Achtergrond

Kies het UITlied 2004

Stem voor het te laat is

De Introductie Commissie Utrecht is op zoek naar een nieuw UITlied voor de komende Utrechtse Introductie Tijd. Vandaar dat de ICU een wedstrijd heeft uitgeschreven. Van alle inzendingen zijn er nu vijf overgebleven, die voldeden aan de criteria en jij als lezer mag de drie finalisten uitkiezen via de website van het UBlad . Hier vind je een paspoort van de bandjes, hun songteksten en je kan er de liedjes beluisteren. Elk nummer is voorzien van een juryoordeel gegeven door drie onafhankelijke muziekkenners. De ICU beslist uiteindelijk welke van de drie finale-songs het UITlied 2004 wordt. Stem mee op www.ublad.uu.nl/uit/! Doe het voor aanstaande maandag 28 juni 2004, 12 uur!

De vijf kanshebbers met een fragment van hun songtekst. Het thema is voor alle nummers UIT = IN

1---Löss. Maakt vrij stevige, enigszins commerciële Nederlandse pop-rock. Jurycommentaar: 'Strakke drummer, goede zanger' maar ook 'Hier onthoud je niks van'

Een nieuw begin is hier,

Zo halverwege nul vier.

Een andere tijd breekt aan,

't Is tijd om op te staan.

Maak je nieuwe vrienden,

Of neem de oude weg

Zonder meer de mijne,

Zoek iemand die zegt,

Een nieuw begin...

2---Last Minute. Maakt retrorock. Jurycommentaar: 'Alles wat pop goed maakt, zit hier in' maar ook 'wollig en te abstract'.

Kijk mij hier staan

Ik bepaal voortaan

Welke weg ik in wil slaan

Met een verhaal dat sluit

Begin ik nu de UIT

Geef mij nu een nieuwe strijd

Geef mij nu studententijd

Mijn oude leven zal niet meer hetzelfde zijn

3---De Natte Windenband. Maakt een kakofonie van populaire geluiden. Jurycommentaar: 'Dit swingt meteen en heeft een prima refrein' maar ook ' volgens mij kunnen 50-plussers dit ontzettend goed waarderen'.

UIT, UIT = IN

Met je armen wijd open naar een nieuw begin!

UIT, UIT = IN

Met je armen wijd open naar een nieuw begin!

De domstad is een kunstwerk

Waar jij een kleur aan geeft

Stap in deze wereld

Waarin jij je droom beleeft

Je hebt je doel voor ogen

Gooi nu alles in de strijd

Druk je eigen stempel

Op jouw studententijd!

4---Stereoid. Maakt dynamische rock met een experimenteel randje. Jurycommentaar: 'Is het meest 2004' maar ook 'als ik dit hoor krijg ik niet het gevoel dat ik een goeie zomer tegemoet ga'.

2004 we staan nu hier

en ik zie je staan

je wilt zo graag gaan.

En je roept het uit,

je schreeuwt het uit

Laat me gaan

het oude uit

leid mij in

een nieuw begin,

want Uit = iN!

5---Pushkin. Feestband. De jury zegt: 'Als ze dit live zo kunnen brengen, zie ik dit helemaal gebeuren', maar ook 'de teksten zijn niet origineel'.

Twintigduizend vragen

Rijzen op vanuit het niets

Hoe kom ik aan een kamer?

Hoeveel sloten op mijn fiets?

Genoeg van studieboeken

En je wilt er even uit

Hoef je niet ver te zoeken

Want in de verte klinkt het luid

Utrecht Utrecht Utrecht

Naar Lowlands 2004

De andere foto's op deze pagina worden beloond met een Lowlands-2004 cd - (van het komende festival dus!)

1- 'We hebben nooit zo'n haast om weg te komen' schrijft Petra Bakker die hier haar vriend in slaapzak op the day after heeft gefotografeerd. Festival:???

2-Zoveel moois gehoord dat Pauline Janse (gitaar?) zelf ook wat moois probeert te componeren. Festival:

3- De echte superman, met cape en met het teken uitgeschoren in het borsthaar! De foto is van Alwein Kranenburg, festival:???

4- Na een overweldigende hoosbui besloot Diewertje van Dam (helemaal links) op de camping droge kleren aan te trekken. Ze miste daardoor twee acts, 'maar gelukkig was ik net op tijd terug voor de volgende hoosbui'. Festival: Pinkpop 2003

5- Vier dagen regen. Gelukkig waren er poncho's en gave zonnebrillen. Ingezonden door Chris Roorda. Festival: Dour.

6-Erik Swillens als Statue of Rock. Festival: Rock am Ring 2004??

7- Wie 100 meter bloot naar een kledingshop rende kreeg een gratis outfit. Ingezonden door Eva Bol die zelf niet op de foto staat. Festival: Lowlands .....

8- Vreugdevuren van tenten, stoeltjes en troep die vrij op de camping slingerden. Gevaarlijke toestand, zegt Laura Karreman (rechts) maar wel kicken voor een pyromaan als zij. Festival:Roskilde in Denemarken.

9- Mister G in zijn luie stoel die slechts voor twee acts zijn stoel van de camping naar een podium verplaatste. Gemaakt door Linda ten Have. Festival: Lowlands 2001.

10- Slechts 15 minuten regen waren er nodig voor een wildwaterbaan, schrijft Martijn Stas die voor de rest van de dag mooi weer had. Festival: Pinkpop 2003.

Ned vs. Duitsland

Maarten van den Haak

Na twee jaar geleden het WK gemist te hebben, doen wij gelukkig weer mee op een eindtoernooi. Wie had zich nog een zomer kunnen voorstellen waar de koffers met oranje kloffie op zolder moesten blijven staan? Wij niet, en gelukkig hoefde dat ook niet.

"Place your bets please", de bookmaker maakt zijn laatste ronde. Zo'n vijftien oranje fans zitten in een halve cirkel en aanschouwen het voetbalaltaar. De Hollandse heren zijn bezig met hun warming-up. "Is het Nederland - Duitsland, of Duitsland - Nederland", vraagt één van de toeschouwers. "Nederland - Duitsland", antwoordt de bookie. "Ok, nou dan ga ik voor 0-2". "Dat meen je niet, vuile NSB'er. Ben jij voor die moffen?". "Hé, rustig aan. Laat die oorlog erbuiten. Het gaat me om het geld."

In de voorbeschouwing spreekt taalvirtuoos Cruijff net zo moeiteloos Duits als Nederlands. Iedereen staat versteld. "Die man kan werkelijk alles. Zelfs in het Duits klinkt alles wat hij zegt als een onbetwiste waarheid".

Pfffffff. Het fluit signaal klinkt en Duitsland trapt af. Het grote moment is eindelijk daar. Weken hebben we hier naar toegeleefd en eindelijk mogen we los. "Deutschland, Deutschland, alles ist vorbei, alles ist vorbei", de leus gaat rond alsof hij nooit is weggeweest. Het Nederlands elftal begint ijverig maar toch lijkt al snel de sleur er in te zitten.

In de 30ste minuut valt het verlossende 'kaas' doelpunt. Nederland staat achter. "Echt jongen, wat een prutsers. Die gasten kunnen ook helemaal niets ook", doet een supporter zijn beklag. Pessimisme trekt als een donkere wolk over het balkon. "Dickie moet er hierna écht uit hoor. En waarom staat Makaay er niet in?" Vijftien bondscoaches kijken elkaar aan, fronzen hun wenkbrauwen, maar geen van hen weet het antwoord. Desalniettemin dicht ieder zichzelf meer voetbalkennis toe dan 'onze' Dick. Wat heeft die man een prachtbaan.

Gelukkig duurt het niet zo lang voordat het rustsignaal de criticaster even ontlast. Een strooptocht langs de ijskast zorgt ervoor dat de bevoorrading voor de tweede helft optimaal is.

Pfffffff. De leeuw is weer los. "Zou Dickie Spaanse pepers hebben uitgedeeld in de rust", vraagt iemand zich af. "Hoezo dan?" "Stop die waar het zonlicht niet schijnt en je gaat een stuk harder." Hier zou Advocaat toch wel wat van op kunnen steken, want aan het gesjok van onze elf te zien, heeft Dick de pepers thuis gelaten.

Maar dan toch de verlossing, Van Nistelrooy maakt gelijk. De resterende minuten zit iedereen op het puntje van zijn stoel. Alleen de overwinning telt nog. Echter verdekt tussen het oranje publiek, zie je iemand zijn hersens kraken. Wanneer na het fluitsignaal een vreugdedans ontstaat, wordt duidelijk waarom.

"Hoe kan je nou zo blij zijn sukkel?" vraagt zijn buurman zich af. "0-1 bij rust en 1-1 als einduitslag. Dat had verder niemand. Kom maar op met die pot, dat is dan weer negentig euro."

Eerste lustrum voor Academisch Biomedisch Centrum

ABC op weg naar mens en dier

Van molecuul en gen tot mens en dier. Onder dat motto kozen de faculteiten Biologie, Diergeneeskunde, Farmaceutische Wetenschappen, Geneeskunde en Scheikunde in 1999 voor samenwerking in het Academisch Biomedisch Centrum.

Gestimuleerd door rector-magnificus Gispen besloten de vijf decanen om hun onderwijs en onderzoek beter op elkaar af te stemmen. Om het Utrechtse profiel beter uit de verf te laten komen, werd gekozen voor concentratie van het onderzoek op vijf thema's en vier expertisegebieden*. Jaarlijks stort elke faculteit vijf procent van zijn onderzoekbudget in een ABC-pot voor gezamenlijke projecten, een bedrag dat tot en met 2009 door het college van bestuur wordt verdubbeld.

Hoewel algemeen wordt erkend dat het ABC het nodige los heeft gemaakt in biomedisch Utrecht, is er ook kritiek. Lof krijgen de gezamenlijke faciliteiten die voor ABC-onderzoekers beschikbaar zijn gekomen; kritiek is er op het trage tempo waarin dat is gebeurd. Positief is men over het bio-medisch gezicht dat Utrecht nu heeft gekregen en de successen die dat heeft opgeleverd bij het binnenhalen grote subsidies; negatief is men over het feit dat de samenwerking zich tot nu toe grotendeels beperkt tot het fundamentele onderzoek.

