Achtergrond

'Alleen Tiësto moest helaas verstek laten gaan'

DJ Showcase als opwarmertje voor Sixpack

Erick E, Jasper Goossen en vier andere talentvolle dj’s zijn door het zeskoppige bestuur van Sixpack gestrikt voor de 'DJ Showcase' komende woensdag in Filemon & Baucis. Het feest is een opwarmertje voor het grote jaarlijkse Sixpackfeest dat het einde van het academisch jaar inluidt. “Elk jaar wordt Sixpack nóg groter en professioneler”, aldus de gedreven voorzitter Erik van Hengstum. @auteur:Karen Eshuis

De meest uiteenlopende muziekstijlen zullen er tijdens de DJ-Showcase te horen zijn. Van latin tot trance. De sfeeropbouw via muziek wordt volgens voorzitter Erik dit jaar beter dan afgelopen jaar: “ Er werd de vorige keer een dj-contest gehouden. Iedere dj bouwt dan opnieuw zijn eigen feestje, waardoor de lijn in de avond wegvalt.” Bestuurslid Marjon ten Broeke valt hem bij: “Het is een beetje appels met peren vergelijken tijdens zo’n wedstrijd. De muziekstijlen van de dj’s zijn té verschillend.”

Sinds de voorverkoop van de 500 kaarten vorige week startte, heeft economiestudente Marjon al wat slapeloze nachten achter de rug: “We leven met het bestuur echt naar de feesten toe, daar doe je het tenslotte voor.” Ook de 22-jarige Arthur Peelen is zich bewust dat het er nu op aan komt: “Studenten hebben geen flauw idee wat er allemaal komt kijken bij de organisatie van dit soort unieke feesten.”

Unieke feesten. Sixpack vormt onder de Utrechtse studenten inmiddels een begrip en is niet te verwarren met het gelijknamige televisieprogramma. “Het verhaal gaat dat ze door ons geïnspireerd zijn voor de titel van dat programma”, weet commissaris logistiek Angelique Sauerbier te vertellen. Maar niet alleen de naam maakt het project uniek. Erik: “Er is geen enkel feest in Utrecht van zo’n formaat en dat universiteitsbreed wordt georganiseerd.” Universiteitsbreed wil zeggen dat diverse studieverenigingen meewerken aan Sixpack. “Het is een feest voor alle studenten. Bovendien verbindt het de studieverenigingen Alcmaeon, ECU’92, Incognito, Mebiose, Proton, UBV, USF en V.U.G.S. op een speciale manier.”

De biertjes worden tijdens het Sixpack feest van 3 juni dus getapt door leden van studieverenigingen. Er heerst volgens het bestuur op de Sixpackfeesten geen ‘wij van onze studievereniging’, maar een ‘wij, studenten uit Utrecht’ gevoel. Toch heeft de deelname van alle studieverenigingen niet alleen voordelen. Arthur: “Je moet je voorstellen dat de begroting die wij maken op elke Algemene Leden Vergadering van elke deelnemende studievereniging moet worden goedgekeurd. Daarnaast is het belangrijk alle wensen en ideeën te inventariseren. Dat heeft wel een paar uurtjes vergaderen gekost.”

Gelukkig ziet het bestuur nog niet groen en geel van het vergaderen. En ook het feesten zijn ze nog lang niet zat. Angelique: “Ik zit nog regelmatig met bestuursgenoten Melany van Oostrom en Neeltje Willems tot zes uur in de kroeg! We moeten toch geïnspireerd worden door andere feestjes.” Voorzitter Erik van Hengstum heeft ook de nodige festivals afgelopen. “Op ‘Innercity’ sta ik niet alleen te dansen, maar ook naar de technische onderdelen te staren.” Een film voor de showcase is één van dingen die uit dit spotten is voortgekomen. In de film zijn onder meer beelden van eerdere Sixpackfeesten te zien. Een VJ is ingehuurd om tijdens de showcase onder meer deze film op de muur van Filemon te projecteren. De studenten die volgende week vroeg aankloppen, krijgen een cd-rom met de film cadeau.

“De promotiefilm is een mooi idee, maar het meest trots zijn we eigenlijk op onze line-up”, meent Arthur Peelen. “Met namen als Erick E zijn wij erg gelukkig. Ook voor 3 juni hebben we een strakke line-up: Marco V, Laidback Luke en voor het eerst een MC om het publiek op te zwepen, namelijk MC Marxman. Hij is ook wel bekend van Dance Valley. Alleen Tiësto moest helaas verstek laten gaan. Die had al verplichtingen in Ierland”, laat het Sixpack bestuur lachend weten.

Woensdag 24 maart 2004: DJ Showcase, Filemon & Baucis aan het Janskerkhof. Kaarten à 3, 50 euro verkrijgbaar bij de studieverenigingen; aan de deur kosten ze 4,50 euro. Meer info op www.sixpack.nl

Een stukje buitenwereld in een besloten wereld

Studenten in de tbs-kliniek

Wie het terrein van de kliniek betreedt, komt binnen in een ‘therapeutische gemeenschap.’ Behandelaars, patiënten en bezoekers lopen er door elkaar heen. In de werkplaatsen wordt gewerkt aan orders die af moeten; vanuit de muzieklokalen klinkt pianogetingel; het binnenzwembad is gesloten vanwege een verbouwing. De lange gang van de afdeling Onderwijs wordt omringd door kleine kamertjes waarin patiënten les krijgen van studenten. Wie wie is, is voor een voorbijganger niet te zien.

In de Van der Hoevenkliniek zijn ongeveer honderd ter beschikking gestelden (TBS) opgenomen, onderwie zo’n zes vrouwen. Aan wetsovertreders wordt tbs opgelegd als zij een psychische stoornis blijken te hebben, die verband houdt met het delict en als ze gezien worden als opnieuw delictgevaarlijk. De rechter heeft dan een verplichte psychiatrische behandeling nodig gevonden. Hun misdaden zijn meestal zeer ernstig: “Deze gevallen hebben allemaal in de krant gestaan”, zegt hoofd Onderwijs Adriaan de Zeeuw.

De kliniek in Utrecht wil de patiënten resocialiseren. Daarom wordt er gestreefd naar een sfeer van vertrouwen en samenwerking. De patiënten worden gestimuleerd tijdens hun verblijf een vak te leren en te werken op de werkplaatsen. Daarnaast kunnen de tbs'ers onderwijs volgen. Dat is voor de meeste patiënten erg belangrijk. De één haalt met deelcertificaten zijn havo-diploma, een tweede leert om de theoretische basis te halen voor monteur en een derde heeft belangstelling voor talen en gaat aan de slag met Engels. Al deze lessen worden gegeven door studenten. Psychologiestudente Nine van Stratum (23) denkt dat het voor de patiënten belangrijk is dat ze 'een stukje van de buitenwereld mee naar binnen' nemen. Nine geeft Nederlands en Engels aan vijf patiënten per week. De lessen zijn één op één.

De studenten behoren niet tot de staf, zegt afdelingshoofd De Zeeuw. "Ze zijn geen behandelend personeel. Daardoor zijn de lessen ook ontspannend voor de patiënten: het is een meer natuurlijke omgangsvorm.” Door de inzet van studenten worden autoriteitsconflicten voorkomen. De Zeeuw: “We willen geen docenten met een ‘onderwijzersvingertje’. Studenten weten nog niet alles op hun studiegebied en gaan samen met de patiënt op zoek naar antwoorden.”

De kliniek wil niet alleen binnen het huis een maatschappij vormen, maar ook de buitenwereld toegang geven in de behandeling. Daarom kunnen buurtbewoners en scholen ook gebruik maken van de faciliteiten op het terrein, zoals de sportzaal en het zwembad. Er zijn ook studenten betrokken bij een wekelijkse gespreksgroep, waarin onder leiding van de pastores samen met patiënten over levens- en religieuze onderwerpen wordt gesproken.

Ondanks de inbreng van ‘de buitenwereld’ blijft de omgeving bijzonder. Als de afdeling Onderwijs koffiepauze heeft bijvoorbeeld, moet echt iedereen mee naar de kantine. “Je laat nooit iemand even achter”, zegt De Zeeuw. “Het kan toch gevaarlijk zijn.” Student Nine beaamt dat ze zich altijd bewust is dat ze niet op een doorsneeplek werkt. “Maar ik voel me hier nooit onveilig.”

De studenten hebben in principe geen dossierkennis over de patiënten die ze lesgeven. Nine: “Soms hoor je weleens wat. Ik moest wel even slikken toen ik zomaar tijdens de lunch hoorde wat een leerling van mij gedaan had. Het verbaasde mij eigenlijk dat ik tijdens de les aan die leerling geen last heb gehad van die kennis. In principe voegt achtergrondinformatie niets toe voor mij. Ik kom om les te geven.”

Voor Nine is het in het kader van haar studie extra interessant om te kijken hoe de patiënten zich gedragen. “Ik denk er thuis weleens over na. Wat voor stoornis zou die leerling hebben? Waarom gedraagt die patiënt zich zo? De één is onzeker en de ander heeft een grote mond. Ik benader iedereen anders, maar ik blijf mezelf.” Als patiënten uitdagend zijn of persoonlijke vragen stellen, kunnen de studenten altijd hulp vragen aan het behandelend personeel. Nine: “Sommige patiënten proberen uit waar je grenzen liggen. Ze lijken soms wel lastige pubers!”

Huiswerk

De twintig studenten die in de kliniek bijverdienen, zijn er via-via terecht gekomen. Ze moeten flexibel zijn, stevig in hun schoenen staan en niet op sensatie zijn gericht. De meeste studenten blijven wel een tijdje plakken in deze bijzondere baan: de omgeving is anders, je doet wat met je studie en met tien euro per uur verdient het goed.

Rechtenstudent Thijs Paré (27) wordt ingezet als vliegende keep op de afdeling en geeft onder meer Bedrijfscalculatie en Computervaardigheden. Hij werkt het liefst met gemotiveerde patiënten. “Sommigen willen echt iets leren en dat is leuk. Anderen voelen dwang en verzetten zich daartegen. Het duurt altijd even voor je een patiënt doorhebt: de één wil graag maar vergeet van alles, de ander begint al met tegenstribbelen als je de eerste keer huiswerk opgeeft.” Thijs vindt dat zowel student als patiënt in de kliniek wordt aangesproken op hun communicatieve vaardigheden. “Daar kunnen we allebei wat van leren.”

