Achtergrond

Sixpack

Het feest der feesten

Volgend jaar doen ze het weer. Kijk ook op onze website voor meer feestfoto's: www.ublad.uu.nl

Een baan, waar haal je die vandaan?

Janny Ruardy

Afgestudeerden anno 2004 kiezen voor zekerheid. Althans als we de uitkomsten van een door Intermediair georganiseerd onderzoek onder 7000 jong hoogopgeleiden over kansen op de arbeidsmarkt mogen geloven. De ondervraagden zijn tamelijk somber over die kansen en stellen hun ambitie bij. Ze zien af van een dure auto, hoog salaris en de belofte om snel in een hogere functie door te stromen. Er wordt gekozen voor veilige grote bedrijven of voor de overheid met goede secundaire voorwaarden. Het tijdperk van het jobhoppen en de hippe snelle IT-bedrijven is voorbij.

Jackie Limvers, loopbaanadviseur bij het Studenten Service Centrum(SSC) onderschrijft deze uitkomst niet. Volgens Limvers hadden Utrechtse studenten altijd al een voorkeur voor werken bij de overheid. Haar persoonlijke indruk is dat afgestudeerden wel langer op zoek zijn naar een baan dan twee jaar geleden. “Een gemiddelde zoektijd van drie tot zes maanden is niet ongewoon. Ook komen er meer studenten bij het SSC voor advies. Er is een gemiddelde jaarlijkse toename van ongeveer 20 procent vanaf 2001 voor de loopbaanadviesgesprekken. De trainingen en workshops zitten sneller vol dan voorheen.”

Uit hetzelfde Intermediair blijkt dat studenten die rond 1999 voor een algemene opleiding kozen - omdat je daarmee volgens de toen heersende opvatting breed inzetbaar zou zijn - bedrogen uitkomen. Vanwege die brede inzetbaarheid solliciteren velen met een passend cv op dezelfde vacature. Volgens Limvers ligt dat voor een deel aan de markt, maar ook aan het feit dat afgestudeerden met “een minder expliciet beroepsbeeld” zich breder oriënteren en het daardoor meer tijd kost een betrekking te vinden.

“Wie een baan zoekt of zich wil oriënteren, moet zorgen dat hij helder kan verwoorden wat hij wil en wat hij te bieden heeft", zegt Limvers. “Studenten moeten zich niet alleen oriënteren op vacatures, maar ervoor zorgen dat ze op een andere manier met werkgevers in aanraking komen, bijvoorbeeld door netwerkgesprekken. Lang niet alle banen komen in de krant.”

Tips voor studenten op zoek naar een baan

1. Maak een lijstje van voor jou interessante bedrijven en stuur open sollicitaties

2. Schakel iedereen in om je in contact te brengen met de organisatie waar je wilt werken

3. Geef je op voor de workshop Baan Veroveren van het Studenten Service Centrum.

4. Bereid je sollicitatiegesprek goed voor, bijvoorbeeld met de online training van intermediair.nl

5. Zorg ervoor dat je duidelijk kunt vertellen wat je te bieden hebt. Denk aan kennis, kwaliteiten en vaardigheden.

Kwaliteiten die werkgevers van hun personeel vragen:

1. Positieve instelling

2. Werken in teamverband

3. Snel kunnen leren

4. Communiceren

5. Verantwoordelijkheid nemen

(Bron: Studenten Service Centrum)

Top 10 favoriete werkgevers Nederlandse studenten

1. Philips

2. Shell

3. ABN-Amro

4. Rabobank

5. Unilever

6. ING

7. KPN

8. Heineken

9. Akzo Nobel

10. KLM

(Bron: Intermediair Imago Onderzoek 2004)

@bod:Cathelijne van den Haak (26) @bod:had alle vakken voor de specialisaties moderne kunst en cultuur educatie binnen haar opleiding Taal- en Cultuurstudies afgerond maar besloot het schrijven van haar scriptie nog even uit te stellen. Met een Socratesbeurs vertrok zij voor een half jaar naar het Franse Montpellier. Behalve dat ze daar de Franse taal goed onder de knie kreeg, leerde zij daar ook een ingenieur van het Ibirisch schiereiland kennen. Verliefd geworden op de Spanjaard en de mediterrane manier van leven, besloot zij na heteerst nog even afronden van haar scriptienaar het Spaanse Sevilla te verhuizen.

Toen ze na een half jaar het Spaans enigszins meester was geworden, ging zij op zoek naar een echte baan. Ze schreef 35 open sollicitaties: 34 naar hotels en één naar naar het Museum voor Moderne Kunst in Sevilla. Op slechts één werd gereageerd. "Ik kan wel zeggen dat ik ontzettend veel geluk heb gehad. Het museum voor hedendaagse kunst waar ik nu werk sluit precies aan op mijn studie. Ik organiseer tentoonstellingen en onderhoud contacten met kunstenaars uit heel Europa. Het is erg gevarieerd werk: de ene keer werk ik met doeken en de andere keer weer met kunst op straat."

Cathelijne denkt dat ze is aangenomen omdat ze breed is opgeleid en haar talen spreekt. "Spanjaarden zijn niet zo goed in Europese talen. Ik spreek Nederlands, Duits, Engels, Frans en Spaans. Op die manier heb ik me binnen deze organisatie redelijk onmisbaar gemaakt."

Ondanks dat Cathelijne in de kunstrichting is afgestudeerd, liggen haar ambities daar niet. "Ik merk hier in Spanje dat ik goed ben in het organiseren van evenementen. In de toekomst zou ik me graag met grotere projecten bezig willen houden."

MvdH

@bod/bold:Corine Ekhart (27) @bod:rondde haar studie farmacie af in februari van dit jaar. Voor farmaceuten is de arbeidsmarkt nog gustig gezind, want Corine vond vrijwel direct een baan als onderzoeker in het Amsterdamse Slotervaartziekenhuis. Daar doet ze onderzoek naar de invloed van polymorfisme op de effectiviteit van de behandeling van kanker.

Het is geen toeval dat Corine op deze onderzoeksplek zit. Op haar dertiende, overleed haar moeder aan borstkanker. “Dat is een reden dat ik me graag bezighoud met genezing van mensen.”

In eerste instantie wilde ze geneeskunde studeren, maar dat vond ze toch een beetje te dicht op de patiënt. Vandaar de keuze voor farmacie. Maar die studie viel haar nogal tegen. Tijdens haar stages merkte ze dat ze te veel met management en te weinig vakinhoudelijk bezig zou zijn als apotheker. In de ziekenhuisapotheken vond ze de lijnen te lang. Na twee jaar studie stopte ze, deels door persoonlijke omstandigheden. Na twee jaar besloot Corine de draad weer op te pakken en sloot ze in februari haar studie af.

Omdat ze geen apotheker wilde worden, ging ze naar het Studenten Service centrum voor een beroepskeuzetest. Daar kwam uit dat ze het leuk vond om onderwerpen goed uit te diepen en onderzoek te doen. Toen er een vacature voor projectapotheker was in het Slotervaartziekenhuis, solliciteerde Corine daarop. “Ik had het idée dat ik in deze baan wel dieper op een onderwerp in zou kunnen gaan. Die baan was al vergeven toen ze op gesprek kwam, maar ze hadden wel de onderzoeksbaan die ze nu heeft voor Corine in de aanbieding. Ze is net begonnen, en kan er nog weinig over zeggen, maar de eerste ervaringen zijn gunstig. Kijkend naar de toekomst, zegt Corine: “Ik heb geen vastomlijnd toekomstplan, maar heb de komende tijd een leuke baan en daar ben ik erg tevreden mee.”

Edwin Koster (28) @bod:kon in 2000 na z’n studie natuurwetenschappen, bedrijf en bestuur direct aan de slag bij beleidsadviesbureau Blaauwberg. De arbeidsmarkt was op dat moment gunstig en de banen lagen voor het oprapen. Blaauwberg is een klein bureau dat zich vooral richt op de publieke sector en maatschappelijke organisaties. De contacten met het bureau had Edwin al gelegd toen hij tijdens een stage in Leiden. Hij trof daar z’n huidige baas en het klikte direct.

Wat Edwin zo aanspreekt in de baan is, dat het maatschappelijk relevant werk is. “Ik hou ervan mensen en organisaties verder te helpen. Tijdens een stage bij een bedrijf in Praag moest ik marketingspanelen verkopen aan supermarkten. In die periode realiseerde ik me, dat puur commercieel bezig zijn me niet boeit.”

Edwin ging na het vwo eerst een jaar geografie studeren in Groningen om te kunnen belanden in de specialisatie technische planoliogie. Na een half jaar ontdekte hij, dat hij een verkeerde keuze had gemaakt en toch meer een bèta-studie wilde gaan volgen. Het werd natuurwetenschappen in Utrecht, te meer omdat het ook een praktijkgelinkte opleiding was.

De baan die Koster nu heeft sluit niet echt aan op zijn studie. Wel heeft hij veel profijt van de manier van denken, die hij tijdens zijn studie heeft geleerd: causale verbanden leggen en patronen herkennen.

Hoe zijn toekomst eruit ziet weet Edwin nog niet. Op dit moment is hij met z’n baas in onderhandeling over een overnameconstructie van het bedrijf voor over pakweg tien jaar. Maar ook bij Blaauwberg heeft de recessie aan de deur geklopt. “Het is nu echt een vechtmarkt en het moet snel weer beter gaan, want op dit moment putten we ons uit en wanneer dat te lang duurt,is het moeilijk een gezond bedrijf op te bouwen.”

Mag het misschien iets méér zijn?

Honours programma's krijgen nieuwe aandacht

Het afgelopen jaar werd her en der flink afgegeven op 'de Nederlandse student'. Oliedom en en aartslui, zo luidden de typeringen. Tegelijkertijd waren de alarmerende verhalen over de achterblijvende Nederlandse kenniseconomie niet van de lucht. Binnen opzienbarend korte tijd heeft al deze maatschappelijke aandacht geleid tot de definitieve verbrokkeling van het aloude poldertaboe op excellentie.

Selectie aan de poort en topmasters zijn uitdrukkingen geworden waar niemand zich nog een bult aan kan vallen. Ook 'honours programma's' past in de nieuwerwetse terminologie. De term is nieuw, de gedachte niet. Specifieke programma's waarvoor opleidingen extra gemotiveerde en talentvolle studenten uitkiezen, bestaan al sinds halverwege de jaren negentig. Ze schuilden voorheen onder benamingen als plusprogramma's, excellente tracé's of verdiepingsvarianten. Het Utrechtse University College mag ook gezien worden als een honours programma, maar dan wel met een heel eigen karakter.

