

Oudegracht 245

Het alom bekende Tivoli is eigenlijk meer een poppodium dan een danstent, hoewel je er ook prima kunt swingen. Het is een grote, donkere ruimte met discoballen en een balkon rond de dansvloer. De gemiddelde leeftijd van het publiek is in het weekend laag door het groot aantal middelbare scholieren. De gangbare stijl is dan alto, met veel versleten spijkerbroeken, Converse Allstars, trucker petjes, lowlands armbandjes, en rockband T-shirts. Op donderdagavond ligt de gemiddelde leeftijd hoger; Tivoli wordt dan bevolkt door studenten. Op avonden zonder live-optredens wordt er gedanst op onder meer alternatieve rock, dance en soul.

Tivoli de Helling

Helling 7

Tivoli de Helling, een apart gebouw buiten het centrum waar vooral dance gedraaid wordt, is voor de wat hippere oudjes onder de jongeren. Je danst in dit Tivoli in het algemeen voor je eigen 'ikje' niet omdat je wil laten zien hoe sexy je bent.

Ekko

Bemuurde Weerd WZ 3

Ook in Ekko wordt op verschillende avonden verschillend gedraaid, en ook hier zijn live optredens. Je kunt het zien als een intiemere en meer alternatieve variant van Tivoli. De sfeer is er onelegant en relaxed, dus je kunt losgaan op de dansvloer zonder bang te zijn dat je iets verkeerd doet. Als je niet enigzins alternatief gekleed gaat, dreig je op sommige avonden wel uit de toon te vallen. Ekko is gevestigd in een knus pand aan de gracht; podium annex danszaal en bar zijn van elkaar gescheiden. De maandelijke lesbo- en homo-avond oftewel het PANfeest is een populaire happening.

De Woolloomooloo

Janskerkhof 97

De Woo - voluit de Woolloomooloo - is de disco van het mannencorps en dus voor de bierzuipende kakkers onder de studenten. Van binnen is de Woo nogal basic, maar aan de rand van de dansvloer bevindt zich de beroemde 'apenrots,' oftewel een verzameling blokken waarop je kunt zitten. De Corpsmythe wil dat wie zich tegen de apenrots vlijt, opgepikt wil worden voor een stevig potje sex - altijd leuk natuurlijk als een nietsvermoedende nieuweling een blok uitzoekt om in alle onschuld op uit te rusten. Dresscode: op z'n Corps'; casual, onelegant en tijdloos. De regel der regels is dat je draagt wat iedereen draagt, al werkt dat objectief gezien niet echt in je voordeel. Voordelig is wel dat je outfit jarenlang mee kan; in kakkerland bestaat immers geen mode. Polo's, overhemden en spijkerbroeken doen het al decennialang goed. Muziek: top 40 en foute meezingers van Marco Borsato. Als student en niet-USC-lid kun je ook een Woo-pas kopen; daarmee ben je verzekerd van drie jaar lang vrije toegang. Wil je zo'n pas, vergeet dan niet een legitimatiebewijs en collegekaart mee te nemen.

Algemene letteren als voorloper van de bama

Vader Thijs Pollman neemt afscheid van universiteit

Xander Bronkhorst, fotografie Maarten van den Haak

"Bewonderenswaardig standvastig", zo kenschetst prof.dr. Wolfgang Herrlitz collega Thijs Pollmann die morgen zijn afscheidscollege houdt. Herrlitz zag van nabij hoe Pollmann als coördinator heeft moeten vechten tegen het verzet en de vooroordelen omtrent de opleiding algemene letteren, in 2000 omgedoopt tot taal- en cultuurstudies. "Sommige mensen hadden hele denigrerende opvattingen. Over algemene letteren, maar ook over Thijs zelf."

Algemene letteren deed in 1984 zijn intrede toen alle letterenfaculteiten in het land door de grote bezuinigingsoperaties schudden op hun grondvesten. De nieuwe opleiding had een onderwijsconcept dat uitging van grotere keuzevrijheid voor studenten. Ministerie en college van bestuur zagen hierin nieuwe perspectieven voor de noodlijdende letteren. Pollmann was de trekker van het initiatief.

Op dat moment verkeerde iedere wetenschapper met zijn eigen beperkte vakgebied nog in 'splendid isolation'. Studenten werden bij de poort aan de hand genomen en geleid naar één van de meer dan honderd afstudeerrichtingen. Gedreven door zijn grote zorg over de arbeidsmarkt voor letterenstudenten wilde Thijs Pollmann die situatie doorbreken: "De letteren hadden zich buiten de maatschappelijke werkelijkheid geplaatst, werkgevers en veel studenten keerden zich af van de grote faculteiten die slechts opleidden tot leraar of onderzoeker."

