Achtergrond

Het onderwijs in 2020: alleen, in massa's, of face-to-face

Lula Ahrens, fotografie archief

Scenario 1: Alleen en zelfstandig achter je pc

Wie een hekel heeft aan verplichte colleges ziet wellicht voordelen in dit scenario waarin leren en individueel belang centraal staan. Er is een mondiale vrijemarkteconomie en een mondiaal onderwijssysteem.

• Al het onderwijs is geprivatiseerd. Je bezoekt geen universiteit of hogeschool; die bestaan niet meer. ICT heeft een onvoorstelbaar snelle ontwikkeling doorgemaakt. Kennis en expertise worden verhandeld via internationale veilingsites. De leerplicht en centrale examinering zijn afgeschaft. Zelfdiscipline en eigen initiatief zijn cruciaal, want eventuele werkgevers beoordelen niet meer op diploma's, maar op je zelfstandig samengestelde portfolio. Studenten moeten op internationale veilingwebsites leermodules uitzoeken en een persoonlijk begeleider op afstand vinden. Vraag en aanbod bepalen de prijs van deze coaches. Die prijs- en kwaliteitsverschillen hebben geleid tot een gespleten samenleving: armere studenten kunnen zich geen dure topcoaches veroorloven.

• Universiteiten zijn in de eerste plaats research communities die wereldwijd samenwerken met andere instituten, individuele experts en bedrijven. Deelnemers aan gerenommeerde RC's vragen hoge prijzen op de expertiseveiling en kunnen alleen door succesvolle communities en grote bedrijven worden ingehuurd. Fundamenteel onderzoek wordt gefinancieerd door het bedrijfsleven en de inkomsten uit het expertiseveilingnetwerk. Minder economisch relevant onderzoek loopt gevaar doordat deze alleen nog worden gefinancieerd door particuliere fondsen.

DE REACTIES

Robert-Jan Simons (..), hoogleraar didactiek in de digitale context en werkzaam bij het Ivlos, vindt dat het privatiseren van het hbo onder bepaalde voorwaarden wel kan, maar dat universiteiten "normen- en waardenvrij" gefinancierd moeten worden. Om geen persoonlijk contact meer te hebben tussen student en docent vindt hij slecht.

De Utrechtse docent taalwetenschappen Hans van de Velde (..) gelooft niet dat al het onderwijs binnen afzienbare tijd geprivatiseerd wordt. En in je eentje studeren achter je pc lijkt de sociolinguïst niet bevorderlijk voor de kwaliteit van het onderwijs; "Ik denk dat de goede universiteiten zich gaan onderscheiden van de gewone door individuele begeleiding en contact, vooral in de masterfase."

Een toekomst waarin universitair onderzoek gefinancieerd wordt door het bedrijfsleven, brengt volgens de Utrechtse evolutionair bioloog Roy Erkens (28) grote gevaren voor het wetenschappelijk onderzoek met zich mee. Dan komt de objectiviteit van de leerstof in het geding. "En zelfstandigheid is goed, maar studenten kunnen niet zelf bepalen wie de beste expertise in huis heeft. Daar zijn ze nog veel te onervaren voor."

Scenario 2: Goedkope massa-universiteiten voor de armen, dure research-universiteiten voor de rijken

In dit scenario waar het draait om onderwijzen en individueel belang, is de kloof tussen arm en rijk zeer nadrukkelijk aanwezig. Er heerst een economische depressie die grote spanningen in de samenleving geeft. Nederland loopt achter in Europa. Europa bepaalt grotendeels het beleid. Onderwijsinstellingen zijn volledig autonoom. De overheid zorgt voor een deel van het onderwijsbudget, maar het meeste betalen de bevolking en het bedrijfsleven. De overheid vervult slechts een kleine rol in het onderwijs: ze stuurt via leerplicht en eindtermen. Er is veel discussie over de veelgebruikte 'psychofarma': chemische middelen die de concentratie sterk beïnvloeden.

• Het verschil tussen hbo en universiteit is opgeheven. Universiteiten hebben zich gespecialiseerd en beconcurreren elkaar. Er zijn goedkope massa- en dure research universiteiten. Bedrijven investeren graag in talentvolle studenten die daardoor een dure topopleiding kunnen volgen. Arme middelmatige studenten kunnen dat niet. Studenten zijn het virtuele onderwijs beu en kiezen steeds vaker voor face-to-face colleges in een onderwijslokaal.

• Een internationale master volgen is allang niet meer vanzelfsprekend. Mensen die dat wel doen, studeren parttime vanuit hun baan.

DE REACTIES

Robert-Jan Simons vindt dit het minst wenselijke scenario door de combinatie van onderwijzen en individueel belang. "Dit lijkt het meest op onderwijssystemen uit het verleden. De slag van onderwijzen naar leren, is inmiddels gemeengoed geworden. Daarnaast vind ik leren een collectieve verantwoordelijkheid voor de toekomst, dat gaat niet puur om individueel gewin."

"Psychofarma? Daar geloof ik niets van. Mensen praten er wel over, maar dat komt er echt niet van op zo'n korte termijn", weet Hans van de Velde. Afgezien daarvan heeft scenario twee volgens hem meer voorspellende waarde dan het eerste scenario. "Er zitten wel dingen in die op komst zijn. Het verschil tussen hbo en universiteit verdwijnt, en differentiatie naar focus is in feite ook niets nieuws. Het probleem hierbij is: wat doe je met het wetenschappelijk onderzoek als dat onderscheid er niet meer is? Dan krijg je inderdaad goedkope massa-universiteiten en dure research-universiteiten."

Roy Erkens heeft er op zich niets op tegen dat studenten meer betalen voor kwalitatief hoogstaand onderwijs. "Daarmee raak je natuurlijk een gevoelige snaar. Maar als je daarmee zorgt voor een extra drive achter de kwaliteit van het onderwijs; waarom niet? Je moet wel zorgen voor een goed minimumniveau van alle universiteiten, beurzen voor minder bedeelde talentvolle studenten, dwingend studieadvies en een goed selectiesysteem zodat iedereen de kans krijgt om ervan te profiteren."

Scenario 3: Welopgevoede burgers, brede wetenschappers en saamhorigheid in een multicultureel Europa

In scenario drie draait alles om onderwijzen en gemeenschappelijk belang. Nederland is één grote goed functionerende multiculturele familie. Tolerantie, medemenselijkheid en empathie staan centraal in het onderwijs en in de samenleving. De Europese Unie is een groot succes. Nederland is allochtoner dan ooit, maar desondanks vormt de samenleving een coherent geheel. Dat is grotendeels te danken aan het onderwijs, dat zorg draagt voor inburgering van zowel allochtone als autochtone burgers in de Europese democratische samenleving. Diploma's betekenen meer dan ooit; ze zijn een bewijs van kennis en van burgerschapsvorming. Zestig procent van de jongeren volgt hoger onderwijs.

• Voormalige hbo's heten nu bacheloruniversiteiten of zijn gefuseerd met de oude universiteiten. Zowel bachelor- als masteropleidingen hebben een brede focus. In tegenstelling tot anno 2004 bestaan er daardoor weer brede wetenschappers. Op de universiteit krijgen studenten naast academische vorming ook humanistisch-democratische vorming en vervullen zij daar een sociale dienstplicht: studenten lopen een half jaar stage in een onderwijs- of ontwikkelingsproject in Europa. Het onderwijs is projectmatig en richt zich op maatschappelijke problemen. Samenwerking en ervaringsleren zijn belangrijk. ICT is een gestandaardiseerd en samenhangend Europees netwerk dat prima functioneert. Alle gegevens van studenten zijn opgenomen in digitale portfolio's, waarin studieresultaten en verworven competenties worden bijgehouden. Dit netwerk draagt bij aan het streven naar het Europese een leven lang leren.

DE REACTIES

Hans van de Velde: "Dit is echt jaren 60, jaren 70. Ik sta hier zeer sympathiek tegenover, maar die kant gaat het nu eenmaal niet op. Het gaat in tegen de tijdgeest van het kapitalisme en de individualisering." Op het gebied van hoger onderwijs neemt de mobiliteit binnen Europa aanzienlijk toe. "Het hoger onderwijs wordt binnen Nederland waarschijnlijk beter georganiseerd en meer geconcentreerd. Landelijk bezien komt er dan één master per discipline. Studenten die een breed vakkenpakket ambiëren, volgen hun cursussen aan verschillende universiteiten. Zo'n landelijk systeem komt de mobiliteit binnen Europa ten goede." Zodra studenten standaard cursussen volgen aan verschillende universiteiten, wordt diplomering wel een probleem. "De vraag is dan immers welke universiteit het diploma uitreikt. Dan kom je dicht bij scenario één, waarin een daartoe bevoegde instantie je portfolio certificeert." De ontwikkeling richting "brede" wetenschappers is volgens Van de Velde al begonnen. "Het lijkt erop dat de klok wat dat betreft twee- of driehonderd jaar wordt teruggedraaid. Ook toen waren wetenschappers breed georiënteerd. Tegelijkertijd zie je dat er bijvoorbeeld vanuit bedrijven vraag is naar gespecialiseerde studenten. Dat zijn twee tegengestelde tendensen die bediend zullen worden. De eerste door universiteiten, de tweede waarschijnlijk door bedrijven. Die kunnen afgestudeerde bachelorstudenten binnen hun bedrijf opleiden."

Een pluspunt van scenario drie vindt Roy Erkens dat het onderwijs projectgebaseerd is. En digitale portfolio's worden volgens hem inderdaad heel belangrijk. "Werkgevers zullen daar steeds meer belang aan hechten."

"Ik sluit me aan bij de vorige spreker," zegt Robert-Jan Simons.

Scenario 4: Wereldwijde kennisgemeenschappen

Nederland is rijk. De aandacht richt zich daarom niet meer op economie, maar op welzijn en zelfontplooing. Leren en gemeenschappelijk belang staan centraal in het onderwijs. De samenleving is radicaal veranderd: er zijn internationale kennisgemeenschappen op het gebied van bijvoorbeeld geestelijk welbevinden, religie of milieu. Die wereldwijde communities nemen taken op zich die vroeger door de overheid werden verricht. Omdat ze nu hun eigen onderwijs organiseren, is het ministerie van Onderwijs omgedoopt in een ministerie van Inspiratie, Motivatie en Ontwikkeling.

• Onderwijzen is in feite 'helpen leren'; een student monitort zijn eigen leertraject samen met zijn community tutor en professionele en academische senioren uit zijn community. In dit scenario is leren probleemgestuurd op basis van projecten. Leertrajecten kunnen een professionele of academische focus hebben en worden van feedback voorzien op virtuele conferenties waaraan universiteiten, bedrijven en communities deelnemen.

DE REACTIES

Hans van de Velde vindt leren zoals scenario vier dat benadrukt "interessanter" dan onderwijzen. "Zeker bij individuele begeleiding zie je ze vooruitschieten. Ik voorzie in de mastersfase inderdaad een soort meester-gezelrelatie tussen student en docent, ook weer zoals een paar honderd jaar geleden. We gaan dus op belangrijke punten juist terug in de tijd."

"Ik kan me hier niet zoveel bij voorstellen", zegt Roy Erkens. "Het gevaar van zulke kennisgemeenschappen is volgens mij dat ze ten koste gaan van het interdisciplinaire onderwijs, omdat ze verdeeld zijn naar interessegebied."

Robert-Jan Simons heeft een duidelijke voorkeur voor scenario vier. "Die combinatie tussen leren en gemeenschappelijk belang is precies wat we nodig hebben." Door de nadruk op het gemeenschappelijk belang loopt het interdisciplinair onderwijs volgens hem geen gevaar. "Ik zie mono-disciplinaire communities voor me en communities of learning. Het tweede soort zal veel doen aan onderlinge uitwisseling van leerstof."

Interactieve kicks in onderwijs zijn wenselijk

"Tv is retro. Wat de computergame-generatie wil, zijn interactieve kicks." Cultuursocioloog Carl Rohde is één van de sprekers op de onderwijsdag. Hij onderzoekt onder meer het gedrag van de huidige generatie jongeren, oftewel de studenten van de toekomst. Want wil je de toekomst van het hoger onderwijs inschatten, dan zul je toch moeten kijken naar het soort studenten dat in 2020 de universiteiten gaat bevolken.

Rohde is naast zijn functie bij de Universiteit Utrecht directeur van 'Signs of the Time', een bedrijf dat een wereldwijd netwerk van markt- en trendonderzoekers heeft en onderzoek doet naar soft spots van een generatie.

Deze soft spot is in Rohde's woorden "that what really makes them tick," oftewel: hun collectieve gevoeligheden. De toekomstige studenten willen volgens Rohde interactieve kicks. "Er is voor het eerst een generatie die liever zit te gamen dan tv te kijken. Gamen vinden ze spannender, omdat ze zelf een actieve rol hebben in het spel. Deze gevoelige plek van de jeugd heeft gevolgen voor het onderwijs. "Alle bedrijven vragen zich af: 'hoe geef ik interactieve kicks?' Het onderwijs kan daar niet aan voorbijgaan."

De toekomstige generatie studenten zijn volgens Rohde "goed in multi-tasking - veel dingen tegelijkertijd doen - maar ze zijn slecht in gedisciplineerd luisteren en lezen. Een vraag lezen ze oppervlakkig. Ze tunen in op drie steekwoorden en construeren daar zappend, met behulp van de nodige websites, hun eigen fantasie omheen." Carl Rohde ziet een toekomst voor zich waarin het onderwijs in elk geval multimedialer en interactiever wordt. "Maar de vraag is: moet je mee met het zappende karakter van de student? Het onderwijs wil de traditionele klassieke standaarden bewaken, maar tegelijkertijd worden universiteiten steeds calculerender. Het zal waarschijnlijk neerkomen op twee typen onderwijs: er komt een universiteit voor de mtv-generatie en een universiteit voor de gedisciplineerde elite. Want er zullen altijd studenten blijven bestaan die wél hechten aan verdieping."

Internet is volgens Rohde ontzettend belangrijk aan het worden. Maar een toekomst waarin e-learning het traditionele persoonlijke contact tussen student en docent en studenten onderling verdringt, ziet hij niet voor zich: "Onderwijs blijft vanaf de oude Grieken tot nu toch ook iets waarin je een persoonlijke band hebt met je docent. Het digitale universum komt erbij, maar het oude persoonlijke universum blijft natuurlijk wel bestaan; we blijven ten slotte mensen. Je ziet nu al dat mensen die virtueel leven weer een extra verlangen krijgen naar fysiek contact. We noemen dat 'let's get real'."

'Dit is allesbehalve een hutje"

Xander Bronkhorst, fotografie Maarten Hartman???

Een half uur, zolang had haar vriend nodig om bij te komen van de slappe lach. "Hij kon niet geloven dat ik hier werkelijk wilde wonen", vertelt derdejaars studente culturele antropologie Aster den Bok. Ook Den Bok zelf aarzelde even toen ze het tijdelijke studentencomplex La Capanna voor het eerst kon bezichtigen. "Oh, wat erg, wat een kot, dacht ik in eerste instantie. Maar eenmaal binnen was het helemaal niet lelijk. Zelfs mijn vriend vond het oké."

