Achtergrond

Eigen taal bindt, maar Engels opent deuren

Engels als sociale taal tussen studenten van University College

"Wanneer ik zit te eten in de dining-hall met wat Nederlandse vrienden en een buitenlandse student schuift bij ons aan dan schakel ik meteen over op het Engels", vertelt bestuurslid Aletta Jansen van de University College Student Association. "Ik zie dat als een ongeschreven regel, maar helaas houdt niet iedereen zich daar aan. Het hoeft niet altijd zo te zijn dat ze @bod/italic:intentional @bod:Nederlands blijven praten, maar het zorgt wel voor een barrière. Internationale studenten die dan iets minder zelfverzekerd zijn, laten zich daardoor afschrikken en zullen daardoor minder snel met Nederlanders in contact komen."

Op het University College Utrecht (UCU) domineert niet het Nederland hoewel zo'n zestig procent van het totaal aantal studenten Nederlands is. Van deze Nederlandse studenten heeft vijf tot tien procent een internationale achtergrond en zitten alle Nederlandsers in principe op dit college om Engels te spreken. Maar zoals bij veel situaties waar mensen uit verschillende culturen samenkomen, trekken ook op deze internatiaal georiënteerde opleiding studenten met een overeenkomstige achtergrond naar elkaar toe. Binnen die sociale structuur vallen wel groepen te onderscheiden. Zo zijn de studenten uit Oost-Europa, China en de Verenigde Staten erg hecht. In de eetzaal zitten zij regelmatig bij elkaar.

Op een willekeurige dag zitten in de diningroom aan één tafel studenten uit Slowakije, Macedonië, Polen, Moldavië, Slovenië en Rusland. "Als we met elkaar eten is onze voertaal gewoon Engels", legt de Poolse Martha Bruska (23) uit. "Eigenlijk spreken we van huis uit allemaal een andere taal, dus dat is ook niet verwonderlijk. Met taal heeft het weinig te maken. Bij de Chinezen is dat bijvoorbeeld anders. Die trekken met elkaar op omdat ze niet zo goed Engels spreken en met elkaar dus wel goed kunnen communiceren."

Volgens Martha heeft het naar elkaar toetrekken niet alleen te maken met de taal maar ook met een bepaalde attitude. "De Oost-Europese studenten hebben een krappere beurs dan bijvoorbeeld de Nederlandse. Dat brengt ons dus al snel samen doordat wij door ons budget in onze activiteiten zijn beperkt. In de weekeinden blijven we vaak op de campus en we hebben gewoon niet veel geld te spenderen. Dan is het eigenlijk gewoon fijn om op te trekken met mede-studenten die hetzelfde hebben. Binnen UC heb je bepaalde disputen die vrijwel alleen uit Nederlanders bestaan. Dat zijn voornamelijk studenten met een dikke portemonnee. Als zij samen zijn spreken ze eigenlijk alleen maar Nederlands. Het is een beetje een gesloten club, maar ook zij worden dus door hun overeenkomstigheden naar elkaar toegetrokken. Dus wat dat betreft zijn ze niet anders dan wij."

Switchen

Een van de disputen waar Martha op doelt, is Equites. Achter in de eetzaal staat een lange rechthoekige tafel waar de dispuutgenoten vrijwel altijd samen ontbijten, lunchen en avondeten. "Ondanks dat ons dispuut open staat voor iedereen, komen onze leden eigenlijk alleen maar uit Nederland. Als we samen zijn praten we veel Nederlands, maar het is niet zo dat we op die manier mensen buiten sluiten. Als een buitenlandse student bij ons aanschuift en een praatje wil maken, gaan we gewoon over op het Engels. Of de groep splitst zich in Engels- en Nederlands sprekenden. Het is niet zo dat we in dat opzicht heel gesloten zijn", zegt David Ehrhardt (22). "Toen ik net op UC kwam ging ik vaak genoeg juist bij Engelsen of Amerikanen zitten om juist het Engels te oefenen."

Dat is iets wat de Franse exchange student Orienne Obendorfer ook ervaart. "Regelmatig komen studenten naar me toe die graag Frans willen oefenen. Ik vind het leuk om ze te helpen. Zij helpen mij ook met mijn Engels. Het is een soort van wisselwerking. Verder vind ik de Nederlanders op UC altijd erg open. Ze spreken goed Engels, bijna accentloos, dat kan ik niet van mezelf zeggen. Ze switchen makkelijk van de ene naar de andere taal. De enige taal die ik hier niet goed leer, is het Nederlands. Wel jammer want een beetje kennis van het Nederlands zou buiten deze campus goed van pas komen. Van mij zouden ze een cursus Nederlands voor buitenlanders best verplicht mogen stellen."

Waar de Engelse taal ieder geval wel altijd de standaard is, is binnen de University College Student Association (UCSA). "Wij zijn het eerst UCSA-bestuur waar tijdens vergadering en besprekingen altijd Engels wordt gesproken", benadrukt bestuurlid Aletta Jansen. "Voorheen vormde de taal geen probleem, omdat de besturen vrijwel alleen uit Nederlanders waren samengesteld, maar als je open en toegankelijk voor iedereen wil zijn, moet de voertaal Engels zijn. We zijn een internationale school met internationale studenten, dus ik vind het sowieso geen vraagstuk welke taal er binnen een bestuur gesproken moet worden. In essentie komt het neer op gelijkheid en daarin speelt taal een belangrijke rol. Toch spreken wij ook niet altijd Engels met elkaar. Met officiële dingen altijd maar het komt ook wel voor dat we onder elkaar 'Dunglish' spreken. Dat is een raar UC-taaltje. Een soort van samenraapsel van Nederlands en Engels. Het klinkt wel grappig."

Maar of de Engelse taal verplicht zou moeten zijn onder UC-studenten, lijkt Aletta Jansen te ver gaan. "Zaken verplichten onder jonge mensen werkt meestal contra-productief. Iedere student op UC heeft zijn eigen vriendentaal waarin hij zich het beste uit kan drukken. Of dat nou Engels, Nederlands, Frans of Duits is; dat maakt niet uit, want dat is van de student zelf. Als je dan Engels als voertaal zou verplichten, pak je iets heel persoonlijks af. Namelijk de mogelijkheid je op een fijne en gemakkelijke manier uit te drukken wat toch wel erg waardevol is."

Engels is hot

Over de opmars van het Engels in het Utrechtse onderwijs

In Utrecht is een verplichte toets nog niet aan de orde, maar wel publiceerde het college van bestuur dit voorjaar een Gedragscode Taal. Zowel docenten als studenten die betrokken zijn bij onderwijs in een vreemde taal, dienen een 'passend taalniveau' te hebben, aldus de code. Alweer een bewijs dat het Engels in ons land aan een forse opmars bezig is. Met name in de masterfase zal de nieuwe ‘lingua franca’ zich explosief ontwikkelen, zo wordt algemeen verwacht. Aan de Universiteit Leiden wordt Engels in principe de voertaal voor de masters, ook in Wageningen zijn alle masteropleidingen Engelstalig, op de Erasmus Universiteit wordt het driekwart, in Utrecht bijna de helft. En dan zijn er natuurlijk de Engelstalige University Colleges in Utrecht en Maastricht.

Engels is @bod/italic:hot. De oprukkende internationalisering dringt het Nederlands in de verdediging. Niet alleen willen de universiteiten zoveel mogelijk buitenlandse studenten aantrekken. Als bijkomend argument noemen ze dat ze ook voor de Nederlandse studenten de lat zo hoog mogelijk willen leggen.

De vraag is echter hoe gunstig die ontwikkeling is. Recent onderzoek naar de kwaliteit van het Engels als instructietaal bij docenten in technische disciplines leverde wat dat betreft een verontrustend beeld op: ‘Ervaren Nederlandse docenten moeten, als zij in het Engels doceren, ongeveer vijftien procent kwaliteit inleveren.’

Ook René Appel, bijzonder hoogleraar ‘Verwerving en didactiek van het Nederlands als tweede taal’ aan de Universiteit van Amsterdam, vreest dat met het Engels van de gemiddelde Nederlandse docent veel nuances verloren gaan. “Docenten vinden het lastig om - moeilijke - stof in het Engels uit te leggen. Iedereen kan dus bedenken dat colleges in het Engels van te voren geprepareerde rechttoe-rechtaan verhalen zullen worden, en dat aardige terzijdes, gevatte reacties en verrassende, nieuwe voorbeelden grotendeels tot het verleden gaan behoren. Engels is dan geen verrijking maar verarming van het onderwijs, zoals veel docenten van de Universiteit van Amsterdam al te kennen hebben gegeven.”

Alle problemen ten spijt lijkt het Engels in ons land echter aan een onstuitbare opmars bezig. De bezwaren worden terzijde geschoven onder het motto ‘het zal allemaal wel meevallen’, en ach, als docenten echt zo beroerd Engels blijven spreken, dan maak je er toch gewoon een leuke wedstrijd van? Dan leren ze het vanzelf wel af. Dat lijkt althans de oplossing van de Delftse studentenbond VSSD, die in mei een discussieavond over het probleem organiseert. De docent met de meeste uitspraken in steenkolen-Engels op zijn naam zal in Delft worden uitgeroepen tot 'worst teacher', waarbij 'worst' dient als tegenwicht tegen al het Engels dat op z'n Nederlands wordt uitgesproken. De VSSD heeft trouwens al één aardige blooper binnen: 'I hate you all very welkom'.

Op de volgende pagina's enkele verhalen over de opmars van de Engelse taal in het onderwijs aan de Universiteit Utrecht.

Erik Hardeman

'Als je het Uur U wint, gaat het snel'

Finale bandcompetitie Uur U in Tivoli

Eva Houtsma

De nektatoeages van de zanger van Rebound; de overhemden-met-ruches van The Gasoline Brothers; het zweet van Geigercounting; het ontblote bovenlijf van de zanger van Wackmobil; de - deels geleende - pakken en zonnebrillen van skaband The Shenanigans. Er is genoeg rock ’n roll in de finale van het Uur U waar na verschillende afvalrondes vijf bands spelen het in Tivoli tegen elkaar opnemen. “Super om hier te spelen”, zegt zanger Ruben van den Berg (25) naast student internationale betrekkingen ook muzikant in Wackmobil. “We zijn hier vaak naar concerten geweest. Dan stonden we naar het podium te kijken en spraken we af: als we ooit in Tivoli komen te spelen, heffen we onszelf daarna op. Vanavond staan we er. Maar we spelen hierna natuurlijk gewoon door.”

De voorrondes begonnen in ACU -waar het zaalgeluid soms voor problemen zorgde- en in EKKO, -waar de kleedkamer niet veel meer voorstelde dan een overloop onderaan een trappetje. Maar in Tivoli is er backstage plaats genoeg. Lange gangen om in te ijsberen en genoeg ruimte om van alles kwijt te raken. Gitaarsnoertjes bijvoorbeeld en aanstekers en speellijsten.