Albert Cornelissen, decaan van Diergeneeskunde en trekker van het ABC, herkent de kritiek, maar stelt met nadruk dat er al heel wat is bereikt. "Allereerst is er de afgelopen jaren een prima bacheloropleiding biomedische wetenschappen ontwikkeld met daarnaast een keur aan masterprogramma's, die goed aansluiten bij onze thema's en expertisegebieden.

"Dan zijn er inmiddels negen ABC-gesteunde gezamenlijke onderzoeksfaciliteiten van hoog niveau waarvan elke ABC-onderzoeker gebruik kan maken. Het heeft inderdaad even geduurd voor het zover was, maar inmiddels zijn de meeste aanloopproblemen overwonnen.

Heel positief vind ik zelf dat onderzoekers uit verschillende hoeken elkaar beginnen te vinden. Zo hebben Ineke Braakman van Scheikunde en Willem van Eden van Diergeneeskunde een gezamenlijk project gefinancierd gekregen, nadat ze elkaar in ABC-verband hadden ontmoet. Want hoe gek het ook klinkt voor zo'n kleine campus als de Utrechtse, tot dat moment wisten ze niet van elkaars bestaan."

En de negatieve kant van de balans?

"Aan die kant kan ik maar weinig bedenken. Eigenlijk alleen dat de ABC-seminars niet zijn aangeslagen. De opkomst was zo laag dat we er snel mee gestopt zijn. Bij een middag met veni-, vidi- en vici-winnaars kwam zelfs helemaal niemand opdagen. Men komt kennelijk alleen, als men er concreet nut van verwacht. Dat blijkt wel uit de grote opkomst bij de rondleidingen langs onze faciliteiten."

Het ABC lijkt vooral een facilitair bedrijf te zijn geworden. Dat was toch niet de bedoeling?

"Ik wil voorop stellen dat ik het aanbieden van onderzoeksfaciliteiten en databases een uiterst belangrijke ABC-activiteit vind. Hiermee versterken wij niet alleen de betreffende groepen, maar door nieuwe samenwerkingen die met deze groepen tot stand komen, ook de kwaliteit van het ABC-onderzoeksprofiel. Maar er is meer. Neem alleen al de zichtbaarheid die Utrecht dankzij het ABC heeft gekregen als universiteit met een sterke biomedische oriëntatie. Eén van de grootste successen van de laatste jaren is dat het Nationaal Proteomics Centre vorig jaar aan Utrecht is toegewezen. Dat was zonder ABC nooit gelukt.

"Misschien hadden sommigen wat meer afstemming van beleid verwacht. Iedereen kent het verhaal van de vakgroepen biochemie en celbiologie in de vijf faculteiten en dat er nu echt wat aan de overlap zou worden gedaan. Dat is inderdaad niet gebeurd, maar dat komt vooral omdat wij dat als ABC-decanen uit onderwijskundig oogpunt toch niet zo'n goed idee vonden.

"Maar dat wil niet zeggen dat er geen gezamenlijk beleid wordt ontwikkeld. Neem Biologie dat fors moet bezuinigen. Bij de keuzes die de faculteit moet maken wordt terdege met het ABC-profiel rekening gehouden en het bezuinigingsplan is aan de ABC-decanen voorgelegd. Ook over het hooglerarenbeleid wordt intensief overlegd en van een nieuwe hoogleraar wordt in meerdere faculteiten al nadrukkelijk geëist dat zijn onderzoek aansluit bij de ABC-thema's of daar binnen afzienbare tijd naartoe opschuift. Tot nu toe overheerste in onze samenwerking nog vaak de vrijblijvendheid. Onder invloed van het ABC begint die snel te verdwijnen."

Klopt het dat de leus van molecuul tot mens en dier tot nu toe niet echt wordt waargemaakt?

"Dat is ten dele waar. Binnen een aantal patiëntgerichte divisies in het Universitair Medisch Centrum en ook binnen sommige hoofdafdelingen van Diergeneeskunde leeft het ABC-gevoel nog niet zo. Men herkent de meerwaarde nog niet, en misschien was die leus van ons ook wel erg ambitieus. Toch denk ik dat ook in de kliniek de interesse zal groeien, zeker als men ziet welke voordelen samenwerking in ABC-verband biedt.

"Waar de leus al wel volledig wordt waargemaakt is op het gebied waar grote groepen patiënten beschikbaar zijn. Daar hebben het Julius Centrum (epidemiologie), het IRAS (risicoanalyse en toxicologie), Landbouwhuisdieren en Farmaco-epidemiologie elkaar gevonden. Dit samenwerkingsverband vormt één van de sterke troeven van het ABC."

Maakt de komst van de bèta-federatie de zaken niet problematisch? Ook daar wil men toe naar een gezamenlijk hooglerarenbeleid.

"Het zou hier en daar inderdaad kunnen gaan klemmen. Ik heb er dan ook nooit een geheim van gemaakt dat ik liever had gezien dat de bestuurlijke vernieuwing bij ons langs de ABC-lijn was verlopen. Maar dat was voor Scheikunde en Biologie onbespreekbaar. Tot nu toe heb ik overigens geen reden om problemen te verwachten. Ook de voorzitter van de bètafederatie erkent het belang van een sterk ABC in De Uithof en ik verwacht dan ook een vruchtbare samenwerking. Over zaken als het hooglerarenbeleid worden we het echt wel eens."

*In het ABC wordt samengewerkt op de thema's:

Genen (genomics)

Eiwitten (proteomics)

Stofwisseling (metabolomics)

Bioinformatica

Beeldverwerking

De expertisegebieden zijn:

Infectie en immuniteit

Groei en differentiatie (o.a. kanker)

Hersenen en zenuwen

Hart en bloedvaten

Samenwerking en het delen van faciliteiten is een van de doelstellingen van het ABC-cluster. Zo profiteren ABC-medewerkers van de vinding van hun collega medisch bioloog Frank Holstege. Hij ontwikkelende DNA-chips, een voor alle levenswetenschappen interessante en nieuwe techniek. @auteur:Margot van de Kamp

“Vorig jaar meldden de presidenten Bush en Poetin triomfantelijk dat de ontrafeling van het menselijk genoom af was: een mijlpaal in de biologie. Maar in feite kennen we nu alleen nog maar de volgorde van de basen, die aan elkaar geregen het DNA in onze cellen vormen. Nog niet bekend is waar alle genen zitten, wat ze doen, wanneer en in welke mate ze actief zijn en welke betrokkenheid ze bij ziekten kunnen hebben. Kanker is een typisch voorbeeld van een ziekte die ontstaat door deregulatie van het aan- of uitschakelen van genen. We zijn er dus nog lang niet!”

Frank Holstege (37), hoofd van het Genomics Centrum, vindt dat de twee wereldleiders net iets te enthousiast uit de hoek kwamen. Er moet nog veel gebeuren in de wereld van genomics, de tak van wetenschap die het erfelijk materiaal bestudeert. En met zijn Utrechtse onderzoek hoopt hij zijn steentje te kunnen bijdragen. De doelstelling op lange termijn is om een ‘genoom-controlekaart’ te maken, een overzicht van het hele regulatiecircuit van de genen. Welk genen zijn er precies, wanneer zijn ze wel en niet actief en waarbij zijn ze betrokken?

De eerste technieken om te meten of bepaalde genen actief zijn, werden in de jaren zeventig ontwikkeld, maar een probleem was dat daarmee maar één gen tegelijk kon worden bekeken. Nogal arbeidsintensief wanneer je alle genen wilt scannen, bijvoorbeeld om te zien of ze actief zijn bij bepaalde ziekten. In de jaren negentig werd daarom intensief gezocht naar methoden om meerdere genen tegelijkertijd te testen. In 1997 leidde dat onderzoek tot een doorbraak, toen Holstege bij het MIT in de Verenigde Staten, waar hij op dat moment werkte, de DNA-microarray-techniek mede ontwikkelde. Met die nieuwe aanpak kan de activiteit van tienduizenden genen in één test worden gemeten.

Terug in Nederland werkte Holstege aan de verfijning van de techniek en inmiddels zwaait hij de scepter over het Utrechtse genomicslab, dat bestaat uit een wetenschappelijke onderzoeksgroep, een groep bioinformatici en een groep die de microarray faciliteit runt en gastgebruikers van het lab ontvangt.

De techniek van DNA microarray is in principe geschikt voor elk onderzoeksveld waar met levend materiaal gewerkt wordt. Microarrays geven een soort ‘vingerafdruk’ van de genactiviteit van een bepaalde cel op een bepaald moment. Welke genen zijn wel of juist niet ‘aan’ (actief) in bepaalde cellen of celtypes? Hierdoor krijg je een snelle indicatie waar bepaalde genen bij betrokken zijn, en kun je de functie van genen achterhalen. Ook kan snel bekeken worden wat het effect van bijvoorbeeld UV-straling of andere invloeden is op genactiviteit in cellen. Met de DNA-microarray kun je verschillen meten tussen verschillende typen cellen, maar ook tussen gezonde en zieke cellen of jonge en oude cellen, waardoor meer inzicht verkregen wordt over de functie en werking van genen. De patronen waarmee genen ‘aan-’ of juist ‘uitgeschakeld’ worden, kun je met deze techniek ontrafelen. Omdat je met deze techniek zo veel tegelijk kan meten, krijg je ook enorme hoeveelheden gegevens uit één experiment. Om al die data te verwerken en te interpreteren is de bioinformatica onontbeerlijk. Holstege’s afdeling bestaat dan ook voor een derde uit bioinformatici.