De recente discussies geven het bekende concept nieuw elan. In navolging van Nijmegen denkt nu ook het college van bestuur van de Erasmus Universiteit over een universiteitsbreed honours programma. De Universiteit van Amsterdam begon in 2001 al met een interdisciplinair programma voor de gamma-faculteiten, maar zette onlangs nog een stap voorwaarts. Het college van bestuur in Amsterdam besloot dat alle faculteiten per september 2004 een disciplinair honours programma met een interdisciplinaire component daarin zullen aanbieden aan hun uitblinkende studenten.

Lapzwanzerig

Dat studenten belangstelling zullen hebben voor honours programma's lijkt inmiddels onomstreden. Menig voormalig studiehuizer klaagt over schoolsheid van het universitaire systeem. Bovendien roepen studenten zelf om het hardst dat er geselecteerd moet worden in het hoger onderwijs. De oud-Hollandse 'kop boven het maaiveld'-doctrine lijkt dus bij de 'Idols-generatie' zelf ook flink aan legitimiteit ingeboet te hebben.

In een zaaltje in het Van Unnik-gebouw bevestigen drie studenten sociale geografie, allen deelnemers aan het honours programma van hun opleiding, deze indruk. Imre Végh: "Hoe je het ook went of keert, in dit programma zijn de studenten intelligenter en gemotiveerder dan de doorsnee student. Dat bepaalt voor mij een deel van de aantrekkingskracht. De houding van studenten in het normale onderwijs is soms storend lapzwanzerig. Vooral tijdens groepswerk is dat frustrerend. Dan krijg je een zes omdat een aantal mensen niets uitvoert. Verschrikkelijk." Nyncke van den Berg voegt toe: "Het is niet dat we hier met allemaal nerds zitten, maar over het algemeen gaat het studeren de deelnemers aan dit programma gemakkelijk af. Toen ik hier op de universiteit kwam, dacht ik dat het nu allemaal ging gebeuren. Maar ik kreeg in mijn eerste jaar niet het gevoel dat ik echt studeerde. Ik zat me te vervelen."

Ook docenten zien de voordelen. Professor dr. Ewoud Hondius is docent bij de honours werkgroep privaatrecht: "De houding van studenten bij de opleiding rechten is er vaak één van 'een zes is goed genoeg'. Maar er zijn altijd studenten die meer willen. Die kunnen in zo'n honours werkgroep terecht. Voor docenten is het inspirerend met zo'n groep de diepte in te gaan. De betrokkenheid is groot, ook omdat het vaak dezelfde studenten zijn die je tegenkomt in opleidingscommissies of bij facultaire aangelegenheden."

Talent

Marca Wolfensberger, docent-onderzoeker bij de faculteit Geowetenschappen, zet zich al vele jaren in voor de ontwikkeling van honours programma's aan Nederlandse universiteiten. Zij is een van de trekkers van het universitaire plusnetwerk, platform voor academische programma's die zich richten op verzwaring en verdieping van het curriculum. Volgens Wolfensberger hebben de universiteiten een verplichting te vervullen ten opzichte van de groep studenten die in het normale onderwijs te weinig uitdaging vindt. "Iedereen moet tot de grenzen van zijn of haar kunnen worden gebracht. In het middelbaar onderwijs zie je dat er heel veel wordt gedaan voor kinderen die buitengewoon begaafd of gemotiveerd zijn. Universiteiten doen veel minder voor die groep. Soms heb ik het gevoel dat in Nederland talent ophoudt wanneer je achttien wordt."

De UU was volgens Wolfensberger van oudsher één van de voortrekkers waar het gaat om het bedienen van talentvolle studenten. Zo kwam het eerste honours programma tot stand bij de Utrechtse faculteit Diergeneeskunde. Echter, in tijden waarin honours programma's in de ogen van Wolfensberger 'booming business' zijn geworden, bewandelt Utrecht merkwaardig genoeg de omgekeerde weg. Aan de hand van een inventarisatie die dit jaar werd verricht, kan worden vastgesteld dat het aantal programma's afneemt. "Twee jaar geleden had Utrecht van alle universiteiten verreweg de meeste programma's. Nu worden we ingehaald door andere universiteiten."

Duidelijk is dat een aantal initiatieven het loodje heeft gelegd door de extra werklast die de verregaande onderwijsvernieuwingen binnen het Utrechtse bama-stelsel met zich meebrengen. Een van de programma's die zijn stopgezet is het excellent tracé van biologie. "Tijdgebrek", stelt studieadviseur Frans Meeuwsen. "Iedereen heeft het zo druk met het ontwikkelen van een nieuw curriculum en met het tutoraat en het portfolio, op een gegeven moment moet je dan keuzes gaan maken." Meeuwsen betreurt het dat hij talentvolle studenten op dit moment weinig extra's te bieden heeft. "Soms meldt zich iemand spontaan bij mij. Dan kijken we hoe de studie verzwaard kan worden door elders cursussen te volgen. Maar daar blijft het bij."

Volgens Wolfensberger moet het college van bestuur zich deze ontwikkeling aantrekken. "Wat blijft bestaan worden gedragen door individuele opleidingen en faculteiten, tegen de bezuinigingen en stijgende werkdruk in. Tot op dit moment is er geen universitair beleid gemaakt voor onderwijsprogramma's voor excellente studenten."

In een reactie stelt rector Gispen dat de UU naast selectie aan de onderkant in de vorm van het bindend studieadvies studenten wel degelijk 'selectie aan de bovenkant' wil bieden. In de masterfase moet dat gebeuren door middel van selectieve- en prestige-masters, in de bachelorfase door middel van honours programma's. Hij erkent dat bestaande initiatieven op dat gebied door het opzetten van de nieuwe bacheloropleidingen de afgelopen jaren minder aandacht hebben gekregen. Gispen is echter van mening dat het nieuwe onderwijsmodel zich uitstekend leent voor het opzetten van 'tracks' voor excellente studenten. "De UU gaat zeker honours programma's ontwikkelen voor studenten. Dit gaat dit najaar naar alle waarschijnijkheid een onderdeel vormen van het nieuwe strategisch plan."

Wolfensberger zegt benieuwd te zien naar de plannen waarmee het college zegt te zullen komen. Zij merkt wel op dat de gedachte dat de uitgebreide keuzevrijheid in het bachelor-onderwijs voldoende is om de talentvolle student te bedienen, niet klopt. "Die keuzevrijheid is werkelijk iets heel moois, maar het kiezen van extra- of moeilijkere vakken is voor deze groep studenten geen oplossing. Je moet als opleiding werkelijk een specifiek aanbod hebben."

Schaamlap

Mocht het college inderdaad nieuwe initiatieven ontplooien, dan komt zij daarmee ook tegemoet aan de wens van de universitaire bama-commissie. Die sprak zich dit najaar uit voor de invoering van honours programma's. Zij denkt dat deze mogelijkheden bieden om de studenten meer te laten studeren. De commissie stelde immers vast dat een ongewenst effect bij de invoering van het bama-model is dat studenten minder en docenten meer zijn gaan werken. Tegelijkertijd heeft de bama-commissie enige reserves, zo bleek uit haar rapportage. Verzwarende programma's mogen niet als schaamlap gaan dienen voor de 'ondraaglijke lichtheid' van het reguliere onderwijs, zo stelt zij.

Die angst wordt door direct betrokkenen niet gedeeld. Prof.dr. Ewoud Hondius: "Als opleiding probeer je rekening te houden met de verschillen tussen studenten. Er zijn spijtoptanten die liever geneeskunde gaan studeren, er zijn studenten die nominaal willen studeren en niets meer, en je hebt de gemotiveerde studenten. Voor al die groepen spannen docenten zich in." Ook Marca Wolfensberger ziet geen problemen. "De docenten die les willen geven in honours programma's zijn dezelfde die ook bij andere studenten als enthousiaste en betrokken docenten bekend staan. Bovendien weten we dat in honours programma's de onderwijsvernieuwingen worden ontwikkeld die later het reguliere onderwijs op een hoger niveau brengen."

En dan terug naar de studenten in het Van Unnik-gebouw, bij wie het enthousiasme over het honours programma weinig grenzen kent. Desondanks ontkennen de drie dat het normale onderwijs niet voldoet. "Het onderwijs is over het algemeen niet slecht, integendeel", stelt Martin Zebracki. "De docenten zijn vakbekwaam en de meeste studenten zijn gebaat bij de gestructureerde didactische aanpak zoals de bama die kent. Maar voor studenten die iets extra's willen zijn er weinig mogelijkheden. Binnen een honours programma kunnen die wel hun creativiteit en inspiratie uiten."

Rest nog de vraag of het realistisch is op dit moment nóg meer nieuwe onderwijsinitiatieven op touw te zetten. Studieadviseur Frans Meeuwsen vraagt zich af of een actie vanuit het bestuursgebouw de boel kan vlottrekken. "De gedachte is natuurlijk mooi, maar ik denk niet dat de werkvloer op dit moment zit te wachten op een beleidsnotitie die aanspoort om honours programma's te ontwikkelen. In de praktijk zullen het toch weer de docenten zijn die aan de slag moeten. Daar zie ik op dit moment helaas, helaas, weinig ruimte voor."

'Luisteren en vroeg opstaan, daar ben je werknemer voor'

Drie heel speciale stagiaires

Brenda Witteman en Jacqueline van den Tempel loopt hij sinds een paar maanden stage aan de universiteit. Het licht verstandelijk gehandicapte drietal vindt het hier 'leuk', maar werken blijkt ook een kwestie van 'vroeg opstaan en luisteren'.

Hanneke Slotboom

Gio Bane (19), Brenda Witteman (17) en Jacqueline van den Tempel (18) doen werkervaring op bij het Facilitair Bedrijf Utrecht (FBU). Gio heeft een plek gevonden bij de autoverhuur, Brenda bij het chemisch afvaldepot en Jaqueline bij het bedrijfsbureau. De tieners zijn pupillen van het Arbeidstraining Centrum (ATC) in Maartensdijk, dat jongeren begeleidt met een licht verstandelijke handicap en eventueel bijkomende gedrags- of sociaal-emotionele problemen.

