Erik Hardeman
“Ik zat laatst met collega universiteitshoogleraar Peter van der Veer te praten”, zegt Herman Philipse. “Hij gaat zijn tijd in Utrecht voornamelijk aan onderzoek besteden. Grappig, want voor mij betekent mijn benoeming tot universiteitshoogleraar juist dat ik bijzondere dingen op onderwijsgebied kan gaan doen. Natuurlijk ga ik ook schrijven, want dat is een levensbehoefte voor me. Maar onderwijs geven, met studenten omgaan, me in het publieke debat mengen, dat zijn dingen die ik niet zou willen missen. Ik zou knettergek worden als ik alleen tussen de boeken zou zitten.”
Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Dat lijkt een passend motto voor de twee jaar geleden in Utrecht geïntroduceerde universiteitshoogleraar. In navolging van Amsterdam besloot toenmalig collegevoorzitter Jan Veldhuis om ook in Utrecht een aantal excellente wetenschappers de vrije hand te geven. Veldhuis was op het idee gebracht door Neerlandicus Frits van Oostrom, die na twintig jaar Leiden wel eens wat anders wilde, en tijdens een diner vroeg of de Utrechtse voorzitter niet iets leuks voor hem had.
Bijna ter plekke bedacht Veldhuis de nieuwe functie en dat was uiteraard een buitenkans, stelt Van Oostrom. “Ik wilde al een tijd een literatuurgeschiedenis van het Middelnederlands schrijven vanaf ‘Hebban olla vogala’ tot de uitvinding van de boekdrukkunst. Dat boek moet de kroon op mijn werk worden, maar als gewoon hoogleraar zou ik er met alle beslommeringen van onderwijs en bestuur nooit aan zijn toegekomen. Het aanbod van Veldhuis kwam als een geschenk uit de hemel.”
Eikenhout
Van Oostrom werkt nu al weer twee jaar in Utrecht. Hij besteedt drie dagen per week aan zijn onderzoek, één dag aan verplichtingen buiten Utrecht, en één dag aan universitaire activiteiten. In zijn met eikenhout betimmerde werkkamer in de Muntstraat met uitzicht op de Domtoren kan de vraag hoe het hem bevalt dan ook niet anders dan retorisch klinken. “Als deze baan me niet zou bevallen, zou ik me moeten laten nakijken.”
De kamer van Peter van der Veer op de campus van het University College is nog een slagveld van verhuisdozen. Maar ook de pas benoemde antropoloog en godsdienstwetenschapper is zichtbaar tevreden met zijn nieuwe werkkring. Hij gaat zich in Utrecht op drie thema’s richten. “Ik doe samen met Indiase collega’s onderzoek naar de migratie van kenniswerkers uit Azië naar het Westen; ik ben al enige tijd bezig met een groot vergelijkend onderzoek naar de ontwikkeling van China en India in het licht van de in die landen optredende liberalisering; en ik schrijf een boek over de radicalisering binnen verschillende religies.”
Ook voor Van der Veer was de vrijheid die Utrecht bood een voornaam argument om de Universiteit van Amsterdam te verruilen voor gebouw Voltaire op het Kromhoutterrein. “Ik ben in 1992 naar Amsterdam gekomen om daar een onderzoekscentrum op te zetten op het gebied van godsdienst en maatschappij. Dat centrum draait prima, maar ik voelde me steeds meer wetenschapsmanager in plaats van onderzoeker. Vandaar dat het tijd werd om naar iets anders uit te kijken. Ik had verschillende aanbiedingen op zak, maar alleen Utrecht bood me de kans om mij volledig aan mijn onderzoek te wijden.”