De techniek is nog steeds volop in ontwikkeling, en hoewel er nog driftig gewerkt wordt om kinderziekten op te lossen, is de toekomst veelbelovend. In de eerste plaats zullen de microarrays veel worden gebruikt voor fundamenteel biologisch onderzoek, maar ook praktische toepassingen in de geneeskunde liggen in het verschiet. Op termijn kan deze techniek bijdragen aan de geneesmiddelenontwikkeling op basis van de cellulaire activiteit. Een andere ‘gouden belofte’ van de DNA-chip ligt op het gebied van diagnostiek: van sommige kankertherapieën is bekend dat 50 procent van de patienten er baat bij heeft, terwijl de andere 50 procent ziek blijft. Omdat deze therapieën belastend zijn voor de patiënt, zou je graag van te voren willen weten of het zinvol is om de therapie te doen of niet. Met DNA-microarrays is het in de toekomst wellicht mogelijk om snel celmateriaal van patiënten te screenen, en te voorspellen of een bepaalde therapie zinvol is.

Experimenten

Hoe werkt het in de praktijk wanneer een ‘klant’ bij het microarray-lab aanklopt? Holstege: “Het werkt hier niet zo dat men een partijtje genetisch materiaal inlevert voor analyse en vervolgens de data netjes uitgewerkt op CD-rom aangeleverd krijgt. We gaan uit van een wetenschappelijke samenwerking waarbij we zoveel mogelijk groepen willen helpen. Vooral door collega’s de techniek te leren en ze het zelf te laten doen.” Gebruikers willen bijvoorbeeld microarrays doen met materiaal van een muis, rat of hond. Ze worden geholpen een goede proefopzet te maken en krijgen een training om de experimenten zelf in het genomicslab uit te kunnen voeren, inclusief aandacht voor de theorie en data-analyse achteraf. Daarna krijgen ze toegang tot het lab en de bijbehorende apparatuur. In de afgelopen anderhalf jaar hebben 29 groepen op de één of andere manier gebruik gemaakt van de apparatuur. Dat waren voornamelijk ABC-onderzoekers, maar onder de klanten bevonden zich ook het Weissman Instituut uit Israël, de Universiteit van Californië en het dichter bij huis gevestigde TNO-voeding in Zeist. Doordat onderzoekers zelf hun experimenten uitvoeren, blijft het ook betaalbaar. De financiën zijn volgens Holstege overigens niet de leidraad: het succes van zijn lab leest hij vooral af aan het aantal succesvolle samenwerkingen die tot wetenschappelijke publicaties leiden.

Een gedeelde faciliteit biedt veel voordelen. Natuurlijk het voor de hand liggende economische voordeel. Maar de wetenschappelijke spin off is zeker zo groot. Holstege: “Ik word nu betrokken bij allerlei projecten waar ik anders misschien niet eens van gehoord zou hebben.” Holstege bespreekt met gebruikers van het lab eerst de wetenschappelijke doelstelling van hun experiment. De opzet van het experiment is uiteraard belangrijk voor de data die je verkrijgt en moet analyseren: bij een verkeerde opzet krijg je geen antwoord op je vraagstelling en is het werk van maanden voor niets geweest. Holstege: “Al die onderzoekers met hun vreemde vraagstellingen prikkelen en brengen me op ideeën. De multidisciplinaire omgeving stimuleert mijn eigen onderzoek en dat van anderen. Wat ik leer uit een tumorpathologische studie kan ik soms bijvoorbeeld weer naadloos toepassen bij een astma-project van farmacie.”

Drukdrukdruk? “De techniek is nog steeds in ontwikkeling. Er is meer tijd nodig om dingen uit te zoeken, de techniek beter te maken en verder te ontwikkelen, en daar kom ik helaas soms onvoldoende aan toe. Ik moet in feite drie ballen in de lucht houden: de faciliteitsgroep, de onderzoeksgroep en de bio-informatica groep. Ze horen bij elkaar, het een kan niet zonder het ander”, zegt Holstege. “Maar het betekent wel dat ik niet al mijn tijd aan mijn eigen onderzoek kan besteden. Ik ben nu bijna vijf jaar bezig om het genomicslab van de grond te krijgen, en best een beetje trots op wat we bereikt hebben. We waren de tweede groep in de wereld die microarrays kon doen, en horen daarmee dus tot de voorhoede.” Er komen nu snel meer DNA-microarray-labs in Nederland – op dit moment naar schatting meer dan tien - en het wordt een veel toegepaste techniek in de levenswetenschappen. “Dat geeft weer nieuwe uitdagingen: er moeten bijvoorbeeld standaards komen, zeker als de techniek op grote schaal gebruikt gaat worden voor diagnostiek in het patiëntenonderzoek. Naast mijn onderzoek hier ben ik ook bij die discussies betrokken.”

KADER

Microarray

DNA, de basis van alle leven, bevat genen die alle processen in cellen sturen. De genen kunnen wel of niet actief (‘aangeschakeld’) zijn. Wanneer ze actief zijn, wordt er een soort ‘afschrift’ van het DNA gemaakt, dat messenger-RNA (mRNA) heet. Dit mRNA zorgt er via de vorming van eiwitten voor dat er processen in de cel op gang komen. Elk gen levert een specifiek en uniek mRNA, waarvan de aanwezigheid met een microarray kan worden gemeten.

De microarray is een kwalitatieve techniek: je meet niet per se hoe groot de activiteit van een bepaald gen in een bepaalde cel is, maar je kan verschillen in genactiviteit tussen bepaalde celtypes meten, of veranderingen meten na behandeling met bijvoorbeeld UV-straling of hormonen. Dit geeft een beeld van de functie van de verschillende genen. Door bijvoorbeeld de genactiviteit van cellen waar wel of juist geen koper aan toe is gevoegd kan weer worden afgeleid welke genen bij de koperhuishouding betrokken zijn.

De populaire naam voor de techniek is ‘DNA-chip’, maar officieel heet het DNA-micro-array. De term ‘chip’ ontstond omdat de metingen gebeuren op een glasplaatje met daarop 48 ‘chips’: kleine vierkantjes die sprekend op een chip lijken zoals we die kennen van creditcards en computers. Elke chip bestaat weer uit 400 stipjes; elk stipje is een essay waarmee de activiteit van een gen gemeten kan worden.

Een fabriekje van menselijke antistoffen

Antistoffen zijn moleculen die door het menselijk afweersysteem worden gemaakt om vreemde indringers zoals virussen en bacteriën te lijf te gaan. De bekendste medische interventie die in belangrijke mate is gebaseerd op inductie van antistoffen is vaccinatie. Door mensen te injecteren met een verzwakte vorm van een ziekteverwekker wordt het afweersysteem geactiveerd om antistoffen tegen die indringer aan te maken. Als de ziekte ooit echt zou toeslaan, heeft het lichaam de benodigde antistoffen paraat.

In 1975 ontwikkelden de onderzoekers Köhler en Millstein in Cambridge een methode om individuele antistoffen uit het afweersysteem van muizen te kloneren. Zij deden dat door een muis te besmetten met een ziekteverwekker. Na enige tijd isoleerden de twee onderzoekers muizencellen uit de milt die antistoffen tegen de ziekteverwekker waren gaan maken. Vervolgens lieten zij die cellen fuseren met kankercellen, waardoor de antistof-producerende cellen net als de kankercellen gingen delen. Daarmee waren zij als het ware 'onsterfelijk' geworden en was een permanente productie van de betreffende antistof gegarandeerd.

De weg leek vrij voor een revolutie op het gebied van de geneesmiddelen-productie, zeker omdat antistoffen niet alleen kunnen worden ingezet tegen lichaamsvreemde ziekteverwekkers, maar ook tegen bijvoorbeeld tumoren. Al in 1984 kregen Köhler en Millstein daarom de Nobelprijs voor hun ontdekking. Een probleem was echter dat muizen-antistoffen door het menselijk afweersysteem als lichaamsvreemd worden beschouwd en dus worden aangevallen, wat hun werkzaamheid als geneesmiddel nogal hindert. Vandaar dat na het aanvankelijke enthousiasme de scepsis groeide. Immunoloog Jan van de Winkel bleef echter geloven in de mogelijkheden van de nieuwe aanpak en zijn vasthoudendheid werd beloond toen een onderzoeker van een biotech-bedrijf in Californië in de jaren negentig een methode ontwikkelde om muizen zodanig genetisch te veranderen dat ze menselijke antistoffen gingen produceren.

Van de Winkel: “Dat was een fantastische vinding, zonder meer een Nobelprijs waardig, want door nu weer de antistof-producerende cellen te isoleren en onsterfelijk te maken, had je dus in feite een fabriekje van menselijke antistoffen in handen. Daarmee moesten perfecte geneesmiddelen gemaakt kunnen worden, was mijn gedachte, want tegen menselijke antistoffen zou het lichaam geen afweerrespons vertonen. Ik heb Medarex geadviseerd om direct het Californische bedrijf te kopen (alsmede alle relevante patenten op de nieuwe techniek). En dat is maar goed ook, want zoals het er nu naar uitziet, wordt dit in hoog tempo de nieuwe wereldstandaard om geneesmiddelen op basis van antistoffen te maken.”

Ondanks het feit dat de concurrenten van Genmab het moeten doen met de minder goed werkende muizen-antistoffen (of met varianten die via tijdrovende moleculair-biologische technieken voor een deel zijn ‘gehumaniseerd’), is de productie van geneesmiddelen op basis van antistoffen de laatste jaren sterk toegenomen. In de Verenigde Staten zijn al zeventien antistoffen geregistreerd als geneesmiddel tegen onder meer afstotingsverschijnselen na een orgaantransplantatie, reumatoïde artritis, astma en verschillende tumoren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Van de Winkel hoge verwachtingen heeft van de door Genmab gekozen aanpak, die naar hij hoopt in 2006 tot de eerste registratie van een geneesmiddel zal leiden. “En dat is nog maar het begin, want we hebben nog een groot aantal nieuwe kandidaat-geneesmiddelen in de pijplijn, waarvan er momenteel vijf in de kliniek worden getest. Het mooie is dat op dit moment alleen Genmab, Medarex en een ander Amerikaans bedrijf (via licenties op de octrooien van Medarex) op een efficiënte wijze volledig menselijke antistoffen kunnen maken. Het kan dus bijna niet anders of er ligt een gouden toekomst voor Genmab in het verschiet.”

