‘Het idee dat je in je eentje iets goeds kan doen, is in Nederland bijna niet te verkopen’
Eén en een kwart miljoen euro! Dat is het enorme bedrag dat vijf excellente Utrechtse onderzoekers de komende vijf jaar per persoon mogen uitgeven aan leuke dingen voor de wetenschap. Zij krijgen dat geld uit de zogeheten vici-pot van de vernieuwingsimpuls van onderzoeksorganisatie NWO. Maar, is de vraag, als ze echt zo goed zijn, hadden ze dat geld dan niet van de universiteit moeten krijgen? Een rondetafelgesprek over werkdruk, geforceerde samenwerking en de grote kloof tussen alfa-gamma en bèta-medisch. Erik Hardeman, Margot van der Kamp
Toen zij half december hoorde dat zij in de prijzen was gevallen, slaakte Josine Blok een zucht van verlichting. ”Voor mij betekent de vici-subsidie heel veel. Ik heb als fulltime hoogleraar antieke geschiedenis officieel twee dagen onderzoekstijd per week. Maar door de bama en de gigantische onderwijsbelasting heb ik daar de afgelopen jaren nog geen tiende van gerealiseerd. Ik werd daar zo naar van, ik was alleen nog maar bezig met onderwijs geven en dingen regelen. Vooral daarom heb ik een vici-beurs aangevraagd. Ik dacht: als ik ooit nog iets wil op onderzoekgebied, moet ik nu een enorme schep geld binnenhalen, anders word ik heel erg gefrustreerd.
“Daar komt bij dat mijn specialisme, de geschiedenis van het antieke Griekenland, in ons land aan het uitsterven is, want al mijn collega’s ‘doen’ Rome. Dat heb ik in mijn aanvraag ook benadrukt: straks is er niemand meer die dit vak nog kan geven. De vici-beurs is dus een dubbele opsteker voor mij. Ik kan er aio’s (assistenten in opleiding, red.) mee aanstellen, zodat er hopelijk over vijf jaar weer universitaire docenten zijn die het vak weer verder kunnen helpen. En zelf kan ik eindelijk weer onderzoek doen, door een deel van mijn onderwijslast af te kopen.”
Aan de ronde vergadertafel op de redactie van het Ublad luisteren drie vici-winnaars uit bèta-faculteiten met verbazing naar hun collega uit de alfa-hoek. Een hoogleraar, en dan zo weinig onderzoekstijd?
Rob de Boer: “Uit mijn omgeving bij Biologie herken ik niet veel in het verhaal van Josine. Ik heb voor mijn gevoel zelf ook een behoorlijke onderwijslast, maar het zou onzin zijn om te zeggen dat die mijn onderzoek in de weg zit.”
Josine: “Hoeveel onderwijs geef je dan?”
Rob: “Ik geef per studiejaar zeven weken fulltime onderwijs. Dat is met de voorbereidingstijd en wat andere verplichtingen mee toch al gauw zo’n kwart van mijn aanstelling.”
Josine: “Zeven weken? Per heel studiejaar? Ja, dan praten we dus echt over twee verschillende werelden.”
Rob: “Kennelijk ja, maar denk niet dat ik daarom minder blij ben met de vici-beurs. Op dit moment heb ik één aio en één postdoc. Daardoor moet ik veel handwerk, dat net zo goed door een aio of een postdoc kan worden gedaan, zelf doen. Met het vici-geld kan ik opeens drie aio’s en een postdoc extra aanstellen. Dat is een enorme luxe. Tot nu toe was ik een persoon met een paar helpers, nu word ik een groep.”
Corné Pieterse: “Dat is bij mij ook het geval. Maar voor mij is vici om nog een andere reden belangrijk. Voor een universitair docent zoals ik ben, is het in een faculteit met geldtekort zoals Biologie heel moeilijk om hogerop te komen. universitair hoofddocent zou misschien nog wel lukken, maar er zijn zo weinig hoogleraarsposten dat de kans daarop minimaal is. Bovendien wordt onze hoogleraar na zijn pensioen vanwege de bezuinigingen niet opgevolgd. Dankzij de vici-beurs krijg ik binnenkort een bijzonder hoogleraarschap. Via die achterdeur kan ons onderzoek overeind blijven. Ze kunnen het nu niet zo makkelijk meer wegbezuinigen, want zo’n beurs laat zien dat je internationaal goed scoort. Dat is trouwens nog een belangrijk voordeel van de vici-beurs: het zet je als onderzoeker op de kaart.”
Astrid Kappers: “Dat is waar. Door de vici-beurs word je zichtbaar voor mensen die niet zo vertrouwd zijn met je vakgebied. Dat geldt zeker ook voor mij, want binnen de faculteit Natuur- en Sterrenkunde ben ik met mijn onderzoek naar de tastzin in zekere zin een buitenbeentje. Er zitten voldoende fysische aspecten aan mijn onderzoek, maar ik werk ook veel samen met psychologen en daar wordt bij ons toch een beetje vreemd tegenaan gekeken. Dan is het prettig als er van buitenaf erkenning komt dat het goed onderzoek is.”
