Achtergrond

'Een toekomstig museum voor het boek'

Janny Ruardy

Een grote zwarte blokkendoos aan de Heidelberglaan in De Uithof huisvest sinds 1 september de nieuwe universiteitsbibliotheek. Het ontwerp van architect Wiel Arets heeft al veel stof doen opwaaien. Al was het alleen maar vanwege het overschreden budget. De zwarte doos blijkt bij binnenkomst vriendelijk, en indrukwekkend door de open indeling, die massaal overkomt, maar waar studenten en wetenschappers zich ook prima kunnen terugtrekken.

Directeur Bas Savenije loopt al een paar dagen in verwondering rond. Prachtig vindt ie het, hoewel de eerste concessies al gedaan zijn aan de architectuur. Zo is het moeilijk om te zien waar de trap begint in de enorme hal. De witte vloer en dito trap maken het moeilijk voor de bezoeker om diepte te onderscheiden. Zwart tape moet de bezoeker behoeden voor gebroken benen.

Tevreden met het nieuwe gebouw?

"Functioneel fantastisch. Het is een ontmoetingsplaats om samen te werken, te lunchen en het heeft een studieuze sfeer. Dat is het mooie van dit gebouw, de combinatie van die drie in een open structuur. Het gebouw is al vergeleken met een kathedraal. Het heeft iets sacraals, zonder je nederig te voelen. Die zwarte kleur overal in het gebouw geeft een bijzondere sfeer.

En de medewerkers?

"Sommigen hebben kritiek op de kantoorplekken. Ik heb in mijn kamer veel licht, maar er zitten een paar wel erg donker. Daar moet nog wat aan de muren komen. Het valt me op dat iedereen met een grote smile door het gebouw loopt en apetrots is. De atmosfeer in de organisatie is fantastisch, en ik hoop dat dat elan blijft."

Is zo'n prestigieus en duur gebouw nog te verantwoorden in het digitale tijdperk, waarin steeds minder mensen een bibliotheek bezoeken?

"Verantwoord zeker. Een gebouw wordt in dertig jaar afgeschreven. In de Wittevrouwenstraat moest ingrijpend vertimmerd en verbouwd worden, we hadden veel te weinig ruimte, de beveiliging was onvoldoende voor de bijzondere collecties. Er worden overal bij bosjes gebouwen uit de jaren zestig en zeventig afgebroken, omdat ze niet meer voldoen. Als je de verbouwings- en exploitatiekosten over veertig jaar berekent, kom je aardig in de buurt van nieuwbouw. En er zal altijd een plek moeten blijven om te studeren Daarom vind ik het zeker verantwoord om in deze tijd van digitalisering een nieuw bibliotheekgebouw neer te zetten. Over vijftig jaar kijken we wel weer verder.

"Tijdschriften worden in een hoog tempo gedigitaliseerd. Vaak zeggen we de papieren versie op en komt er ruimte in de tijdschriftenzaal vrij. Deze kan op een andere manier benut worden. Ik verwacht niet, dat het wetenschappelijke boek geheel gaat verdwijnen. Er zal wel steeds meer met readers gewerkt worden in combinatie met printing on demand, en er komen gebruikersvriendelijke schermpjes, waarop teksten gelezen kunnen worden. Het aantal uitleningen zal ook steeds minder worden, maar er gaan zeker nog wel vijftig jaar overheen, voordat er geen nieuwe wetenschappelijke boeken, romans daar ben ik niet zeker van, meer worden gedrukt.

"Maar dan nog: onze depots zijn voor de helft gevuld met materiaal van voor 1900 en het is een hels karwei om dat allemaal te digitaliseren; dat zal dus niet gebeuren."

Wordt de bibliotheek in de toekomst dan een museum voor het boek?

"Deels wel. We hebben nu eenmaal veel materiaal met een culturele waarde, zoals een Psalterium. Onderzoekers kennen die tekst wel, maar komen langs om het te bestuderen vanuit kunsthistorisch oogpunt. De bibliotheek zal in de toekomst dan ook aspecten van een museum hebben, maar ook van een archief. Maar de belangrijkste functie zal zijn om in directe interactie met onderwijs en onderzoek toegang te geven tot relevante wetenschappelijke informatie.

"De behoefte bij studenten aan een plek om te studeren zal ook altijd blijven, een plek waar een zekere sociale controle is. Als je thuis studeert, heb je toch sneller de neiging om een cd op te zetten. Wie gedisciplineerd moet werken, doet dat in de bibliotheek.

De behoefte van studenten om in groepjes te werken zal alleen maar toenemen."

Er loopt een discussie of de bibliotheek in het Kruytgebouw gesloten moet worden, omdat er nauwelijks iemand meer komt.

"Die tendens zie je bij bètafaculteiten. De wetenschappers hebben online toegang tot tijdschriften en maken weinig gebruik van een bibliotheekgebouw. Over tien jaar zal er waarschijnlijk geen enkel wetenschappelijk tijdschrift meer gedrukt worden.

Er is momenteel volop discussie bij farmacie, scheikunde en biologie om de collectie hier onder te brengen; dat kan, omdat er ruimte is ontstaan in de tijdschriftenzaal. Het is niet zo efficiënt als iemand de hele dag in de bibliotheek staat voor een beperkt aantal uitleningen.

"Misschien maken studenten minder gebruik van een bibliotheek, omdat ze gemakzuchtig zijn. Ze zoeken wellicht liever direct op internet dan de informatie uit een boek te halen. De alfabibliotheken worden wel goed bezocht. Ik verwacht dat alle faculteitsbibliotheken in De Uithof binnen tien jaar hun collectie bij ons onder hebben gebracht. In die faculteiten maken we dan servicepunten. We beginnen in het Bestuursgebouw met zo'n servicepunt voor Wijsbegeerte. Studenten en medewerkers kunnen daar hun boeken wegbrengen en afhalen. Je hoeft deze service niet te koppelen aan een bibliotheekmedewerkers, maar bijvoorbeeld aan een secretariaat of aan een portier."

Wat zijn de overlevingskansen voor een bieb?

"We moeten een directe aansluiting vinden bij onderwijs en onderzoek. Een aantal jaren geleden had je binnen de universiteit het OMI (Onderwijs Media Instituut) en het ACCU (Academisch Computercentrum). Die werden door de universiteit betaald. Ze hadden geen directe interactie met onderwijs en onderzoek en konden gemakkelijk geoutsourced worden. Als wij net als het ACCU van de stekkers en de dozen worden, dan lopen we ook het gevaar afgestoten te worden.

"We hebben overleg met mensen die bezig zijn met de digitale leeromgeving. Daar willen we een integraal onderdeel van worden. Wij zijn sterk in informatie aandragen, bewaren en ontsluiten. Als je de bibliotheek maximaal in het onderwijsproces integreert, zal het voor een student niet meer uitmaken waar de bibliotheek begint en ophoudt. Toen ik studeerde, was het simpel. Je had hoorcolleges, werkgroepen, syllabi en een bibliotheek om te studeren. Nu kan een student vanachter z'n pc mailen met z'n docent en ondertussen samen met een medestudent online een scriptie maken en ook nog even de voetbaluitslagen bekijken. Alles loopt door elkaar. Een student weet daardoor niet dat hij de ene keer een bibliotheek bezoekt en de andere keer online tentamenvragen bekijkt. Dat hoeft hij eigenlijk ook niet te weten; hij moet geen last hebben van drempels bij het gebruik van de bibliotheek.

"Verder moeten we niet meer wachten tot de mensen naar de bibliotheek komen, maar zelf de faculteiten ingaan. Dat was ook de doelstelling van de reorganisatie die we in januari hebben afgerond. Om die reden hebben we nieuwe functies in de bibliotheek: accountmanagers die de behoeften van de gebruikers inventariseren. IGITUR (elektronische uitgeverij) is een voorbeeld van een nieuwe rol van de bibliotheek. Wij willen alles wat aan de universiteit wordt geschreven, bewaren en ontsluiten en helpen met wetenschappelijke communicatie. Op die manier kun je onderzoekers ontlasten.

Ideaal is als eerstejaars voor hun bibliotheekinstructie niet naar de bibliotheek komen, maar op het moment dat een docent een onderwerp aan de orde stelt waarbij de bibliotheek nodig is, de bibliotheekmedewerker erbij komt om daarbij ondersteuning te geven."

Dat is toch niet vernieuwend. Die discussie werd twintig jaar geleden ook al gevoerd?

"Ja, dat klopt. Het gebeurt zo hier en daar ook wel, maar nog te weinig. Een ander ideaal van mij is docenten of wetenschappers uit de faculteiten voor een paar uur aannemen om inhoudelijk bibliotheekwerk te doen. Ik heb dat wel eens geprobeerd, maar het valt niet mee. Op die manier krijg je namelijk wel je netwerk in de faculteiten en kun je de functionele muur tussen bibliotheek en faculteit slechten. Door de digitalisering ben je als bibliotheek in staat heel dicht op de werkplek te komen en met je dienstverlening zo dicht mogelijk tegen de basis."

Is het missen van die aansluiting ook de grootste bedreiging?

"De grootste bedreiging is de concurrentie. Daar zijn bibliotheken niet aan gewend. Tot voor kort was het een vanzelfsprekend instituut. Commerciële uitgevers proberen nu hun informatie ook rechtstreeks bij de eindgebruiker te krijgen. Dat is niet erg, als die informatie daardoor maar niet slechter of duurder wordt. Wij zorgen ervoor dat je alle informatie van alle uitgevers in één actie kunt doorzoeken. En dat moeten we beter doen dan Elsevier of Kluwer. Dat kan bijvoorbeeld door die informatie geselecteerd aan te bieden, of met een geautomatiseerd attenderingssysteem.

"Google is ook een grote concurrent van ons. Daarvoor geldt ook, dat we een zoekmachine moeten hebben die niet voor Google onderdoet en treffers levert waar je iets aan hebt. Niet 1000, maar 30."

Moet je in een klein land als Nederland dan niet gaan samenwerken met andere universiteitsbibliotheken?