'Anti-reumamiddel is van De Uithof'

Genmab lichtend voorbeeld voor biomedische bedrijven

Erik Hardeman

Het contrast is opmerkelijk. Schuin tegenover het Androclusgebouw waar ABC-voorman Cornelissen over een niet al te ruim bemeten werkruimte beschikt, zwaait immunoloog Van de Winkel de deur open van een wijdse, hypermodern geoutilleerde en van smaakvolle moderne kunst voorziene directiekamer. Lachend verwelkomt de hoogleraar-directeur zijn gast om met een soepele klik van de afstandsbediening een in de muur verzonken beeldscherm te activeren. Even later start hij de Powerpoint presentatie die hij eerder die week aan een delegatie van Kamerleden heeft vertoond.

Onderwerp van de presentatie is Genmab, de onderneming die zich in nog geen vier jaar tijd heeft ontwikkeld tot Nederlands meest succesvolle biotechbedrijf, maar die er misschien nooit was gekomen als Jan van de Winkel niet zo’n rotsvast vertrouwen had gehad in de toekomst van geneesmiddelen op basis van menselijke antistoffen.

Het verhaal van Van de Winkel begint rond 1990, wanneer hij als post-doc in de VS moleculair-biologisch onderzoek doet naar de werking van antistoffen (zie kader). Zijn publicaties wekken de belangstelling van Medarex, een biotech bedrijf dat zich bezig houdt met de productie van antistoffen als basis voor de ontwikkeling van geneesmiddelen. “Sinds die tijd hebben ze contact met mij gehouden”, vertelt Van de Winkel, “en in 1993 vroegen ze of ik bij hen wilde komen werken. Toen ik zei dat ik liever fundamenteel onderzoek bleef doen, besloten ze om - zonder enige tegenprestatie - een promotieplaats in mijn groep te financieren. Als ze maar toegang hadden tot mij en mijn onderzoek.”

De samenwerking beviel zo goed dat Medarex drie jaar later een dochteronderneming in Utrecht oprichtte. Nu zwichtte Van de Winkel – in ruil voor zes extra onderzoeksplaatsen - voor het verzoek om één dag in de week wetenschappelijk directeur te worden. Geen probleem, vond de Utrechtse hoogleraar. “Ik ben weliswaar een onderzoeker in hart en nieren, maar geleidelijk begon ik de ambitie te voelen om ook betrokken te zijn bij de ontwikkeling van geneesmiddelen. Per geneesmiddel kost dat 750 miljoen dollar, dus zoiets is ondenkbaar zonder samenwerking met het bedrijfsleven.”

Ook de fondsen van Medarex waren voor dat doel echter ontoereikend en daarom kwam de interesse van een groep Deense investeerders in 1998 als een geschenk uit de hemel. Zij stelden de Amerikanen voor om gezamenlijk een nieuw productgericht bedrijf op te zetten met Jan van de Winkel als wetenschappelijk directeur. “Het was een gekkenhuis”, herinnert de Utrechtse hoogleraar zich. “Niet alleen moest er in recordtempo een business-plan voor het nieuwe bedrijf worden geschreven, maar toen alles rond was had ik opeens drie banen. Ik was wetenschappelijk directeur van Medarex Europe en vice-president van Genmab, terwijl ik ook nog mijn aanstelling als hoogleraar in Utrecht had.”

Met zowel de grootste privé-financiering als de grootste beursgang ooit van een Europees biotechbedrijf haalde Genmab in 2000 meer dan 250 miljoen euro binnen. Ook verder gingen de zaken zo voorspoedig dat Van de Winkel tegenwoordig in de eerste plaats directeur (vier dagen per week) is en pas daarna hoogleraar (één dag in de week), ook al zegt hij lachend dat hij die twee functies dankzij werkweken van tachtig uur allebei fulltime vervult.

“Ik houd dat vol omdat ik me geen mooiere combinatie kan voorstellen. Ik kan best begrijpen dat collega’s van mij liever alleen onderzoek doen en de ontwikkeling van geneesmiddelen aan bedrijven overlaten, maar zelf zou ik me niet prettig voelen als ik alleen maar elk jaar een aantal heel goede artikelen zou publiceren. Dat werken op de grens van twee werelden ligt me wel. Ik wil ook graag iets praktisch uit mijn handen laten komen. Dat dat me wellicht een Nobelprijs zou kunnen kosten? Dat moet dan maar, als het maar geneesmiddelen oplevert. Mijn grote ambitie is om met Genmab één of twee nieuwe middelen in de apotheek te krijgen en dat gaat lukken ook, daar ben ik van overtuigd.”

In discussies over contacten tussen onderzoekers en het bedrijfsleven duikt keer op keer de vraag op naar de wetenschappelijke integriteit van die samenwerking. Levert de combinatie van directeurschap en hoogleraarschap in één persoon geen onoverkomelijke problemen op? Was het niet zuiverder geweest als hij zijn universitaire baan helemaal had opgegeven? Daar is de Utrechtse immunoloog het niet mee eens. “Als hoogleraar doe ik fundamenteel onderzoek naar de werking van antistoffen. Dat is iets totaal anders dan de productontwikkeling waarmee we bij Genmab bezig zijn. Mijn universitaire onderzoek wordt ook altijd meteen gepubliceerd, zodat iedereen er kennis van kan nemen. Ook in personeel opzicht bestaat een strikte scheiding. Mijn zestien universitaire medewerkers hebben niets met Genmab van doen. Het enige is dat ik voor vacatures bij Genmab naast mensen van buiten ook talentvolle onderzoekers uit onze vakgroep recruteer. Maar die moeten dan wel de keuze maken: of bij de universiteit blijven of volledig naar Genmab overstappen. Een tussenweg is er niet.”

Met ruim tweehonderd medewerkers en vestigingen in Kopenhagen, Princeton en Utrecht is Genmab inmiddels een belangrijke speler binnen de Europese biotechnologie. In de eerste twee steden wordt vooral bureauwerk gedaan, in Utrecht vindt de research en de pre-klinische ontwikkeling plaats. Niet onlogisch, aldus Van de Winkel, gezien de voortreffelijke infrastructuur die Utrecht en omgeving aan bio-medische onderzoekers kan bieden. In het recente verleden hebben onderzoekers met commerciële plannen nog wel eens geklaagd over de houding van de universiteit. Van de Winkel daarentegen is vol lof over de samenwerking.

“Aanvankelijk hebben we serieus overwogen om vanwege het gebrek aan geschikte labruimte in Utrecht naar Leiden of Amsterdam te verhuizen. Maar de universiteit heeft duidelijk geleerd van eerdere ervaringen en heeft ons op alle mogelijke manieren geholpen. Mede dankzij de komst van het ABC heerst hier nu een veel positievere grondhouding tegenover bedrijfsmatige ontwikkelingen dan vroeger.”

Maar Utrecht mag ook tevreden zijn met Genmab, benadrukt Van de Winkel. “Als binnen nu en vier jaar ons anti-reuma geneesmiddel HuMax-IL15 op de markt komt, dan zal duidelijk worden dat fundamenteel universitair onderzoek tot uiterst praktische toepassingen kan leiden. Dat middel is vrijwel helemaal in De Uithof ontwikkeld. Daar mag Utrecht extreem trots op zijn.”

Ook het Alexander Numangebouw had er zonder de garanties van Genmab niet gestaan, stelt Van de Winkel zelfverzekerd. Een korte rondleiding door het splinternieuwe gebouw maakt duidelijk dat Utrecht dan heel wat gemist had. Niet voor niets is analiste Marleen Voorhorst dik tevreden met haar nieuwe werkplek. Na ruim tien jaar universiteit stapte zij in 2001 over naar Genmab en daarmee ook naar een heel andere bedrijfscultuur. "Het werk zelf is niet heel anders ", vertelt zij, "maar het gebouw is geweldig en de apparatuur waarmee wij werken is mooier en veel ruimer voorhanden. Dat ik een eigen computer heb en eigen pipetten en dat ik vrijwel altijd kan kopen wat ik nodig heb, dat was op de universiteit echt ondenkbaar."

De andere kant van de medaille is dat Genmab-medewerkers hard worden afgerekend op hun prestaties, heeft Voorhorst gemerkt. "Voldoe je niet aan de eisen, dan krijg je nog wel een kans, maar blijft het niet goed gaan, dan is de kans groot dat je contract niet wordt verlengd. Dat gebeurt ook echt in de praktijk. Tja, ook dat is het bedrijfsleven. Maar dat betekent niet dat de sfeer slecht is. Integendeel, want we hebben een ploeg jonge, enthousiaste collega's en er wordt heel veel buiten het werk om georganiseerd. Ook bij die gelegenheden merk je trouwens dat geld hier minder een rol speelt. Vorig jaar hadden we een kerstdiner in Kasteel Hoge Vuursche, een jaar eerder zaten we in Slot Zeist. Niets ten nadele van de kerstborrels die we bij de universiteit hadden, maar dit is toch van een andere orde."

Kies het UITlied 2004

Vijf bands in de race voor het lied van de komende introductie

Wie o wie maakt dit jaar het UITlied nu de 'traditionele' UITband Sigs besloten heeft de fakkel over te dragen aan vers talent? De Introductiecommissie Utrecht (ICU) heeft een bandwedstrijd georganiseerd waarvan de vijf besten hier aan jullie worden voorgesteld en hun nummers door een kritische jury van commentaar worden voorzien. De nummers met als thema UIT=IN, zijn te horen via onze website. Jullie bepalen welke drie nummers naar de finale op 7 augustus gaan waar de ICU de uiteindelijke winnaar aanwijst. Op onze website zijn de nummers te horen en kun je je stem uitbrengen. Surf naar www.ublad.uu.nl/uit/. Op 8 augustus is de uitslag plus een verslag van dit festijn te lezen op onze site. Het blad is dan nog met vakantie!

Lula Ahrens

De jury

Pieter van Rijn (28)

is de zanger van Sigs, de band die de afgelopen drie jaar het UITlied maakte. Pieter is verbaasd over de goede kwaliteit van alle vijf nummers.

Dr. Lutgard Mutsaers (51)

is docente muziekwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Ook zij vindt dat alle nummers 'muzikaal staan als een huis' en let vooral op de refreinen.

