Achtergrond

Studenten maken expositie over hun verre voorgangers

AH

Met toenemende verbazing hebben de Letterenstudenten kennis genomen van het bizarre verhaal van hun verre voorgangers waarvoor een schilderij dat opdook in tv-programma Tussen Kunst en Kitsch het uitgangspunt vormde. Hierop staat een voorstelling van de huldingen van de studentjagers die deelnamen aan een tiendaagse veldtocht tegen de Belgen. Het schilderij is dankzij een donatie van het Utrechts Studenten Corps inmiddels in het bezit van het Universiteitsmuseum die er al wel een litho van had.

In augustus 1830 brak een Belgische nationalistische opstand uit met als inzet: een van Nederland onafhankelijk België. Dergelijk pattriotisme was in die tijd niet voorbehouden aan onze zuiderburen. Ook in het noorden vierde nationalisme hoogtij, niet in de laatste plaats aan de Utrechtse Hogeschool. Tijdens de openingsrede van het Academisch Jaar 1830 deed de hoogleraar A. van Goudoever een dringend beroep op de studenten om tot actie over te gaan.

De 'Compagnie Vrijwillige Jagers' kwam weer in actie. Deze uit studenten bestaande compagnie was in 1815 opgericht toen Napoleon van Elba wist te ontsnappen en er nieuwe Europese oorlogen dreigden (wat uiteindelijk met de slag om Waterloo werd voorkomen). De 'vrijwillige jagers der Hooge School' moesten, zo bepleitte Van Goudoever, in 1830 in de bres springen voor God, Vaderland en Oranje.

Er werd een brief gestuurd naar de koning, ondertekend door 233 studenten, meer dan de helft van de toenmalige, totale studentenpopulatie waarin de jagers duidelijk maakten op krijgspad te willen. Het hoefde de schatkist niets te kosten want in Utrecht werd zo'n 16.000 gulden ingezameld voor de uitrusting van de jagers.

Het onderwijs werd een jaar lang volledig plat gelegd. 'Togae cedant armis', was de leus: laat de wetenschap voor de wapenen wijken. In het Sterrenbosch begonnen zij aan dagelijkse exercities en in november 1830 waren ze klaar voor vertrek.

Van de geneeskundefaculteit kregen de studenten een boekje mee: 'Wenken en raadgevingen tot bewaring van de gezondheid in de Krijgsdienst'. Het bijbelgenootschap stelde bijbeltjes beschikbaar en een aantal 'Utrechtsche Schoonen' borduurde twee vaandels voor de jagers.

De tocht zou tien maanden duren, lange maanden, want de 160 studenten verveelden zich te pletter. De jagers werden onder meer gelegerd in Bergen op Zoom, Rozendaal en Tilburg, als onderdeel van de reservetroepen. Tot strijd kwam het geen moment. Hun weinig opwindende bestaan bestond uit wachtlopen, spelletjes 'whist', zingen en exerceren.

Een welkome afwisseling was de viering van de verjaardag van de universiteit. In Den Gouden Leeuw in Tilburg kregen de jagers een diner aangeboden. Vanuit Utrecht was door de hoogleraren "zes anker gewone en twee anker fijne wijn, benevens 2000 zeer lekkere sigaren" verstuurd.

De enige beweging deed zich voor tijdens die tiendaagse veldtocht, toen de jagers werden ingezet om plaatsjes als Poppel, Turnhout en Diest te bezetten. Maar dat alles geschiedde zonder strijd: "der Belgen onnavolgbare kunst in het vluchten" — zoals één van de jagers het in een brief verwoordde — zorgde ervoor dat die dorpen al vijandvrij waren nog voordat de compagnie er was aangekomen.

Het enige slachtoffer was een student die tijdens het zwemmen was verdronken. "Wie had kunnen denken dat allen zouden gespaard worden en dat met een hevig verlangen zelfs om te strijden, wij naauwelijks in de gelegenheid hadden kunnen komen om onze kogels den vijanden na te zenden", aldus jager Costerus in zijn dagboek, één van onze belangrijkste bronnen voor deze operette.

Ondanks het ontbreken van enige heroïek werden de jagers bij terugkeer in september 1831 onthaald als ware helden. Voor het stadhuis werden hun vaandels bekroond, zij kregen een bronzen gedenkpenning van de president-curator en er werd een parade gehouden, een feest gegeven in de schouwburg en een groot vuurwerk afgestoken. Daarna werd deze geschiedenis nog vele malen herdacht, zelfs nog in 1855, toen schonk koning Willem III de reünisten van de tiendaagse veldtocht een zilveren bokaal.

De Letterenstudenten hebben in het museum een kleine gang ter beschikking om deze geschiedenis in beeld te brengen. Objecten zijn er genoeg: het schilderij, uniformen, wapens, medailles, dagboekfragmenten van Costerus, paspoorten. Vooral van de opening op 8 april hopen de samenstellers iets moois te maken: rector Gispen spreekt dan nog eens de speech van Van Goudoever in het Latijn uit, en mogelijk wordt het 'jagerslied' nog eens ten gehore gebracht.

Te zien vanaf 8 april

Informatie over de expositie: Universiteitsmuseum, Lange Nieuwstraat.

Informatie: www.museum.uu.nl

'Er gaan veel dingen mis op gebied van dierenwelzijn'

Groeiende belangstelling voor 'dier en recht'

Het eekhoorndrama staat vandaag centraal in de cursus 'handhaving wetgeving dierenbescherming'. Te gast is prof.mr. Ton Hol, hoogleraar encyclopedie van het recht en rechtstheorie. Hij kreeg de eekhoorntjeszaak destijds op zijn bord als rechter in Haarlem. Zijn college is een analyse van de (on)mogelijkheden van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren naar aanleiding van de Amerikaanse grondeekhoorns die hun einde vonden in een hakselaar op Schiphol.

“In Haarlem spelen alle zaken die met Schiphol te maken hebben”, zegt Hol. “Vaak gaat het om ingewikkelde kwesties zoals het vervoer van exotische diersoorten. Ik kom ook in aanraking met bolletjesslikkers, maar in vergelijking met de eekhoorntjeszaak is dat juridisch oninteressant lopende-bandwerk.”

Tja, het tragische verhaal over de knaagdieren op doorreis. Hoe zat dat ook alweer? In april 1999 werden door de KLM 440 eekhoorns vanuit Peking naar Schiphol gevlogen. Ze waren op doorreis naar Griekenland, maar bij aankomst in Nederland bleek dat de vereiste gezondheidspapieren ontbraken. De KLM probeerde om de papieren alsnog in orde te maken en om de beestjes terug te vliegen naar China. Maar helaas: de pogingen om van de eekhoorns af te komen, mislukten. De KLM zat flink met de beesten in haar maag, vertelt Hol. Immers, zij moesten ergens worden gelaten en verzorgd.

Hol noemt het ‘niet onbelangrijk’ dat de dieren in vrijwel afgesloten kooien waren gehuisvest. “Je kon er niet uit, maar je kon er ook niet in. Met pijn en moeite konden de bewakers stukjes appel naar binnen wurmen. Daar waren ze niet zo dol op, die ondankbare beestjes. Dus had de KLM de eekhoorns in afwachting van een betere oplossing de eekhoorns uit die kooien gehaald en overgebracht naar kooien in een loods. Dat was ook al geen succes, want enkele diertjes zagen bij die operatie kans om te ontsnappen. Zeer riskant met al die vliegtuigen en hun bedradingen in de buurt.”

Als het niet goedschiks kon, moest het maar kwaadschiks. De KLM zag geen andere mogelijkheid dan de honderden nog levende eekhoorns te versnipperen in een hakselmachine. Vier uur later was de klus geklaard. Althans dat dacht de luchtvaartmaatschappij, want het afmaken van de dieren lekte uit en werd breed uitgemeten in de pers. Naar aanleiding van het incident ontstond hevige commotie en besloot het Openbaar Ministerie een onderzoek in te stellen. Vervolging van de KLM bleef achterwege: de luchtvaartmaatschappij kwam er vanaf met een boete van 35.000 gulden, waarvan 15.000 gulden moest worden overgemaakt aan de Dierenbescherming.

Een passende straf? Hol vindt van wel. “Gezien de omstandigheden vond de rechtbank het niet onredelijk dat voor deze oplossing werd gekozen. Er waren drie alternatieven mogelijk: de beesten een spuitje geven, vergassen of vermalen. Volgens de door de rechtbank gehoorde deskundigen waren de andere opties zeker niet minder riskant en pijnlijk voor dier en mens geweest.”

Veel studenten betwijfelen dat laatste, getuige de discussie die losbarst na Hols toelichting op de dagvaarding en het vonnis. Wie zegt dat de rechtbank naar de juiste deskundige luisterde? Hol geeft het toe: de rechtbank heeft het recht om zelf deskundigen aan te wijzen en op basis van die informatie te bepalen wie het dichtst bij de 'waarheid' zit. Het bleef dus bij het verwijt dat de KLM de eekhoorns tijdens en na het transport slecht heeft behandeld. In juridische termen: er kwam wel een veroordeling voor het secundair ten laste gelegde, maar niet voor het primair ten laste gelegde.

Dierenbeulen

Wat zegt dit voorbeeld uit de praktijk eigenlijk over de rechten van het dier en de manier waarop we daar tegenaan kijken? Veel, vindt juriste Eugénie de Bordes, docent-onderzoeker aan de faculteit Rechtsgeleerdheid. Als opvolger van de - inmiddels vertrokken - hoogleraar Boon is zij nu eindverantwoordelijk voor het keuzevak 'dier en recht' dat zij ook geeft aan de Wageningen Universiteit. Haar conclusie: “Er gaan veel dingen mis op het gebied van dierenwelzijn. Je kunt je afvragen of de rechter wel doortastend genoeg is en of dierenbeulen adequaat gestraft worden. De meesten worden vrijgesproken of komen er met een kleine boete vanaf, kijk naar de KLM. Mensen doen de meest idiote dingen met dieren. Eigenlijk gaat dit vak niet over dieren, maar over de manier waarop mensen met dieren omgaan en hoe de wetgeving daarop reageert.”

Vooral dat denken moet volgens De Bordes ter discussie worden gesteld. Weliswaar wordt er meer dan ooit over dierenwelzijn gepraat, maar van ingrijpende veranderingen in het handelen ten aanzien van dieren is geen sprake. “In de jaren zestig kwam de discussie over de intensieve veehouderij op gang. Hoe kunnen we het beter en anders doen, was de vraag. Een veel fundamentelere vraag is tot op de dag van vandaag nooit gesteld: moeten we überhaupt aan intensieve veehouderij doen met zoveel dieren op een klein oppervlak en risico van ziekte-uitbraak?”

Levende wezens

Met de gastcolleges voor deze cursus wil De Bordes haar studenten aan het denken zetten. Voor zover dat nodig is, want de meesten doen dat volgens haar uit zichzelf al. Ze typeert haar studenten als ‘bevlogen’ en ‘maatschappelijk betrokken’. Annette van Weezel Errens, student diergeneeskunde, ziet voor zichzelf een rol als ‘dierenrechtenactivist’ weggelegd. “Het is jammer dat dat woord een wat negatieve klank heeft. Ik wil de maatschappij veranderen, maar dan wel via de weg van het recht. Mijn belangrijkste motivatie voor het volgen van dit vak is meer duidelijkheid krijgen over de morele status van het dier in de jurisprudentie. Bij mijn studie krijg ik alleen veterinair tuchtrecht, maar ik wil veel meer weten. En in tegenstelling tot bij veel andere vakken heb ik hier altijd echt zin om naar college te gaan.”

Aan mannelijke studenten is dit keuzevak niet besteed; de collegezaal herbergt uitsluitend vrouwen. De belangstelling voor de cursus 'dier en recht' waar 'handhaving wetgeving dierenwelzijn' een vervolg van is, was aanzienlijk groter en diverser. Op die colleges kwamen afgelopen najaar zo’n zeventig studenten van verschillende universiteiten, faculteiten én geslachten af. Voor student privaatrecht Kirsten Vennix smaakte 'dier en recht' naar meer. “Privaatrecht gaat alleen over goederen, dit gaat over levende wezens. Heel interessant. Ik wilde graag meer weten over dierenrechten, daarom heb ik me voor dit keuzevak ingeschreven. Ik vind het ook belangrijk. Dieren kunnen niet voor hun rechten opkomen, dat zullen mensen moeten doen.”