Den Bok was één van de eerste studenten die de sleutel kregen van hun eigen spacebox. Zij is nu in het gelukkige bezit van een kunststof prefab-woning van 18 vierkante meter met eigen keuken en badkamer. De 234 vrolijk gekleurde exemplaren, verdeeld over drie woonblokken, aan de Bolognalaan beleefden vorige week hun officiële opening. Ze blijven vijf jaar in De Uithof staan. Deze weken wordt er vooral veel verhuisd.

Aster den Bok is inmiddels helemaal overstag. "Ik vind dat ik het mooiste huis van allemaal heb", stelt ze. Op een klapstoel in de verder nog vrijwel lege kamer wijst zij naar het grote raam dat een volledige wand beslaat. "Ik houd van veel raam. Hier is maar aan één kant licht. Ik was bang dat dat te weinig zou zijn, maar het is echt helemaal goed." Het uitzicht, op de hoek drie hoog, heeft inderdaad bijna penthouse-achtige allure. Terwijl beneden een gestage stroom bankstellen en bureaus op schouders van nieuwe bewoners voorbijtrekt, grazen in de verte de schapen bij de faculteit Diergeneeskunde.

Op de andere hoek van dezelfde verdieping kan studente Taal- en Cultuurstudies Floor Ketting niet genieten van vergezichten. Door de trapsgewijze setting van de drie gebouwen kijkt ze zo bij een flink aantal overburen naar binnen. "Eigenlijk zijn het net kijkdozen, hè? Maar nee, ik kan helaas nog geen soapverhalen vertellen."

Ook Ketting zegt zich happy te voelen in haar nieuwe woning. Voordat ze zich voor de spaceboxen aanmeldde, was ze gewaarschuwd door mensen die zich de rampverhalen uit Delft konden herinneren. De spaceboxen die daar bekend staan als 'tupperware-woningen' zouden 's winters te koud en 's zomers te warm zijn. En bovendien heel gehorig. "Maar tot nu toe heb ik niets te klagen", vertelt ze. "Het meeste lawaai is afkomstig van het bouwverkeer dat hier nog flink bezig is."

De woning van Ketting is inmiddels al bijna geheel ingericht. "Ik moet nog een eettafel hebben en er moet nog iets aan de muren om het wat gezelliger te maken. Maar de ruimte die ik heb, valt best mee." Toch reageren vrienden en studiegenoten een tikkeltje meewarig wanneer ze vertelt waar ze woont. "Nou, jij liever dan ik. Dat is de reactie die ik meestal hoor. Totdat ik vertel wat ik er hier allemaal bij krijg. Een eigen douche, een eigen keuken, snel internet. Veel studenten vinden dat stiekem toch wel heel aantrekkelijk."

Volgens woordvoerster van woningbouwvereniging SSHU Karin Smeets waren de negatieve geluiden over de spaceboxen in Delft vorig jaar vooral het gevolg van een problematische oplevering waarbij de verwarming hartje winter niet functioneerde. Bovendien zijn de woningen zeer dicht bij elkaar gesitueerd. Daar komt nog bij dat de Delftse bewoners buitenlandse studenten zijn, die niet uit vrije wil voor een spacebox kiezen. In Utrecht is volgens haar lering getrokken uit de Delftse problemen.

Smeets moet erkennen dat de werving voor de toch wat ongewone woningen aanvankelijk moeizaam verliep. In eerste instantie werden studenten benaderd die hoog op de wachtlijst van de SSHU stonden. De respons vanuit die groep was echter verre van voldoende. "Die mensen zijn snel aan de beurt voor een plek op het IBB-complex of Tuindorp West. Kennelijk wachten ze liever daarop."

Uiteindelijk werden alle 7000 personen op de wachtlijst attent gemaakt op het nieuwe complex. Zo'n 600 studenten reageerden. Volgens Smeets waren de studenten die werkelijk werden uitgenodigd voor de bezichtigingsdag vrijwel zonder uitzondering positief. "Wanneer studenten de spaceboxen ook van binnen kunnen zien, zijn ze enthousiast. Meer dan tachtig procent van de mensen die kwamen kijken, heeft ook een kamer geaccepteerd."

Ketting en Den Bok noemen de prijs van 280 euro die ze betalen zeer redelijk, gezien het oppervlak van de kamer, maar vooral gezien de eigen kook-, douche- en toiletvoorzieningen en het gratis snelle internet. "Veel andere studenten betalen meer voor een hok van twee bij drie in de stad", zegt Den Bok. "La Capanna is geloof ik Italiaans voor 'hutje'. Maar mijn kamer hier is allesbehalve een hutje."

Minpuntjes zijn er vanzelfsprekend wel. Brievenbussen en adresbordjes laten op zich wachten. Intercom komt er in het geheel niet. "Wat dat betreft, ben je wel een soort proefkonijn hier", stelt Ketting. Verder vragen beide studentes zich af of het nu echt niet mogelijk was geweest een spacebox in te richten als gezamenlijke ruimte. Nu worden de studenten naar de Cambridgebar gedirigeerd. Den Bok gekscherend: "De bewoners zullen elkaar moeten treffen in het washok waar de wasmachines staan. Helaas zit dat juist in een ander blok."

Maar het enige werkelijke nadeel dat beide studentes weten te noemen heeft niets te maken met de woningen zelf maar met de locatie. De Uithof is saai. Maar bovenal: De Uithof is 's nachts moeilijk op een veilige manier te bereiken. Ketting: "Tot nu toe heb ik steeds de laatste bus van half één genomen. Maar dat is geen doen als je uit wilt gaan. Dan wordt het net gezellig. Ik moet dus ergens in de binnenstad blijven slapen." Den Bok: "Gaat de laatste bus al om half een? Dat is wel heel vroeg. Ik denk dat ik dan toch maar ga fietsen. Dan maar even niet aan een serieverkrachter denken."

Hinse Mutter, studente Geschiedenis, kan wel begrijpen waarom de vrouwelijke studenten problemen hebben met de locatie van La Capanna. "Wanneer je hier de deur uitstapt, sta je meteen in De Uithof. Er is niet iets van een gezamenlijke gang of een gemeenschappelijke woonkamer." Maar zelf ziet hij minder bezwaren. "Er is hier een supermarkt, een bibliotheek, de bus stopt om de hoek."

Mutter woont in het derde blok tegenover het washok en heeft net één dag de sleutel. Zijn kamer is slechts voorzien van de eerste levensbehoeften: een bed, een stereo en een pak spaghetti. Echt verhuisd wordt er in het weekeinde. "Ik was dolblij dat ik hier terecht kon. Wanneer ik dit niet had gekregen, had ik nog een jaar moeten wachten op een kamer in een studentencomplex. Het op en neer reizen naar mijn ouders in Eindhoven was dan wel een erg zware last geworden."

En voor studenten als Mutter doet de SSHU het allemaal, meent woordvoerster Smeets. De woningbouwcorporatie wil dat binnen vier jaar een Utrechtse student maximaal nog maar een jaar hoeft te wachten op woonruimte. De gemiddelde wachttijd ligt nu op zo'n 15 maanden. De afgelopen jaren werden al enkele grote panden omgebouwd voor tijdelijke studentenhuisvesting. Naast de spaceboxen moeten nu ook asielzoekerswoningen als studentenonderkomen gaan dienen. Een project in de wijk Tolsteeg stuit echter nog op veel bewonersprotest.

Ook de Universiteit Utrecht is volgens Roel den Dikken, projectmanager complexbeheer, gebaat bij voldoende kamers. Het spaceboxenplan van de SSHU werd daarom zeer positief ontvangen. "Het is heel simpel. Woningnood kost je studenten. Ook de universiteit is dus geïnteresseerd in goede oplossingen die snel te realiseren zijn."

Samen met de SSHU is afgesproken dat het complex La Capanna over vijf jaar op een andere plek in Utrecht zal worden neergezet. Onderzocht zal worden of aan de Bolognalaan permanente woningbouw kan komen. Na de Cambridgelaan en twee nog te bouwen complexen gaat het dan om de vierde woonlocatie voor studenten in De Uithof. Uiteindelijk moeten er meer dan 2000 wooneenheden verrijzen op het universiteitscomplex.

De eerste pionierende spaceboxers zijn voorlopig onder de pannen. Mutter en De Bok hebben weinig interesse in een kamer op een studentencomplex, hoewel hun wachttijd daarvoor gewoon doorloopt. "Ik zit hier voorlopig goed", stelt geschiedenissstudent Mutter. Den Bok was zelfs al aan de beurt voor een studentenflat, maar zij koos voor La Capanna. "Het vooruitzicht met zijn tienen de keuken te moeten delen, stond me toch niet zo aan."

Alleen Floor Ketting twijfelt nog. "Ik moet nog even kijken hoe het me hier bevalt. Laatst weigerde mijn internet en was mijn beltegoed op. Toen voelde ik me wel even afgesloten van de wereld. Dan is het in een studentenhuis gezelliger."

Steentjes gooien

Wie op bezoek gaat bij de nieuwe bewoners van La Capanna doet er goed aan zijn of haar beltegoed te controleren. De postbode met pakketje kan het helemaal vergeten. Wat is het geval. De woonblokken krijgen geen intercom. Volgens de SSHU was dat te duur. Bovendien wordt het portaal om veiligheidsredenen afgesloten. Alleen bewoners hebben de sleutel van deze deur. Gevolg hiervan is dat bewoners alleen via de mobiele telefoon zijn te bereiken. Bewoonster Jessica de Ruijter, geneeskundestudente, vindt het maar raar. "Ik ga hier nog even over mailen met de SSH. Ik had toch wel heel graag iets van een bel of een intercom gehad. De meeste mensen die ik ken, hebben wel een mobiele telefoon, maar hoe zit het bijvoorbeeld met opa's en oma's? Moeten die steentjes gaan gooien? Ik woon helemaal boven, dus ze kunnen niet even op het raam kloppen. Dit is echt vreemd."

Tijdelijke studentenwoningen van de SSHU

•Titus Brandsmaflat in Overvecht: 280 kamers, tot eind 2006

•Rheyngaerdeflat aan de A2: 109 woningen voor 200 studenten, tot medio 2005

•Flats op 't Goylaan: 156 kamers, tot 2005-2007

•Het Witte Huis, voormalige zusterflat Diaconessen Ziekenhuis: 110 kamers tot juli 2006

•Albert van Koningsbruggen, voormalig verpleeghuis aan de Beneluxlaan: 90 kamers, tot eind 2004.

•La Capanna, spaceboxen in De Uithof: 234 studenten, tot medio 2009

•Asielzoekerswoningen aan de Opaalweg en Baden Powellaan: 224 kamers, maximaal vijf jaar vanaf het moment van plaatsing. De besluitvorming rondom deze woningen verkeert nog in een inspraakfase. SSHU en gemeente stuitten op veel bewonersprotest.

Nieuwbouwplannen De Uithof en Kromhoutterrein:

•De Bisschoppen: 550 kamers aan Bisschopssteeg tussen Heidelberglaan en Cambridgelaan (op de parkeerplaats). De grondwerkzaamheden zijn al begonnen. Start eigenlijke bouw eind 2004.

•University College Campus (UCC): 200 nieuwe kamers in opdracht van Bouwvereniging Volksbelang Vianen. Start bouw najaar 2004

•Uithof III: 300 kamers aan Heidelberglaan. Start bouw nog onbekend

•Cambridgelaan: SSHU en UU gaan mogelijkheid van woningbouw op plek huidige La Capanna onderzoeken. Aantal kamers nog onbekend. Start bouw: op zijn vroegst 2009.

Zes zotte zjoppers

Joost de Vries, fotografie Maarten van den Haak

Om kwart over negen komen de broers Paul (24) en Maarten Beelen (20) tevreden het warenhuis uitlopen. Economie student Maarten heeft twee broeken, een overhemd en een setje voor zijn vriendin gekocht. "Bij elkaar zo'n 130 euro. Daar heb ik dan ruim zeventig euro winst op, schat ik." Broer Paul heeft aanzienlijk meer uitgegeven; "Ik heb twee broeken, twee overhemden en een boxershort gekocht. Het komt uit op 254 euro. Ruim honderd euro winst. De moeite waard dus." Ze hebben niet speciaal de wekker gezet voor de Dwaze Dagen; die ging af omdat ze eigenlijk naar college moesten. Ze spijbelen om goed voorbereid geld uit te geven. "We hebben van tevoren de Bijenkorfboekjes doorgelezen, dus we wisten wat we wilden hebben en waar het lag. Bij de overhemden barste het vooral van de vrouwen die kleding voor hun man kwamen shoppen," vertelt Technische Bedrijfskunde student Paul, "Er waren huisvrouwtjes met bergen kleding bij zich. Ik hoorde een verkoper zeggen 'Mevrouw, heeft u wel iets leuks voor uzelf gekocht?'"

Lonneke Thijs (20) heeft een slimme truc toegepast om de lange rijen voor de paskamers te ontlopen: "Ik heb twee identieke Replay-vestjes gekocht, in twee verschillende maten. De gene die niet de juiste maat is, breng ik van de week weer terug." Uiteindelijk was ze voor de twee vestjes, en een broek, ongeveer 160 euro kwijt. Maar de dag is nog niet voorbij: "Ik ga vanmiddag naar een vriendinnetje in Groningen. Daar gaan we ook winkelen en waarschijnlijk ook - opnieuw - naar de Bijenkorf." Enige gÍne voelde de PABO-studente wel. "Iedereen staat de duwen en trekken voor die ene broek. Ikzelf niet, maar ik was wel vroeg opgestaan om op tijd voor de deur te staan."

Rechtenstudente Hanna Brundel (21) was als ÈÈn van de eersten binnen. Iets voor acht stond ze voor de deur. "Zodra de deuren opengingen raceten mensen naar binnen, de trap op of af. Het was echt heel druk." Maar ze heeft succesvol gewinkeld. Na anderhalf uur komt ze met een flinke tas, en flinke winst, naar buiten. "Ik heb mascara, een blouse, een spijkerbroek, een broekpak,een beha en string gekocht." Totaal zo'n 240 euro. "Het broekpak alleen is normaal gesproken al 200 euro, dus ik bespaar behoorlijk wat. Ruim honderd euro, denk ik." Behalve aan zichzelf heeft ze ook aan een ander gedacht: voor de verjaardag van haar nichtje heeft ze een pop gekocht. Of ze nu klaar is, weet ze nog niet. Voor de zekerheid heeft ze net toch maar even de actieboekjes van de Bijenkorf meegenomen. Misschien dat ze zaterdag nog even teruggaat.

