Achtergrond

‘De Universiteit zou veel professioneler bestuurd moeten worden’

Utrechtse hoogleraren: Klagen en glimlachen over de last van de bureaucratie

Erik Hardeman

“Absoluut! Mijn ergernis is zelfs zo groot dat ik me regelmatig afvraag of ik Utrecht - en misschien zelfs Nederland - niet zou moeten verlaten om een positie in de Verenigde Staten te zoeken.” Fysicus Stoof was van alle inzenders het meest uitgesproken over de plaag die bureaucratie heet. Maar ook bij veel van zijn collega’s is de ergernis groot. Weliswaar blijkt uit de enquête dat onder de paraplu van ‘de bureaucratie’ een veelheid aan negatieve verschijnselen wordt geschoven, maar een rode draad in de reacties vormt toch de ‘regelzucht’ van bovenaf.

“De bureaucratie op de universiteit is inderdaad buitenproportioneel”, verzucht jurist Jaspers. “Dat is vooral een gevolg van het idee dat een universiteit niet zonder hiërarchie kan. En ja, centralistisch bestuur vereist nu eenmaal een groot bureaucratisch apparaat met alle gevolgen van dien.” Die mening wordt breed gedeeld zo blijkt. “Mijn algemene bezwaar”, zegt criminoloog Bovenkerk, “is dat er veel te veel ambtelijke staf is die je van je werk houdt en vooral dat die staf de dienst uitmaakt in plaats van zich dienend op te stellen tegenover het wetenschappelijk personeel.”

“Het is en blijft opmerkelijk”, valt onderwijskundige Braster hem bij, “dat ongeveer de helft van het universitair personeel zich bezig houdt met het ondersteunen van de andere helft, die zich bezighoudt met onderwijs en onderzoek. De irritatie zit hem met name in het verzelfstandigen van die ondersteuning. Met als gevolg dat als je ondersteuning wilt, je die niet kunt krijgen omdat het niet binnen de regels past, er geen tijd voor is, of omdat je er voor moet betalen.”

Inefficiënte investeringen

Het zal geen verbazing wekken dat de invoering van bachelor-master door veel hoogleraren als exemplarisch voor dit probleem wordt aangehaald. Zo hekelt Neerlandicus Sanders de “schijnbare achteloosheid waarmee nieuwe plannen worden bedacht en geïmplementeerd die buitengewoon veel werk met zich mee brengen, zonder aandacht voor de vraag hoe dat gerealiseerd moet worden.” Klinisch psycholoog Kleber valt hem bij: “Mijn grootste ergenis betreft de voortdurende verandering van regels, procedures en structuren omtrent onderwijs en onderzoek. Die creëren inderdaad veel bureaucratie.”

Voordat een maatregel wordt bedacht zou men eens moeten bedenken of er mensen zijn met tijd en middelen om die maatregel uit te voeren, beaamt historica Blok. “Het probleem is naar mijn indruk niet zozeer de bureaucratie als wel een soort administratiedruk: er moet zoveel van te voren en achteraf worden geadministreerd en becommentarieerd, en dat is met de bama alleen maar erger geworden. En omdat de middelen niet zijn uitgebreid, drukt alle administratie op de docenten zelf. Als je alleen al ziet wat de uitvoering van de basiskwalificatie onderwijs aan vrachten werk met zich meebrengt, waarvoor ik als hoogleraar geen tijd of geld vergoed krijg.”

Ook hoogleraar Italiaans Hendrix wijst op de toenemend onevenwichtige verdeling in de inspanningen voor onderwijs en onderzoek enerzijds en de hiervoor ingezette overhead anderzijds. “Daarbij horen naast ‘de bureaucratie’ wat mij betreft echter ook de gebrekkige ondersteuning, kostbare maar inefficiënte investeringen in infrastructuur en ga zo nog maar even door.”

Arrogantie

Oorzaak voor veel van de gesignaleerde problemen is een te grote afstand tussen het Bestuursgebouw en de realiteit van het wetenschappelijk werk, denkt sociologe Knijn. “Daardoor ontstaan onduidelijkheden en ergernissen die onnodig zijn en negatieve energie produceren. Daar komt gebrek aan goede logistieke en adminsitratieve ondersteuning bovenop. De universiteit zou veel professioneler bestuurd moeten worden.”

Al even kritisch over het universiteitsbestuur is fysicus De Wit: “Wat mij betreft is een grote ergernis de verspilling van menskracht en middelen ten gevolge van het top-down denken van het college langs enge bestuurlijke lijnen. Dit leidt tot allerlei bureaucratische oorlogjes met als gevolg dat iedereen strategisch gaat denken en handelen. Die energie zou beter besteed kunnen worden aan inhoudelijke zaken.” Inderdaad beaamt medicus Lindhout: “Helaas moet je wel aan de bureaucratie meedoen, omdat niet meedoen betekent dat je nog meer benadeeld wordt.”

De Wit en Lindhout zullen het ongetwijfeld eens zijn met socioloog Hagendoorn die niet de bureaucratie zelf, maar de arrogantie van de bureaucratie zijn grootste ergernis noemt. Behalve arrogant is de bureaucratie trouwens ook vergeetachtig, aldus econoom Schippers: “Het is niet erg dat iemand wil weten wat je het afgelopen jaar hebt gepubliceerd of hoeveel mensen je volgend jaar bij een vak verwacht. Het erge is dat de bureaucratie kennelijk zo’n slecht geheugen heeft dat dit soort zaken vier keer wordt gevraagd.” En daarnaast heeft zij een onbedaarlijke voorkeur voor meten. Jaspers: “Het 'alles willen meten' dat bureaucraten meestal als meest geëigende instrument ter beschikking staat, bevordert de bureaucratie al evenzeer. Alsof de uitslagen van al die metingen indicatief zijn voor het niveau dat we met ons werk nastreven en willen bereiken.”

En dan is er nog het feit dat die bureaucratie zo waanzinnig veel kost. Met al het geregel gaan enorme sommen geld verloren”, zucht bioloog Van Loon, “geld dat beter gebruikt zou kunnen worden voor onderwijs en onderzoek (vergelijk de recente bevindingen dat van alle extra geld voor het onderwijs in de afgelopen jaren niets is terechtgekomen op de werkvloer!). Zijn collega De Rooij valt hem bij: "Er komen meer en meer beleidsorganen, beleidsruimtesubsidies enzovoort. Dat gaat af van het geld dat beschikbaar is voor de leerstoelgroepen om het werk te doen. Er is bij Biologie bijvoorbeeld al bijna geen secretariële ondersteuning meer.”

Genieten

Wie alle klachten overziet, moet welhaast constateren dat werken aan de universiteit een regelrecht drama is, maar tegenover de hoogleraren die zich ergeren, staan flink wat blijmoedige geesten, die het prima naar hun zin hebben. “Moet ik een ergernis hebben, of mag ik ook gewoon "genieten"? vraagt biochemicus Tielens zich af. Hij wordt bijgevallen door onderwijsdirecteur Ten Cate van Geneeskunde. “Uiteraard zijn er zaken die beter geregeld kunnen worden, maar ik heb geen diepe frustraties te melden.” “Werken aan de universiteit is te mooi om je te ergeren”, beaamt Scheikundedecaan Meijerink. “Mijn grootste ergernis is wellicht aan die mensen die de tijd hebben (nemen) om zich veel te ergeren. Gelukkig zijn dat er weinig.”

Vooral hoogleraren met een bestuurlijke taak zijn geneigd om de klachten van hun collega’s te nuanceren, en soms ook te bekritiseren. “Elk volk krijgt de regering die het verdient”, zegt decaan Hooimeijer van Geowetenschappen. “Wetenschappers zijn per definitie antibureaucraten, ze worden geselecteerd op hun kritische (anti-autoritaire) vermogens. Het is alleen jammer dat deze intellectuele voorhoede bij voorkeur vraagt om minder bureaucratie in plaats van om een betere bureaucratie. Een goed(e) CvB (decaan) is beter dan geen CvB (decaan). Als wetenschapper kun je daar je voordeel mee doen.”

Prettig toeven

Ook directeur Dietz van onderzoekschool CERES vermoedt dat zijn collega’s iets over het hoofd zien: “In mijn functie treft mij het verwijt van teveel bureaucratie ook nogal eens. Maar veel wetenschappers werken toch als (zeer) kleine zelfstandigen en hebben geen benul van de strategische kwesties die daaromheen allemaal spelen.” Geograaf Atzema heeft een vergelijkbare ervaring. “Met de bureaucratie valt het in mijn dagelijkse werk wel mee, maar ik sluit niet uit dat mijn mening is gekleurd door mijn functie als hoofd van het departement sociale geografie en planologie; een functie die door anderen als een onderdeel van de bureaucratie gezien kan worden. Tsja, bureaucraten zijn vervelend volk, maar de bureacratie is een noodzakelijk kwaad. Het is een buffer tegen willekeur en gemakzucht, zaken die tegenwoordig maar al te vaak ten onrechte onder de stoplap van marktwerking worden verkocht. Dingen moeten geregeld worden, het liefst zo doelmatig en zorgvuldig mogelijk.”

Directeur De Gijsel van de Utrecht School of Economics relativeert de Utrechtse regelzucht op een andere manier. “De UU is een prachtige universiteit. Wie zoals ik al aan zoveel universiteiten in Nederland en in het buitenland heeft gewerkt, blijft telkens weer aangenaam verrast over de professionaliteit die in Utrecht heerst. Dit neemt natuurlijk niet weg dat er ergernissen zijn in verband met de hiërarchische organisatie van onderwijs en onderzoek, maar je moet wel leren ze te relativeren. Bovendien is het onze taak als hoogleraar hier iets tegen te doen en niet alleen maar te zitten klagen.”

Medicus Marx deelt die mening: “De bureaucratie aan de UU is niet erger dan elders in de Nederlandse maatschappij. Nederlanders klagen daar graag over, net als over het weer. Erg is het dat door al dat geklaag nauwelijks iets verandert, kennelijk doordat velen die zich daarover ergeren zelf ook bureaucratische trekjes vertonen. Desondanks is Nederland een prettig land om te vertoeven. Hetzelfde geldt voor onze universiteit.”

Dat klinkt troostrijk en op zijn geheel eigen manier heeft ook historicus Van Rossem een mooi en troostend slotwoord voor zijn collega’s. “De volkomen gestoorde regelzucht is inderdaad een bron van aanhoudende ergernis. Daar komt in Utrecht dan nog eens de idiote wijze bij waarop de bama is geïntroduceerd. Het is een zegen dat men tenslotte met pensioen kan.”

'Er is veel te veel ambtelijke staf die je van je werk houdt. Stafmedewerkers maken de dienst uit in plaats van zich dienend op te stellen tegenover het wetenschappelijk personeel.'

'Het is een zegen dat men tenslotte met pensioen kan'

KADER KAN INGEKORT

Hemel & hel

De vraag naar hun ergernis over de universitaire bureaucratie werd aan ruim 500 Utrechtse hoogleraren gesteld in dezelfde enquête, waarin hen ook naar hun mening over selectie aan de poort werd gevraagd. Op die laatste vraag gaven 150 ondervraagden antwoord, maar opmerkelijk genoeg reageerden slechts 81 van hen ook op de bureaucratievraag, waarvan dus slechts 52 negatief. Ook al zou het onverantwoord goochelen met statistieken zijn om te concluderen dat maar één op de tien Utrechtse hoogleraren zich aan de bureaucratie ergert, zo’n heet hangijzer lijkt het dus ook weer niet. In de enquête werd ook de mogelijkheid geboden om andere ergernissen te ventileren. Hieronder een korte selectie uit wat Utrechts hoogleraren verder zoal dwars zit.

•Bruinsma (Rechten): Een variant van bureaucratisering, namelijk Osiris dat per cursus een jaar van te voren details over te geven cursussen vraagt.

•De Leeuw (Geowetenschappen): De onacceptable hoeveelheid vergaderuren gebaseerd op een verkeerd idee van democratisch bestuur.

•Dietz (Sociale Wetenschappen): De steeds dominantere wijze waarop de bètacultuur van kwaliteitsbeoordeling doordringt in de rest van de wetenschap: alleen maar onderzoekskwaliteit beoordelen op basis van de publikaties in de zogenaamd beste tijdschriften. Dat systeem veronachtzaamt heel veel andere vormen van resultaatverslaggeving en het legt zich neer bij een door een Amerikaans instituut gemonopoliseerde vorm van kwaliteitsmeting. Ik vind dat de wetenschapsbeoefening er bij gebaat is om op een bredere, en minder vooringenomen wijze te evalueren en dat dat ook geldt voor de beta's.