Ze sluit niet uit dat ze ooit ‘iets’ met dit vak wil gaan doen. Wat precies weet ze nog niet, daarvoor wil ze eerst de dierenbeschermingswetgeving in de vingers hebben.

En die wetgeving is gecompliceerd. De Bordes geeft een voorbeeld: de gezondheid van dieren is bestuursrechtelijk geregeld; het welzijn strafrechtelijk. “De wetgeving loopt hopeloos door elkaar. Dat leidt tot verwarring.” 'Dier en recht' heeft dan ook in eerste instantie tot doel orde te scheppen in de chaos van wetten, regels en normen. Dat lijkt geen sinecure. “Civiel recht, strafrecht, bestuursrecht: alles komt samen bij 'dier en recht'. Het is een enorm breed vakgebied. We onderscheiden drie hoofdwetten ten aanzien van de bescherming van het welzijn van dieren: de Wet op de Dierproeven, de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (voor landbouw- en gezelschapsdieren) en de Flora- en Faunawet (voor dieren in de natuur en schadelijke dieren).” Student Annette wordt er wel eens gek van. Voor de wet valt alleen het konijn al onder vijf groepen dieren: het kan proefdier, gezelschapsdier, wild dier, productiedier en schadelijk dier zijn. “Leg dat Snuffie maar eens uit.”

'Dan wil ik geen decaan meer zijn'

Decaan Koops past ervoor om van Sociale Wetenschappen een onderwijsfaculteit te maken

Erik Hardeman

“Is dat nou niet vreselijk saai?” Dat is zo ongeveer de meest gestelde vraag aan verslaggevers die beroepsmatig vergaderingen van faculteitsraden bijwonen. Sinds Willem Koops ruim een jaar geleden aantrad als decaan van Sociale Wetenschappen, kan die vraag met een ondubbelzinnig nee worden beantwoord. De emotionele ontwikkelingspsycholoog maakt van zijn hart geen moordkuil en dat maakt het bijwonen van de vergaderingen van de raad van Sociale Wetenschappen tot een bij tijd en wijle enerverende aangelegenheid. En dan te bedenken dat hij zich tegenwoordig nog inhoudt. Vroeger was dat wel anders, herinnert hij zich niet zonder plezier.

“Zo’n dertig jaar geleden was ik secretaris van de door mijn hoogleraar Van der Werff opgerichte Associatie voor Ontwikkelingspsychologie. Wij wilden een tijdschrift gaan uitgeven en Van der Werff zei tegen me: Willem, jij kunt altijd zo kritisch over proefschriften praten. Als je dat nou eens opschrijft, dan hebben we in ieder geval kopij. Dat ben ik gaan doen met als gevolg dat dat blaadje, dat een blauwe kaft had, al snel 'de blauwe beul' ging heten. Volgens mij hoorde het in de wetenschap om argumenten te draaien, dus als ik vond dat een proefschrift moest worden neergesabeld, dan deed ik dat ook. Pas later heb ik ontdekt dat ik daarmee vijanden voor het leven heb gemaakt.”

Hij is de eerste om toe te geven dat hij zijn pen niet louter omwille van de wetenschap in vitriool doopte. “Ik vond dat slecht onderzoek aan de kaak moest worden gesteld, maar ik vond vooral ook dat dat stijlvol moest gebeuren. Eén van mijn favoriete boeken in die tijd was 'Mandarijnen op zwavelzuur', waarin W.F. Hermans genadeloos de vloer aanveegt met bijna alle belangrijke Nederlandse schrijvers en denkers van zijn tijd. Op een gegeven moment had de eerbiedwaardige KNAW-president Casimir een artikel over Wittgenstein geschreven dat Hermans niet erg beviel. Hij reageerde toen met een boekje met als titel ‘Wittgenstein in de mode en Casimir niet’. Niet dat ik het Casimir gunde, maar van zo’n titel kan ik echt genieten.

“Een jaar of twintig geleden heb ik er serieus over gedacht om een soort 'Mandarijnen op zwavelzuur' over de psychologie te maken. Ik had voldoende materiaal, maar een goede vriend heeft me ervan weerhouden. 'Doe dat nou maar niet', zei hij, 'want dat wordt het einde van je carrière'. Ik vond dat eigenlijk geen argument, maar gelukkig had ik het te druk met andere dingen. Achteraf denk ik: het is inderdaad beter dat ik het niet heb gedaan.” Hij lacht kwajongensachtig. “Maar het was wel een heel mooi boek geworden.”

Poespas

Recht voor zijn raap, niet altijd even diplomatiek maar wel eerlijk. Zo omschrijven zijn collega’s de boerenzoon die was voorbestemd om onderwijzer te worden, maar die volgens zijn kweekschooldocenten beter verder kon studeren. Zijn belangrijkste les kreeg hij tijdens een verblijf in de Verenigde Staten. “Ik zou daar optreden als referent van mevrouw Ainsworth, een wereldberoemde psychologe, die toen al over de tachtig was. Mevrouw was zo beroemd dat er honderden mensen op haar lezing waren afgekomen plus de nodige camera’s en journalisten. Maar dat gaf niet, had de organisatie mij verzekerd, ik moest haar kritisch ondervragen en haar aanspreken op haar onverminderd scherpe intelligentie.

“Ik had maar een kwartier, dus als rasechte Groninger ga je dan geen tijd verspillen met vriendelijke complimenten, maar kom je meteen

to the point.

Ik had een paar vragen over haar werk, die volgens mij iedereen hoorde te hebben, dus die stelde ik. Al snel werd het doodstil in de zaal. Na een minuut of twaalf was ik klaar, maar tot mijn verbazing weigerde de wereldberoemde mevrouw Ainsworth antwoord te geven. Ze was diep beledigd.

“Dat is een heel leerzame ervaring voor me geweest. Het waren helemaal niet van die schandelijke vragen, maar ik had ze niet zo plompverloren moeten stellen. Sinds die tijd begin ik, bijvoorbeeld bij de oppositie tegen een proefschrift, altijd met een compliment over iets dat ik mooi heb gevonden. Ook al moet ik er nog zo naar zoeken.” Weer die kwajongensachtige lach. “Maar in mijn hart vind ik dat eigenlijk niks. Dat soort poespas hoort niet bij de wetenschap. Of ik zelf tegen kritiek kan? Natuurlijk niet. Niemand vindt het leuk om kritiek te krijgen, maar het moet. En bovendien, alles is beter dan voor de gek gehouden te worden.”

Dat hij psychologie ging studeren, kwam door de Groningse hoogleraar Kouwer, vertelt hij. “Ik had maar een half idee van wat psychologie was, maar ik had wat van Kouwer gelezen en hij leek me een interessante man. Aan de ene kant was hij een pionier op het gebied van de statistiek en de experimentele methoden, dingen die nu in de hele psychologie worden toegepast, maar die toen nieuw waren. Hij liet ons zelfs al tentamen doen achter een terminal. Als je gezakt was, verscheen er een doodskop op het scherm, als je geslaagd was een vlaggetje. En dat ruim veertig jaar geleden.

“Bijzonder was echter dat Kouwer die exacte instelling combineerde met een geweldige belangstelling voor de Franse literatuur; voor Sartre, Merleau-Ponty en andere existentialisten. Dat vond hij net zo goed psychologie. Die combinatie van wijsgerig nadenken over de menselijke conditie en heel exact experimenteren sprak mij enorm aan en heeft grote invloed op mijn eigen manier van werken gehad. Zo hoor je psychologie volgens mij te bedrijven. Zo exact mogelijk, maar toch met het besef dat dat niet goed mogelijk is. Daar kwam bij dat Kouwer een prachtig onderkoeld gevoel voor humor had, waar ik heel opgewekt van werd. In zijn klassieke werk over de geschiedenis van de karakterologie staat bijvoorbeeld de volgende 'Noot van de auteur: De karakters in dit boek zijn zuiver denkbeeldig en iedere gelijkenis met bestaande personen berust op toeval'. Dat is in een boek over karakterologie toch een fantastisch staaltje ironie? Ik vond ook altijd dat ik studenten die die noot niet hadden gezien, moest laten zaken voor hun tentamen over dit boek.”

Willem Koops promoveerde in Groningen en werd in de afgelopen dertig jaar een autoriteit op het gebied van ontwikkeling en opvoeding van kinderen. Na een periode als wetenschappelijk medewerker in Groningen werd hij in 1981 hoogleraar ontwikkelingspsychologie aan de Amsterdamse Vrije Universiteit. In 2000 ging hij in op een aanbod uit Utrecht en hij weet nog goed hoe verbaasd hij al snel was over de manier waarop hier tegen de sociale wetenschappen werd aangekeken.

“Aan de VU stonden vakken als psychologie en pedagogiek in hoog aanzien. Zij bestuderen het overdragen van tradities naar volgende generaties en werden daarom van wezenlijk belang geacht voor de identiteit van de VU. Het waren zogenaamde doelstellingsrelevante disciplines. In Utrecht lag dat heel anders. Hier werden sociale wetenschappers vanwege hun chaotische linkse zeventiger jaren verleden juist gezien als querulanten, mensen die altijd dwars lagen en problemen maakten. Er werd soms uitgesproken badinerend over ons onderzoek gesproken en zelfs bij het college van bestuur was sprake van - ik zal niet zeggen een gebrek aan respect - maar toch van relatief weinig enthousiasme. Nu was dat gevoel blijkbaar min of meer wederzijds, want veel van mijn collega’s voelden zich nauwelijks betrokken bij de universiteit. Toen ik voor de eerste keer naar een universitaire bijeenkomst van hoogleraren ging, merkte ik tot mijn verbazing dat ik daar de enige hoogleraar uit onze faculteit was. Zo maak je jezelf natuurlijk niet populair. Dat moet echt anders!”

Ook binnen die faculteit ontbreekt het tot Koops’ verdriet aan het nodige gemeenschapsgevoel. Dat heeft volgens hem mede te maken met het ontbreken van een facultair 'hart', een plek waar gemeenschappelijke activiteiten kunnen worden georganiseerd. Vandaar zijn wens om in het kader van de verbouwing van het Langeveldgebouw een faculteitskamer in te richten. De plannen waren al rond toen het college van bestuur tot zijn ergernis onlangs zelfs met die bescheiden wens problemen bleek te hebben.

“Ik heb op de bouw van een faculteitskamer aangedrongen, omdat ik vind dat wij, in alle armoede waarmee wij in De Uithof genoegen nemen, in elk geval één plek zouden moeten hebben met een beetje allure. Dan denk ik aan een zaal met een parketvloer in plaats van met goedkoop linoleum, met goede verlichting en met nette gordijnen. Het moet een ruimte worden die geschikt is voor het houden van lezingen, vergaderingen en afstudeersessies, maar waar je ook gezellige zitjes kunt inrichten. En er zou een klein keukentje bijkomen voor wat eenvoudige catering.

“Mijn hoop is dat we zo het groepsgevoel een beetje kunnen bevorderen, maar tot mijn stomme verbazing maakte men in het Bestuursgebouw onlangs opeens bezwaar. Men vond het te duur. Nu kun je van medewerkers van een faculteit heel wat armoedigheid vragen. Maar het wil er bij mij niet in dat je moeilijk gaat doen over een faculteitskamer van net tachtig vierkante meter terwijl je even verderop voor tientallen miljoenen een bibliotheek neerzet waar niemand op zit te wachten en een splinternieuw onderwijsgebouw voor de medici. En dan te bedenken dat onze verbouwing, in tegenstelling tot andere universitaire projecten, ruimschoots binnen het vooraf afgesproken, zeer bescheiden budget blijft.”