Het gaat ook weleens fout tussen student en patiënt. Zo was er ooit een studente die een relatie begon met een patiënt. Omdat de werkwijze van de kliniek gebaseerd is op openheid en vertrouwen kwam deze ongewenste relatie snel boven tafel. De Zeeuw: “Als iemand niet geschikt is, blijkt dat vaak al snel. Mensen die hier wel passen, blijven vaak lang hangen. Een leraar Duits heeft hier na zijn afstuderen nog veertien jaar in de avonduren gewerkt. Een historica die een bijbaantje had, hebben we gevraagd om nascholing te volgen en in de kliniek te blijven werken.” De Zeeuw studeerde zelf in Utrecht, toen hij in 1975 begon met een bijbaan in de kliniek. Hij studeerde psychologie (richting onderwijskunde) en vond werken in de kliniek 'spannend en interessant'.

Ook geschiedenisstudent Peter Johannes (22) heeft zijn blikveld verbreed door zijn bijbaan. Hij werkt sinds anderhalf jaar in de kliniek en overweegt nu om een lerarenopleiding te gaan volgen. “Ik heb hier ontdekt dat ik het lesgeven leuk vind. Daar wil ik mee verder.”

Ook Nine is tevreden over haar kennismaking met de onderwijswereld. “Het is hartstikke leuk om samen met een patiënt te werken voor een examen en hem uiteindelijk te zien slagen. Veel patiënten zijn onzeker over hun schoolprestaties. Hoewel het niveau heel verschillend is: de één werkt op basisschoolniveau Nederlands, de ander kan Engels op vwo-niveau aan.”

Michiel Stroïnk (23), student Algemene Letteren zit ondertussen tevergeefs te wachten op zijn leerling Nederlands. De Zeeuw vraagt hem nog even geduld te hebben. “Er is de laatste tijd veel gebeurd met deze patiënt, hij moet weer in balans komen. Volgende week kijken we verder.” Voor Michiel is het werken in de kliniek een 'huisbaantje' dat naar het corpslid werd doorgeschoven. “Bewoners van ons USC-huis werken al meer dan tien jaar in de kliniek. Er is altijd wel iemand die het interessant vindt.”

De studenten zijn blij met hun bijzondere bijbaan. Thijs: “Het staat natuurlijk ook leuk op je cv. Tijdens een sollicitatiegesprek heb je altijd wat om over te praten. Maar eigenlijk moet je het zien als doodgewoon werk. Werk met mensen.”

Universtiteitsprofessoren: 'Zes pauwen die in de kippensoep drijven'

Erik Hardeman

“Ik zat laatst met collega universiteitshoogleraar Peter van der Veer te praten”, zegt Herman Philipse. “Hij gaat zijn tijd in Utrecht voornamelijk aan onderzoek besteden. Grappig, want voor mij betekent mijn benoeming tot universiteitshoogleraar juist dat ik bijzondere dingen op onderwijsgebied kan gaan doen. Natuurlijk ga ik ook schrijven, want dat is een levensbehoefte voor me. Maar onderwijs geven, met studenten omgaan, me in het publieke debat mengen, dat zijn dingen die ik niet zou willen missen. Ik zou knettergek worden als ik alleen tussen de boeken zou zitten.”

Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Dat lijkt een passend motto voor de twee jaar geleden in Utrecht geïntroduceerde universiteitshoogleraar. In navolging van Amsterdam besloot toenmalig collegevoorzitter Jan Veldhuis om ook in Utrecht een aantal excellente wetenschappers de vrije hand te geven. Veldhuis was op het idee gebracht door Neerlandicus Frits van Oostrom, die na twintig jaar Leiden wel eens wat anders wilde, en tijdens een diner vroeg of de Utrechtse voorzitter niet iets leuks voor hem had.

Bijna ter plekke bedacht Veldhuis de nieuwe functie en dat was uiteraard een buitenkans, stelt Van Oostrom. “Ik wilde al een tijd een literatuurgeschiedenis van het Middelnederlands schrijven vanaf ‘Hebban olla vogala’ tot de uitvinding van de boekdrukkunst. Dat boek moet de kroon op mijn werk worden, maar als gewoon hoogleraar zou ik er met alle beslommeringen van onderwijs en bestuur nooit aan zijn toegekomen. Het aanbod van Veldhuis kwam als een geschenk uit de hemel.”

Eikenhout

Van Oostrom werkt nu al weer twee jaar in Utrecht. Hij besteedt drie dagen per week aan zijn onderzoek, één dag aan verplichtingen buiten Utrecht, en één dag aan universitaire activiteiten. In zijn met eikenhout betimmerde werkkamer in de Muntstraat met uitzicht op de Domtoren kan de vraag hoe het hem bevalt dan ook niet anders dan retorisch klinken. “Als deze baan me niet zou bevallen, zou ik me moeten laten nakijken.”

De kamer van Peter van der Veer op de campus van het University College is nog een slagveld van verhuisdozen. Maar ook de pas benoemde antropoloog en godsdienstwetenschapper is zichtbaar tevreden met zijn nieuwe werkkring. Hij gaat zich in Utrecht op drie thema’s richten. “Ik doe samen met Indiase collega’s onderzoek naar de migratie van kenniswerkers uit Azië naar het Westen; ik ben al enige tijd bezig met een groot vergelijkend onderzoek naar de ontwikkeling van China en India in het licht van de in die landen optredende liberalisering; en ik schrijf een boek over de radicalisering binnen verschillende religies.”

Ook voor Van der Veer was de vrijheid die Utrecht bood een voornaam argument om de Universiteit van Amsterdam te verruilen voor gebouw Voltaire op het Kromhoutterrein. “Ik ben in 1992 naar Amsterdam gekomen om daar een onderzoekscentrum op te zetten op het gebied van godsdienst en maatschappij. Dat centrum draait prima, maar ik voelde me steeds meer wetenschapsmanager in plaats van onderzoeker. Vandaar dat het tijd werd om naar iets anders uit te kijken. Ik had verschillende aanbiedingen op zak, maar alleen Utrecht bood me de kans om mij volledig aan mijn onderzoek te wijden.”

Grensoverschrijdend

Voor filosoof Herman Philipse en chemicus Gerard van Koten biedt de aanstelling als universiteitshoogleraar andere perspectieven. “Ik ben nu 61”, zegt Van Koten, “en ik stond op een punt in mijn loopbaan, waarop ik dacht: wat wil ik nu verder? Ik ben weliswaar voorzitter van de bèta-federatie, maar die functie laat me voldoende tijd voor andere zaken. Mijn ideaal is om Utrecht een duidelijker bèta-gezicht te geven en de universiteit aantrekkelijker te maken voor aanstaande bèta-studenten.

"Dat hoop ik onder meer te doen door een project op te zetten om geïnteresseerde vwo-scholieren samen met aio’s en post-docs aan een multi-disciplinair onderwerp te laten werken in een soort meester-gezel setting. Of ik dat niet net zo goed als gewoon hoogleraar had kunnen doen? Dat denk ik niet. Om dit soort projecten van de grond te krijgen heb je tijd en aandacht nodig. Die heb je in een normale universitaire baan niet. Als ik mezelf de afgelopen jaren één ding heb verweten, dan is het dat ik nooit een sabbatical heb opgenomen om even afstand van de dingen te nemen.”

Herman Philipse, die regelmatig in de dagbladen publiceert over actuele kwesties zoals het integratiedebat, ziet het universiteitshoogleraarschap vooral als een kans om grensoverschrijdend bezig te zijn. “In Leiden heb ik ooit een cursus gegeven ‘Universal history, from the big bang to the last whimper’, een collegereeks over belangrijke omslagpunten in de geschiedenis. Ik ben weliswaar vakfilosoof — ik ga in Utrecht onderzoek doen op het gebied van de ken- en wetenschapsleer — maar ik treed graag buiten de grenzen van mijn vak. Zo hoop ik behalve in de master wijsbegeerte ook onderwijs te kunnen gaan geven aan bijvoorbeeld juristen en biologen.

"Iets anders is dat ik volgend voorjaar met de Franse ambassade een conferentie organiseer over de scheiding tussen kerk en staat. In Frankrijk is het sinds Voltaire voor filosofen normaal om zich in het publieke debat te mengen, maar hier wordt dat al snel als onwetenschappelijk aangemerkt. In vind dat vreemd. Filosofie is in mijn optiek een cultuurvak, filosofen moeten maatschappelijke invloed willen hebben.”

Vrijheid

Opmerkelijk aan de aanstelling van de Utrechtse universiteitshoogleraren is de grote vrijheid die hen wordt geboden. Weliswaar worden zij geacht periodiek verslag aan de rector uit te brengen, maar concrete eisen worden niet aan hen gesteld.

“Dat is ook helemaal niet nodig", vindt rector-magnificus Gispen, "want voor alle zes spreekt het vanzelf dat zij zich in Utrecht actief inzetten voor onderwijs en onderzoek. Het gaat om zes wetenschappers van internationaal erkende topkwaliteit met een discipline overstijgende visie en een inspirerende uitstraling. Juist vanwege hun grote en bewezen kwaliteit, hebben zij een vrije opdracht gekregen. Zo’n initiatief om in Utrecht een breed universiteitscurriculum in te richten naar het voorbeeld van Harvard, is typisch iets dat je van universiteitshoogleraren mag verwachten. Maar dat zet je toch niet in hun taakomschrijving?”

Van der Veer knikt instemmend. “Wij zijn uitgenodigd omdat wij specifieke kwaliteiten bezitten. Dan moeten we ook vrij zijn in de manier waarop we die kwaliteiten inzetten. Dat betekent natuurlijk niet dat men geen beroep op mij kan doen. De Amsterdamse universiteitshoogleraar Bram de Swaan zegt wel eens: 'Wij zijn volledig vrij, dus we moeten naar elk verzoek luisteren.' En zo is het. Ik kan me goed voorstellen dat ik iets ga doen voor studenten van het University College, maar met mijn contacten in Azië kan ik wellicht ook iets betekenen voor Bureau Buitenland.”

Philipse lacht. “Het is juist heel geraffineerd van het college van bestuur om ons zo vrij te laten, want vrijheid schept verplichtingen. Wij hebben nu geen enkel excuus meer om ons achter te verschuilen, wij moeten wel presteren.”