Dat hij bij de invoering van algemene letteren verzet zou ontmoeten, lag volgens hem voor de hand. "Algemene letteren werd gezien als doekje voor het bloeden. Terwijl overal zaken werden afgebroken moest worden meegewerkt aan iets wat velen toch als holle nieuwlichterij zagen." Toch erkent Pollmann dat de kritiek soms moeilijk te verdragen was. "Het doet vooral pijn wanneer je valse motieven worden aangewreven, wanneer gezegd wordt dat je de klassieke faculteit kapot wilt maken."

Met algemene letteren plaatste Pollmann een zogenoemd convergent onderwijsmodel naast het heersende divergente model. Studenten moesten zich vanaf het begin breed kunnen oriënteren om vervolgens zelf een gedegen keuze te maken voor een afstudeerrichting. Voorwaarde voor het welslagen van algemene letteren was dat de onderwijsorganisatie van de letterenfaculteit flink op de schop ging. Het onderwijsprogramma werd ingericht in korte modules. Er moest immers wel iets te kiezen zijn. Het leidde tot de affichering van algemene letteren als "cafetaria-model", waarbij her en der wat "gesnackt" werd. Pollmann: "Een idioot vooroordeel. Studenten zijn zeer goed in staat weloverwogen keuzes te maken. Die kiezen niet voor de gemakkelijkste weg."

Volgens de kersverse hoogleraar taal- en cultuurstudies Berteke Waaldijk is die scepsis over de brede opleiding vrijwel verdwenen. "Vooral omdat het zo goed is gegaan. We trekken veel studenten. Bovendien blijken die in hun studieresultaten niet onder te doen voor andere letterenstudenten. Ze nemen, door de multidisciplinaire aanpak, vaak zelfs wat extra's mee." Dat de opleiding in tegenstelling tot andere initiatieven uit die tijd, het heeft overleefd is volgens haar niet in de laatste plaats te danken aan Pollmann. "Een kalme man, maar ten diepste bevlogen. Hij was ervan overtuigd dat je studenten de regie kunt geven over de eigen studie. Ik zie dat als de belangrijkste erfenis van Thijs."

De paradox wil dat algemene letteren en de herschikking van het onderwijs uiteindelijk zelfs als redding van de klassieke vakken moet worden gezien, zo stelt Wolfgang Herrlitz. Algemene letteren was inderdaad een studententrekker, gemiddeld een kwart van de totale lettereninstroom kiest voor die opleiding. En dat zijn allemaal studenten die aanschuiven bij de oude disciplines, waardoor deze zich kunnen handhaven. "De grote verdienste van algemene letteren is dat het zich nooit, zoals elders wel is gebeurd, als een concurrent voor de bestaande opleidingen heeft opgeworpen, integendeel."

Maar Herrlitz roemt vooral de samenballing van onderzoeksgebieden in specialisaties. "Daarmee werd alle letterenstudenten uitzicht geboden op een samenhangend afstudeertraject. Veel van de specialisaties waren interdisciplinair. Met specialisaties die zich richten op vertalen, educatie of management werd veel beter de link gelegd met het beroepenveld. Dat was nieuw. In de huidige masters wordt daarop voortgeborduurd."

Voor Waaldijk staat vast dat de brede letterenopleiding heeft meegeholpen de weg te banen voor het Utrechtse 'vraaggestuurde' bama-stelsel. "Het is in elk geval geen toeval dat zo'n didactische vernieuwing hier in Utrecht kan slagen. taal- en cultuurstudie's, het University College en de nieuwe liberal arts-opleiding, ze laten zien dat het kan werken."

Ook Thijs Pollmann weet dat hij in twintig jaar veel terrein heeft gewonnen. "Ik zie het als grote winst dat nu buiten discussie staat dat veel studenten het prettig vinden de vrije hand te hebben in hun opleiding en dat een universiteit aan die wens tegemoet kan komen." Hij herkent in de bama zeker aspecten van algemene letteren, vooral ook in de organisatie van het onderwijs. Toch zet hij zijn kanttekeningen. "Het algemene uitgangspunt is dan misschien wel dat studenten de mogelijkheid krijgen hun studie naar eigen inzicht in te delen. Maar ik zie dat bij veel opleidingen de vrijheid pas aan het einde van de studie zit. Er zijn nog steeds veel onderzoekers die de studenten graag willen vormen naar hun beeld en gelijkenis."

Thijs Pollman, die met emeritaat gaat, geeft vrijdag 15 oktober, een afscheidscollege in de Aula van het Academiegebouw. Aanvang 16.15 uur.