•Dorsman (Geschiedenis): Didactici die steeds maar weer dingen bedenken om het onderwijs te "verbeteren", terwijl er nu juist behoefte is aan rust en goede werkomstandigheden (krijtjes bij het bord, beamers die werken, etc.). De minachting voor docenten die uit hun werk spreekt! Alsof wij altijd bezig zijn de jeugd te bederven met slecht onderwijs.

•Vromans (Farmaceutische Wetenschappen): Het gebrek aan professionaliteit binnen de universiteit. Voorbeeld: er wordt veel vergaderd, maar vergadertechniek is volstrekt afwezig. Ander voorbeeld: human resource management ontbreekt. Personeel heeft dus geen begeleiding, weinig sturing. Ook voor hoogleraren zou gestructureerde feed back goed zijn.

•Hazewinkel (Diergeneeskunde): Onvoldoende compensatie voor intensief onderwijs zodat dit ten koste van onderzoekstijd gaat. Salariëring naar dienstjaren in plaats van naar prestatie.

•De Jong (Fysische Geografie): De vreemde prioritering van de universiteiten en met name de UU om liever van de campus een architectonisch park te maken dan dat geld te investeren in goed onderwijs en onderzoek.

•Hecht (Kunstgeschiedenis): Een hoogtepunt in het genre nutteloze tijdverspilling lijkt mij de (veel te vroege) visitatie die van het jaar in de Nederlandse letterenfaculteiten wordt doorgevoerd, inclusief toetsing van opleidingen die pas komende september van start gaan.

•Peter de Voogd (Engels): Ik verdoe nu waanzinnig veel tijd aan een mijns insziens volstrekt onzinnige en kostbare visitatie.

•Kimpen (Kindergeneeskunde): Het gebrek aan transparantie van bestuur. Wat zijn de keuzes van een universiteit? Hoe komen die tot stand? Dit is met name van belang als het gaat om definiëring van wetenschappelijke speerpunten en de daarbij behorende benoemingen en (re)allocaties van middelen.

•Kahn (Psychiatrie): Het poldermodel van iedereen tevreden houden en geen keuzes durven te maken.

•Verheijden (Diergeneeskunde): Dat er te weinig projectmatig gewerkt wordt: er worden geen concrete doelen afgesproken en wanneer dat wel gebeurt dan is vaak het tijdpad niet helder. Zo zitten we te vaak bijeen en lijken concensus te hebben maar dat is schijn. Veel vergadertijd heeft op zo'n manier geen vruchtbaar vervolg. Minder maar heldere afspraken maken en ons daar vervolgens aan houden. Dat zou helpen mijn ergernis weg te nemen.

Studenten naar de Spelen

23 jaar

Net klaar met geofysica, volgend jaar promovenda

Meerkamp (verspringen, hoogspringen, hordelopen, 800 meter hardlopen, 200 meter hardlopen, speerwerpen, kogelstoten)

Karin Ruckstuhl studeerde in mei af in de geofysica. Dit weekeinde viel echter een veel zwaardere last van haar schouders. In het Duitse Ratingen voldeed de meerkampster aan de limiet die het NOC*NSF aan haar had opgelegd.

Een grote opluchting, want vorige maand liep een eerste kwalificatiepoging in het Oostenrijkse Götzis spaak. Even doemden toen de zwarte herinneringen aan het dramatische scenario van vorig jaar weer op. Destijds werd de kwalificatie voor de wereldkampioenschappen op twee punten na gemist.

Het moet een zeldzame flater zijn geweest. Ruckstuhl is perfectioniste, zo mag ook blijken uit het feit dat ze cum laude afstudeerde, met een 9 voor haar eindscriptie. "Ik ben een streber", erkent ze. "Als ik iets belangrijk vind dan probeer ik het ook goed te doen. Zo ben ik met mijn studie en ook met mijn sport. Het nadeel van die houding is dat ik soms teveel hooi op mijn vork neem."

Hoe dan ook, Ruckstuhl is de afgelopen jaren langzaam naar de mondiale top geslopen. Tijdens het WK indoor in Boedapest werd ze verrassend vierde. Die prestatie leverde haar een A-status en een gegarandeerd topsportinkomen op. "Ook niet onbelangrijk."

De NOC*NSF-limiet verwijst naar de verwachting dat in Athene een top-8 klassering mogelijk is. De geboren Zwitserse blijft realistisch. "Ik ga gewoon voor een persoonlijk record en dan zie ik wel waar ik eindig." Toch weet ook Ruckstuhl dat haar deelname in Athene een bijzondere ervaring zal opleveren. "Bij de Olympische Spelen is atletiek misschien wel het belangrijkste evenement. Bij andere toernooien is de aandacht van televisie en kranten soms minimaal, bij de Spelen is dat helemaal anders. En voor de meerkamp met die zeven verschillende onderdelen geldt dat des te sterker. Het blijft voor het grote publiek toch lastig om te volgen. Zelfs mijn oma moet ik nog steeds uitleggen hoe de puntentelling in zijn werk gaat."

Na terugkomst begint Ruckstuhl in september aan een promotieonderzoek naar schuivende aardplaten. Een aanstelling die ze wil blijven combineren met topsport. "Ik moet er niet aan denken om alleen maar met topsport bezig te zijn. Dan slokt de sport je helemaal op. Als promovenda kan ik flexibel met mijn tijd omgaan, zodat ik de wedstrijden in het buitenland goed kan plannen en kan rusten op momenten dat het moet. Ik train bovendien vlakbij De Uithof op Maarschalkerweerd, dat helpt ook."

Voorlopig is de deelname aan Athene een onbetwist hoogtepunt voor Ruckstuhl, maar er lijkt nog veel rek te zitten in de sportcarrière van de laatbloeier. "Ik ben heel laat begonnen met atletiek. Juniorenkampioen of iets dergelijks ben ik nooit geweest. Drie jaar geleden had je me niet moeten vertellen dat ik er in Athene bij zou zijn. Maar stapje voor stapje gaat het elk jaar beter."

Studeren tijdens de Spelen?

"Nee, gelukkig heb ik mijn studie op tijd kunnen afronden."

Beste prestatie?

"Mijn vierde plek bij het WK Indoor Boedapest 2004."

Muziek?

"Tussen de onderdelen voor zit ik vaak in de 'restroom' voor atleten. Dan heb ik rustige muziek op mijn disc-man, Billy Joël of zo. Half in slaap, ben ik dan. Op andere momenten luister ik vooral rock-muziek: Tina Turner, Bon Jovi en Red Hot Chili Peppers."

Boeken?

"Op wedstrijddagen kan ik niets lezen. Maar normaal gesproken lees ik veel science fiction en thrillers. Geen blaadjes als 'Yes' en 'Fancy' in elk geval."

Wat neem je in elk geval mee?

"Niet iets speciaal. Wel een speciaal iemand. Mijn vriend Chiel Warners doet bij de mannen mee in de meerkamp."

Rob Derikx

21 jaar

rechten

hockey

Rob Derikx hoopt dit jaar zijn 22ste verjaardag in Athene te vieren. Daarvoor moet hij de harde concurrentiestrijd overleven die hem uitzicht biedt op één van de zestien plekken in de Nederlandse hockeyselectie. Tijdens de oefenperiode vallen de komende weken nog een aantal spelers buiten de ploeg.

Derikx begon de aanloop naar Athene met een handicap: een blauwgele hand. "In de laatste wedstrijd van de competitie heb ik mijn vinger gebroken. Iemand sloeg er met een stick op. Een ongelukje, maar wel heel vervelend."

Na een topbehandeling in het Universitair Medisch Centrum, waaraan zelfs een plastisch chirurg te pas kwam, werd Derikx met dagelijkse fysio-behandelingen klaargestoomd voor hockey op topniveau. Tijdens het vierlandentoernooi deze week in Amsterdam speelde hij met een handschoentje. "Als ik niet fit was geweest voor het begin van de voorbereidingen van het Nederlands team, dan had ik het al bij voorbaat kunnen schudden. Nu heb ik er wel vertrouwen in. Tijdens het kwalificatietoernooi in Madrid heb ik de halve finale en de finale goed gespeeld. Ik hoop dat de coach dat nog niet vergeten is."

Als de rechtenstudent de schiftingen doorstaat zullen er in Athene twee Derikxen in het veld staan. Zijn broer Geert-Jan, speler van Klein Zwitserland in Wassenaar is sinds enige tijd vaste kracht in het nationale team. "Dat ik samen met hem in het Nederlands team mag spelen, vind ik echt fantastisch. Op het veld spelen we samen in. En ook buiten het veld trekken we veel samen op. Onze ouders zijn natuurlijk verschrikkelijk trots."

Tot Derikx spijt moest maatje Roderick Weusthof echter al in een vroegtijdig stadium afhaken voor Athene. Volgend jaar zullen de twee Utrechtse rechtenstudenten en Corps-leden samen spelen bij SCHC in Bilthoven. Een opmerkelijk stap voor pur sang brabo Derikx. "Ik speel al sinds de jeugd bij Den Bosch. Met dat team heb ik veel succes gehad, maar de laatste jaren is de rek er een beetje uit. Bovendien was ik na vier jaar het op en neer reizen een beetje beu. SCHC is ambitieus. En lekker dichtbij Utrecht. Daardoor houd ik ook wat meer tijd over voor mijn studie. Ik ben nu vierdejaars, het wordt tijd om echt serieus te gaan studeren."

Maar eerst Athene. Derikx beseft dat de missie van het Nederlands hockeyteam een

hele lastige is. Alles minder dan goud zou een teleurstelling zijn. "Nederland is bij de vorige twee spelen Olympisch kampioen geworden. Drie keer achter elkaar zou een unieke prestatie zijn. Tegen dat verwachtingspatroon moeten wij nu opboksen."

Beste prestatie:

"Het landskampioenschap met Den Bosch in 2001 en wat mij persoonlijk betreft de prijs 'grootste talent' van de Champions Trophy in 2001 in Rotterdam."

Studeren tijdens de Spelen?

"Tijdens toernooien studeer ik niet. In de voorbereidingsperioden probeer ik dat wel te doen. Dat gaat vaak prima. Gelukkig heb ik in juni al mijn vakken voor dit jaar afgerond en hoef ik nu geen boeken mee te nemen."

Muziek?

"Van alles. Trance en house, maar ook commercieel top 40-werk van Marco Borsato of Dido."

Boeken?

"Er gaat altijd wel een stapeltje mee. Veel biografiën. Van Lance Armstrong bijvoorbeeld. Maar ook de bedrijfsgeschiedenis van Coca Cola."

Wat gaat zeker mee?

"De playstation van mijn kamergenoot Rob Reckers. Fifa 2000 is ons favoriete spel."

Acropolis?

"Zeker weten. Ik probeer altijd wel tijd vrij te maken voor toeristische uitjes. En ik heb een gymnasium-opleiding met oud-Grieks, dus ... Als Nederlands team wil je nog wel eens een voorkeursbehandeling krijgen. In een pyramide in Egypte werden we door gangetjes geloodst waar anderen niet mogen komen."

Haike van Stralen

21 jaar

psychologie

4x200 meter estafette-zwemploeg

Haike van Stralen neemt voor de tweede maal deel aan de Olympische Spelen. Als 17-jarige scholier viel ze in Sydney met de neus in de boter. "Voor die Australiërs was zwemmen de grootste sport, belangrijker dan wat dan ook", jubelt de psychologie-studente. "Je hoefde alleen maar te vertellen dat je een Nederlandse zwemster was en iedereen werd compleet gek. Of ik Pieter van den Hoogenband kende; of ik net zo goed was als Inge de Bruyn."

De herinneringen aan Sydney zijn nog levendig. Vooral aan de feesten na afloop van de wedstrijden. "We zijn toen in het Holland House echt helemaal los gegaan. Die eerste wijntjes komen dan echt hard aan. Prins Willem Alexander was er ook bij. Ik heb nog achter hem in de rij gestaan voor de wc."

Sportief was het toernooi minder geslaagd. De Nederlandse 4x200m estaffetteploeg vloog er al in de series uit. In Athene moet dat anders, vindt Van Stralen, die zich met terugwerkende kracht verbaast over de onbevangenheid waarmee ze vier jaar geleden Down Under rondliep. Want hoe blue was ze wel niet? "Dan zat ik een half uur gezellig met Olympisch judo-kampioen Mark Huizinga te kletsen. Maar wist ik veel wie dat was. 'Wat voor sport doe jij eigenlijk?', vroeg ik dan."

Inmiddels heeft de zwemster uit Spijkenisse die vooral in Dordrecht traint ook de dieptepunten van het topsportbestaan ervaren. "Daardoor geeft het deze keer nog meer voldoening dat ik me heb gekwalificeerd. Ik heb mezelf in de jaren na Sydney, toen ik stilstond in mijn ontwikkeling, moeten overwinnen."