De goede verstaander hoeft weinig moeite te doen om in de woorden van Koops frustratie te proeven over de manier waarop zijn faculteit wordt behandeld. Die frustratie heeft vooral te maken met de jarenlange achterstelling als gevolg van de scheve verdeling van onderzoeksgelden, legt hij uit. “Op zich denk ik niet dat het college het slecht met ons voor heeft. Onlangs heeft men bijvoorbeeld fors in de buidel getast om de overkomst van een prestigieuze onderzoeksgroep uit Maastricht mogelijk te maken. Dat heeft mij veel goed gedaan. Maar wat mij principieel dwars zit, is dat de sleutel waarmee de onderzoeksgelden twintig jaar geleden over de faculteiten zijn verdeeld, sindsdien nooit is herzien. In die tijd kreeg je meer geld – de zogenaamde B-delen - naarmate je in grotere groepen hechter samenwerkte. Vandaar dat er toen relatief veel geld naar de bèta-medische hoek is gegaan, want in de alfa en gamma faculteiten werd veel individualistischer gewerkt. Maar sindsdien wordt er in mijn faculteit veel meer op de bèta-manier gewerkt. Heel duidelijk geldt dat voor de psychologen, die inmiddels niet verder kunnen zonder forse investeringen in laboratoria. Eigenlijk zou het college van bestuur dus een heel nieuwe verdeelsleutel moeten opstellen.

“Maar helaas, dat ligt moeilijk, want dat zou ten koste gaan van de bèta’s. Met als gevolg dat wij, net als Rechten en Letteren, een soort veredelde onderwijsfaculteit dreigen te worden of eigenlijk al een beetje zijn. Door de grote toeloop van studenten hebben wij veel extra docenten in dienst moeten nemen, maar we hebben nauwelijks geld om ze onderzoekstijd te geven. Onze mensen werken zich kapot om bama op de kaart te zetten, om 600 eerstejaars psychologiestudenten onderwijs te geven in groepjes van twintig. En dan krijgen ze aan het eind van het jaar te horen: leuk gedaan, maar waar zijn je publicaties?

“Ik vind dat er een ethische ondergrens is bereikt aan wat je nog van mensen kunt vragen. Wat mij betreft is het nu van tweeën één: of het college van bestuur zegt: beste mensen, wij hebben jullie studentenaantallen nodig om onze begroting rond te krijgen, maar verder hebben we geen cent voor jullie over, wordt maar helemaal onderwijsfaculteit. Dat is duidelijk - ook voor mij: want dan wil ik geen decaan zijn. Als men dat niet wil, en ik geloof nog steeds dat men dat niet wil, dan moet men ons ook fatsoenlijk betalen. Anders verliest het Bestuursgebouw echt zijn geloofwaardigheid.”

Lange tijd was de hoop van de grote onderwijsfaculteiten gevestigd op de invoering in 2004 van de financiering per studiepunt. Door een eind te maken aan de merkwaardige situatie dat bèta’s meer geld krijgen voor het geven van onderwijs dan alfa’s en gamma’s, zou het college van bestuur in elk geval zijn goede wil kunnen tonen. Maar toen het voorstel begin dit jaar werd gepresenteerd, bleek bèta-onderwijs tot verbijstering van Koops nog steeds vijftien procent meer waard dan alfa-gamma onderwijs.

“Toen ik dat hoorde ben ik bijna ontploft. Ik vind dat niet meer op de rand, ik vind het ver over de rand, ik vind het gewoon onacceptabel. Ja maar, zegt het college, de bèta’s hebben zulke dure laboratoria. Sorry, maar dat is wel het allerbelabberdste argument dat je kunt verzinnen. De bètafaculteiten hebben nota bene jarenlang extra onderzoekgeld gekregen om in die dure laboratoria te investeren. En dan zouden ze nu ook nog extra geld moeten krijgen, omdat ze ze gebruiken voor onderwijs? Dat is toch van de gekke? Laat ze blij zijn dat ze laboratoria hébben. Onze psychologiestudenten zouden eigenlijk ook in het laboratorium moeten worden getraind, maar dat kan niet omdat wij er nooit geld voor hebben gehad. We leiden ze dus suboptimaal op, en dan zouden we nu ook nog eens minder geld krijgen voor dat suboptimale onderwijs zelf? Dan worden we dubbel gepakt. Ik kan daar echt niet bij met mijn verstand.”

Als het college van bestuur toch vasthoudt aan het duurdere tarief voor bètastudenten, dan is het wat Koops betreft afgelopen met de inzet van zijn docenten voor de bama. In de jongste raadsvergadering sprak hij cynisch over de noodzaak om over te gaan tot 'debamaïsering' van het onderwijs. “Tot nu toe belijden wij naar buiten toe nog steeds dat wij de beginselen van bama zoals die door de Universiteit Utrecht zijn bedacht, omhelzen. Vanaf nu ben ik bang dat die omhelzing alleen nog op papier kan gebeuren. Als wij er geen geld bij krijgen, dan zie ik niet hoe wij ons nog langer aan de voorgeschreven aanpak kunnen houden.”

Chinees

Eenmaal op dreef is de decaan niet meer te houden. Ook de wisselvalligheid van het Haagse beleid haalt hem soms het bloed onder de nagels vandaan. Met name de roep van staatssecretaris Nijs om meer concurrentie tussen universiteiten vervult hem met afschuw. Hij wijst op de recente aanvraag van de psychologieopleidingen aan de VU en in Rotterdam en Leiden om een numerus fixus te mogen instellen. “Het is natuurlijk ergerlijk dat universiteiten zo’n aanvraag doen zonder hun collega’s op de hoogte te stellen, maar in feite wordt zulk gedrag gestimuleerd door een ministerie dat nu al jarenlang roept dat concurrentie de universiteiten vooruit kan helpen. Ik geloof daar niets van. De wetenschap wordt vooruitgeholpen door samenwerking, niet door concurrentie. Maar ja, dat krijg je met staatssecretarissen die nog nooit een universiteit van binnen hebben gezien.

“Nu wil mevrouw Nijs weer topuniversiteiten. En we doen er, loyaal als we zijn, nog aan mee ook. Ik zeg wel eens: als de minister ons morgen vraagt om voortaan alles in het Chinees te doen, dan hebben wij zelfs dat over drie jaar voor elkaar. Maar waarom moet dat nou weer? We doen het op dit moment toch niet slecht? Kijk maar naar onze positie op onderzoeksranglijsten. Daar scoren Nederlandse universiteiten meestal heel behoorlijk. Voor elk gebied kun je aanwijzen waar in Nederland de top zit. Dat hoef je toch niet in een paar universiteiten te concentreren? Wat ik het meest treurig vind, is dat mevrouw Nijs met dat voorstel is gekomen, omdat ze ons op dit moment maar een zootje genivelleerde universiteiten vindt. En dat na al ons geworstel om te voldoen aan de voortdurend veranderende wensen uit Den Haag. Jarenlang hebben wij ons in bochten moeten wringen om meer samen te werken, landelijke onderzoeksscholen te verzinnen, en nu is het modewoord opeens concurrentie. Ik word daar zo moe van.”

De avond valt in de werkkamer van Willem Koops. Langs de wanden kasten vol boeken, boven zijn bureau een levensgroot portret van altsaxofonist Charlie - Bird - Parker, en op de vensterbank een lange rij jazz-CD’s. Gevraagd naar zijn favoriete plaat, aarzelt hij even. “Aan het eind van de dag zet ik meestal bebop op, iets van Rein de Graaff, een Groninger, een fantastisch pianist. Maar ’s ochtends vroeg, als er nog niemand is, draai ik het liefst een buitengewoon droefgeestige blues, iets van John Coltrane bijvoorbeeld. Heel gek misschien, maar hoe triester de muziek, hoe opgewekter ik word. Thuis draai ik die muziek maar zelden, omdat mijn echtgenote er zo gedeprimeerd van raakt. Als dat gevoel over haar komt terwijl ze naar muziek luistert, roept ze mij en dan is het steevast muziek die ik prachtig vind.”

Zodra het gesprek op zijn favoriete gespreksonderwerp komt, ontspant Koops zich. “Ik heb in mijn jeugd saxofoon gespeeld en als ik wat meer muzikaal talent had gehad, dan had ik hier nu niet gezeten. Ik vind wetenschap prachtig, begrijp me niet verkeerd, maar er gaat niets boven de manier waarop je je hele ziel en zaligheid in muziek kunt leggen. Door jazz raak ik los van de dingen van alledag. Als ik een tijdje naar jazzmuziek luister, komt er een prettig soort gelatenheid over me. Dan denk ik: ach, wat doet het er ook eigenlijk allemaal toe?

“Als ik in Amerika ben voor een congres, dan vraag ik de hotelportier altijd als eerste naar de café’s waar de musici komen. Dat zijn de plekken waar de echte jazz wordt gespeeld. Ik ben daar vaak de enige blanke in een totaal zwart café, waar je de dopelucht kan snijden. Of ik daar gemakkelijk word geaccepteerd? Ja, maar dat dank ik aan mijn Nederlands-Gronings accent. ‘O yeah, the BIM-house’, is de standaardreactie als ze horen dat ik uit Amsterdam kom, en dus gelukkig geen blanke Amerikaan ben. Ik heb in Ann Arbor gewerkt en vlak bij Detroit gewoond. Daar was ook zo’n café. Daar zat ik soms tot diep in de nacht naar die musici te luisteren. In de ‘African American Museum’, een voormalig bordeel. Fantastisch was dat. Ik ben inmiddels op heel wat plekken in de wereld geweest, maar die avonden in Detroit horen tot mijn mooiste herinneringen.”

Kader, mogen ook strooizinnen zijn

Emoties

Kenmerkende uitspraken van decaan Koops:

“Ik erger mij al langer aan het feit dat aan bijzonder hoogleraren niet of nauwelijks eisen worden gesteld.”(19-12-’03)

“Ik heb me vreselijk opgewonden over de brief van het VNAO over onze researchmaster psychologie.”(23-1-’04)

“Dat drie psychologieopleidingen in dit land buiten ons medeweten een numerus fixus hebben aangevraagd, heeft een grote collegiale woede in mij opgewekt.”(27-2-’04)

“Van het verwijt aan ons adres over het schuiven met financiën word ik zo langzamerhand behoorlijk opstandig.”(27-2-’04).

Eredoctoraat voor echte wetenschappers

Eredoctor Lochman:

groot in onderzoek antisociaal gedrag van kinderen

Hoe komt het dat kinderen ontsporen en antisociaal en agressief gedrag gaan vertonen? Hoe krijgen we ze weer in het gareel? En hoe kunnen we voorkomen dat het mis gaat? Dat zijn de drie vragen die de wetenschappelijke loopbaan van klinisch psycholoog John Lochman vorm hebben gegeven.

Begonnen als behandelaar concentreerde de 55-jarige Lochman zich geleidelijk steeds meer op het ontwikkelen van preventieprogramma’s. Al in de jaren tachtig ontwikkelde hij het programma ‘Anger coping’, waarin antisociale jongeren hun boosheid niet alleen leren onderkennen, maar ook beheersen. Het succes van dit programma in de Verenigde Staten bracht de Utrechtse kinder- en jeugdpsychiater Walter Matthys ertoe om samen met Lochman een plaatselijke variant te starten, het ‘Utrecht coping power program’, dat onder meer gericht is op jonge drugsgebruikers. Om die reden is Matthys, als bijzonder hoogleraar orthopedagogiek verbonden aan de faculteit Sociale Wetenschappen, één van de twee erepromotoren van Lochman.

Een ander succesvol programma van de nieuwe eredoctor is het door vier Amerikaanse universiteiten in samenwerking met een aantal schoolbestuurders uitgevoerde programma ‘Fast track’. In het kader van dit programma is een aanpak ontwikkeld die moet voorkomen dat jonge kinderen antisociaal worden. Volgens hoogleraar ontwikkelingspyschologie Willem Koops, de andere erepromotor van Lochman, wordt voor de verdere uitbouw van dit programma ‘op ongebruikelijk gedetailleerde wijze empirisch onderzoek verricht naar het gedrag van jonge kinderen'. Koops: “Wereldwijd wordt ‘Fast track’ daarom gezien als het meest succesvolle preventieprogramma dat op grond van de huidige wetenschappelijke stand van zaken mogelijk is.”