Ook Sanne van Gent (22) was erbij toen het warenhuis haar deuren opendeed. "Het was heel hectisch. Overal stonden mensen bij bakken kleding - sokken, overhemden, onderbroeken - echt te graaien. Het is eigenlijk gewoonweg te druk. Ik heb het zelf rustig aan gedaan. Ik heb de tijd genomen en alles gepast." De psychologiestudente heeft een broek, een vest en een trui gekocht, hoewel het haar opviel dat ze zeker niet de enige was die voor het Replay-vestje ging: "Binnenkort zie je in Utrecht iedereen in hetzelfde vest lopen. Wel jammer, maar ik heb wel veel geld bespaard. In totaal moest ik 130 euro betalen. Zonder de Drie Dwaze Dagen-korting was ik zeker meer dan tweehonderd euro kwijt geweest." In eerste instantie had Sanne alleen een spijkerboek nodig; "Ik had de actieboekjes niet gezien, maar ik had gehoord dat ze vast wel een broek in de aanbieding hadden. Het vestje en de trui zijn enigszins impulsief aangekocht."

Het eerste dat aan Manon Stellaert (21) opvalt is haar kleine Bijenkorftas. Ze heeft alleen oorbellen, panty's en nagellak gekocht. "Ik heb maar dertig euro uitgegeven, dus m'n winst valt mee. Ik heb van de week de actieboekjes gelezen. Er zit altijd wel iets bij dat je wilt hebben. Specifiek op merk heb ik niets uitgezocht. De nagellak was toevallig van een duur merk. De oorbellen niet; en die waren bovendien meer een impulsaankoop." Hoewel ze om negen uur al in de winkel was - "ik vind het leuk om even te kijken" - zegt de verpleegkundestudent blij te zijn weer buiten te staan: "Het was heel druk. Mensen duwden en graaiden in het rond. Ik heb zeker een half uur in de rij gestaan om af te rekenen." Toch is ze nog niet uitgekeken op de actie dagen: "Misschien ga ik van de week nog een keer terug, als het iets rustiger is."

Suzanne Bulk (21) moet naar college als ze naar buiten komt lopen met volle tas. "Maar daar heb ik nu eigenlijk geen zin meer in," zegt ze. In haar tas zitten drie truien, een vestje (overigens niet van Replay) en een rokje. Bij elkaar zo'n 140 euro. "Hoeveel winst daar op zit weet ik niet. Veel, in ieder geval." De psychologiestudente was om kwart voor tien binnen: "Toen was het al heel erg druk. Er stonden lange rijen voor de paskamers en de kassa's. Ik wist ongeveer wat ik wilde komen halen; ik heb bij mijn ouders de actieboekjes bekeken. Twee dingen had ik gezien in de boekjes en daarvoor was ik hier naar toe gekomen. De andere dingen waren meer impulsieve aankopen." Suzanne zit er aan te denken nog een dag terug te gaan; "Ik had iets leuks gezien voor mijn vriendje. Qua prijs scheelt het een boel."

Swingen in Utrecht

Lees dan door. Utrecht biedt méér dan de geijkte swingavonden in bekende studentendiscotheken als The Jam en de Woolloomooloo. Een greep uit Utrechts bekende en minder bekende danstenten; mét handleiding.

Storm

Mariaplaats 50

Qua swinggehalte beginnen we met een bescheiden variant: Storm. Storm behoort tot de categorie trendy. Daaruit volgt dat imago er belangrijker is dan het hebben van plezier. Een avondje Storm bestaat nadrukkelijk niet uit gezellig uit je bol gaan op de dansvloer maar wel uit zien en gezien worden: sexy kleding, gestyleerde sikjes, ingehouden danspasjes, lolly's likken en een opvallende hoeveelheid mooie mensen. Heren let op: bloezen zijn uit den boze! Raadpleeg voor wat wel done is de clips op de muziekzenders. Voor de dames geldt hetzelfde; zorg wel dat je strak in je vel zit. Dit danscafé heeft een hippe inrichting met een apart lounge-gedeelte en beeldschermen achter de bar.

Café Hofman

Janskerkhof 17a

In café Hofman is het altijd lachen geblazen, en zaterdagavond op de dansvloer is niets gek genoeg. Wie niet gezegend is met een fraai uiterlijk of soepele heupen, kan hier toch ongegeneerd een potje swingen op het podium. De muziek die dat allemaal mogelijk maakt, is van het type 'foute hits van de jaren 70 tot nu'. Hofman is een mooi oud café met kroonluchters, houten vloer en hoog plafond. Hier komen ogenschijnlijk vooral alleenstaande dertigers en ouderejaars rechten of economie. Dresscode voor de heren - je raadt het al - : pyamakleurige bloes, en voor de dames discrete truitjes, om de overtollige rolletjes te verbergen.

Dinsdagavond is tango-avond in café Hofman wat een radicale verandering van stijl betekent. je vindt hier dan hoogopgeleide, gematigd zweverige mensen van rond de vijftig, al zijn hier en daar ook jongeren gesignaleerd. Pas als je minstens zeven jaar danst, hoor je echt bij deze besloten club en ken je de duizend en één ongeschreven regeltjes. Op tango-avonden wordt nauwelijks gedronken, want dat gaat ten koste van de concentratie. Dansen doe je hier bijvoorbeeld met de ogen dicht wat een totale gevoelsmatige overgave aan de dans betekent.

Stairway to Heaven

Mariaplaats 11-12

In Henk Westbroeks Stairway to Heaven is het voor rockers en hardrockers goed toeven. Dit is in elk geval qua inrichting een hele geschikte tent: het is er ruim, de vloeren zijn van hout, er is een immense bar, een podium en een balkon. Eerste vereiste voor een bezoeker die niet wil opvallen is lang haar. Voeg daar nog wat zwarte kledij met opschrift en een paar puntige sieraden aan toe en klaar is Kees. Wat het dansen betreft: gooi je hoofd inclusief weelderige haardos omlaag en beweeg hem daarna met regelmatige tussenpozen op en neer totdat de kramp in je nek ondraaglijk wordt: resultaat verzekerd!

Rasa: Couscous Grooves en Basmati Breaks

Pauwstraat 13a

Een unieke topper in het Utrechtse uitgaansleven is het maandelijks terugkerende 'Couscous Grooves' in multicultureel centrum Rasa. Deze Midden-Oosters getinte avond bestaat uit live-concerten, een dansbare mengeling tussen Midden-Oosterse muziek en hedendaagse dj-grooves, knappe videomontages, Bollywood films, een lounge-ruimte, smakelijke tapas, kleden, kroonluchters en andere tierelantijnen, en dat alles voor slechts vijf euro. Het publiek dat hier komt, is moeilijk onder één noemer te vangen. Er is van alles wat, en dat is meestal een gezond teken. Ook qua dans is alles geoorloofd, hoewel je met wat Indiase buik- en nekmoves zeker extra indruk zult maken.

Winkel van Sinkel

Oudegracht 58

De Winkel van Sinkel is een uitschieter, vooral wat betreft de huisvesting en de torenhoge entreeprijzen (12,50 euro). Dit is een groot, hoog, monumentaal pand aan de Oudegracht, met immense zuilen aan binnen- en buitenkant, zwart-wit betegelde vloeren, een knusse tapaskelder, zithoek antieke stijl inclusief boekenkasten, een binnentuin en terras. Zaterdagavond, tijdens Club Risk, draaien Nederlands bekendste dj's; op zondag kun je er vaak terecht voor een lekker potje salsa, merengue of bachata. Deze sexy, hartstochtelijke Latijns-Amerikaanse dansen zijn geschikt voor uitbundige, elegant geklede dansfreaks met losse heupen, macho's en geboren verleidsters. Niet geschikt voor houten klazen met een minderwaardigheidscomplex op zoek naar een vaste relatie, al zijn die wel steevast van de partij.

Club Touché

Oude Gracht 151

Club Touché is één van de exclusieve niet-studentikoze r&b-gelegenheden die Utrecht rijk is. De ruimte op zich is een saai donker hok, maar het publiek is sexy en kleurrijk en wie van zwoele ritmes houdt, kan er ongeremd tekeer gaan op de dansvloer.

City Hall

Stadhuisbrug 3

City Hall is een indrukwekkend, doolhofachtig complex van aaneengesloten witgekalkte werfkelders onder - hoe kan het ook anders - het stadhuis. Hier kun je behalve voor r&b ook terecht voor andere populaire thema-avonden. Kledingvoorschrift City Hall: neem een voorbeeld aan hip-hop- en r&b sterren Jay-Z en Mary J.Blige. Gedragscode: net als in Storm geldt hier boven alles dat je moet letten op je image. Niet te gezellig doen, da's niet cool. Dames: kleed je zo sexy mogelijk en zet je gezicht op arrogant. Heren: als je een bekende tegenkomt, groet je hem met een ingewikkelde handbeweging. Daarna houd je je mond en kijk je verveeld in de rondte.

Blissdance in: De Leeuw @bod:Samuel van Houtenstraat 1

Altijd al gedroomd van rook- en schoenvrij dansen op muziek 'van alle tijden en oorden'? Pak dan nu je kans! In Utrecht bestaan maar liefst vier gelegenheden waar je je droom kan verwezenlijken. Voor diegenen die het verband tussen rookvrij en schoenvrij niet snappen; zo minimaliseer je het risico dat je met je blote kakken in een brandende peuk trapt - voor de eeltlozen onder ons een onplezierige ervaring. Blootvoets dansen kan je ook in Fun & co in: Sterrenzicht aan het Keerkringplein 40 en in Sous Swing aan de Oudegracht 209 a/d Werf.

The Jam

Oudegracht a/d Werf 97

Over The Jam valt niet bar veel te melden, behalve dat het onder studenten vooral op donderdagavond een populaire discotheek is. Kledingvoorschrift: houd het simpel, een spijkerbroek en bloes (heren) of spijkerbroek met topje (dames) volstaat. De muziek is standaard en de ruimte doet denken aan een schuur. Zorg dat je er niet te ladderzat vandaan loopt, want de uitgang ligt gevaarlijk dicht bij het donkere koude water van de gracht.

Tivoli

Oudegracht 245

Het alom bekende Tivoli is eigenlijk meer een poppodium dan een danstent, hoewel je er ook prima kunt swingen. Het is een grote, donkere ruimte met discoballen en een balkon rond de dansvloer. De gemiddelde leeftijd van het publiek is in het weekend laag door het groot aantal middelbare scholieren. De gangbare stijl is dan alto, met veel versleten spijkerbroeken, Converse Allstars, trucker petjes, lowlands armbandjes, en rockband T-shirts. Op donderdagavond ligt de gemiddelde leeftijd hoger; Tivoli wordt dan bevolkt door studenten. Op avonden zonder live-optredens wordt er gedanst op onder meer alternatieve rock, dance en soul.

Tivoli de Helling

Helling 7

Tivoli de Helling, een apart gebouw buiten het centrum waar vooral dance gedraaid wordt, is voor de wat hippere oudjes onder de jongeren. Je danst in dit Tivoli in het algemeen voor je eigen 'ikje' niet omdat je wil laten zien hoe sexy je bent.

Ekko

Bemuurde Weerd WZ 3

Ook in Ekko wordt op verschillende avonden verschillend gedraaid, en ook hier zijn live optredens. Je kunt het zien als een intiemere en meer alternatieve variant van Tivoli. De sfeer is er onelegant en relaxed, dus je kunt losgaan op de dansvloer zonder bang te zijn dat je iets verkeerd doet. Als je niet enigzins alternatief gekleed gaat, dreig je op sommige avonden wel uit de toon te vallen. Ekko is gevestigd in een knus pand aan de gracht; podium annex danszaal en bar zijn van elkaar gescheiden. De maandelijke lesbo- en homo-avond oftewel het PANfeest is een populaire happening.

De Woolloomooloo

Janskerkhof 97

De Woo - voluit de Woolloomooloo - is de disco van het mannencorps en dus voor de bierzuipende kakkers onder de studenten. Van binnen is de Woo nogal basic, maar aan de rand van de dansvloer bevindt zich de beroemde 'apenrots,' oftewel een verzameling blokken waarop je kunt zitten. De Corpsmythe wil dat wie zich tegen de apenrots vlijt, opgepikt wil worden voor een stevig potje sex - altijd leuk natuurlijk als een nietsvermoedende nieuweling een blok uitzoekt om in alle onschuld op uit te rusten. Dresscode: op z'n Corps'; casual, onelegant en tijdloos. De regel der regels is dat je draagt wat iedereen draagt, al werkt dat objectief gezien niet echt in je voordeel. Voordelig is wel dat je outfit jarenlang mee kan; in kakkerland bestaat immers geen mode. Polo's, overhemden en spijkerbroeken doen het al decennialang goed. Muziek: top 40 en foute meezingers van Marco Borsato. Als student en niet-USC-lid kun je ook een Woo-pas kopen; daarmee ben je verzekerd van drie jaar lang vrije toegang. Wil je zo'n pas, vergeet dan niet een legitimatiebewijs en collegekaart mee te nemen.

'Een octrooi vestig je niet om er rijk van te worden'

Erik Hardeman

In zijn kast staat ruim een halve meter ordners boordevol papier. "Als je wilt weten waarom veel onderzoekers zo'n hekel hebben aan octrooien", lacht onderzoeker Freek Beekman, "dan zie je hier het antwoord. Het is onvoorstelbaar hoeveel papierwerk een octrooi met zich meebrengt. En denk maar niet dat je een minuut gecompenseerd krijgt van de vrije tijd die je als uitvinder in die hele papierwinkel steekt."

Universitaire onderzoekers en octrooien. In de Verenigde Staten is het een vanzelfsprekende combinatie, maar Nederland aarzelt nog. Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken gaf de Amerikaanse econoom Alan Porter de Nederlandse universiteiten er daarom drie jaar geleden ongenadig van langs. De University of California had in de jaren 1995-1999 meer dan 1500 octrooien aangevraagd, de TU Delft, de Nederlandse koploper, had er in diezelfde periode nog geen vijftien. Een schande, vond Porter.

Zijn woorden lijken effect te hebben gehad, want de Nederlandse universiteiten krijgen steeds meer belangstelling voor octrooien. Ook de Universiteit Utrecht is actief op dit gebied. De gecombineerde Holdings van universiteit en ziekenhuis beheren inmiddels ruim zeventig octrooien, terwijl onderzoekers er via bedrijven ook nog eens veertig hebben gevestigd. Per jaar komen er hier zo'n vijftien bij, vertellen Oscar Schoots en Raoul Linschoten, die namens de Holdings alle octrooizaken behartigen. Maar dat betekent niet dat de aversie van onderzoekers als sneeuw voor de zon is verdwenen.

Profijtelijke samenwerking

Octrooieren is duur, kost veel tijd en levert maar zelden wat op, is een veelgehoorde klacht. Bovendien kun je ook prima met bedrijven samenwerken zonder octrooi, dus waarom zou je al die moeite doen? Schoots kan zich de weerstand wel voorstellen. Terwijl de kosten van een octrooi hoog zijn en de papierwinkel gigantisch, levert wereldwijd minder dan tien procent van de octrooien geld op. Dat onderzoekers niet staan te trappelen om er veel energie in te steken, vindt de Utrechtse octrooideskundige dus wel begrijpelijk. "Het vestigen en onderhouden van een octrooi gedurende de twintig jaar looptijd kost voor Europa, de VS, Japan, Canada en Australië samen gemiddeld zo'n 150.000 euro, terwijl het meestal drie tot zes jaar duurt voordat duidelijk is of je iets bruikbaars in handen hebt.