Het mikpunt in Athene is een finaleplaats met de estafette-ploeg. Of dat niet een al te bescheiden doelstelling is voor een Nederlandse zwemequipe? "Nee, op de 4x200 meter presteert Nederland altijd minder dan op de 4x100. Dat blijft met Inge de Bruyn erbij toch altijd het koningsnummer." Met een beetje mazzel, of pech, net hoe je het bekijkt, zal Van Stralen overigens ook nog haar opwachting kunnen maken op die 4x100. Ze staat nu geboekt als eerste reserve en moet bij blessures of ziekte van anderen haar opwachting maken.

Maar hoe het ook afloopt. Van Stralen kijkt nu al uit naar de feesten in het nieuwe Holland House. "Gelukkig is het zwemmen weer gepland in de eerste week van de Spelen. Daarna hebben we nog alle tijd om leuke dingen te doen." Ze kijkt even verlekkerd: "En dan wil ik ook eindelijk weer eens naar de McDonalds, en ik wil Magnums eten. Zo'n Olympisch dorp heeft veel van dat soort verleidingen."

Beste prestaties:

"De zevende plek met de estafetteploeg tijdens de WK Barcelona 2003 en mijn kwalificatie voor Athene."

Studeren tijdens de Spelen?

"Tijdens toernooien studeer ik niet. Wanneer ik ga trainen in het buitenland heb ik altijd studieboeken bij me. Maar ik sla ze nooit open. Elke keer onderschat ik weer hoe moe ik van die trainingen word. Overigens kan ik met mijn opleiding goede afspraken maken over tentamendata enzo. Dat scheelt enorm."

Muziek?

"Ik heb een laptop met boxen bij me. In die computer zitten zo'n 3000 nummers. Op dit moment luister ik veel naar Lenny Kravitz. Ik ben naar zijn concert in de Arena geweest."

Boeken?

"Van alles. Nu veel van Dan Brown: het Bernini-mysterie en de Da Vinci-code. Boeken worden veel onderling geruild."

Wat gaat zeker mee?

"Mijn knuffel, een tijger. Die heb ik gekregen van mijn vriend Joris (Keizer, in Athene op de vlinderslag actief, red.). Ik ben bang in het donker."

Acropolis?

"Heb ik al een keer gezien. Viel een beetje tegen. Maar ik denk dat ik nog wel een keertje ga. Helaas heb je niet altijd tijd om dat soort plaatsen te bezoeken. Ik heb wel al een gids van Griekenland gekocht, dat doe ik altijd als ik naar het buitenland ga."

Een man een man, een woord een woord

Bijna twee jaar geleden vertelde Maarten van der Weijden in het Ublad uitgebreid over de chemokuren en de bijkomende complicaties die zijn lichaam op een haar na sloopten. "Ik heb altijd de overtuiging gehad dat ik er doorheen zou komen", zo stelde hij destijds.

Inmiddels is Van der Weijden inderdaad 'genezen' verklaard en al weer flink op weg naar de mondiale zwemtop. Een Europa Cup-wedstrijd in Spanje leverde vorige maand een vierde plek op. "Ik zwem nu harder dan voor mijn ziekte. Dat is natuurlijk fantastisch", vertelt hij in de junizon voor het Minnaertgebouw.

De wiskundestudent beseft echter terdege hoeveel geluk hij heeft gehad. Artsen schatten zijn overlevingskans op minder dan vijftig procent. En met een aantal lotgenoten zag hij het veel minder goed aflopen. "In het ziekenhuis was ik er slecht aan toe. En als je dan toch weer mag zwemmen en toch weer mag studeren, dan stel je jezelf de vraag aan wie je dat te danken hebt. Dat zijn natuurlijk in de eerste plaats je familie en je vrienden. En dat zijn ook de artsen en verplegers. Maar de kennis en middelen om kanker te behandelen gaven me echt een kans."

Van der Weijden zocht daarom al enige tijd naar een manier om het werk van Koningin Wilhelmina Fonds Kankerbestrijding onder de aandacht te brengen. Die mogelijkheid drong zich in augustus min of meer aan hem op. In die maand begeleidde hij topzwemster Edith van Dijk bij haar Kanaaloversteek. Aan boord van het meevarende schip daagde de organisator van de IJsselmeermarathon, een jaarlijkse wedstrijd van 25 kilometer tussen Stavoren en Medemblik, hem uit deel te nemen aan die wedstrijd. "Ik zei toen dat ik dat alleen zou doen als het record van de IJsselmeermarathon van mijn zus Etta (ook studente wiskunde in Utrecht, red.) zou worden verbroken. Daarmee dacht ik ervan af te zijn, het IJsselmeer is te koud voor me en de wedstrijd te lang. Maar een paar weken later zwom een Duitser daadwerkelijk sneller dan Etta. En dan is het bij mij: een man een man, een woord een woord."

De zwemmer besloot zijn deelname aan de wedstrijd te verbinden aan een sponsoractie voor KWF Kankerbestrijding. Onder de slogan 'De tegenprestatie: na kanker het IJsselmeer over' worden bedrijven, instellingen en particulieren opgeroepen zijn race financieel te ondersteunen. Op 14 augustus gaat Van der Weijden te water. Inmiddels heeft hij Edith van Dijk uitgedaagd het tijdens de IJsselmeermarathon tegen hem op te nemen. Of deze de strijd aangaat is nog niet bekend.

Door zijn initiatief staat Van der Weijden flink in de belangstelling. Vooral nadat hij tot verrassing en verwondering van iedereen dit voorjaar in zijn thuiszwembad in Dordrecht het Nederlands record op de 800 meter verbeterde, weten de media hem te vinden. Van der Weijden vindt het allemaal prima: "Met wat ik heb meegemaakt kun je op twee manieren omgaan. Of je vergeet alles en wilt er niets meer mee te maken hebben. Of je laat het daadwerkelijk een deel van je leven zijn. Dat is mijn manier. Bovendien beschouw ik het ook als een deel van de tegenprestatie. Ik moet vertellen dat ook na kanker een normaal leven mogelijk is. Ik hoop dat mensen daar hoop uit kunnen putten."

Sommigen hebben de 23-jarige Van der Weijden al geafficheerd als de Nederlandse Lance Armstrong. Vaak wordt hem ook gevraagd naar zijn mogelijkheden deel te nemen aan de Olympische Spelen. Daarvoor zou hij zich moeten richten op de 1500 meter. Zijn eigen zwemdiscipline, het open water zwemmen, is immers geen Olympisch onderdeel. De zwemmer heeft echter geleerd bescheiden ambities te koesteren. "Voorlopig is het WK over 10 kilometer deze winter in de Verenigde Arabische Emiraten ver genoeg weg. Daar hoop ik met de besten mee te kunnen."

XB

Giften? Gironummer 12817 tnv KWF Kankerbestrijding te Amsterdam onder vermelding van 'De tegenprestatie Maarten v/d Weijden.

Info: www.detegenprestatie.nl

Op weg naar een nieuw tijdperk

The continuing story of Veritasjaarclub Meli Melo

Lula Ahrens

Het wekelijkse jaarclubeten is deze week in het knusse en ordelijke zolderappartement van Lotte en haar vriend. Na vijf jaar organiseert Meli Melo nog steeds elke woensdag een etentje, en nog steeds komt iedereen uit vrije wil opdagen. Het rooskleurige beeld dat van Meli Melo geschetst wordt, vloeit daar logisch uit voort.

Nu steeds meer clubleden aan het werk gaan, heerst er allerminst een competatieve sfeer, is het unanieme oordeel. Ieder kiest zijn eigen weg, maar dat gaat geenszins ten koste van het jaarclubgevoel.

Caroline: "Er heerst geen competitie, maar je trekt elkaar wel mee. Het is opvallend dat er al zoveel van ons zijn afgestudeerd." Saskia: "Doordat iedereen met verschillende dingen bezig is, merk je nu nog sterker hoe hecht we met elkaar zijn. De woensdag- en vrijdagavonden (stapavond) zijn een echte uitlaatklep, dan kunnen we al onze werkervaringen uitwisselen. Dat maakt het nog leuker." Floor: "We laten elkaar in elkaars waarde en gunnen elkaar alles. Die loyaliteit is zo gegroeid. Dat heeft te maken met het feit dat iedereen gestudeerd heeft en elkaar heeft zien ploeteren." Marca: "We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Je wordt volwassener, serieuzer, meer carrièregericht." Fleur: "Het is echt alsof je met z'n allen een nieuw tijdperk ingaat."

Meli Melo is hechter dan ooit. De negen leden worden haast euforisch als hun jaarclub ter sprake komt. Een belangrijk punt is dat ‘iedereen weet wat iedereen bezig houdt'. Op de woensdagavonden vertellen de negen elkaar van alles. Saskia: "Dat gaat van vriendjes en samenwonen tot het vinden van werk en een nieuw huis. Vooral de laatste tijd gaat het veel over: "Wat wil ik eigenlijk met mijn leven?" De jaarclub heet dan ook al lang geen jaarclub meer, maar een ‘vriendengroep.’ Doordat de leden elkaar zo regelmatig zien, is hun band in veel gevallen vanzelfsprekender geworden dan die met andere vrienden.

Saskia: "Mijn beste vriendinnen zitten in de jaarclub, die weten het meeste van me. Dat voelt heel vertrouwd, dat mensen je kennen en waarderen om wie je bent. Ik ga ook het liefst met hen op stap." Fleur: "Het is denk ik vrij uitzonderlijk dat we zo hecht blijven met z'n negenen. Iedereen weet bijna alles van iedereen. Je bouwt een ontzettend groot respect op voor elkaar, waardoor ieder een eigen plek krijgt. Dat is van grote waarde." Floor: "Ik zie de jaarclub als iets heel unieks. We zijn vriendinnen geworden, we hebben een hele aparte band. In de nabije toekomst zie ik daar weinig in veranderen. Hoe dan ook houd ik denk ik contact met alle leden. Dat hebben we min of meer ook afgesproken." Rachel: "Eigenlijk is er nooit een periode geweest waarin het niet goed ging. Dit weekend zijn we nog met z’n allen naar Brussel geweest; dat was geweldig. Ik hoop dat het altijd zo zal blijven."

Schijnbaar ziet geen van de negen tegen de toekomst op. De Meli Melo’s maken stuk voor stuk een efficiënte, zelfverzekerde en enthousiaste indruk. Over twijfels, angsten en andere obstakels wordt door niemand gerept. Linda’s citaat ‘hoe leuker alles is, hoe beter,’ lijkt het jaarclubmotto te zijn, als ook ‘hoe efficiënter alles is, hoe beter,’ en: ‘hoe beter geregeld alles is, hoe beter.’ Iedereen beweegt zich met ferme stappen in een rechte lijn vooruit, op naar wat algemeen beschouwd wordt als een successituatie.

Caroline Winten (23)

Caroline heeft in september 2003 haar studie psychologie afgerond. Vlak na een verblijf in Madrid kreeg ze per 1 april 2004 een baan aangeboden als intercedente bij een uitzendbureau. Toen ze begon met haar studie, had ze niet gedacht dat ze haar studie nu al af zou hebben. "Eigenlijk ben ik nog niet klaar om te werken. Maar ik ben wel blij dat ik na vier jaar studie werkervaring kan opdoen. Zo krijg ik een beter idee van wat ik wil." Ze sluit niet uit dat ze hierna nog een studie gaat doen. "Interculturele communicatie, bijvoorbeeld. Dat gaat over communicatie tussen mensen, cultuur en ook nog over taal. Ik houd van reizen en andere culturen, dus daar zie ik mezelf wel in werken."

Op relatiegebied is er voor Caroline weinig veranderd; ze is nog vrijgezel.

Kathelijne de Nijs (24)

Kathelijne is sinds 19 april aan het werk. Ze heeft in februari haar studie rechten afgerond. Daarna heeft ze her en der gesolliciteerd. Haar functie als advocaat-stagiair vindt ze 'heel erg leuk.' "Natuurlijk was het wel wennen, maar ik was na 5,5 jaar studeren echt wel aan werken toe. Ik heb alles uit mijn studententijd gehaald wat erin zat, en op een gegeven moment is het genoeg geweest. De advocatuur past ook goed bij mij." Kathelijne is naar eigen zeggen een ambitieus type, hoewel ze wel balans probeert te houden in de dingen die ze doet. "Ik leg de lat hoog, maar niet te hoog."

Een moeilijk punt vindt Kathelijne dat ze door haar baan minder vrijheid heeft om te reizen. "Ik houd van reizen, en nu moet ik het ineens doen met 25 vakantiedagen per jaar. In die zin leg je je vast, je kan niet zomaar een vliegtuig pakken en na drie maanden terugkomen." Dat vindt ze soms beknellend. "Je zit ook in die race: als het goed gaat, kun je verderkomen. Dan kun je het je niet veroorloven om tussendoor een tijd weg te gaan." Toen Kathelijne begon met studeren, droomde ze al van een advocatenbestaan. "Maar ik was niet echt met de toekomst bezig; dat kwam vanzelf wel, vond ik toen.'"