Grensoverschrijdend
Voor filosoof Herman Philipse en chemicus Gerard van Koten biedt de aanstelling als universiteitshoogleraar andere perspectieven. “Ik ben nu 61”, zegt Van Koten, “en ik stond op een punt in mijn loopbaan, waarop ik dacht: wat wil ik nu verder? Ik ben weliswaar voorzitter van de bèta-federatie, maar die functie laat me voldoende tijd voor andere zaken. Mijn ideaal is om Utrecht een duidelijker bèta-gezicht te geven en de universiteit aantrekkelijker te maken voor aanstaande bèta-studenten.
"Dat hoop ik onder meer te doen door een project op te zetten om geïnteresseerde vwo-scholieren samen met aio’s en post-docs aan een multi-disciplinair onderwerp te laten werken in een soort meester-gezel setting. Of ik dat niet net zo goed als gewoon hoogleraar had kunnen doen? Dat denk ik niet. Om dit soort projecten van de grond te krijgen heb je tijd en aandacht nodig. Die heb je in een normale universitaire baan niet. Als ik mezelf de afgelopen jaren één ding heb verweten, dan is het dat ik nooit een sabbatical heb opgenomen om even afstand van de dingen te nemen.”
Herman Philipse, die regelmatig in de dagbladen publiceert over actuele kwesties zoals het integratiedebat, ziet het universiteitshoogleraarschap vooral als een kans om grensoverschrijdend bezig te zijn. “In Leiden heb ik ooit een cursus gegeven ‘Universal history, from the big bang to the last whimper’, een collegereeks over belangrijke omslagpunten in de geschiedenis. Ik ben weliswaar vakfilosoof — ik ga in Utrecht onderzoek doen op het gebied van de ken- en wetenschapsleer — maar ik treed graag buiten de grenzen van mijn vak. Zo hoop ik behalve in de master wijsbegeerte ook onderwijs te kunnen gaan geven aan bijvoorbeeld juristen en biologen.
"Iets anders is dat ik volgend voorjaar met de Franse ambassade een conferentie organiseer over de scheiding tussen kerk en staat. In Frankrijk is het sinds Voltaire voor filosofen normaal om zich in het publieke debat te mengen, maar hier wordt dat al snel als onwetenschappelijk aangemerkt. In vind dat vreemd. Filosofie is in mijn optiek een cultuurvak, filosofen moeten maatschappelijke invloed willen hebben.”
Vrijheid
Opmerkelijk aan de aanstelling van de Utrechtse universiteitshoogleraren is de grote vrijheid die hen wordt geboden. Weliswaar worden zij geacht periodiek verslag aan de rector uit te brengen, maar concrete eisen worden niet aan hen gesteld.
“Dat is ook helemaal niet nodig", vindt rector-magnificus Gispen, "want voor alle zes spreekt het vanzelf dat zij zich in Utrecht actief inzetten voor onderwijs en onderzoek. Het gaat om zes wetenschappers van internationaal erkende topkwaliteit met een discipline overstijgende visie en een inspirerende uitstraling. Juist vanwege hun grote en bewezen kwaliteit, hebben zij een vrije opdracht gekregen. Zo’n initiatief om in Utrecht een breed universiteitscurriculum in te richten naar het voorbeeld van Harvard, is typisch iets dat je van universiteitshoogleraren mag verwachten. Maar dat zet je toch niet in hun taakomschrijving?”
Van der Veer knikt instemmend. “Wij zijn uitgenodigd omdat wij specifieke kwaliteiten bezitten. Dan moeten we ook vrij zijn in de manier waarop we die kwaliteiten inzetten. Dat betekent natuurlijk niet dat men geen beroep op mij kan doen. De Amsterdamse universiteitshoogleraar Bram de Swaan zegt wel eens: 'Wij zijn volledig vrij, dus we moeten naar elk verzoek luisteren.' En zo is het. Ik kan me goed voorstellen dat ik iets ga doen voor studenten van het University College, maar met mijn contacten in Azië kan ik wellicht ook iets betekenen voor Bureau Buitenland.”