Van Oostrom: “Met die grote vrijheid ben je inderdaad een beetje ‘loodgietend prijsdier’, zoals Reve dat ooit noemde. Maar daar schuilt ook een gevaar in. Vandaar dat ik expliciet om een jaarlijks functioneringsgesprek heb gevraagd. Er zijn altijd dingen die kunnen tegenvallen.”

Inspiratie

Een rondgang langs ‘gewone’ Utrechtse hoogleraren maakt duidelijk dat hun zes collega’s op brede steun kunnen rekenen. “In een innovatieve organisatie waarin tientallen hoogleraren netjes voorgesorteerd in faculteiten hun werk doen, is het een zeer goed initiatief dat een aantal van hen niet alleen wetenschappelijke maar ook institutionele grenzen mogen overschrijden”, vindt hoogleraar bestuurskunde Paul Verweel.

“Hun vrijheid? Voor zo'n klein deel van het universitaire budget vind ik het prima ze eerst een kans te geven iets neer te zetten in plaats van alles weer op voorhand dicht te timmeren met doelstellingen en voorgenomen uitkomsten. Geef creativiteit maar een kans. Goed dat we iets afwijkends durven doen. Dat mag van mij vaker voorkomen.”

Geograaf Henk Ottens vindt dat wel erg vrijblijvend. “Prima om universiteitshoogleraren aan te stellen, maar dat moet wel gebeuren op basis van een door hen zelf op te stellen werkprogramma met een jaarlijks evaluatiegesprek met een decaan of onderzoeksdirecteur. In dat werkprogramma moet ook onderwijs zitten, bijvoorbeeld (mede-) begeleiding van promovendi.”

Volgens econoom Joop Schippers zouden universiteitshoogleraren een belangrijke rol kunnen spelen bij het verknopen van verschillende disciplines en laten zien wat je van andere vakgebieden kunt leren. “Die taak zou je hen dan ook expliciet kunnen opdragen. Belangstelling voor interdisciplinariteit en de bereidheid om daadwerkelijk bij te dragen aan het slaan van bruggen tussen de eilanden die samen 'de' universiteit vormen, worden daarmee belangrijke selectiecriteria.”

Historica Mayke de Jong vindt dat van universiteitshoogleraren — behalve het slagen van hun onderzoeksprojecten — vooral gevraagd mag worden dat zij een actieve bron van inspiratie vormen voor hun directe wetenschappelijke omgeving. Frits van Oostrom is daarvan een goed voorbeeld. "Laten we blij zijn dat de universiteitshoogleraren er zijn, gebruik maken van hun inspirerende aanwezigheid, en niet beknibbelen op hun vrijheid, want die acht ik van algemeen belang voor deze universiteit."

Dat niet iedereen even enthousiast is over de luxe positie van de universiteitshoogleraren, merkte Frits van Oostrom, toen een Letterenmedewerker hem niet zonder venijn toevoegde: ‘Wij zullen heel hard werken om jou uit de wind te houden’. “Onzin natuurlijk”, zegt de Maerlant-specialist. "Ik kost de faculteit geen cent extra, maar ik kan mij wel voorstellen dat men ons soms met een scheef oog bekijkt. In zekere zin zijn wij natuurlijk zes pauwen die in de kippensoep drijven. (Al wil ik daar meteen aan toevoegen dat ik met mijn joodse achtergrond een stevige kippensoep op waarde weet te schatten!)

"Gelukkig heb ik een uitstekende relatie met mijn collega’s in de Letterenfaculteit. Alleen de studenten durven hier nog niet goed aan te kloppen, maar ook dat gaat langzaam beter. Vanavond geef ik college aan een groep studenten die mij daar zelf voor benaderd heeft en ik ben ook net adviseur geworden van de organisatoren van een congres over Letteren en arbeidsmarkt.”

Ambitie

In de Volkskrant zei de Nederlandse fysicus Jos Engelen eind december over universiteitshoogleraren: 'Toponderzoekers die worden vrijgesteld van vergaderen: wat een verschrikkelijke onzin! Als je gedurende vele jaren research bewezen hebt wat voor te stellen, moet je ook de ambitie hebben je vak richting te willen geven. Door anderen te sturen.'

“Leuk gezegd”, vindt oud-Scheikundedecaan Van Koten. “Maar ik vind niet dat ik op mijn leeftijd nog reguliere bestuurlijke taken moet uitoefenen. Die heb ik de afgelopen jaren juist heel bewust overgedragen aan jongeren. Ik vind wel dat ik als universiteitshoogleraar een rol moet spelen in actuele discussies zoals bijvoorbeeld het debat over de kenniseconomie. Daarom ben ik ook blij met mijn functie als voorzitter van de bèta-federatie. Het dagelijks bestuur van de vijf faculteiten kan ik met een gerust hart overlaten aan de decanen. Mijn taak is het om een visie te ontwikkelen over het Utrechtse bèta-profiel en daar ook mijn nek voor uit te steken. Dat is een rol die op het lijf van een universiteitshoogleraar is geschreven.”

Van der Veer: “Mij wordt wel eens gevraagd of ik als universiteitshoogleraar het contact met jonge onderzoekers en promovendi niet zal missen. Misschien ligt dat voor bèta’s anders, maar als ik eerlijk ben haalt het begeleiden van promovendi je in mijn soort onderzoek toch voornamelijk van je werk zonder dat het je veel oplevert. Bovendien heb ik nog een stuk of tien promovendi in Amsterdam. Daarna zie ik wel verder.”

Ook Philipse voelt zich niet door Engelen aangesproken. Met het organiseren van een jaarlijks seminar voor het landelijk netwerk van promovendi in de ken- en wetenschapsleer is hij naar zijn mening voldoende ‘sturend’ bezig. “Maar sturen is iets anders dan besturen. Ik ben in Leiden inmiddels vier keer faculteitsdecaan geweest. Ik zat er eerlijk gezegd niet echt op te wachten om dat tot mijn pensioen nog drie keer te worden.”

Universiteitscurriculum

Een andere vraag is of van de universiteitshoogleraren ook gezamenlijk actie mag worden verwacht. Van Oostrom heeft vorig jaar het initiatief genomen om in Utrecht in navolging van onder meer Harvard een universiteitscurriculum op te zetten, een breed aanbod van vakgebied overstijgende vakken, waaruit alle Utrechtse studenten voor hun profileringsruimte moeten kunnen putten en dat in 2005 van start moet gaan.

“Een goed idee”, vindt Philipse, “waaraan ik uiteraard mijn steentje zal bijdragen. Ik hoop alleen niet dat er een sfeer ontstaat waarin van de universiteitshoogleraren verwacht wordt dat zij regelmatig gezamenlijk opereren. Ik doe liever dingen waarin ik goed ben, dan dat ik naar optredens word gestuurd waar wij als zes malloten bij elkaar achter een tafel worden gezet.”

Toch hoopt hoogleraar rechtstheorie Ton Hol daar wel een beetje op. “De meerwaarde van deze hoogleraren is voor mij hun mogelijk verbindende kracht. De universiteit met zijn vergaande specialismen is tamelijk arm aan debatten op een wat algemener academisch niveau. De universiteitshoogleraren beschikken — voor zover ik dat kan inschatten — over een bijzonder vermogen om dat soort debatten aan te zwengelen. Ik zou graag zien dat ze dat binnen de universiteit gaan doen: breder georiënteerde wetenschappers bij elkaar brengen rondom interessante thema’s.”

Maar Van der Veer twijfelt. “In Amsterdam treden de universiteitshoogleraren vaak collectief op. Zo is er elke maandagavond een bijeenkomst, waarop zij afwisselend geacht worden om voor een breed publiek over ontwikkelingen op hun vakgebied te praten. Wij moeten maar eens goed met elkaar praten of wij in Utrecht ook die kant op willen.”

Pianoconcours

Onderzoeker, docent, publicist, adviseur, ambassadeur. De universiteitshoogleraar kan vele gedaanten aannemen. Wat minder eerbiedig wordt hij ook wel eens omschreven als ‘uithangbord’ voor de UU. Maar ook daar is op zich niets mis mee, vinden de betrokkenen.

“Het college van bestuur mag mij best als ambassadeur gebruiken”, zegt Philipse. Ook Van Oostrom heeft geen moeite met enige UU-promotie. “Ik vind het prima om af en toe namens de universiteit naar buiten te treden. Vorig jaar belde Jan Veldhuis mij op met de vraag of ik de finale van het studentenpianoconcours wilde presenteren. Dan zeg ik natuurlijk geen nee. Sterker nog, ik heb mij er terdege op voorbereid en ben zelfs naar de repetities gegaan, want ik vond dat ik er als universiteitshoogleraar ook echt wat van moest maken. Ik wilde niet dat ze achteraf zouden zeggen: 'We hadden net zo goed Hans van Willigenburg kunnen vragen'.”

Door omstandigheden kon Paul Schnabel het Ublad voor dit artikel niet te woord staan. Op 30 maart houdt Schnabel zijn oratie als universiteitshoogleraar. Willem Albert Wagenaar gaf er de voorkeur aan eerst zijn Utrechtse vakgenoten van zijn plannen op de hoogte te stellen.

Frits van Oostrom (1953) studeerde Nederlands in Utrecht, promoveerde in 1981 op middeleeuwse Arthurromans, en werd in 1982 hoogleraar Nederlands in Leiden. Van Oostrom kreeg in 1995 de Spinozaprijs en in 1996 de AKO-literatuurprijs voor zijn boek ‘Maerlants wereld’.

Herman Philipse (1951) studeerde rechten in Leiden en wijsbegeerte in Leiden, Oxford, Parijs en Keulen. Hij promoveerde in 1983 in Leiden op de logica van Husserl en werd daar in 1985 hoogleraar wijsbegeerte. Recente boeken van zijn hand zijn: 'Atheïstisch manifest' en 'Heidegger’s Philosophy of Being. A Critical Interpretation'.

Paul Schnabel (1948) studeerde sociologie in Utrecht en promoveeerde in Rotterdam op nieuwe religieuze bewegingen zoals Baghwan en Scientology. Hij werd in 1986 hoogleraar klinische psychologie in Utrecht en in 1998 directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau. Schnabel is columnist van het Financieel Dagblad en NRC Handelsblad. Hij heeft een 0,2 aanstelling als universiteishoogleraar.

Peter van der Veer (1953) studeerde Sanskriet in Groningen en promoveerde in Utrecht op de Hindoe pelgrimage. Hij was van 1990 tot 1992 hoogleraar culturele antropologie aan de University of Pennsylvania en vanaf 1992 hoogleraar godsdienstwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn meest recente boek is het dit jaar verschenen 'Media, War and Terrorism: Responses from the Middle East and Asia'.