Sinds september woont ze samen met haar vriend. Dat had ze op haar achttiende nooit kunnen voorspellen. "Ik was toen een vrijgezel uit Zeeland en had me dit nooit kunnen voorstellen, al helemaal niet dat ik in Utrecht zou wonen." Het samenwonen, volgens Kathelijne een soort 'trend' binnen de jaarclub, bevalt haar goed. "Ik vind het gezellig dat er altijd iemand is als je thuiskomt."

Fleur Winters (24)

Fleur is net terug uit Cannes, waar ze in de internationale jongeren-filmjury heeft gezeten. Ze woont sinds drie maanden als enige van de gang in Amsterdam. Cannes vond ze 'een geweldige ervaring.' Tijdens haar verblijf in Parijs in 2003 heeft ze zich in de Franse taal bekwaamd; dat kwam haar in Cannes goed van pas. Ze studeert film- en televisiewetenschappen en kunstbeleid- en management. In augustus begint Fleur met haar scriptie; in januari of februari hoopt ze klaar te zijn. Fleur is naar eigen zeggen 'de grootste fan' van haar studie. Sinds twee jaar is ze 'helemaal de diepte ingedoken' met film. Als ze klaar is, wil ze het liefst iets doen wat dicht bij de filmproductie zit. Ze voelt zich dan niet aan Nederland gebonden. "Of ik dat in Parijs, Londen, Rome of where ever ga doen maakt me niet uit." Fleur heeft geen vriend, en dat vindt ze prima zo. Een vaste relatie zou haar plannen wel eens in de weg kunnen staan. Als ze in het buitenland terecht komt, hoopt ze de jaarclub in elk geval één of twee weekeinden per jaar te zien.

Marca de Vries (25)

Marca is bijna klaar met haar studie commerciële economie, richting sport en entertainment. Ze hoopt in augustus klaar te zijn. Daarna gaat ze solliciteren. Ze heeft wel zin in die nieuwe stap, maar beseft nog niet echt dat ze die gaat zetten. In augustus gaat ze samenwonen. Dat vindt ze een logische stap, want ze is al vijf jaar samen met haar vriend en woont al vijf jaar in een studentenhuis met veertien meisjes. Dat heeft ze nu wel gezien. "Je wordt volwassener, serieuzer. Bovendien ga ik nu solliciteren, dan hoort het samenwonen er ook bij."

Linda Jansen (24)

Linda is de 'commerciële factor' binnen de jaarclub. Ze heeft de HEAO International Business afgerond en doet nu een Master Marketing in Amsterdam. Volgend jaar wil ze afstuderen. Ze vindt haar verkorte Master ontzettend leuk, en Amsterdam 'geweldig om te studeren.' Toch woont ze nog in Utrecht, in haar oude studentenhuis. Utrecht vindt ze 'geweldig' omdat ze er zoveel mensen kent.

Toen Marca begon met studeren, wist ze al dat ze na haar HBO een universitaire studie wilde doen, en ook dat ze de commerciële kant op zou gaan. Ze wil blijven studeren zolang het nog kan. "Werken kan altijd nog. Ik ben nog lekker aan het genieten van het studentenleven." Marca woont in een echt Veritas-huis. Mede daarom leeft de gezelligheidsvereniging voor haar heel erg, meer dan voor de rest van de jaarclub.

In de toekomst wil Linda haar werk liefst combineren met reizen. Ze heeft een stage gedaan op Curaçao; daar kreeg ze het reisvirus helemaal te pakken. Een relatie heeft ze op het moment niet. Voor haar jaarclubgenoten die gaan samenwonen vindt ze dat 'hartstikke leuk,' want: "Hoe leuker alles is, hoe beter. Die vriendjes maak je ook al een paar jaar mee, dus die horen er intussen gewoon bij."

Linda zit alles bijelkaar genomen in een andere fase dan haar clubgenoten. Of toch niet? Linda: "Een andere fase wil ik het niet noemen, want deze opleiding vergt even veel tijd als een vaste baan. Dat is wel grappig: iedereen heeft veranderingen ondergaan, maar zit op hetzelfde niveau qua drukte."

Rachel Semijn (24)

Rachel heeft psychologie gestudeerd en doet nu een verkorte opleiding Pedagogische Academiie. Tegelijkertijd werkt ze sinds februari dit jaar als onderwijsconsulente op een astmacentrum. Als ze klaar is met de Pabo wil ze haar psychologische achtergrond en het onderwijs combineren door bijvoorbeeld te werken bij een schoolbegeleidingsdienst voor probleemleerlingen.

Het onderwijs heeft Rachel altijd al getrokken, ook toen ze begon met haar studie psychologie. Maar na haar vwo wilde ze toch een bredere opleiding dan alleen Pabo. Wat ze precies voor baan wilde, daar dacht ze toen nog niet over na. Samenwonen is voor Rachel overigens geen issue, want ze is vrijgezel.

Floor Willems (22)

Floor studeert communicatie- en informatiewetenschappen en een minor bestuur- en informatiewetenschappen. Over vier weken hoopt ze haar scriptie af te hebben. In januari gaat ze op reis, samen met een vriendin van buiten de jaarclub. Bestemming: Australië en eventueel Mexico. Daarna wil ze – als het lukt – een master bestuurs- en organisatiewetenschappen doen.

Floor kan moeilijk voorspellen wat ze na haar studie gaat doen. "Iets met interne communicatie binnen een multinationa. Dat lijkt me heel leuk."

Vanaf het begin dacht ze dat ze binnen vier jaar klaar zou zijn, omdat ze zo enthousiast was over haar studie. Hoewel Floor nog studeert, voelt ze niet dat ze in een andere fase zit dan veel van haar clubgenoten. "Misschien straks wel, als ik een jaartje extra ga studeren. Dan zal ik wel merken dat iedereen een vast ritme heeft en geld verdient, maar dat lijkt me niet lastig."

Floor heeft sinds bijna vier jaar een vriendje, maar is nog niet van plan te gaan samenwonen. "Omdat ik op reis ga. Dat gunt hij me trouwens heel erg, hij heeft zelf ook veel gereisd. En ik ben jonger dan de rest, dus ben ik hier ook later mee."

Lotte Janssen (24)

Lotte is sinds een jaar klaar met de PABO. Nu rondt ze haar specialisatie Remedial Teaching af. Daarnaast werkt ze een dag per week op de Utrechtse Schoolvereniging, waar ze ook een jaar stage heeft gelopen. De Maliebaanschool heeft haar een vaste baan aangeboden. Daar begint ze op 16 augustus dit jaar.

Het werkende leven vindt ze ‘heel leuk maar wel wennen.’ "De doordeweekse feestjes moet ik nu skippen, dat is jammer. Maar het is wel fijn om een vast ritme te hebben, dat heb ik gemerkt tijdens mijn stage." Lotte is klaar voor de verantwoordelijkheid die een vaste baan met zich meebrengt. "Ik heb alles meegemaakt, overal van genoten, twee studies afgerond. En ik heb een duur huis; er moet ook geld verdiend worden, hè?"

Sinds april woont Lotte samen. Ze zette deze twee stappen – samenwonen en werken - letterlijk tegelijkertijd. "Ik zat in de verhuisauto toen ik gebeld werd met de mededeling dat ik een nieuwe baan had gekregen. Dat maakte het allemaal heel hectisch, maar ik blijf tenminste niet stilstaan. En het voordeel van veel stappen tegelijk is dat je geen tijd hebt om erover na te denken. Dat is voor mij heel goed." Ondanks deze veranderingen richting huisje, boompje, beestje voelt Lotte zich nog geen volwassen vrouw. "Dat is het gekke. Ouders van de kinderen op school zien mij wel voor vol aan, dat voelt heel vreemd." Naast het serieuze leven geniet ze nog volop van feestjes en de jaarclub. Wat dat betreft zit ze voor haar gevoel in een ‘soort leuke tussenfase.’

Lotte woont al haar hele leven in Utrecht. "Ik zie mezelf daar voorlopig nog wel zitten, ik vind Utrecht een heerlijke stad. Ooit zat ik wel aan een eindstage in Curaçao te denken, maar daar ben ik nooit echt achteraan gegaan. Het leek me wel leuk, maar die drang om te reizen heb ik nooit zo gevoeld." Waar kwam dat idee van een verre stage dan vandaan? "In het begin werd ik aangestoken door de jaarclub, want iedereen had van die spannende verhalen over Mexico, Curaçao en noem maar op. Maar het is niet echt iets voor mij, dus waarom zou ik het dan doen? Nu weet iedereen dat ik zo in elkaar zit en dat is prima. Ik zelf vind het ook een kunst om je in je eigen woonomgeving prettig te voelen. Niet dat dat voor hun niet geldt, trouwens."

Ze is sinds 2,5 jaar samen met haar vriend. "Het is mijn eerste serieuze relatie en ik hoop ook de laatste. Vroeger vond ik het heerlijk om lekker vrij te zijn, maar op een gegeven moment kom je iemand tegen met wie het echt klikt. Dat gaat vanzelf."

Saskia Adriaens (25)

Saskia had als eerste van de jaarclub een baan. Sinds november 2002, na een studie HBO Journalistiek, heeft ze als bureauredacteur gewerkt bij RTL-nieuws. Op dit moment werkt ze als freelance journaliste bij Utopics, een multicultureel programma van TV Utrecht en voor weekblad Ons Utrecht. Ook qua relatie was ze er het vroegst bij. Ze woont nu samen met dezelfde vriend die ze al had toen ze met haar studie begon. Dat dat zo is, verbaast haar niet. "Toen ik begon met studeren, dacht ik wel dat ik op mijn 25ste zou zijn waar ik nu ben. Ik dacht altijd: ik kom terecht waar ik echt zijn wil. Dat is ook gebeurd." Ook van haar relatie was ze toen al heel zeker. "Dat vond de jaarclub in het begin vreemd, hoewel ik gewoon mee uitging. Maar de anderen waren toch meer bezig met dates voor gala's en dat soort dingen. Niet dat ze altijd met mannen bezig waren, maar toch. "Nu is ze niet meer de enige met werk en een vaste vriend. "Dan heb je toch meer gemeenschappelijk. Ik heb het nooit moeilijk gevonden dat ik eerder in deze fase zat dan de rest, maar wel gek. Het grappige is dat de rest die nieuwe fase nu ook meemaakt."

'Betrouwbaarheid is het sleutelbegrip'

Wetenschap (voor) bedrijven

Janny Ruardy

Dirk Kruijt, hoogleraar ontwikkelingsstudies bij de faculteit Sociale Wetenschappen, begint in 2001 met een onderzoek naar de ontwikkelingsrelatie tussen Suriname en Nederland. Zijn opdrachtgever is het ministerie van Buitenlandse Zaken. Aanvankelijk zou het een klein, technisch onderzoek zijn maar groeit uit tot een grootschalig onderzoek met pijnlijke conclusies: het Nederlandse ontwikkelingsgeld heeft niet bijgedragen aan de ontwikkeling van Suriname. Nederland is een lamme goedzak die uit schuldgevoel door het koloniale verleden alle voorstellen honoreert terwille van de lieve vrede. Suriname reageert instinctief door te refereren aan dat verleden.

De Surinaamse regering is zachtjes uitgedrukt @bod/italic:not amused @bod:met de onderzoeksresultaten. Er gaan twee jaar overheen voordat president Venetiaan akkoord gaat met de eindversie en het rapport het daglicht mag aanschouwen. Het gekrakeel over het rapport is heel frustrerend voor Kruijt, maar hij had vooraf geen afspraken gemaakt over de vrijheid van publiceren en de termijn waarbinnen dat mag. “Ik heb die twee jaar vaak getwijfeld of ik mijn handtekening er ooit onder zou kunnen zetten”, zegt Kruijt in het Ublad van 19 februari van dit jaar. Na een briefwisseling tussen rector Gispen en decaan Koops van Sociale Wetenschappen met de minister van ontwikkelingssamenwerking en de eis van de Tweede Kamer om volledig ingelicht te worden, wordt de de integrale tekst gepubliceerd.

Integriteit

Voor Kruijt loopt het uiteindelijk goed af, Hij beseft terdege dat wie vooraf geen afspraken maakt met de opdrachtgever, je je achteraf nergens op kan beroepen. Kruijt beaamt dat er door de universiteit onvoldoende is nagedacht over de opdracht. Ook mist hij een duidelijk standpunt van de Universiteit Utrecht inzake publicatievrijheid bij derdegeldstroomonderzoek. “Je moet met het publiek kunnen discussiëren over onderzoeksuitkomsten.”