"Ja, dat zou wel helpen. De samenwerking tussen bibliotheken is minimaal op het gebied van vernieuwing. Wij lopen wat betreft digitalisering in de kopgroep in Utrecht en je moet natuurlijk wel hetzelfde willen. Ik heb ook het idee, dat de bibliotheken elkaar weinig gunnen en snel jaloers zijn."

'Er werd met grote regelmaat geschoten'

Geen eenduidig beleid over uitzenden studenten naar gevaarlijke gebieden

Lula Ahrens

Floortje van Soest (25) doet onderzoek in de sloppenwijken van Rio de Janeiro, één van de meest beruchte plekken ter wereld. De studente culturele antropologie observeert kindsoldaten binnen een gewelddadig systeem van wapen- en drugshandel. De sloppenwijken zijn in alle reisgidsen aangemerkt als no go areas. Toen Floortjes verzekeraar lucht kreeg van haar plannen, schoot de prijs van haar reisverzekering ineens omhoog."In het begin was ik heel bang", zegt Floortje door de telefoon, rechtstreeks vanuit Brazilië. "Waar begin ik aan, dacht ik. Ik ben helemaal geen held, eerder een angsthaas eerste klas."

Floortje werkt in opdracht van een door sloppenwijkbewoners en drugshandelaren zeer gerespecteerde particuliere hulpverleningsorganisatie die zich inzet voor het welzijn van de kindsoldaten. Ondanks de steun van deze organisatie neemt Floortje met haar onderzoek een groot risico, weet ze zelf. "Ik werk in drie wijken die in handen zijn van rivaliserende drugsbendes, dat zegt genoeg. Maar het grootste gevaar is dat je tijdens een politie-inval geraakt wordt door een kogel. Van de week werd me nog afgeraden om naar een bepaalde wijk te gaan, omdat daar net twee agenten waren vermoord." Floortje leeft in een bizarre wereld, waarin niets is wat het lijkt. "Laatst zat ik gezellig een biertje te drinken met een hele aardige jongen van negentien. Achteraf hoorde ik dat hij één van de grootste drugsbazen van Rio was."

Zonder bescherming, legitimatie en begeleiding van de hulpverleners was Floortjes onderzoeksvoorstel niet goedgekeurd en had ze geen beurs gekregen van Bureau Buitenland. Haar stagebegeleider van de universiteit mailt haar regelmatig, wat vrij uitzonderlijk is: "Deze zomer kwam hij zelfs een week op bezoek. Hij zit er heel erg bovenop. Ik denk dat hij ontzettend bang is dat er onder zijn verantwoordelijkheid iets mis gaat."

<ParaStyle:tussenkop>Dode helden

<ParaStyle:bod>Kees Kooning begeleidt al vijftien jaar studenten culturele antropologie bij hun afstudeeronderzoek. Als een student dat in een gevaarlijk gebied wil doen, let hij op verschillende aspecten. "Colombia bijvoorbeeld is een land met gebruiksaanwijzing. Daar mag een student alleen heen onder omstandigheden waarin de risico's die uit het Colombiaanse conflict voortvloeien, beheersbaar zijn. Bovendien moet het onderzoek ingebed zijn in de structuur van een organisatie als Pax Christi. En de student zelf moet heel gemotiveerd en verstandig met het onderwerp omgaan." Zelf is hij naar eigen zeggen vrij snel geneigd iemand te laten gaan: "Anderen zijn daarin wat terughoudender. Daar zit wel degelijk verschil in."

Volgens Koonings moet een begeleider kunnen inschatten of een student zich in een risicogebied kan handhaven: "Een begeleider fungeert niet als psychiater, maar bekijkt wel uit wat voor hout een student is gesneden. In sommige gevallen gaan studenten wel dapper met een risico-onderwerp aan de slag, maar willen ze daar toch eigenlijk niet mee verder. Daar kom ik achter door er naar te vragen."

Met studenten wordt niet een lijst 'waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen' doorgenomen. "Maar over deze dingen wordt wel gepraat, voorafgaand aan het onderzoek en tijdens een jaarlijks terugkerend weekend waar alle studenten aan deelnemen. Eenmaal in het veld is het de verantwoordelijkheid van de student om ten alle tijden alert te zijn."

Volgens Kees Koonings is de kans op een rampzalig voorval tijdens risicovol onderzoek minimaal: "De grootste kans loop je op een verkeersongeval, ziekte of een valpartij tijdens een wandeling. Sinds ik scriptiebegeleider ben, is er één of twee keer een verkrachting geweest, maar er is nooit een dode gevallen. Het is wel eens voorgekomen dat een student zijn scriptie-onderzoek voortijdig af moest breken. Hij deed in Uganda onderzoek naar de reïntegratie van kindsoldaten. Op een gegeven moment begon de veiligheidsafdeling van het leger zijn belangstelling wat ongezond te vinden, omdat het leger zelf wat kindsoldaten betreft geen schone handen had. Na een waarschuwing uit die hoek besloot hij te vertrekken. Gevoed door een gezonde dosis angst dacht hij: 'Wat moet ik nu? Wegwezen!' Dat was een verstandige beslissing. Aan dode helden met een ongeschreven verhaal hebben we niks. Mijn persoonlijke ervaring is dan ook dat studenten zich in het algemeen heel verantwoordelijk gedragen. Maar je kunt niets uitsluiten. Zeg nooit: nooit."

Mijnen

Niet alle studenten willen voor vertrek alle gevaren in kaart hebben gebracht. Geesje Bos (27) bijvoorbeeld. Voor haar afstudeerscriptie culturele antropologie deed ze afgelopen jaar onderzoek in Bosnië naar de rol en het belang van tolken binnen vredesmissies. Ze zat in Bugojno, de plaats waar de Nederlandse vredesmacht SFOR 15 gevestigd was. Geesje had voor haar vertrek richting Bosnië totaal geen benul van de gevaren die haar daar te wachten stonden. "Iedereen had wapens en munitie. Er werd met grote regelmaat geschoten. Tot mijn verbazing mocht ik niet plassen in de berm vanwege de mijnen. En ik mocht nooit alleen op pad - alleen onder begeleiding van militairen."

Haar begeleider heeft haar nooit op het gevaar van die situatie gewezen en Geesje had zich er niet in willen verdiepen omdat ze zo graag aan de slag wilde met het onderwerp. Volgens Geesje kiest haar begeleider studenten uit op wat ze aankunnen en zijn risico's om die reden geen onderwerp van gesprek. "Hij kent mij al van een studentenleeronderzoek in Guatemala, en had het met een collega over mij gehad. Hij weet dat ik niet in zeven sloten tegelijk loop."

Al met al heeft Geesje geen direct bedreigende situaties meegemaakt. Eén keer hoorde ze achteraf dat er aanslagen waren gepland op de basis waar zij zich bevond, en soms moest ze onderweg rechtsomkeert maken omdat in een gebied teveel mijnen lagen. De universiteit heeft volgens haar geen moeite gedaan om zich in de toenmalige situatie in Bosnië te verdiepen. Maar dat vond ze niet erg: "Een waarschuwing had me waarschijnlijk niet van mijn doel afgebracht. Bovendien: ergens ben je toch ook volwassen."

Wisselend beleid

Bureau Buitenland van de Universiteit Utrecht heeft een simpel risicobeleid. Directeur Jeroen Torenbeek: "In de eerste plaats weerhouden we studenten en medewerkers ervan te gaan als Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies geeft. Er worden in dat geval bijvoorbeeld geen beurzen verstrekt. Als er geen negatief reisadvies is, maar wel een flink verhoogd risico, belanden universiteit en student in een grijs gebied. De scriptiebegeleider moet in dat geval beslissen of de risico's beheersbaar zijn of niet, want hij of zij weet het meeste over het gebied in kwestie. Als er geen sprake is van een negatief reisadvies is de begeleider verantwoordelijk voor de veiligheid van de student."

Als een student voor onderzoek of studie in het buitenland zit en er doet zich een gevaarlijke situatie voor, dan heeft de universiteit een zorgplicht. Torenbeek noemt het voorbeeld van de serieverkrachter die een tijd geleden Florida onveilig maakte. Met alle Utrechtse studenten is contact opgenomen en hen is een terugreis aangeboden.

Mocht het ondanks deze voorzorgsmaatregelen toch misgaan, dan kan de universiteit niet als schuldige worden aangewezen. De verantwoordelijkheid van de student als onafhankelijk persoon kan niemand anders op zich nemen, aldus de directeur.

De universiteit kan een student daarom ook nooit verbieden ergens heen te gaan. Als voorbeeld noemt Torenbeek een meisje dat van plan was onderzoek te doen in Irak. De universiteit gaf haar geen toestemming om te gaan en dus ook geen beurs. Toch ging de studente en deed haar onderzoek; maar dan niet onder de vlag van de universiteit.

Binnen de universiteit is er weinig bekend over het beleid van Bureau Buitenland. Verschillende onderzoeksinstituten hanteren hun eigen regels. "Wij sturen nooit studenten naar risicogebieden", zegt Gerrit Heil, directeur van het onderwijsinstituut biologie. "Sowieso niet bij een negatief reisadvies. En naar een land als Colombia mogen studenten alleen onder zeer strikte voorwaarden. Wij willen dan weten hoe de studenten daar begeleid worden, hoe de opvang geregeld is. Dat soort zaken."

Truus van Bueren, vervangend coördinator van taal- en cultuurstudies zegt dat er bij de opleiding geen specifiek beleid bestaat en dat dat ook niet nodig is: "Dit is echt een universitaire aangelegenheid, vind ik. Universitair beleid is wel nodig want studenten steken wél hun nek uit."

"Dat studenten van Bureau Buitenland geen beurs krijgen voor onderzoek in een land waarvoor een negatief reisadvies geldt, is mij onbekend", zegt Kees Koonings. "Ik begeleid al vijftien jaar lang studenten bij hun scriptieonderzoek en ben lid van de Antropologiecommissie die onderzoeksvoorstellen goed- of afkeurt. Bij mijn weten hebben we over dit soort dingen geen contact. Volgens mij bepaalt elke faculteit wat dit betreft zelf de regels. Het heeft ook geen zin om dat top down dicht te lakken. Dat is contraproductief, zoiets moet je decentraal bekijken. Onderzoekers zijn zelf het beste geëquipeerd om risico's in te schatten. Wij zeggen: bij negatief reisadvies gaat een onderzoek of stage niet door, tenzij een student waterdicht kan aantonen dat het verantwoord is."

