Achtergrond

Hitte, met hier en daar een strenge winter

Dat het de komende eeuw op aarde warmer wordt, is geen nieuws. Alle klimaatmodellen ter wereld voorspellen een opwarming van de atmosfeer met tenminste anderhalve graad. Cijfers van het KNMI maken nu ook duidelijk wat het effect daarvan is op onze zomers en winters tot 2080: zet een Elfstedentocht uit je hoofd en bereid je voor op hittegolven.

Erik Hardeman

De grafiek loopt tussen 1940 en 2080 zachtjes omhoog. Tot zover niets bijzonders. Opvallend is dat de brede band met duizenden puntjes in de buurt van dat laatste jaartal steeds meer uitschieters naar boven noteert, terwijl de uitschieters naar beneden daar vrijwel zijn verdwenen. Kijk, zegt klimaatonderzoeker Frank Selten van het KNMI, wat de grafiek laat zien, is niet alleen dat de gemiddelde temperatuur gaat stijgen, maar ook dat de extremen sterker verschuiven dan de gemiddelden. De kans op een warme zomer neemt toe, terwijl de kans op een koude winter kleiner wordt.”

De grafiek waarop Selten doelt, is het product van een uniek experiment dat het KNMI vorig jaar uitvoerde in nauwe samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Utrechtse Instituut voor Marien en Atmosferisch Onderzoek (IMAU). Om de kans op uitschieters in beeld te brengen, besloten de onderzoekers om een en hetzelfde klimaatmodel 62 keer door te laten rekenen voor de jaren 1900 tot 2080.

De computers van het Amsterdamse rekencentrum SARA startten hun monnikenwerk op basis van bekende gegevens uit 1900, maar werden in 1940 geconfronteerd met 62 minieme en volstrekt willekeurig door de programmeurs aangebrachte veranderingen in de gemeten temperatuur op 1 januari. Vanaf dat moment begonnen de prognoses uit elkaar te lopen met als gevolg 62 soms sterk van elkaar verschillende scenario’s.

Selten: Het nieuwe van die aanpak was, dat we zo voor elk moment en elke plaats in de bestudeerde periode de beschikking kregen over 62 sets met gegevens. Dat is een aantal dat het mogelijk maakt om iets zinnigs te zeggen over de kans op extreme gebeurtenissen. Als je een model maar een keer doorrekent, zoals normaal meestal gebeurt, gaat dat niet. Er zitten zoveel onzekerheden in zo’n model - zoals de vraag of en zo ja, hoeveel wolken er zijn - die de uitkomst wezenlijk kunnen beïnvloeden. Vandaar dat het ook zo moeilijk is om het weer voor een langere periode correct te voorspellen. Met onze aanpak koers je meer op gemiddelden, waardoor de invloed van incidentele verstoringen wordt beperkt. Wil je het gemiddelde aantal ogen van een dobbelsteen uitrekenen, dan moet je ook meer dan een keer gooien.”

Voor de dagelijkse weersvoorspelling zou de methode-Selten wel erg kostbaar worden, lacht de Biltse meteoroloog. We hebben dankzij een forse subsidie van NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, red.) gebruik kunnen maken van de snelste Nederlandse computer, maar zelfs die heeft er drie maanden over gedaan om de 62 scenario’s uit te rekenen. Logisch, want de aardbol was voor de gelegenheid opgedeeld in 4608 blokken en achttien atmosferische lagen en al die vakjes werden verschillende malen per dag gekoppeld met zes weerkundige variabelen, zoals de wind, de temperatuur en de hoeveelheid stofdeeltjes in de atmosfeer. Resultaat was een hoeveelheid gegevens die in totaal acht biljoen bytes aan geheugenruimte beslaat."

Eind september 2003 had de computer zijn klus erop zitten en sindsdien zijn Selten en zijn collega’s bezig met het verwerken van de resultaten. Al vrij snel werd duidelijk dat de kans op koude extremen de komende jaren sterker afneemt dan op grond van de temperatuurontwikkeling verwacht mocht worden, terwijl de kans op zeer warme zomers op onze hoogte juist toeneemt. Ten aanzien van de neerslag is inmiddels duidelijk dat de hoeveelheid regen in Nederland niet of nauwelijks zal veranderen, maar dat die wel veel vaker zal gaan vallen in korte, heftige perioden. Voor bewoners van de Afrikaanse Sahel hebben de modelmakers goed nieuws. In dat extreem droge gebied voorspelt het model een sterke toename van de hoeveelheid regen.