"In Utrecht worden die kosten deels of geheel door de Holdings betaald, terwijl we de onderzoeker bovendien zoveel mogelijk bureaucratische rompslomp uit handen nemen. Als de vinding succes heeft, ontvangen we als tegenprestatie een deel van de octrooiopbrengsten, maar als het mislukt, zijn we dat geld kwijt. Afhankelijk van de kostenverdeling en het aantal uitvinders gaat vijf tot vijftien procent van de netto inkomsten naar de uitvinder(s), de rest wordt verdeeld tussen de onderzoeksafdeling en de Holdings. Omdat we onze eigen broek moeten ophouden, vragen we ons uiteraard terdege af hoe groot de kans op succes is. In de praktijk stoppen we betrekkelijk vaak met een aanvraag, omdat we gaandeweg merken dat er geen brood in zit."

Toch begint de stemming in Utrecht steeds meer pro-octrooi te worden, vervolgt Schoots. Geld is daarbij overigens niet de enige en wat hem betreft zelfs niet de belangrijkste reden. Een octrooi vestig je niet om er rijk van te worden, is zijn motto, maar om contact te krijgen met een partner in het bedrijfsleven en de kans te vergroten dat een uitvinding de maatschappij ten goede komt. "Natuurlijk is er altijd een kans dat je vroeg of laat aardig aan je uitvinding gaat verdienen, maar eerst moet het product op de markt komen en daarvoor is samenwerking met een bedrijf onmisbaar. Kan dat niet zonder octrooi, is de vraag? Het antwoord luidt nee, en al helemaal niet in de biotechnologie. De ontwikkeling van een nieuw geneesmiddel kost enkele honderden miljoenen dollars. Als de ontdekker zijn vinding niet patenteert, maar er meteen over publiceert, kan iedereen er mee aan de haal gaan. Geen enkel farmaceutisch bedrijf zal dan nog bereid zijn om te investeren in de verdere ontwikkeling. Dus als je wilt dat er iets met je vinding gedaan wordt, moet je wel een octrooi aanvragen, tenzij je hem al voor de publicatie aan een bedrijf verkoopt."

Hoe de universiteit met een octrooi omgaat, hangt af van de situatie, zegt Linschoten. "Je kunt het in licentie aan een bedrijf geven in ruil voor extra onderzoeksbudget. Die constructie opent vaak de deur naar een heel profijtelijke samenwerking, terwijl de uitvinder zelf gewoon onderzoek kan blijven doen. Maar er zijn ook onderzoekers die gegrepen worden door die commerciële wereld. Als je die mensen goed begeleidt, kunnen ze een aantal jaren als wetenschappelijk directeur van hun eigen BV op een heel zinnige manier bijdragen aan de ontwikkeling van hun vinding, voordat hun bedrijf wordt overgedaan aan een groot bedrijf en zij weer teruggaan naar het onderzoek. En ja, dan heb je natuurlijk nog mensen zoals Ton Logtenberg en Jan van de Winkel, die als onderzoeker een BV zijn begonnen en later wetenschappelijk directeur zijn geworden van respectievelijk Crucell en Genmab, twee beursgenoteerde bedrijven. Jan van de Winkel is weliswaar nog steeds hoogleraar, maar voor hem komt het bedrijf nu op de eerste plaats. Ton Logtenberg is inmiddels al weer met een volgend bedrijf bezig."

Aanzien

Een serieus bezwaar tegen octrooien is dat zij publicaties in de weg zouden staan. Dat druist niet alleen in tegen alle wetenschappelijke mores, maar vormt ook een risico voor de reputatie van de groep. "Octrooien worden niet geciteerd", zegt een Utrechtse onderzoeker, die anoniem wil blijven. "Als wij in onze groep moeten kiezen tussen een artikel in 'Nature' of een octrooi, dan kiezen we voor 'Nature'. Als we dat niet doen, worden we slecht beoordeeld bij de onderzoeksvisitaties en dan krijgen we na verloop van tijd minder geld. In die zin schaden octrooien het aanzien van de onderzoeksgroep."

Dat een octrooi publicaties in de weg staat, wordt door Oscar Schoots echter zeer beslist van de hand gewezen. "Een enkele keer moet je een publicatie opschorten, en dat nog hooguit een paar maanden, maar zodra de octrooiaanvraag is gedeponeerd, staat niets publicatie meer in de weg. Integendeel, dan beschermt de aanvraag je juist." Hij geeft wel toe dat octrooien nog weinig bijdragen aan de wetenschappelijke reputatie van onderzoekers. Hij wijst echter op 'aanbeveling 6' van het rapport van het Platform Universitair Octrooibeleid. In die aanbeveling worden de colleges van bestuur expliciet uitgenodigd om een octrooi bij de beoordeling van onderzoekers even hoog te waarderen als een wetenschappelijk artikel.

Dat laatste zou Freek Beekman zeer op prijs stellen. De onderzoeker van het Instituut voor medische beeldverwerking van het UMC, die onder meer een octrooi aanvroeg op de U-SPECT-I (zie fotobijschrift), is geschrokken van de hoeveelheid kostbare tijd die opging aan bureaucratische procedures. "Een vreselijk gedoe is dat. Normaal vind je iets uit en dat publiceer je dan. Nu moet je het zo formuleren dat het octrooieerbaar is. Daarna komt er een octrooigemachtigde langs, die in dit geval vond dat ik maar liefst 95 claims moest indienen. En daar moest ik van uitzoeken of zijn zwaar juridisch jargon technisch gezien nog klopte. Bij een vorig octrooi, dat uiteindelijk toch toegekend is, begon de Octrooiraad tegen te spartelen, wat ook weer een hoop rompslomp met zich meebracht. Alles bij elkaar ben ik alleen voor de Nederlandse aanvraag al twee weken fulltime bezig geweest met het uitleggen van de principes, het overleggen en corrigeren van conceptteksten, de juridische formuleringen en het maken van schema's. Het hele vastleggen van het octrooi heeft me anderhalve maand en een vakantie gekost. Als je dan ook nog bedenkt dat een octrooigemachtigde met droge ogen 300 euro per uur declareert, terwijl hij soms echt prutswerk aflevert, dan kun je je afvragen of alle inspanning de moeite waard is geweest."

Dat Beekman die vraag na enige aarzeling toch met 'ja' beantwoordt, heeft verschillende redenen. "De hoofdreden is een puur gevoelsmatige. Een uitvinder wil graag als zodanig erkend worden. Jíj hebt iets nieuws bedacht en daar wil je graag je naam aan verbinden. Maar daarnaast heb ik er ook daadwerkelijk voordeel van. Ik ben nu bezig met het oprichten van een BV om de U-SPECT-I commercieel in productie te nemen en de daarvoor benodigde subsidies krijg je alleen met een octrooi. Ook technologiestichting STW, van wie wij geld voor onderzoek krijgen, subsidieert je liever als je een octrooi in de hand hebt. Als ik straks een BV heb, hoop ik mijn universitaire onderzoeksgroep volledig op NWO- en STW-subsidies te kunnen laten draaien, terwijl ik via mijn bedrijf de nieuwste apparatuur in huis kan halen. Dat zou een ideale combinatie zijn."

Beekman heeft lof voor de Holdings vanwege de geboden ondersteuning en de toenemende professionaliteit. Maar over het beloningsbeleid is hij nog niet tevreden. "Ik vind dat de uitvinder op dit moment wel heel erg achter in de rij staat. Als er geld binnenkomt, wordt dat in Utrecht eerst gebruikt om alle kosten te dekken. Ik begrijp dat wel, maar het motiveert niet erg. Als de universiteit het aanvragen van octrooien wil stimuleren, kan zij beter meteen een bepaald percentage naar de onderzoeker overmaken. En dan niet naar het instituut waar hij werkt, maar rechtstreeks naar hemzelf, want anders weet hij nog niet zeker of hij iets van al zijn inspanningen terugziet. Wat dat betreft zou Nederland een voorbeeld aan Amerika mogen nemen. Het is hier nog allemaal zo verrekte hiërarchisch. Daar moeten we echt snel mee stoppen."

Het octrooi van Cacha Peeters-Scholte

"Ik ben in 1998 in het Wilhelmina Kinderziekenhuis onder leiding van hoogleraar neonatologie Van Bel promotieonderzoek gaan doen naar een mogelijke aanpak van hersenletsel bij baby's als gevolg van zuurstofgebrek rond de geboorte. Die zogeheten asfyxie komt in ernstige mate voor bij één op de duizend pasgeborenen, terwijl bijna één op de honderd baby's het in lichtere mate heeft. Het probleem ontstaat vaak doordat de navelstreng of de moederkoek kort voor de geboorte loslaat of doordat de navelstreng in de knoop raakt. Zodra de zuurstoftoevoer stopt, ontstaat er een kettingreactie aan processen die de baby op korte termijn helpen overleven, maar die op lange termijn schadelijk zijn voor de hersenen. Veel van deze baby's blijken later op enigerlei manier lichamelijk of geestelijk gehandicapt te zijn. Bovendien is recent ontdekt dat ze relatief vaak schizofreen zijn of in de criminaliteit terecht komen.

"Uit mijn onderzoek bleek dat bij zuurstofgebrek zowel stikstofoxide (NO) vrijkomt als vrije radicalen (afvalstoffen die bij de stofwisseling vrijkomen en die andere moleculen in het lichaam beschadigen, red.). Die stoffen veroorzaken waarschijnlijk de schade in de hersenen. Eerst ben ik een stofje gaan uittesten dat vrije radicalen wegvangt. Ik heb dat uitgeprobeerd op pasgeboren biggen, omdat een biggenbrein het meest lijkt op het brein van een pasgeboren baby. Toen dat onderzoek weinig opleverde, ben ik op zoek gegaan naar een remmer voor NO. Ik ben achter de computer gaan zoeken in databases van verschillende farmaceutische bedrijven. Die maken per maand zo'n 100.000 nieuwe stofjes, die ze op internet zetten met een korte beschrijving van de mogelijke werking. Ik heb er twaalf geselecteerd die er veelbelovend uitzagen en ook die zijn we gaan uittesten, eerst op biggen, later op ratten. Dat bleek een schot in de roos, want één van die stofjes bleek niet alleen op korte, maar ook op lange termijn te beschermen tegen hersenschade.

"Ik wist niet beter of ik zou over deze vondst een mooi artikel voor mijn proefschrift gaan schrijven, maar een oud-collega, die inmiddels bij een farmaceutisch bedrijf werkt, zei tegen me: 'Joh, waarom vraag je geen patent aan?' 'Een patent', vroeg ik, 'wat is dat? Die oud-collega heeft mij toen meegenomen naar een patentdeskundige, en daarna zijn we naar de Holdings van de universiteit en het ziekenhuis gestapt. Daar hebben we besloten om mijn vinding niet meteen te publiceren, maar om eerst een octrooi aan te vragen.

"Ik kwam echt in een heel nieuwe wereld terecht. Opeens moest ik nadenken over het soort octrooi, over de landen waarin ik het wilde vestigen, over de werking die ik claimde en ga zo maar door. Vooral dat laatste is belangrijk, want claim je te weinig, dan kan een ander de vinding voor je neus wegkapen, maar claim je te veel, dan heb je de kans dat een dergelijk octrooi elders al bestaat. Dat is mij trouwens ook overkomen. Ik had niet alleen een claim ingediend voor asfyxie zelf, maar ook voor een aantal andere aandoeningen. Een groot farmaceutisch bedrijf bleek een vergelijkbaar octrooi met driehonderd claims te hebben, waaronder ook op beroerte. Om geen problemen te krijgen heb ik mijn claim op beroerte toen maar laten vallen.

"Nadat je je claims hebt ingediend, volgt een gecompliceerd traject voordat het octrooi definitief wordt gevestigd. Je moet dan een enorme berg papier produceren en zorgen dat je je goed aan alle deadlines houdt, want daar is men heel strikt in. In Japan ben ik zo mijn octrooi misgelopen. De octrooigemachtigde had mijn claims te laat ingediend, en dan is het ook meteen voorbij, want een voorwaarde voor toekenning is dat je vinding nieuw en inventief is. Misschien heel flauw, maar omdat mijn aanvraag al was gepubliceerd, zou mijn vinding bij een nieuwe poging in Japan dus automatisch niet meer nieuw zijn. Mijn kans daar is voorgoed verkeken. Dat is vooral jammer, omdat Japan een grote markt is.

"Uit het feit dat ik dit zeg, blijkt wel dat ik me de afgelopen jaren steeds zakelijker ben gaan opstellen. Ik ben nu bezig om een BV op te richten en ik moet zeggen dat ik er steeds meer plezier in begin te krijgen. Het lijkt me een enorme uitdaging om 'mijn' geneesmiddel zelf op de markt te brengen. In 2009 zou dat moeten kunnen, maar dat betekent nogal wat. Om te beginnen is daar ongeveer 50 miljoen euro aan ontwikkelkosten voor nodig. Dat lukt dus nooit zonder grote partner-industrie en om die te vinden gaat ongetwijfeld heel veel tijd kosten. Bovendien ben ik in 2002 gepromoveerd en ben ik over een paar maanden klaar met mijn opleiding tot kinderarts. Tot nu toe was ik er zonder meer van uitgegaan dat ik dat ook zou worden, maar ik denk niet dat ik mijn gezinsleven en een baan als arts kan combineren met zowel het onderzoek als het ondernemerschap. Ik moet dus maar eens goed gaan nadenken over de vraag welke kant ik op wil."

Drie huisdieren

Benny & Nobel

Namen: Benny (hond) en Nobel (maar gaat bij de roepnaam 'Kitty')

Leeftijd: Benny is negen en Nobel is acht

Adres: Lucas Bolwerk

Van de zestien bewoners van het Unitashuis woont hond Benny er het langst en hij heeft alle privileges die daarbij horen. De kruising tussen een labrador en een Duitse staander heeft in de gemeenschappelijke kamer zijn eigen stoel en onder de trap heeft hij zijn eigen hok, wat heet: kamer. Boven de kamer van Benny prijkt met trots een Unitas-affiche; de hond is officieel lid van de vereniging. Hij mag mee op recepties en heeft zijn eigen Unitas-das voor speciale gelegenheden.

Omdat de bewoners komen en gaan heeft Benny een flink aantal baasjes gehad; maar uit het oog is niet uit het hart. Geschiedenis student Michiel (22): "Benny is een soort Fred van de Woo: hij herkent iedereen." Nog regelmatig komen voormalige bewoners langs om de hond mee op pad te nemen.