Wim Hoogbergen, cöordinator van de bachelor culturele antropologie, is het wat de voorzorgsmaatregelen betreft met Jeroen Torenbeek eens. Hij knoopt daar bovendien een dramatische hypothese aan vast: "Studenten leggen schriftelijk vast dat ze verantwoordelijk zijn voor hun eigen veiligheid. Maar in feite ligt dat niet zo makkelijk. De begeleider moet een student inlichten, waarschuwen en adviseren. Een speciale commissie van culturele antropologie keurt onderzoeksvoorstellen goed of af, maar de scriptiebegeleider heeft grote invloed op het besluit van die commissie. Als er iets misgaat en de begeleider blijkt de situatie niet goed te hebben ingeschat, dan is die begeleider dus wél verantwoordelijk. De verantwoordelijkheid berust in dat geval misschien zelfs bij de hele universiteit."

Wat in een denkbeeldig geval de gevolgen zullen zijn kan Hoogbergen niet goed inschatten. "Ik weet niet of de docent dan wordt ontslagen, de studierichting wordt opgeheven of zelfs de hele universiteit. Gelukkig is er tot nu toe nooit iets ernstigs voorgevallen en ik hoop dat dat zo blijft."

Kees Koonings neemt de kwestie wat luchtiger op dan zijn collega: "Ik kan me niet voorstellen dat een begeleider dat nalaat, dus ga ik daar niet in het wilde weg over speculeren." Om te illustreren dat het zo'n vaart niet zal lopen met de rampscenario's kan er toch een mooi staaltje speculatie van af: "Stel dat een studente in Afghanistan onderzoek wil doen. Ik als begeleider denk dat Afghanistan een leuk woestijnland is met kamelen. Dan wordt ze daar ontvoerd door één of andere warlord - tja, dan is het mijn schuld."

Blijf alert

Anika Kerkvliet (23), studente Taal- en Cultuurstudies, vertrok vorige winter naar Colombia, net nadat het negatief reisadvies was opgeheven. Ze ging onder meer naar een door de guerilla gecontroleerd gebied in het noorden van Cauca. Daar zijn geregeld militaire confrontaties tussen het leger en de guerilla. In een afgelegen Indianendorp deed ze onderzoek naar de ongewapende inheemse burgerwacht die de dorpsbewoners moet beschermen tegen de guerilla, para-militairen en het leger.

Anika had zich aangesloten bij Pax Christi, waarmee ze de eerste twee weken doorbracht. Daarna logeerde ze bij een lid van de Colombiaanse zusterorganisatie van deze vredesorganisatie. Ze werd de eerste twee weken afwisselend beschermd door de burgerwacht en het leger. Haar begeleider was het om gegronde redenen eens met haar onderzoeksplan. "Hij wist veel van Colombia. Hij liet me gaan omdat ik mijn onderzoek via Pax Christi deed; die organiatie nam de maximale veiligheidsmaatregelen. Maar hij adviseerde me wel: 'Doe geen stomme dingen, blijf alert, reis nooit alleen, en ga naar een ander gebied als de situatie te gevaarlijk wordt'."

Anika heeft geen enge dingen meegemaakt. Wel is ze een paar keer enorm geschrokken. "Het leger laat daar soms bussen stoppen. Dan worden alle passagiers eruit gehaald, tegen de bus aangeduwd en gefouilleerd. Eén keer werd ik als enige vrouw uit de groep gehaald door een militair. Ik dacht: 'Nu gaat het fout.' Maar hij bleek uit te zijn op het e-mailadres van een ander meisje van de delegatie. Later ben ik hem nog eens tegengekomen en hebben we samen gezellig een ijsje gegeten." En een paar dagen nadat Anika het gebied verlaten had, kreeg ze bericht dat er in het dorp twee pas gestationeerde politieagenten waren vermoord door de guerilla. Met de guerilleros heeft Anika overigens nooit contact gehad.

Anika heeft geen verklaring van eigen verantwoordelijkheid ondertekend en hoefde evenmin toestemming te vragen aan de opleiding Taal-en Cultuurstudies. "Dat verbaasde me wel. Ik vind dat een faculteit je in principe moet adviseren als je naar een risicogebied wil gaan, hoewel ik een geval apart ben, omdat anderen mij al adviseerden." Ze heeft zich tijdens haar verblijf in Colombia nooit echt onveilig gevoeld. "Je weet van tevoren dat er een conflict is, maar je merkt er weinig van als je daar bent. Nee, ik heb nooit twijfels gehad en ook geen slapeloze nachten."

Coca

Ellen Blommaert (28), aio culturele antropologie, heeft voor haar scriptie onderzoek gedaan naar de invloed van 'The War on Drugs' op de bestaansstrategiëen van cocaboeren in de regio Chapare in Bolivia. "Mijn begeleider wist dat dit een gewelddadige regio was, maar hij vertrouwde me wel. Ik had zicht op de risico's omdat ik in hetzelfde gebied een jaar lang vrijwilligerswerk had gedaan. Daardoor had ik veel contacten, ook dat speelde mee. Als ik naïef was geweest, had hij me zeker afgeraden te gaan."

Haar onderzoeksvoorstel werd goedgekeurd en in april 2002 vertrok ze. Haar vriend ging mee als 'onderzoeksassistent'. Ellen: "We hebben ons uitgegeven als getrouwd koppel; zo kwamen we onschuldiger over. En we deden vrijwilligerswerk om vertrouwen te winnen." Tijdens haar onderzoek moest Ellen voortdurend op haar woorden en gedrag letten: "We hebben bijvoorbeeld nooit het woord coca in de mond genomen, want dan hadden ze ons kunnen verdenken van spionage. En ik wilde niet weten waar de boeren hun coca verbouwden, want die informatie had mij echt in gevaar gebracht. Stel dat de boer in kwestie was opgepakt en hij had mij vooraf die informatie toevertrouwd, dan was ik in de ogen van de dorpsbewoners de schuldige geweest. Ze hadden dan - met wat alcohol op - in een opwelling van alles kunnen doen."

Ellen moest balanceren tussen gevaren die vanuit verschillende hoeken op de loer lagen. De dorpsbewoners hadden kunnen denken dat ze een spion was. Militairen hadden haar op verdenking van medeplichtigheid aan drugshandel achter slot en grendel kunnen zetten. "Zelfs de CIA-agenten die rondreden in hun sjieke donkere auto's hadden ons van drugshandel kunnen verdenken."

Ellen heeft van tevoren niet met haar begeleider besproken wat ze in de Chapare wel en niet moest doen: "Dat wist ik zelf. Als me iets was overkomen, had mijn contactpersoon ter plaatse de verantwoordelijkheid op zich genomen. Afgezien daarvan was elk ongeluk mijn eigen verantwoordelijkheid geweest. Van de universiteit had ik niets verwacht; steun heb je van dichtbij nodig."

Schieten

Judith Nederveen (26) heeft dit jaar, op het hoogtepunt van de intifadah, voor haar studie Culturele Antropologie scriptie-onderzoek gedaan naar identiteitsconstructie onder christelijke Palestijnen op de westelijke Jordaanoever. Judith: "Ik weet niet of er toen een negatief reisadvies gold. Maar wat is eigenlijk gevaarlijk˘? Dat is subjectief, ook voor begeleiders. Als ik eerlijk ben, heb ik mijn begeleider Kees Koonings daar ook op uitgekozen. Doorslaggevend voor zijn toestemming was het feit dat ik het gebied goed kende; ik was er al zes keer geweest, waarvan één keer een paar maanden."

Terwijl Judith haar onderzoek deed, heerste op de westelijke Jordaanoever aanzienlijke onrust. "Maar ik had zoiets van: 'ze schieten toch alleen 's nachts'. Achteraf heb ik mijn begeleider wel gevraagd wat er was gebeurd als ik bij een zelfmoordaanslag om het leven was gekomen. Hij zei: 'Dan was er een onderzoek ingesteld, en had de pers er bovenop gezeten.' Maar hij was niet bang dat hij negatief uit het onderzoek was gekomen."

Protesten

Jeroen le Sage (24) zat in al in Bolivia toen de hevige protesten uitbraken die leidden tot het aftreden van de toenmalige president Sanchez de Lozada. Jeroen is een geval apart, want toen hij vertrok was het over het algemeen rustig in Bolivia. Bovendien deed hij voor zijn studie culturele antropologie onderzoek naar een relatief onschuldige sociale beweging. Tijdens de crisis gold een negatief reisadvies, maar Jeroen heeft nooit overwogen zijn biezen te pakken. Jeroen:"Dat was niet eens een optie vanwege de volle vliegtuigen en de wegblokkades. Maar ik wilde ook niet weg; tijdens de protesten ben ik gewoon de straat op gegaan. Ik heb er bewust voor gekozen om er middenin te zitten."

Zijn begeleider overstelpte hem in die periode niet met goede raad. "Hij laat veel aan jezelf over. Gelukkig, want ik zit niet te wachten op een begeleider die je vertelt wat je moet doen. Hij vond het fantastisch wat ik daar meemaakte, want ik zou met een gigantische hoeveelheid informatie thuiskomen."

In de hoofdstad La Paz vielen twintig doden; in Cochabamba, waar Jeroen verbleef, vele gewonden. Soms was hij bang. "Dan had ik zoiets van: 'Oké Jeroen, dit is allemaal hartstikke leuk en spannend, maar je moet wel elke dag je kop erbij houden.' Ik had me voorgenomen om als de situatie echt uit de hand zou lopen, ik me gewoon in m'n hotel zou opsluiten."