Willem Albert Wagenaar (1941) studeerde psychologie in Utrecht, promoveerde in Leiden op een experimenteel onderzoek over de beleving van toeval, en werd daar in 1982 hoogleraar psychologie. Wagenaar is publiekelijk bekend door zijn optreden als getuige-deskundige in vele strafrechtelijke en civiele processen, onder meer in de geruchtmakende zaak-Demjanjuk. Van 1997 tot 2001 was hij rector-magnificus in Leiden. Wagenaar, die in 2003 een jaarlang 'dean' was van het University College, heeft een 0.6 aanstelling als universiteitshoogleraar.

Vooral goed voor karaktergroei en netwerk

Oud-voorzitters hekelen waarde bestuurswerk voor cv

Rins van Kouwen

Anne-Mieke Sijmmons (31) heeft ongeveer tien sollicitaties achter de rug maar de preses van de Utrechtse Vrouwelijke Studenten Vereniging (in 1997-'98) doet op het moment vrijwilligerswerk. Na haar studie rechten werd ze projectmanager bij kabelbedrijf UPC. “Daar werkte ik tot een paar maanden geleden en nu ben ik op zoek naar betaald werk, net als 400.000 anderen”, verklaart ze.

Niettemin heeft de oud-preses zeker voordeel gehad van haar bestuurstijd. “Toen ik net na mijn studie ging werken, had ik nog niet veel werkervaring. Ik merkte in mijn sollicitaties dat bedrijven het wel belangrijk vonden dat ik naast mijn studie iets bijzonders had gedaan. De een gaat er uitgebreider op in dan de ander, maar ik heb nooit echt negatieve reacties gehoord.”

Bij het voorzitterschap is het Sijmmons nooit om haar cv te doen geweest. “Dat is mooi meegenomen, maar je moet het niet alleen daarom doen. Je moet er wel echt zin in hebben.” Ze gelooft dat ze meer zelfvertrouwen heeft gekregen door haar bestuursjaar. “Ik maakte een grote karaktergroei door. Ik heb een team geleid, met veel verschillende mensen te maken gehad, een groot netwerk en goede vriendschappen opgebouwd, presentaties gehouden, veel gesproken in het openbaar, en ik zat een heel jaar overal vooraan.

"In mijn jaar gingen we bovendien ons verenigingsgebouw verbouwen voor één miljoen gulden. Ik zat met de gemeente en de aannemer om de tafel en ik moest er dan wél voor zorgen dat ik mijn zin kreeg. Daar heb ik veel van geleerd. In feite beheers je een bedrijf en leer je waar je goed in bent. Als je constant met het bestuur in een kleine ruimte bij elkaar zit, leer je niet alleen je andere bestuursleden goed kennen, maar ook jezelf.”

Sijmmons heeft ook nu nog profijt van haar voorzitterschap. “Ik ken nog veel mensen uit mijn netwerk. Zij wijzen mij er nu op als er ergens een vacature is.”

Romans

Guido van de Wiel (31) is alweer tien jaar preses af bij Alcmaeon, de faculteitsvereniging van Sociale Wetenschappen. De voorzitter van het eerste lustrumbestuur studeerde organisatiepsychologie en is nu managementtrainer bij trainingsbureau ‘Outing Holland’. Zijn taak is om groepen te begeleiden en mensen te confronteren met hun eigen gedrag.

Van de Wiel stelt dat hij ook nog steeds de vruchten plukt van zijn voorzitterstijd. “Die invloed is vrij groot als je het hebt over bijvoorbeeld het motiveren, je betrokken voelen bij mensen, sociale vaardigheden. Ook voor de ervaring van voor groepen spreken en aanvoelen of iedereen in een groep zich op zijn gemak voelt grijp ik nog steeds terug op die voorzitterstijd.”

Vijf jaar geleden is Van de Wiel minder gaan werken als trainer. De vrijgekomen tijd gebruikt hij voor het schrijven van romans en om boeken te vertalen. “Ik vind leiding geven mooi, maar ik houd ook van schrijven. Tijdens mijn voorzitterschap deed ik het allebei en zo ben ik er achter gekomen dat ik beide kanten ambieer.”

Ook Van de Wiel hekelt de waarde van een bestuursjaar puur voor het cv. “Bij mij speelde dat absoluut niet mee. Ik geloof daar ook niet in. De voorzitter die het alleen voor zijn cv doet, valt door de mand. Er moet een authentieke drive zijn. Als het geen enkele waarde had gehad voor mijn cv had ik het absoluut ook gedaan.”

Van de Wiel stelt dat, ook al kan een bestuursfunctie je een streepje voor geven bij een sollicitatie, het nooit een garantie is om aangenomen te worden. “Bij mijn sollicitatie is er niet expliciet over begonnen. Het gaat in zo'n gesprek om jou als persoon, niet om je cv. Maar wellicht dat je er door die ervaring wel wordt uitgefilterd en op een meer kansrijke stapel terechtkomt. Daarbij kunnen de communicatieve vaardigheden die je in je bestuursjaar hebt opgedaan, je in een gesprek natuurlijk weer wel goed van pas komen.”

Drankvoorraad

Als voorzitter van de reünistenvereniging van Veritas zit Dick Donker (69) nog steeds in een bestuur. Donker was in 1956 de president van het sociëteitsbestuur van Veritas, een aparte tak naast het verenigingsbestuur. “Mijn taak was vooral activiteiten te organiseren en de financiële zaken beheren; ik zorgde bijvoorbeeld voor het contact met de drankleveranciers zodat er voldoende bier aanwezig was. En ik beheerde de gezamenlijke eettafel voor de leden. Ik was overal mee bezig, van de verwarming tot aan de drankvoorraad.” Donker combineerde zijn taak met zijn studie geneeskunde, zij het op een ‘laag pitje.’ “In mijn vierde studiejaar werd ik gevraagd en ik vond het interessant om van dichtbij mee te maken hoe een bedrijf gerund werd. Ik vond het bijvoorbeeld een grote uitdaging om de voordeligste jaarrekening te halen.”

Volgens Donker speelde ‘het cv’ geen enkele rol in zijn beslissing om voor een jaar in het bestuur plaats te nemen. “Het zal nu wel goed op mijn cv staan maar dat was toen helemaal niet aan de orde. Ik kijk met plezier terug op dat jaar. Ik heb een hoop geleerd, vooral in het sociale contact met mensen. Ik had contact met leden met veel verschillende achtergronden. Aanvankelijk was ik in de omgang wat terughoudend. Door mijn bestuursfunctie ben ik wel een stuk socialer en opener geworden. Daar hecht ik nog steeds grote waarde aan.”

Donker werd in 1975 na zijn studie gevraagd door het Diaconessenziekenhuis om zijn eigen praktijk te beginnen als neuroloog en psychiater. Zijn bestuurservaring kwam niet ter sprake. “Daar werd vroeger geen aandacht aan besteed. Wat veel meer ophef maakte was dat ik als katholiek ging werken in een protestants ziekenhuis. Ik werd geacht de protestantse beginselen van het ziekenhuis te onderschrijven.”

Donker ging in 2000 met pensioen en studeert inmiddels muziekwetenschappen. Zijn bestuurservaring heeft hem op een andere manier ook nog profijt opgeleverd want hij was acht jaar lang voorzitter van de medische staf in het Diaconessenziekenhuis. “Dat is wel met een studievereniging te vergelijken. Het was ook een stelletje ongeregeld dat zijn eigen gang gaat”, lacht hij. “Dat komt op hetzelfde neer als het besturen van studenten.”

Plankenkoorts

Ook andere oud-presessen bevestigen dit beeld van 'goed voor je vaardigheden, nauwelijks relevant bij de carrière'. Mirelle Kolnaar bijvoorbeeld was voorzitter van geografie-vereniging VUGS in 1990-'91. “Nadat ik mijn studie sociale geografie had afgerond in 1992, kreeg ik een baan aangeboden bij de gemeente Utrecht. Ik werk daar inmiddels als subsidieprogrammamanager en maak onder andere ontwikkelingsprogramma's voor stedelijke vernieuwing. Toen ik voorzitter werd van de VUGS was voor mij het verbeteren van mijn cv, bijzaak. Mijn aanstelling bij de gemeente was volgens mij ook meer gebaseerd op mijn prestaties tijdens een stage die ik er deed dan op mijn activiteiten voor de VUGS. Maar ik kan door mijn tijd als voorzitter goed resultaatgericht werken en ik heb een brok ervaring opgedaan in het aansturen van teams en werkgroepen. Dat is nog steeds goud waard.”

Gijs Scholten was preses van de Utrechtse Biologen Vereniging in 1951-'52: “In het laatste jaar van mijn biologiestudie ben ik gevraagd preses te worden. In die tijd wisten we niet eens wat een cv inhield. Maar ik had wel in mijn achterhoofd dat, hoe meer ervaring ik op allerlei gebied kreeg, hoe beter ik terecht zou komen. Ik kijk met veel plezier terug op die tijd. We organiseerden een symposium en hadden een biologenkamp in de Franse Ardennen. De bestuurservaring heeft mij veel goed gedaan: geen plankenkoorts bij toespraken en mijn zelfvertrouwen is gegroeid. Voor mijn werk heb ik onderzoek gedaan naar ziektebestrijding van planten. In 1970 ben ik adjunct-directeur geworden van het proefstation in Aalsmeer en voorzitter van allerlei commissies. In die vergaderingen had ik veel herkenning met mijn bestuursjaar.”

'Moet ik in deze grafkist gaan wonen'

In 2008 geen kamernood meer onder studenten

Nieuwbouw op De Uithof en Kanaleneiland. De komst van spaceboxen en voormalige asielzoekerswoningen. Het laten bewonen van leegstaande kantoren en het vlotter laten doorstromen van studenten naar zelfstandige woningen. Met deze maatregelen denkt de Utrechtse woningbouwvereniging SSH de kamernood onder studenten in 2008 onder controle te hebben. Vanaf 1 april komt daar het alleenrecht op de verhuur van plankwoningen bij. Tot nu toe werd een deel nog via Woningnet aangeboden, maar die organisatie stopt hiermee. Het Ublad legde woordvoerder Karin Smeets van de SSH een aantal vragen voor over het aanvullende type studentenwoningen.

Wat zijn plankwoningen?