Het Uur U is een jaarlijks terugkerende competitie tussen Utrechtse bands en wordt georganiseerd door MANA Music. De winnaar gaat rechtstreeks naar de halve finale van de provinciale competitie Het Geheim van Utrecht. De winnaar daarvan mag weer naar de halve finale van de landelijke Grote Prijs van Nederland. Drummer Vincent Verdouw (22) van The Shenanigans: “Als je het Uur U wint, gaat het snel. Bij andere competities moet je eerst 27 voorrondes door voordat je ergens terecht kunt.”

Verkeerde kleren

De emogroove (oftewel nu-metal met minder schreeuwerige zang en minder keiharde gitaarriffs) van Wackmobil opent de avond. De band wilde zelf graag als eerste. De leden wilden voorkomen dat ze net als in de voorronde te maken kregen met geluidsproblemen en daarom de kans grijpen om zelf de soundcheck te doen. Nadeel is dat ze nu voor een erg rustig en klein publiek moeten spelen . De bandleden staan backstage en hebben volgens eigen zeggen geen rituelen voor het spelen. Toch wordt er nog even gelowfived en gekust. Er moet ook nog even worden geplast. Op het podium wordt duidelijk waarom basgitarist Tim zijn hanenkam niet gestyled heeft: zonder gel kun je veel beter headbangen. Maar hoewel op de website van Wackmobil eerder werd gesproken over het bouwen van een pit, doen de aanwezige ouders daar niet aan mee.

Ruben van den Berg: “Toen we begonnen aan het Uur U wisten we niet wat we moesten verwachten. Nu komt winnen dichterbij. Ik heb de muziek van de andere finalisten beluisterd op internet en ik vind ze allemaal erg goed. Wij zouden er echt voor willen gaan als we een kans zouden krijgen. Maar dat is meer iets voor de toekomst: ik wil eerst mijn studie afmaken.”

Als tweede in de line-up staat Geigercounting, de eenmansformatie van Maurits de Lange (36) afgestudeerde van het conservatorium. Maurits houdt zich fulltime bezig met muziek (“mijn vrouw is kostwinner”) en speelt ook in de band Coparck. “Geigercounting is helemaal van mij alleen. Ik vind het leuk om te experimenteren met dance-muziek en alles in eigen hand te houden.” In tegenstelling tot de andere bands, die zich halve finale na voorronde een breuk sjouwen aan drums, gitaren en standaards, heeft Maurits alleen twee mengpaneeltjes nodig op het podium. Een busje huren is voor hem dus ook niet nodig: Geigercounting arriveert met twee Hema-tassen op de fiets.

“Op het podium komt er voorgeprogrammeerde muziek uit mijn apparaatjes”, zegt Maurits. “Maar ik beïnvloed alles live. En dan gaat het niet om één schuifje. Het gevoel van de avond bepaalt mijn set.” Muziek is voor Maurits een obsessie. “Wat ik doe op het podium klopt volgens mij. Er is maar één probleem in zo’n competitie: ik ben gewoon niet cool. Ik draag de verkeerde kleren en ik heb de verkeerde bril op. Maar ik heb ook helemaal geen zin in een verkleedpartij. Welbeschouwd zou ik de vader van één van de andere bandleden kunnen zijn. Maar muziek is gewoon mijn leven. Ik heb weleens de hele nacht wakker gelegen omdat ik aan een sample dacht.”

Jammer voor hem kan hij vanavond niet echt genieten van zijn optreden door een griepje. Met een pijnstiller achter de kiezen houdt hij het vol. En het publiek komt los op zijn muziek. De banjosample blijkt later ook hoge ogen te gooien bij de jury.

Na het solo-optreden staat het podium weer vol muzikanten. Het is de beurt van The Shenanigans. Zij zijn één van die zich een breuk sjouwende bands. De zeven muzikanten slepen drums, trompet en saxofoon het podium op. Na de eerste voorronde in t-shirt en spijkerbroek hebben de bandleden nu gekozen voor een meer uniforme presentatie. Theodoor Bongers (20) muzikant en student informatica: “Het is niet origineel voor een skaband, maar die pakken met zonnebrillen staan wel superstrak.”

Basgitarist Hans draagt een pak dat zijn schoonvader nog heeft gekocht. “In 1968 ofzo.” Rutger draagt bowlingschoenen onder zijn outfit. De jongens willen vooral graag een goed optreden neerzetten. Theodoor: “We kunnen ons wel druk maken om de andere bands, maar het is toch moeilijk om appels met peren te vergelijken. Duimen en afwachten dus maar.”

Net als de andere bands treden ook The Shenanigans regelmatig op in kroegen en op festivals. Hoewel de deelnemers aan het Uur U geen professionals zijn, kun je ze ook zeker geen amateurs noemen. De liefde voor muziek hebben ze met elkaar gemeen. Maar de meeste muzikanten gaan wel vooral voor hun eigen muziek en willen geen concessies doen aan de muziekindustrie. Theodoor van The Shenanigans kijkt er anders tegenaan: “Muziek is hoe dan ook belangrijk voor me. Dus als ik uiteindelijk mijn brood zou kunnen verdienen met het maken van inhoudsloze dertien-in-een-dozijn trancenummers, dan zou ik er voor gaan. En dan blijf ik in mijn vrije tijd gewoon de muziek maken die ik zelf leuk vindt.”

Lekker gebeukt

Als vierde band van de avond staan de drie mannen van Rebound op het podium. Ze maken snoeiharde punk, die erg strak gespeeld wordt. Dat de songs zowel Engels als Nederlandstalig zijn, is grotendeels onverstaanbaar. Ook hun politiek bewuste teksten, zoals over dierproeven, gaat aan het publiek voorbij. De teksten komen minder door maar de muziek is geweldig, vindt de moeder van zanger Chris.

Vanavond is de release van Rebounds debuutplaat 'As the world burns'dat in eigen beheer is uitgebracht op vinyl. Chris: “Iedere echte muzikant moét gewoon muziek maken. Anders word je fysiek ongezond. Dat we meedoen aan een competitie interesseert me niet. Hoe kun je nu een wedstrijd houden in creativiteit? Een gezellige avond is het belangrijkst.”

De bandleden zijn tevreden over hun optreden. “We hebben lekker gebeukt.” Ze zijn verbaasd dat ze met hun hardcore-punk de finale hebben gehaald. Chris: “Meestal is er vooral ruimte voor commerciële bandjes. Erg leuk dat de jury van het Uur U openminded genoeg is om onze muziek te waarderen.”

De avond wordt afgesloten door The Gasoline Brothers. Zanger en alumnus film-, theater- en televisiewetenschappen Roel Jorna (30): “Wij spelen ook in verschillende redelijk bekende bands zoals Glorix Jim en Sandusky. We werden door de andere deelnemers al de all-star-band genoemd. Spelen met The Gasoline Brothers is een opwelling, net als onze deelname aan het Uur U. Toen we hoorden dat we mee mochten doen aan de voorrondes hebben we snel nog even drie keer geoefend en ons een ongeluk geschreven aan nieuwe nummers.”

Hun toegankelijke space americana valt goed bij het publiek. Toch gaat Wackmobil, dat de avond opende voor een halflege zaal, ervandoor met de publieksprijs. Misschien namen zij toch de meeste fans mee? Maar de gitaarpop en catchy liedjes van The Gasoline Brothers bevallen de jury het best. Zij winnen de 250 euro, studiotijd, verschillende optredens en eeuwige faam. En een fles felicitatiechampagne, die wordt uitgesproeid over het publiek. Roel: “We hebben relaxed gespeeld en zijn superblij dat we gewonnen hebben. Het zou natuurlijk geweldig zijn om van onze muziek te kunnen leven. Maar wat wij doen heeft een beperkte doelgroep en blijft in de marge. Dat zou leven op droog brood worden.”

Het publiek juicht en joelt voor de bands die het tot de finale hebben geschopt. Tivoli gaat over tot de vrijdag van alle dag met de Drum ’n Bass-avond. De bandleden gaan op in het publiek. Backstage zijn de peuken en het bier opgeruimd. In de prullenbak ligt de speellijst van The Shenanigans. Dit avontuur is voorbij.

KADER

“Muzikant zijn is niet hetzelfde als idool worden”

In 2003 won Eleven het Uur U. Uiteindelijk ging de vierkoppige gitaarrockformatie er in december ook met de Grote Prijs van Nederland vandoor. Zanger Antonie Fountain (25) en student taal- en cultuurstudies: “Het niveau van het Uur U is hoog: er doen altijd goede bandjes mee. Dat geeft de competitie bestaansrecht. Het is natuurlijk fijn om goede concurrentie te hebben in zo’n wedstrijd maar het maakt het ook heel spannend. Wij hadden gezond vertrouwen in onszelf. Dat we ook de Grote Prijs van Nederland wonnen, was een geweldige bevestiging: we weten nu zeker dat we op de goede weg zijn. Ons potentieel is erkend, maar dat is natuurlijk geen garantie dat we over vier jaar Ahoy uitverkopen.

“Ik hoop over een jaar te kunnen zeggen dat ik leef van mijn muziek. Maar het is erg moeilijk om daar iets zinnigs over te zeggen. Het gaat natuurlijk slecht met de muziekindustrie. Volgens mij zijn er vorig jaar meer bandjes ontslagen bij platenmaatschappijen dan er een contract hebben getekend.

“Als je bij een platenmaatschappij zit, zul je altijd concessies moeten doen. En dat hoeft ook niet altijd slecht te zijn. Zij hebben nou eenmaal de expertise. Natuurlijk willen we geen artistieke compromissen sluiten, maar je kunt wel luisteren naar advies.

“Onze roem is nu nog minimaal. Af en toe word ik herkend in de tram. Maar om door te breken, betaal je een prijs: je geeft je privacy op. Maar dat hoeft natuurlijk niet op een Idols-achtige manier. Muzikant zijn of idool worden is toch wat anders. Muziek is natuurlijk entertainment, je bent afhankelijk van de mening van anderen. Maar ik ben op de eerste plaats muzikant.”

'Hé, hé, ho, ho. Onderwijs verneuk je zo'

Enkele duizenden studenten in touw tegen plannen Nijs

Maarten van den Haak

Terwijl de Dam volstroomt, brengt een muzikaal trio de Nijsrap van Mc hank ten gehore: 'Yo staatssecretaris, zeg dat het niet waar is. Mijn studie kost straks meer dan jouw bruto jaarsalaris'. In dit nummer worden de standpunten van de staatssecretaris nog eens onder de loep genomen en resoluut voor onnozel verklaard. Zonder meer een warm onthaal op een mistroostige middag.

Voordat de menigte compleet verkleumd is, begint studentenleider Floris van Eijk van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) zijn toespraak. Dat Nijs niet goed wijs is, wordt nog een keer benadrukt. De studentenmassa blijkt onder de indruk, want na elke ferme uitspraak ontstaat een luid gejoel. Een studente raakt zo in vervoering dat zij op zeer beeldende wijze haar gevoelens weet weer te geven. Het koude miezerige weer kan haar er niet van weerhouden zich van haar kleding te ontdoen. De boodschap dat Nijs het onderwijs uitkleedt, is iedereen duidelijk.