De bieb als studeerplek

Daniëlle, Willemijn, Marline en Annelieke zijn tweedejaars psychologiestudenten. Ze zitten aan een grote tafel in de bibliotheek:

"Wij komen hier om te studeren, vooral in de tussenuren. Vandaag zitten we hier, omdat we samen aan een opdracht werken. Soms maken we gebruik van een computer of hebben we een boek nodig. Die zijn niet online te raadplegen."

Danielle verbaast zich over de luxe in het nieuwe gebouw. "Alleen al die stoelen. Ik durf er nauwelijks op te gaan zitten." Annelieke:" Heb je die sofa's gezien. Daar kun je heerlijk op liggen. En die zachte balies."

De dames vragen zich af of het in een tijd van bezuinigingen verantwoord is om zo'n luxe gebouw neer te zetten. Ze vinden het wel erg mooi. Alleen een beetje onpraktisch. "Op die witte vloeren kun je de diepte niet inschatten. Dat is heel vervelend."

Ze denken dat een bibliotheek altijd wel zal blijven bestaan. "Een werkplek heb je over twintig jaar ook nog nodig."

Saskia is vierdejaars algemene sociale wetenschappen en zit in haar eentje aantekeningen uit een boek te maken aan een grote tafel.

"Ik maak niet zoveel gebruik van een bibliotheek. Vandaag ben ik hier voor het eerst. Ik heb de bieb voor m'n studie niet echt nodig. Soms leen ik wel eens een boek, maar gebruik de bieb voornamelijk als studeerplek."

Ze kijkt nog in verwondering rond. Een mooi gebouw, lekkere airco en al die flatscreens! Maar ze zet wel vraagtekens bij al deze luxe. Een bibliotheek zal er in de toekomst nog wel nodig zijn, want "boeken zul je niet zo snel op een scherm gaan lezen."

Joris is tweedejaars ruimtelijke wetenschappen en werkt aan een van de flatscreens in de grote witte hal van de bibliotheek.

"Ik zit af en toe in de bibliotheek om te studeren. Nu heb ik informatie nodig voor een werkstuk.

Hij denkt dat je in de toekomst de bieb nog wel nodig kunt hebben om een boek te lenen, maar veel zal online te raadplegen zijn. Of je daar nog zo'n gebouw voor neer moet zetten, "tja het ziet er wel mooi uit en je zit hier lekker, maar het is ook wel erg luxe."

De vijf en de verschrikkelijke verkrachter

Xander Bronkhorst

In 'Stille Nacht' gaan vijf studentes op jacht naar de verkrachter die hun stad onveilig maakt. De man is actief in het park dat de studentenflats waarin zij wonen scheidt van het universiteitscomplex. Eén van de meiden (Marieke, een rol van GTST-ster Victoria Koblenko) wordt uiteindelijk zelf slachtoffer.

Scenarist Frank Ketelaar kan het niet genoeg benadrukken. Hij heeft geen research gedaan naar de Utrechtse serieverkrachter die tussen 1996 en 2002 zeven vrouwen verkrachtte en twaalf pogingen daartoe ondernam.

Dat mag dan wel zo zijn, Ketelaar (eerder bejubeld om de scenario's van In Oranje en All Stars) heeft de berichtgeving in de media goed gevolgd.

In de film wordt Marieke met tape gekneveld en in een bos achtergelaten. Dit overkwam ook een van de laatste echte slachtoffers. In de film rijdt de dader op een zwarte brommer weg, in werkelijkheid verplaatste de verkrachter zich op een zwarte scooter. En ook de pendelbusjes en fietspoolplaatsen die in Stille Nacht figureren moeten zijn ontleend aan de Utrechtse situatie.

Maar inderdaad, Stille Nacht is geen waarheidsgetrouwe reconstructie. De Dom zien we niet. En het signalement, zoals dat van de Utrechtse serieverkrachter bekend is, wordt buiten beschouwing gelaten.

De vraag is echter wat de film dan wel is. De makers stellen een 'psychologische thriller' te hebben willen maken. Maar dat is een gotspe.

Verkrachting appelleert aan de oerangsten van elke vrouw. Tegelijkertijd is het een groot taboe. Het optreden van de serieverkrachter levert hier tal van bewijzen voor. Voldoende materiaal voor een beklemmende film, mag je daarom veronderstellen. Maar Stille Nacht slaagt erin de diepgang van een platte koek te bereiken. Emma heeft iets met incest, Jozefien iets met vrouwenliefde en Bonnie wil het niet meer doen met haar vriendje. Het ene na het andere thema wordt terloops opgedist en weer afgeserveerd. Zelfs slachtoffer Marieke weet de kijker geen deelgenoot te maken van haar leed.

En ook als thriller stelt de film teleur. Elk mannelijk personage wordt om de meest futiele redenen als verdacht aangemerkt. Dat is inderdaad precies wat een reeks onopgehelderde verkrachtingen teweegbrengt, maar voor een werkelijke goede whodunnit is het een dodelijk gegeven. Wat doet het er immers nog toe wie het dan wél heeft gedaan?

De vijf actrices, die allen hun sporen verdiend hebben met Nederlands drama, zijn overigens wél geloofwaardig als studentes. Ze zien eruit zoals studentes eruit zien. En ze leven het cliché-studentenleven, zoals het echte studentenleven vaak vrij cliché is. Voor het overige beweegt de film zich op het niveau van een jeugddetective; 'De vijf en de verschrikkelijke verkrachter' of iets in die trant. Wellicht wreekt zich hier dat de film gemaakt is voor televisie en vroeg de korte productietijd van 22 dagen om een van-dik-hout-zaagt-men-planken-scenario. 'Stille Nacht' is nu in de bioscoop, maar de Avro zendt hem in april al uit. Ik zou daar maar op wachten.

Titel: Stille Nacht

Regie: Ineke Houtman

Scenario: Frank Ketelaar

Actrices: Liesbeth Kamerling, Christel Oomen, Josefien Hendriks, Victoria Koblenko en Caro Lensen

Belemmerende factor

Een film over de Utrechtse serieverkrachter? In De Uithof laat het de meeste studenten en medewerkers koud. De serieverkrachter is gedegradeerd tot hooguit een vervelende belemmerende factor.

Lisette Furst, eerstejaars psychologie:

"Eerlijk gezegd had ik voordat ik in Utrecht kwam wonen nog nooit van die serieverkrachter gehoord. Pas enkele weken geleden las ik in de Televizier over die film Stille Nacht. Daar ben ik lekker mee, dacht ik nog. Later heeft mijn mentor bij de faculteitsintroductie nog een keer gezegd dat we niet 's avonds laat nog naar De Uithof moesten gaan. Maar het staat allemaal ver van me af. Ik doe alles met de bus, omdat ik nog geen fiets heb. Bovendien kom ik uit Den Haag, da's een grote stad. Ik ben wel gewend een beetje om me heen te kijken en vreemde mannen te ontwijken. Misschien had ik me anders gevoeld wanneer ik was opgegroeid in een klein dorp waar nooit iets gebeurt."

Annemarie Besselink, coördinator onderwijsadministratie wijsbegeerte:

"Acht jaar geleden werkte ik al hier in De Uithof. De eerste berichtgeving over de serieverkrachter kwam toen ik op vakantie was. Ik kan me de ophef bij terugkomst nog goed herinneren. Alle collega's hadden het erover en familieleden en vrienden waarschuwden me vooral niet op de fiets naar De Uithof te gaan. Door de jaren heen is die aandacht wel gesleten. Zelfs toen hij twee jaar geleden weer actief werd, was de commotie al veel minder.

"Toch word ik nog af en toe met de serieverkrachter geconfronteerd. Omdat ik in Zeist woon fiets ik elke dag door het gebied waarin hij actief is geweest. Wanneer ik weet dat het op mijn werk wat later wordt, ga ik met de bus. En die maakt vooral op de terugweg een enorme omweg. Bang ben ik nooit geweest, maar de serieverkrachter vormt voor mij dus wel een vervelende praktische belemmering."

Gaby Smits, vierdejaar scheikunde:

"Ik ben er echt helemaal niet mee bezig. Zelfs toen ik een periode vaak avondcollege had, stond ik er niet bij stil dat die man rondloopt. Er was een groep mensen waarmee ik altijd terugfietste. Natuurlijk 's avonds in het donker kijk je wat beter om je heen, maar dat zou ik ook doen als er nooit een serieverkrachter had bestaan. Ik wist niet dat er nu een film was. Of ik er heen ga? Ik denk het niet. Geen interesse."

'Welke student kan eventjes 6500 euro op tafel leggen?'

Hugo de Vries (24) is dit collegejaar begonnen aan zijn master conflictstudies. Het is het zesde jaar dat hij studeert wat betekent dat de studiefinanciering die hij ontvangt automatisch een lening is. De eerste vier jaar van zijn studie heeft hij níet hoeven lenen: "Met alleen een basisbeurs voor uitwonenden en een prestatiebeurs kon ik best rondkomen. Lenen was niet noodzakelijk, ik had verder een baantje waar ik genoeg mee verdiende om van rond te komen."

Nu leent hij bij de IB-groep maandelijks het maximale bedrag. Ten minste, tijdelijk: "In verband met vakanties -in de zomer naar Thailand en met de jaarswisseling naar Panama. Daarna ben ik toch wel weer van plan minder te gaan lenen." Leenangst heeft Hugo dus niet. "Je hebt tien jaar om het terug te betalen, dat moet toch gaan lukken; ik heb 't liever iets minder ruim als ik afgestudeerd ben, dan dat ik me nu werkelijk niets kan veroorloven. Ik wil ook wel een beetje leven, hoor." Hugo heeft nu al een schuld staan van zo'n 5500 euro.

Volgens de raming van het ministerie van Onderwijs moet de student het maandelijks doen met 718 euro - het normbedrag van de IB-groep bestaande uit een ouderbijdrage en studiefinanciering. Volgens Hugo is 718 euro meer dan genoeg om rond te komen. "Stel je betaald 300 euro voor je kamer, dan houd je nog 400 over om eten te kopen, uit te gaan en je boeken en kleren te betalen; dat moet toch wel lukken. En zoveel moeite is het ook niet om een baantje ernaast te hebben."