Koops, die samen met Lochman onderzoek doet naar de factoren waardoor antisociaal gedrag bij kinderen ontstaat, prijst met name de multidisciplinaire aanpak waarvoor Lochman heeft gekozen. “Door zijn activiteit op het grensgebied van de psychologie, de psychiatrie en de pedagogiek heeft hij de in Europa nog steeds bestaande schotten tussen die drie disciplines doorbroken. Mede daardoor hebben zijn op kinderen en jeugdigen gerichte gedragsveranderende therapieën zo’n hoge vlucht kunnen nemen.” Koops verwacht dat de voorgenomen verdergaande samenwerking met Lochman de vooraanstaande positie van de Utrechtse kinderstudies in Europa nog zal versterken.

Eredoctor Matthias Mann:

groot in onderzoek naar microscopisch kleine eiwitten

Kanker en malaria. Door eredoctor Matthias Mann is er veel meer bekend over deze ziektes. De Duitser doet onderzoek naar eiwitten, de werkpaarden van ons lichaam. Door eiwitten te beïnvloeden kun je processen in een lichaam of een parasiet veranderen.

Terwijl de genen van de mens en van talloze andere organismen nog in kaart moesten worden gebracht, had de aandacht van de biomedische wetenschap zich al op de volgende vraag gericht: welke eiwitten worden door die genen aangestuurd, wat doen ze, hoe is hun structuur, en hoe werken ze op elkaar in? Want de genen mogen dan wel aan de basis staan van onze lichaamsfuncties, onze cellen gaan pas aan het werk nadat ze daartoe opdracht hebben gekregen van eiwitten, die door één of meer genen op pad zijn gestuurd.

Proteomics is de naam van het vakgebied dat eiwitten bestudeert. In Utrecht gebeurt dat in het recent tot stand gekomen nationale proteomics centrum met als een van de belangrijkste methodes de biomoleculaire massaspectrometrie. Dat landelijke onderzoekcentrum staat onder leiding van hoogleraar briomoleculaire massaspectrometrie Albert Heck en het hoeft dan ook weinig verwondering te wekken dat juist hij optreedt als erepromotor voor Matthias Mann, de Duitse pionier op het gebied van het proteomics onderzoek.

Mann begon zijn loopbaan in Yale bij John Fenn, die in 2002 de Nobelprijs won voor zijn ontdekking van de zogeheten elektrospray-methode in de massaspectrometrie. Met deze op het gebruik van ionen gebaseerde techniek was het voor het eerst mogelijk om grootschalig minitieuze hoeveelheden eiwitten te analyseren. In Heidelberg en Odense werkte Mann aan een verdere verfijning van proteomics technieken. Daarnaast liet hij bioinformatici in zijn groep methoden ontwikkelen om de resultaten van massaspectrometrische analyses snel en effectief te kunnen vergelijken met de gegevens in eiwit- en genoomdatabases. Zo bracht hij een geweldige versnelling teweeg in de identificatie van eiwitten, waarvan ook het onderzoek van Heck volop profiteert.

Met zijn vernieuwende aanpak bracht Mann in de jaren negentig onder meer aan het licht dat het eiwit telomerase een centrale rol speelt bij het ontstaan van kanker en bij verouderingsprocessen. Een andere ziekte, waarop Mann zijn aandacht richt, is malaria. Hij bracht een groot deel in kaart van het proteoom van plasmodium falciparum, de parasiet die malaria veroorzaakt. In totaal zijn in die parasiet nu ruim 1200 eiwitten geïdentificeerd, waarvan sommige uniek zijn voor een bepaalde fase in zijn levenscyclus. Een middel dat de werking van één of meer van deze eiwitten verstoort, zou dus wel eens een belangrijk wapen in de strijd tegen malaria kunnen worden.

Eredoctors

Elk jaar reikt de Universiteit Utrecht ter gelegenheid van haar dies natalis enkele eredoctoraten uit. De meest bekende eredoctores uit de na-oorlogse periode zijn:

Prins Bernhard (1946)

Eleanor Roosevelt (1948), presidentsvrouw

Winnie Mandela (1986), strijder tegen de Apartheid

Hella Haasse (1988), auteur

Jürgen Habermas (1990), filosoof

Jane Goodall (1994), onderzoeker naar de Afrikaanse gorilla

Reinbert de Leeuw (1994), pianist/dirigent

Max van der Stoel (1994), politicus/diplomaat

Peter Greenaway (1997), regisseur

Ton Koopman (2000), componist

Koning Juan Carlos van Spanje (2001)

Rutger Kopland (2002), dichter/psychiater

'Het moet niet in Nederlands tempo gaan; dan wordt het nooit wat'

Werkgeversorganisatie wil snel beginnen met renovatie hoger onderwijs

HOP, Thijs den Otter

Op zich is het enthousiasme dat vertegenwoordigers van de werkgevers aan de dag leggen niet verwonderlijk. Staatssecretaris Nijs wil het bedrijfsleven veel meer bij de ontwikkeling van het hoger onderwijs betrekken. Maar er is meer: het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP) 2004 biedt aanknopingspunten voor een door VNO-NCW vurig gewenste renovatie. Want het wetenschappelijk landschap moet op de schop voor een goede kenniseconomie.

Een ambitie van dit kabinet is om tot de top drie van de internationale kenniseconomieën te behoren. Is dat realistisch?

"Het is in elk geval de juiste ambitie. Maar er is veel voor nodig. Er moeten zwaartepunten gevormd worden waarop universiteiten zich kunnen concentreren, er moet meer onderzoek komen via de tweede geldstroom, er moet worden geselecteerd in het hoger onderwijs."

Dat is nogal wat. Collegevoorzitter Pim Breebaart van de Haagse Hogeschool zei onlangs dat de ambitie van de regering op hetzelfde neerkomt als wensen dat ADO Den Haag dit seizoen kampioen wordt. Met andere woorden: zie eerst maar eens dat een stevige positie in de middenmoot voor elkaar te krijgen.

"Daar zou ik het mee eens zijn, als we dit op zijn Nederlands gingen aanpakken. Dus: lekker aanpolderen, een commissie op de collegegelden zetten, en daarna een nieuwe commissie naar de conclusies laten kijken, om vervolgens het hele plan via de Tweede Kamer terug naar het ministerie van Onderwijs te sturen. Maar daar hebben we geen tijd meer voor. Het moet nu gebeuren."

De grote vraag: wie gaat dat betalen?

“We zijn niet van plan en ook niet in de positie om als donor op te treden. Uiteraard zijn we geïnteresseerd in samenwerking, maar dan moet de kwaliteit wel goed zijn. Want bij het bedrijfsleven is er weliswaar enig oranjegevoel aanwezig, maar uiteindelijk wordt de keuze voor samenwerking met hoger onderwijsinstellingen toch zakelijk bekeken. Zo koos Philips voor samenwerking met de Universiteit Leuven in België op het gebied van micro-elektronica.”

Volgens VNO-NCW zijn er om het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek naar een hoger niveau te tillen, zwaartepunten in onderzoek en onderwijs nodig. Waarom?

“Die zwaartepunten zijn essentieel. Universiteiten zouden goed moeten kijken naar hun sterke punten en die verder uitbouwen. Als een universiteit zich op een gebied richt en helemaal de diepte in gaat, is dat voor het bedrijfsleven heel interessant. Onze inbreng is nodig, maar ook die van NWO (Nederlandse Organisatie voor wetenschappelijk onderzoek) en de overheid.”

Om voor elkaar te krijgen dat universiteiten zich concentreren op die zwaartepunten en onder meer verregaande samenwerkingen realiseren, is veel geld nodig. Dat is er niet niet; dat maakt het een stuk moeilijker.

“Het is ook zeker geen eenvoudige operatie. Maar het is wel de weg die we op moeten. De drie technische universiteiten komen binnenkort met een actieplan en daar is meer geld voor nodig dan de vijf miljoen euro die er nu voor is vrijgemaakt. Ik denk dat minister Zalm van financiën zal schrikken als hij de bedragen hoort die nodig zijn voor een goed bètaprogramma in Nederland. Wij denken dat het goed zou zijn als het kabinet toch de benodigde middelen weet te vinden.”

Zijn de juiste instrumenten voorhanden om tot zo’n operatie over te gaan?

“Wij vinden het heel goed dat staatssecretaris Nijs een rondje langs de instellingen maakt om te praten over individuele kwaliteitsafspraken. Daar kun je een universiteit of hogeschool in de toekomst op afrekenen, en het is goed dat er al over focuspunten kan worden overlegd. Uiteraard zijn we ook zeer te spreken over het pleidooi voor ‘horizontalisering’ dat in dit HOOP te vinden is. Universiteiten en hogescholen moeten weten wat er speelt in de maatschappij en daarmee rekening houden bij onderwijs en onderzoek. Het is geen kwestie van ‘U vraagt en wij draaien’, maar wel aan markt en maatschappij laten zien hoe belangrijke ontwikkelingen en vraagstukken worden meegenomen. Het gaat uiteindelijk om forse publieke uitgaven. Het geeft ook ruimte om bij te sturen. Dat kan gaan om grote thema’s als koers van onderzoek, of over iets eenvoudigs als het actueel houden van een lesprogramma. Want dat is natuurlijk ook van groot belang.”

U verwacht ook veel van de CURSIEF smart mix, zoals voorgesteld in het Wetenschapsbudget 2004. Hoe werkt zoiets?

“Het is de bedoeling dat er gericht wordt gefinancierd door de ministeries van onderwijs en economische zaken waarbij het geld wordt geconcentreerd rondom punten die voor de Nederlandse kenniseconomie van groot strategisch belang zijn. EZ let op de link tussen overheid en bedrijfsleven. OCW werkt aan de focus en de omvang van excellente onderzoeksgroepen.”

En het bedrijfsleven financiert mee?

“Ja, maar niet door geld te storten in een fonds of zoiets. Eerder door op zakelijke basis met goede vakgroepen samen te werken. En hier geldt ook: als dat hier niet lukt, dan stappen bedrijven met alle plezier naar een excellente onderzoeksgroep in het buitenland. Het blijft tenslotte zakelijk.”

Staatssecretaris Nijs heeft grote plannen met zogenaamde topmasters. Kunt u zich daarin vinden?

"Absoluut. Het is in Nederland heel ongebruikelijk om excellentie aparte aandacht te geven en topkwaliteit te bevorderen.Toch hoort dat bij de ambitie om tot de internationale top te behoren. We zijn hier drukker bezig met het aanpakken van 'slechte' studenten, die een negatief bindend studieadvies krijgen, dan met het aanmoedigen van toptalent. Briljante Nederlandse studenten vind je anders terug in de CURSIEF honours programs van een universiteit over de grens."

Vanuit de HBO-raad komt evenwel een ander geluid. Daar vragen ze vooral aandacht voor goede toegankelijkheid. Met andere woorden: zorg dat er een brede subtop komt.

"Ik kan me voorstellen dat de HBO-raad zo’n signaal geeft, maar het één sluit het ander niet uit. Natuurlijk moet iedereen hoger onderwijs kunnen volgen, maar dat laat onverlet dat we onze talenten moeten koesteren. En daar werd in het verleden niet goed over nagedacht. Je moet er voor zorgen dat iedere student op de juiste plaats komt."

Selectie aan de poort?

“Eerder na de poort. Een vwo of havo-diploma is wat ons betreft voldoende om toegelaten te worden tot een eerste studiejaar. Tijdens de propedeuse moet maar eens zorgvuldig worden bekeken waar welke student thuishoort. Er moeten in ieder geval selectief toegankelijke mastertrajecten komen. Daarnaast kan je ook denken aan zwaardere componenten in een bachelorstudie in de vorm van honours programs.”

Bij topstudies hoort ook een topprijs.

“Dat hoeft helemaal niet zo absoluut te zijn. Als het maatschappelijk belang groot is, kan ook gekozen worden voor een lager collegegeld, zoals nu bij bètastudies het geval is. Al kan ik me wel indenken dat een topmaster diep in de buidel moet tasten voor die ene tophoogleraar uit het buitenland. Want het moet natuurlijk wel helder zijn waarom de ene opleiding meer moet kosten dan de andere.”