"Gebouwen en woningen die leegstaan en wachten op sloop of renovatie, en die anders dichtgetimmerd zouden worden. Omdat dat zo'n rotgezicht is, en de woningnood hoog, worden deze gebouwen nog op tijdelijke basis verhuurd, tot ze echt gesloopt worden."

Wat voor soort kamers zijn het?

"Sommige gebouwen lijken op zusterflats, andere zijn gewone flats of woningen waar je met drie studenten samenwoont."

Afbraakkwaliteit?

"Het is natuurlijk geen nieuwbouw, maar technisch is alles in orde, en ook de brandveiligheid is goed. De SSH benadrukt dat het om volwaardige woonruimte gaat, en dat zij als verhuurder ook lekkages en dergelijke repareert."

Voor wie?

"Om in aanmerking te komen moet je ingeschreven staan bij de SSH. Zodra je een inschrijfnummer hebt, kun je reageren op het aanbod van 'tijdelijke kamers' via de SSH-site: www.sshu.nl."

Wachtlijst?

"Hangt af van hoe kieskeurig je bent. Het is voorgekomen dat iemand binnen een week een kamer had."

Hoe lang mag je erin wonen?

"De kamers zijn alleen voor tijdelijke verhuur, maar je komt niet op straat te staan. Als de plankwoning gesloopt moet worden, krijg je andere woonruimte aangeboden. Bovendien kun je op de wachtlijst voor studentencomplexen als het IBB blijven staan, zodat je daarnaartoe kunt doorstromen."

Hoeveel plankwoningen zijn er in Utrecht?

"Op dit moment 800. Het aantal wisselt, omdat panden bijvoorbeeld gesloopt worden."

Waar staan ze?

"Voornamelijk in de wijken waar veel gerenoveerd moet worden, dus niet in de binnenstad, maar vooral in Overvecht, Hoograven en Kanaleneiland."

Wat kost het?

Vanaf 130 euro per maand voor een kamer, inclusief gas, licht, water."

Het Ublad ging eens kijken in Hooggraven. Aan 't Goylaan staan lage portiekflats van twee verdiepingen hoog die sinds eind vorig jaar aan studenten worden verhuurd. De gemiddelde woning heeft drie slaapkamers, een huiskamer en drie studenten als bewoner. Ernst Smit (19) is eerstejaars sociale geografie en dacht toen hij de flat voor het eerst aanschouwde: "Moet ik in deze grafkist gaan wonen?" Maar nu let hij al niet eens meer op het lelijke behang. "We hebben het ruim hier en de buurt is ook heel goed. Alles zit in de buurt. Winkeltjes, het postkantoor en de supermarkt. Ik heb deze woonruimte niet zelf geregeld, maar de Stichting Studenten Nederlandse Antillen (SSNA). Wij betalen dus ook wat meer dan de studenten die hier via de SSH wonen. Ik betaal 265 euro voor mijn kamer. Dat vind ik best duur, maar ik heb dan weer het voordeel dat ik niets zelf heb moeten regelen vanuit de Antillen. Ik blijf mijn hele studietijd in Utrecht wonen en ga hier in mei, als het contract afloopt, al weer uit. Dan krijg ik weer iets anders toegewezen. Ik merk wel dat ik nu in een afbraakwoning leef. Laatst liep ik op de trap en viel bijna, waardoor ik de trapleuning vastpakte, maar die kwam ook mee. Vervolgens lag ik met leuning en al, beneden aan de trap. Ook gebruiken de bovenburen ons balkon als vuilnisbak. Af en toe zie je een blikje naar beneden vallen."

Eerstejaars bestuurs- en organisatiewetenschappen Alvera Bos (20) zit hier sinds half oktober. " Ik ben hier gaan wonen, omdat ik het zat was om elke dag drie uur te moeten reizen. Ik stond al twee jaar ingeschreven en kon gelijk in dit huis trekken. Het zag er écht niet uit. Er lag geen vloerbedekking en de flarden van drie lagen behang hingen nog aan de muur. Het was echt een ramp. Samen met mijn andere twee huisgenoten heb ik het een beetje opgeknapt. Mijn kamer is lekker groot en zonnig en ik betaal weinig huur. Ik heb laatst een brief ontvangen van de SSH dat ik kan doorverhuizen naar het IBB. Maar ik denk dat ik nog even om uitstel vraag. Je hebt hier namelijk met z'n drieën een compleet huis. Ik zit hier wel prima en denk dat ik ook wel blijf tot het pand begin 2005 afgebroken wordt. De buurt is niet echt leuk, maar ook niet vervelend. Ook voel ik mij hier niet onveilig."

"Ik zit hier ook goed", zegt Fiona Koen (19) tweedejaars diergeneeskunde. "We zitten hier nu nog met z'n tweeën dus we hebben enorm veel ruimte. Als er mensen langskomen kunnen ze makkelijk in de huiskamer blijven logeren. Ik zou hier graag tot het einde blijven zitten, om lekker wat geld uit te sparen voor vakanties, maar ik verhuis waarschijnlijk vrij binnenkort door naar de Enny Vredelaan of naar de Cambridgelaan. Ik kon daar een aantal maanden geleden eigenlijk al gaan hospiteren, maar heb om uitstel gevraagd. Ik zit hier immers goed. Uitstel krijg je alleen niet langer dan een jaar. Ik moet binnenkort dus maar gaan nadenken over doorverhuizen. Voor mijn studie is het ook wel goed als ik dichter bij de faculteit zit. Er moeten bijvoorbeeld 's avonds koeien worden gemolken."

'Ik neem ze meeneem op een avontuur'

Docent Eugene van Erven is de beste van University College

Eugene van Erven groeide op in een eenvoudig gezin. Zijn vader was kantoorbediende, zijn moeder huisvrouw. Van hem werd verwacht dat hij, net als zijn broer en zussen, direct na de mavo aan het werk zou gaan. Dat liep echter anders. Hij ging door naar het atheneum en kwam bij de Universiteit Utrecht terecht. "Ik wist voor mijn veertiende nog niets van de universiteit af. Het is mijn geluk geweest dat ik destijds mensen ontmoette die mij daarvan bewust gemaakt hebben. Van school of van huis uit werd ik niet gestimuleerd om verder te studeren."

Voor een dramadocent heeft hij een bizarre achtergrond, vindt hij zelf. Hij studeerde Amerikanistiek en vertrok op zijn 23ste naar de Vanderbilt University in Nashville Tennessee, om een doctoraat in de filosofie te halen. Daar in het diepe zuiden raakte hij geïnspireerd door politiek theater, een stroming die in de jaren zestig was ontstaan om maatschappelijke kwesties aan de kaak te stellen. Deze ontmoeting met geëngageerd toneel, was voor Van Erven liefde op het eerste gezicht.

Na het voltooien van zijn studie, vertrok de jonge doctor naar Azië, waar hij theater als middel tegen dictatuur onderzocht en beschreef. Hij bezocht Nieuw-Zeeland, Australië, Indonesië, Thailand, Pakistan, India en de Fillipijnen. "Toen ik in Manilla was, heerste er net een burgeroorlog. Ik heb toen twee maanden mee gereisd met een populaire straattheatergroep uit Manilla. Die ervaring heeft mij als mens heel erg gevormd. De vrolijkheid waarmee die mensen theater maakten, pas ik nog altijd toe in mijn dramalessen. De Fillipino's wisten theater echt als communicatiemiddel te gebruiken, zodat de burgers hun ervaringen konden uiten."

Uiteindelijk kwam Van Erven, na het voltooien van een boek over dit onderwerp, op zijn 33ste terug naar Utrecht om te werken als docent aan de faculteit Letteren. Zijn specialisatie: Amerikaans drama. "Ik had best veel plezier in mijn werk en de studenten, maar liep een beetje op tegen de conventies die op de universiteit heersten. Zelf ben ik behoorlijk onconventioneel. Samenwerken vind ik prima, maar dan alleen als mijn collega's óók een beetje creatief en flexibel zijn. Als ik met iemand moet samenwerken die in regeltjes denkt, word ik helemaal gek."

Op avontuur

In 1997 werd Van Erven gerecruteerd voor University College Utrecht (UCU). "Of ik dramales wou geven. Ik mocht dan mijn eigen onderwijsprogramma opzetten en een geschikte ruimte kiezen voor de dramalessen. Dat aanbod kwam op het juiste moment, omdat ik voor mijn gevoel wat tegen de regeltjes aanliep bij Letteren. Ik heb vervolgens een ruimte uitgezocht ver weg van andere klaslokalen of docentenkamers, zodat er lekker veel herrie gemaakt kon worden. De eerste cursus was geweldig spannend. Ik had natuurlijk wel een hoop ervaring, maar had geen officiële bevoegdheid tot het geven van toneel."

Vanaf het begin liep het zeer voorspoedig. Na één lesjaar bleek drama zo populair, dat Van Erven meerdere cursussen op verschillende niveaus mocht geven. "Sommige studenten zitten meerdere semesters bij de dramaklas", aldus de docent. Een voorbeeld daarvan is Marije van Roekol (19), tweedejaars: "Ik heb net een cursus achter de rug en ben nu bezig met mijn tweede. Tijdens mijn uitwisseling in het buitenland ga ik nog twee dramavakken volgen zodat ik dan een major in toneel heb." De studente is erg enthousiast over Van Erven's lessen: "Hij is een warme persoonlijkheid die je erg op je gemak stelt. Ik vind hem ook geen man van vaste regeltjes, maar juist iemand die altijd open staat voor nieuwe ideeën. Hij geeft ons echt mee dat je lekker moet genieten van het spelen."

Van Erven vertelt dat studenten hem gewoon bij de voornaam noemen. "Op z'n Engels klinkt het dan als 'joedzien'. Toen ik hoorde dat ze mij gekozen hadden als beste docent, heb ik het thuis met mijn vrouw gevierd. Niet uitbundig hoor, gewoon met een wijntje erbij. Trots ben ik wel, maar ik ga niet gelijk naast mijn schoenen lopen. Ik ben niet het type dat z'n wijsheden vanaf grote hoogte gaat lopen verkondigen. Zelf worstel ik nog regelmatig met mijn onzekerheid. Ik denk dat ze mij de beste docent vinden, omdat ik ze meeneem op een avontuur. Ze ontdekken dingen in zichzelf die ze hiervoor nog niet wisten. Bijvoorbeeld moed. Er is namelijk een hoop moed voor nodig om met drama aan de gang te gaan. Je bent heel intensief in een groep aan het werk en je stelt je enorm kwetsbaar op. Daarnaast denk ik dat ze het prettig vinden dat ik hen zachtaardig en met geduld door dat avontuur heen begeleid."