Maar als het aan de plannen van staatssecretaris Rutte ligt, hebben studenten straks geen tijd meer voor bijbaantjes; de bewindsman wil ze zo snel mogelijk laten afstuderen en als ze tijdens hun studie geld nodig hebben dan lenen ze maar, en als ze na vijf jaar niet klaar zijn dan wordt hun collegegeld aanzienlijk verhoogd. Hugo is geen fan van de plannen van Rutte. "Het is niet zo dat het straks alleen duurder wordt om te studeren, het wordt onmogelijk. Welke student kan er nou eventjes 6500 euro op tafel leggen? Het resultaat is dat er straks een hele lading mensen op de markt komt die behoorlijk intelligent is maar even goed geen behoorlijke opleiding heeft afgemaakt."

Hij stelt zichzelf als voorbeeld: "Ik heb eerst vier jaar hbo gedaan voordat ik op de universiteit terecht kwam. De meeste masters duren twee jaar, en voor de masters die een jaar duren is meestal - voor de hbo student - een schakeljaar nodig. Ik kom dus hoe dan ook op zes jaar uit. Al haal ik voor elk tentamen een negen dan ontloop ik die verhoging van het collegegeld nog niet."

Dat de staatssecretaris niet populair is, is duidelijk: "Rutte heeft zelf zeven jaar over zijn studie gedaan. De hypocriet."

JdV

Steeds meer lenen

Een flinke studieschuld heb je zo

Thijs den Otter, HOP

Van een basisbeurs kan niemand rondkomen. Wie op kamers woont, krijgt op dit moment 228 euro per maand. Daarmee kun je, als je veel geluk hebt, net de huur van je kamer betalen. Maar voor studieboeken, collegegeld, verzekeringen, kleding, uitgaan en dagelijkse boodschappen blijft dan niets over.

Het ministerie van onderwijs snapt dat natuurlijk ook wel. Daarom heeft het een 'normbedrag' van 718 euro vastgesteld waarmee een uitwonende student het moet zien te rooien. Dit maandbedrag bestaat naast de basisbeurs uit een ouderlijke bijdrage van 237 euro. Verdienen je ouders te weinig of weigeren ze mee te betalen, dan geeft de Groningse Informatie Beheer Groep dit geld als aanvullende beurs. Net als de basisbeurs hoef je die later niet te terug te betalen, op voorwaarde dat je op tijd afstudeert. De resterende 250 euro kun je zelf bij elkaar scharrelen door een bijbaantje te nemen. Als je daar geen zin in hebt, of je tijd liever in je studie steekt, kun je dat geld lenen.

Maandelijks 250 euro lenen - nu nog het maximum - levert je in vier jaar al een schuld van 12.000 euro op, waar je ook nog eens vijf procent rente over moet betalen. Schrale troost is dat je na je studie niet meteen hoeft te gaan aflossen. De IB-Groep gunt je twee jaar om een baan te vinden en je 'nieuwe' leven op orde te krijgen. Maar dan ploft de brief uit Groningen onverbiddelijk op de deurmat: je moet in vijftien jaar afbetalen, als je daar tenminste genoeg voor verdient. Een eventuele restschuld wordt daarna kwijtgescholden.

Rood staan

De IB-Groep, die momenteel een slordige 3,5 miljard euro aan studieleningen heeft uitstaan, is niet de enige instelling waar je kunt aankloppen. Je kunt natuurlijk ook gewoon naar een commerciële bank. Met name de speciale studentenpakketten van de Postbank en ABN-AMRO zijn bekend. Als je je studiefinanciering bij één van deze geldschepen op een rekening laat zetten, krijg je een voordelig verzekeringspakket, een creditcard en kun je rood staan tot duizend euro. Als je je propedeuse hebt, kun je er zelfs nog vierduizend euro bijlenen.

Maar voor niets gaat de zon op. Bij de Postbank betaal je 7,4 procent rente, bij ABN-AMRO 8,8 procent. Toch is de mogelijkheid om rood te staan een handige buffer. Heb je bijvoorbeeld een kamer gevonden, dan moet je niet gek opkijken als je huisbaas een maand huur als borg vraagt. Ben je via een bemiddelingsbureau aan woonruimte gekomen, dan is de kans groot dat je ook daar een flinke rekening gepresenteerd krijgt. Heb je geen reserves, dan is rood staan of bijlenen soms de enige mogelijkheid. Commerciële banken zijn in zo'n geval een stuk flexibeler en sneller dan de IB-Groep. Overigens hoef je ook bij de bank niet onmiddellijk te gaan aflossen als je bent afgestudeerd. Ze houden je als potentiële klant graag zo lang mogelijk te vriend.

Meer lenen

De meeste studenten hebben weinig zin om geld te lenen. Toch hebben ze blijkbaar weinig keus, want ze gaan steeds hogere schulden aan. Was in 2003 het gemiddeld geleende bedrag per aflossende student 6200 euro, voor dit jaar heeft de IB-Groep een gemiddelde van 6800 euro berekend.

In de nabije toekomst zal er naar verwachting nog veel meer geleend moeten worden. Allereerst omdat studeren in een aantal gevallen zwaarder en duurder wordt. Instellingen mogen straks immers extra eisen gaan stellen aan hun masterstudenten. Die zullen harder moeten studeren en minder tijd overhouden voor bijbaantjes. Bovendien moeten ze voor topmasters een hoger collegegeld betalen.

Hbo-afgestudeerden die een masteropleiding aan de universiteit volgen, hebben het extra zwaar. Die krijgen helemaal geen beurs meer voor een vervolgopleiding, zelfs niet als ze nog studietijd over hebben.

Maar op korte termijn kan de studieschuld nog veel hoger uitvallen. Vorig jaar kwam een commissie onder leiding van oud-minister Vermeend tot de conclusie dat een ruimhartig leenbeleid eigenlijk de enig overgebleven optie is om studenten meer financiële armslag te gunnen. Ambitieuze plannen voor een hoge basisbeurs, een bijstandsuitkering voor studenten (met huursubsidie) of een volledig door de staat gefinancierd hoger onderwijs, worden in het huidige economische klimaat niet meer haalbaar geacht.

Staatssecretaris Rutte van Hoger Onderwijs heeft het advies van de commissie-Vermeend goed in zijn oren geknoopt. In oktober zal hij zijn plannen voor een nieuw studiefinancieringsstelsel aan de Kamer presenteren. Nu al is duidelijk dat studenten meer tijd in hun studie zullen moeten steken en minder in hun bijbaantjes. Om dat mogelijk te maken verruimt Rutte de mogelijkheden om een studielening aan te gaan. Wie daar geen gebruik van maakt, loopt een groot risico. Immers: wie meer dan een jaar studievertraging oploopt moet, als Rutte zijn zin krijgt, een veel hoger collegegeld gaan betalen, tot een maximum van 6500 euro. Wie in de toekomst niet snel genoeg studeert kijkt dus al snel tegen een torenhoge studieschuld aan.

De grootste zorg van de staatssecretaris zal zijn hoe het nieuwe studiefinancieringsstelsel de toegankelijkheid van het hoger onderwijs kan waarborgen. De leenaversie mag niet te groot worden, want dan leidt Nederland te weinig kenniswerkers op.

Liever de beste universiteit dan de grootste

De visie van collegevoorzitter Yvonne van Rooy op de Universiteit Utrecht

Erik Hardeman, Armand Heijnen

Kennissamenleving, research-universiteit, studierendement, beeldvorming, efficiënte ondersteuning, overheidsbeleid... Elk onderwerp passeerde de revue in de rede van Yvonne van Rooy. Het past in het beeld van de klagers die zeggen dat 'Utrecht niet kiest en alles wil'. Kiest Van Rooy wél?

"Jazeker. Als je me vraagt naar de rode draad in mijn visie op de UU, dan zeg ik in de eerste plaats: 'selectief zijn'. Durven focussen op zwaartepunten in het onderzoek. Niet de kwantiteit in studentaantallen centraal stellen maar de kwaliteit, dus écht selecteren en verwijzen, zodat studenten snel het goede studiepad hebben gevonden, binnen of buiten de universiteit. Een efficiënte en goedkope bedrijfsvoering zodat er maximaal geld naar onderwijs en onderzoek gaat. Alleen als we durven selecteren, kunnen we in een sfeer van toenemende internationale concurrentie onze toppositie op de Shanghai-ranglijst als zesde universiteit van Europa vasthouden."

De UU is al een research-universiteit, zegt u. Dat vooronderstelt aandacht voor de diepte, terwijl de UU verschrikkelijk veel disciplines heeft. Dan is er toch geen keuze gemaakt?

"Dat is onzin. Top en breed vormen in mijn visie geen tegenstelling. Integendeel. Het is juist de breedte van Utrecht die onze toppositie mogelijk maakt. Het vernieuwende onderzoek vindt plaats op het grensvlak van disciplines, Dat we al zo lang op dat grensvlak actief zijn, maakt dat we in Utrecht top zijn. Ik weet dat sommige universiteiten denken dat ze topuniversiteiten kunnen worden door alleen de beste studenten toe te laten en door hen een hoger collegegeld te vragen. Maar dat is weer zo'n modieuze gedachte, waarin ik geen heil zie. Het collegegeld is maar een fractie van je inkomsten als universiteit. Het is echt een groot misverstand om te denken dat we dankzij een hoger collegegeld de financiën hebben om ik weet niet wat voor toppers te kunnen aantrekken. Ons onderzoek is sterk dankzij het brede pallet aan disciplines waaruit we kunnen putten en waarbinnen we keuzes kunnen maken. Topposities maak je niet, die ontstaan door de jarenlange ontwikkeling van het onderzoek."

U bent ook tegen selectie aan de poort?

"Inderdaad. Ik vind dat wij in Nederland trots mogen zijn op ons onderwijssysteem. Juist dankzij dat systeem hebben we zulke hoogwaardige universiteiten. Dat komt omdat het onderzoek niet versnipperd is, maar geconcentreerd in wat in het buitenland research-universiteiten heten. Voordelen: je onderzoek is meer geconcentreerd en je bedient de arbeidsmarkt beter door een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen hbo'ers en academici.