Na de laatste spreker vertrekt de stoet voor een tocht door de Amsterdamse binnenstad. Zingend en schreeuwend gaan de studenten op weg. Kruispunten worden lam gelegd terwijl de hossende demonstranten zich door het verkeer banen. De Amsterdamse burgerij oogt sympathiek en steekt zelfs zo nu en dan een duim omhoog. In spreekkoren wordt staatssecretaris Nijs alles behalve de hemel in geprezen en moet het kabinet Balkenende het ontgelden. Wie de leuzen goed verstaat kan er niet omheen dat de apocalyps van JP's tweede kabinet nabij is. Met een mobilofoon zorgt een student er voor dat de menigte niet stil valt. Hij test zijn rijmkunst, maar door gebrek aan creativiteit wordt 'Hé, hé, ho, ho. Onderwijs verneuk je zo' al snel tot favoriet verklaard. De leus wordt keer op keer weer trouw herhaald.

"Ik ben het niet met alle leuzen eens hoor. Eigenlijk ben ik hier meer uit eigenbelang", vertelt de Utrechtse student Charlotte van Arragon (18). "Op het moment studeer ik biomedische wetenschappen omdat ik ben uitgeloot voor geneeskunde. Volgend jaar loot ik weer mee, maar ik zou toch graag mijn huidige studie willen afronden. Als de maatregelen van Nijs worden doorgevoerd, kan dat niet meer. Ik ga echt niet voor twee studies betalen. Natuurlijk ben ik het met de andere plannen ook niet eens en zie ik demonstreren tegen het HOOP als een soort van plicht. Het gaat immers om onze toekomst. Daarom valt het me nogal tegen dat het op de universiteit niet echt leeft. Veel studiegenoten reageerden nogal laconiek. Zo van 'ja ja, zal wel'. Maar ik vind het toch echt wel de moeite waard."

Elite-onderwijs

Studenten die zich voor het startsignaal van twee uur hebben verslapen, lijken alsnog te zijn aangehaakt. De op de Dam nog dunnetjes aandoende groep is inmiddels uitgegroeid tot een dikke lange sliert die enkele honderden meters straat compleet in beslag neemt. Studente Annemieke Adema (21) van de Vrije Universiteit probeert zich in het rumoer verstaanbaar te maken. Ze is zeer ontevreden over de plannen van de staatssecretaris: "Ik ben blij dat toch nog zoveel studenten de moeite hebben genomen om aan deze actie deel te nemen, hoewel de overheid haar plannen zo slecht heeft aangekondigd . We moeten hier in geloven en ons laten gelden. Dit is onze laatste kans om aan de politiek duidelijk te maken de plannen onze toekomst betreffen en dat we het niet eens zijn met die ideeën. Na dit protest is het aan de studentenorganisaties."

Inmiddels hebben drie bierdrinkende Amsterdamse jongeren de groep geïnfiltreerd. Een poging van de jongenlui het gezang te ontregelen, eindigt in een teleurstelling. Wanneer zij door krijgen dat de studenten zich niet van de wijs laten brengen, taaien zij snel af. De VU-studente vervolgt haar verhaal. Over selectie aan de poort en het verhogen van het collegegeld is zij duidelijk van mening dat de visie van Nijs te kort schiet. "Door het collegegeld te verhogen naar 5000 euro creëer je een soort van elite-onderwijs. Alleen maar scholieren met een rijke papa of mama komen dan nog in aanmerking om te studeren. Dat zou niet moeten mogen. De plannen voor selectie aan de poort snap ik ook niet. Wat is straks nog de waarde van een vwo-diploma. Pas dan het middelbaar onderwijs aan zodat scholieren een gemotiveerde studiekeuze kunnen maken."

Op het moment hanteren enkele universiteiten een bindend studieadvies. Daarmee selecteert de opleiding tijdens het studieproces alsnog tussen goede en slechte studenten. "Wat voor toegevoegde waarde heeft 'selectie aan de poort' dan nog, behalve dan dat het alleen maar meer mensen uitsluit. Ik vind dat iedereen de kans moet krijgen om te studeren. En als ze in hun tweede of derde jaar alsnog uitvallen dan is dat geen schande of weggegooid geld. Dat heeft dan bijgedragen aan de vorming van die student. De regering zou eens af moeten stappen van de vooropgestelde eis dat elk kwalitatief aspect van het onderwijs meetbaar moet zijn. Deze bezuinigingen en maatregelingen gaan ten koste van het onderwijs, en uiteindelijk van het land."

Naar de knoppen

De gevolgen van de verschraling van het onderwijs aanschouwt LSVb-voorzitter Floris van Eijk met lede ogen: "Door alle bezuinigingen wordt het onderwijs steeds grootschaliger. Tegenwoordig duurt het al weken voordat je binnen een universiteit een studiebegeleider hebt gevonden. Het is maar een klein voorbeeld maar door deze bezuinigingen wordt het Nederlandse onderwijs van binnenuit naar de knoppen geholpen. Juist daarom zijn de bezuinigingen funester dan het HOOP. Daar gaat het eigenlijk voornamelijk om toegankelijkheid van het onderwijs of ongelijkheid in de mogelijkheden daarvan. En dan zegt de regering een kenniseconomie te willen nastreven, maar zolang daar geen geld voor wordt vrijgemaakt, is dat natuurlijk onmogelijk."

Met deze demonstratie hoopt de LSVb een duidelijk signaal af te geven aan die regering. "Wij hebben nog tot het kamerdebat op 5 april om de Haagse politiek ervan te overtuigen dat deze plannen desastreuze gevolgen hebben op de gelijkheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. We gaan de komende dagen hard lobbyen. Hopelijk kunnen we de Kamer ervan overtuigen dat deze plannen echt geen doorgang mogen vinden."

Tot slot gaat voorzitter Van Eijk nog een keer het podium op om de studenten voor hun inzet te bedanken. De demonstranten ogen moegestreden en de spreekkoren zijn uitgedoofd. Een groot aantal heeft blijkbaar ondertussen de tram naar huis genomen. Terwijl een bandje nog wat klassiekers speelt, verjaagt als klap op de vuurpijl een denderende hagelbui de laatste studenten.

Debat

Vanavond, donderdag 1 april is , vanaf half negen in poppodium De Melkweg een groot onderwijsdebat met de titel: 'Hoop dat dit een grap is'. Vlak voor het kamerdebat over het HOOP 2004 zullen politici van verschillende partijen in een inhoudelijk debat met studenten hun partijstandpunt verwoorden en verdedigen.

'Er zijn verwachtingen waar we aan moeten voldoen'

Eerst Mathilde Santing en dan Zuid-Korea

Alette van Doggenaar

Close harmonykoor Dekoor (spreek uit decor) werkt toe naar het optreden op de Culturele Zondag van 18 april. Ze vormen de slotact met als special guest Mathilde Santing. Het was haar idee, die samenwerking. Ze had Dekoor gehoord op een festival in Arnhem waar ze in de jury zat. “We hadden een nummer van Billy Joel gezongen”, vertelt Rooze. “en ze kwam in de coulissen al naar ons toe met tranen in de ogen. ‘Ik boek jullie nu vast voor mijn begrafenis’, zei ze.” Dat was een paar jaar geleden en bij die gelegenheid had ze laten weten wel eens met Dekoor te willen optreden. Nu komt het er dan van. “Wij doen wat, zij doet wat met ons combo en we doen een paar nummers samen.” En nee, hij voelt zich niet echt vereerd. “Het is gewoon leuk.”

Dekoor is een studentenkoor met een dijk van een reputatie. Ze doen niks anders dan winnen op festivals; Arnhem, Tilburg. En vorig jaar in Italië kregen ze de eerste prijs in de categorieën pop en jazz. En dat terwijl ze een paar dagen van tevoren nog als een haas een latin nummer moesten instuderen. Tijdens het proces van muziek kiezen en schuiven met het repertoire waren ze dat glad vergeten. Stonden ze daar ergens in een klein winkeltje muziekpapier te kopiëren.

Rooze kreeg op datzelfde festival een eervolle vermelding als dirigent. “Daarbij wordt gekeken naar de interactie tussen dirigent en koor”, vertelt koorlid Barbara, “hoe de chemie is.”

En de chemie is prima vinden ze zelf ook. Rooze weet ze op te zwepen tot grote hoogten.Voor een optreden bijvoorbeeld als de zenuwen door de keel gieren, weet hij juist datgene te zeggen dat ze op scherp zet en ze in staat stelt te presteren.

Geplaybackt

Al bijna twintig jaar is Rooze de drijvende kracht achter Dekoor. “Johan is Dekoor”, zegt bariton Maarten, die zelf vier jaar lid is. “Hij doet dit al zo lang en weet constant een hoog niveau te halen ondanks de steeds wisselende samenstelling.”

De eisen zijn dan ook hoog. Iedereen moet auditie doen. “Je bereidt een eigen nummer voor ",vertelt sopraan Wytske. “Je doet een algemene stemtest en iemand van de regie kijkt of je voldoende gevoel hebt voor presentatie en beweging.” Sommigen worden meteen aangenomen maar het komt ook voor dat wordt aangeraden eerst maar eens een jaartje les te nemen. Of er wordt heel vriendelijk gezegd dat je niet meer terug hoeft te komen.

Barbara, humanistiekstudente en alt schrok wel van het niveau toen ze een jaar geleden kwam. Ze had al veel gezongen in rockbandjes en zo maar zegt ze: “Theoretisch was ik een nul en ik moest van blad zingen en Johan is best wel streng.” Ze kwam er laat in het seizoen bij en moest keihard werken om in drie maanden twintig nummers in te studeren voor het slotconcert in Rasa. “Uiteindelijk heb ik er nog wel een paar geplaybackt”, vertelt ze. Maar ondertussen had ze wel de smaak te pakken en is ze gebleven. “Er is niets mooiers dan op het podium staan en kippenvel krijgen van je eigen koortje.”

Ze zingen a capella maar ook met combobegeleiding. Jazzy nummers, popsongs en soms gaat het richting klassiek. De nummers worden geselecteerd door een commissie maar in de praktijk is het Rooze die het repertoire bepaalt, aldus Maarten. “In de loop van het jaar komen er altijd heel veel nummers langs maar als Johan ergens niks in ziet dan laat hij zo’n stuk geruisloos verdwijnen.” Niemand die hem dit manipulatieve gedrag kwalijk neemt overigens. Het is nu eenmaal zijn expertise om te beoordelen wat werkt en wat niet.

Vandaag storten ze zich na het inzingen op 'God only knows' (what I’d be without you). “We hebben nog zes repetities”, dreigt Rooze. “Kunnen jullie er iets zachter doorheen kletsen.” Het is de eerste keer dat ze dit zingen. Alle stemmen worden apart doorgenomen waarbij Rooze achter de piano de verschillende partijen ondersteunt. “Ja dat is heel vies, maar het is helemaal goed.”

Na al dat gestudeer is het tijd om even vrijuit een oud nummer te zingen of zoals Johan dat noemt om ‘op iets lekkers te knallen’. Ook als het nummer afgelopen is, gaan ze nog even door met knallen. Het licht gaat uit en de trekrotjes komen tevoorschijn. Rooze wordt toegezongen omdat hij bijna jarig is. En hij krijgt een relaxbon. Te besteden in een sauna naar keuze. “Wel in Nederland hoor”, grapt een van de tenoren.