En voor studenten met een beperkt budget?

“Daar zou een universiteit beurzen voor moeten vrijmaken, zodat talent wel de kans krijgt. In Amerika gaat dat al heel erg lang zo.”

Maar het Amerikaanse systeem heeft een sterk alumnibeleid met toppers uit het bedrijfsleven die ‘hun’ universiteit sponsoren. Kom daar eens om in Nederland.

“Je zult dus nog eens moeten kijken naar de hoogte van de collegegelden. En daarbij mag dat voor de overheid absoluut geen excuus zijn om te korten. Extra geld moet bij de instelling blijven. Die kan er nuttige dingen mee doen.”

VNO-NCW is dus positief over de plannen van staatssecretaris Nijs. Maar straks is eerst de Tweede Kamer aan het woord, en de kans is groot dat de ambities van OCW averij oplopen door nader onderzoek te eisen naar de effecten van de plannen.

“Zoals ik al zei is daar dus geen tijd meer voor. De politiek heeft met deze HOOP-notitie een uitgelezen kans om een inhaalslag te maken en ons hoger onderzoek en onderwijs internationaal goed in de markt te houden. Als er nu nog een keer door allerlei commissies moet worden gekeken naar de topmasters, selectie en onderzoeksfinanciering, moeten we nog beginnen aan de renovatie als het 2010 is. Dan zijn we te laat.”

'Alleen Tiësto moest helaas verstek laten gaan'

DJ Showcase als opwarmertje voor Sixpack

Erick E, Jasper Goossen en vier andere talentvolle dj’s zijn door het zeskoppige bestuur van Sixpack gestrikt voor de 'DJ Showcase' komende woensdag in Filemon & Baucis. Het feest is een opwarmertje voor het grote jaarlijkse Sixpackfeest dat het einde van het academisch jaar inluidt. “Elk jaar wordt Sixpack nóg groter en professioneler”, aldus de gedreven voorzitter Erik van Hengstum. @auteur:Karen Eshuis

De meest uiteenlopende muziekstijlen zullen er tijdens de DJ-Showcase te horen zijn. Van latin tot trance. De sfeeropbouw via muziek wordt volgens voorzitter Erik dit jaar beter dan afgelopen jaar: “ Er werd de vorige keer een dj-contest gehouden. Iedere dj bouwt dan opnieuw zijn eigen feestje, waardoor de lijn in de avond wegvalt.” Bestuurslid Marjon ten Broeke valt hem bij: “Het is een beetje appels met peren vergelijken tijdens zo’n wedstrijd. De muziekstijlen van de dj’s zijn té verschillend.”

Sinds de voorverkoop van de 500 kaarten vorige week startte, heeft economiestudente Marjon al wat slapeloze nachten achter de rug: “We leven met het bestuur echt naar de feesten toe, daar doe je het tenslotte voor.” Ook de 22-jarige Arthur Peelen is zich bewust dat het er nu op aan komt: “Studenten hebben geen flauw idee wat er allemaal komt kijken bij de organisatie van dit soort unieke feesten.”

Unieke feesten. Sixpack vormt onder de Utrechtse studenten inmiddels een begrip en is niet te verwarren met het gelijknamige televisieprogramma. “Het verhaal gaat dat ze door ons geïnspireerd zijn voor de titel van dat programma”, weet commissaris logistiek Angelique Sauerbier te vertellen. Maar niet alleen de naam maakt het project uniek. Erik: “Er is geen enkel feest in Utrecht van zo’n formaat en dat universiteitsbreed wordt georganiseerd.” Universiteitsbreed wil zeggen dat diverse studieverenigingen meewerken aan Sixpack. “Het is een feest voor alle studenten. Bovendien verbindt het de studieverenigingen Alcmaeon, ECU’92, Incognito, Mebiose, Proton, UBV, USF en V.U.G.S. op een speciale manier.”

De biertjes worden tijdens het Sixpack feest van 3 juni dus getapt door leden van studieverenigingen. Er heerst volgens het bestuur op de Sixpackfeesten geen ‘wij van onze studievereniging’, maar een ‘wij, studenten uit Utrecht’ gevoel. Toch heeft de deelname van alle studieverenigingen niet alleen voordelen. Arthur: “Je moet je voorstellen dat de begroting die wij maken op elke Algemene Leden Vergadering van elke deelnemende studievereniging moet worden goedgekeurd. Daarnaast is het belangrijk alle wensen en ideeën te inventariseren. Dat heeft wel een paar uurtjes vergaderen gekost.”

Gelukkig ziet het bestuur nog niet groen en geel van het vergaderen. En ook het feesten zijn ze nog lang niet zat. Angelique: “Ik zit nog regelmatig met bestuursgenoten Melany van Oostrom en Neeltje Willems tot zes uur in de kroeg! We moeten toch geïnspireerd worden door andere feestjes.” Voorzitter Erik van Hengstum heeft ook de nodige festivals afgelopen. “Op ‘Innercity’ sta ik niet alleen te dansen, maar ook naar de technische onderdelen te staren.” Een film voor de showcase is één van dingen die uit dit spotten is voortgekomen. In de film zijn onder meer beelden van eerdere Sixpackfeesten te zien. Een VJ is ingehuurd om tijdens de showcase onder meer deze film op de muur van Filemon te projecteren. De studenten die volgende week vroeg aankloppen, krijgen een cd-rom met de film cadeau.

“De promotiefilm is een mooi idee, maar het meest trots zijn we eigenlijk op onze line-up”, meent Arthur Peelen. “Met namen als Erick E zijn wij erg gelukkig. Ook voor 3 juni hebben we een strakke line-up: Marco V, Laidback Luke en voor het eerst een MC om het publiek op te zwepen, namelijk MC Marxman. Hij is ook wel bekend van Dance Valley. Alleen Tiësto moest helaas verstek laten gaan. Die had al verplichtingen in Ierland”, laat het Sixpack bestuur lachend weten.

Woensdag 24 maart 2004: DJ Showcase, Filemon & Baucis aan het Janskerkhof. Kaarten à 3, 50 euro verkrijgbaar bij de studieverenigingen; aan de deur kosten ze 4,50 euro. Meer info op www.sixpack.nl

Een stukje buitenwereld in een besloten wereld

Studenten in de tbs-kliniek

Wie het terrein van de kliniek betreedt, komt binnen in een ‘therapeutische gemeenschap.’ Behandelaars, patiënten en bezoekers lopen er door elkaar heen. In de werkplaatsen wordt gewerkt aan orders die af moeten; vanuit de muzieklokalen klinkt pianogetingel; het binnenzwembad is gesloten vanwege een verbouwing. De lange gang van de afdeling Onderwijs wordt omringd door kleine kamertjes waarin patiënten les krijgen van studenten. Wie wie is, is voor een voorbijganger niet te zien.

In de Van der Hoevenkliniek zijn ongeveer honderd ter beschikking gestelden (TBS) opgenomen, onderwie zo’n zes vrouwen. Aan wetsovertreders wordt tbs opgelegd als zij een psychische stoornis blijken te hebben, die verband houdt met het delict en als ze gezien worden als opnieuw delictgevaarlijk. De rechter heeft dan een verplichte psychiatrische behandeling nodig gevonden. Hun misdaden zijn meestal zeer ernstig: “Deze gevallen hebben allemaal in de krant gestaan”, zegt hoofd Onderwijs Adriaan de Zeeuw.

De kliniek in Utrecht wil de patiënten resocialiseren. Daarom wordt er gestreefd naar een sfeer van vertrouwen en samenwerking. De patiënten worden gestimuleerd tijdens hun verblijf een vak te leren en te werken op de werkplaatsen. Daarnaast kunnen de tbs'ers onderwijs volgen. Dat is voor de meeste patiënten erg belangrijk. De één haalt met deelcertificaten zijn havo-diploma, een tweede leert om de theoretische basis te halen voor monteur en een derde heeft belangstelling voor talen en gaat aan de slag met Engels. Al deze lessen worden gegeven door studenten. Psychologiestudente Nine van Stratum (23) denkt dat het voor de patiënten belangrijk is dat ze 'een stukje van de buitenwereld mee naar binnen' nemen. Nine geeft Nederlands en Engels aan vijf patiënten per week. De lessen zijn één op één.

De studenten behoren niet tot de staf, zegt afdelingshoofd De Zeeuw. "Ze zijn geen behandelend personeel. Daardoor zijn de lessen ook ontspannend voor de patiënten: het is een meer natuurlijke omgangsvorm.” Door de inzet van studenten worden autoriteitsconflicten voorkomen. De Zeeuw: “We willen geen docenten met een ‘onderwijzersvingertje’. Studenten weten nog niet alles op hun studiegebied en gaan samen met de patiënt op zoek naar antwoorden.”

De kliniek wil niet alleen binnen het huis een maatschappij vormen, maar ook de buitenwereld toegang geven in de behandeling. Daarom kunnen buurtbewoners en scholen ook gebruik maken van de faciliteiten op het terrein, zoals de sportzaal en het zwembad. Er zijn ook studenten betrokken bij een wekelijkse gespreksgroep, waarin onder leiding van de pastores samen met patiënten over levens- en religieuze onderwerpen wordt gesproken.

Ondanks de inbreng van ‘de buitenwereld’ blijft de omgeving bijzonder. Als de afdeling Onderwijs koffiepauze heeft bijvoorbeeld, moet echt iedereen mee naar de kantine. “Je laat nooit iemand even achter”, zegt De Zeeuw. “Het kan toch gevaarlijk zijn.” Student Nine beaamt dat ze zich altijd bewust is dat ze niet op een doorsneeplek werkt. “Maar ik voel me hier nooit onveilig.”

De studenten hebben in principe geen dossierkennis over de patiënten die ze lesgeven. Nine: “Soms hoor je weleens wat. Ik moest wel even slikken toen ik zomaar tijdens de lunch hoorde wat een leerling van mij gedaan had. Het verbaasde mij eigenlijk dat ik tijdens de les aan die leerling geen last heb gehad van die kennis. In principe voegt achtergrondinformatie niets toe voor mij. Ik kom om les te geven.”

Voor Nine is het in het kader van haar studie extra interessant om te kijken hoe de patiënten zich gedragen. “Ik denk er thuis weleens over na. Wat voor stoornis zou die leerling hebben? Waarom gedraagt die patiënt zich zo? De één is onzeker en de ander heeft een grote mond. Ik benader iedereen anders, maar ik blijf mezelf.” Als patiënten uitdagend zijn of persoonlijke vragen stellen, kunnen de studenten altijd hulp vragen aan het behandelend personeel. Nine: “Sommige patiënten proberen uit waar je grenzen liggen. Ze lijken soms wel lastige pubers!”

Huiswerk

De twintig studenten die in de kliniek bijverdienen, zijn er via-via terecht gekomen. Ze moeten flexibel zijn, stevig in hun schoenen staan en niet op sensatie zijn gericht. De meeste studenten blijven wel een tijdje plakken in deze bijzondere baan: de omgeving is anders, je doet wat met je studie en met tien euro per uur verdient het goed.

Rechtenstudent Thijs Paré (27) wordt ingezet als vliegende keep op de afdeling en geeft onder meer Bedrijfscalculatie en Computervaardigheden. Hij werkt het liefst met gemotiveerde patiënten. “Sommigen willen echt iets leren en dat is leuk. Anderen voelen dwang en verzetten zich daartegen. Het duurt altijd even voor je een patiënt doorhebt: de één wil graag maar vergeet van alles, de ander begint al met tegenstribbelen als je de eerste keer huiswerk opgeeft.” Thijs vindt dat zowel student als patiënt in de kliniek wordt aangesproken op hun communicatieve vaardigheden. “Daar kunnen we allebei wat van leren.”