"We hebben hier een tijd die mode gehad van deïnstitutionalisering - dat het niet uitmaakt of een opleiding in het hbo of aan de universiteit wordt gegeven. Ik vind dat een gruwel. Een universiteit is geen willekeurig bundeltje opleidingen; een universiteit is een instituut waarin onderwijs rechtstreeks is gekoppeld aan onderzoek. Daardoor kunnen universiteiten een rol spelen in het intellectuele debat en bijdragen aan de vernieuwing van het denken in de samenleving. Dat is een unieke taak van universiteiten.

"De laatste tijd hoor je veel modieuze marktachtige geluiden van mensen die pleiten voor een open bestel. Dat betekent dat ook buitenlandse universiteiten hier vestigingen zouden kunnen openen. Weet u wat je dan krijgt? Dat iedereen zich gaat richten op opleidingen die weinig kosten en veel studenten trekken, zoals economie of bedrijfskunde. Die universiteiten gaan hier echt geen Duits of scheikunde aanbieden. Geen enkel ander land heeft zo'n bestel, dus laten we daar in Nederland alsjeblieft niet aan beginnen."

Is in een researchuniversiteit onderzoek belangrijker dan onderwijs?

"Geenszins. Maar wij willen binnen het onderwijs wél een groter accent leggen op kwaliteit, met name in de studentrijke faculteiten. Het is mooi dat we de grootste universiteit van Nederland zijn, maar het is ten minste zo belangrijk dat we de beste zijn. Daarom ben ik ook zo blij met het bindend studieadvies bij rechten en psychologie. Dat is een uitstekend instrument om de bocht van focus op kwantiteit naar focus op kwaliteit te maken."

"Ook in de voorlichting aan aanstaande studenten moeten we trouwens met die 'bocht' rekening gaan houden. Als studenten hier alleen maar komen omdat de stad zo leuk is, en pas in vijfde instantie bedenken dat ze een studie moeten kiezen, is de UU misschien toch niet de geschikte plek voor ze. We zullen in de voorlichting aan studenten dan ook duidelijk gaan aangeven wat voor studenten we in Utrecht willen hebben: studenten die zich willen laten uitdagen en die op kwaliteit zijn gericht. Je moet er trots op zijn dat je aan de zesde universiteit van Europa mag studeren.

"Dat legt ons wel de verplichting op kwalitatief uitmuntend onderwijs te verzorgen. Niet schools, maar wel intensief. Bovendien impliceert het dat we meer aandacht gaan besteden aan de toppers. Waar we voorheen vooral bezig waren om te bezien hoe we van vijfjes nog zesjes konden maken, moeten we ons meer gaan bezig houden met de vraag hoe een zeven een acht kan worden."

Is dat een ander verhaal dan de vraag om commitment in het huidige bachelor-masteronderwijs?

"Nee, dat is precies hetzelfde verhaal, maar wat mij betreft wordt die eis pas gesteld vanaf het tweede jaar. Wie daaraan begint, mag verwachten dat hij of zij in een redelijke tijd de studie afmaakt. Dat is een verplichting naar de student, maar ook naar de maatschappij. Het eerste jaar is volgens de wet bedoeld voor selectie en verwijzing. Dan kun je dus niet zeggen dat iedereen die eraan begint het ook moet halen. Daarom vind ik het ook zo onzinnig om rendementen over de hele studie te meten. Ook daar moet je pas vanaf jaar twee aan beginnen."

Psychologie heeft dit jaar ongeveer 750 eerstejaars, maar ook veel andere opleidingen zitten barstensvol. Als we echt naar kwaliteit willen, wordt het dan geen tijd voor een numerus fixus om de docenten te ontlasten?

"Bij psychologie moeten we ons zeker beraden op de mogelijkheid van een numerus fixus, vooral ook omdat veel andere universiteiten daarvoor kiezen. Maar bij andere grote opleidingen is het bindend studieadvies een uitstekend instrument. Voor de selectie van onze studenten zorgt het eindexamen van het vwo, en dat systeem werkt goed. Als wij zelf aan de poort zouden gaan selecteren, zou dat een enorme hoeveelheid rompslomp met zich meebrengen. Maar nog bedreigender is de kans dat het eindexamen minder gaat voorstellen. In Engeland heeft selectie aan de poort tot gevolg gehad dat bijna iedereen tegenwoordig met briljante cijfers bij een universiteit aanklopt. Het lijkt wel of de Engelse scholieren de laatste jaren op eens extreem intelligent zijn geworden. Als dat hier ook gebeurt, zullen wij een toelatingsexamen moeten invoeren. Daar moet ik echt niet aan denken."

Als u zo tegen selectie bent, waarom heeft u dan aan de staatssecretaris toestemming gevraagd om ook voor de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap - het USBO - studenten te mogen selecteren op motivatie zoals dat gebeurt bij het University College?

"Dat is een apart geval. Er zijn bij het USBO meer aanmeldingen dan plekken en bovendien is het een opleiding met veel nadruk op samenwerking: ze hebben een college-achtige setting, een beetje het idee van het University College. Die opzet stelt extra eisen aan de motivatie en de instelling van studenten en dat moet je vooraf toetsen."

Maar als ze bij pakweg geschiedenis hun onderwijs nou ook op die manier willen gaan organiseren?

"Laten we nou eerst maar dit experiment afwachten. Maar wat mij betreft blijft de hoofdlijn in Utrecht: wel bindend studieadvies, geen selectie aan de poort."

Voortbouwend op uw stelling dat we selectief moeten zijn, keuzes moeten maken: Moeten er ook in het onderzoek zwaartepunten worden aangewezen?

"Beslist. De middelen zijn beperkt en de concurrentie is moordend, dus dan moet je profileren. We hebben de faculteiten duidelijk gemaakt, dat de keuzes die zij denken te maken dit najaar al in hun begroting tot uiting moeten komen. En uiteindelijk zal het ook personele consequenties moeten krijgen. Voor sommige onderzoekers is het nu eenmaal beter dat zij hun heil elders zoeken als ze hier niet op hun plek zitten. Uiteindelijk moet je een onderzoeker die beneden de maat presteert weg durven sturen, in het belang van het onderzoek, maar ook in het belang van die persoon zelf. Zulke mensen lopen vroeg of laat toch tegen een muur op."

Zou een 'tenure track systeem' in dat verband soelaas bieden? In zo'n systeem kunnen jonge onderzoekers voor vijf jaar worden aangesteld, maar stromen alleen de allerbesten door naar een hoogleraarspost.

"Op zich vind ik een tenure track-systeem heel mooi, maar het vergt wel veel stevigheid om ook tegen heel goede mensen na vijf jaar te zeggen dat ze moeten vertrekken. Het is een hard systeem, het vergt een andere cultuur dan de Nederlandse. Voordeel is wel dat het bijdraagt aan het netwerk van de universiteit, want al die heel goede mensen die na vijf jaar moeten afvallen, komen elders meestal heel goed terecht."

Utrecht staat zesde op de Shanghai-lijst, is volgens de hoogleraren in Elsevier de beste Nederlandse universiteit, is koploper wat aantallen inschrijvingen betreft, zelfs de toeloop op bèta en kleine letteren doet het goed... Dan dringt zich toch de meer fundamentele vraag op: als het zo goed gaat, vanwaar die fixatie op vernieuwen? Loop je niet het risico te veranderen louter om te veranderen?

"Maar vernieuwen is ons product! Elke universiteit en kennisinstelling is erop gericht nieuwe grenzen op te zoeken. Wat niet wil zeggen dat we wat goed is niet vast moeten houden. Maar dat neemt niet weg dat er nog talloze dynamische ontwikkelingen plaatsvinden waarbij de UU niet mag achterblijven."

U was in uw rede vrij expliciet over de noodzaak de ondersteuning te veranderen. U noemde die suboptimaal, een harde term in een openbare rede. Is het echt zo erg?

"Ik zeg niet dat het erg is, maar het is waar dat op dit gebied nog een aantal forse stappen gezet moet worden. Neem bijvoorbeeld de ict binnen de universiteit. Veel mensen beseffen dat niet, maar de kosten daarvan beginnen de kosten van huisvesting te benaderen. In het bedrijfsleven en met name in de dienstensector is er de laatste jaren enorm veel veranderd op ict-gebied. Zo zijn fikse kostenbesparingen gerealiseerd. Dat zou ons ook moeten lukken en dat is belangrijk, want het is allemaal geld dat beter in onderwijs en onderzoek kan worden gestoken."

Maar een universiteit is geen bedrijf?

"Niet wat de onderwijs- en onderzoeksprocessen betreft. In een organisatie van professionals werkt een puur bedrijfsmatige aanpak niet, en ook geen top-down aanpak. Integendeel: college en decanen dragen gezamenlijk het beleid, en decanen weer met onderwijs- en onderzoekdirecteuren, etcetera; in die zin is de universiteit toch vooral een netwerkorganisatie. Maar als je het over de ondersteuning hebt, zie ik weinig verschil met het bedrijfsleven. De ondersteuning moet efficiënt en goedkoop georganiseerd worden, maar vooral zo dat ze bijdraagt aan onderwijs en onderzoek. Met een minimum aan kosten een maximum aan rendement.

"Onze eerste prioriteit op het vlak van ict is meer regie bij de infrastructuur en de architectuur. Op dit moment hebben veel faculteiten en onderdelen nog een eigen ict-afdeling, vaak met eigen beleid. Dat kost veel geld. Bovendien nemen de eisen aan de deskundigheid van ict-medewerkers snel toe. Van relatief kleine afdelingen kan en mag je niet verwachten dat ze al die kennis in huis hebben. Soms gaat het binnen afdelingen om solo-functies. Maar wat doe je als zo'n medewerker ziek wordt? Nee, de tijd is rijp voor een andere aanpak met meer regie, voor ict en voor andere terreinen. Dat erkennen de faculteitsdecanen zelf trouwens ook.