Eén van de doelen van het centrum is om met de jongeren uit te zoeken of zij kunnen gaan werken, en zo ja, waar. Stages vormen daarbij een belangrijk hulpmiddel. Maar het is lastig om plekjes te vinden, vertelt begeleider Romano Michielsen. “Deels denk ik dat dat komt door de economische situatie. Maar bedrijven schrikken ook vaak terug, omdat ze denken dat ze veel tijd en energie moeten besteden aan de begeleiding van onze stagiaires.”.

Omdat hij zelf acht jaar bij het facilitair bedrijf van de universiteit werkte, benaderde Michielsen de directeur van het FBU, Ineke van Oosten. Die reageerde positief. Van Oosten: “Ik vind dat wij, als publieke organisatie serieus moeten kijken of we zwakkere broeders en zusters ook een plek kunnen geven. Maar daarbij moet wel voorop staan dat het voor beide partijen interessant is. Het moet iets bijdragen, en niet ten koste gaan van de eigen organisatie. We zijn dus op zoek gegaan naar plekken waar regelmatig eenvoudig werk moet worden gedaan. Klussen die moeten gebeuren, maar die vaak blijven liggen, omdat vaste krachten dingen te doen hebben die op dat moment net even meer prioriteit hebben. Als een stagiaire dat werk kan doen, levert dat weer wat extra kwaliteit. Het blijkt echter dat veel werk zo complex is geworden dat er niet zo veel van dat soort klusjes meer zijn. Bovendien komt niet alles in aanmerking, want in een spoelkeuken bijvoorbeeld heb je ook weer te maken met veiligheidsaspecten”.

Uiteindelijk kwamen Gio en Brenda voor een dagdeel in de week terecht bij de divisie Facilities, bij respectievelijk de autoverhuur en het chemisch afvaldepot. Gio maakt teruggebrachte auto’s schoon, Brenda zamelt ingeleverde jerrycans in, maakt ze schoon en stickert ze. Jacqueline werkt bij het bedrijfsbureau van het FBU waar ze licht administratief werk doet als archiveren en kopiëren.

Hun eerste reactie op de vraag naar hun ervaringen is een gezamenlijk 'leuk'. Vooral de collega’s en pauzes blijken in de smaak te vallen. Jacqueline: “Wij hebben het in de pauzes over van alles, laatst ging het over doodskisten, en een andere keer over surpriseparty's.” Tijdens het werk heeft ze verder weinig tijd om te kletsen. “Dan kan ik niet praten, want dan moet ik me concentreren op die cijfertjes”.

Voor Gio zijn de grote hoeveelheden chocolademelk die hij en zijn collega’s nuttigen uit de machine op hun werkplek één van de aantrekkelijke aspecten van het werk. Maar naast leuk is het werken ook leerzaam, vinden de drie. Zo moet Gio leren op tijd op te staan: “Ik denk vaak dat ik nog wel even kan blijven liggen, maar dan mis ik de bus toch weer”. Ook Brenda vindt het moeilijk om vroeg op te staan. Jacqueline heeft naar eigen zeggen 'geen uithoudingsvermogen'. “Ik vind heel snel dingen niet meer leuk, en dan houd ik er mee op. Terwijl dat niet kan als je werkt. Luisteren en vroeg opstaan, daar ben je werknemer voor”.

Geen van drieën ziet de stageplek als zijn of haar droombaan. “Echt niet”, antwoordt Brenda op de vraag of ze tot haar pensioen aan de Isotopenweg te vinden is. Sommige aspecten van haar werk vindt ze echt niet leuk, zoals het schoonmaken van stinkende jerrycans. Het liefst zou Brenda een baan hebben waarbij ze de hele dag kan internetten, weet Jacqueline over haar schuchtere collega-stagiaire te vertellen. Zelf is ze zeer gedecideerd. Als het aan haar ligt, gaat ze in een bejaardentehuis werken. “Dat is meer iets voor mij, iets met mensen. Op zo’n administratie werken, vond ik in het begin supersaai, met al die papieren. Je moet steeds hetzelfde doen en je zit toch het domme werk van anderen op te knappen. Ik loop ook stage in een bejaardentehuis, en daar kan je tenminste nog eens een praatje maken met die mensen, dat is veel leuker dan al die papiertjes”. Gio zou wel bij de autoverhuur willen blijven: “Als ik dan stapje voor stapje op zou kunnen klimmen”. Want ook hij ziet wel de vervelende kanten aan zijn huidige werk. “Het uitdweilen van die busjes is niet leuk, die zijn vaak heel vies. Kleine auto’s zijn meestal wel oké, die zijn meestal netter dan die bussen.” Maar eigenlijk is het zijn droom om zijn geld te verdienen met het leggen van tapijten. “Dan ben je lekker binnen bezig, je ontmoet allerlei verschillende mensen, en je reist voor je werk door het hele land”, somt hij de voordelen op.

Buffer in geduld

Hoewel de carrièredromen van het drietal niet heel hoog gegrepen lijken, is het volgens Michielsen nog de vraag of ze ooit werkelijkheid kunnen worden. Want zijn pupillen hebben niet alleen moeite met leren, maar hebben vaak ook andere problemen, zoals ADHD of een vorm van autisme. “Werken gaat niet alleen om het kunnen uitvoeren van een taak. Je moet allerlei vaardigheden hebben zoals om hulp kunnen vragen, zorgen dat je er verzorgd uit ziet en je collega’s groeten als je binnenkomt. Dat soort dingen proberen we de jongeren bij te brengen. Bij sommigen lukt dat uiteindelijk niet. Die komen terecht bij een dagbestedingproject. Anderen vinden werk bij een sociale werkvoorziening. En er zijn er ook een paar die op de reguliere arbeidsmarkt terechtkomen. Maar dat zijn er niet heel veel.”

Michielsen is blij met elke stageplek. “We proberen te zorgen dat de stagiaires geen extra belasting zijn voor de mensen op de werkplek. Er gaat altijd een begeleider van ons met de jongeren mee. Zodra wij snappen wat ze moeten doen, nemen wij de uitleg van het werk over. Maar vaak blijkt dat na verloop van tijd niet meer nodig. Dan ben je vooral een vertrouwd gezicht, een beetje extra veiligheid voor de jongeren. En we zijn er ook omdat je met dit soort jongeren een extra buffer op moet bouwen in geduld. Het komt bijvoorbeeld wel eens voor dat ze zomaar niet komen opdagen. Achteraf blijkt dan dat ze ziek waren, of naar de dokter moesten. Maar door hun handicap blijven ze liever zomaar weg dan dat ze opbellen om te zeggen wat er aan de hand is. Dan kunnen wij aan de omgeving duidelijk maken dat dat gedrag te maken heeft met hun handicap.”

Leerzaam

Carla Horssius heeft als coördinator van het bedrijfsbureau van het FBU het meest met Jacqueline te maken. Zij is positief over het project. “In het begin zat ik er wel even tegen op te kijken, je vraagt je toch af wat ze kan en wat niet. Maar het viel honderd procent mee. Je moet alleen wat strakker sturen dan bij andere mensen. Je kan niet zeggen: hier heb je een stapeltje, leg dat even op volgorde. Je moet het in stapjes opdelen, zo van: je legt de nummers één tot tien hier, en dan tien tot twintig daar, en dan leg je uiteindelijk die stapeltjes weer op elkaar. Je moet daar iets meer de tijd voor nemen dan bij anderen, maar ik vind dat niet erg, het is ook leerzaam voor mezelf. Alleen als ik het zelf heel druk heb, is het wel eens moeilijk. Haar begeleider is hier niet altijd, omdat die tussen de jongeren heen en weer loopt, dat moeten we nog een beetje beter gaan afstemmen. Maar over het algemeen gaat het heel goed, ook op de afdeling. Aan haar zie of merk je verder niet zoveel, ze heeft gewoon haar eigen plekje, net als ieder ander. Al met al vind ik het een aanrader, je moet er wat extra tijd in stoppen, maar je krijgt er zeker ook wat voor terug”. Romano Michielsen hoopt dat er meer plekken op de universiteit zijn waar zijn pupillen terecht blijken te kunnen. “Eigenlijk hoop ik dat mensen dit lezen en denken: Goh, wij zouden bij ons ook wel zo iemand kunnen gebruiken”.

Geen steun voor selectie aan de poort

"Selectie aan de poort gebeurt al. Dat is het eindexamen VWO. Verdere selectie lijkt me niet zinvol. Dat gaat alleen maar een hoop extra kosten, zonder dat het iets oplevert." Aldus hoogleraar rechtsgeleerdheid Ton Hol in antwoord op een hem door het Ublad voorgelegde vraag.

Selectie aan de poort of bindend studieadvies? Die keuze begint zich steeds meer op te dringen nu de discussie over het selecteren van studenten in een stroomversnelling lijkt te raken. Terwijl staatssecretaris Nijs haar kaarten zet op scherpere selectie vooraf, opteert het Utrechtse college van bestuur voor het bindend studieadvies. Kennelijk heeft collegevoorzitter Van Rooy de stemming in Utrecht goed aangevoeld, want in tegenspraak met de trend die weekblad Vrij Nederland twee weken geleden signaleerde, wijst een royale meerderheid van de 150 Utrechtse hoogleraren die de vraag van het Ublad beantwoordden, selectie aan de poort met een royale meerderheid van de hand. Er waren ruim 500 hoogleraren benaderd.

Veel respondenten vinden met Hol dat het vwo in ons land al selectief genoeg is. "Waarom zouden we ineens moeten gaan selecteren", vraagt geograaf Rob van der Vaart zich af. "Is niet juist het hele vwo op de schop gegaan 'om de aansluiting te verbeteren op het vervolgonderwijs', en dat nota bene op aandrang van de universiteiten?"

Daar komt volgens veel respondenten bij dat er onvoldoende betrouwbare instrumenten bestaan voor selectie aan de poort. "Gebruikmaking van nieuwe extra selectie tests - IQ tests en de motivatietests waarover iedereen zo graag spreekt - moet eigenlijk verboden worden, bij gebrek aan wetenschappelijke rechtvaardigingsmogelijkheden", stelt psycholoog Willem Koops strijdlustig. Maar zover zal het wel niet komen, vreest socioloog Folkert Haanstra. "Helaas hebben wetenschappelijke argumenten tegen selectie aan de poort te weinig gewicht tegen de zogenaamd rationele argumenten van degenen die graag willen selecteren", constateert hij bitter.