Norbert Pek (24)

is popjournalist bij de Nieuwe Revu en bij radioprogramma 3voor12 van de VPRO.

Löss

Zanger en gitarist Matijs Wessels (24), gitarist en achtergrondzanger Wouter Nohlmans (23), basgitarist Gilvano Torres (23), drummer Mathijs de Ridder (21) en toetsenist Sefanja Severin (25) studeren allemaal aan het conservatorium in Rotterdam. Löss bestaat twee jaar.

Löss maakt naar eigen zeggen vrij stevige, enigzins commerciële Nederlandstalige pop-rock. Het lijkt de bandleden te gek om in hun 'home town' in de open lucht voor 3000 studenten te spelen. Op de vraag waarom Löss de UITbandwedstrijd moet winnen, antwoordt zanger Matijs: "Luister zelf maar".

Het juryoordeel

Pieter: "Dit vind ik een mooi nummer, maar het is niet geschikt voor het thema. Eerst de negatieve punten: de tekst en de muziek vullen elkaar niet goed aan. 'Een nieuw begin' brengen ze op een soort Blof-manier waardoor de bedoeling niet overkomt. Het refrein is niet zo sterk. En dan de pluspunten: de band vind ik goed. Strakke drummer, goede zanger, spannende opbouw.'

Lutgard: "Dit vind ik een mindere, hoewel het refrein blijft hangen. De zang is niet persoonlijk, deze band probeert een bepaald stijltje te volgen. Beetje Blof-achtig. Dat einde is gewoon te lang, ze kunnen er niets meer mee. Je hoort ze denken:'Hup, even volmaken'."

Norbert: "Volgens mij kun je dit de nieuwe studenten echt niet aandoen. Hier onthoud je niets van, behalve dan dat de zang heel slecht is. Het refrein is niet erg fantasierijk en het einde is ook niks."

Last Minute

Zanger/ tekstschrijver Wouter Apeldoorn (22), slaggitariste Marieke Ochtman (23), leadgitarist Tomas Martini (19), basgitarist Max Wessels (20),

pianist Steven Wouterloot (20), en drummer Joep Lange (21) zitten allemaal nog met hun neus in de studieboeken.

Het UITnummer van Last Minute is een afgeleide van de tekst van 'A long way down' van The Goo-Goo Dolls. De band bestaat pas net. Waarom moet dit nummer winnen? "Omdat het een lekker swingnummer is met een hoog UITgehalte."

@bod/:Het juryoordeel

Lutgard: "Goeie retrorock. Dit refrein blijft meteen hangen, dat is heel belangrijk bij popmuziek. Inhoudelijk is het logisch, de opbouw is eenvoudig. Alles wat pop goed maakt, zit hier in."

Pieter: "Dit nummer vind ik tegenvallen. Ik vind het niet strak gespeeld en de zanger heeft een vrij nietszeggende stem. Klinkt een beetje rommelig en is niet opzwepend. Wel een catchy refrein; dat is een pluspunt. De tekst vind ik standaard, wollig en te abstract."

Norbert: "Makkelijk refrein dat je simpel kunt onthouden. Niet echt iets voor de hitlijsten, maar wel catchy. De zang is niet echt karakteristiek. Goed dat ze het lekker kort hebben gehouden.'

De Natte Windenband

De bandleden zijn van een divers pluimage. Zanger Tha Curf (26) is student geneeskunde; drummer The Jazz (26) is galeriehouder; bassist Duckie (27) studeert geneeskunde; zanger Lux, ook wel 'De Lul' (27) is kunsthistoricus; Timon/ Tim Parker (22) doet piano, zang en de 'moonwalk', hij is student theater, film & televisiewetenschappen; The Man with the Plan (23) studeert theoretische natuurkunde, is bandmanager en zorgt voor de 'visual effects';

saxofonist, zanger en gitarist Saxy Gogo studeert rechten.

De Natte Windenband (sedert 16 november 2002) omschrijft z'n muziek als 'een kakofonie van populaire geluiden. This is entertainment, man. Een wervelwind van nattigheid.' De band is begonnen als een boyband, als 'een parodie op natte windjes.' De natte windjes slaan op 'de glijerige soepelheid die van boybands afstraalt.' Daarnaast willen de bandleden 'als natte winden vrouwen scoren.' Waarom moet de Natte Windenband de UITwedstrijd winnen? "Omdat we momenteel de geilste band uit Utrecht zijn. En omdat de explosie van dit nummer heel goed het gevoel vertolkt dat je tijdens de UIT hebt, de spanning van een nieuwe tijd die aanbreekt."

Het juryoordeel

Pieter: "Tot nu toe vind ik dit het beste nummer. Het gevoel dat het oproept klopt. De opbouw en structuur zijn goed en er zitten leuke trucjes in. Ik vind de zang wel iets te gelikt, een beetje nat. De zanger geeft het allemaal teveel lading. De tekst is origineel, maar wel iets te wollig. Het refrein is goed. Deze doet het denk ik goed op het podium."

Lutgard: "Dit swingt meteen en heeft een prima refrein; leuk. Wel een vreselijke bandnaam, maar goed. Ja. Dit is tot nu toe mijn favoriet, ook vanwege die tekst: '...met je armen wijd open naar een nieuw begin...,' dat vind ik een mooie vondst. Dit heeft overtuigingskracht. Het is kort genoeg en muzikaal leuk."

Norbert: "Dit is ontzettend vaak gedaan. Het was een tijdje in, maar is nu oubollig. Volgens mij kunnen 50-plussers dit ontzettend goed waarderen, maar dit is niet vertrouwd voor jonge mensen. Wel mooie pianobegeleiding."

Pushkin

Zanger/gitarist Joeri de Jong (22), zangeres Njambi Altema (26), toetsenist: Jochem Arnold (21), bassist Lennart van de Berg (20), drummer Nilis van Rooij (23), trompet, background vocals, percussie Siebe Posthuma-de Boer (25), achtergrondzanger, percussionist en saxofonist: Frans van der Hoeven (25). Ze studeren!

De doelstelling van deze Utrechtse studenten-coverband is 'feesten en laten feesten'. Pushkin bestaat sinds twee jaar, maar alle leden hebben al een uitgebreide bandgeschiedenis achter de rug. Ook technisch zit het met deze band wel ok: het merendeel doet muziektechnologie. De reden waarom Pushkins' nummer moet winnen: "Het is een lekker dansbaar feestnummer, maar geen hosnummer door z'n originele sound."

Het juryoordeel

Pieter: "Deze vind ik ook goed. Het wordt moeilijk kiezen tussen Pushkin en de Natte Windenband! Dit nummer is heel origineel, en ook qua tekst vind ik hem leuk. De zanger heeft een fijne stem. Er zitten wel een paar tekstdingen in die ik niet zo sterk vind, zoals 'met een kater aan het water'. Maar ja, dat onthoud je wél. Deze heeft een sterk refrein, met meer tekst en opbouw. Gedurende die opbouw krijg je steeds meer het gevoel van: 'YES!' Als ze dit live zo kunnen brengen als ze hier pretenderen, zie ik dit helemaal gebeuren.'

Lutgard: "Ja, dit is lekker. Lekkere retro-disco. Ik denk dat deze band visueel het leukste is, want ze hebben blazers en een koortje. Live zal dit alleen nooit zo klinken als op deze opname. De tekst, '..met een kater aan het water..' spreekt me niet aan. Die is clichématig - als het over studenten gaat moet het meteen over drank gaan."

Norbert: "Dit is mijn favoriet. Heel zomers. Die overgang van jaren 70-rock naar disco is heel verrassend. De teksten zijn niet origineel maar dat maakt het nummer aan de andere kant wel heel grappig. Het refrein blijft goed hangen. Dit doet het heel goed op een podium voor dansende mensen."

Stereoid:

Zanger en slaggitarist Wouter Vink, alias 'S' (21), gitarist Tim Dost, alias 'Bleu' (17), toetsen, effecten, achtergrondzang Erik Dost, alias 'EQ' (20), drummer Martien de Bruin, alias '10us'(20), bassist Wilco van Esschoten (19) - gewoon Wilco, want hij heeft nog geen artiestennaam.

Stereoid speelt 'dynamische rock met een experimenteel randje,' bestaat sinds 2,5 jaar en in deze formatie vier maanden. En waarom moet dit UITnummer winnen? Stereoid: "Omdat dit UITnummer 'in' is. Are you Stereoid? Dare to experience!"

:Het juryoordeel

Lutgard: "Dit is heel zwaar, humorloos. Muzikaal staat het trouwens als een huis. Maar ja, ik ken dit van MTV en TMF - het is niet origineel. Deze band heeft veel te serieus geprobeerd om als iemand anders te klinken. Dit nummer heeft wel het meest 'hitsound,' is het meest 2004, maar is het minst geschikt voor een live optreden."

Pieter: "Dit is een beetje langdradig. Ook weer echt Blöf. Ik vind het wel een mooi nummer, qua zang vind ik dit de beste prestatie, maar het is te serieus voor waar het voor bedoeld is. Als ik dit hoor krijg ik niet het gevoel dat ik een goeie zomer tegemoet ga. Wil je effectief overkomen, dan moet je meer doen met tekst. De tekst moet commerciëler, zou ik bijna zeggen. En de opbouw is niet mooi, terwijl dat wel nodig is voor een goed live-potentieel. Je ziet de mensen bij wijze van spreken op hun horloge kijken."

Norbert: "Hier wordt je niet heel warm van. Het is zeker niet slecht, maar als feestelijk nummer is dit niet geschikt. De bandleden willen gewoon laten zien wat ze kunnen. De zanger probeert iets na te doen wat hij op de radio heeft gehoord. Dat doet hij trouwens oké."

Een fabriekje van menselijke antistoffen

In 1975 ontwikkelden de onderzoekers Köhler en Millstein in Cambridge een methode om individuele antistoffen uit het afweersysteem van muizen te kloneren. Zij deden dat door een muis te besmetten met een ziekteverwekker. Na enige tijd isoleerden de twee onderzoekers muizencellen uit de milt die antistoffen tegen de ziekteverwekker waren gaan maken. Vervolgens lieten zij die cellen fuseren met kankercellen, waardoor de antistof-producerende cellen net als de kankercellen gingen delen. Daarmee waren zij als het ware 'onsterfelijk' geworden en was een permanente productie van de betreffende antistof gegarandeerd.