Corné: “Wat ik trouwens ook heel prettig vind, is dat ik me de komende vijf jaar niet heel erg druk hoef te maken over het binnenhalen van projecten. Van de drie aanvragen die je schrijft wordt er misschien één gehonoreerd. Dat kost me een tijd.”
High potential
Dat de vier vici-winnaars nu eindelijk ongestoord aan hun onderzoek kunnen gaan werken, hebben zij te danken aan geld van NWO. De vraag of de universiteit haar talent niet al lang zelf had moeten belonen, vindt echter weinig weerklank, want iedereen weet dat de universiteit dat geld domweg niet heeft. Het is al heel wat, vindt Corné Pieterse, dat de Universiteit Utrecht zijn nek uitsteekt met het
high potentialprogramma,
in het kader waarvan jonge talenten geld kunnen krijgen uit het Utrechtse stimuleringsfonds.
Astrid: “Dat is waar, maar als je kijkt naar de eisen die ze stellen, dan vind ik het toch niet zo goed in elkaar zitten. Mijn grote bezwaar is dat je moet samenwerken met een andere
high potential
Waar is dat nou goed voor?”
Corné: “Op zich vind ik het wel goed dat je probeert meer samenwerking te krijgen binnen de universiteit, maar er bestaat nu inderdaad wel een kans dat je zaken combineert die kant noch wal raken en dan is het zonde van het geld. Samenwerking heeft alleen maar zin als die door beide partijen in volle overtuiging wordt aangegaan en als het ware van nature ontstaat. Zoals het nu is voorgesteld, worden
high potential
voorgedragen door de faculteit en dan bij elkaar gezet om samen een programma te schrijven. Op zich een goed initiatief, maar het gevaar bestaat dat je dan onderwerpen aanpakt die je normaal nooit zou aanpakken en dat alleen maar vanwege het geld, in zo’n gezochte constructie.”
Josine: “Het lijkt wel of er in Utrecht en trouwens in heel Nederland huiver bestaat om mensen puur op hun eigen capaciteiten te belonen. Het moet altijd in een groep. Maar dat is zeker bij Letteren niet de normale situatie. Het idee dat iemand in zijn eentje iets leuks of goeds kan doen, is in Nederland bijna niet te verkopen.”
Rob: “Bijna alle geldstromen willen tegenwoordig dat je samenwerkt. Op Europees vlak is het op het moment zelfs ridicuul. Daar moet je met weet ik hoeveel partners aan komen zetten, anders kun je het wel vergeten. Dat vind ik het mooie van de vici-beurs, dat je die als individu krijgt. Iedereen die iets in zijn mars heeft, kan bij NWO aankloppen. Ik deel de kritiek op het Utrechtse high potentialprogramma.
Waarom nou weer zo’n kunstmatige constructie? Waarom kijk je nou niet gewoon naar mensen die het goed doen en geef je die geld?”
Josine: “Dat is inderdaad het positieve van de vici-beurs. Maar wat ik bij NWO weer heel hinderlijk vind, is dat alles altijd vernieuwend moet zijn. Er zijn vakken zoals het mijne met beproefde methoden die al honderd jaar bestaan. Maar als je voor zulk onderzoek een aanvraag bij NWO indient, kun je het wel vergeten. Die vakken zijn niet in tel, want het is geen nieuwe Omo, dus mag het niet worden verkocht. Daarom vind ik ook zeker niet dat er nog meer geld van de universiteiten naar NWO moet worden overgeheveld, zoals hier en daar wordt gesuggereerd. Ik vind het heel belangrijk dat de universiteiten zelf ook voldoende onderzoeksgeld blijven houden om aio’s aan te stellen, want dat zijn de mensen tegen wie je kunt zeggen: ‘joh, werk dit eens rustig uit en gebruik daar de methode voor die er het meest geschikt voor is’, ook al is die niet nieuw en niet interdisciplinair en wat hij verder allemaal moet zijn.”
Corné: “Er is inderdaad heel wat nuttig onderzoek dat op zichzelf niet vernieuwend is, maar wel voortborduurt op nieuwe vindingen. Als daar geen geld voor is, loop je het risico dat de vertaalslag naar praktische toepassingen niet meer gemaakt wordt. Ik vind dan ook dat er niet nog meer geld naar puur vernieuwend onderzoek moet gaan. Er moet ook ruimte zijn voor boeiende vraagstellingen die alleen maar met beproefde methoden beantwoord kunnen worden. Hier is een mooie taak weggelegd voor universiteiten.”