Van Erven merkt duidelijk een verschil tussen de universiteit en het college: "Het mooie van het University College vind ik het multidisciplinaire karakter. De studenten, leren allerlei disciplines in de drie jaar dat ze hier verblijven. Op de universiteit ben ik vaak tegen muurtjes aangelopen. Daar is het heel moeilijk om een interactie tussen disciplines te krijgen. Iedereen denkt vanuit zijn eigen hokje. Bovendien maken verschillende culturen die op het college rondlopen, het werk ook heel interessant. Zo had ik vorig jaar naast Nederlandse studenten ook nog een Chinees, twee Afrikanen, een Tsjech, een Rus, een Amerikaan en een Thai in de groep zitten. Dan merk je dat er een universele taal begint te ontstaan, dat is heel mooi om te ervaren."

"Natuurlijk zit hier op het college ook de Nederlands elite-studenten, maar met hen kom ik haast niet in aanraking. Die verdwijnen onmiddellijk in allerlei commissies en besturen. Op drama komen over het algemeen wat eigenzinnige, onconventionele geesten af. Dat verschil is opvallend. Ik zelf kan echt genieten van studenten die hun eigen weg gaan, mits ze zich sociaal gedragen. In de afgelopen vijf jaar heb ik natuurlijk wel conflicten meegemaakt met studenten waarvan ik vond dat ze te ver gingen. Zo kwamen er wel eens studenten stoned of met flessen drank het lokaal binnen wandelen. Of egocentrische, verwende studenten die denken dat ze het allemaal wel beter weten. Die zijn bij mij niet aan het goede adres. Dat schaadt het groepsgevoel. Het vertrouwen en een goede samenwerking binnen de groep staan voorop."

Levenslessen

Het laatste optreden waaraan de gevierde docent met zijn studenten werkt, wordt deze zomer opgevoerd in de buitenlucht. Er worden sketches gespeeld in de keukens, bij de receptie en de schoonmakers van de UCU. De bedoeling is het contact tussen medewerkers en studenten te verbeteren. Ook werkt een groep studenten aan 'a Midsummer night's dream' van Shakespeare.

In september verhuist Van Erven met zijn vrouw en zoontje naar Aruba. "Samen willen we daar een project op gaan zetten in Lago Heights, een arbeiderswijk waar voornamelijk Britse West-Indiërs zitten. Lago Heights bestaat al sinds de jaren 20 en de mensen daar zitten boordevol verhalen. Die orale traditie willen we graag met de bewoners omzetten in een toneelproject."

"Mijn levensmotto? Wees niet bang voor onzekerheid. Er bestaan nou eenmaal geen plattegronden voor onbetrede gebieden. Juist daarin liggen de echte levenslessen verborgen."

FloorTinga

'Ik ben geen Don Quichotte die denkt het Frans in zijn oude glorie te kunnen herstellen'

Maarten van Buuren over 50 jaar Frans in Utrecht:

Armand Heijnen

Van Buuren heeft nog een gaatje om op een namiddag een interview te geven, in theatercafé 't Hoogt, want "liever niet in een al te formele omgeving." Hij heeft het druk de komende tijd. Niet alleen viert zijn studierichting in het Utrechtse dit jaar haar 50ste verjaardag, ook de boekenweek (van 10 tot 20 maart) concentreert zich met het thema 'Gare du Nord' geheel op Frankrijk. "De Nederlandse en Franse ambassades hebben zich sterk gemaakt voor dat thema", weet Van Buuren. "Vorig jaar heeft het Franse literatuurspektakel in het teken gestaan van de Nederlandse literatuur. Een grote groep Nederlandse schrijvers heeft toen ook een toernee gemaakt in Frankrijk. Dit jaar is de Franse literatuur in Nederland aan de beurt."

De belangstelling voor Franse literatuur, zowel bij lezers als bij uitgevers, zal wel een positieve impuls krijgen door een dergelijk boekenweek-thema, verwacht Van Buuren, maar een blijvende opleving van het Frans mag je daar niet van verwachten. Het Engels is wereldwijd de lingua franca geworden - met eenzelfde positie die het Frans in de 19e eeuw had -, en die ontwikkeling is niet te keren.

"Als je naar de vijftigjarige geschiedenis van Franse taal, letterkunde en cultuur in Utrecht kijkt, dan zie je een gestage achteruitgang van studentenbelangstelling en daarmee ook van de omvang van de studierichting. Vlak voordat ik eind jaren tachtig in Utrecht arriveerde, was Frans nog een zelfstandig instituut met een eigen bibliotheek en drie afdelingen. Spoedig daarna werd het een afdeling binnen de vakgroep Romaanse talen, en nu is het een klein onderdeel van het onderwijsinstituut Vreemde Talen. Er zijn nu docenten die een heel ander vak moeten geven dan hun eigen specialisatie; dat was dertig jaar geleden nog totaal ondenkbaar."

Van Buuren is echter al heel blij als Frans zijn huidige positie weet te consolideren. "Dat is geen gelatenheid, maar het erkennen van die grote beweging waarbij het Engels als de dominante vreemde taal is opgerukt. Ik ben geen Don Quichotte die denkt het Frans weer in zijn oude glorie te kunnen herstellen. Het oprukken van het Engels houd je niet tegen. Maar ik zie niettemin mogelijkheden. Bij de sterk voortschrijdende europeanisering zou het goed zijn als iedereen beschikt over het principe van de moedertaal-plus-twee. Dus dat elke Europese burger behalve over zijn moedertaal en over het Engels nog kan beschikken over een derde taal: Duits, Frans, Spaans..."

Daar ligt ook een taak voor het voortgezet onderwijs, vindt de hoogleraar. "Engels is in het onderwijs in een korte tijd op een eerste positie gemanoeuvreerd, waardoor niet alleen de ruimte voor andere talen is verkleind, maar ook de belangstelling ervoor. Je stelt je als leerling buiten de mainstream als je Frans of Duits zou gaan doen. Misschien dat via het principe van de moedertaal-plus-twee er wél wat meer lesuren beschikbaar zouden kunnen komen. En waarvoor ikzelf heb gepleit: benut dat weinige wat je hebt zo efficiënt mogelijk. Maak een vreemde taal dienstbaar aan andere vakken. Waarom zou je leerlingen niet ook een tekst voor aardrijkskunde of geschiedenis in een andere taal voorleggen, zodat ze hun opgedane taalvaardigheid direct kunnen toepassen bij een ander vak?"

Dichter und Denker

Van Buuren nipt aan zijn cappuchino: "Waar het mij om gaat is dat culturen niet te ver uit elkaar drijven. Met die monocultuur van het Engels dreigt het gevaar dat er te weinig wederzijds begrip blijft bestaan voor de andere culturen. Juist daar zie ik een taak voor een studierichting als de onze. We zijn dan wel klein, maar tegen de achtergrond van die Europeanisering niet onbelangrijk. Dan kunnen we een rol spelen als een soort culturele ambassade, bijdragen aan het over de drempel trekken van een Franse cultuur die voor ons Nederlanders steeds vreemder dreigt te worden."

Met zijn vertaalwerk levert Van Buuren een eigen bijdrage aan deze opdracht. "Vertalen is voor mij persoonlijk een uitstekende manier om me het gedachtengoed van een schrijver eigen te kunnen maken", aldus Van Buuren. Zeer recent is zijn vertaling van La sagesse de l'amour van Alain Finkielkraut, één van de drie Franse schrijvers die Bureau Studium Generale heeft uitgenodigd in een programma rondom hedendaagse Franse Denkers, en waarmee de studierichting Frans zijn verjaardagsfeestje wat breder wil trekken dan alleen voor medewerkers, alumni en andere insiders.

Er staan avonden over onder meer Sartre geprogrammeerd, over Derrida, Foucault, Bataille en Finkielkraut. Opmerkelijk, zou je zeggen, dat een hoogleraar die zich met literatuur bezig houdt aan de wieg staat van een programma met een zwaar filosofische inslag. Maar bij nader inzien ook weer niet zo opmerkelijk. De grens tussen 'Dichter und Denker' is in de Franse literatuur flinterdun. "Dat heeft te maken met het type Franse intellectueel", aldus Van Buuren. "Al vanaf Voltaire achten Franse intellectuelen het hun plicht om alert te zijn op sociale misstanden. Noem ze maar op: Diderot, Zola, Sartre, Henri-Lévy... ze bemoeiden zich met vanalles. Finkielkraut is in het dagblad Le Monde de meest geciteerde auteur, dat zegt toch wel iets over diens maatschappelijke bemoeienis. En als je je rol als filosoof zo opvat, dan richt je je dus tot een groot publiek en niet alleen tot je vakbroeders, wat weer consequenties heeft voor je penvoering. Gedachtengoed en fictie kunnen dan makkelijk in elkaar overlopen. Filosofie en literatuur dus ook."

Een hoogleraar Franse letterkunde is dus eigenlijk ook enigszins hoogleraar Franse filosofie? "Een schrijver die zijn ideeën in een fictioneel kader plaatst, zoals Proust bijvoorbeeld, vind ik wel interessanter en leuker dan schrijvers-puur", zegt Van Buuren.

Controversieel

Van de drie in Utrecht uitgenodigde denkers - Pierre Rosanvallon op 22 april, Michel Onfray op 6 mei en Alain Finkielkraut op 13 mei - geniet de laatste ook in Nederland wel de meeste bekendheid. Met zijn tegendraadse strijdbaarheid trekt hij niet alleen aandacht naar zich toe, maar roept hij vooral ook veel irritatie op. "In bepaald gevoelige kwesties zoals anti-racisme, de Irak-oorlog, terrorisme of Arabieren neemt hij nadrukkelijk stelling tegen wat wij 'politiek correct' zouden noemen. Waar heel links Frankrijk te hoop loopt tegen het Amerikaanse optreden in Irak - Amerikanen zijn moordernaars! was de leus -, daar gaat Finkielkraut zo'n interventie juist verdedigen. Maar hij doet dat niet in de vorm van een politiek manifest, maar op basis van een gedegen kennis van de filosofie, bijvoorbeeld door zijn favoriete denker Levinas in het betoog te betrekken. Dus ook al is hij controversieel, je kunt niet zomaar om hem heen."