Het gaat ook weleens fout tussen student en patiënt. Zo was er ooit een studente die een relatie begon met een patiënt. Omdat de werkwijze van de kliniek gebaseerd is op openheid en vertrouwen kwam deze ongewenste relatie snel boven tafel. De Zeeuw: “Als iemand niet geschikt is, blijkt dat vaak al snel. Mensen die hier wel passen, blijven vaak lang hangen. Een leraar Duits heeft hier na zijn afstuderen nog veertien jaar in de avonduren gewerkt. Een historica die een bijbaantje had, hebben we gevraagd om nascholing te volgen en in de kliniek te blijven werken.” De Zeeuw studeerde zelf in Utrecht, toen hij in 1975 begon met een bijbaan in de kliniek. Hij studeerde psychologie (richting onderwijskunde) en vond werken in de kliniek 'spannend en interessant'.

Ook geschiedenisstudent Peter Johannes (22) heeft zijn blikveld verbreed door zijn bijbaan. Hij werkt sinds anderhalf jaar in de kliniek en overweegt nu om een lerarenopleiding te gaan volgen. “Ik heb hier ontdekt dat ik het lesgeven leuk vind. Daar wil ik mee verder.”

Ook Nine is tevreden over haar kennismaking met de onderwijswereld. “Het is hartstikke leuk om samen met een patiënt te werken voor een examen en hem uiteindelijk te zien slagen. Veel patiënten zijn onzeker over hun schoolprestaties. Hoewel het niveau heel verschillend is: de één werkt op basisschoolniveau Nederlands, de ander kan Engels op vwo-niveau aan.”

Michiel Stroïnk (23), student Algemene Letteren zit ondertussen tevergeefs te wachten op zijn leerling Nederlands. De Zeeuw vraagt hem nog even geduld te hebben. “Er is de laatste tijd veel gebeurd met deze patiënt, hij moet weer in balans komen. Volgende week kijken we verder.” Voor Michiel is het werken in de kliniek een 'huisbaantje' dat naar het corpslid werd doorgeschoven. “Bewoners van ons USC-huis werken al meer dan tien jaar in de kliniek. Er is altijd wel iemand die het interessant vindt.”

De studenten zijn blij met hun bijzondere bijbaan. Thijs: “Het staat natuurlijk ook leuk op je cv. Tijdens een sollicitatiegesprek heb je altijd wat om over te praten. Maar eigenlijk moet je het zien als doodgewoon werk. Werk met mensen.”

Universtiteitsprofessoren: 'Zes pauwen die in de kippensoep drijven'

Erik Hardeman

“Ik zat laatst met collega universiteitshoogleraar Peter van der Veer te praten”, zegt Herman Philipse. “Hij gaat zijn tijd in Utrecht voornamelijk aan onderzoek besteden. Grappig, want voor mij betekent mijn benoeming tot universiteitshoogleraar juist dat ik bijzondere dingen op onderwijsgebied kan gaan doen. Natuurlijk ga ik ook schrijven, want dat is een levensbehoefte voor me. Maar onderwijs geven, met studenten omgaan, me in het publieke debat mengen, dat zijn dingen die ik niet zou willen missen. Ik zou knettergek worden als ik alleen tussen de boeken zou zitten.”

Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Dat lijkt een passend motto voor de twee jaar geleden in Utrecht geïntroduceerde universiteitshoogleraar. In navolging van Amsterdam besloot toenmalig collegevoorzitter Jan Veldhuis om ook in Utrecht een aantal excellente wetenschappers de vrije hand te geven. Veldhuis was op het idee gebracht door Neerlandicus Frits van Oostrom, die na twintig jaar Leiden wel eens wat anders wilde, en tijdens een diner vroeg of de Utrechtse voorzitter niet iets leuks voor hem had.

Bijna ter plekke bedacht Veldhuis de nieuwe functie en dat was uiteraard een buitenkans, stelt Van Oostrom. “Ik wilde al een tijd een literatuurgeschiedenis van het Middelnederlands schrijven vanaf ‘Hebban olla vogala’ tot de uitvinding van de boekdrukkunst. Dat boek moet de kroon op mijn werk worden, maar als gewoon hoogleraar zou ik er met alle beslommeringen van onderwijs en bestuur nooit aan zijn toegekomen. Het aanbod van Veldhuis kwam als een geschenk uit de hemel.”

Eikenhout

Van Oostrom werkt nu al weer twee jaar in Utrecht. Hij besteedt drie dagen per week aan zijn onderzoek, één dag aan verplichtingen buiten Utrecht, en één dag aan universitaire activiteiten. In zijn met eikenhout betimmerde werkkamer in de Muntstraat met uitzicht op de Domtoren kan de vraag hoe het hem bevalt dan ook niet anders dan retorisch klinken. “Als deze baan me niet zou bevallen, zou ik me moeten laten nakijken.”

De kamer van Peter van der Veer op de campus van het University College is nog een slagveld van verhuisdozen. Maar ook de pas benoemde antropoloog en godsdienstwetenschapper is zichtbaar tevreden met zijn nieuwe werkkring. Hij gaat zich in Utrecht op drie thema’s richten. “Ik doe samen met Indiase collega’s onderzoek naar de migratie van kenniswerkers uit Azië naar het Westen; ik ben al enige tijd bezig met een groot vergelijkend onderzoek naar de ontwikkeling van China en India in het licht van de in die landen optredende liberalisering; en ik schrijf een boek over de radicalisering binnen verschillende religies.”

Ook voor Van der Veer was de vrijheid die Utrecht bood een voornaam argument om de Universiteit van Amsterdam te verruilen voor gebouw Voltaire op het Kromhoutterrein. “Ik ben in 1992 naar Amsterdam gekomen om daar een onderzoekscentrum op te zetten op het gebied van godsdienst en maatschappij. Dat centrum draait prima, maar ik voelde me steeds meer wetenschapsmanager in plaats van onderzoeker. Vandaar dat het tijd werd om naar iets anders uit te kijken. Ik had verschillende aanbiedingen op zak, maar alleen Utrecht bood me de kans om mij volledig aan mijn onderzoek te wijden.”

Grensoverschrijdend

Voor filosoof Herman Philipse en chemicus Gerard van Koten biedt de aanstelling als universiteitshoogleraar andere perspectieven. “Ik ben nu 61”, zegt Van Koten, “en ik stond op een punt in mijn loopbaan, waarop ik dacht: wat wil ik nu verder? Ik ben weliswaar voorzitter van de bèta-federatie, maar die functie laat me voldoende tijd voor andere zaken. Mijn ideaal is om Utrecht een duidelijker bèta-gezicht te geven en de universiteit aantrekkelijker te maken voor aanstaande bèta-studenten.

"Dat hoop ik onder meer te doen door een project op te zetten om geïnteresseerde vwo-scholieren samen met aio’s en post-docs aan een multi-disciplinair onderwerp te laten werken in een soort meester-gezel setting. Of ik dat niet net zo goed als gewoon hoogleraar had kunnen doen? Dat denk ik niet. Om dit soort projecten van de grond te krijgen heb je tijd en aandacht nodig. Die heb je in een normale universitaire baan niet. Als ik mezelf de afgelopen jaren één ding heb verweten, dan is het dat ik nooit een sabbatical heb opgenomen om even afstand van de dingen te nemen.”

Herman Philipse, die regelmatig in de dagbladen publiceert over actuele kwesties zoals het integratiedebat, ziet het universiteitshoogleraarschap vooral als een kans om grensoverschrijdend bezig te zijn. “In Leiden heb ik ooit een cursus gegeven ‘Universal history, from the big bang to the last whimper’, een collegereeks over belangrijke omslagpunten in de geschiedenis. Ik ben weliswaar vakfilosoof — ik ga in Utrecht onderzoek doen op het gebied van de ken- en wetenschapsleer — maar ik treed graag buiten de grenzen van mijn vak. Zo hoop ik behalve in de master wijsbegeerte ook onderwijs te kunnen gaan geven aan bijvoorbeeld juristen en biologen.

"Iets anders is dat ik volgend voorjaar met de Franse ambassade een conferentie organiseer over de scheiding tussen kerk en staat. In Frankrijk is het sinds Voltaire voor filosofen normaal om zich in het publieke debat te mengen, maar hier wordt dat al snel als onwetenschappelijk aangemerkt. In vind dat vreemd. Filosofie is in mijn optiek een cultuurvak, filosofen moeten maatschappelijke invloed willen hebben.”

Vrijheid

Opmerkelijk aan de aanstelling van de Utrechtse universiteitshoogleraren is de grote vrijheid die hen wordt geboden. Weliswaar worden zij geacht periodiek verslag aan de rector uit te brengen, maar concrete eisen worden niet aan hen gesteld.

“Dat is ook helemaal niet nodig", vindt rector-magnificus Gispen, "want voor alle zes spreekt het vanzelf dat zij zich in Utrecht actief inzetten voor onderwijs en onderzoek. Het gaat om zes wetenschappers van internationaal erkende topkwaliteit met een discipline overstijgende visie en een inspirerende uitstraling. Juist vanwege hun grote en bewezen kwaliteit, hebben zij een vrije opdracht gekregen. Zo’n initiatief om in Utrecht een breed universiteitscurriculum in te richten naar het voorbeeld van Harvard, is typisch iets dat je van universiteitshoogleraren mag verwachten. Maar dat zet je toch niet in hun taakomschrijving?”

Van der Veer knikt instemmend. “Wij zijn uitgenodigd omdat wij specifieke kwaliteiten bezitten. Dan moeten we ook vrij zijn in de manier waarop we die kwaliteiten inzetten. Dat betekent natuurlijk niet dat men geen beroep op mij kan doen. De Amsterdamse universiteitshoogleraar Bram de Swaan zegt wel eens: 'Wij zijn volledig vrij, dus we moeten naar elk verzoek luisteren.' En zo is het. Ik kan me goed voorstellen dat ik iets ga doen voor studenten van het University College, maar met mijn contacten in Azië kan ik wellicht ook iets betekenen voor Bureau Buitenland.”

Philipse lacht. “Het is juist heel geraffineerd van het college van bestuur om ons zo vrij te laten, want vrijheid schept verplichtingen. Wij hebben nu geen enkel excuus meer om ons achter te verschuilen, wij moeten wel presteren.”

Van Oostrom: “Met die grote vrijheid ben je inderdaad een beetje ‘loodgietend prijsdier’, zoals Reve dat ooit noemde. Maar daar schuilt ook een gevaar in. Vandaar dat ik expliciet om een jaarlijks functioneringsgesprek heb gevraagd. Er zijn altijd dingen die kunnen tegenvallen.”

Inspiratie

Een rondgang langs ‘gewone’ Utrechtse hoogleraren maakt duidelijk dat hun zes collega’s op brede steun kunnen rekenen. “In een innovatieve organisatie waarin tientallen hoogleraren netjes voorgesorteerd in faculteiten hun werk doen, is het een zeer goed initiatief dat een aantal van hen niet alleen wetenschappelijke maar ook institutionele grenzen mogen overschrijden”, vindt hoogleraar bestuurskunde Paul Verweel.

“Hun vrijheid? Voor zo'n klein deel van het universitaire budget vind ik het prima ze eerst een kans te geven iets neer te zetten in plaats van alles weer op voorhand dicht te timmeren met doelstellingen en voorgenomen uitkomsten. Geef creativiteit maar een kans. Goed dat we iets afwijkends durven doen. Dat mag van mij vaker voorkomen.”

Geograaf Henk Ottens vindt dat wel erg vrijblijvend. “Prima om universiteitshoogleraren aan te stellen, maar dat moet wel gebeuren op basis van een door hen zelf op te stellen werkprogramma met een jaarlijks evaluatiegesprek met een decaan of onderzoeksdirecteur. In dat werkprogramma moet ook onderwijs zitten, bijvoorbeeld (mede-) begeleiding van promovendi.”

Volgens econoom Joop Schippers zouden universiteitshoogleraren een belangrijke rol kunnen spelen bij het verknopen van verschillende disciplines en laten zien wat je van andere vakgebieden kunt leren. “Die taak zou je hen dan ook expliciet kunnen opdragen. Belangstelling voor interdisciplinariteit en de bereidheid om daadwerkelijk bij te dragen aan het slaan van bruggen tussen de eilanden die samen 'de' universiteit vormen, worden daarmee belangrijke selectiecriteria.”