Toch heeft de UU, net als de andere universiteiten een gedragscode, die de wetenschappelijke integriteit van haar onderzoekers moet bewaken. Belangrijk, want steeds meer universitair onderzoek en personeel wordt betaald door bedrijven. Met een overheid die de marktwerking steeds meer stimuleert, moeten universiteiten vaker zelf op zoek naar inkomstenbronnen. In de cijfers is te zien dat de inkomsten uit contractonderzoek de afgelopen tien jaar jaarlijks met tien procent stegen.

Die subsidiëring kan echter een keerzijde hebben, wanneer er een directe band is tussen de opdracht en het belang van de geldgever. In ons land staan onderzoek en onderwijs immers nog steeds in dienst van de samenleving en niet in dienst van een bedrijf. Daarom loopt het wel eens spaak. Een aantal zaken van vermeend of bewezen wangedrag haalde de media in 2003 (zie kader). En dat is slecht voor de beeldvorming van de universiteiten. Wetenschappers moeten immers onafhankelijk zijn en hun onderzoeksuitkomsten kunnen verantwoorden aan de samenleving. Heldere regels beschermen ook onderzoekers, die problemen krijgen met opdrachtgevers. Hoe gevoelig het onderwerp kan zijn, blijkt uit een belronde. Geen van de door het Ublad getraceerde onderzoekers die in de problemen zijn geweest, willen praten met de verslaggever; de belangen zijn te groot.

Dirk de Hen, secretaris van het in september 2003 opgerichte Landelijk Orgaan voor Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) snapt goed waarom onderzoekers niet willen of durven praten. “Wetenschappers zijn voorzichtig met klagen. Iedereen loopt risico. Zowel de klager als de beklaagde. In Nederland is het wetenschappelijke wereldje zo klein, dat je het risico loopt erop afgerekend te worden en dan kun je het wel schudden met je carrière.”

De vraag is of de door de universiteiten zojuist vastgestelde gedragscode en het landelijke meldpunt (LOWI) voldoende houvast bieden voor het bewaken van de wetenschappelijk integriteit. Volgens de Utrechtse hoogleraar rechtsfilosofie en vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit Ton Hol niet: “Een gedragscode zet de kwestie van integriteit wel op de agenda, maar geeft alleen voldoende houvast bij heldere gevallen van fraude. En in dat soort gevallen weten de wetenschappers meestal ook zonder code wel wat hoort. Het gaat bij wetenschappelijke integriteit veel meer om subtielere zaken. Onderzoekers moeten zich bewust worden van de subtiele manieren waarop ze beïnvloed worden door belangenbehartigers. Voor een onderzoeker is het belangrijk te weten wie er in de begeleidingscommissies zitten en welke belangen die mensen hebben. Een gedragscode voorziet daar niet in. Ik ben met name geïnteresseerd in situaties waar het ogenschijnlijk allemaal goed gaat.

"We moeten als universiteit helder maken wat de normen zijn. Dat is nu niet altijd het geval. Ook zijn ze vaak erg ruim. Ik ben dan ook van plan om in mijn functie van vertrouwenspersoon de komende tijd te kijken naar de derdegeldstroomproblematiek. Dat boeit mij, omdat hier voor de wetenschap ook veel op het spel staat. Betrouwbaarheid is het sleutelbegrip. Een gedragscode moet helpen om de discussie meer vorm te geven.”

Dat sommige onderzoekers niet over hun ervaringen willen praten, snapt Hol wel, maar hij is het niet eens met collega De Hen van het LOWI. “Ik vind het juist prestigeverhogend, als je er als wetenschapper mee naar buiten komt. Angsthazengedrag zie je bij mensen wier positie binnen de universiteiten toch al wankel is.”

Bijbanen

De gedragscode wordt verder uitgediept. Dat hebben de rectoren in januari van dit jaar met elkaar afgesproken in het zogeheten Rectorenoverleg. In Leiden moeten de medewerkers bijvoorbeeld al melden wat hun bijbanen zijn of welke bijbanen ze willen gaan uitoefenen. De decaan beoordeelt of die bijbanen door de beugel kunnen of dat er bij het aannemen van onderzoeken sprake kan zijn van belangenverstrengeling.

De rector van de Universiteit van Amsterdam Paul van der Heijden, wil naast een gedragscode zelfs dat een wetenschapper relevante nevenfuncties onderaan een wetenschappelijke publicatie vermeldt. Net als Suriname-onderzoeker Kruijt vindt Van der Heijden het belangrijk om de uitkomsten van een onderzoek publiekelijk te bediscussiëren. Voor de Amsterdamse rector is het belangrijk dat het publiek vertrouwen in de wetenschap overeind blijft. Binnen de overkoepelende organisatie van universiteiten, de VSNU, leidt Van der Heijden op dit moment een werkgroep, die onderzoekt of op basis van vijf principes een inhoudelijke gedragscode kan worden opgesteld die garant staat voor een vrije en behoorlijke wetenschapsuitoefening. De eikpunten zijn: zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, onpartijdigheid, toepasbaarheid en controleerbaarheid/transparantie. Van der Heijden: “Tot nu toe zijn de gedragscodes binnen universiteiten alleen procedureel en niet inhoudelijk. Daar doen we nu een poging toe.” Nieuw is dat de code voor alle vakgebieden toepasbaar is. “Als de tekst in VSNU-verband wordt goedgekeurd zal deze code waarschijnlijk vanaf oktober gaan gelden.”

Utrecht heeft de boodschap goed opgepikt, zegt vertrouwensman Ton Hol. “Gispen zit er bovenop. De commissie wetenschappelijke integriteit (CWI), die vorig jaar in het leven is geroepen, is een actie van het college.” Toch heeft de vertrouwenspersoon het de afgelopen zes maanden druk gehad. Verschillende zaken zijn al aan de orde geweest. Een onderzoeker (potentiële hoogleraar) werd beschuldigd van plagiaat. Er was meer aan de hand, en de kwestie had verstrekkende gevolgen. De man heeft de eer aan zichzelf gehouden en ontslag genomen. Van alle zaken die Hol heeft behandeld, had er slechts één te maken met derdegeldstroom: de kwestie met de Utrechtse leverarts Van Hattum (zie kader). Daarover wil hij kwijt dat het er alle schijn van had, dat de problemen in die zaak te maken hadden met belangenverstrengeling.

Subtiele beïnvloeding

Op het vorig jaar opgerichte Utrechtse Ethiek Instituut wordt veel contractonderzoek gedaan. Volgens onderwijsdirecteur Frans Brom is de gedragscode inderdaad niet breed bekend. Zelf kent hij het document ook niet, maar vindt dat niet het belangrijkste. “We moeten afspraken niet mechanisch gaan toepassen, die regels zijn een externe hulp voor wanneer het fout gaat.”

Op zijn instituut maken de onderzoekers duidelijke afspraken met de opdrachtgevers. “De uitkomsten van een onderzoek worden binnen korte tijd openbaar gemaakt en gepubliceerd in een internationaal tijdschrift.” Net als vertrouwensman Hol is Brom ook meer geïnteresseerd in de subtiele beïnvloeding. Daarom is Brom voorstander van systematisch aandacht besteden aan onderzoeksethiek bij onderzoeksmasters en aio-trajecten. Zo’n gedragscode moet je concentrisch aanbieden. “Ik ben tegen het toenemen van het aantal regels. We moeten voorkomen dat onderzoek wordt dichtgetimmerd met bureaucratie. Nog een formulier en een commissie die zich daarover buigt. Ik moet er niet aan denken. Bovendien worden de problemen er niet door opgelost. Laat goede mensen vertellen hoe ze met ethische problemen omgaan.”

In belangenverstrengeling schuilt volgens Brom een kans en een gevaar. De kans ligt volgens de onderwijsdirecteur in de mogelijkheid om maatschappelijk relevant bezig te zijn, het gevaar in misbruik. “Maar we moeten niet te voorzichtig en te bang zijn in de wetenschap.”

Ook op het Onderzoeksintituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) aan de UU worden strakke richtlijnen gehanteerd voor derdegeldstroomonderzoek. Het OGC doet - in vergelijking met andere lettereninstituten - veel van dit contractonderzoek. Tien procent van zijn totale wetenschappelijke input komt van opdrachten (op een totale omzet van 400.000 euro). Joost Dankers, projectleider Contract Onderzoek/Onderwijs herkent het probleem van belangenverstrengeling of beperking in academische vrijheid wel. “Bij de onderhandelingen met de opdrachtgever zijn we helder. We willen wetenschappelijk verantwoord werken en daarom onbeperkt toegang hebben tot de archieven van de opdrachtgever. We spreken af dat de resultaten van het onderzoek worden gebruikt in wetenschappelijke publicaties en dat de uitkomsten van een onderzoek binnen een jaar gepubliceerd worden, anders doen we het niet. We werden een keer benaderd door een Engelse advocaat die vroeg of we onderzoek konden doen voor een tabaksfabrikant naar het bewustzijn van gevaren van roken. Alleen wilden zij het tijdstip van publicatie bepalen. Daar konden we niet mee akkoord gaan.

"De opdrachtgever krijgt een helder onderzoeksvoorstel gepresenteerd, zodat hij weet waar hij aan toe is. De begeleidingscommissie is paritair samengesteld door de UU en vertegenwoordiging uit het bedrijf. De commissie heeft de bevoegdheid om een tekst goed of af te keuren. Op dit moment maken we een boek over de geschiedenis van Shell. Belangrijk is, dat er iemand in de begeleidingscommissie zit die verantwoordelijkheid binnen het bedrijf draagt. Daarom zijn we tevreden met de aanwezigheid van president-directeur Jeroen van der Veer in de commissie. Met een hoofd communicatie wil ik in dit geval liever niet om tafel.”

KADER

Vermeend wangedrag in 2003

- Aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam worden twee onderzoekers ontslagen. Ze blijken banden te hebben met de Belgische Dexia Bank (Legio Lease schandaal, waarbij veel mensen financieel gedupeerd werden), terwijl de EUR een jaar eerder een negatieve studie over Legio Lease herriep (Vrij Nederland).

- Het Hilda Verwey-Jonker Instituut wordt beticht van partijdigheid en belangenverstrengeling inzake een vooronderzoek in opdracht van de Tweede Kamer naar het integratiebeleid. Onderzoeksleider Jan Willem Duyvendak en tweelingbroer van GroenLinks-Kamerlid Wijnand Duyvendak wordt abusievelijk verweten te veel verweven te zijn met het minderhedenbeleid.

-In het Universitair Medisch Centrum Utrecht stapt leverarts Jan van Hattum gedwongen op, nadat hij beschuldigd wordt van belangenverstrengeling. Volgens het bestuur van het UMC heeft de leverarts zijn wetenschappelijke integriteit op het spel gezet. Van Hattum heeft volgens het ziekenhuis ernstige bijwerkingen van een door hem opgezette nieuwe behandeling van patiënten met hepatitis C niet gemeld. Bovendien heeft hij zich door de sponsor van het onderzoek privé laten betalen. Hij mag daarom nooit meer verantwoordelijkheid dragen voor wetenschappelijk onderzoek met mensen en stapt gedwongen op. Van Hattum zit werkloos thuis.

-Geneesmiddelfabrikant Organon heeft als hoofdsponsor van een wetenschappelijk onderzoek naar de risico's van anticonceptiepillen volgens betrokken AMC-onderzoekers, die eind jaren negentig meewerkten aan een door de pilfabrikant opgezet onderzoek, gemanipuleerd met de uitkomst van het onderzoek. Het bedrijf zou de regie hebben gehad over een wetenschappelijke publicatie waarin werd gesteld dat het risico op trombose bij gebruiksters van zogenoemde derde-generatiepillen zeer zeldzaam is. Volgens de AMC-onderzoekers had de conclusie moeten zijn dat er een relatie is tussen de derde-generatiepil en hoger tromboserisico. Organon heeft het onderzoek nodig om vragen te beantwoorden van de EMEA, de Europese organisatie die medicijnen tot de markt toelaat.

Kies het UITlied 2004

Stem voor het te laat is

De Introductie Commissie Utrecht is op zoek naar een nieuw UITlied voor de komende Utrechtse Introductie Tijd. Vandaar dat de ICU een wedstrijd heeft uitgeschreven. Van alle inzendingen zijn er nu vijf overgebleven, die voldeden aan de criteria en jij als lezer mag de drie finalisten uitkiezen via de website van het UBlad . Hier vind je een paspoort van de bandjes, hun songteksten en je kan er de liedjes beluisteren. Elk nummer is voorzien van een juryoordeel gegeven door drie onafhankelijke muziekkenners. De ICU beslist uiteindelijk welke van de drie finale-songs het UITlied 2004 wordt. Stem mee op www.ublad.uu.nl/uit/! Doe het voor aanstaande maandag 28 juni 2004, 12 uur!