En ondertussen droomt Van Buuren al over een volgend cultureel programma: eentje rondom Sartre. "Volgend jaar is het diens honderdste geboortedag. In Nederland is Sartre 'uit', weggevaagd door structuralisten zoals Foucault en Lacan die zich tegen hem afzetten. Maar in Frankrijk zelf beleeft hij alweer een tijdje een herwaardering. Terecht, want er zijn weinig schrijvers die zo'n duidelijke ideeën hebben geventileerd over hoe je in de wereld kunt staan. Wat dat betreft beschouw ik hem ook beslist als mijn geestelijk vader. Misschien moet hij eens opnieuw worden vertaald..."

Voor informatie over het Studium Generale Programma zie: www.sg.uu.nl

Voor het thema Gare du Nord van de boekenweek: zie www.boekenweek.nl

Spontaniteit als handelsmerk

Floor Tinga

De studierichting is 'helemaal haar dingetje', maar nu even niet: ze wil zich helemaal op de finales gaan richten. Studeren past daar nu eenmaal niet bij. Bovendien is de eerstejaars er nog niet zeker van of ze na Idols wel door wil gaan met haar studie: "Misschien ga ik wel naar de pabo."

Het is kwart over één 's middags. De idols staan klaar op een podium in Studio 22 om de pers te ontvangen. Wie het eerst komt, het eerst maalt. De fotografen en cameraploegen rennen naar het podium alsof hun leven er vanaf hangt. Een mooie plek vooraan betekent een mooie foto. Het is een complete chaos. Wel tachtig journalisten staan inmiddels voor het podium waar Alice en haar collega-finalisten in uitdagende houdingen de aandacht van de pers naar zich toe proberen te trekken. Alice lijkt zich prima met dit spelletje te vermaken. "Alice", schreeuwt een fotograaf, "kijk hier heen!" "Nee, meer naar het midden!", roept een andere fotograaf. Het gedrang en geschreeuw gaat nog een tijdje door, totdat de tien finalisten het podium mogen verlaten om individueel gefotografeerd en gefilmd te worden.

Als de cameraploeg van RTL-Boulevard op Alice afkomt, is ze gelijk verkocht: "Ik vind Beau zo leuk", roept ze enthousiast. Net als de andere Idols werkt Alice wel mee, maar ze laat zich duidelijk niet gek maken. "Bij Idols leren ze je echt alles", vertelt Alice nuchter. "Bovendien hebben we al drie persconferenties achter de rug."

Chillen

Het is inmiddels half drie. Terwijl Alice een karatetrap uitprobeert voor een stoere foto in Tina, plukt een persagent haar uit de schijnwerpers. Ze moet naar de kleedkamer om zich voor te bereiden op het volgende onderdeel: de vragenronde van de schrijvende pers.

In tweetallen zitten de finalisten klaar om door bijvoorbeeld Breakout, Fancy, Squeeze, Trouw, Story, Privé en het Ublad te worden geïnterviewd. Alice zit in het duo met Ron. Het vragenvuur begint. "Waar heb je voor het eerst gezoend?" vraagt de kinderwebsite 'Kaboem' aan Alice. Ze moet diep nadenken. "Weet ik veel. Op school denk ik. Ik was vijftien of zestien." Ze denkt nog een keer na. "Volgens mij is het toch op een schoolfeestje geweest", zegt ze niet geheel overtuigd van zichzelf.

De vraag 'hoe ziet jou ideale stapavond er uit?' kan Alice een stuk beter beantwoorden. Die begint namelijk met haar favoriete hobby: koken voor 'vriendinnetjes'. Lievelingsgerechten heeft Alice niet, ze houdt namelijk van 'van alles'. Na het eten drinkt ze het liefst wijntjes en gaat lekker chillen met haar vriendinnen op de bank. In de loop van de avond gaan ze gezellig stappen in kleine kroegjes om vervolgens de avond af te sluiten met enkele danspasjes in de Woo. Alice is absoluut een gezelligheidsdier. Vaak start ze de avond met ongeveer drie vriendinnen en eindigt ze met wel acht. "Het maakt mij niet uit met wie ik ben, zolang het maar gezellig is."

Alice was zelfs na haar overwinning in de Wildcardshow nog even in de Woo te vinden. Fred Prang (51), portier van de Woo, steunt haar dan ook dubbel en dwars. "Het is een leuke spontane meid. Omdat ze eerstejaars is en niet bij een vereniging zit, ken ik haar nog niet zo goed, maar ze viel mij al gelijk op. Ik probeer mijn steentje bij te dragen door Alice op de fotosite van de Woo onder de aandacht te brengen. "Ik vind dat wel grappig", vertelt Alice, "Maar voorlopig ga ik niet meer stappen. Na de Wildcard ben ik ook niet meer zo lang in de Woo gebleven." Net als de andere kandidaten moet ook Alice zich concentreren op de komende weken. Roem eist nu eenmaal zijn tol.

Het is vier uur. 'Hebben jullie een beautytip?" vraagt een journaliste. Ron blijkt heel wat praatgrager dan Alice. Hij gaat uitgebreid op de vraag in, terwijl Alice haar nagels loopt te inspecteren. Pas bij de vraag 'wat is je lievelingsprogramma' springt Alice plotseling op. "Sponge Bob square pants!" roept ze wild enthousiast. Spontaan begint ze de begintune van de tekenfilmserie te zingen en vertelt ze over haar gele Sponge Bob-polsbandje. De journalisten beginnen gulzig te schrijven. Spontaniteit is inderdaad haar handelsmerk.

In de ban van Lord of the Rings

'The Lord of the Rings Research Project' is - net als de films - allesbehalve kleinschalig opgezet. Onderzoekers van dertig universiteiten uit twintig landen werken mee aan dit onderzoek naar het derde deel 'The return of The Kind' dat inmiddels is gelauwerd met elf Oscars. "Dit onderzoek naar het publiek van het derde deel is echt een uniek project. Nooit eerder is er zo'n groot onderzoek gedaan naar de publieksbeleving van films", zegt Clara Pafort-Overduin. Zij leidt samen met Jemeljan Hakemulder namens de Universiteit Utrecht een onderzoeksteam bestaande uit tien studenten. "Zelf had ik van tevoren niks met de film. Ik koos altijd andere boeken of films die me leuker leken. Maar het onderzoek sprak me erg aan. En mij niet alleen blijkbaar. Toen ik onder studenten een mailtje rondstuurde met de vraag wie mee wilde werken, meldden zich heel snel mensen aan."

Het onderzoek is vorig jaar mei gestart aan de universiteit van Aberysthwyth in Wales. De filmwetenschapper Martin Barker wilde - los van alle recensies, theorieën en onderzoeken - nu eens het publiek laten spreken over hún beleving van films. Pafort-Overduin: "Er zijn altijd wel veel uitspraken gedaan over hoe het publiek reageert en welke impact een film of televisieprogramma zou kunnen hebben. Vaak is daar impliciet een opvatting aan vastgekoppeld over wat goed en slecht is voor het publiek. Ook is er wel onderzoek gedaan naar fans van bijvoorbeeld Startrek maar dat richtte zich toch vaak op de extreme fans, niet op het doorsneepubliek. Het publiek wordt wel steeds belangrijker binnen de film- en televisiewetenschap. Wat vinden mensen zelf van een film? De Lord of the Rings-trilogie leende zich bij uitstek voor dit onderzoek. Ten eerste omdat het redelijk uitzonderlijk is dat een film zo'n wereldwijd succes is. De eerste twee delen hebben al twee miljard dollar opgebracht. Dit onderzoek heeft als toegevoegde waarde dat het gewone publiek zelf is ondervraagd en dat er wereldwijd vergelijkingen kunnen worden getrokken. Wat betekent deze film voor verschillende mensen in verschillende landen? Je hoopt natuurlijk dat mensen in China bijvoorbeeld heel anders tegen het 'goed en kwaad perspectief' aankijken dan mensen met een westerse achtergrond."

Lokale verschillen

Vanuit Wales verspreidde het onderzoek zich als een sneeuwbal over de academische wereld. Het onderzoek bestaat uit drie delen. Het eerste deel is een inventarisatie van alles wat omtrent de première van 'The Return of the King' is gezegd, geschreven in kranten en tijdschriften en bediscussieerd op internetforums en andere kanalen. Het tweede deel bestaat uit een enquête die gehouden wordt onder de bioscoopbezoekers. Daarvan bestaat zowel een papieren versie die bezoekers in de bioscoop invullen en een digitale versie die men op Internet kan invullen. In de derde fase worden met een deel van de geënquêteerden langere interviews gehouden. Pafort-Overduin: "Bij het samenstellen van de vragenlijst doken wel lokale verschillen op. De oorspronkelijke onderzoekers zijn vooral geïnteresseerd in welke rol fantasie speelt bij mensen. Dat levert vragen op voor het publiek als: hoe zag Midden-Aarde eruit? Er wordt verondersteld dat fantasie een rol speelt bij het toekennen van betekenis aan de film en dat dat wel eens heel anders zou kunnen zijn voor mensen uit Nederland of bijvoorbeeld Colombia.

"Maar wij zijn ook geïnteresseerd in de identificatie die mensen hebben bij een film. Hoe het komt dat je ontroerd raakt door een bepaalde scène terwijl je weet dat het allemaal niet echt is. Identificatie is echter een heel moeilijk te onderzoeken begrip, @bod/italis:a slippery path, @bod:en men heeft dat gebied bewust buiten beschouwing gelaten in het onderzoek. Het is natuurlijk logisch dat je met zo'n wereldwijd onderzoek tot een compromis moet komen. Wij hebben dan ook zelf met aanvullende vragenlijsten over dat onderwerp gewerkt."

Momenteel zit het onderzoek in de tweede fase, het afnemen en verwerken van de enquêtes. Van de 100.000 enquêtes die de onderzoekers wereldwijd willen afnemen, hebben tien studenten van de Universiteit Utrecht er 700 tot 1000 afgewerkt.

Dylan Tonk, vierdejaars filmwetenschap en Ankie ten Velde, vijfdejaars film- en televisiewetenschap zijn twee van de ondervragers namens de Universiteit Utrecht. Avonden lang hebben ze bij bioscopen in heel Nederland enquêtes afgenomen bij het filmpubliek. Elke student heeft een eigen reden om mee te doen.