Historica Mayke de Jong vindt dat van universiteitshoogleraren — behalve het slagen van hun onderzoeksprojecten — vooral gevraagd mag worden dat zij een actieve bron van inspiratie vormen voor hun directe wetenschappelijke omgeving. Frits van Oostrom is daarvan een goed voorbeeld. "Laten we blij zijn dat de universiteitshoogleraren er zijn, gebruik maken van hun inspirerende aanwezigheid, en niet beknibbelen op hun vrijheid, want die acht ik van algemeen belang voor deze universiteit."

Dat niet iedereen even enthousiast is over de luxe positie van de universiteitshoogleraren, merkte Frits van Oostrom, toen een Letterenmedewerker hem niet zonder venijn toevoegde: ‘Wij zullen heel hard werken om jou uit de wind te houden’. “Onzin natuurlijk”, zegt de Maerlant-specialist. "Ik kost de faculteit geen cent extra, maar ik kan mij wel voorstellen dat men ons soms met een scheef oog bekijkt. In zekere zin zijn wij natuurlijk zes pauwen die in de kippensoep drijven. (Al wil ik daar meteen aan toevoegen dat ik met mijn joodse achtergrond een stevige kippensoep op waarde weet te schatten!)

"Gelukkig heb ik een uitstekende relatie met mijn collega’s in de Letterenfaculteit. Alleen de studenten durven hier nog niet goed aan te kloppen, maar ook dat gaat langzaam beter. Vanavond geef ik college aan een groep studenten die mij daar zelf voor benaderd heeft en ik ben ook net adviseur geworden van de organisatoren van een congres over Letteren en arbeidsmarkt.”

Ambitie

In de Volkskrant zei de Nederlandse fysicus Jos Engelen eind december over universiteitshoogleraren: 'Toponderzoekers die worden vrijgesteld van vergaderen: wat een verschrikkelijke onzin! Als je gedurende vele jaren research bewezen hebt wat voor te stellen, moet je ook de ambitie hebben je vak richting te willen geven. Door anderen te sturen.'

“Leuk gezegd”, vindt oud-Scheikundedecaan Van Koten. “Maar ik vind niet dat ik op mijn leeftijd nog reguliere bestuurlijke taken moet uitoefenen. Die heb ik de afgelopen jaren juist heel bewust overgedragen aan jongeren. Ik vind wel dat ik als universiteitshoogleraar een rol moet spelen in actuele discussies zoals bijvoorbeeld het debat over de kenniseconomie. Daarom ben ik ook blij met mijn functie als voorzitter van de bèta-federatie. Het dagelijks bestuur van de vijf faculteiten kan ik met een gerust hart overlaten aan de decanen. Mijn taak is het om een visie te ontwikkelen over het Utrechtse bèta-profiel en daar ook mijn nek voor uit te steken. Dat is een rol die op het lijf van een universiteitshoogleraar is geschreven.”

Van der Veer: “Mij wordt wel eens gevraagd of ik als universiteitshoogleraar het contact met jonge onderzoekers en promovendi niet zal missen. Misschien ligt dat voor bèta’s anders, maar als ik eerlijk ben haalt het begeleiden van promovendi je in mijn soort onderzoek toch voornamelijk van je werk zonder dat het je veel oplevert. Bovendien heb ik nog een stuk of tien promovendi in Amsterdam. Daarna zie ik wel verder.”

Ook Philipse voelt zich niet door Engelen aangesproken. Met het organiseren van een jaarlijks seminar voor het landelijk netwerk van promovendi in de ken- en wetenschapsleer is hij naar zijn mening voldoende ‘sturend’ bezig. “Maar sturen is iets anders dan besturen. Ik ben in Leiden inmiddels vier keer faculteitsdecaan geweest. Ik zat er eerlijk gezegd niet echt op te wachten om dat tot mijn pensioen nog drie keer te worden.”

Universiteitscurriculum

Een andere vraag is of van de universiteitshoogleraren ook gezamenlijk actie mag worden verwacht. Van Oostrom heeft vorig jaar het initiatief genomen om in Utrecht in navolging van onder meer Harvard een universiteitscurriculum op te zetten, een breed aanbod van vakgebied overstijgende vakken, waaruit alle Utrechtse studenten voor hun profileringsruimte moeten kunnen putten en dat in 2005 van start moet gaan.

“Een goed idee”, vindt Philipse, “waaraan ik uiteraard mijn steentje zal bijdragen. Ik hoop alleen niet dat er een sfeer ontstaat waarin van de universiteitshoogleraren verwacht wordt dat zij regelmatig gezamenlijk opereren. Ik doe liever dingen waarin ik goed ben, dan dat ik naar optredens word gestuurd waar wij als zes malloten bij elkaar achter een tafel worden gezet.”

Toch hoopt hoogleraar rechtstheorie Ton Hol daar wel een beetje op. “De meerwaarde van deze hoogleraren is voor mij hun mogelijk verbindende kracht. De universiteit met zijn vergaande specialismen is tamelijk arm aan debatten op een wat algemener academisch niveau. De universiteitshoogleraren beschikken — voor zover ik dat kan inschatten — over een bijzonder vermogen om dat soort debatten aan te zwengelen. Ik zou graag zien dat ze dat binnen de universiteit gaan doen: breder georiënteerde wetenschappers bij elkaar brengen rondom interessante thema’s.”

Maar Van der Veer twijfelt. “In Amsterdam treden de universiteitshoogleraren vaak collectief op. Zo is er elke maandagavond een bijeenkomst, waarop zij afwisselend geacht worden om voor een breed publiek over ontwikkelingen op hun vakgebied te praten. Wij moeten maar eens goed met elkaar praten of wij in Utrecht ook die kant op willen.”

Pianoconcours

Onderzoeker, docent, publicist, adviseur, ambassadeur. De universiteitshoogleraar kan vele gedaanten aannemen. Wat minder eerbiedig wordt hij ook wel eens omschreven als ‘uithangbord’ voor de UU. Maar ook daar is op zich niets mis mee, vinden de betrokkenen.

“Het college van bestuur mag mij best als ambassadeur gebruiken”, zegt Philipse. Ook Van Oostrom heeft geen moeite met enige UU-promotie. “Ik vind het prima om af en toe namens de universiteit naar buiten te treden. Vorig jaar belde Jan Veldhuis mij op met de vraag of ik de finale van het studentenpianoconcours wilde presenteren. Dan zeg ik natuurlijk geen nee. Sterker nog, ik heb mij er terdege op voorbereid en ben zelfs naar de repetities gegaan, want ik vond dat ik er als universiteitshoogleraar ook echt wat van moest maken. Ik wilde niet dat ze achteraf zouden zeggen: 'We hadden net zo goed Hans van Willigenburg kunnen vragen'.”

Door omstandigheden kon Paul Schnabel het Ublad voor dit artikel niet te woord staan. Op 30 maart houdt Schnabel zijn oratie als universiteitshoogleraar. Willem Albert Wagenaar gaf er de voorkeur aan eerst zijn Utrechtse vakgenoten van zijn plannen op de hoogte te stellen.

Frits van Oostrom (1953) studeerde Nederlands in Utrecht, promoveerde in 1981 op middeleeuwse Arthurromans, en werd in 1982 hoogleraar Nederlands in Leiden. Van Oostrom kreeg in 1995 de Spinozaprijs en in 1996 de AKO-literatuurprijs voor zijn boek ‘Maerlants wereld’.

Herman Philipse (1951) studeerde rechten in Leiden en wijsbegeerte in Leiden, Oxford, Parijs en Keulen. Hij promoveerde in 1983 in Leiden op de logica van Husserl en werd daar in 1985 hoogleraar wijsbegeerte. Recente boeken van zijn hand zijn: 'Atheïstisch manifest' en 'Heidegger’s Philosophy of Being. A Critical Interpretation'.

Paul Schnabel (1948) studeerde sociologie in Utrecht en promoveeerde in Rotterdam op nieuwe religieuze bewegingen zoals Baghwan en Scientology. Hij werd in 1986 hoogleraar klinische psychologie in Utrecht en in 1998 directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau. Schnabel is columnist van het Financieel Dagblad en NRC Handelsblad. Hij heeft een 0,2 aanstelling als universiteishoogleraar.

Peter van der Veer (1953) studeerde Sanskriet in Groningen en promoveerde in Utrecht op de Hindoe pelgrimage. Hij was van 1990 tot 1992 hoogleraar culturele antropologie aan de University of Pennsylvania en vanaf 1992 hoogleraar godsdienstwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn meest recente boek is het dit jaar verschenen 'Media, War and Terrorism: Responses from the Middle East and Asia'.

Willem Albert Wagenaar (1941) studeerde psychologie in Utrecht, promoveerde in Leiden op een experimenteel onderzoek over de beleving van toeval, en werd daar in 1982 hoogleraar psychologie. Wagenaar is publiekelijk bekend door zijn optreden als getuige-deskundige in vele strafrechtelijke en civiele processen, onder meer in de geruchtmakende zaak-Demjanjuk. Van 1997 tot 2001 was hij rector-magnificus in Leiden. Wagenaar, die in 2003 een jaarlang 'dean' was van het University College, heeft een 0.6 aanstelling als universiteitshoogleraar.

Vooral goed voor karaktergroei en netwerk

Oud-voorzitters hekelen waarde bestuurswerk voor cv

Rins van Kouwen

Anne-Mieke Sijmmons (31) heeft ongeveer tien sollicitaties achter de rug maar de preses van de Utrechtse Vrouwelijke Studenten Vereniging (in 1997-'98) doet op het moment vrijwilligerswerk. Na haar studie rechten werd ze projectmanager bij kabelbedrijf UPC. “Daar werkte ik tot een paar maanden geleden en nu ben ik op zoek naar betaald werk, net als 400.000 anderen”, verklaart ze.

Niettemin heeft de oud-preses zeker voordeel gehad van haar bestuurstijd. “Toen ik net na mijn studie ging werken, had ik nog niet veel werkervaring. Ik merkte in mijn sollicitaties dat bedrijven het wel belangrijk vonden dat ik naast mijn studie iets bijzonders had gedaan. De een gaat er uitgebreider op in dan de ander, maar ik heb nooit echt negatieve reacties gehoord.”

Bij het voorzitterschap is het Sijmmons nooit om haar cv te doen geweest. “Dat is mooi meegenomen, maar je moet het niet alleen daarom doen. Je moet er wel echt zin in hebben.” Ze gelooft dat ze meer zelfvertrouwen heeft gekregen door haar bestuursjaar. “Ik maakte een grote karaktergroei door. Ik heb een team geleid, met veel verschillende mensen te maken gehad, een groot netwerk en goede vriendschappen opgebouwd, presentaties gehouden, veel gesproken in het openbaar, en ik zat een heel jaar overal vooraan.

"In mijn jaar gingen we bovendien ons verenigingsgebouw verbouwen voor één miljoen gulden. Ik zat met de gemeente en de aannemer om de tafel en ik moest er dan wél voor zorgen dat ik mijn zin kreeg. Daar heb ik veel van geleerd. In feite beheers je een bedrijf en leer je waar je goed in bent. Als je constant met het bestuur in een kleine ruimte bij elkaar zit, leer je niet alleen je andere bestuursleden goed kennen, maar ook jezelf.”

Sijmmons heeft ook nu nog profijt van haar voorzitterschap. “Ik ken nog veel mensen uit mijn netwerk. Zij wijzen mij er nu op als er ergens een vacature is.”

Romans

Guido van de Wiel (31) is alweer tien jaar preses af bij Alcmaeon, de faculteitsvereniging van Sociale Wetenschappen. De voorzitter van het eerste lustrumbestuur studeerde organisatiepsychologie en is nu managementtrainer bij trainingsbureau ‘Outing Holland’. Zijn taak is om groepen te begeleiden en mensen te confronteren met hun eigen gedrag.

Van de Wiel stelt dat hij ook nog steeds de vruchten plukt van zijn voorzitterstijd. “Die invloed is vrij groot als je het hebt over bijvoorbeeld het motiveren, je betrokken voelen bij mensen, sociale vaardigheden. Ook voor de ervaring van voor groepen spreken en aanvoelen of iedereen in een groep zich op zijn gemak voelt grijp ik nog steeds terug op die voorzitterstijd.”