Toch zijn er onder de respondenten ook voldoende voorstanders van een strengere selectie vooraf, vooral onder natuurkundigen, medici en hoogleraren diergeneeskunde. Hun wens wordt mede ingegeven door teleurstelling over het lage niveau en het gebrek aan werklust van veel studenten. "Ik besef dat velen van mijn collega's selectie aan de poort maar niks vinden en dat parate kennis bij aankomst geen goed criterium is," zegt fysicus Gerard ’t Hooft. "Mijn punt is dat er een duidelijk signaal naar de samenleving moet gaan dat er voor een studie een minimum aan bekwaamheid, belangstelling, toewijding en ijver nodig is. Dat signaal komt niet van zo'n studieadvies. Dan is het al te laat."

Zo’n vijftig hoogleraren delen die mening, maar ook respondenten die geen heil zien in selectie vooraf, klagen over het 'almaar zakkende niveau van de binnenkomende scholieren'. "Wellicht kunnen we beter energie steken in een goed vwo dan in een uitgebreide en dure selectieprocedure," suggereert wiskundige Ieme Moerdijk. Econoom Joop Schippers ziet een ander probleem, en wel dat door studenten zo slecht wordt gekozen. "Nu kiezen zij in belangrijke mate op niet-inhoudelijke gronden, zoals de ambiance van de stad. Wellicht zou het de moeite waard zijn als de Nederlandse universiteiten het geld dat zij uitgeven aan allerlei 'kraaltjes en spiegeltjes' en dure advertenties om scholieren te lokken, zouden investeren in goede diagnostische toetsen die scholieren in de gelegenheid stellen na te gaan of hun capaciteiten en motivatie passen bij de verwachtingen van een specifieke opleiding."

Net als veel van zijn collega’s kiest Schippers voor een bindend studieadvies na een jaar. Maar voor twintig hoogleraren is zelfs die optie op dit moment te streng. "Het bindend studie-advies kan alleen als wij ook voor 100 procent onze verantwoordelijkheden als universiteit waarmaken," vindt historicus Maarten Prak. "Ik zie op te veel plaatsen steken vallen om daar zeker van te zijn." Hij wordt bijgevallen door econoom Hans Schenk: "Aangezien bindende adviezen zeer ingrijpend zijn voor de toekomstmogelijkheden van de student, kunnen deze alleen maar rechtmatig gegeven worden indien de organisatie van het onderwijs en

de kwaliteit van de docenten optimaal zijn. Aan deze laatste voorwaarden is slechts zelden voldaan." En bovendien, stelt Van der Vaart is het geven van een bindend studieadvies toch eigenlijk een bewijs van armoede. "Zijn we als docenten zo slecht, dat we niet in staat zijn de studenten op het pad te houden als ze eenmaal binnen zijn?"

Onze studenten zijn lang niet zo ongemotiveerd als we denken, lijkt de onuitgesproken boodschap van Van der Vaart, die spreekt van 'een zwaar overtrokken discussie'. Ook Schenk ziet geen reden voor pessimisme. "We moeten niet vergeten dat Nederlandse studenten geen Amerikanen zijn. Die zijn grootgebracht in een cultuur die vooral het eigen belang centraal stelt. Onze studenten ontberen daarom nogal eens een beleggersmentaliteit, terwijl zij ook minder gemakkelijk zichzelf en anderen de maat nemen. Persoonlijk vind ik: dat is maar goed ook. Wellicht dat we ons vaker zouden moeten realiseren dat een systeem dat inderdaad meer Nobelprijswinnaars genereert, tevens op structurele wijze grootschalige armoede, alomtegenwoordige culturele pulp, onmetelijke arrogantie, de omvangrijkste financiële fraude per capita ter wereld, en verontrustende milieuverontreiniging voortbrengt."

Aan ruim vijfhonderd Utrechtse hoogleraren werd de volgende vraag voorgelegd:

Geeft u de voorkeur aan:

a) Selectie aan de poort plus een bindend studieadvies aan het eind van het eerste jaar

b) Uitsluitend selectie aan de poort

c) Uitsluitend een bindend studieadvies

d) Geen van beide methoden

a: 44

b: 10

c: 79

d: 19

* Vanwege een technische storing aan de server van Scheikunde zijn de hoogleraren van die faculteit in de enquête ernstig ondervertegenwoordigd.

Irak

“Wanneer mag je zonder toestemming van de Verenigde Naties optreden in een ander land? Die vraag speelde rond de Kosovo-crisis, maar ook begin jaren negentig in voormalig Joegoslavië. Ook toen hebben we hierover een advies opgesteld. Niet alleen over wanneer humanitaire interventies mogen, maar ook hoe je je moet gedragen als je er eenmaal bent, en wanneer je je terug moet trekken. Als alles is geprobeerd om het probleem via de VN op te lossen en er groot direct gevaar is voor de fundamentele rechten van de mensen, door bijvoorbeeld genocide, dan kan gewapend ingrijpen geoorloofd zijn. Maar dan wel alleen door landen met een goede staat van dienst op het gebied van de mensenrechten. Ben je er eenmaal, dan mag je slechts proportioneel geweld gebruiken en moet je je houden aan de internationale verdragsregels. Het middel mag niet erger zijn dan de kwaal. En je beëindigt de actie op het moment dat er in het land een structuur is ontstaan die een democratisch stelsel garandeert en de naleving van mensenrechten waarborgt.”

Dat klinkt niet allemaal bijster van toepassing op de Verenigde Staten en de situatie in Irak.

“De VS hebben de afgelopen jaren niet echt getuigd van respect voor de naleving van de mensenrechten. De gevangenen die al twee jaar vast zitten in Guantánamo Bay zijn daar een voorbeeld van. En de afschuwelijke beelden die we de afgelopen weken hebben van het gedrag van Amerikaanse militairen tegenover Irakese gevangenen. Het is niet voor niets dat we stelden dat een land dat ingrijpt een goede staat van dienst moet hebben op mensenrechtengebied. De onthullingen in Irak ondermijnen de Amerikaanse missie enorm, en vormen de grootste valkuil deze tot een bevredigend einde te brengen. Want de Arabische en islamitische wereld zien de Amerikaanse actie nu nog meer als een militaire bezetting, en niet als een poging een eind te maken aan het menselijk leed onder het Saddam regime. De kloof tussen hen en de westerse wereld wordt zo steeds groter, en dat is één van de grootste bedreigingen voor de wereldvrede.”

In hoeverre heeft het advies van uw commissie een rol gespeeld bij de Nederlandse beslissing om naar Irak te gaan?

“In Nederland werd de politieke besluitvorming naar Irak te gaan vooral ingegeven door de wens de Amerikanen tegemoet te komen, op een moment dat Duitsland en Frankrijk felle weerstand boden tegen de VS. Een politieke beslissing waarbij de criteria zoals net geformuleerd nauwelijks ter sprake kwamen. Dat is allemaal snel gegaan en op basis van argumenten waarover niet goed is nagedacht. Die beslissing moeten we nog eens zeer goed tegen het licht houden. Niet dat we er nog iets aan kunnen veranderen, maar we kunnen er wel van leren voor een volgende keer.”

Wanneer is het tijd om ons terug te trekken uit Irak?

“Als er geen enkel perspectief is dat uiteindelijk de Verenigde Naties het mandaat van de troepen in Irak zullen bevestigen, moeten we wegwezen. Uiteindelijk zal alleen de betrokkenheid van de hele wereldgemeenschap bij Irak ervoor zorgen dat het niet een kwestie van 'het westen versus de arabische landen' is. Gelukkig neigen de Amerikanen naar meer betrokkenheid van de internationale gemeenschap. Daarover wordt in de onderhandelingen over de soevereiniteitsoverdracht veel gesproken. Hoewel niet duidelijk is wat de rol van de VN precies zal zijn, is Amerika wel tot inzicht gekomen dat de Verenigde Naties broodnodig zijn. Je had gewenst dat ze dat vanaf het begin hadden bedacht. Maar goed, dat is misschien de positieve kant van deze tragedie, dat de VS nu beseffen dat er in deze wereld buiten de VN om geen vrede en veiligheid te realiseren is. Het unilateralisme van Bush heeft zijn grenzen, en die komen ze tegen in Irak.”

Femke van Zeijl

‘In de tentamenweek sta je echt bol van de stress’

Studeren met een dubbele agenda

Marina van Dijke (23) is derdejaars muziekwetenschap en besloot om dit studiejaar ook met een studie psychologie te beginnen. “Ik had behoefte om op meerdere gebieden kennis op te doen,” vertelt ze. “En ik heb voor beide richtingen veel interesse. Er zit wel een verband tussen de twee studies. De therapie van de psychologie is emotie en met muziek ben je ook met emotie en gevoel bezig. Ik wil later wellicht in mijn beroep beide studies combineren, muziektherapie of zo. Dan kan ik mijn liefde voor beide in kwijt.“

Het is volgens Marina niet zo dat ze de hele dag aan studeren kwijt is. “Het is best te doen. Af en toe heb je wel tijdgebrek en is het schipperen tussen de twee studies maar het is een zaak van goed plannen. In tentamentijd is het wel heel erg stressen. Dan is het even alles op alles zetten en daarna uitblazen. Maar ik heb tot nu toe alles gehaald en ik heb nog genoeg tijd voor hobby’s. Ik maak ook gewoon tijd vrij om bijvoorbeeld piano te blijven spelen want dat maakt mij ook heel gelukkig. “

In de trein van Amsterdam naar Utrecht zit Jaap Burger (21). Naast zijn studie politicologie aan de Vrije Universiteit in de hoofdstad studeert hij ook sinds dit jaar Duits in Utrecht. Behalve een tweede studie heeft Burger dus ook nog een treinreis als extra obstakel. “Ik wil graag in Berlijn studeren dus de Duitse taal lijkt mij handig om goed te leren. En ik vind het prettig om verbreding te zoeken; verder te kijken dan de grenzen van mijn eigen vakgebied.”

Het is volgens Burger soms een heel geregel om de twee studies te combineren. “Vooral als colleges op hetzelfde tijdstip vallen. Dan moet ik mijn hele rooster omgooien. Of als ik in dezelfde week voor beide studies opdrachten in moet leveren. Dan is het wel hard werken.” Ook Burger merkt dat het wel meevalt met de studielast. “Zonder reistijd ben ik aan beide studies 25 uur per week kwijt. Maar het is wel zo dat ik niet alles nauwkeurig lees. Ik beperk mij tot de hoofdlijnen en probeer de bijzaken weg te filteren om zo efficiënt te werken.”