Naar Zuid-Korea

Rooze werkt graag met studenten vertelt hij in de pauze. “Ze zijn lekker fanatiek. En er kan veel meer. Als je bij een gewoon koor een reis wil maken dan is dat altijd moeilijk. Ze hebben oppas nodig of de caravan is lek. En bij ons is dat nooit een probleem. We zijn al overal geweest. In Letland, Italië, Amerika.”

De reiscommissie heeft zich de afgelopen tijd nog gebogen over Israël en Cuba waar ook interessante festivals worden gehouden maar uiteindelijk gaan ze nu half juni twee weken naar Zuid-Korea. Dekoor is uitgenodigd naar aanleiding van het optreden op het Italiaanse festival. Het verblijf wordt helemaal betaald door een internationale organisatie die zich met culturele uitwisseling bezighoudt. Ze zullen worden ontvangen als vips. Twee weken met het hele gezelschap in vijfsterren hotels.

Daar staat tegenover dat ze wel moeten presteren. “Er zijn verwachtingen waar we aan moeten voldoen”, vertelt Maarten. “We moeten echt professioneel en gedisciplineerd werken, de hele periode.” Elke dag is er wel een optreden. Een week lang doen ze mee aan een festival in de derde stad van Korea Daegu samen met koren van over de hele wereld. De tweede week treden ze op in verschillende concertzalen in Seoul. Hun grootste zorg is nu nog om voldoende geld bij elkaar te krijgen voor de reis. Zo’n 900 euro per persoon. “Gispen is een heel grote fan van ons”, vertelt Maarten. “De universiteit heeft ons voor een fantastisch bedrag gesponsord maar het is nog niet rond. We zoeken nog inkomsten. We bedenken van alles. Extra optredens zijn welkom, of sponsors en we willen misschien spullen gaan verkopen op de vrijmarkt dus als iemand nog iets heeft liggen…”

Het zal zijn laatste Dekoorreis worden waarschijnlijk. Maartje (ook Dekoor) en hij hopen dit voorjaar af te studeren en dan willen ze naar Zuid-Amerika. “Dekoor is de enige reden geweest om te twijfelen”, zegt Maarten. Dekoor heeft hij ervaren als een warm bad. “Ik had nog nooit iets langer dan twee jaar gedaan maar hier ben ik al vier jaar enthousiast mee bezig.” Steeds ambitieuzer eigenlijk. En dat ziet hij wel vaker om zich heen. De ex-leden zwermen uit, maar hij komt ze nog vaak tegen op festivals. Er zijn inmiddels nogal wat koren die voor een groot deel uit oud-Dekoorleden bestaan. Ook Rooze constateert het met trots. “En eerlijk gezegd”, voegt hij eraan toe, “dat zijn altijd de betere.”

Kleurrijke culturele slinger door de stad

Het was even wat anders voor de universiteit om over de grenzen van de eigen doelgroep te kijken toen ze voor de eerste keer een Culturele Zondag organiseerde. Het was op verzoek van de gemeente dat de universiteit zich aan het project waagde. Een inlossing van een belofte bovendien om samen met alle grote regionale instellingen de regio Utrecht meer te profileren in binnen- en buitenland.

De Culturele Zondag op 30 maart 2003 in De Uithof was een groot succes. Van te voren klonk de vraag of Utrechters wel bereid waren om de reis naar de gemeentegrens te ondernemen voor wat cultuur, maar de organisatie was zeer te spreken over het aantal bezoekers dat geschat werd op enkele duizenden.

Nu dus een vervolg op dat succesnummer. Ditmaal zocht de universiteit samenwerking met de Hogeschool voor de Kunsten en is de binnenstad als locatie gekozen.

Het thema is Slinger door de stad, symbolisch voor het dna-profiel wetenschap en kunst van het Utrechts hoger onderwijs. Op 15 plekken in de stad en bij mooi weer ook buiten op straat, kunnen bezoekers kennis maken met culturele uitspattingen van medewerkers en studenten. Het programma begint om 11 en duurt tot 17 uur en alle acts zijn gratis te bezoeken. Het programma is zeer omvangrijk met ruim zestig activiteiten waarin zo'n 300 tot 400 mensen een rol in hebben.

Er is muziek - Utropool, opera, jong talent, studentliederen, koren zoals Dekoor, Utrechtsch Studenten Concert; toneel met onder meer een kleutervoorstelling door studenten; rondleidingen langs universiteitsgebouwen en huizen van oud-hoogleraren; lezingen over Utrechtse schilders en vertelkunst; geschiedenislessen met onder meer een opnieuw tot leven gekomen Belle van Zuylen; poëten die een link hebben met de onderwijsinstellingen en voordragen uit eigen werk.

Daarnaast zijn er workshops streetdance, theatersport, lekker zingen en grimeren. Ook zijn - mede in het kader van het museumweekend - de verschillende musea open zoals de Sterrenwacht en het Universiteitsmuseum met exposities en lezingen over het bezoeken van koude oorden bijvoorbeeld door meteoroloog Hans Oerlemans. Daarnaast laat de Utrecht Debating Society door middel van workshops, lezingen en debatten zien hoe de kunst van debatteren in elkaar zit en stelt studentenvereniging het Utrechtsch Studenten Corps hun pand open zodat iedereen eens een kijkje kan nemen in hun sociëteit aan het Janskerkhof. Daar is muziek te beluisteren van Tzigane, theater te zien en hun eigen museum te bezichtigen.

Voor een volledig overzicht en tijdschema surf naar www.culturelezondagen.nl.

Studenten maken expositie over hun verre voorgangers

AH

Met toenemende verbazing hebben de Letterenstudenten kennis genomen van het bizarre verhaal van hun verre voorgangers waarvoor een schilderij dat opdook in tv-programma Tussen Kunst en Kitsch het uitgangspunt vormde. Hierop staat een voorstelling van de huldingen van de studentjagers die deelnamen aan een tiendaagse veldtocht tegen de Belgen. Het schilderij is dankzij een donatie van het Utrechts Studenten Corps inmiddels in het bezit van het Universiteitsmuseum die er al wel een litho van had.

In augustus 1830 brak een Belgische nationalistische opstand uit met als inzet: een van Nederland onafhankelijk België. Dergelijk pattriotisme was in die tijd niet voorbehouden aan onze zuiderburen. Ook in het noorden vierde nationalisme hoogtij, niet in de laatste plaats aan de Utrechtse Hogeschool. Tijdens de openingsrede van het Academisch Jaar 1830 deed de hoogleraar A. van Goudoever een dringend beroep op de studenten om tot actie over te gaan.

De 'Compagnie Vrijwillige Jagers' kwam weer in actie. Deze uit studenten bestaande compagnie was in 1815 opgericht toen Napoleon van Elba wist te ontsnappen en er nieuwe Europese oorlogen dreigden (wat uiteindelijk met de slag om Waterloo werd voorkomen). De 'vrijwillige jagers der Hooge School' moesten, zo bepleitte Van Goudoever, in 1830 in de bres springen voor God, Vaderland en Oranje.

Er werd een brief gestuurd naar de koning, ondertekend door 233 studenten, meer dan de helft van de toenmalige, totale studentenpopulatie waarin de jagers duidelijk maakten op krijgspad te willen. Het hoefde de schatkist niets te kosten want in Utrecht werd zo'n 16.000 gulden ingezameld voor de uitrusting van de jagers.

Het onderwijs werd een jaar lang volledig plat gelegd. 'Togae cedant armis', was de leus: laat de wetenschap voor de wapenen wijken. In het Sterrenbosch begonnen zij aan dagelijkse exercities en in november 1830 waren ze klaar voor vertrek.

Van de geneeskundefaculteit kregen de studenten een boekje mee: 'Wenken en raadgevingen tot bewaring van de gezondheid in de Krijgsdienst'. Het bijbelgenootschap stelde bijbeltjes beschikbaar en een aantal 'Utrechtsche Schoonen' borduurde twee vaandels voor de jagers.

De tocht zou tien maanden duren, lange maanden, want de 160 studenten verveelden zich te pletter. De jagers werden onder meer gelegerd in Bergen op Zoom, Rozendaal en Tilburg, als onderdeel van de reservetroepen. Tot strijd kwam het geen moment. Hun weinig opwindende bestaan bestond uit wachtlopen, spelletjes 'whist', zingen en exerceren.

Een welkome afwisseling was de viering van de verjaardag van de universiteit. In Den Gouden Leeuw in Tilburg kregen de jagers een diner aangeboden. Vanuit Utrecht was door de hoogleraren "zes anker gewone en twee anker fijne wijn, benevens 2000 zeer lekkere sigaren" verstuurd.

De enige beweging deed zich voor tijdens die tiendaagse veldtocht, toen de jagers werden ingezet om plaatsjes als Poppel, Turnhout en Diest te bezetten. Maar dat alles geschiedde zonder strijd: "der Belgen onnavolgbare kunst in het vluchten" — zoals één van de jagers het in een brief verwoordde — zorgde ervoor dat die dorpen al vijandvrij waren nog voordat de compagnie er was aangekomen.

Het enige slachtoffer was een student die tijdens het zwemmen was verdronken. "Wie had kunnen denken dat allen zouden gespaard worden en dat met een hevig verlangen zelfs om te strijden, wij naauwelijks in de gelegenheid hadden kunnen komen om onze kogels den vijanden na te zenden", aldus jager Costerus in zijn dagboek, één van onze belangrijkste bronnen voor deze operette.

Ondanks het ontbreken van enige heroïek werden de jagers bij terugkeer in september 1831 onthaald als ware helden. Voor het stadhuis werden hun vaandels bekroond, zij kregen een bronzen gedenkpenning van de president-curator en er werd een parade gehouden, een feest gegeven in de schouwburg en een groot vuurwerk afgestoken. Daarna werd deze geschiedenis nog vele malen herdacht, zelfs nog in 1855, toen schonk koning Willem III de reünisten van de tiendaagse veldtocht een zilveren bokaal.

De Letterenstudenten hebben in het museum een kleine gang ter beschikking om deze geschiedenis in beeld te brengen. Objecten zijn er genoeg: het schilderij, uniformen, wapens, medailles, dagboekfragmenten van Costerus, paspoorten. Vooral van de opening op 8 april hopen de samenstellers iets moois te maken: rector Gispen spreekt dan nog eens de speech van Van Goudoever in het Latijn uit, en mogelijk wordt het 'jagerslied' nog eens ten gehore gebracht.

Te zien vanaf 8 april

Informatie over de expositie: Universiteitsmuseum, Lange Nieuwstraat.

Informatie: www.museum.uu.nl

'Er gaan veel dingen mis op gebied van dierenwelzijn'

Groeiende belangstelling voor 'dier en recht'

Het eekhoorndrama staat vandaag centraal in de cursus 'handhaving wetgeving dierenbescherming'. Te gast is prof.mr. Ton Hol, hoogleraar encyclopedie van het recht en rechtstheorie. Hij kreeg de eekhoorntjeszaak destijds op zijn bord als rechter in Haarlem. Zijn college is een analyse van de (on)mogelijkheden van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren naar aanleiding van de Amerikaanse grondeekhoorns die hun einde vonden in een hakselaar op Schiphol.