De vijf kanshebbers met een fragment van hun songtekst. Het thema is voor alle nummers UIT = IN

1---Löss. Maakt vrij stevige, enigszins commerciële Nederlandse pop-rock. Jurycommentaar: 'Strakke drummer, goede zanger' maar ook 'Hier onthoud je niks van'

Een nieuw begin is hier,

Zo halverwege nul vier.

Een andere tijd breekt aan,

't Is tijd om op te staan.

Maak je nieuwe vrienden,

Of neem de oude weg

Zonder meer de mijne,

Zoek iemand die zegt,

Een nieuw begin...

2---Last Minute. Maakt retrorock. Jurycommentaar: 'Alles wat pop goed maakt, zit hier in' maar ook 'wollig en te abstract'.

Kijk mij hier staan

Ik bepaal voortaan

Welke weg ik in wil slaan

Met een verhaal dat sluit

Begin ik nu de UIT

Geef mij nu een nieuwe strijd

Geef mij nu studententijd

Mijn oude leven zal niet meer hetzelfde zijn

3---De Natte Windenband. Maakt een kakofonie van populaire geluiden. Jurycommentaar: 'Dit swingt meteen en heeft een prima refrein' maar ook ' volgens mij kunnen 50-plussers dit ontzettend goed waarderen'.

UIT, UIT = IN

Met je armen wijd open naar een nieuw begin!

UIT, UIT = IN

Met je armen wijd open naar een nieuw begin!

De domstad is een kunstwerk

Waar jij een kleur aan geeft

Stap in deze wereld

Waarin jij je droom beleeft

Je hebt je doel voor ogen

Gooi nu alles in de strijd

Druk je eigen stempel

Op jouw studententijd!

4---Stereoid. Maakt dynamische rock met een experimenteel randje. Jurycommentaar: 'Is het meest 2004' maar ook 'als ik dit hoor krijg ik niet het gevoel dat ik een goeie zomer tegemoet ga'.

2004 we staan nu hier

en ik zie je staan

je wilt zo graag gaan.

En je roept het uit,

je schreeuwt het uit

Laat me gaan

het oude uit

leid mij in

een nieuw begin,

want Uit = iN!

5---Pushkin. Feestband. De jury zegt: 'Als ze dit live zo kunnen brengen, zie ik dit helemaal gebeuren', maar ook 'de teksten zijn niet origineel'.

Twintigduizend vragen

Rijzen op vanuit het niets

Hoe kom ik aan een kamer?

Hoeveel sloten op mijn fiets?

Genoeg van studieboeken

En je wilt er even uit

Hoef je niet ver te zoeken

Want in de verte klinkt het luid

Utrecht Utrecht Utrecht

Naar Lowlands 2004

De andere foto's op deze pagina worden beloond met een Lowlands-2004 cd - (van het komende festival dus!)

1- 'We hebben nooit zo'n haast om weg te komen' schrijft Petra Bakker die hier haar vriend in slaapzak op the day after heeft gefotografeerd. Festival:???

2-Zoveel moois gehoord dat Pauline Janse (gitaar?) zelf ook wat moois probeert te componeren. Festival:

3- De echte superman, met cape en met het teken uitgeschoren in het borsthaar! De foto is van Alwein Kranenburg, festival:???

4- Na een overweldigende hoosbui besloot Diewertje van Dam (helemaal links) op de camping droge kleren aan te trekken. Ze miste daardoor twee acts, 'maar gelukkig was ik net op tijd terug voor de volgende hoosbui'. Festival: Pinkpop 2003

5- Vier dagen regen. Gelukkig waren er poncho's en gave zonnebrillen. Ingezonden door Chris Roorda. Festival: Dour.

6-Erik Swillens als Statue of Rock. Festival: Rock am Ring 2004??

7- Wie 100 meter bloot naar een kledingshop rende kreeg een gratis outfit. Ingezonden door Eva Bol die zelf niet op de foto staat. Festival: Lowlands .....

8- Vreugdevuren van tenten, stoeltjes en troep die vrij op de camping slingerden. Gevaarlijke toestand, zegt Laura Karreman (rechts) maar wel kicken voor een pyromaan als zij. Festival:Roskilde in Denemarken.

9- Mister G in zijn luie stoel die slechts voor twee acts zijn stoel van de camping naar een podium verplaatste. Gemaakt door Linda ten Have. Festival: Lowlands 2001.

10- Slechts 15 minuten regen waren er nodig voor een wildwaterbaan, schrijft Martijn Stas die voor de rest van de dag mooi weer had. Festival: Pinkpop 2003.

Ned vs. Duitsland

Maarten van den Haak

Na twee jaar geleden het WK gemist te hebben, doen wij gelukkig weer mee op een eindtoernooi. Wie had zich nog een zomer kunnen voorstellen waar de koffers met oranje kloffie op zolder moesten blijven staan? Wij niet, en gelukkig hoefde dat ook niet.

"Place your bets please", de bookmaker maakt zijn laatste ronde. Zo'n vijftien oranje fans zitten in een halve cirkel en aanschouwen het voetbalaltaar. De Hollandse heren zijn bezig met hun warming-up. "Is het Nederland - Duitsland, of Duitsland - Nederland", vraagt één van de toeschouwers. "Nederland - Duitsland", antwoordt de bookie. "Ok, nou dan ga ik voor 0-2". "Dat meen je niet, vuile NSB'er. Ben jij voor die moffen?". "Hé, rustig aan. Laat die oorlog erbuiten. Het gaat me om het geld."

In de voorbeschouwing spreekt taalvirtuoos Cruijff net zo moeiteloos Duits als Nederlands. Iedereen staat versteld. "Die man kan werkelijk alles. Zelfs in het Duits klinkt alles wat hij zegt als een onbetwiste waarheid".

Pfffffff. Het fluit signaal klinkt en Duitsland trapt af. Het grote moment is eindelijk daar. Weken hebben we hier naar toegeleefd en eindelijk mogen we los. "Deutschland, Deutschland, alles ist vorbei, alles ist vorbei", de leus gaat rond alsof hij nooit is weggeweest. Het Nederlands elftal begint ijverig maar toch lijkt al snel de sleur er in te zitten.

In de 30ste minuut valt het verlossende 'kaas' doelpunt. Nederland staat achter. "Echt jongen, wat een prutsers. Die gasten kunnen ook helemaal niets ook", doet een supporter zijn beklag. Pessimisme trekt als een donkere wolk over het balkon. "Dickie moet er hierna écht uit hoor. En waarom staat Makaay er niet in?" Vijftien bondscoaches kijken elkaar aan, fronzen hun wenkbrauwen, maar geen van hen weet het antwoord. Desalniettemin dicht ieder zichzelf meer voetbalkennis toe dan 'onze' Dick. Wat heeft die man een prachtbaan.

Gelukkig duurt het niet zo lang voordat het rustsignaal de criticaster even ontlast. Een strooptocht langs de ijskast zorgt ervoor dat de bevoorrading voor de tweede helft optimaal is.

Pfffffff. De leeuw is weer los. "Zou Dickie Spaanse pepers hebben uitgedeeld in de rust", vraagt iemand zich af. "Hoezo dan?" "Stop die waar het zonlicht niet schijnt en je gaat een stuk harder." Hier zou Advocaat toch wel wat van op kunnen steken, want aan het gesjok van onze elf te zien, heeft Dick de pepers thuis gelaten.

Maar dan toch de verlossing, Van Nistelrooy maakt gelijk. De resterende minuten zit iedereen op het puntje van zijn stoel. Alleen de overwinning telt nog. Echter verdekt tussen het oranje publiek, zie je iemand zijn hersens kraken. Wanneer na het fluitsignaal een vreugdedans ontstaat, wordt duidelijk waarom.

"Hoe kan je nou zo blij zijn sukkel?" vraagt zijn buurman zich af. "0-1 bij rust en 1-1 als einduitslag. Dat had verder niemand. Kom maar op met die pot, dat is dan weer negentig euro."

Eerste lustrum voor Academisch Biomedisch Centrum

ABC op weg naar mens en dier

Van molecuul en gen tot mens en dier. Onder dat motto kozen de faculteiten Biologie, Diergeneeskunde, Farmaceutische Wetenschappen, Geneeskunde en Scheikunde in 1999 voor samenwerking in het Academisch Biomedisch Centrum.

Gestimuleerd door rector-magnificus Gispen besloten de vijf decanen om hun onderwijs en onderzoek beter op elkaar af te stemmen. Om het Utrechtse profiel beter uit de verf te laten komen, werd gekozen voor concentratie van het onderzoek op vijf thema's en vier expertisegebieden*. Jaarlijks stort elke faculteit vijf procent van zijn onderzoekbudget in een ABC-pot voor gezamenlijke projecten, een bedrag dat tot en met 2009 door het college van bestuur wordt verdubbeld.

Hoewel algemeen wordt erkend dat het ABC het nodige los heeft gemaakt in biomedisch Utrecht, is er ook kritiek. Lof krijgen de gezamenlijke faciliteiten die voor ABC-onderzoekers beschikbaar zijn gekomen; kritiek is er op het trage tempo waarin dat is gebeurd. Positief is men over het bio-medisch gezicht dat Utrecht nu heeft gekregen en de successen die dat heeft opgeleverd bij het binnenhalen grote subsidies; negatief is men over het feit dat de samenwerking zich tot nu toe grotendeels beperkt tot het fundamentele onderzoek.

Albert Cornelissen, decaan van Diergeneeskunde en trekker van het ABC, herkent de kritiek, maar stelt met nadruk dat er al heel wat is bereikt. "Allereerst is er de afgelopen jaren een prima bacheloropleiding biomedische wetenschappen ontwikkeld met daarnaast een keur aan masterprogramma's, die goed aansluiten bij onze thema's en expertisegebieden.

"Dan zijn er inmiddels negen ABC-gesteunde gezamenlijke onderzoeksfaciliteiten van hoog niveau waarvan elke ABC-onderzoeker gebruik kan maken. Het heeft inderdaad even geduurd voor het zover was, maar inmiddels zijn de meeste aanloopproblemen overwonnen.

Heel positief vind ik zelf dat onderzoekers uit verschillende hoeken elkaar beginnen te vinden. Zo hebben Ineke Braakman van Scheikunde en Willem van Eden van Diergeneeskunde een gezamenlijk project gefinancierd gekregen, nadat ze elkaar in ABC-verband hadden ontmoet. Want hoe gek het ook klinkt voor zo'n kleine campus als de Utrechtse, tot dat moment wisten ze niet van elkaars bestaan."

En de negatieve kant van de balans?

"Aan die kant kan ik maar weinig bedenken. Eigenlijk alleen dat de ABC-seminars niet zijn aangeslagen. De opkomst was zo laag dat we er snel mee gestopt zijn. Bij een middag met veni-, vidi- en vici-winnaars kwam zelfs helemaal niemand opdagen. Men komt kennelijk alleen, als men er concreet nut van verwacht. Dat blijkt wel uit de grote opkomst bij de rondleidingen langs onze faciliteiten."

Het ABC lijkt vooral een facilitair bedrijf te zijn geworden. Dat was toch niet de bedoeling?

"Ik wil voorop stellen dat ik het aanbieden van onderzoeksfaciliteiten en databases een uiterst belangrijke ABC-activiteit vind. Hiermee versterken wij niet alleen de betreffende groepen, maar door nieuwe samenwerkingen die met deze groepen tot stand komen, ook de kwaliteit van het ABC-onderzoeksprofiel. Maar er is meer. Neem alleen al de zichtbaarheid die Utrecht dankzij het ABC heeft gekregen als universiteit met een sterke biomedische oriëntatie. Eén van de grootste successen van de laatste jaren is dat het Nationaal Proteomics Centre vorig jaar aan Utrecht is toegewezen. Dat was zonder ABC nooit gelukt.

"Misschien hadden sommigen wat meer afstemming van beleid verwacht. Iedereen kent het verhaal van de vakgroepen biochemie en celbiologie in de vijf faculteiten en dat er nu echt wat aan de overlap zou worden gedaan. Dat is inderdaad niet gebeurd, maar dat komt vooral omdat wij dat als ABC-decanen uit onderwijskundig oogpunt toch niet zo'n goed idee vonden.

"Maar dat wil niet zeggen dat er geen gezamenlijk beleid wordt ontwikkeld. Neem Biologie dat fors moet bezuinigen. Bij de keuzes die de faculteit moet maken wordt terdege met het ABC-profiel rekening gehouden en het bezuinigingsplan is aan de ABC-decanen voorgelegd. Ook over het hooglerarenbeleid wordt intensief overlegd en van een nieuwe hoogleraar wordt in meerdere faculteiten al nadrukkelijk geëist dat zijn onderzoek aansluit bij de ABC-thema's of daar binnen afzienbare tijd naartoe opschuift. Tot nu toe overheerste in onze samenwerking nog vaak de vrijblijvendheid. Onder invloed van het ABC begint die snel te verdwijnen."