Burger stelt dat hij zeker voordeel heeft van beide studies. “Het is leuk om te zien dat je op wetenschappelijk onderzoek verbanden merkt tussen beide studies. Ik krijg een bredere blik op wat ik doe.” Dat merkt Marina Van Dijke ook. “Mijn eigen ontwikkeling heeft er zeker baat bij. Het is nu niet zo eenzijdig.“

Jane de Graaf (19) heeft ook op meerdere gebieden ambities. Ze wil advocate worden en studeert daarom rechten. Maar ze wil ook graag goed de Duitse taal en cultuur leren kennen en volgt daarom ook de studie Duits. “Rechten is mijn eerste keuze. Maar ik heb van mijn vijfde tot aan met mijn eindexamen als buitenlandse in Duitsland gewoond en ken de Duitse taal dus al goed, maar mijn opleiding aan een internationale school heeft mij ervan weerhouden de Duitse cultuur door en door te leren kennen. En via deze weg kan ik zo ook makkelijker een rechtenstage gaan lopen in Duitsland.”

Jane herkent de tentamendrukte die de andere studenten noemen. “In de tentamenweek sta je echt bol van de stress maar los daarvan is het goed te doen. Je moet het zelf goed bijhouden en als je echt gemotiveerd bent, dan kan het. Je moet natuurlijk niet blijven pitten tot twaalf uur. Je moet proberen verloren uren op te vullen, dus ik ga om acht uur mijn bed uit. En in tentamentijd sta ik weleens om vijf uur ’s ochtends op sta. Maar dat komt sporadisch voor, hoor,” lacht ze. “Ik denk dat ik aan 25 uur studietijd per week kom,” vervolgt ze. “Maar ik zwem ook nog en ik ben lid van Unitas, dus er is genoeg ontspanning. En als mijn vriendinnen mij bellen om ergens een biertje te gaan drinken, kan ik altijd nog steeds mee.”

Begeleiding

In het vorige studiejaar stonden 1835 studenten ingeschreven bij een tweede studie. 468 studenten stonden ingeschreven bij dezelfde faculteit als hun eerste studie. 1367 studenten volgden een tweede studie bij een andere faculteit.

Op de universiteit is geen aparte coördinator aangesteld die studenten met een dubbele studie begeleid. Iedere student kan terecht bij zijn of haar studieadviseur. Bram van Iterson, studieadviseur bij rechtsgeleerdheid, de faculteit waar de meeste studenten (328) van de universiteit staan ingeschreven bij een tweede studie, is voorzichtig bij het aanraden van een tweede studie. “Ik en mijn collega's vertellen de studenten dat zij eerst moeten proberen hun hoofdstudie goed op orde te krijgen. Mochten zij dan nog tijd over hebben, dan kunnen ze aan een tweede studie beginnen. Maar er zijn genoeg afhakers die de studies door tijdgebrek of het verplichte onderwijs niet meer konden combineren. De student moet wel talentvol zijn, willen wij een tweede studie aanraden.”

De studenten maken weinig gebruik van de optie om de studieadviseur te benaderen. Jaap Burger: “Ik heb met mijn studieadviseur en tutor weinig contact en dat is ook nog niet nodig geweest.”Ook Marina Van Dijke en Jane de Graaf hebben weinig behoefte aan begeleiding. Marina van Dijke: “Ik heb geen contact met mijn begeleider. Ik ben ook wel eigengereid. Ik weet zelf wel goed wat ik moet doen.” Van Iterson erkent dat de begeleiding voor de studenten met twee studies niet intensief is. “Ik snap dat het voor een student soms ook moeilijk te bepalen is bij welke studieadviseur van welke studie hij of zij het beste terecht kan. Als de universiteit de tweede studie nadrukkelijk gaat promoten dan is het wellicht verstandig om de mogelijkheid te bieden om een coördinator aan te stellen voor de studenten met twee studies. Ik vraag mij wel af wat de betreffende coördinator dan precies gaat doen, gelet op de diversiteit aan studies. "

Het is natuurlijk niet altijd gemakkelijk om een studie erbij te doen. Dat ondervond ook Rik de Groot (20). Hij is tweedejaars diergeneeskunde en schreef zich dit studiejaar ook in voor natuurkunde, maar door drukte is het bij één hoorcollege gebleven. “Ik dacht dat het wel zou lukken maar dat viel tegen. In het eerste jaar had ik tijd over maar het tweede jaar is drukker, ik heb er een volle werkweek aan met veel college. Ik heb er nog geen tijd voor gehad.” Toch heeft De Groot nog wel de ambitie om de studie nog een keer op te pakken. “Wellicht van de zomer of anders volgend jaar. En na mijn vierde jaar heb ik toch een wachttijd voor mijn co-schappen dus dan kan ik ook nog vakken volgen. Want ik vind de studie wel interessant.”

Ook Lai Mei Tang (23) ondervond de zwaarte van een tweede studie. In haar tweede jaar combineerde ze geochemie met twee vakken van scheikunde, de studie waar ze het eerste jaar al van had afgesloten. “De combinatie was vrij zwaar. Het is niet te doen om in een tentamenweek bijvoorbeeld vijf tentamens te halen. Het lukt alleen met netjes plannen.” Tang haalde naast 40,5 studiepunten voor geochemie, ook beide vakken van scheikunde maar besloot toch alleen verder te gaan met haar scheikundestudie. Ze heeft geen intentie om nog een keer met een tweede studie te beginnen. “Als het goed is studeer ik in december af en ik denk niet dat ik dan nog iets aan geochemie ga doen, want het heeft toch niet helemaal mijn interesse. Toch raad ik een tweede studie wel aan. In mijn geochemiestudie heb ik ook dingen geleerd die ik in mijn scheikundestudie kon toepassen. En extra kennis is altijd handig.”

Nijs helpt niet mee

Staatssecrataris Nijs van onderwijs stimuleert de tweede studie niet. In het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (Hoop) zegt zij dat de overheid voortaan een extra studie niet meer zal subsidiëren. De staatssecretaris geeft toe dat de studenten die meerdere studies doen, zich beter zouden moeten kunnen ontplooien, maar ze vindt niet dat het Rijk dat moet betalen. Ze meent dat de student er zelf het meeste profijt van heeft.

Op dit moment doen zo'n 10.000 studenten in Nederland een extra studie. Nijs wil de 'excellente' studenten nog wel tegemoetkomen, door hen maar één keer collegegeld te laten betalen voor al hun studies. Voor de overige extra kosten zouden de studenten zelf moeten opdraaien. “ Een stom plan,” volgens Jaap Burger. “Een tweede studie moet juist meer aangemoedigd en minder belemmerd worden. Ik vind het juist een goede verbreding voor de wetenschap. Het kan voor mij wel een reden zijn om met mijn tweede studie te stoppen want twee keer collegegeld betalen is voor mij te veel.”

De andere studenten met een tweede studie zijn het met Burger eens en betwijfelen of zij ook met hun tweede studie door zullen gaan als die niet meer door het Rijk bekostigd wordt. Marina van Dijke. “Het zal haast wel onbetaalbaar worden.” En Rik de Groot. “Je ontwikkelt je als student juist breed maar als dit plan er doorkomt dan zal ik dat financieel niet kunnen redden.” Studieadviseur Van Iterson heeft op voorhand geen bezwaar tegen de plannen. “Een student met een tweede studie zal over het algemeen meer tijd nodig hebben voor zijn studie. Ik vind het dan ook niet onlogisch dat hij meer betaalt omdat hij toch gebruik maakt van dubbele diensten.”

Rins van Kouwen

'Ik ben al blij als ik per jaar één goed idee heb'

Akademiehoogleraar Hans Duistermaat, zondagskind in de wiskunde

Erik Hardeman

Het is maart 2003 en in zijn werkkamer heeft Hans Duistermaat de verslaggever van het Ublad zojuist uitgelegd hoe het werk van Utrechts aanstaande eredoctor Alan Weinstein te begrijpen. Om de zaak aanschouwelijk te maken, gebruikt Duistermaat het voorbeeld van een in de ruimte zwevende bol, maar als dat voorbeeld een week later wat al te letterlijk in het concept-artikel terugkeert, gaat er een streep door de betreffende passage. Zo praktisch zit wiskunde helaas niet in elkaar.

Het verhaal illustreert niet zozeer de gebrekkige capaciteiten van Hans Duistermaat als docent, want daar is niets mis mee. Niet voor niets werd hij in 2002 door zijn studenten voorgedragen voor de titel ‘universitair docent van het jaar’. Nee, de anekdote maakt vooral duidelijk hoe lastig het is om de abstracte, alleen naar zichzelf verwijzende wereld van wiskundige stellingen, vergelijkingen en bewijzen voor buitenstaanders inzichtelijk te maken. Toch is het juist dat strenge, ‘besloten’ karakter dat het vak voor Duistermaat zo interessant maakt.

“In feite is het heel opmerkelijk dat de wiskunde nieuwe kennis kan genereren, want alles wat je ontdekt, ligt al besloten in je uitgangspunten. De hele Euclidische meetkunde, waaraan onder meer de sterrenkunde haar ontwikkeling heeft te danken, komt voort uit vijf tamelijk basale axioma’s zoals het axioma dat twee rechte lijnen die niet parallel lopen elkaar in één en niet meer dan één punt snijden. Het wonderlijke van de wiskunde is echter dat je vanuit zo’n simpele basis uiterst gecompliceerde stelsels van vergelijkingen kunt afleiden, zonder welke de huidige bètawetenschap volstrekt ondenkbaar zou zijn.

“Wat mij met name boeit, is dat je tot die resultaten kunt komen uitsluitend door heel streng en systematisch te redeneren. In elke andere tak van wetenschap wordt de geldigheid van een theorie bewezen door experimenten uit te voeren. Je bent daarbij afhankelijk van natuurwetten, waarop je geen invloed kunt uitoefenen. In de wiskunde bestaan geen experimenten en natuurwetten. Bij ons geldt alleen het denken. De vraag of een stelling geldig is kan uitsluitend worden beantwoord door het bewijs logisch af te leiden uit eerder bewezen stellingen. Dat kan leiden tot gedachtenconstructies van grote schoonheid. Dat zuivere aspect van de wiskunde spreekt mij erg aan.”