“In Haarlem spelen alle zaken die met Schiphol te maken hebben”, zegt Hol. “Vaak gaat het om ingewikkelde kwesties zoals het vervoer van exotische diersoorten. Ik kom ook in aanraking met bolletjesslikkers, maar in vergelijking met de eekhoorntjeszaak is dat juridisch oninteressant lopende-bandwerk.”

Tja, het tragische verhaal over de knaagdieren op doorreis. Hoe zat dat ook alweer? In april 1999 werden door de KLM 440 eekhoorns vanuit Peking naar Schiphol gevlogen. Ze waren op doorreis naar Griekenland, maar bij aankomst in Nederland bleek dat de vereiste gezondheidspapieren ontbraken. De KLM probeerde om de papieren alsnog in orde te maken en om de beestjes terug te vliegen naar China. Maar helaas: de pogingen om van de eekhoorns af te komen, mislukten. De KLM zat flink met de beesten in haar maag, vertelt Hol. Immers, zij moesten ergens worden gelaten en verzorgd.

Hol noemt het ‘niet onbelangrijk’ dat de dieren in vrijwel afgesloten kooien waren gehuisvest. “Je kon er niet uit, maar je kon er ook niet in. Met pijn en moeite konden de bewakers stukjes appel naar binnen wurmen. Daar waren ze niet zo dol op, die ondankbare beestjes. Dus had de KLM de eekhoorns in afwachting van een betere oplossing de eekhoorns uit die kooien gehaald en overgebracht naar kooien in een loods. Dat was ook al geen succes, want enkele diertjes zagen bij die operatie kans om te ontsnappen. Zeer riskant met al die vliegtuigen en hun bedradingen in de buurt.”

Als het niet goedschiks kon, moest het maar kwaadschiks. De KLM zag geen andere mogelijkheid dan de honderden nog levende eekhoorns te versnipperen in een hakselmachine. Vier uur later was de klus geklaard. Althans dat dacht de luchtvaartmaatschappij, want het afmaken van de dieren lekte uit en werd breed uitgemeten in de pers. Naar aanleiding van het incident ontstond hevige commotie en besloot het Openbaar Ministerie een onderzoek in te stellen. Vervolging van de KLM bleef achterwege: de luchtvaartmaatschappij kwam er vanaf met een boete van 35.000 gulden, waarvan 15.000 gulden moest worden overgemaakt aan de Dierenbescherming.

Een passende straf? Hol vindt van wel. “Gezien de omstandigheden vond de rechtbank het niet onredelijk dat voor deze oplossing werd gekozen. Er waren drie alternatieven mogelijk: de beesten een spuitje geven, vergassen of vermalen. Volgens de door de rechtbank gehoorde deskundigen waren de andere opties zeker niet minder riskant en pijnlijk voor dier en mens geweest.”

Veel studenten betwijfelen dat laatste, getuige de discussie die losbarst na Hols toelichting op de dagvaarding en het vonnis. Wie zegt dat de rechtbank naar de juiste deskundige luisterde? Hol geeft het toe: de rechtbank heeft het recht om zelf deskundigen aan te wijzen en op basis van die informatie te bepalen wie het dichtst bij de 'waarheid' zit. Het bleef dus bij het verwijt dat de KLM de eekhoorns tijdens en na het transport slecht heeft behandeld. In juridische termen: er kwam wel een veroordeling voor het secundair ten laste gelegde, maar niet voor het primair ten laste gelegde.

Dierenbeulen

Wat zegt dit voorbeeld uit de praktijk eigenlijk over de rechten van het dier en de manier waarop we daar tegenaan kijken? Veel, vindt juriste Eugénie de Bordes, docent-onderzoeker aan de faculteit Rechtsgeleerdheid. Als opvolger van de - inmiddels vertrokken - hoogleraar Boon is zij nu eindverantwoordelijk voor het keuzevak 'dier en recht' dat zij ook geeft aan de Wageningen Universiteit. Haar conclusie: “Er gaan veel dingen mis op het gebied van dierenwelzijn. Je kunt je afvragen of de rechter wel doortastend genoeg is en of dierenbeulen adequaat gestraft worden. De meesten worden vrijgesproken of komen er met een kleine boete vanaf, kijk naar de KLM. Mensen doen de meest idiote dingen met dieren. Eigenlijk gaat dit vak niet over dieren, maar over de manier waarop mensen met dieren omgaan en hoe de wetgeving daarop reageert.”

Vooral dat denken moet volgens De Bordes ter discussie worden gesteld. Weliswaar wordt er meer dan ooit over dierenwelzijn gepraat, maar van ingrijpende veranderingen in het handelen ten aanzien van dieren is geen sprake. “In de jaren zestig kwam de discussie over de intensieve veehouderij op gang. Hoe kunnen we het beter en anders doen, was de vraag. Een veel fundamentelere vraag is tot op de dag van vandaag nooit gesteld: moeten we überhaupt aan intensieve veehouderij doen met zoveel dieren op een klein oppervlak en risico van ziekte-uitbraak?”

Levende wezens

Met de gastcolleges voor deze cursus wil De Bordes haar studenten aan het denken zetten. Voor zover dat nodig is, want de meesten doen dat volgens haar uit zichzelf al. Ze typeert haar studenten als ‘bevlogen’ en ‘maatschappelijk betrokken’. Annette van Weezel Errens, student diergeneeskunde, ziet voor zichzelf een rol als ‘dierenrechtenactivist’ weggelegd. “Het is jammer dat dat woord een wat negatieve klank heeft. Ik wil de maatschappij veranderen, maar dan wel via de weg van het recht. Mijn belangrijkste motivatie voor het volgen van dit vak is meer duidelijkheid krijgen over de morele status van het dier in de jurisprudentie. Bij mijn studie krijg ik alleen veterinair tuchtrecht, maar ik wil veel meer weten. En in tegenstelling tot bij veel andere vakken heb ik hier altijd echt zin om naar college te gaan.”

Aan mannelijke studenten is dit keuzevak niet besteed; de collegezaal herbergt uitsluitend vrouwen. De belangstelling voor de cursus 'dier en recht' waar 'handhaving wetgeving dierenwelzijn' een vervolg van is, was aanzienlijk groter en diverser. Op die colleges kwamen afgelopen najaar zo’n zeventig studenten van verschillende universiteiten, faculteiten én geslachten af. Voor student privaatrecht Kirsten Vennix smaakte 'dier en recht' naar meer. “Privaatrecht gaat alleen over goederen, dit gaat over levende wezens. Heel interessant. Ik wilde graag meer weten over dierenrechten, daarom heb ik me voor dit keuzevak ingeschreven. Ik vind het ook belangrijk. Dieren kunnen niet voor hun rechten opkomen, dat zullen mensen moeten doen.”

Ze sluit niet uit dat ze ooit ‘iets’ met dit vak wil gaan doen. Wat precies weet ze nog niet, daarvoor wil ze eerst de dierenbeschermingswetgeving in de vingers hebben.

En die wetgeving is gecompliceerd. De Bordes geeft een voorbeeld: de gezondheid van dieren is bestuursrechtelijk geregeld; het welzijn strafrechtelijk. “De wetgeving loopt hopeloos door elkaar. Dat leidt tot verwarring.” 'Dier en recht' heeft dan ook in eerste instantie tot doel orde te scheppen in de chaos van wetten, regels en normen. Dat lijkt geen sinecure. “Civiel recht, strafrecht, bestuursrecht: alles komt samen bij 'dier en recht'. Het is een enorm breed vakgebied. We onderscheiden drie hoofdwetten ten aanzien van de bescherming van het welzijn van dieren: de Wet op de Dierproeven, de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (voor landbouw- en gezelschapsdieren) en de Flora- en Faunawet (voor dieren in de natuur en schadelijke dieren).” Student Annette wordt er wel eens gek van. Voor de wet valt alleen het konijn al onder vijf groepen dieren: het kan proefdier, gezelschapsdier, wild dier, productiedier en schadelijk dier zijn. “Leg dat Snuffie maar eens uit.”

'Dan wil ik geen decaan meer zijn'

Decaan Koops past ervoor om van Sociale Wetenschappen een onderwijsfaculteit te maken

Erik Hardeman

“Is dat nou niet vreselijk saai?” Dat is zo ongeveer de meest gestelde vraag aan verslaggevers die beroepsmatig vergaderingen van faculteitsraden bijwonen. Sinds Willem Koops ruim een jaar geleden aantrad als decaan van Sociale Wetenschappen, kan die vraag met een ondubbelzinnig nee worden beantwoord. De emotionele ontwikkelingspsycholoog maakt van zijn hart geen moordkuil en dat maakt het bijwonen van de vergaderingen van de raad van Sociale Wetenschappen tot een bij tijd en wijle enerverende aangelegenheid. En dan te bedenken dat hij zich tegenwoordig nog inhoudt. Vroeger was dat wel anders, herinnert hij zich niet zonder plezier.

“Zo’n dertig jaar geleden was ik secretaris van de door mijn hoogleraar Van der Werff opgerichte Associatie voor Ontwikkelingspsychologie. Wij wilden een tijdschrift gaan uitgeven en Van der Werff zei tegen me: Willem, jij kunt altijd zo kritisch over proefschriften praten. Als je dat nou eens opschrijft, dan hebben we in ieder geval kopij. Dat ben ik gaan doen met als gevolg dat dat blaadje, dat een blauwe kaft had, al snel 'de blauwe beul' ging heten. Volgens mij hoorde het in de wetenschap om argumenten te draaien, dus als ik vond dat een proefschrift moest worden neergesabeld, dan deed ik dat ook. Pas later heb ik ontdekt dat ik daarmee vijanden voor het leven heb gemaakt.”

Hij is de eerste om toe te geven dat hij zijn pen niet louter omwille van de wetenschap in vitriool doopte. “Ik vond dat slecht onderzoek aan de kaak moest worden gesteld, maar ik vond vooral ook dat dat stijlvol moest gebeuren. Eén van mijn favoriete boeken in die tijd was 'Mandarijnen op zwavelzuur', waarin W.F. Hermans genadeloos de vloer aanveegt met bijna alle belangrijke Nederlandse schrijvers en denkers van zijn tijd. Op een gegeven moment had de eerbiedwaardige KNAW-president Casimir een artikel over Wittgenstein geschreven dat Hermans niet erg beviel. Hij reageerde toen met een boekje met als titel ‘Wittgenstein in de mode en Casimir niet’. Niet dat ik het Casimir gunde, maar van zo’n titel kan ik echt genieten.

“Een jaar of twintig geleden heb ik er serieus over gedacht om een soort 'Mandarijnen op zwavelzuur' over de psychologie te maken. Ik had voldoende materiaal, maar een goede vriend heeft me ervan weerhouden. 'Doe dat nou maar niet', zei hij, 'want dat wordt het einde van je carrière'. Ik vond dat eigenlijk geen argument, maar gelukkig had ik het te druk met andere dingen. Achteraf denk ik: het is inderdaad beter dat ik het niet heb gedaan.” Hij lacht kwajongensachtig. “Maar het was wel een heel mooi boek geworden.”