"Het is geen simpele discussie over centraal-decentraal. We zullen opnieuw uitsorteren wat je specifiek facultair doet dichtbij onderwijs en onderzoek, wat universitair en wat met universiteiten samen kan. We zijn nu met zeven universiteiten bezig een gezamenlijke faciliteit voor salarisuitbetaling op te zetten. Binnen de universiteit willen we toe naar de inrichting van zogeheten 'shared services centra'. Het vorige jaar opgerichte Administratief Dienstencentrum (ADC), waar voor een aantal faculteiten en diensten de financiële administratie wordt gevoerd, is daar een voorbeeld van. Uit een eerste evaluatie blijkt dat de klanten tevreden en de kosten gedaald zijn terwijl de kwaliteit erop vooruit is gegaan. Een dergelijke aanpak overwegen we ook voor ondersteunende afdelingen in onder meer de sfeer van personeelszaken, financiën en ict.

"Bijkomend voordeel van deze aanpak is dat het de medewerkers betere loopbaanmogelijkheden biedt. Als je nu als administrateur in een faculteit zit, is je kans op promotie minimaal. Dankzij shared service centra zal de zogeheten employability van medewerkers enorm toenemen. Ook dat is binnen een universiteit niet onbelangrijk, want ik vind dat we veel meer de overstap moeten gaan maken van een P&O-beleid (personeel & organisatie) naar een HRM-aanpak (human resource management) met een expliciet loopbaanbeleid. Midcareer consult en het jong obp-talentprogramma zijn daar al voorbeelden van."

U bent niet erg enthousiast over mensen die ergens lang zitten?

"Dat klopt. Als mensen te lang op dezelfde plek zitten, krijg je altijd een beetje een sfeer van: het is mijn winkel, ik weet het wel, alles gaat goed, we hoeven niets te veranderen. Dan krijgt zo'n onderdeel ook nooit de impuls van iemand die er eens op een wat andere manier tegenaan kijkt. Dat geldt wat mij betreft voor alle functies, dus inclusief faculteitsdirecteuren en -decanen en collegeleden. Ik ben nu 53. De kans dat ik mijn pensioen hier haal, is dus inderdaad niet erg groot."

'Alles voor de sport'

Paralympiër Nico Blok: gevaarlijke outsider bij het tafeltennis

Xander Bronkhorst

In zijn kamer aan de Cambridgelaan werkt Nico Blok (23) aan zijn ijzergehalte. Sperziebonen en biefstuk moeten hem weer op krachten brengen. Zojuist heeft hij zijn dagelijkse fitnesstraining op sportcomplex Olympos afgerond. Over een half uurtje moet hij op pad voor zijn eerste avondtraining.

Het is iets meer dan twee weken voor de Paralympische Spelen. Het leven van Nico Blok draait geheel en al om dat evenement. Op de deur hangt het officiële affiche met de naakte discuswerper. Op de grond een tas met een deel van de uitzet bestaande uit dezelfde kledij en toebehoren die de deelnemers aan de Olympische Spelen ontvingen. De vele zakken chips en chocoladebonbons op tafel detoneren. Niet echt sportief voedsel. "Oh, die zijn voor vannacht als ik nog honger heb. Bij mij maakt dat toch niet veel uit."

Door een aangeboren mysterieuze spierziekte weegt Blok slechts veertig kilo. Vanaf jonge leeftijd probeert hij met oefeningen en fysiotherapie het ongemak te verlichten. Dat lukt goed. Sinds enige tijd woont hij zonder noemenswaardige problemen op zichzelf in het studentencomplex. Hij wordt wat eerder moe dan een ander; dat is het meest vervelende. Maar huisgenoten zijn hulpvaardig. "Als je dit soort dingen niet gewoon probeert, dan weet je nooit of je het kunt."

Naar colleges in de binnenstad gaat hij met zijn invalidenscooter. Die reis is helaas wat omslachtiger geworden sinds zijn vorige voertuig dit voorjaar in de stalling van het studentencomplex vernield werd. De nieuwe scooter staat nu bij zijn ouders in Bunnik. "Door zo'n stelletje debielen moet ik dus eerst met mijn auto mijn scooter gaan ophalen. Ik durf hem hier echt niet meer neer te zetten."

In zijn Citroën Saxo - "een automaatje maar verder niets bijzonders" - geeft Blok op weg naar de sportzaal in Nieuwegein onomwonden blijk van zijn streven de beste tafeltennisser in zijn handicapcategorie te worden. "Alles voor de sport", zo stelt hij vastberaden. "Ik leef als een topsporter."

In Athene is hij slechts een gevaarlijke outsider, niet de topfavoriet. Hij staat vijfde op de wereldranglijst. Zijn grootste prestatie tot nu toe was een tweede plek bij het wereldkampioenschap. Blok wil er alles aan doen een medaille binnen te slepen. "De openingsceremonie in het Olympisch Stadion laat ik waarschijnlijk langs me heengaan. Een dag later staat al mijn eerste partij op het programma."

In Peking, de bakermat van het tafeltennis, wil hij over vier jaar echt 'de te kloppen man' zijn. Het harde trainen, vaak vijf of zes uur per dag, moeten de fundering leggen voor die machtsgreep. Tot nu toe houdt zijn lichaam stand. Gelukkig is hij door een topsportbeurs financieel in staat zijn studie in een lagere versnelling te zetten, anders zou hij het moeilijk vol kunnen houden.

Is al die ambitie wellicht het gevolg van compensatiedrang? Nee, daar is volgens Blok geen sprake van. Hij hoeft niets te bewijzen. Niet aan zichzelf, en ook niet aan anderen. "Als puber heb ik wel een tobberige periode doorgemaakt, maar al snel kwam het besef dat veel mensen me accepteren en waarderen. Waarom zou ik dan zelf zo moeilijk doen?"

Zijn handicap heeft hem juist zelfverzekerder en assertiever gemaakt. Maar er is ook relativeringsvermogen. In Sydney vier jaar geleden, toen hij als een soort tafeltennistoerist meedeed en weinig succesvol was, merkte hij hoe mooi de Olympische gedachte is. Filosofisch: "Sport gaat niet alleen om het winnen. Als je niets bent zonder medaille, dan ben je ook niets met medaille. Bij de Paralympics vieren we een feest van verbroedering."

Vanuit de kantine van de Vreeswijkse Tafeltennis Vereniging, aan de parkeerplaats van een sportcomplex in Nieuwegein, is er zicht op acht tafels. Nico Blok heeft zich in een oranje-blauwe outfit gehesen. Hij warmt zich op met een vrij gezette clubgenoot. Hij traint gewoon met 'valide' tafeltennissers. Geconcentreerd in de houding retourneert de student de ballen, af en toe neemt hij een klein hupje om het juiste evenwicht te hervinden. Terwijl zijn opponent al snel rood aanloopt en bezweet raakt, geeft Blok geen krimp. Hij is degene met de betere conditie.

Over anderhalf uur gaat de economiestudent bij zijn ouders een kopje koffie halen. Daarna volgt in Bunnik de derde en laatste trainingssessie. Half twaalf vanavond zal zijn dag erop zitten. Morgen volgt weer hetzelfde stramien. "Alles voor de sport."

'Als je naar de huurcommissie stapt, zetten we je op straat'

Gros kamerbewoners betaalt te veel huur

"Kijk, in Groningen woonde ik midden in het centrum, in een twee keer zo grote kamer, voor 280 euro. In Utrecht bestaat zoiets niet. Ik blijf hier voorlopig gewoon wonen, ik ben al lang blij dat ik iets heb." Rienk (23) betaalt 370 euro inclusief voor een kamer van achttien vierkante meter. Hij weet dat er een huurcommissie is, die huurprijzen keurt, maar die wil hij liever niet inschakelen. "Ik woon hier net en wil niet gelijk aan de bel trekken."

Volgens het zogenoemde puntensysteem - een manier om de reële waarde van een kamer te berekenen - betaalt Rienk 190 euro per maand te veel. En hij is niet de enige, zo blijkt uit een onlangs verschenen SJHU-rapport over Utrechtse kamerhuren. Zeventig procent van de kamerbewoners betaalt te veel voor zijn optrekje en de gemiddelde kamerprijs ligt 96 euro te hoog. De SJHU kwam tot deze conclusie nadat ze zo'n 250 kameradvertenties getoetst had aan het puntensysteem

Strijd

Steeds meer particuliere verhuurders, zo constateert de SJHU, baseren hun kamerprijzen op vraag en aanbod in plaats van op het puntensysteem. Kamers die twee- tot driehonderd euro te duur zijn, zijn geen uitzondering ontdekte de stichting. Ook blijkt dat niet alle studenten weten, dat ze hun kamer op elk gewenst moment kunnen laten toetsen door de landelijke huurcommissie van het ministerie van Ruimtelijke Ordening.

Colijn (23) en zijn huisgenoten kennen deze commissie wel. Al ruim een half jaar voeren zij via de huurcommissie een proces tegen hun huisbaas. Colijn betaalt nu vierhonderd euro inclusief voor een simpele kamer van twintig vierkante meter. Volgens zijn berekeningen is dat tweehonderd euro te veel. Colijn: "Ik had mijn verzoek net op de valreep ingestuurd. Als je binnen zes maanden nadat je je huurcontract krijgt naar de huurcommissie gaat, kun je je teveel betaalde huur terugkrijgen. Anders is het geld weg."

Colijn twijfelde of hij deze stap zou zetten, want hij wist dat ruzie het gevolg zou zijn. De procedure was ook niet makkelijk. Na een paar maanden bleek dat Colijn de kamerprijs in zijn bezwaarschrift had moeten splitsen in kale huur en servicekosten. Doordat de procedure meer tijd in beslag nam, werd de maximum termijn van zes maanden overschreden en is Colijns klans verkeken om zijn teveel betaalde huur terug te krijgen. Colijn: "Dat was een grote schok. Ik wil de huurcommissie niet van nalatigheid beschuldigen, maar ik had beter voorgelicht kunnen worden."