Hij trof op de HBS in Vlaardingen veel inspirerende leraren, maar juist zijn wis- en natuurkunde docent was er één van dertien in het dozijn. “Het meest is mij onze scheikundeleraar bijgebleven. Hij was gesjeesd als student, maar van óns eiste hij het maximale. Hij vond zelfs dat we uit de leerboeken ook de kleine lettertjes moesten leren, want zei hij: daar gebeurt het, daar vind je de vernieuwing. Dat accepteerden we omdat hij tegelijkertijd een enorm populaire bink was. Ik weet nog goed dat hij als een van de eersten in onze omgeving televisie had en dat hij onze hele klas in 1958 op zijn kamer uitnodigde om naar het WK voetbal in Zweden te kijken. Dat was het WK dat Brazilië won met onder andere Pele in de voorhoede.”

Toch koos Hans Duistermaat voor de wiskunde, die hem in Utrecht vooral greep dankzij de befaamde hoogleraar Freudenthal. “Toen ik in 1959 ging studeren, telde ons instituut twee hoogleraren: Van der Blij en Freudenthal. Van der Blij was bij iedereen populair, maar Freudenthal bedreef de wiskunde op een manier die mij aansprak. Eigenlijk was hij helemaal niet zo’n goede docent. Hij gaf heel weinig informatie en leek vaak in raadselen te spreken. Soms gaf hij alleen maar een schets van een bewijs en dan moest je het als student verder zelf maar uitzoeken. Didactisch zat zijn onderwijs gewoon niet goed in elkaar, maar als je eenmaal begreep waar het over ging, merkte je al snel dat hij dacht in heel duidelijke structuren. Voor Freudenthal was wiskunde een zaak van uiterst strak en precies redeneren. Daar voelde ik mij bij thuis.”

Hij studeerde in 1965 af en kon vrijwel meteen aan de slag als assistent, omdat net op dat moment de studentenaantallen fors begonnen toe te nemen. Nog voor zijn promotie kreeg hij al een vaste baan aangeboden, die mede was bedoeld om hem uit dienst te kunnen houden. “In zekere zin ben ik een zondagskind”, zegt hij wijzend op de voorspoedige start van zijn loopbaan. Maar ook verder liet het geluk hem niet in de steek. Vooral zijn besluit om na zijn promotie een jaar naar Zweden te gaan, bleek een schot in de roos

“Ik had de Shell-prijs gewonnen en het geld besteedde ik aan een verblijf op het instituut van de Zweedse wiskundige Hörmander in Lund. Hörmander had toen net een nieuwe hypothese ontwikkeld over de manier waarop golven met een hoge frequentie – bijvoorbeeld lichtgolven - zich voortplanten. Die hypothese wilde hij uittesten door er voor een klein groepje studenten en medewerkers een jaar lang college over te geven. Fantastisch was dat. Als het ware voor onze ogen werd een heel nieuwe, revolutionaire theorie geboren, die dat jaar resulteerde in een baanbrekend artikel. Ik had bovendien nog het geluk dat die theorie betrekking had op de differentiaal meetkunde, die ik net daarvoor op eigen houtje had bestudeerd. Ik kwam dus goed beslagen ten ijs.

“Kennelijk was dat hem opgevallen, want na dat jaar zei hij tegen me: ik wil eigenlijk nog een artikel schrijven, maar dit jaar heeft mij behoorlijk uitgeput. Als jij me helpt met schrijven, kun je mijn co-auteur worden. Dat was voor een beginnende onderzoeker echt een buitenkans. Ik heb dat jaar als een idioot zitten werken en na negen maanden had ik een kant-en-klaar manuscript, dat ik hem heb toegestuurd. Toen ik het na een paar weken terugkreeg was het alsof er een wereld voor me openging. Ik herkende de inhoud nog wel, maar alles was zoveel beter en eleganter opgeschreven en uitgewerkt dan in mijn eigen versie, dat het wel een nieuw stuk leek.”

Wat Hans Duistermaat hoopte, gebeurde. Het artikel had succes en werd veel geciteerd. Daarmee was zijn naam internationaal gevestigd. Toch koos hij in 1974 voor een hoogleraarschap in Utrecht. Heeft hij nooit de aanvechting gevoeld om naar de VS of elders te vertrekken? De vraag verbaast hem min of meer. “Waarom zou ik? We zijn in Utrecht dan misschien geen absolute wereldtop, maar we blazen ons partijtje echt wel mee. Utrecht heeft echt een voortreffelijk wiskundig instituut, waar ik prima kan werken. Maar daar komt bij dat ik mijn beperkingen ken. De echte toppers op mijn gebied hebben per jaar zoveel goede ideeën dat ze wel op een groot instituut moeten werken. Ze hebben een school van medewerkers nodig om al hun ideeën uit te werken. Zo goed ben ik niet. Ik ben al blij als ik per jaar één goed idee heb. Dat kan ik vervolgens in alle rust uitwerken en dat gaat in Berkeley echt niet beter dan in Utrecht.”

Opmerkelijk aan de loopbaan van Duistermaat is de grote variatie aan onderwerpen die hij heeft bestudeerd. Niet zelden bleken zijn resultaten uiterst bruikbaar voor fysici en andere experimentele wetenschappers. Zo kreeg het seismisch onderzoek dat met behulp van geluidsgolven de structuur van de aardkorst in kaart probeert te brengen, een forse impuls dankzij de door Duistermaat ontwikkelde wiskunde van golfbewegingen. Veel van dat werk gebeurt in eenzaamheid, maar dat wil niet zeggen dat samenwerking met collega’s voor een wiskundige niet belangrijk is, benadrukt hij.

“Ik werk hier in Utrecht veel samen met Richard Cushman. Hij is typisch iemand die graag naar speciale gevallen kijkt, terwijl ik meer geneigd ben om ideeën systematisch uit te werken en naar algemene principes te zoeken. Natuurlijk gebeurt veel van ons werk achter de PC, maar als we elkaar tegenkomen kan ook meteen het hele gebouw van onze discussies meegenieten.”

Om zijn fascinatie voor het vak te illustreren haalt Duistermaat een ander hoogtepunt uit zijn loopbaan naar voren. “In de jaren tachtig heb ik samengewerkt met Alberto Grünbaum, ook zo iemand die de ene inval na de andere kreeg. Op een gegeven moment kwam hij op de proppen met een gedachte die mij aperte onzin leek. Maar uiteindelijk overtuigde hij mij van het feit dat het misschien toch kon werken. Ik ben toen gaan proberen het bewijs te leveren en daar ben ik echt maanden onafgebroken mee bezig geweest. Op zo’n moment word je volledig in beslag genomen door zo’n probleem. Dan gaat het denken vrijwel dag en nacht door, niet altijd bewust, maar onbewust ben je er voortdurend mee bezig. Af en toe droom je zelfs dat je de oplossing hebt gevonden. Toen ik het bewijs uiteindelijk rond had, was ik doodmoe. Het was echt een tour de force geweest. Grunbaum was enthousiast en wilde doorgaan, maar ik heb vriendelijk voor de eer bedankt. Ik had er gewoon de fut niet meer voor. Zo inspannend kan wiskunde zijn. Maar tegelijkertijd voelde ik me geweldig dat het gelukt was.”

Aantoonbaar fout

Ondanks zijn leeftijd zijn er nog genoeg problemen die Hans Duistermaat wil aanpakken en hij is de KNAW zeer dankbaar dat hij daar nu de kans voor krijgt, al moest hij wel een beetje grinniken om de ronkende taal, waarmee hij tot beste Nederlandse wiskundige van dit moment werd gepromoveerd. “Klets’, is zijn kernachtige commentaar, “aantoonbaar fout. Je kunt hoogstens zeggen dat ik de beste Nederlandse wiskundige ben van 61 of ouder. Maar ja, dat krijg je van die onbedwingbare neiging in Nederland om alleen nog maar in termen van top te denken. In zekere zin is mijn benoeming tot Akademiehoogleraar daar natuurlijk ook een uiting van. Maar daar staat tegenover dat uit de twee ton die ik jaarlijks krijg het salaris van een jonge onderzoeker kan worden betaald, terwijl de faculteit bovendien mijn salaris niet meer hoeft te betalen en met dat geld dus een opvolger voor mij kan aanstellen.

“Dat geeft mij hoop, want dat de wiskunde in Nederland nu zo sterk is, hebben wij niet te danken aan een overheid die zich uitsluitend op een handvol toppers richtte, maar aan een overheid die in de jaren zestig en zeventig zorgde voor genoeg geld om in de volle breedte talentvolle mensen aan te stellen. Die mensen, zoals ik, kregen bovendien de vrijheid om te doen waar ze goed in waren, zonder dat zij van te voren hoefden te vertellen waar zij zouden uitkomen. Gelukkig maar, want ik heb in mijn loopbaan genoeg problemen bestudeerd die ik niet heb kunnen oplossen.”

Bijna veertig jaar is Duistermaat nu met fundamenteel-wiskundige problemen bezig, maar zegt hij, het had gemakkelijk anders kunnen lopen. “Ik heb van jongs af aan geschaakt en in mijn jeugd was ik een redelijk grote belofte. Zo speelde ik in 1959 op het Nederlands jeugdkampioenschap onder anderen tegen Coen Zuidema en Hans Ree, die later allebei grootmeester zijn geworden. Ik eindigde daar in de middenmoot, maar dat kwam vooral omdat ik geen ochtendmens ben. Ik won alle avondwedstrijden, maar helaas werd er ook ’s ochtends gespeeld en die partijen heb ik allemaal verloren.

“Een tijdlang ben ik de wiskunde en het schaken blijven combineren, maar rond mijn 24e merkte ik dat mijn ontwikkeling op het schaakbord begon af te vlakken terwijl ik als wiskundige bleef groeien. Toen heb ik voor de wetenschap gekozen. Met veel studie en hard werken had ik als schaakprofessional misschien het niveau van Hans Ree kunnen halen. Maar voor de echte top kwam ik tekort. Ik ben overigens blijven schaken en werd in 1971 met schaakclub Utrecht landskampioen. Maar als ik zie hoe mijn loopbaan is verlopen, ben ik heel blij dat ik indertijd voor de wiskunde heb gekozen.”

'Beste kindertelefoon, ik weet niet hoe ik moet zoenen'

Student-vrijwilligers over 25 jaar Kindertelefoon Utrecht

Floor Tinga

De jongens die eerder tegen de muren van de kerk aan het voetballen waren, worden door vierdejaars studente Rianneke van der Gaag (23) en haar twee collega-vrijwilligers uitgenodigd om een kijkje te komen nemen in de omgebouwde stadsbus. Via de zijdeur komen de jongens en meisjes van een jaar of tien de vrolijk versierde bus binnen. "Wauw, laptops!" klinkt er enthousiast. Als vliegen op stroop storten de kinderen zich op de schootcomputers. Hier kunnen ze alles ontdekken over de site van de Kindertelefoon.