Poespas

Recht voor zijn raap, niet altijd even diplomatiek maar wel eerlijk. Zo omschrijven zijn collega’s de boerenzoon die was voorbestemd om onderwijzer te worden, maar die volgens zijn kweekschooldocenten beter verder kon studeren. Zijn belangrijkste les kreeg hij tijdens een verblijf in de Verenigde Staten. “Ik zou daar optreden als referent van mevrouw Ainsworth, een wereldberoemde psychologe, die toen al over de tachtig was. Mevrouw was zo beroemd dat er honderden mensen op haar lezing waren afgekomen plus de nodige camera’s en journalisten. Maar dat gaf niet, had de organisatie mij verzekerd, ik moest haar kritisch ondervragen en haar aanspreken op haar onverminderd scherpe intelligentie.

“Ik had maar een kwartier, dus als rasechte Groninger ga je dan geen tijd verspillen met vriendelijke complimenten, maar kom je meteen

to the point.

Ik had een paar vragen over haar werk, die volgens mij iedereen hoorde te hebben, dus die stelde ik. Al snel werd het doodstil in de zaal. Na een minuut of twaalf was ik klaar, maar tot mijn verbazing weigerde de wereldberoemde mevrouw Ainsworth antwoord te geven. Ze was diep beledigd.

“Dat is een heel leerzame ervaring voor me geweest. Het waren helemaal niet van die schandelijke vragen, maar ik had ze niet zo plompverloren moeten stellen. Sinds die tijd begin ik, bijvoorbeeld bij de oppositie tegen een proefschrift, altijd met een compliment over iets dat ik mooi heb gevonden. Ook al moet ik er nog zo naar zoeken.” Weer die kwajongensachtige lach. “Maar in mijn hart vind ik dat eigenlijk niks. Dat soort poespas hoort niet bij de wetenschap. Of ik zelf tegen kritiek kan? Natuurlijk niet. Niemand vindt het leuk om kritiek te krijgen, maar het moet. En bovendien, alles is beter dan voor de gek gehouden te worden.”

Dat hij psychologie ging studeren, kwam door de Groningse hoogleraar Kouwer, vertelt hij. “Ik had maar een half idee van wat psychologie was, maar ik had wat van Kouwer gelezen en hij leek me een interessante man. Aan de ene kant was hij een pionier op het gebied van de statistiek en de experimentele methoden, dingen die nu in de hele psychologie worden toegepast, maar die toen nieuw waren. Hij liet ons zelfs al tentamen doen achter een terminal. Als je gezakt was, verscheen er een doodskop op het scherm, als je geslaagd was een vlaggetje. En dat ruim veertig jaar geleden.

“Bijzonder was echter dat Kouwer die exacte instelling combineerde met een geweldige belangstelling voor de Franse literatuur; voor Sartre, Merleau-Ponty en andere existentialisten. Dat vond hij net zo goed psychologie. Die combinatie van wijsgerig nadenken over de menselijke conditie en heel exact experimenteren sprak mij enorm aan en heeft grote invloed op mijn eigen manier van werken gehad. Zo hoor je psychologie volgens mij te bedrijven. Zo exact mogelijk, maar toch met het besef dat dat niet goed mogelijk is. Daar kwam bij dat Kouwer een prachtig onderkoeld gevoel voor humor had, waar ik heel opgewekt van werd. In zijn klassieke werk over de geschiedenis van de karakterologie staat bijvoorbeeld de volgende 'Noot van de auteur: De karakters in dit boek zijn zuiver denkbeeldig en iedere gelijkenis met bestaande personen berust op toeval'. Dat is in een boek over karakterologie toch een fantastisch staaltje ironie? Ik vond ook altijd dat ik studenten die die noot niet hadden gezien, moest laten zaken voor hun tentamen over dit boek.”

Willem Koops promoveerde in Groningen en werd in de afgelopen dertig jaar een autoriteit op het gebied van ontwikkeling en opvoeding van kinderen. Na een periode als wetenschappelijk medewerker in Groningen werd hij in 1981 hoogleraar ontwikkelingspsychologie aan de Amsterdamse Vrije Universiteit. In 2000 ging hij in op een aanbod uit Utrecht en hij weet nog goed hoe verbaasd hij al snel was over de manier waarop hier tegen de sociale wetenschappen werd aangekeken.

“Aan de VU stonden vakken als psychologie en pedagogiek in hoog aanzien. Zij bestuderen het overdragen van tradities naar volgende generaties en werden daarom van wezenlijk belang geacht voor de identiteit van de VU. Het waren zogenaamde doelstellingsrelevante disciplines. In Utrecht lag dat heel anders. Hier werden sociale wetenschappers vanwege hun chaotische linkse zeventiger jaren verleden juist gezien als querulanten, mensen die altijd dwars lagen en problemen maakten. Er werd soms uitgesproken badinerend over ons onderzoek gesproken en zelfs bij het college van bestuur was sprake van - ik zal niet zeggen een gebrek aan respect - maar toch van relatief weinig enthousiasme. Nu was dat gevoel blijkbaar min of meer wederzijds, want veel van mijn collega’s voelden zich nauwelijks betrokken bij de universiteit. Toen ik voor de eerste keer naar een universitaire bijeenkomst van hoogleraren ging, merkte ik tot mijn verbazing dat ik daar de enige hoogleraar uit onze faculteit was. Zo maak je jezelf natuurlijk niet populair. Dat moet echt anders!”

Ook binnen die faculteit ontbreekt het tot Koops’ verdriet aan het nodige gemeenschapsgevoel. Dat heeft volgens hem mede te maken met het ontbreken van een facultair 'hart', een plek waar gemeenschappelijke activiteiten kunnen worden georganiseerd. Vandaar zijn wens om in het kader van de verbouwing van het Langeveldgebouw een faculteitskamer in te richten. De plannen waren al rond toen het college van bestuur tot zijn ergernis onlangs zelfs met die bescheiden wens problemen bleek te hebben.

“Ik heb op de bouw van een faculteitskamer aangedrongen, omdat ik vind dat wij, in alle armoede waarmee wij in De Uithof genoegen nemen, in elk geval één plek zouden moeten hebben met een beetje allure. Dan denk ik aan een zaal met een parketvloer in plaats van met goedkoop linoleum, met goede verlichting en met nette gordijnen. Het moet een ruimte worden die geschikt is voor het houden van lezingen, vergaderingen en afstudeersessies, maar waar je ook gezellige zitjes kunt inrichten. En er zou een klein keukentje bijkomen voor wat eenvoudige catering.

“Mijn hoop is dat we zo het groepsgevoel een beetje kunnen bevorderen, maar tot mijn stomme verbazing maakte men in het Bestuursgebouw onlangs opeens bezwaar. Men vond het te duur. Nu kun je van medewerkers van een faculteit heel wat armoedigheid vragen. Maar het wil er bij mij niet in dat je moeilijk gaat doen over een faculteitskamer van net tachtig vierkante meter terwijl je even verderop voor tientallen miljoenen een bibliotheek neerzet waar niemand op zit te wachten en een splinternieuw onderwijsgebouw voor de medici. En dan te bedenken dat onze verbouwing, in tegenstelling tot andere universitaire projecten, ruimschoots binnen het vooraf afgesproken, zeer bescheiden budget blijft.”

De goede verstaander hoeft weinig moeite te doen om in de woorden van Koops frustratie te proeven over de manier waarop zijn faculteit wordt behandeld. Die frustratie heeft vooral te maken met de jarenlange achterstelling als gevolg van de scheve verdeling van onderzoeksgelden, legt hij uit. “Op zich denk ik niet dat het college het slecht met ons voor heeft. Onlangs heeft men bijvoorbeeld fors in de buidel getast om de overkomst van een prestigieuze onderzoeksgroep uit Maastricht mogelijk te maken. Dat heeft mij veel goed gedaan. Maar wat mij principieel dwars zit, is dat de sleutel waarmee de onderzoeksgelden twintig jaar geleden over de faculteiten zijn verdeeld, sindsdien nooit is herzien. In die tijd kreeg je meer geld – de zogenaamde B-delen - naarmate je in grotere groepen hechter samenwerkte. Vandaar dat er toen relatief veel geld naar de bèta-medische hoek is gegaan, want in de alfa en gamma faculteiten werd veel individualistischer gewerkt. Maar sindsdien wordt er in mijn faculteit veel meer op de bèta-manier gewerkt. Heel duidelijk geldt dat voor de psychologen, die inmiddels niet verder kunnen zonder forse investeringen in laboratoria. Eigenlijk zou het college van bestuur dus een heel nieuwe verdeelsleutel moeten opstellen.

“Maar helaas, dat ligt moeilijk, want dat zou ten koste gaan van de bèta’s. Met als gevolg dat wij, net als Rechten en Letteren, een soort veredelde onderwijsfaculteit dreigen te worden of eigenlijk al een beetje zijn. Door de grote toeloop van studenten hebben wij veel extra docenten in dienst moeten nemen, maar we hebben nauwelijks geld om ze onderzoekstijd te geven. Onze mensen werken zich kapot om bama op de kaart te zetten, om 600 eerstejaars psychologiestudenten onderwijs te geven in groepjes van twintig. En dan krijgen ze aan het eind van het jaar te horen: leuk gedaan, maar waar zijn je publicaties?

“Ik vind dat er een ethische ondergrens is bereikt aan wat je nog van mensen kunt vragen. Wat mij betreft is het nu van tweeën één: of het college van bestuur zegt: beste mensen, wij hebben jullie studentenaantallen nodig om onze begroting rond te krijgen, maar verder hebben we geen cent voor jullie over, wordt maar helemaal onderwijsfaculteit. Dat is duidelijk - ook voor mij: want dan wil ik geen decaan zijn. Als men dat niet wil, en ik geloof nog steeds dat men dat niet wil, dan moet men ons ook fatsoenlijk betalen. Anders verliest het Bestuursgebouw echt zijn geloofwaardigheid.”

Lange tijd was de hoop van de grote onderwijsfaculteiten gevestigd op de invoering in 2004 van de financiering per studiepunt. Door een eind te maken aan de merkwaardige situatie dat bèta’s meer geld krijgen voor het geven van onderwijs dan alfa’s en gamma’s, zou het college van bestuur in elk geval zijn goede wil kunnen tonen. Maar toen het voorstel begin dit jaar werd gepresenteerd, bleek bèta-onderwijs tot verbijstering van Koops nog steeds vijftien procent meer waard dan alfa-gamma onderwijs.