Josine: “Datzelfde geldt trouwens voor de nadruk op jong. Bij ons komt het beste onderzoek van de ouderen. Voor ons werk heb je een heel grote eruditie nodig. Voordat je die hebt, ben je vijftien jaar verder. Ik zie bij ons een heleboel mensen van midden vijftig, die heel mooie dingen zouden kunnen doen, maar die in dit systeem van onderzoeksaanvragen bij NWO voor echt grote projecten weinig kans maken. Heel erg zonde.”
Onderwijs
Alle vier vici-winnaars zijn het erover eens: als je alleen maar onderzoek wilt doen, moet je niet aan een universiteit maar bij een onderzoeksinstituut gaan werken. Onderwijs hoort er juist bij en inspireert ook. Alleen die enorme werkdruk in de alfa-gamma faculteiten.....
Josine: “Ons grote probleem bij geschiedenis is de overbelasting in het onderwijs. En die wordt weer veroorzaakt doordat Utrecht niet echt een keuze kan maken. Ik vind Utrecht in veel opzichten de beste universiteit van Nederland, maar in dit opzicht heeft men hier een probleem, want de vraag is: wil Utrecht een universiteit zijn of een hbo-plus? Die keuze wordt niet gemaakt, en waarom niet? We willen twee dingen tegelijk: zowel massaliteit in onderwijs als toponderzoek. Maar bij ons en bij Rechten en Sociale Wetenschappen bijt dat elkaar. Wij geven ongeveer anderhalf keer zoveel onderwijs als onze collega’s in Leiden en Groningen. Zo houden wij de concurrentie met Leiden, waar we net een beetje bovenuit aan het klimmen waren, zeker niet vol.”
Astrid: “Bij ons speelt dat probleem niet zo, maar bij psychologie zie ik dat er meer studenten worden aangenomen dan de opleiding aankan. Je zult dus hoe dan ook moeten gaan selecteren al was het maar via een numerus fixus. Je kunt niet blijven zeggen: kom maar, kom maar.”
Josine: “Precies. Ik ben nooit voorstander van selectie aan de poort geweest, maar het kan gewoon niet anders. Bij geschiedenis krijgen we te veel studenten die denken: wat zal ik eens gaan doen? Gezien de mate waarin het water ons tot boven de lippen is gestegen, zullen we het onderwijs meer moeten afstemmen op studenten die het echt willen en kunnen. Als er dan toch bezuinigd moet worden, dan zou ik dat doen op dit freewheelen op kosten van de universiteit.
“Als we dan kiezen voor selectie aan de poort, dan zou ik dat niet alleen op motivatie en vaardigheden willen doen, maar ook op kennis. Dat gebeurt in alle andere landen toch ook? Ik zou het bijvoorbeeld erg op prijs stellen als onze studenten meer dan één moderne taal kunnen lezen, en als ze fatsoenlijk Nederlands kunnen schrijven. Dat het vwo-diploma daarin voorziet? Dat is niet waar, dat is de fictie die nog steeds bij de politiek leeft. Wij weten wel beter.”
Rob: “Ik merk inderdaad ook dat het niveau van de eerstejaars de laatste jaren achteruit is gehold. Ik moet eerstejaars nu elementaire wiskunde bijbrengen, anders begrijpen ze onze modellen niet. Ze weten niet eens meer wat een asymptoot is. Ze hebben sowieso trouwens steeds minder kennis van de exacte wetenschappen. Gevolg is dat je het niveau van je onderwijs moet verlagen, wil je ze nog bereiken.”
Corné: “Maar jij geeft dan ook wel een van de moeilijkste vakken van het eerste jaar! Het klopt dat het niveau van de eerstejaars is gedaald, maar met wat wij ze voorschotelen aan celbiologie kunnen ze redelijk goed overweg. Bovendien zijn ze gedisciplineerder en kunnen ze veel beter zelfstandig werken. Ze volgen alles en zijn zeker in de latere jaren heel serieus met hun studie bezig. Zodra ze wat meer gespecialiseerde vakken gaan volgen, merk ik niets meer van een niveauverschil vergeleken met vijf jaar geleden.”
Rob: “Dat klopt. Het niveau van onze afgestudeerden is er niet minder op geworden. En een winstpunt is dat ze tegenwoordig beter Engels spreken en lezen.”
Corné: “Geen student is meer bang om een praatje te houden en ze kunnen wat ze gedaan hebben, allemaal heel goed verwoorden en presenteren. Dat was in mijn tijd echt een uitzondering.”
Josine: “Ja oké. Maar jullie hebben niet te maken met andere talen dan Engels. Als wij studenten iets in het Frans of Duits voorleggen, begint minstens de helft van de zaal te loeien: dat kan ik niet lezen. Daarmee halveer je de debatten die je aan de orde kunt stellen.”