"Dat de kindertelefoon nu nog zou bestaan, hadden wij in 1979 nooit kunnen bedenken", vertelt de initiatiefnemer van de kindertelefoon Utrecht Bert Feijtes. Feijtes richtte in 1979, tijdens het internationale jaar van het kind, met een paar andere pedagogiekstudenten de Kindertelefoon op. "We deden het naar aanleiding van de 'Sorgentelefon' die in Duitsland zijn oorsprong vond. Amsterdam was ons net een paar maanden voor. We begonnen met 21 vrijwilligers en één coördinator. We beschouwden onszelf echt als een actiegroep. Aan de ene kant hadden we de kindertelefoon en aan de andere kant stelden we de problemen van kinderen aan de orde bij pers en overheid. We waren één grote familie. Ik studeerde destijds sociale pedagogiek en ben in 1982 afgestudeerd op het onderwerp 'de kindertelefoon'."

'Beste kindertelefoon, ik weet niet hoe ik moet zoenen' leest een van de jongens vanachter de laptop aan zijn vriendjes voor. "Hé Rik, jij hebt toch al eens getongd?" Met z'n allen buigen ze zich over de problemen van een kinderleven. Ondertussen vraagt Van der Gaag aan de kinderen om zich in de zithoek te verzamelen. "We hebben een quiz gemaakt, zodat de kinderen op een speelse manier leren wat de openingstijden van de telefoon zijn en waarvoor ze kunnen bellen", vertelt de studente. Met moeite zijn de jongens en meisjes bij de laptops weg te slaan, maar als de vrijwilligster over prijzen begint, blijkt er toch wat meer animo te zijn.

Erkenning

Tijdens de quiz merkt de studente op dat de meeste kinderen nog moeite hebben met het begrijpen van het woord 'anoniem'. "Voor dat soort onduidelijkheden blijkt de quiz een uitstekend middel."

Vijf jaar na de oprichting vond de kindertelefoon erkenning bij de overheid. Inmiddels hadden de andere provincies ook al een kindertelefoon. E. Brinkman, destijds minister van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur, sprak van "misschien wel de enige instelling waar kinderen zelf naar toe durven gaan met hun vragen en problemen, wanneer zij die in hun eigen omgeving niet kwijt kunnen."

Feijtes is nog steeds trots op deze positieve reactie van het ministerie. Zelfs de Koningin heeft in dat jubileumjaar een briefje gestuurd naar de kindertelefoon met haar dankbetuiging. Natuurlijk zorgde die erkenning ook voor structurele subsidiegelden van het Rijk en de gemeenten.

"Ik begrijp de blijvende populariteit alleen niet zo goed. Alle kinderen hebben immers chat, internet en mobieltjes, maar toch worden er nog zo'n 120.000 gesprekken per jaar via de kindertelefoon gevoerd. De anonimiteit maakt waarschijnlijk het grote verschil, dat kinderen toch de kindertelefoon verkiezen boven andere mogelijkheden van contact."

De hele middag zijn er kinderen die in en om de bus rondhangen. Met een tevreden lach kijkt Van der Gaag toe. "Het belangrijkste is om naar de kinderen te luisteren en ze altijd serieus te nemen. Zelfs als een kind mij in de maling neemt, blijf ik serieus. Ik merk ook dat kinderen dat waarderen. Ze leren dat ze op de kindertelefoon kunnen vertrouwen. Minstens zo belangrijk is dat we ze zelf met oplossingen laten komen. Natuurlijk draag ik als vrijwilliger wel ideeën aan als een kind geen raad weet, maar het voornaamste is dat het kind zelf een oplossing bedenkt voor zijn probleem."

Vrijwilliger word je trouwens niet zomaar. Eerst heb je een selectieweekend en daarna heb je nog een maand lang iedere week een training en een dienst waarbij je leert hoe je met bepaalde problemen van kinderen om moet gaan, zoals echtscheiding, rouw, verliefdheid, seksualiteit en mishandeling.

"Kinderen hoeven trouwens niet per se problemen te hebben om de kindertelefoon te bellen. Ze kunnen ook bellen als ze een vrolijk verhaal willen vertellen of zich gewoon vervelen. Ik probeer dat ook telkens weer duidelijk te maken wanneer ik op de bus werk. Veel kinderen en vooral ouders denken nog dat de kindertelefoon er alleen is als je ernstige problemen hebt", vertelt Van der Gaag.

Bij een willekeurige rondvraag blijken de meeste kinderen bij de Nooduitgang dan ook nog nooit met de kindertelefoon gebeld te hebben. "Of ik ooit gebeld heb? Nee hoor. Ik word wel iedere dag gepest, maar dan pest ik gewoon terug", vertelt de tienjarige Andries.

"Ik denk dat sommige kinderen het niet vertellen als ze wél gebeld hebben, het klinkt namelijk niet stoer", aldus Van der Gaag. Al sinds de oprichting van de kindertelefoon blijkt dat er meer meiden bellen dan jongens. "Mogelijk omdat meisjes toch iets makkelijker over hun gevoelens praten", zegt Feijtes.

Afspraakje

Bij de telefoondienst op het kantoor van de kindertelefoon Utrecht rinkelen de telefoons aan één stuk door. "Nu de bus op tournee is, merk je wel dat het ineens veel drukker is op de kindertelefoon", vertelt Marijke van Aken (22). De derdejaars geneeskunde werkt sinds enkele maanden bij de kindertelefoon. "Net belde er een meisje van tien dat bang was om uit logeren te gaan. Ze was al meerdere keren door een vriendinnetje van haar uitgenodigd, maar durfde niet. Ik heb samen met haar de voor- en nadelen van het logeren doorgenomen en uiteindelijk kwam ze er op uit dat ze het wil gaan proberen."

Van Aken heeft bewust gekozen voor de kindertelefoon: "Tijdens mijn opleiding krijg ik heel veel communicatievakken aangeboden, maar die zijn allemaal gericht op volwassenen. Omdat ik er aan zit te denken om kinderarts of huisarts te worden, wil ik goed leren communiceren met kinderen. Ik mis dat in mijn opleiding. Sowieso heeft de kindertelefoon mij altijd al gefascineerd. Ik heb er zelf nooit naar gebeld, maar ik wist al langer dat ik vrijwilliger wilde worden. Ik vind het ontzettend interessant werk, omdat ik mij goed leer te verplaatsen in de wereld van kinderen. Ik weet nu bijvoorbeeld het onderscheid te maken tussen de leefwereld en gedachtegang van een achtjarige en een twaalfjarige."

Ook Feijtes beaamt dat hij veel van het werken met kinderen geleerd heeft. "Wat mij het meest is bijgebleven uit de tijd dat ik bij de kindertelefoon werkte, was om zelf ook te handelen naar de adviezen die ik gaf. Zo stimuleerde ik kinderen die belden over verliefdheid altijd een manier te vinden om die persoon te benaderen. Je moet vooral niet te lang om een verliefdheid heen blijven draaien, want dan wordt het alleen maar heel erg zwaar en beladen. Ik adviseerde ze een afspraakje te maken om bijvoorbeeld samen naar de film te gaan. Totdat ik zelf een keer hopeloos verliefd was geworden. Toen merkte ik ineens hoe moeilijk het was om af te stappen op degene waar je verliefd op bent. Op den duur dacht ik: 'Bert, kom op, ik adviseer het die kinderen ook.' Dus ben ik op een middag bij haar langs gegaan. Uiteindelijk is het niets geworden, maar ik was toch blij dat ik daad bij woord had gevoegd."

Ondertussen zijn de kinderen van het jongerencentrum druk in de weer met het schrijven van gedichten, chatten op de site en schrijven in het gastenboek. Andries is ook overstag. De stoere buitenkant heeft plaatsgemaakt voor zijn gevoelens en samen met zijn vriendje Rik schrijft hij over zijn pestprobleem op de site. "Ze noemen me vaak bosaap en ik heb ADHD, dus dat is niet leuk", vertelt hij met een frons op zijn gezicht. "Maar hoe schrijf je ook alweer anoniem?"

Studerende vaders en moeders

'We vinden het een groot voordeel om jong kinderen te krijgen'

Studente met man en dochter

Abigail Leenhouwers-Brinkman (23) is eerstejaars Taal en Cultuurstudies in Utrecht en heeft een dochter van 1,5 jaar die Salomé heet.

"De eerste zes maanden was ik helemaal kapot van het slaapgebrek, maar ik zou nu niet anders meer willen. Mijn man Dennis en ik hadden ons helemaal op de komst van Salomé voorbereid. We stonden lang genoeg ingeschreven bij de woningbouwvereniging voor een huis, Dennis werkte fulltime en ik deed een studie algemene culturele wetenschappen die ik vanuit huis kon doen. Bovendien hadden we een backup plan gemaakt in het geval van een scheiding of het overlijden van één van ons.

"Toen Salomé er eenmaal was, liep het al gelijk anders dan we in wezen gepland hadden. Door een reorganisatie van de woningbouwvereniging moesten we ineens drie keer langer wachten op een huis en bleek dat Dennis toch niet zo tevreden was met zijn werk. Op zo'n moment moet je gewoon flexibel zijn. We hebben een huis gekocht - dat kon gelukkig - ik ben voltijds gaan studeren en Dennis is nu fulltime huisvader.

"Je kunt je daarom nooit helemaal voorbereiden op het ouderschap. Ook al raadpleeg je nog zoveel boeken en tijdschriften over baby's, je weet pas hoe het is als je het hebt ervaren. Wij vinden het zelf een groot voordeel om jong kinderen te krijgen,zodat de kinderen ook weer vroeg de deur uit zijn. Wij doen daarbij alles zelf en willen niet afhankelijk zijn van kinderopvang. Als ik met Dennis naar de film wil, dan gaat Salomé naar mijn schoonzus of naar mijn moeder.

"Natuurlijk heb ik in het eerste jaar dat ik thuis studeerde Salomé ook wel eens achter het behang willen plakken, maar tegelijkertijd hou ik zielsveel van haar. Een kind erbij geeft mijn relatie een extra dimensie. Waar ik niet zo goed tegen kan, zijn de vooroordelen tegen jong ouderschap. Sommige mensen benaderen je dan met medelijden. Ik zie er nog vrij jong uit, dus dan wordt snel gedacht dat ik een tienermoeder ben zonder een doel in het leven. Maar ik heb juist bewust gekozen voor het ouderschap.