“Toen ik dat hoorde ben ik bijna ontploft. Ik vind dat niet meer op de rand, ik vind het ver over de rand, ik vind het gewoon onacceptabel. Ja maar, zegt het college, de bèta’s hebben zulke dure laboratoria. Sorry, maar dat is wel het allerbelabberdste argument dat je kunt verzinnen. De bètafaculteiten hebben nota bene jarenlang extra onderzoekgeld gekregen om in die dure laboratoria te investeren. En dan zouden ze nu ook nog extra geld moeten krijgen, omdat ze ze gebruiken voor onderwijs? Dat is toch van de gekke? Laat ze blij zijn dat ze laboratoria hébben. Onze psychologiestudenten zouden eigenlijk ook in het laboratorium moeten worden getraind, maar dat kan niet omdat wij er nooit geld voor hebben gehad. We leiden ze dus suboptimaal op, en dan zouden we nu ook nog eens minder geld krijgen voor dat suboptimale onderwijs zelf? Dan worden we dubbel gepakt. Ik kan daar echt niet bij met mijn verstand.”

Als het college van bestuur toch vasthoudt aan het duurdere tarief voor bètastudenten, dan is het wat Koops betreft afgelopen met de inzet van zijn docenten voor de bama. In de jongste raadsvergadering sprak hij cynisch over de noodzaak om over te gaan tot 'debamaïsering' van het onderwijs. “Tot nu toe belijden wij naar buiten toe nog steeds dat wij de beginselen van bama zoals die door de Universiteit Utrecht zijn bedacht, omhelzen. Vanaf nu ben ik bang dat die omhelzing alleen nog op papier kan gebeuren. Als wij er geen geld bij krijgen, dan zie ik niet hoe wij ons nog langer aan de voorgeschreven aanpak kunnen houden.”

Chinees

Eenmaal op dreef is de decaan niet meer te houden. Ook de wisselvalligheid van het Haagse beleid haalt hem soms het bloed onder de nagels vandaan. Met name de roep van staatssecretaris Nijs om meer concurrentie tussen universiteiten vervult hem met afschuw. Hij wijst op de recente aanvraag van de psychologieopleidingen aan de VU en in Rotterdam en Leiden om een numerus fixus te mogen instellen. “Het is natuurlijk ergerlijk dat universiteiten zo’n aanvraag doen zonder hun collega’s op de hoogte te stellen, maar in feite wordt zulk gedrag gestimuleerd door een ministerie dat nu al jarenlang roept dat concurrentie de universiteiten vooruit kan helpen. Ik geloof daar niets van. De wetenschap wordt vooruitgeholpen door samenwerking, niet door concurrentie. Maar ja, dat krijg je met staatssecretarissen die nog nooit een universiteit van binnen hebben gezien.

“Nu wil mevrouw Nijs weer topuniversiteiten. En we doen er, loyaal als we zijn, nog aan mee ook. Ik zeg wel eens: als de minister ons morgen vraagt om voortaan alles in het Chinees te doen, dan hebben wij zelfs dat over drie jaar voor elkaar. Maar waarom moet dat nou weer? We doen het op dit moment toch niet slecht? Kijk maar naar onze positie op onderzoeksranglijsten. Daar scoren Nederlandse universiteiten meestal heel behoorlijk. Voor elk gebied kun je aanwijzen waar in Nederland de top zit. Dat hoef je toch niet in een paar universiteiten te concentreren? Wat ik het meest treurig vind, is dat mevrouw Nijs met dat voorstel is gekomen, omdat ze ons op dit moment maar een zootje genivelleerde universiteiten vindt. En dat na al ons geworstel om te voldoen aan de voortdurend veranderende wensen uit Den Haag. Jarenlang hebben wij ons in bochten moeten wringen om meer samen te werken, landelijke onderzoeksscholen te verzinnen, en nu is het modewoord opeens concurrentie. Ik word daar zo moe van.”

De avond valt in de werkkamer van Willem Koops. Langs de wanden kasten vol boeken, boven zijn bureau een levensgroot portret van altsaxofonist Charlie - Bird - Parker, en op de vensterbank een lange rij jazz-CD’s. Gevraagd naar zijn favoriete plaat, aarzelt hij even. “Aan het eind van de dag zet ik meestal bebop op, iets van Rein de Graaff, een Groninger, een fantastisch pianist. Maar ’s ochtends vroeg, als er nog niemand is, draai ik het liefst een buitengewoon droefgeestige blues, iets van John Coltrane bijvoorbeeld. Heel gek misschien, maar hoe triester de muziek, hoe opgewekter ik word. Thuis draai ik die muziek maar zelden, omdat mijn echtgenote er zo gedeprimeerd van raakt. Als dat gevoel over haar komt terwijl ze naar muziek luistert, roept ze mij en dan is het steevast muziek die ik prachtig vind.”

Zodra het gesprek op zijn favoriete gespreksonderwerp komt, ontspant Koops zich. “Ik heb in mijn jeugd saxofoon gespeeld en als ik wat meer muzikaal talent had gehad, dan had ik hier nu niet gezeten. Ik vind wetenschap prachtig, begrijp me niet verkeerd, maar er gaat niets boven de manier waarop je je hele ziel en zaligheid in muziek kunt leggen. Door jazz raak ik los van de dingen van alledag. Als ik een tijdje naar jazzmuziek luister, komt er een prettig soort gelatenheid over me. Dan denk ik: ach, wat doet het er ook eigenlijk allemaal toe?

“Als ik in Amerika ben voor een congres, dan vraag ik de hotelportier altijd als eerste naar de café’s waar de musici komen. Dat zijn de plekken waar de echte jazz wordt gespeeld. Ik ben daar vaak de enige blanke in een totaal zwart café, waar je de dopelucht kan snijden. Of ik daar gemakkelijk word geaccepteerd? Ja, maar dat dank ik aan mijn Nederlands-Gronings accent. ‘O yeah, the BIM-house’, is de standaardreactie als ze horen dat ik uit Amsterdam kom, en dus gelukkig geen blanke Amerikaan ben. Ik heb in Ann Arbor gewerkt en vlak bij Detroit gewoond. Daar was ook zo’n café. Daar zat ik soms tot diep in de nacht naar die musici te luisteren. In de ‘African American Museum’, een voormalig bordeel. Fantastisch was dat. Ik ben inmiddels op heel wat plekken in de wereld geweest, maar die avonden in Detroit horen tot mijn mooiste herinneringen.”

Kader, mogen ook strooizinnen zijn

Emoties

Kenmerkende uitspraken van decaan Koops:

“Ik erger mij al langer aan het feit dat aan bijzonder hoogleraren niet of nauwelijks eisen worden gesteld.”(19-12-’03)

“Ik heb me vreselijk opgewonden over de brief van het VNAO over onze researchmaster psychologie.”(23-1-’04)

“Dat drie psychologieopleidingen in dit land buiten ons medeweten een numerus fixus hebben aangevraagd, heeft een grote collegiale woede in mij opgewekt.”(27-2-’04)

“Van het verwijt aan ons adres over het schuiven met financiën word ik zo langzamerhand behoorlijk opstandig.”(27-2-’04).

Eredoctoraat voor echte wetenschappers

Eredoctor Lochman:

groot in onderzoek antisociaal gedrag van kinderen

Hoe komt het dat kinderen ontsporen en antisociaal en agressief gedrag gaan vertonen? Hoe krijgen we ze weer in het gareel? En hoe kunnen we voorkomen dat het mis gaat? Dat zijn de drie vragen die de wetenschappelijke loopbaan van klinisch psycholoog John Lochman vorm hebben gegeven.

Begonnen als behandelaar concentreerde de 55-jarige Lochman zich geleidelijk steeds meer op het ontwikkelen van preventieprogramma’s. Al in de jaren tachtig ontwikkelde hij het programma ‘Anger coping’, waarin antisociale jongeren hun boosheid niet alleen leren onderkennen, maar ook beheersen. Het succes van dit programma in de Verenigde Staten bracht de Utrechtse kinder- en jeugdpsychiater Walter Matthys ertoe om samen met Lochman een plaatselijke variant te starten, het ‘Utrecht coping power program’, dat onder meer gericht is op jonge drugsgebruikers. Om die reden is Matthys, als bijzonder hoogleraar orthopedagogiek verbonden aan de faculteit Sociale Wetenschappen, één van de twee erepromotoren van Lochman.

Een ander succesvol programma van de nieuwe eredoctor is het door vier Amerikaanse universiteiten in samenwerking met een aantal schoolbestuurders uitgevoerde programma ‘Fast track’. In het kader van dit programma is een aanpak ontwikkeld die moet voorkomen dat jonge kinderen antisociaal worden. Volgens hoogleraar ontwikkelingspyschologie Willem Koops, de andere erepromotor van Lochman, wordt voor de verdere uitbouw van dit programma ‘op ongebruikelijk gedetailleerde wijze empirisch onderzoek verricht naar het gedrag van jonge kinderen'. Koops: “Wereldwijd wordt ‘Fast track’ daarom gezien als het meest succesvolle preventieprogramma dat op grond van de huidige wetenschappelijke stand van zaken mogelijk is.”

Koops, die samen met Lochman onderzoek doet naar de factoren waardoor antisociaal gedrag bij kinderen ontstaat, prijst met name de multidisciplinaire aanpak waarvoor Lochman heeft gekozen. “Door zijn activiteit op het grensgebied van de psychologie, de psychiatrie en de pedagogiek heeft hij de in Europa nog steeds bestaande schotten tussen die drie disciplines doorbroken. Mede daardoor hebben zijn op kinderen en jeugdigen gerichte gedragsveranderende therapieën zo’n hoge vlucht kunnen nemen.” Koops verwacht dat de voorgenomen verdergaande samenwerking met Lochman de vooraanstaande positie van de Utrechtse kinderstudies in Europa nog zal versterken.

Eredoctor Matthias Mann:

groot in onderzoek naar microscopisch kleine eiwitten

Kanker en malaria. Door eredoctor Matthias Mann is er veel meer bekend over deze ziektes. De Duitser doet onderzoek naar eiwitten, de werkpaarden van ons lichaam. Door eiwitten te beïnvloeden kun je processen in een lichaam of een parasiet veranderen.

Terwijl de genen van de mens en van talloze andere organismen nog in kaart moesten worden gebracht, had de aandacht van de biomedische wetenschap zich al op de volgende vraag gericht: welke eiwitten worden door die genen aangestuurd, wat doen ze, hoe is hun structuur, en hoe werken ze op elkaar in? Want de genen mogen dan wel aan de basis staan van onze lichaamsfuncties, onze cellen gaan pas aan het werk nadat ze daartoe opdracht hebben gekregen van eiwitten, die door één of meer genen op pad zijn gestuurd.

Proteomics is de naam van het vakgebied dat eiwitten bestudeert. In Utrecht gebeurt dat in het recent tot stand gekomen nationale proteomics centrum met als een van de belangrijkste methodes de biomoleculaire massaspectrometrie. Dat landelijke onderzoekcentrum staat onder leiding van hoogleraar briomoleculaire massaspectrometrie Albert Heck en het hoeft dan ook weinig verwondering te wekken dat juist hij optreedt als erepromotor voor Matthias Mann, de Duitse pionier op het gebied van het proteomics onderzoek.