Corné: “Toch vind ik dat je voorzichtig moet zijn met selectie aan de poort. Er zijn genoeg voorbeelden van studenten die op jonge leeftijd nog niet weten wat ze willen, en die toch prima terecht komen. Van sommigen denk je in het eerste jaar: dat wordt helemaal niks, terwijl dat uiteindelijk fantastische wetenschappers worden.”
Josine: “Daarom was ik er ook altijd tegen. Maar een voordeel van selectie is weer dat scholieren gaan denken: als ik me een beetje inzet, dan heeft dat nut voor mij. Een groot probleem in Nederland is dat een goed resultaat op school je niets oplevert. Sterker nog, je kunt het beter maar niet al te duidelijk laten zien tegenover je medescholieren, want dan ben je een nerd.
So what?
denk ik dan. Als het goede mensen zijn, dan maar nerds. Het is zo vervelend dat dat in Nederland meteen weer nerds genoemd worden. Misschien dat dat verandert als je prestaties meer gaat belonen.”
Rob: “Ik vind dat wel een goed idee. De cultuur in Nederland is veel te veel een zes-min cultuur in plaats van ‘Yes, we gaan ervoor’. Je zou de beste studenten bijvoorbeeld een jaar hun collegegeld kunnen kwijtschelden. Dat lijkt me een hartstikke leuk initiatief. Veel beter dan dat collegegeld maar verhogen, zoals de politiek wil.”
Josine: “Precies. In landen waaraan wij ons zo graag spiegelen, de Verenigde Staten, Engeland, volgen op goede prestaties van scholieren en studenten altijd beloningen. Waarom kan dat hier niet?”
Corné: “Zo’n beloning lijkt me inderdaad geen slecht idee. Dan kunnen studenten meteen wennen aan de gedachte dat ze ook als onderzoeker de competitie met anderen zullen moeten aangaan. Want om de cirkel rond te maken en nog even terug te komen op onze vici-beurzen: dat we die in de wacht hebben gesleept, komt omdat we in ons onderzoek naar optimale prestaties streven. Hier aan tafel neemt niemand genoegen met een zes-min, dat weet ik zeker.”
Viki of vietsjie?
VICI: Vijftig jaar geleden zei iedereen Vitsji, dertig jaar geleden ging iedereen over op Viki en nu neigt men voor het late Latijn van Middeleeuwen en Renaissance weer naar Vitsji, omdat men vermoedt dat de uitspraak van het Latijn erg heeft geleken op die van het huidige Italiaans. Caesar zal gezegd hebben: ‘Veni, Vidi, Viki’, maar de frase is bekend geworden van de ouderwetse uitspraak Vitsji. Dus alles is goed, daar komt het op neer. (Josine)
De Vici-winnaars die deelnemen aan de rondetafeldiscussie
Rob de Boer (45)
Werkt bij theoretische biologie aan wiskundige modellen van het afweersysteem. Dat systeem bestaat uit talloze cellen en moleculen waarvan de werking via ingewikkelde patronen samenhangt. Met wiskundige modellen zijn de onderlinge relaties makkelijker uiteen te rafelen. De Boer was tien jaar universitair docent toen hij vorig jaar universitair hoofddocent werd. Vorig jaar diende hij ook al een vici-aanvraag in, die nèt niet gehonoreerd werd.
Josine Blok (50)
Bestudeert als klassiek historica de relatie tussen godsdienst en politiek
in het oude Athene, en dan met name de vraag hoe de uitoefening van
politieke rechten samenhangt met de manier waarop de burgers een gemeenschap vormen, een niet geheel van actualiteit ontbloot thema. Vanuit Groningen kwam Blok in 1997 naar Utrecht. In 2000 werd zij dankzij het Aspasia-programma universitair hoofddocent, om een jaar later een vrijgevallen hoogleraarspost te gaan bezetten.
Astrid Kappers (44)
Promoveerde vijftien jaar geleden in Eindhoven als experimenteel natuurkundige. Kreeg daarna een plaats als universitair docent in Utrecht en is sinds vijf jaar universitair hoofddocent. Kappers doet bij het Helmholtz Instituut voor de Fysica van de Mens onderzoek naar waarneming door middel van de tast. Zij werkt daarbij nauw samen met fysici en psychologen. Door de Vici-beurs kan zij drie aio's en een postdoc aanstellen.
Corné Pieterse (40)
Onderzoekt als fytopatholoog de afweermechanismen van planten tegen schadelijke micro-organismen en insecten. Ziek weefsel in planten geeft alarmsignalen af waardoor gezond weefsel de afweer maximaal inschakelt. Daardoor kan de plantschade relatief beperkt blijven. Corné onderzoekt de samenhang van de alarmsignalen van het afweersysteem. Hij begon tien jaar geleden in Utrecht als postdoc, en is sinds 5 jaar universitair docent.