Philipse lacht. “Het is juist heel geraffineerd van het college van bestuur om ons zo vrij te laten, want vrijheid schept verplichtingen. Wij hebben nu geen enkel excuus meer om ons achter te verschuilen, wij moeten wel presteren.”
Van Oostrom: “Met die grote vrijheid ben je inderdaad een beetje ‘loodgietend prijsdier’, zoals Reve dat ooit noemde. Maar daar schuilt ook een gevaar in. Vandaar dat ik expliciet om een jaarlijks functioneringsgesprek heb gevraagd. Er zijn altijd dingen die kunnen tegenvallen.”
Inspiratie
Een rondgang langs ‘gewone’ Utrechtse hoogleraren maakt duidelijk dat hun zes collega’s op brede steun kunnen rekenen. “In een innovatieve organisatie waarin tientallen hoogleraren netjes voorgesorteerd in faculteiten hun werk doen, is het een zeer goed initiatief dat een aantal van hen niet alleen wetenschappelijke maar ook institutionele grenzen mogen overschrijden”, vindt hoogleraar bestuurskunde Paul Verweel.
“Hun vrijheid? Voor zo'n klein deel van het universitaire budget vind ik het prima ze eerst een kans te geven iets neer te zetten in plaats van alles weer op voorhand dicht te timmeren met doelstellingen en voorgenomen uitkomsten. Geef creativiteit maar een kans. Goed dat we iets afwijkends durven doen. Dat mag van mij vaker voorkomen.”
Geograaf Henk Ottens vindt dat wel erg vrijblijvend. “Prima om universiteitshoogleraren aan te stellen, maar dat moet wel gebeuren op basis van een door hen zelf op te stellen werkprogramma met een jaarlijks evaluatiegesprek met een decaan of onderzoeksdirecteur. In dat werkprogramma moet ook onderwijs zitten, bijvoorbeeld (mede-) begeleiding van promovendi.”
Volgens econoom Joop Schippers zouden universiteitshoogleraren een belangrijke rol kunnen spelen bij het verknopen van verschillende disciplines en laten zien wat je van andere vakgebieden kunt leren. “Die taak zou je hen dan ook expliciet kunnen opdragen. Belangstelling voor interdisciplinariteit en de bereidheid om daadwerkelijk bij te dragen aan het slaan van bruggen tussen de eilanden die samen 'de' universiteit vormen, worden daarmee belangrijke selectiecriteria.”
Historica Mayke de Jong vindt dat van universiteitshoogleraren — behalve het slagen van hun onderzoeksprojecten — vooral gevraagd mag worden dat zij een actieve bron van inspiratie vormen voor hun directe wetenschappelijke omgeving. Frits van Oostrom is daarvan een goed voorbeeld. "Laten we blij zijn dat de universiteitshoogleraren er zijn, gebruik maken van hun inspirerende aanwezigheid, en niet beknibbelen op hun vrijheid, want die acht ik van algemeen belang voor deze universiteit."
Dat niet iedereen even enthousiast is over de luxe positie van de universiteitshoogleraren, merkte Frits van Oostrom, toen een Letterenmedewerker hem niet zonder venijn toevoegde: ‘Wij zullen heel hard werken om jou uit de wind te houden’. “Onzin natuurlijk”, zegt de Maerlant-specialist. "Ik kost de faculteit geen cent extra, maar ik kan mij wel voorstellen dat men ons soms met een scheef oog bekijkt. In zekere zin zijn wij natuurlijk zes pauwen die in de kippensoep drijven. (Al wil ik daar meteen aan toevoegen dat ik met mijn joodse achtergrond een stevige kippensoep op waarde weet te schatten!)
"Gelukkig heb ik een uitstekende relatie met mijn collega’s in de Letterenfaculteit. Alleen de studenten durven hier nog niet goed aan te kloppen, maar ook dat gaat langzaam beter. Vanavond geef ik college aan een groep studenten die mij daar zelf voor benaderd heeft en ik ben ook net adviseur geworden van de organisatoren van een congres over Letteren en arbeidsmarkt.”