Mann begon zijn loopbaan in Yale bij John Fenn, die in 2002 de Nobelprijs won voor zijn ontdekking van de zogeheten elektrospray-methode in de massaspectrometrie. Met deze op het gebruik van ionen gebaseerde techniek was het voor het eerst mogelijk om grootschalig minitieuze hoeveelheden eiwitten te analyseren. In Heidelberg en Odense werkte Mann aan een verdere verfijning van proteomics technieken. Daarnaast liet hij bioinformatici in zijn groep methoden ontwikkelen om de resultaten van massaspectrometrische analyses snel en effectief te kunnen vergelijken met de gegevens in eiwit- en genoomdatabases. Zo bracht hij een geweldige versnelling teweeg in de identificatie van eiwitten, waarvan ook het onderzoek van Heck volop profiteert.

Met zijn vernieuwende aanpak bracht Mann in de jaren negentig onder meer aan het licht dat het eiwit telomerase een centrale rol speelt bij het ontstaan van kanker en bij verouderingsprocessen. Een andere ziekte, waarop Mann zijn aandacht richt, is malaria. Hij bracht een groot deel in kaart van het proteoom van plasmodium falciparum, de parasiet die malaria veroorzaakt. In totaal zijn in die parasiet nu ruim 1200 eiwitten geïdentificeerd, waarvan sommige uniek zijn voor een bepaalde fase in zijn levenscyclus. Een middel dat de werking van één of meer van deze eiwitten verstoort, zou dus wel eens een belangrijk wapen in de strijd tegen malaria kunnen worden.

Eredoctors

Elk jaar reikt de Universiteit Utrecht ter gelegenheid van haar dies natalis enkele eredoctoraten uit. De meest bekende eredoctores uit de na-oorlogse periode zijn:

Prins Bernhard (1946)

Eleanor Roosevelt (1948), presidentsvrouw

Winnie Mandela (1986), strijder tegen de Apartheid

Hella Haasse (1988), auteur

Jürgen Habermas (1990), filosoof

Jane Goodall (1994), onderzoeker naar de Afrikaanse gorilla

Reinbert de Leeuw (1994), pianist/dirigent

Max van der Stoel (1994), politicus/diplomaat

Peter Greenaway (1997), regisseur

Ton Koopman (2000), componist

Koning Juan Carlos van Spanje (2001)

Rutger Kopland (2002), dichter/psychiater

'Het moet niet in Nederlands tempo gaan; dan wordt het nooit wat'

Werkgeversorganisatie wil snel beginnen met renovatie hoger onderwijs

HOP, Thijs den Otter

Op zich is het enthousiasme dat vertegenwoordigers van de werkgevers aan de dag leggen niet verwonderlijk. Staatssecretaris Nijs wil het bedrijfsleven veel meer bij de ontwikkeling van het hoger onderwijs betrekken. Maar er is meer: het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP) 2004 biedt aanknopingspunten voor een door VNO-NCW vurig gewenste renovatie. Want het wetenschappelijk landschap moet op de schop voor een goede kenniseconomie.

Een ambitie van dit kabinet is om tot de top drie van de internationale kenniseconomieën te behoren. Is dat realistisch?

"Het is in elk geval de juiste ambitie. Maar er is veel voor nodig. Er moeten zwaartepunten gevormd worden waarop universiteiten zich kunnen concentreren, er moet meer onderzoek komen via de tweede geldstroom, er moet worden geselecteerd in het hoger onderwijs."

Dat is nogal wat. Collegevoorzitter Pim Breebaart van de Haagse Hogeschool zei onlangs dat de ambitie van de regering op hetzelfde neerkomt als wensen dat ADO Den Haag dit seizoen kampioen wordt. Met andere woorden: zie eerst maar eens dat een stevige positie in de middenmoot voor elkaar te krijgen.

"Daar zou ik het mee eens zijn, als we dit op zijn Nederlands gingen aanpakken. Dus: lekker aanpolderen, een commissie op de collegegelden zetten, en daarna een nieuwe commissie naar de conclusies laten kijken, om vervolgens het hele plan via de Tweede Kamer terug naar het ministerie van Onderwijs te sturen. Maar daar hebben we geen tijd meer voor. Het moet nu gebeuren."

De grote vraag: wie gaat dat betalen?

“We zijn niet van plan en ook niet in de positie om als donor op te treden. Uiteraard zijn we geïnteresseerd in samenwerking, maar dan moet de kwaliteit wel goed zijn. Want bij het bedrijfsleven is er weliswaar enig oranjegevoel aanwezig, maar uiteindelijk wordt de keuze voor samenwerking met hoger onderwijsinstellingen toch zakelijk bekeken. Zo koos Philips voor samenwerking met de Universiteit Leuven in België op het gebied van micro-elektronica.”

Volgens VNO-NCW zijn er om het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek naar een hoger niveau te tillen, zwaartepunten in onderzoek en onderwijs nodig. Waarom?

“Die zwaartepunten zijn essentieel. Universiteiten zouden goed moeten kijken naar hun sterke punten en die verder uitbouwen. Als een universiteit zich op een gebied richt en helemaal de diepte in gaat, is dat voor het bedrijfsleven heel interessant. Onze inbreng is nodig, maar ook die van NWO (Nederlandse Organisatie voor wetenschappelijk onderzoek) en de overheid.”

Om voor elkaar te krijgen dat universiteiten zich concentreren op die zwaartepunten en onder meer verregaande samenwerkingen realiseren, is veel geld nodig. Dat is er niet niet; dat maakt het een stuk moeilijker.

“Het is ook zeker geen eenvoudige operatie. Maar het is wel de weg die we op moeten. De drie technische universiteiten komen binnenkort met een actieplan en daar is meer geld voor nodig dan de vijf miljoen euro die er nu voor is vrijgemaakt. Ik denk dat minister Zalm van financiën zal schrikken als hij de bedragen hoort die nodig zijn voor een goed bètaprogramma in Nederland. Wij denken dat het goed zou zijn als het kabinet toch de benodigde middelen weet te vinden.”

Zijn de juiste instrumenten voorhanden om tot zo’n operatie over te gaan?

“Wij vinden het heel goed dat staatssecretaris Nijs een rondje langs de instellingen maakt om te praten over individuele kwaliteitsafspraken. Daar kun je een universiteit of hogeschool in de toekomst op afrekenen, en het is goed dat er al over focuspunten kan worden overlegd. Uiteraard zijn we ook zeer te spreken over het pleidooi voor ‘horizontalisering’ dat in dit HOOP te vinden is. Universiteiten en hogescholen moeten weten wat er speelt in de maatschappij en daarmee rekening houden bij onderwijs en onderzoek. Het is geen kwestie van ‘U vraagt en wij draaien’, maar wel aan markt en maatschappij laten zien hoe belangrijke ontwikkelingen en vraagstukken worden meegenomen. Het gaat uiteindelijk om forse publieke uitgaven. Het geeft ook ruimte om bij te sturen. Dat kan gaan om grote thema’s als koers van onderzoek, of over iets eenvoudigs als het actueel houden van een lesprogramma. Want dat is natuurlijk ook van groot belang.”

U verwacht ook veel van de CURSIEF smart mix, zoals voorgesteld in het Wetenschapsbudget 2004. Hoe werkt zoiets?

“Het is de bedoeling dat er gericht wordt gefinancierd door de ministeries van onderwijs en economische zaken waarbij het geld wordt geconcentreerd rondom punten die voor de Nederlandse kenniseconomie van groot strategisch belang zijn. EZ let op de link tussen overheid en bedrijfsleven. OCW werkt aan de focus en de omvang van excellente onderzoeksgroepen.”

En het bedrijfsleven financiert mee?

“Ja, maar niet door geld te storten in een fonds of zoiets. Eerder door op zakelijke basis met goede vakgroepen samen te werken. En hier geldt ook: als dat hier niet lukt, dan stappen bedrijven met alle plezier naar een excellente onderzoeksgroep in het buitenland. Het blijft tenslotte zakelijk.”

Staatssecretaris Nijs heeft grote plannen met zogenaamde topmasters. Kunt u zich daarin vinden?

"Absoluut. Het is in Nederland heel ongebruikelijk om excellentie aparte aandacht te geven en topkwaliteit te bevorderen.Toch hoort dat bij de ambitie om tot de internationale top te behoren. We zijn hier drukker bezig met het aanpakken van 'slechte' studenten, die een negatief bindend studieadvies krijgen, dan met het aanmoedigen van toptalent. Briljante Nederlandse studenten vind je anders terug in de CURSIEF honours programs van een universiteit over de grens."

Vanuit de HBO-raad komt evenwel een ander geluid. Daar vragen ze vooral aandacht voor goede toegankelijkheid. Met andere woorden: zorg dat er een brede subtop komt.

"Ik kan me voorstellen dat de HBO-raad zo’n signaal geeft, maar het één sluit het ander niet uit. Natuurlijk moet iedereen hoger onderwijs kunnen volgen, maar dat laat onverlet dat we onze talenten moeten koesteren. En daar werd in het verleden niet goed over nagedacht. Je moet er voor zorgen dat iedere student op de juiste plaats komt."

Selectie aan de poort?

“Eerder na de poort. Een vwo of havo-diploma is wat ons betreft voldoende om toegelaten te worden tot een eerste studiejaar. Tijdens de propedeuse moet maar eens zorgvuldig worden bekeken waar welke student thuishoort. Er moeten in ieder geval selectief toegankelijke mastertrajecten komen. Daarnaast kan je ook denken aan zwaardere componenten in een bachelorstudie in de vorm van honours programs.”

Bij topstudies hoort ook een topprijs.

“Dat hoeft helemaal niet zo absoluut te zijn. Als het maatschappelijk belang groot is, kan ook gekozen worden voor een lager collegegeld, zoals nu bij bètastudies het geval is. Al kan ik me wel indenken dat een topmaster diep in de buidel moet tasten voor die ene tophoogleraar uit het buitenland. Want het moet natuurlijk wel helder zijn waarom de ene opleiding meer moet kosten dan de andere.”

En voor studenten met een beperkt budget?

“Daar zou een universiteit beurzen voor moeten vrijmaken, zodat talent wel de kans krijgt. In Amerika gaat dat al heel erg lang zo.”

Maar het Amerikaanse systeem heeft een sterk alumnibeleid met toppers uit het bedrijfsleven die ‘hun’ universiteit sponsoren. Kom daar eens om in Nederland.

“Je zult dus nog eens moeten kijken naar de hoogte van de collegegelden. En daarbij mag dat voor de overheid absoluut geen excuus zijn om te korten. Extra geld moet bij de instelling blijven. Die kan er nuttige dingen mee doen.”

VNO-NCW is dus positief over de plannen van staatssecretaris Nijs. Maar straks is eerst de Tweede Kamer aan het woord, en de kans is groot dat de ambities van OCW averij oplopen door nader onderzoek te eisen naar de effecten van de plannen.

“Zoals ik al zei is daar dus geen tijd meer voor. De politiek heeft met deze HOOP-notitie een uitgelezen kans om een inhaalslag te maken en ons hoger onderzoek en onderwijs internationaal goed in de markt te houden. Als er nu nog een keer door allerlei commissies moet worden gekeken naar de topmasters, selectie en onderzoeksfinanciering, moeten we nog beginnen aan de renovatie als het 2010 is. Dan zijn we te laat.”