Wie de hond 's ochtends uitlaat wordt bepaald door een strak schema; iedereen is één keer in de twee weken aan de beurt om hem uit te laten en eten te geven.

De kat Nobel (vernoemd naar de overleden buurman) vergt aanzienlijk minder werk dan de hond. Als hij honger heeft dan staan er altijd brokjes, en zo niet dan kan hij altijd nog een muis vangen, want daar stikt het oude huis van. Suzan (19): "Hij heeft alleen de vervelende gewoonte zijn vangsten in volle glorie aan je te laten zien. Daar zit je niet altijd op de wachten."

Bux, Otje & Takkie

Namen: Bux (konijn) en Otje en Takkie (katten)

Leeftijd: Bux is vier jaar, Otje is twee en Takkie is de benjamin met vier maanden

Adres: Tolsteegplantsoen

Niet geheel volgens darwinistisch principe is konijn Bux de baas in huis. De katten zijn bang voor hem. "Als de katten te dicht bij hem in de buurt komen, bespringt hij ze en begint ze te bijten", legt Saskia (24) uit. Inmiddels zijn de drie bewoners ook een beetje bang voor het konijn.. Hij is een vervent knager: schoenen, kussens, tapijt, en zelfs een televisiekabel. "Voorlopig blijft Bux op het balkon waar zijn hok staat. We zijn toch bang dat hij ineens een elektriciteitskabel doorbijt", zegt Nicole (24).

Het balkon is ook nog wel eens het speelterrein van Otje. De kat heeft de duizelingwekkende gewoonte om op de reling van het balkon op vier hoog achter zijn eigen staart aan te gaan.

Dat de drie baasjes van de katten en konijn zesdejaars diergeneeskundestudenten zijn, daar plukken de beesten de vruchten van. Of juist niet. "We hebben Otje zelf gesteriliseerd. We hadden allemaal wel eens een sterilisatie gezien alleen nog nooit zelf geprobeerd," vertelt Daniëlle (24). "Onder toezicht van een ouderejaars diergeneeskunde hebben we met z'n drieën de operatie uitgevoerd. We waren iets langer bezig dan normaal is, maar uiteindelijk is alles verlopen zoals het moest."

Puck

Huisdier: hond

Naam: Puck Vermeer van Veghel tot Utrecht

Leeftijd: twee en een half

Adres: Johannes Vermeerstraat

De vijf bewoners hebben geen strakke schema's over wie de hond uitlaat en wie hem eten geeft; de eerste die opstaat is de klos. Overdag is het vrijblijvender. "We nemen Puck eigenlijk overal mee naar toe; of je nu boodschappen gaat doen of even peuken halen bij het tankstation. Het komt ook bijna dagelijks voor dat we Puck 's middags een uurtje meenemen naar het Wilhelminapark. Daar is ze gek op; binnenshuis is ze redelijk rustig en slaapt veel, maar als we in het park zijn, leeft ze zich helemaal uit," zegt Maarten (24).

Puck is een hond met klasse. Zo heeft ze haar eigen strikje voor wanneer er etentjes zijn en heeft ze een exclusieve voorkeur voor dure schoenen. "Je kunt zonder problemen je schoenen in de kamer laten staan. Er gebeurt niks. Behalve die ene keer toen Eric-Jan zijn gloednieuwe, 250 euro dure Todds onder tafel had laten staan; Puck had ze helemaal afgekloven."

Dat Labradors van nature gek zijn op water geldt zeker voor Puck. Je kunt niet met haar langs de Kromme Nieuwe Rijn lopen zonder dat ze te water gaat. Omar (20): "Vooral in het park moet je haar in de gaten houden; het water is echt heel erg smerig, als ze er in springt ben je haar een dag aan het schoonmaken."

De Grootste UU'er Aller Tijden

De lijst wordt ook gepubliceerd op www.ublad.uu.nl/degrootste. Hier staan tevens de overige spelregels en via deze site kun je tot uiterlijk 26 november aanstaande je stem uitbrengen.

Aan de persoon die volgens onze lezers aangemerkt moet worden als De Grootste UU'er Aller Tijden wordt in het Ublad van 9 december een artikel gewijd. Drie van de deelnemers die deze persoon nomineerden, krijgen bovendien een toepasselijk prijsje. De uitverkiezing van De Grootste UU'er Aller Tijden vindt plaats in het kielzog van de uitverkiezing van de grootste Nederlander aller tijden van onder meer het Historisch Nieuwsblad en het tv-programma 'Andere Tijden'.

Armand Heijnen

NOBELPRIJSWINNAARS

Rudolf Magnus (1873-1927) werd geboren in Braunschweig, studeerde in Heidelberg geneeskunde en kreeg in 1908 een aanstelling als eerste Utrechtse hoogleraar farmacologie. Zijn aanvangssalaris was 4000 gulden per jaar. Hij raakte in toenemende mate geïnteresseerd in de werking van reflexen en stond op de nominatie voor een Nobelprijs toen hij tijdens een vakantie in Zwitserland plotseling overleed. Hij zorgde voor een nieuw laboratorium aan de Vondellaan, dat in 1928 werd geopend en in 1968 herdoopt tot Rudolf Magnus Instituut. De wetenschapper hield van schaatsen en gaf zijn hele lab soms een dag ijsvrij.

Christiaan Eijkman (1858 - 1930) ontving in 1929 de Nobelprijs voor zijn onderzoek naar ontstaan en behandeling met vitamines van de ziekte beri-beri. De van geboorte Nijkerker volgde een studie tot militair arts in Amsterdam en werd uitgezonden naar Nederlands-Indië als medisch officier. In Batavia werd hij directeur van het Geneeskundig Laboratorium en in 1898 hoogleraar in Utrecht, met als specialisatie bacteriologie.

Petrus Josephus Wilhelmus Debye (1884 - 1966) werd geboren in Maastricht en studeerde aan de Technische Hochschule in Aken. In 1911 werd hij hoogleraar theoretische fysica in Zürich, vervolgens in Utrecht, daarna in Göttingen en toen weer in Zürich. In 1940 maakte hij de overstap naar de Cornell University van New York. In 1936 kreeg hij de Nobelprijs. Hij verliet Utrecht al na twee jaar omdat hij hier de laboratorium-voorzieningen slecht vond.

Nicolaas Bloembergen (1920 -) werd geboren in 1920 en studeerde in Utrecht natuurkunde. In 1981, toen hij inmiddels aan Harvard was verbonden, won hij de Nobelprijs voor natuurkunde, voor zijn bijdrage aan de 'laser spectroscopy'. Hij leverde voorts belangrijke bijdragen aan het NMR-onderzoek dat structuren van bijvoorbeeld moleculen zichtbaar maakt, vandaar dat het NMR-gebouw in De Uithof naar hem is vernoemd.

Gerard 't Hooft (1946 -) kwam ter wereld in Den Helder en ging wis- en natuurkunde studeren in Utrecht. Hij werd op aandringen van zijn ouders lid van studentenvereniging USC: "Ze waren bang dat ik anders helemaal geïsoleerd zou raken." Als theoretisch fysicus heeft hij vooral onderzoek gedaan aan 'de theorie van de zwakke kracht'. Na korte benoemingen in Genève, Harvard en Stanford werd hij in 1977 in Utrecht tot hoogleraar benoemd. Eén van de winnaars van de NWO-Spinoza-prijs en, in 1999, de Nobelprijs.

NAAMGEVERS

Buys Ballot (1817 - 1890 werd geboren in Kloetinge. In 1845 werd hij in Utrecht benoemd tot lector, later tot hoogleraar in de geologie, mineralogie en scheikunde, hoewel hij al snel vooral belangstelling toonde voor de meteorologie. Hij liet sterrenwacht Sonnenborgh verbouwen tot een astronomisch en meteorologisch observatorium, en legde daarmee de basis voor het in 1854 opgerichte KNMI. Hij was er de eerste directeur, en daarmee tevens de 'vader van het weerbericht.' Beroemd geworden met de 'Wet van Buys Ballot'.

Johannes Martin Bijvoet (1892 - 1980) is afkomstig uit Amsterdam waar hij aan de Universiteit van Amsterdam 'lector' in de kristallografie was. Hij werd in 1939 in Utrecht benoemd tot hoogleraar algemene en anorganische chemie en zette zich vooral in voor het scheikunde-onderwijs, zo introduceerde hij bijvoorbeeld het werkcollege. Wetenschappelijk was hij vooral bezig met röntgendiffractie. Hij hield van klassieke muziek, het maken van lange wandelingen en van katten.

Hugo Rudolph Kruyt (1882 - 1959) was telg uit een anti-revolutionair gezin dat Abraham Kuyper tot zijn huisvrienden mocht rekenen. Hij studeerde scheikunde aan de Vrije Universiteit en in Utrecht bij Ernst Cohen, waarbij hij een privaatdocentschap kreeg. Hij specialiseerde zich in de colloïdchemie. Hij werd in 1916 in Utrecht tot hoogleraar benoemd, wat hij zou blijven tot 1946. Daarna werd hij voorzitter van het mede door hemzelf in het leven geroepen TNO. Hij heeft zijn hele leven gestreefd om de universiteiten meer te betrekken bij de maatschappij. Was rector magnificus in 1940.

Martinus Jan Langeveld (1905 - 1989) studeerde sociale wetenschappen in Hamburg en Leipzig. Hij werd in 1939 hoogleraar pedagogiek in Utrecht. Hij maakte (met Buytendijk en Van Lennep) naam in 'De Utrechtse School', een methodologische richting die weinig ophad met de angelsaksische statistiek maar die koos voor een Duits-Franse 'fenomenologie'. Schreef het door menige onderwijzer, leraar en pedagogiekstudent bestudeerde standaard-leerboek 'Beknopte theoretische pedagogiek'.

Marcel Gilles Jozef Minnaert (1893 - 1970) werd geboren in Brugge, studeert in Gent 'natuurlijke wetenschappen' en volgde cursussen optica in Leiden en Utrecht. Als Vlaams activist werd hij in 1918 gedwongen in Nederland te blijven, omdat hij zich in de Eerste Wereldoorlog achter de Duitse 'Flamenpolitik' schaarde. In 1938 werd hij benoemd tot hoogleraar astronomie in Utrecht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij geïnterneerd in kamp St. Michielsgestel. Het was een zeer sociaal bewogen man. Zo pleitte hij bijvoorbeeld voor gelijkschakeling van mannen en vrouwen. Hij deed vooral onderzoek naar de zon en was een groot didacticus. Hij schreef het vierdelige standaardwerk 'De Natuurkunde van 't Vrije Veld'.

Willem Molengraaff (1858 - 1931) was hoogleraar in Utrecht in het Handels- en Zeerecht en Burgerlijke Rechtsbevordering van 1885 tot 1917. "Zijn colleges muntten niet bepaald uit door levendigheid. Molengraafs betoog had iets rustigs, bijna iets priesterlijks... (Maar) wie bij de Utrechtse hoogleraar de gebruikelijke theevisite bracht, ontdekte de ware mens in deze schijnbaar zo ongenaakbare figuur. Hij bleek vol belangstelling te zijn voor zijn leerlingen."

Leonard Salomon Ornstein (1880 - 1941) werd geboren in Den Haag en studeerde in Leiden bij Lorentz en vervulde vervolgens een lectoraat in Groningen. Als hoogleraar theoretische natuurkunde in 1914 in Utrecht werd hij benoemd als opvolger van Debye. Hij legde zich toe op de 'experimentele', begeleidde 88 dissertaties, waarmee hij naar alle waarschijnlijkheid de promotor van de eeuw is. Zette de poorten van zijn lab open voor de industrie, waardoor hij bestempeld kan worden als een soort peetvader van het derde geldstroomonderzoek. Vanwege zijn joodse afkomst werd hem vanaf 1940 de toegang tot 'zijn' laboratorium ontzegd; één jaar later overleed hij.

Willem Petrus Joseph Pompe (1893 - 1968) studeerde rechten in Utrecht en promoveerde op een onderwerp dat hem zijn leven lang zou bezighouden: het wezen, doel en de werking van strafrechtelijke sancties. In 1923 werd hij buitengewoon hoogleraar criminologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1928 volgde een benoeming in Utrecht, waar hij in 1934 het Criminologisch Instituut oprichtte. In 1943 legde hij zijn ambt neer uit verzet tegen de bezetter en dook onder. Niettemin hield hij in 1963 een pleidooi voor gratie van tot levenslang veroordeelde oorlogsmisdadigers. Dat was mede ingegeven door zijn pogingen het strafrecht te humaniseren.

Willem Cornelis van Unnik (1910 - 1978) werd in Haarlem geboren en studeerde in 1932 en 1933 op het College van de Quakers in Woodbrooke bij Birmingham. Daar studeerde hij Syrisch. Zijn geloof was verwant met de religie der Quakers; laagkerkelijk, spiritueel, blijmoedig, onbekommerd. Hij studeerde godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1946 werd hij in Utrecht benoemd tot hoogleraar Nieuwe Testament en de oud-christelijke letterkunde. In zijn optiek was een theologische faculteit meer een centrum van wetenschap dan een hogere beroepsopleiding voor predikanten.

Friedrich August Ferdinand Christian Went (1863 - 1935) volgde in zijn geboortestad Amsterdam zijn studie bij de vermaarde bioloog Hugo de Vries. Vervolgens maakte de plantkundigestudiereizen naar Bonn, Parijs en Napels. Reeds op 23-jarige leeftijd promoveerde hij; op 33-jarige leeftijd werd hij hoogleraar in Utrecht. Hij blies het botanische laboratorium aan de Lange Nieuwstraat nieuw leven in. Hij was de oprichter van de nog steeds florerende Utrechtse Biologenvereniging (UBV). Verzette veel werk in Suriname en in wat toen nog 'ons Indië' heette.

HOOGLERAREN

Antonius Aemilius (1589 - 1660) is de eerst benoemde hoogleraar aan de Illustere Hogeschool in 1634. Daarvoor was hij rector van de Utrechtse Latijnse School (een soort 17e eeuws vwo). Van huis uit was hij classicus en kenner van de Oosterse talen. Hij werd hoogleraar in de historie en staatskunde, wat hij tot aan zijn dood bleef. Hij bewonderde Descartes en lag daardoor dus in de clinch met zijn theologie-collega Voetius, die met deze Franse geleerde een felle strijd leverde.

Nicolaas Beets (1814 - 1903) is de man achter de beroemde belletrie 'Camera Obscura' van Hildebrand. Beets, theologie-hoogleraar en predikant, was aanhanger van het negentiende eeuwse Réveil, en als zodanig de vleesgeworden braafheid. De geboren Haarlemmer studeerde in Leiden. Hij had vijftien nazaten, bij twee echtgenotes, en bewoonde het 'Beetshuis' in de Boothstraat, nu onderdeel van de Rechtenfaculteit.