Ambitie
In de Volkskrant zei de Nederlandse fysicus Jos Engelen eind december over universiteitshoogleraren: 'Toponderzoekers die worden vrijgesteld van vergaderen: wat een verschrikkelijke onzin! Als je gedurende vele jaren research bewezen hebt wat voor te stellen, moet je ook de ambitie hebben je vak richting te willen geven. Door anderen te sturen.'
“Leuk gezegd”, vindt oud-Scheikundedecaan Van Koten. “Maar ik vind niet dat ik op mijn leeftijd nog reguliere bestuurlijke taken moet uitoefenen. Die heb ik de afgelopen jaren juist heel bewust overgedragen aan jongeren. Ik vind wel dat ik als universiteitshoogleraar een rol moet spelen in actuele discussies zoals bijvoorbeeld het debat over de kenniseconomie. Daarom ben ik ook blij met mijn functie als voorzitter van de bèta-federatie. Het dagelijks bestuur van de vijf faculteiten kan ik met een gerust hart overlaten aan de decanen. Mijn taak is het om een visie te ontwikkelen over het Utrechtse bèta-profiel en daar ook mijn nek voor uit te steken. Dat is een rol die op het lijf van een universiteitshoogleraar is geschreven.”
Van der Veer: “Mij wordt wel eens gevraagd of ik als universiteitshoogleraar het contact met jonge onderzoekers en promovendi niet zal missen. Misschien ligt dat voor bèta’s anders, maar als ik eerlijk ben haalt het begeleiden van promovendi je in mijn soort onderzoek toch voornamelijk van je werk zonder dat het je veel oplevert. Bovendien heb ik nog een stuk of tien promovendi in Amsterdam. Daarna zie ik wel verder.”
Ook Philipse voelt zich niet door Engelen aangesproken. Met het organiseren van een jaarlijks seminar voor het landelijk netwerk van promovendi in de ken- en wetenschapsleer is hij naar zijn mening voldoende ‘sturend’ bezig. “Maar sturen is iets anders dan besturen. Ik ben in Leiden inmiddels vier keer faculteitsdecaan geweest. Ik zat er eerlijk gezegd niet echt op te wachten om dat tot mijn pensioen nog drie keer te worden.”
Universiteitscurriculum
Een andere vraag is of van de universiteitshoogleraren ook gezamenlijk actie mag worden verwacht. Van Oostrom heeft vorig jaar het initiatief genomen om in Utrecht in navolging van onder meer Harvard een universiteitscurriculum op te zetten, een breed aanbod van vakgebied overstijgende vakken, waaruit alle Utrechtse studenten voor hun profileringsruimte moeten kunnen putten en dat in 2005 van start moet gaan.
“Een goed idee”, vindt Philipse, “waaraan ik uiteraard mijn steentje zal bijdragen. Ik hoop alleen niet dat er een sfeer ontstaat waarin van de universiteitshoogleraren verwacht wordt dat zij regelmatig gezamenlijk opereren. Ik doe liever dingen waarin ik goed ben, dan dat ik naar optredens word gestuurd waar wij als zes malloten bij elkaar achter een tafel worden gezet.”
Toch hoopt hoogleraar rechtstheorie Ton Hol daar wel een beetje op. “De meerwaarde van deze hoogleraren is voor mij hun mogelijk verbindende kracht. De universiteit met zijn vergaande specialismen is tamelijk arm aan debatten op een wat algemener academisch niveau. De universiteitshoogleraren beschikken — voor zover ik dat kan inschatten — over een bijzonder vermogen om dat soort debatten aan te zwengelen. Ik zou graag zien dat ze dat binnen de universiteit gaan doen: breder georiënteerde wetenschappers bij elkaar brengen rondom interessante thema’s.”