De weg leek vrij voor een revolutie op het gebied van de geneesmiddelen-productie, zeker omdat antistoffen niet alleen kunnen worden ingezet tegen lichaamsvreemde ziekteverwekkers, maar ook tegen bijvoorbeeld tumoren. Al in 1984 kregen Köhler en Millstein daarom de Nobelprijs voor hun ontdekking. Een probleem was echter dat muizen-antistoffen door het menselijk afweersysteem als lichaamsvreemd worden beschouwd en dus worden aangevallen, wat hun werkzaamheid als geneesmiddel nogal hindert. Vandaar dat na het aanvankelijke enthousiasme de scepsis groeide. Immunoloog Jan van de Winkel bleef echter geloven in de mogelijkheden van de nieuwe aanpak en zijn vasthoudendheid werd beloond toen een onderzoeker van een biotech-bedrijf in Californië in de jaren negentig een methode ontwikkelde om muizen zodanig genetisch te veranderen dat ze menselijke antistoffen gingen produceren.

Van de Winkel: “Dat was een fantastische vinding, zonder meer een Nobelprijs waardig, want door nu weer de antistof-producerende cellen te isoleren en onsterfelijk te maken, had je dus in feite een fabriekje van menselijke antistoffen in handen. Daarmee moesten perfecte geneesmiddelen gemaakt kunnen worden, was mijn gedachte, want tegen menselijke antistoffen zou het lichaam geen afweerrespons vertonen. Ik heb Medarex geadviseerd om direct het Californische bedrijf te kopen (alsmede alle relevante patenten op de nieuwe techniek). En dat is maar goed ook, want zoals het er nu naar uitziet, wordt dit in hoog tempo de nieuwe wereldstandaard om geneesmiddelen op basis van antistoffen te maken.”

Ondanks het feit dat de concurrenten van Genmab het moeten doen met de minder goed werkende muizen-antistoffen (of met varianten die via tijdrovende moleculair-biologische technieken voor een deel zijn ‘gehumaniseerd’), is de productie van geneesmiddelen op basis van antistoffen de laatste jaren sterk toegenomen. In de Verenigde Staten zijn al zeventien antistoffen geregistreerd als geneesmiddel tegen onder meer afstotingsverschijnselen na een orgaantransplantatie, reumatoïde artritis, astma en verschillende tumoren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Van de Winkel hoge verwachtingen heeft van de door Genmab gekozen aanpak, die naar hij hoopt in 2006 tot de eerste registratie van een geneesmiddel zal leiden. “En dat is nog maar het begin, want we hebben nog een groot aantal nieuwe kandidaat-geneesmiddelen in de pijplijn, waarvan er momenteel vijf in de kliniek worden getest. Het mooie is dat op dit moment alleen Genmab, Medarex en een ander Amerikaans bedrijf (via licenties op de octrooien van Medarex) op een efficiënte wijze volledig menselijke antistoffen kunnen maken. Het kan dus bijna niet anders of er ligt een gouden toekomst voor Genmab in het verschiet.”

Met vetmoleculen het klimaat reconstrueren

Spinozawinnaar Sinninghe Damsté onderzoekt organismen uit de oerzee

Pakweg negentig miljoen jaar geleden bevatte de atmosfeer op aarde tussen de vier en tien maal zoveel CO2 als op dit moment. Daardoor was het zeewater rond de evenaar zeven graden warmer dan tegenwoordig, terwijl het toen zelfs op de Noord- en Zuidpool met een temperatuur van rond de twintig graden aangenaam toeven was. Als gevolg van die hoge temperaturen torende de zeespiegel liefst 250 meter uit boven het huidige Amsterdams Peil.

Er komt steeds meer kennis beschikbaar over het klimaat in het verleden, kennis die onder meer wordt gedestilleerd uit de chemische samenstelling van organisch materiaal in de zeebodem. In Nederland wordt dat onderzoek onder meer verricht bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), waar Jaap Sinninghe Damsté vier dagen per week werkt als hoofd van de afdeling Mariene Biogeochemie en Toxicologie. Daarnaast is hij één dag hoogleraar moleculaire paleontologie aan de Universiteit Utrecht.

Zijn kennis over het voorbije klimaat haalt Sinninghe Damsté vooral uit wat hij ‘chemische fossielen’ noemt, geen klassieke fossielen maar vetachtige verbindingen afkomstig uit de celwand van micro-organismen, zoals algen, bacteriën en archaea of oerbacteriën. “De moleculen die wij bestuderen zijn afkomstig van organismen die miljoenen jaren geleden in de oceaan of in meren hebben geleefd”, vertelt de kersverse Spinozawinnaar. “Omdat vetmoleculen uit de celwand aanzienlijk beter in gesteentelagen op de zeebodem bewaard blijven dan het DNA uit de celkern, gebruiken we die om meer te weten te komen over de omstandigheden in de tijd waarin die micro-organismen geleefd hebben.”

Rotte eieren

Een van die omstandigheden is de temperatuur. Van een aantal organismen is bekend dat de chemische samenstelling van het vet in de celwand varieert met de temperatuur van het zeewater waarin zij leven. Een grondige chemische analyse van vetdeeltjes uit gesteentelagen uit een bepaalde periode kan onderzoekers dus een goede indicatie geven van de temperatuur die het zeewater op dat moment op die plek moet hebben gehad. Op deze manier zijn Sinninghe Damsté en zijn medewerkers inmiddels bezig grote delen van het temperatuurverloop van het zeewater gedurende de afgelopen honderd miljoen jaar te reconstrueren.

Ook de hoeveelheid zuurstof in het zeewater kan via dit soort analyses worden vastgesteld. Via resten van fotosynthetische zwavelbacteriën kan namelijk de aanwezigheid van het rotte eieren gas H2S in de oeroceaan worden vastgesteld. Dat is interessant, omdat dat gas wordt gevormd als zuurstof in het water ontbreekt. “Zo hebben wij ontdekt dat de oceanen in het midden-Krijt, pakweg 90 miljoen jaar geleden, bijna volledig zuurstofloos waren, zo’n beetje zoals de Zwarte Zee op dit moment. Onder die omstandigheden worden grote hoeveelheden CO2 gebonden door algen in het water, om uiteindelijk als biomassa in het sediment terecht te komen omdat onder deze condities dat materiaal veel minder makkelijk wordt afgebroken. Dat neerslaan van organisch koolstof op de zeebodem ligt aan de basis van het ontstaan van aardolie. In zuurstofloze periodes kan dat proces zo’n omvang aannemen dat het CO2-gehalte in de atmosfeer fors afneemt. Dat hebben wij kunnen bevestigen door te kijken naar chemische fossielen van hogere planten, die op het land groeien maar via de wind ook in de zee terecht komen. In de genoemde periode bleek het CO2-gehalte in de atmosfeer binnen honderdduizend jaar te zijn gehalveerd. Voor geologische begrippen is dat onwaarschijnlijk snel.”

Aardolie

Het materiaal voor zijn onderzoek is onder meer afkomstig van het internationale Ocean Drilling Project, dat een schip beheert waarmee boringen kunnen worden uitgevoerd tot op een diepte van twee kilometer onder de oceaanbodem. De sedimenten die dat oplevert, worden eerst door paleobiologen gedateerd aan de hand van in het gesteente aanwezige skeletdeeltjes. Daarna kan Sinninghe Damsté ermee aan de slag in het hypermodern uitgeruste chemische laboratorium dat het NIOZ op Texel beheert.

Op de vraag naar het doel van zijn onderzoek beklemtoont de onderzoeker het belang van niet toepassingsgericht, fundamenteel onderzoek. Maar hij ontkent niet dat NWO hem zeker mede heeft beloond voor de bijdragen die zijn ruim driehonderd publicaties, waarvan bijna twintig in Science en Nature, hebben geleverd aan een beter begrip van natuurlijke klimaatvariaties. Ook voor de olie-industrie is zijn onderzoek van betekenis. In een in april in ‘Science’ gepubliceerd artikel laat Sinninghe Damsté bijvoorbeeld zien hoe zijn chemische fossielen kunnen bijdragen aan het dateren van aardolie.

“Om te weten wat voor soort olie zij hebben aangeboord, willen oliemaatschappijen de leeftijd van het zogeheten oliemoedergesteente weten. Maar op zulke grote diepten is dat niet altijd gemakkelijk te vinden. Wij hebben nu aangetoond dat je in plaats daarvan ook chemische fossielen kunt gebruiken, bijvoorbeeld resten van bepaalde soorten kiezelwieren. Wij hebben aangetoond dat deze kiezelwieren rond 90 miljoen jaar geleden zijn ontstaan. Dus als je olie vindt, waarin het chemische fossiel van deze kiezelwieren te vinden is, weet je dat de olie minder dan 90 miljoen jaar geleden is gevormd.”

Darwin Centrum

Met het Spinoza-geld verwacht Sinninghe Damsté vooral promovendi en postdocs aan te stellen. Behalve op een voortzetting van zijn huidige onderzoek hoopt hij zich de komende tijd ook te richten op een intensivering van de kruisbestuiving tussen aardwetenschappelijk en biologisch onderzoek. “Ik wil met name proberen om genetische methoden van onderzoek meer ingang te doen vinden in de geologie. Uit ons eerdere onderzoek is afdoende gebleken hoe belangrijk kennis van de ontwikkeling van het leven op aarde voor geologen is. Naast kennis van de chemische structuur van de door ons bestudeerde micro-organismen willen we daartoe nu ook meer inzicht krijgen in hun genetische opbouw.”