"Voor Salomé kwam heb ik verschillende studies uitgeprobeerd, gereisd en gewerkt. Ik heb dus al genoeg gezien en ervaren om nu te kunnen genieten van het huisje-boompje-beestje leven. Daarnaast vind ik het heerlijk om buiten de deur te kunnen studeren en lekker veel te leren over taal en cultuur."

Student met twee tieners

Ben Brandenburg (43) is eerstejaars cognitieve kunstmatige intelligentie en heeft twee kinderen. Minke is bijna 13 en Jop is 10.

"Ik ben co-ouder. Dat heeft als voordeel dat ik zo'n drie dagen per week mij volledig op mijn studie kan richten. Met de kinderen erbij merk ik dat het wel moeilijk is om mij te concentreren. Gelukkig heb ik schatten van kinderen die rekening met mij willen houden als ik moet blokken voor een tentamen. Hiervoor heb ik ruim twaalf jaar voor de Universiteit Utrecht gewerkt in de IT. Wegens bezuinigingen stond mijn baan sinds januari 2004 op de tocht. Ik had nog twintig maanden lang her en der 'klusjes' kunnen doen, maar ik heb er voor gekozen het geld uit te laten betalen en in plaats van werken een tijdje te gaan studeren.

"Kinderen en studie zijn goed te combineren, doordat je als student vrij flexibel bent. Ik kan bijvoorbeeld overdag iets met de kinderen doen en 's avonds studeren. Eén keer is Jop zelfs meegeweest in de collegebanken omdat ik geen oppas kon vinden. Daar wordt gelukkig helemaal niet moeilijk over gedaan. Mijn kinderen zitten over het algemeen overdag op school, dus dat scheelt ook. Ik hoef geen opvang meer voor ze te regelen via de universiteit. Mijn ex-vrouw en ik regelen het onderling. Het komt voor dat ze 's ochtends bij haar zijn en 's middags weer bij mij. Het is een hoop geregel, dat wel. De activiteiten die buiten school worden georganiseerd, zoals lezingen en symposia, moet ik meestal aan mij voorbij laten gaan. Ik heb de kinderen maar een aantal dagen in de week, dus dan wil ik er ook voor ze zijn.

"Het is een misvatting dat je kinderen maar overal mee naar toe kunt nemen. Je zult wat van je eigen vrijheid moeten inleveren. Ik denk dat sommige ouders die consequentie nog niet zo goed inzien. Je kind meenemen naar het café is namelijk niet altijd leuk voor het kind zelf. Als ik iets met mijn kinderen onderneem, doe ik iets met ze wat zij ook leuk vinden. Voor mijn dertigste had ik het veel te druk met het ontdekken van de wereld. Ik vond het belangrijk om eerst de wereld te verkennen, voor ik aan kinderen begon. Of ik mijn studie afmaak? Ik denk het niet. Ik doe dit nu omdat ik het leuk vind en wat extra verdieping wil. Op den duur is het geld op en moet ik weer fulltime gaan werken. Voor het papiertje hoef ik het niet te doen."

Ben: 'Het is een misvatting dat je kinderen maar overal mee naar toe kunt nemen'

Studente met man en twee kinderen

Lenneke Lucassen (29) is vierdejaars cognitieve kunstmatige intelligentie en heeft samen met haar werkende man twee kinderen: zoon Erin van vijf en dochter Lyanne van 1,5.

"Eerst dacht ik altijd: 'eerst studeren, dan werken en dáárna pas kinderen krijgen'. Ik heb het toch anders gedaan. Ik ben eerst gaan werken, heb een kind gekregen en ben tegelijkertijd begonnen met studeren. Ik was 24 toen ik Erin kreeg.

"Het is een voordeel om jong kinderen te krijgen, omdat je dan lichamelijk fitter bent en nog geen vastgeroeste gewoontes hebt ontwikkeld. Ik ga bijvoorbeeld 's zomers met mijn zoontje skaten. Dat kan gewoon. Ook ben ik toekomstgerichter gaan leven sinds ik kinderen heb. Vroeger dacht ik niet zo serieus over mijn toekomst na, maar nu vind ik het belangrijk om een papiertje te halen omdat ik verantwoordelijk ben voor twee kinderen.

"Aan de universiteit reageren studenten wisselend. Sommige vinden het heel erg leuk dat ik moeder ben en willen graag mee wanneer ik ga zwemmen met Erin. Anderen reageren weer anders. Zoals die keer toen ik met de studievereniging Incognito naar Burgers Zoo ging. Ik had mijn kinderen meegenomen, maar dat werd niet door iedereen gewaardeerd, want het was 'een studentenuitje'. Ik snap niet wat er verkeerd aan is om je kinderen mee te nemen naar de dierentuin.

"Ook reageerde de studieadviseur nogal gek toen ik zwanger was van Lyanne. Ik had gevraagd om afstudeersteun. De reactie die ik kreeg was dat ik mij maar moest uitschrijven. Maar ik wilde door studeren! Uiteindelijk heb ik het toch nog voor elkaar gekregen, terwijl studenten die hun been breken tijdens de wintersport zonder pardon afstudeersteun krijgen.

"Mijn kinderen hebben allebei kinderopvang. Mijn man en ik wonen in Amsterdam, dus opvang in Utrecht is niet praktisch voor ons. Lyanne gaat vier dagen naar de crèche en Erin gaat twee middagen naar de buitenschoolse opvang. Op donderdag haal ik Erin op uit school en vrijdag ben ik de hele dag thuis. Als ik een keer niet naar college kan, of het lukt niet om voor een tentamen op de universiteit te komen, dan gaan de docenten daar heel flexibel mee om."

Lenneke: 'Studenten die hun been breken krijgen zonder pardon afstudeersteun, zwangere studenten moeten zich maar uitschrijven'

Studenten met een baby

Karin van de Koppel (20) is eerstejaars algemene sociale wetenschappen en

Rob Mesman (22) tweedejaars biologie. Ze zijn de trotse ouders van hun 12 weken oude dochtertje Elin.

Karin:"Elin was niet gepland maar wel gewenst."

Rob:"We hadden al eens gesproken over wat we zouden doen als Karin zwanger zou

worden. Toen kwamen we tot de conclusie dat we het kind wilden houden, omdat

we er zeker van zijn dat we bij elkaar willen blijven"

K:"Ik zou ook vreselijk veel spijt krijgen van een abortus. Volgens mij blijf

je daar je leven lang last van houden, maar ik wist ook al zeker dat ik jong

kinderen wilde. Natuurlijk komt het eigenlijk niet zo goed uit omdat we

allebei nog niet afgestudeerd zijn, maar ik zou nu niet meer zonder Elin

kunnen"

R:"Het gaat tot nu toe heel erg goed met onze studies en Elin erbij. Omdat

ik al een jaar gestudeerd heb en nooit zoveel tijd kwijt ben met mijn

studie, heeft mijn studie er nog niet onder geleden."

K:"Ik heb wel een blok gemist. De eerste weken was ik doodop door slaapgebrek. Elin wapperde zichzelf tijdens haar slaap met haar armen wakker en ging daar telkens van huilen. Toen we dat ontdekt hadden, heb ik haar ingebonden met doeken tijdens het slapen. Het heet 'inbakeren' en is een ouderwetse methode, die heel goed werkt. Nu kan zij eindelijk doorslapen en wij ook.

R:"Meestal drinkt ze tussen vier en vijf uur 's ochtends nog een keertje,

maar we hebben ook wel eens meegemaakt dat we een hele nacht door konden

slapen. Wat dat betreft hebben wij een makkelijke baby. Ze is heel vrolijk

en we hebben allebei goed in de gaten waarom ze huilt, zodat we haar goed

kunnen troosten."

K:"Ik had dat iets eerder in de gaten dan Rob waarom ze bijvoorbeeld huilde.

Waarschijnlijk is dat een soort moederinstinct."

R:"Ik denk ook dat het wat heeft uitgemaakt dat Karin nog een maand met

Elin alleen thuis was toen ik alweer studeerde. Nu hebben we het goed

verdeeld. Onze roosters lopen zo, dat ik de ene keer thuis ben met Elin en

Karin dan op de universiteit studeert en andersom. Tegenwoordig weet ik ook

goed wat Elin bedoeld duidelijk te maken wanneer ik alleen met haar thuis

ben.

K: "Daarnaast hebben we de hulp van onze ouders en een oppas. Vroeger heb ik

op haar kinderen gepast en nu past zij bij ons kind op. Ik merk dat het

studeren goed gaat als ik op de universiteit zit, maar zodra ik thuis ben

kan ik mij niet goed concentreren. Ik wil toch de hele tijd weten hoe het met

Elin gaat."

R:"We hebben alleen nog geen woonruimte voor ons drieën gevonden. Dus

momenteel wonen we op een ruime zolderkamer bij mijn ouders.

K:"Het voordeel is dat we geen huur hoeven te betalen. Elin heeft zelfs haar

eigen kamertje, maar natuurlijk zouden we het liefst woonruimte voor

ons drieën vinden."

R: "We kunnen via de universiteit ook makkelijk subsidie krijgen om

gastouderschap in te schakelen. Ik heb uitgerekend dat we dan nog maar 18

cent per uur hoeven bijdragen, als we subsidie krijgen. Omdat we op dit

moment geen huur afstaan zijn we nog niet achter de subsidie aangeweest,

maar als we op ons zelf gaan wonen zullen we daar waarschijnlijk wel gebruik

van moeten maken."

K:"En je kunt een baby natuurlijk net zo duur maken als je zelf wilt. We

gaan geen merkkleding voor Elin kopen terwijl ze er na een week uit is

gegroeid. Onze geboortekaartjes hebben we ook zelf gemaakt. Wat dat betreft

leven we wel low-budget."

Beide studenten zijn het er over eens dat de komst van Elin hun relatie

heeft verdiept: "Het is zoiets intiems en echt van ons samen. We zijn door haar nog dichter bij elkaar komen te staan. Elin staat absoluut niet tussen ons in. Ze versterkt ons juist. We zouden haar voor geen goud willen missen."

'Ik heb wel een blok gemist. De eerste twee weken was ik doodop door slaapgebrek'