Jan Bleuland (1756 - 1838) was hoogleraar geneeskunde, die vooral faam verwierf met zijn anatomische preparaten, wasmodellen en plaatwerken van mensen. Een deel van zijn collectie is nog steeds te bewonderen in de 'Bleulandkast' van het Universiteitsmuseum. Hij was vóór zijn Utrechtse benoeming 'huisarts' te Goude en hoogleraar in Harderwijk. Voor het maken van die preparaten leidde Bleuland persoonlijk Petrus Koning op tot 'prosector' (voorsnijder).

F.J.J. Buytendijk (1887 - 1974) studeerde geneeskunde in Amsterdam en werd eerst lector en vervolgens hoogleraar in de fysiologie aan de Vrije Universiteit en in 1925 óók in Groningen. Hij deed toen vooral onderzoek naar het gedrag van dieren. Hoewel hij van zichzelf zei: 'Ik ben een vreemde in het gebied der psychologie', werd hij in 1946 in Utrecht benoemd tot hoogleraar in dat vak. In 1937 bekeerde hij zich in 1937 tot het rooms-katholicisme. Hij zag de psycholoog als een modern priester: wat ooit 'zondigheid' heette was volgens hem een 'ziekte' die behandeling behoefde in plaats van bestraffing. Hij maakte met onder meer Langeveld deel uit van de 'Utrechtsche School' in de geesteswetenschappen.

Ernst Cohen (1869 - 1944) werd geboren in Amsterdam in een joodse familie. Hij studeerde chemie in de hoofdstad en promoveerde in 1893 cum laude. In 1901 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar te Amsterdam, een jaar later tot bijzonder hoogleraar in Utrecht. Cohen was boven alles een experimentator die de natuur haar geheimen wilde afdwingen. Hij voelde zich het gelukkigst in het laboratorium, theorie zei hem weinig en college geven beschouwde hij als een onvermijdelijk kwaad. In 1944 werd hij gearresteerd en naar Auschwitz getransporteerd. Hij keerde daarvan nooit terug.

Hermann Walther von der Dunk (1928 - ) had eigenlijk opera-regisseur willen worden, maar ging geschiedenis studeren bij Pieter Geyl in Utrecht. Hij werd geboren in Bonn, maar in 1937 vluchtte hij met zijn ouders naar Nederland omdat zijn moeder joods was. Hij werkte eerst als geschiedenisleraar aan De Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven. werd daarna wetenschappelijk medewerker en hoogleraar in de twintigste-eeuwse geschiedenis. Hij verwierf vooral faam met zijn bijdragen aan dagbladen. "Geschiedschrijving mag geen preken voor eigen parochie zijn", zei hij ooit.

Eduard Jan Dijksterhuis (1892 - 1965) werd geboren in Tilburg maar studeerde en promoveerde in Groningen in de wiskunde. Toen hij nog wiskundeleraar aan de hbs was ging zijn hart al uit naar de geschiedenis van de natuurwetenschappen, en in 1953 werd hij op dat vakgebied als hoogleraar benoemd in Utrecht. Zijn bekendste werk, wel eens vergeleken met Huizinga's 'Herfsttij der Middeleeuwen', is 'De mechanisering van het wereldbeeld' uit 1950. Dit boek leverde hem een jaar later de P.C. Hooftprijs voor de letterkunde op.

Frans Cornelis Donders ( 1818 - 1889) werd ook geboren in Tilburg. Voorbestemd voor een priesteropleiding te Luik, kwam hij door de Belgische Opstand tóch terecht in het Utrechtse, waar hij de Rijkskweekschool voor militair-geneeskundigen doorliep, en tegelijk colleges volgde aan de academie. Op zijn 29ste werd hij al hoogleraar fysiologie, en ging zich in toenemende mate toeleggen op de oogheelkunde. Hij richtte uit eigen middelen een kliniek voor onbemiddelde ooglijders in, het Ooglijdersgasthuis aan de F.C. Dondersstraat.

Hans Freudenthal (1905 - 1990) werd geboren als zoon van een joodse onderwijzer in Luckenwalde nabij Berlijn. Hij studeerde in Berlijn en Parijs. In 1930 werd hij assistent aan de Universiteit van Amsterdam. Na de oorlog week hij uit naar Utrecht, omdat zijn Amsterdamse hoogleraar Brouwer de loyaliteitsverklaring met de bezetter had ondertekend en in de ogen van Freudenthal dus 'besmet' was. Freudenthal is de grondlegger van het zogenoemde realistische reken-wiskunde onderwijs, waarbij niet wiskundige regels maar de (reken)problemen van de alledaagse werkelijkheid als uitgangspunt werden genomen. Hij was jarenlang vaste medewerker van de Groene Amsterdammer en columnist van NRC Handelsblad.

Frederik Carel Gerretson (1884 - 1958) volgde de handelsschool in Rotterdam, de militaire academie in Breda, studeerde sociale wetenschappen in België en werkte ondertussen nog enigszins mee in de verfwarenfabriek van zijn vader. In 1913 werd hij adjudant-commies aan het departement van Koloniën, speciaal belast met de oliewinning in Nederlands-Indië. Vanaf 1917 was hij verbonden aan de Bataafsche Petroleum Maatschappij. In 1925 werd Gerretson vanwege deze oliefirma benoemd tot bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van Nederlandsch-Indië aan de zogeheten 'oliefaculteit'. Daar werden Indische bestuursambtenaren opgeleid, met vakken als 'overzeese geschiedenis', 'adatrecht', 'volkenkunde' of 'oosterse talen'. Hij verwierf ook faam als dichter, onder het pseudoniem Geerten Gossaert.

Pieter Catharinus Arie Geyl (1887 - 1966) werd geboren in Dordrecht, studeerde Nederlands met als bijvak geschiedenis in Leiden en vervulde na een kort leraarschap een functie als correspondent in Londen voor NRC van 1913 tot 1919. Hij was een sympatisant van het socialisme én nationalisme, wat zich uitte in zijn 'Grootnederlandse gedachte', waarin de taal het belangrijkste bindmiddel is in een samenleving. Hij kreeg in 1919 een aanstelling als hoogleraar 'Dutch History' aan het University College van Londen. In 1936 kwam hij naar Utrecht. Dit was onder protest van koningin Wilhelmina vanwege zijn anti-orangisme. Tijdens de oorlog werd hij langdurige gegijzeld; eerst in Buchenwald, later in Sint Michielsgestel.

Jan Gonda (1905 - 1991) studeerde klassieke talen in Utrecht en Indonesische letterkunde in Leiden. In 1932 werd hij in Utrecht benoemd tot hoogleraar in 'het Sanskriet, het Avestisch, het Oud-Perzisch en de beginselen der Indo-Germaansche taalwetenschap'. Hij bleef tot 1975; in al die jaren bracht hij nooit een bezoek aan Azië. Hij was ook hoogleraar in de 'Oliefaculteit' voor 'indologische studies', ter opleiding van Nederlands-Indische bestuursambtenaren. Gonda maakte vooral naam met zijn schier eindeloze lijst publicaties. Hij was geen 'ivoren toren'-geleerde maar deed moeite de resultaten van zijn onderzoek te verbreiden.

Gerhard Wilhelm Kernkamp (1864 - 1943) werd geboren in Hoorn. Hij werd gepasseerd voor een hoogleraarspost in Groningen vanwege zijn links-liberale sympathieën. In 1901 werd hij alsnog benoemd in Amsterdam; in 1903 maakte hij een overstap naar Utrecht. Hij deed behalve historisch onderzoek (naar vooral de zeventiende eeuw) veel journalistiek werk. Zo was hij van 1920 tot 1929 hoofdredacteur van 'De Amsterdammer' (de voorloper van 'De Groene') Aan de UU is hij befaamd geworden als de geschiedschrijver van de eigen instelling: schreef in 1936 het Gedenkboek bij gelegenheid van het 300-jarig bestaan.

Anne van der Meiden (1929 -) is een boerenzoon die theologie ging studeren. Hij was bijzonder hoogleraar communicatiewetenschappen / public relations, die overvolle collegezalen trok in een tijd toen dit vak net in opkomst was. Hij is een begenadigd spreker en causeur. Na zijn emeritaat bleef hij actief als predikant en pleitbezorger van het Twents dialect waarin hij de bijbel wil vertalen. Hij bemoeid zich nog steeds met de actualiteit; zo vindt hij dat 'Idols' acuut van de buis afgehaald had moeten worden.

Gilles Quispel (1916 - ) is smidszoon, maar bleek te onhandig om zelf in de smederij te gaan werken. Daarom werd hij dus maar naar het gymnasium gestuurd. Hij studeerde daarna oude talen en werd aanvankelijk leraar op een lyceum. Na de oorlog stapte hij over naar de universiteit, waar hij in 1951 op 35-jarige leeftijd werd benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis. Centraal in het werk van Quispel staat de 'Gnosis', een in de tweede eeuw van onze jaartelling ontstane beweging van christenen die uitgingen van de vrije mens en pleitten voor een niet-autoritaire en ondogmatische beleving van het jonge christendom.

Maarten van Rossem (1943 - ) had eigenlijk apotheker willen worden, maar werd Amerika-deskundige. Hij werd echter benoemd tot hoogleraar Nederlandse cultuur van de twintigste eeuw. Sinds de Eerste Golfoorlog is hij bijna niet uit de media weg te slaan dankzij zijn eigenzinnige commentaar. Hij schreef onlangs de bestseller 'Heeft geschiedenis nut' en werd door het Historisch Nieuwsblad uitgeroepen tot historicus van het jaar 2003. Hij kreeg de Eurekaprijs van NWO voor zijn verdiensten op gebied van het populariseren van de geschiedenis.

Henricus Cornelius Rümke (1893 - 1967)studeerde Geneeskunde in Amsterdam en specialiseerde zich in de Valeriuskliniek tot zenuwarts. Hij promoveerde in Utrecht. Hij werd psychiater en verwierf internationalefaam op gebied van de geestelijke gezondheidszorg; hi bediende zich daarbij van de zogeheten 'fenomenologische methode'. Hoewel afkomstig uit een volstrekt buitenkerkelijk gezin, vond hij geloof en religiositeit onmisbare elementen in het menselijke ontwikkelingsproces. Hij is de grondlegger van de persoonlijkheidsleer en was vanaf 1933 hoogleraar in Utrecht.

Gisbertus Voetius (1589 - 1676) behoorde tot de eerste garde hoogleraren van de Utrechtse academie. Hij was een befaamd theoloog van het 'precieze', orthodox-calvinistische slag, waarvoor vroomheid en wetenschap onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Hij kwam daardoor in aanvaring met de 'rationalist' René Descartes. Voor en tijdens zijn hoogleraarsambt was hij ook predikant. In die hoedanigheid gaf hij tevens catechesatie aan de Utrechtse weeskinderen.

Cornelis Gerrit Nicolaas de Vooys (1873 - 1955) werd geboren in Gouda. Hij studeerde in Leiden Middelnederlands en de taal van de zeventiende-eeuwse auteurs, voornamelijk Huygens en Hooft. Hij werd in 1915 in Utrecht benoemd als hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde en het Middelnederlands. Verwant aan de vrijzinnige, ondogmatische en sociaal bewogen kring rond Albert Verwey, `de Beweging'. De Vooys was ook bevriend met Verwey. Hij spande zich in voor een spellingsvereenvoudiging. In 1907 richtte hij het tijdschrift `De Nieuwe Taalgids' op. Hij was een veelschrijver: bij zijn emeritaat (op 73-jarige leeftijd!) liet hij 7 kilometer geschriften na.

Piet Vroon (1939 - 1998) komt uit Culemborg. Hij studeerde vanaf 1963 in Utrecht psychologie, waar hij ook tot hoogleraar psychonomie werd benoemd. Hij verwierf grote faam met zijn talrijke prikkelende columns en met zijn ook voor een breed publiek toegankelijke boeken over 'het brein' zoals 'Tranen van de krokodil' en 'Wolfsklem'. Hij baarde opzien toen hij zijn doctorsbul inleverde, uit protest tegen een eredoctoraat voor Albert Heyn van de Universiteit van Nyenrode. Hij was de laatste jaren van zijn leven ernstig depressief en pleegde suïcide.

Johanna Westerdijk (1883 - 1961) was de eerste Nederlandse vrouwelijke hoogleraar, maar geen feministe. Ze rookte sigaren, noemde zich Hans en haalde op school alléén onvoldoendes voor handwerken. Ze studeerde biologie in Amsterdam, Zürich en München en werd in 1917 benoemd op de Utrechtse leerstoel Fythopathologie (plantenziektekunde). Ze deed met name onderzoek naar de invloed van schimmels op de Iepenziekte. Haar lijfspreuk was: 'Van een saai en eentonig leven gaat zelfs een schimmel dood'. Ze is de grondlegger van het fythopathologisch laboratorium in Baarn.

David de Wied (1925 -2004) werd geboren in Deventer en studeerde geneeskunde in Groningen. In 1963 werd hij in Utrecht hoogleraar farmacologie en was tot aan zijn emeritaat in 1990 tevens directeur van het Rudolf Magnus Instituut. Hij is de ontdekker van de neuropeptiden, die bevorderend werken op het leerproces en het geheugen. Toen een journalist de term 'leerpil' introduceerde, kreeg De Wied landelijke bekendheid. Hij deed ook veel onderzoek naar het effect van neuropeptiden op schizofrenie. Als adviseur van toenmalig onderwijsminister Deetman bezorgde hij de Utrechtse geneeskundefaculteit een medisch-biologisch profiel.

BESTUURDERS

Hans van Ginkel (1940 - ) was hoogleraar algemene sociale geografie aan wat eertijds de 'Interfaculteit aardrijkskunde en prehistorie' heette. Hij was rector magnificus van 1986 tot 1997 en pleitbezorger van een vergaande internationalisering van de universiteit. Van hem is de uitspraak dat de UU het 'Berkeley van Europa' moet worden. Door Kofie Anan persoonlijk gevraagd om rector van de universiteit van de Verenigde Naties in Tokio te worden; de zittingstermijn van 4 jaar is inmiddels al één keer verlengd, wederom op verzoek van Anan. Van Ginkel zou naar verluidt op het internationale politieke toneel meer invloed hebben dan Lubbers, Balkenende en Pronk bij elkaar.

Willem Hendrik Gispen (1943 - ) is de huidige rector magnificus. Hij werd geboren in Utrecht, waar hij het gymnasium volgde en biologie studeerde - specialisatie farmacologie. Hij is getrouwd met Christine de Wied, de dochter van zijn promotor David de Wied. Gispen volgdee hem op, in 1988, als directeur van het Rudolf Magnus Instituut voor neurowetenschappen. Als decaan Geneeskunde nam hij het initiatief tot de oprichting van het Academisch Biomedisch Cluster. Poëzie-, vogel- en cabaretliefhebber. Uitspraak: "Ik ben iemand die veel lawaai maakt."