Met dat onderzoek past de jongste Utrechtse Spinoza-winnaar naadloos in het fonkelnieuwe Darwin Centrum, dat naar verwachting op 26 juni aanstaande officieel groen licht krijgt van onderzoeksorganisatie NWO. Dat groene licht houdt een subsidie in van acht miljoen euro. In het nieuwe ‘Centre of Excellence’ gaan onderzoekers van twee onderzoekscentra en vier universiteiten*, die samen ook acht miljoen euro inleggen, nauw samenwerken op het grensgebied van biologie, chemie en aardwetenschappen. Utrecht wordt penvoerder van het nieuwe centrum, dat volgens vice-decaan Bert van der Zwaan van de faculteit Geowetenschappen tot doel heeft om de toppositie van Nederland op dit nieuwe interdisciplinaire onderzoeksgebied vast te houden en uit te breiden.

*Deelnemers in het Darwin Centrum zijn het Nederlands Instituut voor Ecologisch Onderzoek, het NIOZ, de Vrije Universiteit en de universiteiten van Wageningen, Nijmegen en Utrecht.

Spinozapremie

De 46-jarige Jaap Sinninghe Damsté is sinds de introductie van de Spinozapremie in 1995 de zesde Utrechtse winnaar. Voor hem vielen Gerard ’t Hooft (1995), Daan Frenkel (2000), Hans Clevers (2001), Hans Oerlemans (2001) en Jan Luiten van Zanden (2003) in de prijzen. Frits van Oostrom (1995) en Ronald Plasterk (1999) kregen de premie voordat zij naar Utrecht kwamen. Naast Sinninghe Damsté krijgen dit jaar ook de Groningse chemicus Feringa, de Leidse pedagoog Van IJzendoorn en de Amsterdamse sterrenkundige Van der Klis een Spinozapremie. De winnaars ontvangen elk anderhalf miljoen euro, te besteden aan onderzoek naar keuze. De officiële uitreiking van de premie en het bijpassende Spinozabeeldje vindt plaats op 3 november 2004.

Utrecht loopt nano-subsidie mis

“Men heeft in het Bestuursgebouw zitten slapen”, is het korte en krachtige oordeel van de hoogleraar experimentele fysica. “Eind 2000 heeft Economische Zaken een oproep laten uitgaan voor onderzoeksideeën op het terrein van de nanowetenschappen. Die oproep moet ook in het Utrechtse Bestuursgebouw terecht zijn gekomen, maar wij hebben er als onderzoekers nooit iets van gehoord. Toen we er lucht van kregen, hebben we nog geprobeerd om aan te haken, maar op dat moment waren we al te laat, zo werd ons duidelijk gemaakt.”

Niet alleen de miljoenen die het Utrechtse nano-onderzoek misloopt, zitten Van Blaaderen dwars, maar ook de beeldvorming als zou Utrecht op dit terrein geen rol spelen. “Volgens het ministerie representeert NanoNed, zoals het initiatief inmiddels heet, vrijwel het hele Nederlandse toponderzoek op het gebied van de nanowetenschappen. Dat is aantoonbaar onjuist, want naast Utrecht ontbreekt ook Leiden in de voorstellen. Maar ja, als zo’n beeld eenmaal een eigen leven gaat leiden, probeer het dan maar eens ongedaan te maken.”

De suggestie dat Utrecht op dit terrein misschien minder toonaangevend is dan hij denkt, wijst Van Blaaderen van de hand. “De nanogroepen in het Debye Instituut hebben in recente onderzoeksvisitaties uitstekend gescoord. En trouwens, als we geen kwaliteit zouden hebben, hoe valt dan ons succes te verklaren in verschillende Europese programma’s op dit gebied? Nee, dat we naast de pot hebben gegrepen, komt puur door een verkeerde inschatting op bestuurlijk gebied. Volgens één van mijn collega’s in den lande zou een Utrechtse ambtenaar hebben gezegd: 'ach die nanowetenschap, daar doen wij hier toch niets aan'. Zoiets is toch onvoorstelbaar?”

Rector-magnificus Gispen reageert verbaasd op de uitval van de natuurkundehoogleraar. "Toen wij eind 2000 op de hoogte werden gesteld van het initiatief van EZ, hebben we zoals gebruikelijk meteen de betreffende faculteitsbesturen geïnformeerd. Vanaf dat moment lag het initiatief om actief te worden in het vormen van consortia op een van de themavelden bij de betreffende onderzoeksgroepen. Ik betreur het zeer dat het Utrechtse onderzoek op het terrein van de nanotechnologie uit de boot is gevallen. We zijn nu druk bezig om een gezamenlijke strategie van de bètafaculteiten te ontwikkelen. In dat kader komt ook weer naar voren dat onderzoek op het terrein van nanomaterialen een sterk punt is van Utrecht. We zullen er alles aan doen om dit speerpunt goed op de kaart te zetten."

De grote hype van wetenschap op het miniscule vlak

Daniël Vanmaekelbergh maakt nieuwe materialen op nanoschaal

Erik Hardeman

Tevreden over de korte demonstratie begint Vanmaekelbergh zijn verhaal in een tongval, die ondanks een zeventienjarig verblijf in Utrecht nog niets van zijn Vlaamse sappigheid heeft verloren. Dat verhaal gaat over zijn activiteiten in de nanowetenschap, de hype van dit moment zoals hij het eerder dit jaar in zijn oratie noemde. Vandaag vat hij zijn werk al even kernachtig samen: "In feite is dit een constructiewerkplaats voor nieuwe materialen. Neem de vloeistoffen in de twee flesjes. Dat zijn allebei oplossingen van cadmiumselenide kristallen, die wij hier in ons lab gemaakt hebben. Toch zijn ze verschillend van kleur. Hoe dat komt? Simpel: het ene flesje bevat kristallen die wij een doorsnee van drie nanometer hebben gegeven, terwijl de kristallen in het andere flesje vijf nanometer groot zijn. Dat ogenschijnlijk minieme verschil in omvang heeft een enorm effect op het licht dat geabsorbeerd en uitgezonden wordt."

Zie hier in een notendop de wonderlijke wereld van de nanowetenschap, die structuren en systemen bouwt en bestudeert met een omvang van tussen 1 en 100 nanometer (één nanometer is een miljoenste van een millimeter). "Wij proberen uit atomen en moleculen nieuwe, niet in de natuur voorkomende kristallen te laten ontstaan met zeer specifieke optische, elektrische en magnetische eigenschappen", legt Vanmaekelbergh uit. "Die eigenschappen worden ook bestudeerd door fysici, maar dan meestal in veel grotere structuren. Zij vinden de schaal waarop wij werken heel klein, terwijl chemici die juist groot vinden. Wij zitten daar zo’n beetje tussenin."

Door de door hen gemaakte kristallen op tal van manieren te manipuleren - bijvoorbeeld door hun omvang en vorm te variëren of door er elektronen aan toe te voegen - hopen Vanmaekelbergh en zijn collega’s een beter begrip te krijgen van processen op atomaire schaal. Ook verwachten zij een revolutie te kunnen bewerkstelligen in het materiaalgebruik in onder meer de elektronica en de datacommunicatie, waar licht steeds meer de plaats van elektriciteit gaat overnemen. Vandaar dat naast de elektrische eigenschappen van materialen hun optische eigenschappen steeds belangrijker worden.

Snaar

Zoals blijkt uit het experiment met de twee flesjes cadmiumselenide zijn die optische eigenschappen afhankelijk van de omvang van de gevormde kristallen. Dat komt omdat op deze uiterst kleine schaal de wetten van de quantummechanica gelden. Daarom worden de kristallen die Vermaekelbergh en zijn collega’s construeren ook wel quantumdots genoemd. Hun bijzondere eigenschappen hangen samen met de golflengte van de door de onderzoekers erin ‘opgesloten’ elektronen. Omdat de golf van een elektron niet buiten het kristal kan bestaan en dus gebonden is aan de beschikbare ruimte, geldt: hoe kleiner het kristal, hoe kleiner de golflengte van het elektron en dus hoe hoger zijn energie. "Vergelijk het maar met een snaar. Hoe korter die is, des te hoger de toon die hij produceert."

Enthousiast wijst Vanmaekelbergh op de twee flesjes. "Het fantastische is dat we precies kunnen bepalen wat voor eigenschappen een door ons gemaakt kristal heeft, simpelweg door zijn omvang te variëren. In de natuur heeft elk materiaal met een bepaalde chemische structuur één en niet meer dan één set eigenschappen. Een robijn is rood en cadmiumselenide is een isolator die niet reageert op licht, om maar iets te noemen. Voor de door ons gemaakte kristallen geldt dat niet meer. Dankzij de nanotechnologie kunnen we een kristal elke kleur geven die we willen. En door er elektronen aan toe te voegen kunnen we cadmiumselenide veranderen van een isolator in een halfgeleider die gaat fluoresceren als hij wordt belicht. En dat allemaal met grote precisie. Dat is de enorme aantrekkingskracht van dit soort systemen."

En dat is nog maar het begin, want de volgende stap is om meerdere nanokristallen aan elkaar te koppelen. Met name op dat gebied heeft de Utrechtse onderzoeker de afgelopen jaren pionierswerk verricht. "Ons doel is om kunstmatige vaste stoffen te maken, bijvoorbeeld metalen met specifieke eigenschappen. Dat onderzoek staat nog in de kinderschoenen, maar wij lopen er duidelijk mee voorop. In Nederland is Delft weliswaar het mekka van de nanowetenschap, maar dit is echt een Utrechts speerpunt. In totaal zijn er op dit gebied wereldwijd tot nu toe maar tien publicaties verschenen, vijf van ons en vijf van een groep in het James Franck Institute in Chicago."

Cd-lasers

Hoewel Vanmaekelbergh benadrukt dat hij vooral onderzoek doet om meer te weten te komen over de fysische en chemische eigenschappen van quantumdots, ontkent hij niet dat zijn werk ook een groot praktisch belang heeft. Dankzij hun vermogen om licht te absorberen zouden kunstmatige geproduceerde nanokristallen wel eens een prima alternatief kunnen worden voor huidige lichtbronnen zoals optische lasers en de licht-emitterende diodes die in een cd-speler de cd aftasten. Maar ook slimme zonnecellen die geen energie laten weglekken, geheugens gebaseerd op magnetische nanostructuren en ultrasnelle quantumcomputers gaan op termijn zeker tot de praktische toepassingen van de nanotechnologie behoren, verwacht hij.