Klopt het dat de leus van molecuul tot mens en dier tot nu toe niet echt wordt waargemaakt?

"Dat is ten dele waar. Binnen een aantal patiëntgerichte divisies in het Universitair Medisch Centrum en ook binnen sommige hoofdafdelingen van Diergeneeskunde leeft het ABC-gevoel nog niet zo. Men herkent de meerwaarde nog niet, en misschien was die leus van ons ook wel erg ambitieus. Toch denk ik dat ook in de kliniek de interesse zal groeien, zeker als men ziet welke voordelen samenwerking in ABC-verband biedt.

"Waar de leus al wel volledig wordt waargemaakt is op het gebied waar grote groepen patiënten beschikbaar zijn. Daar hebben het Julius Centrum (epidemiologie), het IRAS (risicoanalyse en toxicologie), Landbouwhuisdieren en Farmaco-epidemiologie elkaar gevonden. Dit samenwerkingsverband vormt één van de sterke troeven van het ABC."

Maakt de komst van de bèta-federatie de zaken niet problematisch? Ook daar wil men toe naar een gezamenlijk hooglerarenbeleid.

"Het zou hier en daar inderdaad kunnen gaan klemmen. Ik heb er dan ook nooit een geheim van gemaakt dat ik liever had gezien dat de bestuurlijke vernieuwing bij ons langs de ABC-lijn was verlopen. Maar dat was voor Scheikunde en Biologie onbespreekbaar. Tot nu toe heb ik overigens geen reden om problemen te verwachten. Ook de voorzitter van de bètafederatie erkent het belang van een sterk ABC in De Uithof en ik verwacht dan ook een vruchtbare samenwerking. Over zaken als het hooglerarenbeleid worden we het echt wel eens."

*In het ABC wordt samengewerkt op de thema's:

Genen (genomics)

Eiwitten (proteomics)

Stofwisseling (metabolomics)

Bioinformatica

Beeldverwerking

De expertisegebieden zijn:

Infectie en immuniteit

Groei en differentiatie (o.a. kanker)

Hersenen en zenuwen

Hart en bloedvaten

Samenwerking en het delen van faciliteiten is een van de doelstellingen van het ABC-cluster. Zo profiteren ABC-medewerkers van de vinding van hun collega medisch bioloog Frank Holstege. Hij ontwikkelende DNA-chips, een voor alle levenswetenschappen interessante en nieuwe techniek. @auteur:Margot van de Kamp

“Vorig jaar meldden de presidenten Bush en Poetin triomfantelijk dat de ontrafeling van het menselijk genoom af was: een mijlpaal in de biologie. Maar in feite kennen we nu alleen nog maar de volgorde van de basen, die aan elkaar geregen het DNA in onze cellen vormen. Nog niet bekend is waar alle genen zitten, wat ze doen, wanneer en in welke mate ze actief zijn en welke betrokkenheid ze bij ziekten kunnen hebben. Kanker is een typisch voorbeeld van een ziekte die ontstaat door deregulatie van het aan- of uitschakelen van genen. We zijn er dus nog lang niet!”

Frank Holstege (37), hoofd van het Genomics Centrum, vindt dat de twee wereldleiders net iets te enthousiast uit de hoek kwamen. Er moet nog veel gebeuren in de wereld van genomics, de tak van wetenschap die het erfelijk materiaal bestudeert. En met zijn Utrechtse onderzoek hoopt hij zijn steentje te kunnen bijdragen. De doelstelling op lange termijn is om een ‘genoom-controlekaart’ te maken, een overzicht van het hele regulatiecircuit van de genen. Welk genen zijn er precies, wanneer zijn ze wel en niet actief en waarbij zijn ze betrokken?

De eerste technieken om te meten of bepaalde genen actief zijn, werden in de jaren zeventig ontwikkeld, maar een probleem was dat daarmee maar één gen tegelijk kon worden bekeken. Nogal arbeidsintensief wanneer je alle genen wilt scannen, bijvoorbeeld om te zien of ze actief zijn bij bepaalde ziekten. In de jaren negentig werd daarom intensief gezocht naar methoden om meerdere genen tegelijkertijd te testen. In 1997 leidde dat onderzoek tot een doorbraak, toen Holstege bij het MIT in de Verenigde Staten, waar hij op dat moment werkte, de DNA-microarray-techniek mede ontwikkelde. Met die nieuwe aanpak kan de activiteit van tienduizenden genen in één test worden gemeten.

Terug in Nederland werkte Holstege aan de verfijning van de techniek en inmiddels zwaait hij de scepter over het Utrechtse genomicslab, dat bestaat uit een wetenschappelijke onderzoeksgroep, een groep bioinformatici en een groep die de microarray faciliteit runt en gastgebruikers van het lab ontvangt.

De techniek van DNA microarray is in principe geschikt voor elk onderzoeksveld waar met levend materiaal gewerkt wordt. Microarrays geven een soort ‘vingerafdruk’ van de genactiviteit van een bepaalde cel op een bepaald moment. Welke genen zijn wel of juist niet ‘aan’ (actief) in bepaalde cellen of celtypes? Hierdoor krijg je een snelle indicatie waar bepaalde genen bij betrokken zijn, en kun je de functie van genen achterhalen. Ook kan snel bekeken worden wat het effect van bijvoorbeeld UV-straling of andere invloeden is op genactiviteit in cellen. Met de DNA-microarray kun je verschillen meten tussen verschillende typen cellen, maar ook tussen gezonde en zieke cellen of jonge en oude cellen, waardoor meer inzicht verkregen wordt over de functie en werking van genen. De patronen waarmee genen ‘aan-’ of juist ‘uitgeschakeld’ worden, kun je met deze techniek ontrafelen. Omdat je met deze techniek zo veel tegelijk kan meten, krijg je ook enorme hoeveelheden gegevens uit één experiment. Om al die data te verwerken en te interpreteren is de bioinformatica onontbeerlijk. Holstege’s afdeling bestaat dan ook voor een derde uit bioinformatici.

De techniek is nog steeds volop in ontwikkeling, en hoewel er nog driftig gewerkt wordt om kinderziekten op te lossen, is de toekomst veelbelovend. In de eerste plaats zullen de microarrays veel worden gebruikt voor fundamenteel biologisch onderzoek, maar ook praktische toepassingen in de geneeskunde liggen in het verschiet. Op termijn kan deze techniek bijdragen aan de geneesmiddelenontwikkeling op basis van de cellulaire activiteit. Een andere ‘gouden belofte’ van de DNA-chip ligt op het gebied van diagnostiek: van sommige kankertherapieën is bekend dat 50 procent van de patienten er baat bij heeft, terwijl de andere 50 procent ziek blijft. Omdat deze therapieën belastend zijn voor de patiënt, zou je graag van te voren willen weten of het zinvol is om de therapie te doen of niet. Met DNA-microarrays is het in de toekomst wellicht mogelijk om snel celmateriaal van patiënten te screenen, en te voorspellen of een bepaalde therapie zinvol is.

Experimenten

Hoe werkt het in de praktijk wanneer een ‘klant’ bij het microarray-lab aanklopt? Holstege: “Het werkt hier niet zo dat men een partijtje genetisch materiaal inlevert voor analyse en vervolgens de data netjes uitgewerkt op CD-rom aangeleverd krijgt. We gaan uit van een wetenschappelijke samenwerking waarbij we zoveel mogelijk groepen willen helpen. Vooral door collega’s de techniek te leren en ze het zelf te laten doen.” Gebruikers willen bijvoorbeeld microarrays doen met materiaal van een muis, rat of hond. Ze worden geholpen een goede proefopzet te maken en krijgen een training om de experimenten zelf in het genomicslab uit te kunnen voeren, inclusief aandacht voor de theorie en data-analyse achteraf. Daarna krijgen ze toegang tot het lab en de bijbehorende apparatuur. In de afgelopen anderhalf jaar hebben 29 groepen op de één of andere manier gebruik gemaakt van de apparatuur. Dat waren voornamelijk ABC-onderzoekers, maar onder de klanten bevonden zich ook het Weissman Instituut uit Israël, de Universiteit van Californië en het dichter bij huis gevestigde TNO-voeding in Zeist. Doordat onderzoekers zelf hun experimenten uitvoeren, blijft het ook betaalbaar. De financiën zijn volgens Holstege overigens niet de leidraad: het succes van zijn lab leest hij vooral af aan het aantal succesvolle samenwerkingen die tot wetenschappelijke publicaties leiden.

Een gedeelde faciliteit biedt veel voordelen. Natuurlijk het voor de hand liggende economische voordeel. Maar de wetenschappelijke spin off is zeker zo groot. Holstege: “Ik word nu betrokken bij allerlei projecten waar ik anders misschien niet eens van gehoord zou hebben.” Holstege bespreekt met gebruikers van het lab eerst de wetenschappelijke doelstelling van hun experiment. De opzet van het experiment is uiteraard belangrijk voor de data die je verkrijgt en moet analyseren: bij een verkeerde opzet krijg je geen antwoord op je vraagstelling en is het werk van maanden voor niets geweest. Holstege: “Al die onderzoekers met hun vreemde vraagstellingen prikkelen en brengen me op ideeën. De multidisciplinaire omgeving stimuleert mijn eigen onderzoek en dat van anderen. Wat ik leer uit een tumorpathologische studie kan ik soms bijvoorbeeld weer naadloos toepassen bij een astma-project van farmacie.”

Drukdrukdruk? “De techniek is nog steeds in ontwikkeling. Er is meer tijd nodig om dingen uit te zoeken, de techniek beter te maken en verder te ontwikkelen, en daar kom ik helaas soms onvoldoende aan toe. Ik moet in feite drie ballen in de lucht houden: de faciliteitsgroep, de onderzoeksgroep en de bio-informatica groep. Ze horen bij elkaar, het een kan niet zonder het ander”, zegt Holstege. “Maar het betekent wel dat ik niet al mijn tijd aan mijn eigen onderzoek kan besteden. Ik ben nu bijna vijf jaar bezig om het genomicslab van de grond te krijgen, en best een beetje trots op wat we bereikt hebben. We waren de tweede groep in de wereld die microarrays kon doen, en horen daarmee dus tot de voorhoede.” Er komen nu snel meer DNA-microarray-labs in Nederland – op dit moment naar schatting meer dan tien - en het wordt een veel toegepaste techniek in de levenswetenschappen. “Dat geeft weer nieuwe uitdagingen: er moeten bijvoorbeeld standaards komen, zeker als de techniek op grote schaal gebruikt gaat worden voor diagnostiek in het patiëntenonderzoek. Naast mijn onderzoek hier ben ik ook bij die discussies betrokken.”

KADER

Microarray

DNA, de basis van alle leven, bevat genen die alle processen in cellen sturen. De genen kunnen wel of niet actief (‘aangeschakeld’) zijn. Wanneer ze actief zijn, wordt er een soort ‘afschrift’ van het DNA gemaakt, dat messenger-RNA (mRNA) heet. Dit mRNA zorgt er via de vorming van eiwitten voor dat er processen in de cel op gang komen. Elk gen levert een specifiek en uniek mRNA, waarvan de aanwezigheid met een microarray kan worden gemeten.

De microarray is een kwalitatieve techniek: je meet niet per se hoe groot de activiteit van een bepaald gen in een bepaalde cel is, maar je kan verschillen in genactiviteit tussen bepaalde celtypes meten, of veranderingen meten na behandeling met bijvoorbeeld UV-straling of hormonen. Dit geeft een beeld van de functie van de verschillende genen. Door bijvoorbeeld de genactiviteit van cellen waar wel of juist geen koper aan toe is gevoegd kan weer worden afgeleid welke genen bij de koperhuishouding betrokken zijn.

De populaire naam voor de techniek is ‘DNA-chip’, maar officieel heet het DNA-micro-array. De term ‘chip’ ontstond omdat de metingen gebeuren op een glasplaatje met daarop 48 ‘chips’: kleine vierkantjes die sprekend op een chip lijken zoals we die kennen van creditcards en computers. Elke chip bestaat weer uit 400 stipjes; elk stipje is een essay waarmee de activiteit van een gen gemeten kan worden.

Een fabriekje van menselijke antistoffen

Antistoffen zijn moleculen die door het menselijk afweersysteem worden gemaakt om vreemde indringers zoals virussen en bacteriën te lijf te gaan. De bekendste medische interventie die in belangrijke mate is gebaseerd op inductie van antistoffen is vaccinatie. Door mensen te injecteren met een verzwakte vorm van een ziekteverwekker wordt het afweersysteem geactiveerd om antistoffen tegen die indringer aan te maken. Als de ziekte ooit echt zou toeslaan, heeft het lichaam de benodigde antistoffen paraat.