Maar Van der Veer twijfelt. “In Amsterdam treden de universiteitshoogleraren vaak collectief op. Zo is er elke maandagavond een bijeenkomst, waarop zij afwisselend geacht worden om voor een breed publiek over ontwikkelingen op hun vakgebied te praten. Wij moeten maar eens goed met elkaar praten of wij in Utrecht ook die kant op willen.”
Pianoconcours
Onderzoeker, docent, publicist, adviseur, ambassadeur. De universiteitshoogleraar kan vele gedaanten aannemen. Wat minder eerbiedig wordt hij ook wel eens omschreven als ‘uithangbord’ voor de UU. Maar ook daar is op zich niets mis mee, vinden de betrokkenen.
“Het college van bestuur mag mij best als ambassadeur gebruiken”, zegt Philipse. Ook Van Oostrom heeft geen moeite met enige UU-promotie. “Ik vind het prima om af en toe namens de universiteit naar buiten te treden. Vorig jaar belde Jan Veldhuis mij op met de vraag of ik de finale van het studentenpianoconcours wilde presenteren. Dan zeg ik natuurlijk geen nee. Sterker nog, ik heb mij er terdege op voorbereid en ben zelfs naar de repetities gegaan, want ik vond dat ik er als universiteitshoogleraar ook echt wat van moest maken. Ik wilde niet dat ze achteraf zouden zeggen: 'We hadden net zo goed Hans van Willigenburg kunnen vragen'.”
Door omstandigheden kon Paul Schnabel het Ublad voor dit artikel niet te woord staan. Op 30 maart houdt Schnabel zijn oratie als universiteitshoogleraar. Willem Albert Wagenaar gaf er de voorkeur aan eerst zijn Utrechtse vakgenoten van zijn plannen op de hoogte te stellen.
Frits van Oostrom (1953) studeerde Nederlands in Utrecht, promoveerde in 1981 op middeleeuwse Arthurromans, en werd in 1982 hoogleraar Nederlands in Leiden. Van Oostrom kreeg in 1995 de Spinozaprijs en in 1996 de AKO-literatuurprijs voor zijn boek ‘Maerlants wereld’.
Herman Philipse (1951) studeerde rechten in Leiden en wijsbegeerte in Leiden, Oxford, Parijs en Keulen. Hij promoveerde in 1983 in Leiden op de logica van Husserl en werd daar in 1985 hoogleraar wijsbegeerte. Recente boeken van zijn hand zijn: 'Atheïstisch manifest' en 'Heidegger’s Philosophy of Being. A Critical Interpretation'.
Paul Schnabel (1948) studeerde sociologie in Utrecht en promoveeerde in Rotterdam op nieuwe religieuze bewegingen zoals Baghwan en Scientology. Hij werd in 1986 hoogleraar klinische psychologie in Utrecht en in 1998 directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau. Schnabel is columnist van het Financieel Dagblad en NRC Handelsblad. Hij heeft een 0,2 aanstelling als universiteishoogleraar.
Peter van der Veer (1953) studeerde Sanskriet in Groningen en promoveerde in Utrecht op de Hindoe pelgrimage. Hij was van 1990 tot 1992 hoogleraar culturele antropologie aan de University of Pennsylvania en vanaf 1992 hoogleraar godsdienstwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn meest recente boek is het dit jaar verschenen 'Media, War and Terrorism: Responses from the Middle East and Asia'.
Willem Albert Wagenaar (1941) studeerde psychologie in Utrecht, promoveerde in Leiden op een experimenteel onderzoek over de beleving van toeval, en werd daar in 1982 hoogleraar psychologie. Wagenaar is publiekelijk bekend door zijn optreden als getuige-deskundige in vele strafrechtelijke en civiele processen, onder meer in de geruchtmakende zaak-Demjanjuk. Van 1997 tot 2001 was hij rector-magnificus in Leiden. Wagenaar, die in 2003 een jaarlang 'dean' was van het University College, heeft een 0.6 aanstelling als universiteitshoogleraar.