Kom hem echter niet aan boord met verhalen over nanorobots en andere gevaren die aan zijn werk zouden kleven, want daar ergert hij zich groen en geel aan. "Nanodeeltjes een gevaar voor onze gezondheid? Nanorobots die de heerschappij op aarde gaan overnemen? Aperte onzin. De nieuwe materialen die wij maken, ontstaan doordat we het natuurlijke kristallisatieproces een handje helpen. Dat is alles. Het is echt niet zo dat wij zelf met atomen en moleculen aan de slag gaan. Ja inderdaad, met de Scanning Tunneling Microscoop (zie kader) kunnen we atomen manipuleren. Maar op dit moment kost dat nog zoveel moeite dat we een hele dag nodig hebben om met atomen één letter te vormen. Wie op die manier een transistor wil bouwen, heeft meer tijd nodig dan de leeftijd van het heelal. Laat staan dat we een legertje nanorobots zouden kunnen maken, zoals hier en daar wordt gesuggereerd.

"Of er dan helemaal geen risico’s aan het werken met nieuwe, onbekende materialen verbonden zijn? Misschien wel, en daar moet dan ook goed naar gekeken worden. Ik zou alleen niet weten waarom materialen gemaakt van nanokristallen gevaarlijker zijn dan andere nieuwe materialen. Dat is een fabeltje dat de wereld in is geholpen door mensen die te veel tweederangs science fiction hebben gelezen. Biologische virussen bijvoorbeeld zijn oneindig meer sophisticated dan onze simpele kristallen. Manipulaties met virussen lijken mij potentieel dan ook veel gevaarlijker te zijn voor de mens. Laat men daar maar eens een goed debat over houden.”

Scanning Tunneling

Al in 1959 rekende de Amerikaanse fysicus Richard Feynman zijn gehoor voor dat de volledige Encyclopedia Brittanica op de kop van een speld kon worden geschreven, wanneer elke letter met behulp van dertig atomen werd uitgebeeld op een oppervlak van acht bij acht nanometer. Maar het duurde tot in de jaren negentig voordat zo’n letter ook echt werd gemaakt. Medewerkers van IBM verschoven toen 35 xenon-atomen zo dat de naam van hun bedrijf zichtbaar werd. Die unieke prestatie was te danken aan de uitvinding in 1981 van de Scanning Tunneling Microscoop (STM), een vernuftig apparaat met een punt van een paar atomen dik, die op een hoogte van minder dan een nanometer een oppervlak kan aftasten en voor het eerst in de geschiedenis individuele atomen en moleculen op een beeldscherm zichtbaar maakte.

Het apparaat maakte het ook mogelijk om atomen te verschuiven en zo kristallen te bouwen, maar al snel werd duidelijk dat die kristallen zo instabiel waren dat de STM voor dat doel minder geschikt bleek. Voor materialenonderzoek is de microscoop echter onmisbaar. Ook het Debye Instituut telt er inmiddels twee, waarvan de meest recente (kosten 500.000 euro) in staat is om een kristal te laten afkoelen tot onder 25 graden Kelvin ofwel min 248 graden Celsius. Voordeel daarvan is dat de te bestuderen quantumverschijnselen zich bij die temperatuur ook in grotere kristallen voordoen.

Voor het maken van zijn nieuwe structuren is Vanmaekelbergh voorlopig dus nog aangewezen op de natuurlijke neiging van atomen en moleculen om kristallen te vormen. De grote uitdaging daarbij is om dat proces zodanig te sturen dat de moleculen in een vooraf bepaalde vorm worden gedwongen. Dat daar creatief denkwerk voor nodig is, mag blijken uit de productie van optische nanolasers van indiumfosfide.

Vanmaekelbergh: "Voor dat doel maken we gebruik van het feit dat indiumfosfide kristallen onder sommige omstandigheden in één bepaalde richting groeien. Het worden een soort pilaartjes. We kregen daar grote belangstelling voor, toen duidelijk werd dat ze onder bepaalde omstandigheden als nanolasers kunnen fungeren. Dat werkt alleen effectief als de diameter van de InP draad kleiner is dan twintig nanometer, ongeveer duizend keer dunner dan een haar dus.

"Dat probleem hebben wij samen met onderzoekers van Philips opgelost met behulp van gouddruppeltjes, die fungeren als katalysatoren voor de groei. Eerst wordt een dun goudlaagje van pakweg twee Angstrom aangebracht op een ondergrond en dat wordt vervolgens verhit, waardoor het goud smelt en kleine druppeltjes vormt met een doorsnee van ongeveer dertig nanometer. Als we daar indium- en fosforatomen in gasvorm aan toevoegen, condenseert dat gas in het gouddruppeltje. Als we genoeg gas toevoegen, raakt de vloeistof op een gegeven moment verzadigd. Gevolg is dat het indiumfosfide precies onder het gouddruppeltje neerslaat en het door ons gewenste kristal gaat vormen. Dankzij deze aanpak heeft dat kristal precies de dikte van het gouddruppeltje, terwijl het door blijft groeien totdat we de aanvoer van de gasvormige atomen stoppen."

Nano in Utrecht

Het Utrechtse nano-onderzoek vindt plaats in het Debye Instituut, het onderzoeksinstituut van de faculteiten Scheikunde en Natuur- en Sterrenkunde. Binnen dat instituut zijn vijftien hoogleraren en ongeveer 150 onderzoekers en promovendi in acht groepen actief op het gebied van de nanowetenschappen.

Groep 1: Gecondenseerde materie en grensvlakken (optische en elektrochemische aspecten van quantumdots, zie elders in dit blad)

Groep 2: Zachte gecondenseerde materie en biofysica (fotonische kristallen, nanokristallen voor onder meer labelingstoepassingen binnen de microscopie)

Groep 3: Fysische en colloïd chemie (onder meer zelf-assemblage van nanoclusters en  nanokristallen)

Groep 4: Fysisch-organische chemie (onder meer koppeling van nanokristallen voor elektronen overdracht)

Groep 5: Homogene katalyse en synthese op basis van metalen (het binden van katalytisch interessante groepen aan organisch oplosbare nanodeeltjes)

Groep 6: Oppervlakken, grensvlakken en 'devices' (silicium lagen op nanoschaal voor onder meer zonnecel onderzoek)

Groep 7: Anorganische chemie en katalyse (materialen met poriën van nano-afmetingen voor katalysatoren)

Groep 8: Atoom optica en ultrasnelle dynamica (ultrasnelle optische eigenschappen van nanomaterialen)

Utrecht loopt nano-subsidie mis

Wie in Nederland nanotechnologie zegt, denkt allereerst aan Delft. Ook universiteiten als Twente en Groningen hebben een naam op dit nieuwe wetenschapsgebied hoog te houden. Maar Utrecht? ‘Dat is toch die bio-medisch georiënteerde universiteit, waar ook nog wat geowetenschappers, een handvol taalkundigen en een Nobelprijswinnaar in de theoretische fysica rondlopen? Vertel me niet dat ze daar ook al aan nanowetenschap doen.’ Misschien wat al te karikaturaal, maar tot ergernis van fysicus Alfons van Blaaderen dreigt dat wel het beeld te worden dat over de Universiteit Utrecht bestaat, nu Utrecht geen cent heeft gekregen van de 95 miljoen euro, waarmee het Ministerie van Economische Zaken het Nederlandse nano-onderzoek wil stimuleren.

“Men heeft in het Bestuursgebouw zitten slapen”, is het korte en krachtige oordeel van de hoogleraar experimentele fysica. “Eind 2000 heeft Economische Zaken een oproep laten uitgaan voor onderzoeksideeën op het terrein van de nanowetenschappen. Die oproep moet ook in het Utrechtse Bestuursgebouw terecht zijn gekomen, maar wij hebben er als onderzoekers nooit iets van gehoord. Toen we er lucht van kregen, hebben we nog geprobeerd om aan te haken, maar op dat moment waren we al te laat, zo werd ons duidelijk gemaakt.”

Niet alleen de miljoenen die het Utrechtse nano-onderzoek misloopt, zitten Van Blaaderen dwars, maar ook de beeldvorming als zou Utrecht op dit terrein geen rol spelen. “Volgens het ministerie representeert NanoNed, zoals het initiatief inmiddels heet, vrijwel het hele Nederlandse toponderzoek op het gebied van de nanowetenschappen. Dat is aantoonbaar onjuist, want naast Utrecht ontbreekt ook Leiden in de voorstellen. Maar ja, als zo’n beeld eenmaal een eigen leven gaat leiden, probeer het dan maar eens ongedaan te maken.”

De suggestie dat Utrecht op dit terrein misschien minder toonaangevend is dan hij denkt, wijst Van Blaaderen van de hand. “De nanogroepen in het Debye Instituut hebben in recente onderzoeksvisitaties uitstekend gescoord. En trouwens, als we geen kwaliteit zouden hebben, hoe valt dan ons succes te verklaren in verschillende Europese programma’s op dit gebied? Nee, dat we naast de pot hebben gegrepen, komt puur door een verkeerde inschatting op bestuurlijk gebied. Volgens één van mijn collega’s in den lande zou een Utrechtse ambtenaar hebben gezegd: 'ach die nanowetenschap, daar doen wij hier toch niets aan'. Zoiets is toch onvoorstelbaar?”

Rector-magnificus Gispen reageert verbaasd op de uitval van de natuurkundehoogleraar. "Toen wij eind 2000 op de hoogte werden gesteld van het initiatief van EZ, hebben we zoals gebruikelijk meteen de betreffende faculteitsbesturen geïnformeerd. Vanaf dat moment lag het initiatief om actief te worden in het vormen van consortia op een van de themavelden bij de betreffende onderzoeksgroepen. Ik betreur het zeer dat het Utrechtse onderzoek op het terrein van de nanotechnologie uit de boot is gevallen. We zijn nu druk bezig om een gezamenlijke strategie van de bètafaculteiten te ontwikkelen. In dat kader komt ook weer naar voren dat onderzoek op het terrein van nanomaterialen een sterk punt is van Utrecht. We zullen er alles aan doen om dit speerpunt goed op de kaart te zetten."