In 1975 ontwikkelden de onderzoekers Köhler en Millstein in Cambridge een methode om individuele antistoffen uit het afweersysteem van muizen te kloneren. Zij deden dat door een muis te besmetten met een ziekteverwekker. Na enige tijd isoleerden de twee onderzoekers muizencellen uit de milt die antistoffen tegen de ziekteverwekker waren gaan maken. Vervolgens lieten zij die cellen fuseren met kankercellen, waardoor de antistof-producerende cellen net als de kankercellen gingen delen. Daarmee waren zij als het ware 'onsterfelijk' geworden en was een permanente productie van de betreffende antistof gegarandeerd.

De weg leek vrij voor een revolutie op het gebied van de geneesmiddelen-productie, zeker omdat antistoffen niet alleen kunnen worden ingezet tegen lichaamsvreemde ziekteverwekkers, maar ook tegen bijvoorbeeld tumoren. Al in 1984 kregen Köhler en Millstein daarom de Nobelprijs voor hun ontdekking. Een probleem was echter dat muizen-antistoffen door het menselijk afweersysteem als lichaamsvreemd worden beschouwd en dus worden aangevallen, wat hun werkzaamheid als geneesmiddel nogal hindert. Vandaar dat na het aanvankelijke enthousiasme de scepsis groeide. Immunoloog Jan van de Winkel bleef echter geloven in de mogelijkheden van de nieuwe aanpak en zijn vasthoudendheid werd beloond toen een onderzoeker van een biotech-bedrijf in Californië in de jaren negentig een methode ontwikkelde om muizen zodanig genetisch te veranderen dat ze menselijke antistoffen gingen produceren.

Van de Winkel: “Dat was een fantastische vinding, zonder meer een Nobelprijs waardig, want door nu weer de antistof-producerende cellen te isoleren en onsterfelijk te maken, had je dus in feite een fabriekje van menselijke antistoffen in handen. Daarmee moesten perfecte geneesmiddelen gemaakt kunnen worden, was mijn gedachte, want tegen menselijke antistoffen zou het lichaam geen afweerrespons vertonen. Ik heb Medarex geadviseerd om direct het Californische bedrijf te kopen (alsmede alle relevante patenten op de nieuwe techniek). En dat is maar goed ook, want zoals het er nu naar uitziet, wordt dit in hoog tempo de nieuwe wereldstandaard om geneesmiddelen op basis van antistoffen te maken.”

Ondanks het feit dat de concurrenten van Genmab het moeten doen met de minder goed werkende muizen-antistoffen (of met varianten die via tijdrovende moleculair-biologische technieken voor een deel zijn ‘gehumaniseerd’), is de productie van geneesmiddelen op basis van antistoffen de laatste jaren sterk toegenomen. In de Verenigde Staten zijn al zeventien antistoffen geregistreerd als geneesmiddel tegen onder meer afstotingsverschijnselen na een orgaantransplantatie, reumatoïde artritis, astma en verschillende tumoren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Van de Winkel hoge verwachtingen heeft van de door Genmab gekozen aanpak, die naar hij hoopt in 2006 tot de eerste registratie van een geneesmiddel zal leiden. “En dat is nog maar het begin, want we hebben nog een groot aantal nieuwe kandidaat-geneesmiddelen in de pijplijn, waarvan er momenteel vijf in de kliniek worden getest. Het mooie is dat op dit moment alleen Genmab, Medarex en een ander Amerikaans bedrijf (via licenties op de octrooien van Medarex) op een efficiënte wijze volledig menselijke antistoffen kunnen maken. Het kan dus bijna niet anders of er ligt een gouden toekomst voor Genmab in het verschiet.”

'Anti-reumamiddel is van De Uithof'

Genmab lichtend voorbeeld voor biomedische bedrijven

Erik Hardeman

Het contrast is opmerkelijk. Schuin tegenover het Androclusgebouw waar ABC-voorman Cornelissen over een niet al te ruim bemeten werkruimte beschikt, zwaait immunoloog Van de Winkel de deur open van een wijdse, hypermodern geoutilleerde en van smaakvolle moderne kunst voorziene directiekamer. Lachend verwelkomt de hoogleraar-directeur zijn gast om met een soepele klik van de afstandsbediening een in de muur verzonken beeldscherm te activeren. Even later start hij de Powerpoint presentatie die hij eerder die week aan een delegatie van Kamerleden heeft vertoond.

Onderwerp van de presentatie is Genmab, de onderneming die zich in nog geen vier jaar tijd heeft ontwikkeld tot Nederlands meest succesvolle biotechbedrijf, maar die er misschien nooit was gekomen als Jan van de Winkel niet zo’n rotsvast vertrouwen had gehad in de toekomst van geneesmiddelen op basis van menselijke antistoffen.

Het verhaal van Van de Winkel begint rond 1990, wanneer hij als post-doc in de VS moleculair-biologisch onderzoek doet naar de werking van antistoffen (zie kader). Zijn publicaties wekken de belangstelling van Medarex, een biotech bedrijf dat zich bezig houdt met de productie van antistoffen als basis voor de ontwikkeling van geneesmiddelen. “Sinds die tijd hebben ze contact met mij gehouden”, vertelt Van de Winkel, “en in 1993 vroegen ze of ik bij hen wilde komen werken. Toen ik zei dat ik liever fundamenteel onderzoek bleef doen, besloten ze om - zonder enige tegenprestatie - een promotieplaats in mijn groep te financieren. Als ze maar toegang hadden tot mij en mijn onderzoek.”

De samenwerking beviel zo goed dat Medarex drie jaar later een dochteronderneming in Utrecht oprichtte. Nu zwichtte Van de Winkel – in ruil voor zes extra onderzoeksplaatsen - voor het verzoek om één dag in de week wetenschappelijk directeur te worden. Geen probleem, vond de Utrechtse hoogleraar. “Ik ben weliswaar een onderzoeker in hart en nieren, maar geleidelijk begon ik de ambitie te voelen om ook betrokken te zijn bij de ontwikkeling van geneesmiddelen. Per geneesmiddel kost dat 750 miljoen dollar, dus zoiets is ondenkbaar zonder samenwerking met het bedrijfsleven.”

Ook de fondsen van Medarex waren voor dat doel echter ontoereikend en daarom kwam de interesse van een groep Deense investeerders in 1998 als een geschenk uit de hemel. Zij stelden de Amerikanen voor om gezamenlijk een nieuw productgericht bedrijf op te zetten met Jan van de Winkel als wetenschappelijk directeur. “Het was een gekkenhuis”, herinnert de Utrechtse hoogleraar zich. “Niet alleen moest er in recordtempo een business-plan voor het nieuwe bedrijf worden geschreven, maar toen alles rond was had ik opeens drie banen. Ik was wetenschappelijk directeur van Medarex Europe en vice-president van Genmab, terwijl ik ook nog mijn aanstelling als hoogleraar in Utrecht had.”

Met zowel de grootste privé-financiering als de grootste beursgang ooit van een Europees biotechbedrijf haalde Genmab in 2000 meer dan 250 miljoen euro binnen. Ook verder gingen de zaken zo voorspoedig dat Van de Winkel tegenwoordig in de eerste plaats directeur (vier dagen per week) is en pas daarna hoogleraar (één dag in de week), ook al zegt hij lachend dat hij die twee functies dankzij werkweken van tachtig uur allebei fulltime vervult.

“Ik houd dat vol omdat ik me geen mooiere combinatie kan voorstellen. Ik kan best begrijpen dat collega’s van mij liever alleen onderzoek doen en de ontwikkeling van geneesmiddelen aan bedrijven overlaten, maar zelf zou ik me niet prettig voelen als ik alleen maar elk jaar een aantal heel goede artikelen zou publiceren. Dat werken op de grens van twee werelden ligt me wel. Ik wil ook graag iets praktisch uit mijn handen laten komen. Dat dat me wellicht een Nobelprijs zou kunnen kosten? Dat moet dan maar, als het maar geneesmiddelen oplevert. Mijn grote ambitie is om met Genmab één of twee nieuwe middelen in de apotheek te krijgen en dat gaat lukken ook, daar ben ik van overtuigd.”

In discussies over contacten tussen onderzoekers en het bedrijfsleven duikt keer op keer de vraag op naar de wetenschappelijke integriteit van die samenwerking. Levert de combinatie van directeurschap en hoogleraarschap in één persoon geen onoverkomelijke problemen op? Was het niet zuiverder geweest als hij zijn universitaire baan helemaal had opgegeven? Daar is de Utrechtse immunoloog het niet mee eens. “Als hoogleraar doe ik fundamenteel onderzoek naar de werking van antistoffen. Dat is iets totaal anders dan de productontwikkeling waarmee we bij Genmab bezig zijn. Mijn universitaire onderzoek wordt ook altijd meteen gepubliceerd, zodat iedereen er kennis van kan nemen. Ook in personeel opzicht bestaat een strikte scheiding. Mijn zestien universitaire medewerkers hebben niets met Genmab van doen. Het enige is dat ik voor vacatures bij Genmab naast mensen van buiten ook talentvolle onderzoekers uit onze vakgroep recruteer. Maar die moeten dan wel de keuze maken: of bij de universiteit blijven of volledig naar Genmab overstappen. Een tussenweg is er niet.”

Met ruim tweehonderd medewerkers en vestigingen in Kopenhagen, Princeton en Utrecht is Genmab inmiddels een belangrijke speler binnen de Europese biotechnologie. In de eerste twee steden wordt vooral bureauwerk gedaan, in Utrecht vindt de research en de pre-klinische ontwikkeling plaats. Niet onlogisch, aldus Van de Winkel, gezien de voortreffelijke infrastructuur die Utrecht en omgeving aan bio-medische onderzoekers kan bieden. In het recente verleden hebben onderzoekers met commerciële plannen nog wel eens geklaagd over de houding van de universiteit. Van de Winkel daarentegen is vol lof over de samenwerking.

“Aanvankelijk hebben we serieus overwogen om vanwege het gebrek aan geschikte labruimte in Utrecht naar Leiden of Amsterdam te verhuizen. Maar de universiteit heeft duidelijk geleerd van eerdere ervaringen en heeft ons op alle mogelijke manieren geholpen. Mede dankzij de komst van het ABC heerst hier nu een veel positievere grondhouding tegenover bedrijfsmatige ontwikkelingen dan vroeger.”

Maar Utrecht mag ook tevreden zijn met Genmab, benadrukt Van de Winkel. “Als binnen nu en vier jaar ons anti-reuma geneesmiddel HuMax-IL15 op de markt komt, dan zal duidelijk worden dat fundamenteel universitair onderzoek tot uiterst praktische toepassingen kan leiden. Dat middel is vrijwel helemaal in De Uithof ontwikkeld. Daar mag Utrecht extreem trots op zijn.”

Ook het Alexander Numangebouw had er zonder de garanties van Genmab niet gestaan, stelt Van de Winkel zelfverzekerd. Een korte rondleiding door het splinternieuwe gebouw maakt duidelijk dat Utrecht dan heel wat gemist had. Niet voor niets is analiste Marleen Voorhorst dik tevreden met haar nieuwe werkplek. Na ruim tien jaar universiteit stapte zij in 2001 over naar Genmab en daarmee ook naar een heel andere bedrijfscultuur. "Het werk zelf is niet heel anders ", vertelt zij, "maar het gebouw is geweldig en de apparatuur waarmee wij werken is mooier en veel ruimer voorhanden. Dat ik een eigen computer heb en eigen pipetten en dat ik vrijwel altijd kan kopen wat ik nodig heb, dat was op de universiteit echt ondenkbaar."

De andere kant van de medaille is dat Genmab-medewerkers hard worden afgerekend op hun prestaties, heeft Voorhorst gemerkt. "Voldoe je niet aan de eisen, dan krijg je nog wel een kans, maar blijft het niet goed gaan, dan is de kans groot dat je contract niet wordt verlengd. Dat gebeurt ook echt in de praktijk. Tja, ook dat is het bedrijfsleven. Maar dat betekent niet dat de sfeer slecht is. Integendeel, want we hebben een ploeg jonge, enthousiaste collega's en er wordt heel veel buiten het werk om georganiseerd. Ook bij die gelegenheden merk je trouwens dat geld hier minder een rol speelt. Vorig jaar hadden we een kerstdiner in Kasteel Hoge Vuursche, een jaar eerder zaten we in Slot Zeist. Niets ten nadele van de kerstborrels die we bij de universiteit hadden, maar dit is toch van een andere orde."