Colijn en zijn huisgenoten gaan echter door met de strijd. Philip (20), een ex-huisgenoot, is na diverse intimidaties van zijn huurbaas met de procedure gestopt. De zwager van zijn huisbaas kwam geregeld bij hem langs met zijn 'vriendjes'. Philip: "Ze uitten dreigementen in de trant van: 'Als je naar de huurcommissie toestapt, dan zetten we je op straat'. We weten dat die zwager een strafblad en een pistool heeft, en dat pistool ook heeft gebruikt. Dan wordt het natuurlijk net even iets serieuzer. Ik had daar gewoon geen trek meer in."

Toch, zegt de SJHU, is het goed dat er een huurcommissie bestaat waar studenten hun recht kunnen halen. Het puntensysteem moet daarom blijven bestaan, zegt voorzitter van de SJHU

P. Smit. "Maar er doen geruchten de ronde dat men van hogerhand het puntensysteem wil afschaffen om de marktwerking te stimuleren. Dat zou rampzalig zijn, want dan hebben studenten geen poot meer om op te staan."

De huurprijzen zullen volgens hem niet binnen afzienbare tijd gaan dalen. Dat gebeurt alleen als er een einde komt aan het grote huurwoningentekort, zegt Smit. "Maar dat einde is nog lang niet in zicht."

'De mensen zijn minder aardig. Je voelt het'

Moslimstudenten en 11 september

Janny Ruardy

Samira el Harchaoui (26) heeft een lang onderwijstraject achter de rug. Na de basisschool kreeg ze mavo-advies, "want kinderen van ongeletterde ouders kunnen niet leren." De ambitieuze Marokkaanse wist echter op haar tiende al dat ze rechten wilde studeren om samen met haar neef Sadik (directeur Forum, red.) een advocatenkantoor te beginnen. Na de mavo volgde ze een opleiding voor toerisme en management, deed daarna twee jaar heao om vervolgens twee jaar geleden aan een studie rechten te beginnen.

Voor Samira is de Nederlandse samenleving, waar ze al sinds haar babytijd deel van uitmaakt niet veranderd de afgelopen jaren. "Ik merk eigenlijk geen verschil", zegt ze vastberaden. "Ik ben wel moslima, maar gedraag me niet zo. Ik ben niet gesluierd. Vriendinnen van me die dat wel doen, hebben meer last."

Ook zegt de rechtenstudente nooit last van racisme te hebben. Niet vóór, maar ook niet ná 11 september 2001. "Dat ligt aan de manier waarop ik me opstel. Wil je overleven in een samenleving, dan moet je anticiperen. Ik ben denk ik niet representatief voor een Marokkaanse vrouw. Ik wil graag deel uitmaken van deze samenleving en een steentje bijdragen. De acceptatie moet natuurlijk wel van beide kanten komen. Ik voel me geen Nederlandse, en ben trots op mijn Marokkaanse roots", zegt ze vol vechtlust.

Wat ze wel ziet, is dat Marokkanen meer teruggeworpen worden op hun eigen cultuur. "Mijn ouders maken nog steeds geen onderdeel uit van de samenleving en spreken slecht Nederlands. Toen ze hier kwamen, stelde de overheid geen enkele eis en liet hen in de steek. Ze vinden het nu best, dat ze buiten de samenleving staan. Over politiek maken ze zich niet druk."

Dat moslims zich beklagen over het feit dat ze zich moeten verantwoorden voor de daden van moslimterroristen en er van hen wordt verwacht dat ze zich openlijk distantiëren, vindt Samira onzin. "Er wordt veel gediscussieerd na 11 september, maar ik voel me geen spreekbuis voor de Marokkaanse gemeenschap. We hebben ook discussies over dit onderwerp tijdens colleges, maar daar hou ik tegenwoordig m'n mond. Er worden zulke domme dingen beweerd, zoals dat moslims niet te vertrouwen zijn. Als ik dan begin, kan ik niet meer ophouden en voordat je het weet, denken mensen dat ik een fanaat ben. De media hebben een grote vinger in de pap bij het creëren van het wij-zij-gevoel. In tv-programma's worden alleen Nederlandse deskundigen opgevoerd. Moslims worden daar op één hoop gegooid. Ik wil als individu gezien worden."

Van het hoog in het vaandel staande 'democratie en vrijheid' in ons land heeft Samira geen hoge pet op. "Marokkanen worden niet gelijk behandeld in het strafrecht als Nederlanders. Daarom heb ik ook voor strafrecht gekozen. Er wordt te snel het etiket 'crimineel' op Marokkaanse jongeren geplakt. Geloof me, ik heb het van dichtbij meegemaakt."

Angst voor terrorisme en een onveilig klimaat voor moslims in ons land heeft ze niet. "Ik maak me daar geen zorgen meer over, dat vind ik tijdverspilling. Ik leef bij de dag en mijn geloof helpt me daar bij. Ik wil natuurlijk wel bijdragen aan een betere samenleving en mensen helpen. Dat is ook een reden geweest voor mij om rechten te gaan studeren. Mensen helpen is een credo dat wij van huis uit hebben meegekregen."

Samira merkt wel dat Marokkaanse jongens vatbaarder zijn voor radicalisering van de islam. "Ze hebben meer last van hun Marokkaans-zijn in het dagelijks leven. Bij meisjes is dat veel minder. Marokkanen komen nu ook sneller op een punt dat ze denken 'dan maar niet'. Ze hebben jaren hun best gedaan om geaccepteerd te worden; dan vliegt er zo'n vliegtuig in een gebouw en alles is voor niets geweest."

Ook voor de 22-jarige Rasit Yildirim is het leven na 11 september niet anders dan daarvoor. Hij woont al z'n hele leven in Nederland. Turkije, het geboorteland van z'n ouders kent hij alleen als vakantieland waar het gezin Yildirim elke zomer zes weken doorbrengt.

De Amsterdamse student bedrijfseconomie is voorzitter van de Studenten Unie Nederland (SUN), een multiculturele studentenvereniging met 200 leden met ook een afdeling in Utrecht. Sinds het ineen storten van de Twin Towers hoort hij wel meer negatieve verhalen van andere moslims in z'n omgeving. Vooral moslimmeisjes met een hoofddoek worden negatief bejegend, zegt hij. Ook merkt hij dat er een grotere druk op de moslimgemeenschap is ontstaan. De gemeenschap wordt meer in de gaten gehouden door de overheid, zoals de Aya Sofiamoskee waar hij geregeld komt.

De druk wordt volgens Rasit ook vergroot door de bedenkelijke rol die de media spelen in deze kwestie. "De nuance is zoek en de toon is alleen maar aanvallend, vooral die van De Telegraaf." Gelukkig reageert de moslimgemeenschap goed op deze aanvallen: genuanceerd. "De media hebben een verantwoordelijkheid, zeker als je bedenkt hoe belangrijk hun rol is in het debat."

Wat hij gemerkt heeft, is dat Nederlanders hem van alles vragen over moslims. Vragen over jihad, besnijdenis, huwelijk probeert ie allemaal te beantwoorden. "Ik lees daardoor veel meer in de koran dan voor 11 september en ben me bewuster geworden van m'n geloof. Over homo's die van het dak gegooid moeten worden, kan hij alleen maar glimlachen en pareren: "De islam wil homo's alleen maar verbannen, in het christen- en jodendom moeten ze gedood worden."

Rasit is niet bang voor een repressief klimaat. "Als ik bang zou zijn, dan zou ik overwegen te vertrekken." Als een positief punt ervaart hij dat de inburgering na 11 september als instrument is ingezet. "De overheid wil meer invloed op de burgers en dat is een goede zaak. Toen mijn vader 25 jaar geleden naar Nederland kwam, bekommerde niemand zich om hem. De toenmalige gastarbeiders werkten alleen maar en ze dachten maar tijdelijk in ons land te zullen wonen. Na een aantal jaren kregen ze meer tijd, bleken toch langer hier te wonen dan ze aanvankelijk gedacht hadden, maar werden niet gestimuleerd om Nederlands te leren. Mijn ouders spreken nog steeds gebrekkig Nederlands. Dat is niet goed en we hebben er thuis ook discussies over. Ik ben wel door hen gestimuleerd om een goede opleiding te volgen."

Als Rasit, die pas getrouwd is, kinderen zal krijgen, zullen ze thuis Turks praten. Zijn vrouw is een Turkse. Dat is een bewuste keuze. "De verschillen tussen Turken en Nederlanders zijn zo groot. Ik denk dat het met een Nederlandse vrouw niet goed zou gaan. Er gaan denk ik toch vijf generaties overheen, voordat je kunt spreken van integratie - ik heb het niet over assimilatie."

Mehmet Sagsu (29) is zevendejaars deeltijdstudent rechten en letteren. Hij hoopt eind dit jaar af te studeren en ambieert een carriäre als rechter. "Als dat niet lukt, dan ga ik de politiek in, want ik wil me graag in het maatschappelijk veld bezighouden."

Sagsu woont al 25 jaar in Nederland en heeft een Turks en Nederlands paspoort. Mehmet vindt onze samenleving na 11 september veranderd, ook al heeft hij zelf geen onaangename ervaringen. "De mensen zijn minder aardig. Niet rechtstreeks, maar je voelt het."

Voor een deel wijt hij dat aan de politiek en de media. "De dreiging van terrorisme wordt zwaar overdreven. Gevaarlijk zijn mensen als Ayaan Hirsi Ali. Die roept maar wat, zonder dat ze gecorrigeerd wordt. Dat werkt stigmatiserend." Dat vrouwen met hoofddoeken gaan lopen en moslims radicaler kunnen worden, vindt hij niet gek, hoewel het op hem geen invloed heeft.

Het integratiebeleid vindt hij mislukt. Waar het aan ontbreekt is respect. "Integratie wordt met assimilatie verwisseld. Je moeten aanpassen aan een andere cultuur is niet stimulerend. Je moet ruimte bieden aan mensen die anders denken en geloven." Volgens Mehmet hebben de overheid en de universiteit wel veel ideeën hoe allochtonen beter geïntegreerd kunnen worden. Maar komt er in de praktijk bar weinig van terecht.