Hans Rosenberg (1943-1992) studeerde onder meer bij Freudenthal en Minnaert wis- en natuurkunde en deed met name onderzoek naar de zon. Zijn passie lag echter in het maatschappelijk engagement. Met Minnaert samen voerde hij bijvoorbeeld actie tegen de oorlog in Vietnam, en in de jaren zestig was hij voorzitter van de studentenvakbeweging. Hij werd nog voor de afronding van zijn studie wethouder van financiën te Utrecht. In 1982 werd hij lid van het college van bestuur - met de portefeuille financiën - wat hij bleef tot vlak voor zijn dood. Hij stierf aan aids. Van zijn homoseksualiteit maakte hij geen geheim.

Henk Schamhardt (1911 - ) was bijna 15 jaar bestuurder van de universiteit; aanvankelijk als secretaris, vervolgens als lid van het college van bestuur en in 1979-1980 als waarnemend voorzitter. Hij begeleidde in Utrecht de overgang naar de nieuwe hoger onderwijswetten WUB (met meer democratische besluitvorming) én WWO (de tweefasen-structuur). Hij stond bekend als autoritair-conservatief, maar ook als loyaal bestuurder. Hij wist de toen nog jonge U-raad doorgaans behendig naar zijn hand te zetten. Hij was een fervent tennisspeler.

Jan Veldhuis (1938 - ) is de bijna vleesgeworden UU... Hij was van 1986 tot oktober 2003 voorzitter van het college van bestuur - en wordt nog steeds regelmatig aan de universiteit gesignaleerd. Maakte met zijn corporale voorkomen en enigszins autoritaire bestuursstijl vrienden én vijanden. Hij slingerde uitspraken de universiteit in, die een eigen leven gingen leiden: 'Dank, dank, dank' of 'Een majeure operatie'. Bij zijn aantreden kwam hij in opspraak omdat hij een auto-met-chauffeur voor zichzelf opeiste, en 1997 nog eens toen bleek dat het college zichzelf, in het geniep, een salarisverhoging had willen toekennen. Hij werd niettemin als langstzittend collegelid ooit vorig jaar uitbundig uitgewuifd.

OVERIG

Cornelis Booth (1605 - 1678) doorliep in Utrecht de Hiëronymusschool, studeerde in Leiden medicijnen en geschiedenis en promoveerde in het Franse Caen. Vervolgens was hij in Utrecht praktiserend arts, schepen (een soort wethouder), burgemeester, raadsheer der Staten Generaal én (sinds 1640) bibliothecaris van de stadbibliotheek, later tevens univerisiteitsbibliotheek. Hij conserveerde en inventariseerde het boekenbezit en verkocht de 'onnodige en oudtachtige boeken'. Als burgemeester gooide hij het stratenplan van de stad om, ter voorkoming van onder meer cholera-epidemieën. In dat kader liet hij een verbinding leggen tussen het Janskerkhof en de Voorstraat, de latere Boothstraat. Daarin liet hij een huis voor zichzelf bouwen: het latere Beetshuis.

Wim Eggink (1920 - 1945) was student-verzetsman. De enige student die de anti-joodse maatregelen van de Duitsers, zoals het ontslag van Joodse hoogleraren, openlijk afwees. Hij schreef daartoe tevergeefs een open brief aan rector Kruyt. De Utrechtse lijn was: 'Sla de hand niet aan jezelf': zorg dat de universiteit open blijft en het werk kan worden voortgezet. Hij was lid van de Raad van Negen, mede-oprichter van verzetsbladen als 'De Geus', 'Ons Volk' en 'Sol Justitiae'. Ook was hij preses van de geografie-studentenvereniging VUGS. In 1944 werd hij gearresteerd bij een razzia op de Paroolgroep. Een jaar later kwam hij om in het Duitse Hameln.

André F.W. Klukhuhn (1940 - ) werd geboren in Amsterdam en studeerde daar fysische chemie. Hij promoveerde er in 1973, om spoedig daarna de scheikunde te verruilen voor een betrekking bij Studium Generale in Utrecht - dit ondermeer vanwege de verwevenheid van de chemische industrie met de NAVO. Dankzij zijn flamboyante verschijning en spraakmakende acties werd hij al snel één van de blikvangers van de UU. In 1993 deed hij samen met Piet Vroon een vergeefse poging zijn doctorstitel in te leveren uit protest tegen de vercommercialisering van de wetenschap. Vorig jaar verscheen zijn magnus opus 'De geschiedenis van het denken'.

Alexander Numan (1780 - 1852) was een plattelandsdokter, zoon van een Gronings predikant, en in 1821 door het Rijk benoemd tot docent en directeur van 's lands eerste veeartsenijschool, de voorloper van de faculteit diergeneeskunde toen nog gevestigd in het gebouw Gildestein aan de Biltstraat. Dit vanwege zijn vele reeds ontplooide activiteiten op het gebied van de diergeneeskunde. In 1918 werd de school tot 'hogeschool' omgedoopt, en in de jaren dertig ondergebracht bij de universiteit.

Pieter Philip Juriaan Quint Ondaatje (1758 - 1818) werd geboren in Ceylon (nu: Sri Lanka). Hij studeerde filosofie en rechten in Utrecht, maar maakte vooral furore als patriottenleider. Hij schreef fel anti-orangistische pamfletten en stond aan de basis van het vrijcorps 'Pro Patria et Libertate' waarmee de burgerbevolking zich hoopte te kunnen weren tegen de prinsgezinde legers. De orangisten noemden Ondaatje, vanwege zijn halve Tamil-afkomst, een 'zwart ondier'. Hij maakte zijn studies in Leiden af.

Anna Maria van Schurman (1607 - 1678) was bevriend met Utrechts eerste theologie-hoogleraar Gijs Voet (alias Voetius), die er voor zorgde dat zij, verstopt achter een gordijntje, zijn hoorcolleges in de Aula kon volgen. Ze was een zeer veelzijdige vrouw: begaafd in de schilder- en dichtkunst, de talen, de muziek en de theologie. De groten der aarde waren haar vriend: De Richelieu, Christina van Zweden, Maria de Medici, Cats, Hooft en Huygens. het kwam tot een breuk met Voetius, toen ze zich op latere leeftijd tot het vroomheidfanatisme van de Franse Labardisten bekeerde, dat nog strenger was dan het calvinistische piëtisme van haar leermeester.

Catharina van Tusschenbroek (1882 - 1925) was de eerste vrouwelijke student aan de Utrechtse universiteit, in de Geneeskunde. Ze had eerst een aantal onderwijsakten gehaald en deed in 1880 toelatingsexamen voor de universiteit. In 1887 haalde zij haar artsexamen. Ze promoveerde bij Donders, die de komst van vrouwelijke studenten overigens toejuichte en begon een eigen praktijk als vrouwen- en kinderarts. In 1898 was ze meer dan professorabel, maar ze werd niet eens voorgedragen voor een vrijgekomen leerstoel in Utrecht. Niettemin vond haar voorbeeld navolging: in 1895 stonden er al 550 vrouwelijke studenten ingeschreven.

Clara Wichmann (1885 - 1922) werd geboren in Hamburg. Ze kwam naar Utrecht omdat haar vader hier hoogleraar geologie werd. Ze was preses van de dames-gezelligheidsvereniging UVSV in het begin van de 20ste eeuw. In 1908, nog tijdens haar studie rechten, werd ze bestuurslid van de Nederlandse Bond voor Vrouwenkiesrecht. Voorts was ze actief voor de vredesbeweging, het socialisme en het anarchisme.

'Scherpe denkers kom ik in Nederland helaas weinig tegen'

Herman Philipse en zijn afkeer van intellectuele oneerlijkheid en vaag geleuter

Erik Hardeman

Na een lange Leidse loopbaan koos filosoof Herman Philipse een jaar geleden tot veler verrassing voor een overstap naar Utrecht. Op het eerste oog een merkwaardige keuze, want met zijn ongezouten meningen lijkt hij niet echt te passen in de calvinistische Utrechtse sfeer van 'doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg'. Op weg naar de koffieautomaat in het Bestuursgebouw bezingt Philipse echter in alle toonaarden de lof van zijn nieuwe omgeving. "Ik vind het juist préttig dat de mensen en met name de bestuurders hier zo gewoon en ongedwongen met elkaar omgaan."

Niet dat hij ooit naar Utrecht zal verhuizen. De Amsterdamse Concertgebouwbuurt vormt al jaren de natuurlijke biotoop van de flamboyante levensgenieter. Maar zelfs in Oud-Zuid vertoeft hij maar een deel van het jaar. 'Nederland is een fantastisch land mits je een deel van het jaar in het buitenland kunt wonen' is één van zijn talloze oneliners. "Ik heb ja gezegd tegen Utrecht op voorwaarde dat ik twee maanden per jaar les mocht blijven geven in Oxford. Ik doe dat al jaren. Ik woon daar in St. John's College en ik neem deel aan het universitaire leven in één van de twee beste universiteiten van Engeland. Ik vind dat helemaal geweldig. Ze hoeven me niks te betalen, ik doe het puur voor de lol."

Jongensachtig, uitdagend en een tikkeltje corporaal. Met Philipse heeft Utrecht niet alleen een filosoof van naam in huis gehaald, maar ook een onvermoeibaar debater die de confrontatie niet schuwt. "Ik vind het niet interessant om een boek te schrijven als er geen polemische kant aan zit. Dat ligt kennelijk in mijn karakter." Al jaren verkeert hij op voet van oorlog met het meer orthodoxe deel van de Nederlandse gelovigen en vorig jaar baarde hij in NRC Handelsblad opzien met een vlammend pleidooi voor een hardere aanpak van buitenlanders en een verbod op moslimscholen. De laconieke Nederlandse houding tegenover de integratie van allochtonen zit hem hoog, bevestigt hij.

"Ik vind het een drama dat veel allochtonen zich zo in hun eigen cultuur blijven opsluiten. Maatschappelijk gezien is dat slecht, omdat het leidt tot onverschilligheid voor wat er buiten de eigen groep gebeurt. Daardoor passen ze zich niet aan en dus zijn ze niet succesvol en dus worden ze gefrustreerd en dus worden ze reactionair. Dat is gevaarlijk. Maar ook moreel gezien is die afzijdigheid een probleem. Het lijkt zo tolerant van ons om te pleiten voor een multiculturele samenleving. Maar in feite betekent het dat je accepteert dat fundamentele rechten die bij ons gemeengoed zijn, aan mensen en vooral aan vrouwen uit andere culturen onthouden worden. Dat je het best vindt dat moslimvrouwen worden besneden of uitgehuwelijkt. Ik heb een tijd een meisje uit Marokko in huis gehad, die gevlucht was voor haar ouders. Zo iemand staat in het tolerante Nederland totaal in de kou. Schandelijk vind ik dat, absoluut immoreel."

We moeten in Nederland af van onze softe benadering en buitenlanders duidelijke eisen stellen, betoogde hij vorig jaar in NRC Handelsblad. "Sommige mensen zeggen dan: 'ja, maar het kost tijd voordat die gemeenschappen zo ver zijn'. Onzin. We moeten ze door elkaar schudden en zorgen dat ze de normen die wij essentieel achten voor een democratische samenleving zo snel mogelijk overnemen. Daar hoort ook bij dat je de taal spreekt. Begrijp me goed, ik ben niet tegen tweetaligheid. Als ze thuis of in de moskee hun eigen taal willen spreken, niets op tegen. Mits ze op de werkvloer en in het openbare leven maar met Nederlands uit de voeten kunnen.

"Maar wat doen wij? Toen ik indertijd na vijf jaar buitenland terugkwam in Amsterdam, hingen er bordjes in de tram met opschriften in het Turks en het Marokkaans. Ik wist niet wat ik zag. Zo leer je mensen toch niet om weerbaar te worden? Met alleen kennis van hun eigen taal redden ze het hier echt niet, <CharStyle:bod/italic>forget it<CharStyle:>. Dus met die bordjes dupeer je ze alleen maar. Ze zorgen maar dat ze Nederlands leren, als ze willen begrijpen wat er staat. Dat ze dat niet kunnen omdat ze analfabeet zijn? Nonsens. Iedereen kan dat."

Moslims

Bij zijn eerste optreden in Buitenhof pleitte hij anderhalve week geleden tegen toelating van Turkije in de Europese Unie. Met name de kans dat dat land ooit verandert in een islamitische staat benauwt hem. Al eerder maakte hij duidelijk niet veel op te hebben met de agressieve teneur van de koran, een opvatting die hem op de beschuldiging van 'islamofoob' kwam te staan. Zijn weerwoord in een interview was dit voorjaar een schoolvoorbeeld van Philipsiaanse logica. "Als iemand in een oerwoud loopt en hij weet dat daar veel tijgers rondlopen, ga je toch niet zeggen dat zo iemand een tijgerfobie heeft?

Philipse: "Ik maak me zo druk over de islam omdat ik niet veel op heb met een godsdienst waarvan het heilige boek oproept tot het, desnoods met geweld, vestigen van een theocratie. Ach, zegt men dan, zo'n vaart zal het in de praktijk niet lopen, maar het idee dat de koran letterlijk het woord gods is, leeft helaas ook bij veel liberale moslims. Natuurlijk zijn er genoeg vredelievende islamieten, maar je hebt ook die hele rechtervleugel, die het geen punt vindt als voor de goede zaak af en toe wat mensen over de kling worden gejaagd. Zolang de islam niet wereldwijd het geweld afzweert, moeten wij erg oppassen.

"Een netelige vraag in dit verband is of op de gewelddadige vleugels binnen de islam wel onze vrijheid van godsdienst van toepassing is. In een democratie passen geen bewegingen die geweld prediken of die zeggen: wij gebruiken de democratie zolang zij onze doeleinden dient en als we de macht hebben, schaffen we hem af. Maar dat zeggen sommige moslims nu juist wel. De vraag in hoeverre godsdienstvrijheid ook voor hen geldt, zullen we heel goed moeten doordenken. We moeten daar ook helder in durven zijn, maar dat vinden we in Nederland niet zo gemakkelijk. Ik kan daar slecht tegen. Liever een helder standpunt waar iedereen over heen valt, dan vaag geleuter."

Atheïsme

Klare taal van een filosoof, die ook op andere terreinen geen blad voor de mond neemt. Al tijdens zijn Leidse studententijd publiceerde hij in de krant over de kernenergiediscussie. Landelijke bekendheid verwierf hij in 1995 toen drie essays van zijn hand werden gebundeld in een boekje met de provocerende titel 'Atheïstisch manifest'. Dit jaar verscheen een, met nieuwe artikelen aangevulde, herdruk van dat boek. Daarin beargumenteert Philipse met analytische precisie dat als gelovigen er al in slagen om aan het woordje 'god' een welomschreven betekenis te geven, het hoogst onwaarschijnlijk is dat er zo'n god bestaat en dat het dus niet erg logisch is om in die god te geloven.