Vijf jaar geleden is Van de Wiel minder gaan werken als trainer. De vrijgekomen tijd gebruikt hij voor het schrijven van romans en om boeken te vertalen. “Ik vind leiding geven mooi, maar ik houd ook van schrijven. Tijdens mijn voorzitterschap deed ik het allebei en zo ben ik er achter gekomen dat ik beide kanten ambieer.”

Ook Van de Wiel hekelt de waarde van een bestuursjaar puur voor het cv. “Bij mij speelde dat absoluut niet mee. Ik geloof daar ook niet in. De voorzitter die het alleen voor zijn cv doet, valt door de mand. Er moet een authentieke drive zijn. Als het geen enkele waarde had gehad voor mijn cv had ik het absoluut ook gedaan.”

Van de Wiel stelt dat, ook al kan een bestuursfunctie je een streepje voor geven bij een sollicitatie, het nooit een garantie is om aangenomen te worden. “Bij mijn sollicitatie is er niet expliciet over begonnen. Het gaat in zo'n gesprek om jou als persoon, niet om je cv. Maar wellicht dat je er door die ervaring wel wordt uitgefilterd en op een meer kansrijke stapel terechtkomt. Daarbij kunnen de communicatieve vaardigheden die je in je bestuursjaar hebt opgedaan, je in een gesprek natuurlijk weer wel goed van pas komen.”

Drankvoorraad

Als voorzitter van de reünistenvereniging van Veritas zit Dick Donker (69) nog steeds in een bestuur. Donker was in 1956 de president van het sociëteitsbestuur van Veritas, een aparte tak naast het verenigingsbestuur. “Mijn taak was vooral activiteiten te organiseren en de financiële zaken beheren; ik zorgde bijvoorbeeld voor het contact met de drankleveranciers zodat er voldoende bier aanwezig was. En ik beheerde de gezamenlijke eettafel voor de leden. Ik was overal mee bezig, van de verwarming tot aan de drankvoorraad.” Donker combineerde zijn taak met zijn studie geneeskunde, zij het op een ‘laag pitje.’ “In mijn vierde studiejaar werd ik gevraagd en ik vond het interessant om van dichtbij mee te maken hoe een bedrijf gerund werd. Ik vond het bijvoorbeeld een grote uitdaging om de voordeligste jaarrekening te halen.”

Volgens Donker speelde ‘het cv’ geen enkele rol in zijn beslissing om voor een jaar in het bestuur plaats te nemen. “Het zal nu wel goed op mijn cv staan maar dat was toen helemaal niet aan de orde. Ik kijk met plezier terug op dat jaar. Ik heb een hoop geleerd, vooral in het sociale contact met mensen. Ik had contact met leden met veel verschillende achtergronden. Aanvankelijk was ik in de omgang wat terughoudend. Door mijn bestuursfunctie ben ik wel een stuk socialer en opener geworden. Daar hecht ik nog steeds grote waarde aan.”

Donker werd in 1975 na zijn studie gevraagd door het Diaconessenziekenhuis om zijn eigen praktijk te beginnen als neuroloog en psychiater. Zijn bestuurservaring kwam niet ter sprake. “Daar werd vroeger geen aandacht aan besteed. Wat veel meer ophef maakte was dat ik als katholiek ging werken in een protestants ziekenhuis. Ik werd geacht de protestantse beginselen van het ziekenhuis te onderschrijven.”

Donker ging in 2000 met pensioen en studeert inmiddels muziekwetenschappen. Zijn bestuurservaring heeft hem op een andere manier ook nog profijt opgeleverd want hij was acht jaar lang voorzitter van de medische staf in het Diaconessenziekenhuis. “Dat is wel met een studievereniging te vergelijken. Het was ook een stelletje ongeregeld dat zijn eigen gang gaat”, lacht hij. “Dat komt op hetzelfde neer als het besturen van studenten.”

Plankenkoorts

Ook andere oud-presessen bevestigen dit beeld van 'goed voor je vaardigheden, nauwelijks relevant bij de carrière'. Mirelle Kolnaar bijvoorbeeld was voorzitter van geografie-vereniging VUGS in 1990-'91. “Nadat ik mijn studie sociale geografie had afgerond in 1992, kreeg ik een baan aangeboden bij de gemeente Utrecht. Ik werk daar inmiddels als subsidieprogrammamanager en maak onder andere ontwikkelingsprogramma's voor stedelijke vernieuwing. Toen ik voorzitter werd van de VUGS was voor mij het verbeteren van mijn cv, bijzaak. Mijn aanstelling bij de gemeente was volgens mij ook meer gebaseerd op mijn prestaties tijdens een stage die ik er deed dan op mijn activiteiten voor de VUGS. Maar ik kan door mijn tijd als voorzitter goed resultaatgericht werken en ik heb een brok ervaring opgedaan in het aansturen van teams en werkgroepen. Dat is nog steeds goud waard.”

Gijs Scholten was preses van de Utrechtse Biologen Vereniging in 1951-'52: “In het laatste jaar van mijn biologiestudie ben ik gevraagd preses te worden. In die tijd wisten we niet eens wat een cv inhield. Maar ik had wel in mijn achterhoofd dat, hoe meer ervaring ik op allerlei gebied kreeg, hoe beter ik terecht zou komen. Ik kijk met veel plezier terug op die tijd. We organiseerden een symposium en hadden een biologenkamp in de Franse Ardennen. De bestuurservaring heeft mij veel goed gedaan: geen plankenkoorts bij toespraken en mijn zelfvertrouwen is gegroeid. Voor mijn werk heb ik onderzoek gedaan naar ziektebestrijding van planten. In 1970 ben ik adjunct-directeur geworden van het proefstation in Aalsmeer en voorzitter van allerlei commissies. In die vergaderingen had ik veel herkenning met mijn bestuursjaar.”

'Moet ik in deze grafkist gaan wonen'

In 2008 geen kamernood meer onder studenten

Nieuwbouw op De Uithof en Kanaleneiland. De komst van spaceboxen en voormalige asielzoekerswoningen. Het laten bewonen van leegstaande kantoren en het vlotter laten doorstromen van studenten naar zelfstandige woningen. Met deze maatregelen denkt de Utrechtse woningbouwvereniging SSH de kamernood onder studenten in 2008 onder controle te hebben. Vanaf 1 april komt daar het alleenrecht op de verhuur van plankwoningen bij. Tot nu toe werd een deel nog via Woningnet aangeboden, maar die organisatie stopt hiermee. Het Ublad legde woordvoerder Karin Smeets van de SSH een aantal vragen voor over het aanvullende type studentenwoningen.

Wat zijn plankwoningen?

"Gebouwen en woningen die leegstaan en wachten op sloop of renovatie, en die anders dichtgetimmerd zouden worden. Omdat dat zo'n rotgezicht is, en de woningnood hoog, worden deze gebouwen nog op tijdelijke basis verhuurd, tot ze echt gesloopt worden."

Wat voor soort kamers zijn het?

"Sommige gebouwen lijken op zusterflats, andere zijn gewone flats of woningen waar je met drie studenten samenwoont."

Afbraakkwaliteit?

"Het is natuurlijk geen nieuwbouw, maar technisch is alles in orde, en ook de brandveiligheid is goed. De SSH benadrukt dat het om volwaardige woonruimte gaat, en dat zij als verhuurder ook lekkages en dergelijke repareert."

Voor wie?

"Om in aanmerking te komen moet je ingeschreven staan bij de SSH. Zodra je een inschrijfnummer hebt, kun je reageren op het aanbod van 'tijdelijke kamers' via de SSH-site: www.sshu.nl."

Wachtlijst?

"Hangt af van hoe kieskeurig je bent. Het is voorgekomen dat iemand binnen een week een kamer had."

Hoe lang mag je erin wonen?

"De kamers zijn alleen voor tijdelijke verhuur, maar je komt niet op straat te staan. Als de plankwoning gesloopt moet worden, krijg je andere woonruimte aangeboden. Bovendien kun je op de wachtlijst voor studentencomplexen als het IBB blijven staan, zodat je daarnaartoe kunt doorstromen."

Hoeveel plankwoningen zijn er in Utrecht?

"Op dit moment 800. Het aantal wisselt, omdat panden bijvoorbeeld gesloopt worden."

Waar staan ze?

"Voornamelijk in de wijken waar veel gerenoveerd moet worden, dus niet in de binnenstad, maar vooral in Overvecht, Hoograven en Kanaleneiland."

Wat kost het?

Vanaf 130 euro per maand voor een kamer, inclusief gas, licht, water."

Het Ublad ging eens kijken in Hooggraven. Aan 't Goylaan staan lage portiekflats van twee verdiepingen hoog die sinds eind vorig jaar aan studenten worden verhuurd. De gemiddelde woning heeft drie slaapkamers, een huiskamer en drie studenten als bewoner. Ernst Smit (19) is eerstejaars sociale geografie en dacht toen hij de flat voor het eerst aanschouwde: "Moet ik in deze grafkist gaan wonen?" Maar nu let hij al niet eens meer op het lelijke behang. "We hebben het ruim hier en de buurt is ook heel goed. Alles zit in de buurt. Winkeltjes, het postkantoor en de supermarkt. Ik heb deze woonruimte niet zelf geregeld, maar de Stichting Studenten Nederlandse Antillen (SSNA). Wij betalen dus ook wat meer dan de studenten die hier via de SSH wonen. Ik betaal 265 euro voor mijn kamer. Dat vind ik best duur, maar ik heb dan weer het voordeel dat ik niets zelf heb moeten regelen vanuit de Antillen. Ik blijf mijn hele studietijd in Utrecht wonen en ga hier in mei, als het contract afloopt, al weer uit. Dan krijg ik weer iets anders toegewezen. Ik merk wel dat ik nu in een afbraakwoning leef. Laatst liep ik op de trap en viel bijna, waardoor ik de trapleuning vastpakte, maar die kwam ook mee. Vervolgens lag ik met leuning en al, beneden aan de trap. Ook gebruiken de bovenburen ons balkon als vuilnisbak. Af en toe zie je een blikje naar beneden vallen."

Eerstejaars bestuurs- en organisatiewetenschappen Alvera Bos (20) zit hier sinds half oktober. " Ik ben hier gaan wonen, omdat ik het zat was om elke dag drie uur te moeten reizen. Ik stond al twee jaar ingeschreven en kon gelijk in dit huis trekken. Het zag er écht niet uit. Er lag geen vloerbedekking en de flarden van drie lagen behang hingen nog aan de muur. Het was echt een ramp. Samen met mijn andere twee huisgenoten heb ik het een beetje opgeknapt. Mijn kamer is lekker groot en zonnig en ik betaal weinig huur. Ik heb laatst een brief ontvangen van de SSH dat ik kan doorverhuizen naar het IBB. Maar ik denk dat ik nog even om uitstel vraag. Je hebt hier namelijk met z'n drieën een compleet huis. Ik zit hier wel prima en denk dat ik ook wel blijf tot het pand begin 2005 afgebroken wordt. De buurt is niet echt leuk, maar ook niet vervelend. Ook voel ik mij hier niet onveilig."

"Ik zit hier ook goed", zegt Fiona Koen (19) tweedejaars diergeneeskunde. "We zitten hier nu nog met z'n tweeën dus we hebben enorm veel ruimte. Als er mensen langskomen kunnen ze makkelijk in de huiskamer blijven logeren. Ik zou hier graag tot het einde blijven zitten, om lekker wat geld uit te sparen voor vakanties, maar ik verhuis waarschijnlijk vrij binnenkort door naar de Enny Vredelaan of naar de Cambridgelaan. Ik kon daar een aantal maanden geleden eigenlijk al gaan hospiteren, maar heb om uitstel gevraagd. Ik zit hier immers goed. Uitstel krijg je alleen niet langer dan een jaar. Ik moet binnenkort dus maar gaan nadenken over doorverhuizen. Voor mijn studie is het ook wel goed als ik dichter bij de faculteit zit. Er moeten bijvoorbeeld 's avonds koeien worden gemolken."