Ten Velde: "Ik ben wel één van de grootste fans van de boeken in onze groep. Het is toch het eerste echte fantasyboek. Alleen daarom vond ik meewerken al leuk." Tonk had van tevoren helemaal niets met het boek, maar vond de enquêtes afnemen erg leuk. "Je krijgt toch een kijkje achter de schermen van een bioscoop. De meeste mensen waren heel behulpzaam, maar ik krijg ook melige antwoorden terug, zoals: 'vette dope film'." De gegevens van de enquêtes moeten nu worden verwerkt. Een heel karwei, want de meeste vragen zijn open gesteld. Ten Velde durft zich alvast wel aan een eerste analyse te wagen: "Eigenlijk was iedereen behoorlijk positief, al vonden veel mensen het einde te lang. Wat opviel was dat mensen die het boek hebben gelezen van tevoren, kritischer kijken naar de film maar over het algemeen de film ook meer waarderen." Tonk viel op dat de vraagstelling soms te moeilijk was voor het publiek: "Ze moesten vertellen met welke personages ze zich konden identificeren. Kreeg ik de vraag wat identificatie betekende…"

Een andere vraag die tot verrassende antwoorden leidde, was de vraag: waar denkt u dat Midden-Aarde zich bevindt. Tonk: "Heel veel mensen antwoordden snugger Nieuw-Zeeland. Andere veelgenoemde opties waren Engeland, Noorwegen, maar ook redelijk vaak Egypte. Waarschijnlijk komt dat doordat in deel drie olifanten voorkomen met grote slagtanden. Anders kan ik het ook niet verklaren…"

Veel van de studenten die meewerken aan het onderzoek, grijpen de kans aan om in de slipstream van dit onderzoek hun eigen scriptie te schrijven. Zo gaat Ten Velde haar scriptie schrijven over boekverfilmingen. Resultaten uit dit onderzoek kan ze mooi gebruiken. Pafort-Overduin: "Een andere studente gaat onderzoeken of het publiek in Utrecht per bioscoop verschilt. Dat vond ik wel erg leuk gevonden."

Het stimuleren van nieuw onderzoek is voor Pafort-Overduin ook één van de onderwijsdoelen. "Bij onze faculteit is het nog niet erg gebruikelijk om studenten in te zetten bij een onderzoek zoals bij bèta- en sociale wetenschappen wel vaak het geval is. Dit is een aardige aanleiding om dat vaker te gaan doen."

Voor het wereldwijde onderzoek af is, is er nog een lange weg te gaan. Momenteel is het wachten op de enquêtegegevens uit China. Pafort-Overduin: "De bedoeling is om half december een congres te organiseren met alle onderzoeksteams waar het onderzoek wordt gepresenteerd. Maar voor die tijd moet er nog behoorlijk wat gebeuren."

Voors en tegens van selectie aan de poort

'Talentsearch'. Dat is het toverwoord voor staatssecretaris Nijs. 'Selectie aan de poort' is de gewone mensen-vertaling. Levert het wat op, of niet?

Op masterniveau lijkt het welhaast geen discussie meer. Maar is het ook nuttig en acceptabel om studenten op de deurmat van hun bachelorstudie te testen op motivatie, kennis en vaardigheden? Staatssecretaris Nijs van Onderwijs denkt van wel. Zij ziet in toelatingstests een manier om haar twee doelen te bereiken: verhoging van de kwaliteit van het onderwijs en vermindering van de uitval van studenten.

"Selectie aan de poort is niet nodig", verwoordt Erwin Vermeulen directeur Onderwijs van de Universiteit Utrecht de reactie die in de universitaire wereld de overhand lijkt te hebben. Volgens Vermeulen voldoet het vwo-diploma prima als kwaliteitseis. "Met dat diploma bewijzen studenten in Nederland hun geschiktheid." De onderwijsdirecteur verwacht derhalve niet dat op korte termijn Utrechtse bachelor-opleidingen een selectieprocedure zullen invoeren.

Toch was het de Universiteit Utrecht die voor het University College Utrecht (UCU) vijf jaar geleden een uitzonderingspositie wist te bewerkstelligen. Daar wordt al vijf jaar geselecteerd. De studenten hebben allemaal eerst studieresultaten en motivatie- en aanbevelingsbrieven moeten overleggen. Op basis daarvan werden ze uitgenodigd voor een gesprek en zijn vervolgens gevraagd aan het UCU te studeren. De opleiding wordt nu door de staatssecretaris als voorbeeld vermeld in haar nota's.

Onderwijsdirecteur Vermeulen ziet het University College echter als een apart verhaal. "De capaciteitsbeperking daar, zowel wat betreft huisvesting als de onderwijsopzet, en de internationale setting maken selectie noodzakelijk."

Volgens de nieuwe dean van het UCU, prof.dr. Hans van Himbergen, is de beperkte capaciteit "uiteraard relevant maar niet doorslaggevend". Hij stelt dat alle Utrechtse opleidingen gebaat zouden zijn bij de mogelijkheid die het UCU ter beschikking staat. Niet alle studenten zijn immers geschikt voor alle opleidingen; en omgekeerd, niet alle opleidingen zijn geschikt voor alle studenten. "In plaats van grote horden studenten op je af te laten komen en maar te hopen dat er iets goeds uitkomt, zouden opleidingen de discussie vooraf moeten voeren. Waar staat de opleiding voor en welke studenten passen het best bij wat die specifieke opleiding te bieden heeft? Ik spreek ook liever niet van selectie, maar van het vaststellen van een gemotiveerde populatie voor een specifieke opleiding. Door sommige mensen niet uit te nodigen, hebben wij onmiskenbaar een groep die veel meer gefocust is."

Scrupules

Uit een korte rondgang langs ouderejaars studenten psychologie blijkt dat de mening van Van Himbergen bij hen in ieder geval op bijval mag rekenen. Zij hebben niet de scrupules van de studentvertegenwoordigers die tegen beperking van de keuzevrijheid van studenten zijn. Meer dan tweederde van de aangesproken studenten zegt een toelatingsprocedure helemaal niet zo'n gek idee te vinden. "Door de grote aantallen studenten hebben wíj nu keuzebeperking als het om de vakken gaat", vertelt Sanne de Boer. "En ik vind dat gemotiveerde studenten altijd voorrang moeten krijgen, wanneer er gekozen moet worden."

Opleidingsdirecteur prof.dr. Maarten van Son is een voorvechter van een numerus fixus voor zijn studie. Ook zou hij graag zien dat hij een voldoende voor wiskunde op de eindexamenlijst mag eisen van toekomstige studenten. Hij verwacht echter weinig heil van het toepassen van selectiemethoden. "Het is heel moeilijk vast te stellen welke parameters van belang zijn wanneer je wilt voorspellen welke student zijn opleiding succesvol zal afronden. Er zijn te veel factoren die dan een rol spelen. Wanneer is een student gemotiveerd? En kan dat niet veranderen? Ik weet niet of je in zo'n situatie een heel selectiecircus moet optuigen."

Selecteren is moeilijk, selectie kost veel tijd en selectie is duur. Dat krijgt Hans van Himbergen vaak te horen. Het zijn argumenten die hem niet overtuigen. "Natuurlijk kost het wat centen en is het een hele heisa, maar het betaalt zich dubbel en dwars terug in de rendementen. En natuurlijk is het moeilijk objectieve criteria op te stellen, maar bij velen werkt de gedachte dat er misschien iemand ten onrechte zou kunnen worden afgewezen al verlammend. Wanneer je naar eer en geweten een deugdelijke procedure opzet, je bevindingen motiveert en je studenten wijst op alternatieven, heb je gedaan wat je kunt. Ook al kun je fouten niet uitsluiten."

Eind maart moeten de plannen van minister Nijs in de kamer worden besproken. Wanneer een meerderheid instemt, zal een Commissie Toelatingsbeleid aan het werk kunnen om experimenten met selectie te starten. Wat die experimenten zullen behelsen is voorlopig nog geheel onduidelijk. Of er werkelijk interesse zal zijn, valt te betwijfelen. Om toch 'elke student op de juiste plek' te krijgen lijken onderwijsinstellingen net als studenten meer te verwachten van een goede voorlichting en goede afspraken met het middelbaar onderwijs. Vermeulen: "Wanneer wij als universiteit goede voorlichting geven, werkt de zelfselectie van studenten beter." De Universiteit Utrecht slaagt er, zo is de algemene opinie, de laatste jaren steeds beter in om studenten duidelijk te maken wat opleidingen verwachten en eisen van hun studenten.

Daadwerkelijke selectie moet vervolgens vooral 'na de poort' plaatsvinden. De opleiding psychologie begint komend jaar met een pilot voor het bindend studieadvies. Opleidingsdirecteur Van Son: "Wanneer studenten niet komen opdagen voor hun eerste statistiektentamen, heb ik al een veel betere aanwijzing dat het niet goed zit." Ook de opleiding rechten heeft haar interesse voor een bindend advies al kenbaar gemaakt. In samenwerking met de Hogeschool van Utrecht heeft rechtsgeleerdheid een structuur opgezet waardoor studenten wederzijds kunnen worden doorverwezen.

"Wij willen geen concessies doen aan de zwaarte of de inhoud van de programma's", stelt onderwijsdirecteur Vermeulen. "Zonder de juiste houding en belangstelling, red je het niet." Wie toch last heeft van 'de ondraaglijke lichtheid' van zijn of haar studie kan volgens hem in de gelegenheid worden gesteld om speciale verzwaarde studiepaden te volgen.

Hans van Himbergen blijft vraagtekens zetten bij het uitgangspunt van zelfselectie door studenten. Hij stelt bovendien dat selectie achteraf in de vorm van een bindend studieadvies nog veel meer rompslomp met zich meebrengt. "Zelfs als je niet de bevoegdheid krijgt om studenten bij de deur tegen te houden, zou je een toelatingsprocedure moeten volgen. Ik denk dat studenten het zeer op prijs zouden stellen wanneer een opleiding bijvoorbeeld zou zeggen: 'Psychologie is niets voor u, misschien kunt u beter bedrijfseconomie in Rotterdam gaan studeren'. Een opleiding levert daardoor hoe dan ook een geschiktere groep studenten op."

Met een adviesgesprek zal niemand veel problemen hebben, al zullen velen haken en ogen opmerken waar het de uitvoering betreft. Maar wat wil die Nijs? Het lijkt er toch veel op dat ze ongeschikte studenten de toegang tot opleidingen wil weigeren. Nog maar even de concrete voorstellen afwachten.

Xander Bronkhorst