"Voordat ik dat Pamflet schreef, had ik me nooit over godsdienst uitgelaten. Het sprak voor mij zo vanzelf dat je niet geloofde dat ik er nooit bij had stilgestaan. Mijn geliefde Leidse collega Arend van Haersolte, die afkomstig is uit de Overijsselse landadel, vertelde me hoe hij als jongetje een keer bij mensen logeerde die naar de kerk gingen. 'De kerk', had hij toen verbaasd gezegd, 'ik dacht dat die er alleen voor dienstbodes was.' Ik vond dat heel grappig. Niet dat ik een atheïstische achtergrond heb. Mijn ouders waren wel godsdienstig, maar op een heel liberale manier. Mijn vader was hervormd, mijn moeder remonstrants. Af en toe gingen wij naar de kerk, maar er was geen enkele verplichting. We hoorden thuis net zo veel over het christendom als over de Mithras-godsdienst, over Zoroaster en noem ze allemaal maar op. Interessant genoeg is mijn zusje dominee geworden, maar ikzelf heb nooit enige behoefte gevoeld om ergens in te geloven, werkelijk helemaal nooit."

Zijn onverschilligheid veranderde in ergernis toen minister Hirsch Ballin van Justitie in 1994 schreef dat de kerken de overheid een handje moesten helpen bij de wetshandhaving. "Toen ik dat las, dacht ik: 'ho, ho, als hij zoiets zegt, is er iets grondig mis met zijn besef van de taakverdeling in een democratische staat'. Ik sluit niet uit dat godsdiensten in een bepaald ontwikkelingsstadium van de mensheid essentiële instrumenten waren om te zorgen dat mensen aan de wet gehoorzaamden, maar in een democratie met zijn scheiding tussen kerk en staat, kan zoiets absoluut niet door gezagsdragers als argument naar voren gebracht worden. Ik was zo geërgerd dat ik een stuk in de krant heb geschreven en mijn uitgever, die een scherpe neus heeft voor wat goed in de markt ligt, heeft mij toen opgejut om dat boekje te schrijven."

Hij weet nog hoe verbaasd hij was over de stroom van kritiek die daarna loskwam. Lachend: "Heel naïef van me, maar ik had echt gedacht dat de meeste mensen zouden zeggen: 'ja, nee, groot gelijk zeg.' Nou vond ik het niet erg dat veel recensies kritisch waren, maar met name uit gelovige hoek waren ze ook heel oneerlijk. Ik werd verkeerd geciteerd, er werden woorden van me verdraaid, alles werd erbij gehaald om mij te vloeren. Ik dacht: wat krijgen we nou? Kennelijk is Nederland in religieus opzicht veel minder geëmancipeerd dan ik altijd heb gedacht. Toen begon ik er lol in te krijgen om mijn opponenten een beetje te pesten."

Argumenten

Wat hem vooral stoorde was het ontbreken van argumenten. "Als filosoof zie ik maar al te goed, dat je tegen mijn redenering het een en ander kunt inbrengen." Hij zucht. "Deden ze dat maar, want ik discussieer liever met scherpe denkers die me kunnen verslaan dan met mensen die geen weerwoord hebben. Ik hoef echt niet te winnen, ik wil weten hoe het zit. Maar scherpe denkers kom ik in Nederland helaas weinig tegen. Ik heb mijn verhaal ooit in Oxford gehouden voor de Ockham-society, een club van promovendi, hartstikke slimme kereltjes die niets liever willen dan jou inmaken. Die kwamen wél met een aantal uitdagende tegenargumenten. Net als mijn Engelse collega Richard Swinburne, een ongekend scherp debater, die een boek heeft geschreven waarin hij onder meer met gebruikmaking van de Bayesiaanse waarschijnlijkheidsleer betoogt dat er waarschijnlijk wél een god bestaat. Ik verzorg op dit moment bij de theologen een seminar over godsdienstfilosofie en daar komt Swinburne binnenkort debatteren. Ik verheug me daarop, want ik werk graag samen met intelligente mensen met wie ik het pertinent oneens ben. We zien dan vanzelf wel wie de beste argumenten heeft."

Wat hem ook aan christenen ergert, is dat ze zo slecht overweg kunnen met kritiek. "Kijk maar naar de evolutietheorie, toch een keihard argument tegen het scheppingsverhaal. Dat zien zij zelf ook wel, maar denk maar niet dat ze dan hun ongelijk erkennen en hun theorie verwerpen. Nee hoor, dan veranderen ze hem een beetje. Eerst had God alle soorten vrijwel tegelijk geschapen, maar toen dat niet was vol te houden omdat Darwin een veel betere verklaring had, had God opeens de evolutie gewild. Dat is toch van een daverende oneerlijkheid? Mijn probleem met religie is niet alleen dat het waarschijnlijk onwaar is of zinloos, wat er wordt beweerd, mijn probleem is vooral dat ze nooit eens willen toegeven dat ze ongelijk hebben. Daar kan ik me over opwinden. Ik vind dat in strijd met de intellectuele integriteit."

Ooit pleitte Philipse bij de toenmalige minister Ritzen voor het privatiseren van de theologische faculteiten. Niet dat hij godsdienstwetenschap geen belangrijk vak vindt, maar zolang het beoefend wordt door gelovigen, zoals dat in ons land het geval is, is het wat hem betreft vaak geen wetenschap. "In Leiden is onlangs een hoogleraar godsdienstpsychologie benoemd, die gaat onderzoeken hoe mensen in een therapeutische setting geholpen kunnen worden door godsdienst. Heel zinnig onderzoek, want mensen met problemen kunnen gebaat zijn bij allerlei illusies, dus waarom niet bij godsdienst. Waar ik bezwaar tegen maak, is dat hij dat doet als gelovige die het gebruik van religie wil propageren. Dat kan toch niet? Stel dat hij vindt dat het voor geen meter werkt. Dacht je dat hij dat dan gaat opschrijven? Zulk onderzoek hoort door een klinisch psycholoog te worden uitgevoerd. Wat mij betreft kunnen religieuze verschijnselen alleen op een wetenschappelijk verantwoorde manier worden bestudeerd binnen vakwetenschappen. De godsdienstwetenschap is een te kostbare discipline om over te laten aan theologische faculteiten."

Filosofie

Christenen, moslims, godsdienstwetenschappers, wie heeft Philipse eigenlijk niet tegen zich in het harnas gejaagd? Hij geeft toe dat hij het vaak niet kan laten om te provoceren, uit te dagen, de randen op te zoeken. Maar, waarschuwt hij, wel altijd in het teken van het debat. En dat debat heeft op zijn beurt maar één doel: het zoeken naar de waarheid. Want hoezeer hij ook mag genieten van zijn vele rollen, voor alles is hij een filosoof die zich geen leven zonder de filosofie kan voorstellen.

"In alles wat ik doe, blijf ik gemotiveerd vanuit het vak. De filosofie is de motor van mijn intellectuele ontwikkeling. Wat filosofie is? Voor mij is het allereerst het zoeken naar conceptuele scherpte, naar geldige argumentaties. Filosofie kan bij gebrek aan empirische methoden geen nieuwe kennis genereren over de wereld om ons heen. Dat is een taak voor de vakwetenschappen. Maar wat filosofen wel kunnen doen is de vraag stellen wat die vakwetenschappers precies bedoelen met wat ze zeggen. Wat bedoelen natuurkundigen bijvoorbeeld als ze zeggen dat de ruimte gekromd is?"

In een artikel in Trouw werd hij ooit omschreven als 'de scherpzinnige en ironische analyticus, die langs de grenzen van de rede patrouilleert en hoofdschuddend het geklauter gadeslaat van theologen en andere dwaallichten die over het hek klimmen.' Belangrijk werk, vindt hij. "Wetenschappers doen heel goed onderzoek, maar beweren daar dan soms grote onzin over. Een filosoof zegt dan: hallo, hier worden wel heel veel redeneerfouten gemaakt. Laten we nou eens precies kijken wat de man zegt en wat hij bedoelt. Eén van de leukste dingen die ik heb gedaan, was logica geven aan juristen. Juristen denken vaak dat ze heel scherp argumenteren, maar dat valt in de praktijk soms erg tegen."

Ook collega-filosofen ontsnappen niet aan zijn scherpe blik. Zes jaar geleden verscheen zijn 'magnum opus', een pil van ruim 500 bladzijden over de Duitse filosoof Martin Heidegger. Ook dat boek deed het nodige stof opwaaien, want Philipse liet haarscherp zien dat diens filosofie in het licht van tegenargumenten niet is vol te houden. Veel recensenten waren 'not amused', "maar ja", zegt hij, "dat waren dan ook gelovige Heideggerianen."

Dat hij nog eens zo'n omvangrijk boek zal schrijven acht hij niet waarschijnlijk. "Ik heb me toen vijf jaar helemaal te pletter gewerkt, ik zat vaak tien uur per dag of meer achter mijn bureau. Ik moest pakweg 40.000 pagina's grondtekst van Heidegger zelf doorwerken plus een grote hoeveelheid secundaire literatuur. Dat was echt een immense klus. Zoiets doe je maar één maal in je leven.

"Ik wil dat niet meer, maar ik zou het nu ook niet meer kunnen. Ik was op dat moment getrouwd en het is nu eenmaal zo dat een goed huwelijk je emotionele leven voor een heel groot deel bevredigt. Mijn vrouw, Hendrickje Spoor, schreef beneden romans en ik zat boven dat boek te schrijven en daar had ik genoeg aan. Inmiddels ben ik gescheiden en ik heb gemerkt dat ik de ascese die nodig is om zo'n immense onderneming tot een goed eind te brengen, als vrijgezel niet kan opbrengen. Als ik overdag heb zitten werken, moet ik 's avonds de deur uit, mensen zien. Anders zou ik gek worden."

Risico's

Vorig jaar had hij een kortstondige relatie met Ayaan Hirsi Ali.. "Wij zijn nog steeds heel goede vrienden. Wat ik in haar bewonder, is niet alleen dat zij slim, moedig en genereus is, maar ook dat ze niet bang is om haar vingers te branden aan heldere standpunten. Daar kunnen veel andere politici een voorbeeld aan nemen." Heeft hij zelf eigenlijk nooit een politieke carrière geambieerd? Hij kijkt verbaasd. "Ik in de politiek? Nee, ik ben niet goed in het Haagse 'plotten' en 'schemen', maar ik heb ook de ambitie niet. En trouwens, ik ben volstrekt partijloos . Ik ben bijna een principiële floating voter.

"Door mijn opstelling in het integratiedebat en omdat ik Bolkenstein wel eens de enige Nederlandse politicus van intellectueel niveau heb genoemd, word ik soms voor rechts versleten. Maar op milieugebied ben ik dat zeker niet. Ik heb me indertijd bijvoorbeeld erg opgewonden over de plannen voor de kernreactor bij Kalkar. Ik ben niet tegen kernenergie, maar ik vond het waanzin om zo'n grote reactor neer te zetten in zo'n dichtbevolkt gebied. Ik heb in die tijd eindeloos geld gegeven voor die ene Duitse boer die namens de goegemeente als belanghebbende in het Nederlands recht mocht procederen." Hij lacht. "En we hebben gewonnen."

Hate-mails krijgt hij zelden. Niet verwonderlijk voor iemand die vooral in NRC en Trouw publiceert. Nu hij in Buitenhof optreedt, zou dat kunnen veranderen, maar dat ziet hij dan wel weer. "Bolkenstein heeft ooit gezegd: democratie is niet voor bange mensen. Daar ben ik het volledig mee eens. Ik ga geen onnodige risico's lopen, maar bang krijg je me niet snel. Ik was vroeger alpinist. Het kon mij niet gevaarlijk genoeg zijn. Ik vond het leuk om op een ijsgraatje te lopen met aan beide kanten en afgrond van 2000 meter. Eén misstap en je was dood. Dat had iets. Ik ben ook een keer naar beneden gevallen. Mijn enkel verbrijzeld. Tja, dat is het risico van het vak."

Terugkijkend op zijn loopbaan is Herman Philipse zichtbaar tevreden. Als hij hoorde wat sommige van zijn jaarclubvriendjes verdienden, voelde hij wel eens een 'lichte financiële frustratie', bekent hij. "Ik heb in mijn studietijd overwogen om in de advocatuur te gaan of om diplomaat te worden. Als ik dan later hoorde wat advocaten verdienden, vroeg ik me wel eens af of ik niet de verkeerde keuze had gemaakt. Maar dat gevoel is verdwenen, zeker nu ik universiteitshoogleraar ben. Nu zie ik de andere kant van de medaille. Veel van mijn vrienden zijn midden vijftig, die zijn al gestopt met werken of ze zijn aan het afbouwen. Ik discussieer intussen met de meest interessante collega's en heb elke week een groot aantal enthousiaste jonge mensen om me heen. Dat is waanzinnig inspirerend. Ik begin nu pas goed te merken hoe bevoorrecht je bent in een universitaire omgeving. Ik kan hier nog jaren vooruit."

Geschiedenis in vogelvlucht

De eerste bibliothecaris Cornelis Booth werd in 1640 aangesteld na een onrustige tijd. Er zat geen enkel systeem in de collectie en boeken verdwenen regelmatig. De bibliotheek werd zelfs tijdelijk gesloten om orde op zaken te stellen. Met de komst van Booth werd de organisatie verbeterd en konden nieuwe boeken, handschriften en oude drukken worden aangekocht. Het merendeel van deze 'antiquarische' boeken werd verworven door schenking en uit legaten: van het beroemde Utrechtse Psalterium tot archieven en schriftelijke nalatenschappen van Utrechtse hoogleraren.

Een nieuwe bloeiperiode begon toen de bibliotheek in 1820 van de Janskerk naar enkele zalen van het voormalige paleis van koning Lodewijk Napoleon verhuisde aan de Wittevrouwenstraat.

In de twintigste eeuw verwierf de bibliotheek een aantal belangrijke collecties in eigendom of in bruikleen, zoals de Centrale Oud-Katholieke Bibliotheek. Andere bruikleencollecties zijn: de bibliotheek van de Nederlandse Hervormde Kerk, de bibliotheek van de Homeopathische Vereniging en de bibliotheek van Simon Vestdijk.

Ook worden tegenwoordig de collecties handschriften en oude drukken aangevuld. Die hebben vooral te maken met de Utrechtse universiteit, de stad of de provincie. De collectie handschriften is gegroeid tot circa 2.850 handschriften, minstens 100.000 brieven en zo'n 2.000 collegedictaten. De collectie oude drukken omvat ruim 100.000 werken gedrukt voor 1801 en een veel groter aantal werken gedrukt in de negentiende eeuw.

Na 184 jaar Wittevrouwenstraat is de Centrale Bibliotheek in september 2004 verhuisd naar De Uithof. Het enorme gebouw (36.250 vierkante metet) ontworpen door architect Wiel Arets herbergt: 65.000 meter boeken en tijdschriften in depot,

12.000 m boeken en tijdschriften die vrij raadpleegbaar zijn, 4.2 miljoen boeken, 500 studieplekken, 300 werkstations, 180 medewerkers, 50 meter microfilm, ruimte voor 6 winkels, 6 leesruimtes, auditorium (worden o.a. afstudeerbijeenkomsten gehouden), 1 bar en 450 parkeerplekken in een eigen parkeergarage.