Voor Nederland is de belangrijkste uitkomst dat er meer kans komt op extreem warme zomers, terwijl extreem koude winters tot het verleden gaan behoren. Geen Elfstedentocht dus meer. "Maar", zegt Selten, "liefhebbers van een witte kerst hoeven niet te wanhopen, want een andere voorspelling van ons model is dat het wel eens gedaan zou kunnen zijn met de groei van de zogeheten Noord-Atlantische oscillatie. Dat is de westelijke luchtstroom tussen het lage drukgebied boven IJsland en het hoge drukgebied boven de Azoren. Die oscillatie - die warme, vochtige lucht naar onze streken brengt - is sinds 1980 steeds sterker geworden, maar uit ons model kunnen we afleiden dat aan die groei een einde komt. Ook uit andere bronnen weten we dat. Ondanks de voorspelde stijging van de gemiddelde temperatuur tot 2080 verwacht ik voor de komende tien tot twintig jaar in Nederland dus juist weer een aantal koudere winters.

Utrechts klimaatonderzoek

Al sinds jaar en dag is de regio Utrecht het centrum voor klimaatonderzoek in Nederland. Samen met het KNMI en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vormt het Utrechtse Instituut voor Marien en Atmosferisch Onderzoek (IMAU) het hart daarvan. Dat werd twee jaar geleden bevestigd toen Hans Oerlemans de Spinozapremie in de wacht sleepte voor zijn gletsjeronderzoek. Een ander Utrechts onderzoeksterrein vormen de wereldzeeen. Daar worden gegevens verzameld voor klimaatmodellen.

Het klimaatonderzoek in het IMAU bestrijkt vijf thema’s, te weten oceaan en klimaat, ijs en klimaat, dynamiek van de atmosfeer en meteorologie van de grenslaag, 'chemische processen in de atmosfeer' en fysische geografie en oceanografie van de kust'. Het IMAU maakt samen met de Wageningse sectie Meteorologie en Luchtkwaliteit deel uit van de landelijke Buys Ballot onderzoekschool. In deze onderzoekschool nemen het KNMI, het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Zee (NIOZ), het RIVM, de Eindhovense onderzoeksgroep Fysica van de atmosfeer en de Max Planck Instituten uit Mainz en Hamburg deel.

'Bij harde muziek trillen we ons bed uit'

Zeven dagen en nachten feesten. Zo wil de Utrechtse Vrouwelijke Studentenvereniging (UVSV) in mei haar 105de verjaardag vieren. De lustrumcommissie verwacht elke dag zo'n 1500 tot 2250 gasten en om hen te kunnen herbergen heeft UVSV een leegstaand gebouw gehuurd aan de rand van een woonwijk. Buurtbewoners zijn in protest gegaan.

Terwijl de lustrumcommissie nog druk met de gemeente bezig is toestemming te krijgen voor een evenementenvergunning, is een aantal bewoners rondom de Concordiastraat waar het feestpand staat al redelijk verontrust: "Mijn vriend is schilder en moet wel voor het huis kunnen parkeren. Hij kan moeilijk met bussen verf door de buurt gaan sjouwen", zegt Eline Swertz, eerstejaars culturele antropologie. "Bovendien trillen we ons bed uit bij harde muziek, we hebben enkel glas."

Niet alleen het parkeer- en geluidsoverlast baart de bewoners zorgen: "Het gebouw en omliggend terrein is volgens mij bij brand bijvoorbeeld niet veilig", zegt Anja Mulder die een bezwaarschrift heeft ingediend. Ze wil voorkomen dat UVSV een vergunning krijgt. "Een evenementenvergunning wordt door ons ook niet zomaar verleend”, verzekert een woordvoerder van de gemeente. "We hebben stenge criteria op het gebied van veiligheid, maar bijvoorbeeld ook van parkeerruimte. Daar zal UVSV aan moeten voldoen."

Zowel Swertz als Mulder, zijn het met elkaar eens dat wanneer de viering een weekend zou duren, het niet erg zou zijn. "Maar zeven dagen achter elkaar gaat te ver", vindt Swertz. "Daar komt nog bij dat ik via via heb moeten vernemen, dat dit lustrum er aan zit te komen. Ze hadden ons op zijn minst kunnen inlichten, maar dat hebben ze niet gedaan", zegt Mulder verontwaardigd.

Maartje Swinkels, vice-preses van de lustrumcommissie, geeft toe dat nog niet iedereen is ingelicht: "Maar daar zijn we nu druk mee bezig. We zorgen dat iedereen netjes op de hoogte wordt gebracht."

Volgens gemeenteambtenaar Astrid Arnold, die zich over deel van de vergunning buigt, zal het plan van UVSV makkelijk doorgang kunnen vinden, tenzij de bewoners met bezwaren komen waar de gemeente niet omheen kan. De strijdvaardige Mulder is hier zich wel degelijk van bewust: "Ik weet dat ik het niet in m'n eentje kan tegenhouden, maar ik zal in elk geval de gemeenteraadsleden laten horen wat ik er van denk."

Toch zijn er ook andere geluiden te bespeuren. Een bewoonster vindt dat haar buren 'niet zo moeten zeuren': "Laat ze toch lekker hun gang gaan. Je bent maar één keer jong en bovendien ben ik wél keurig ingelicht. Laatst kwamen er twee meisjes bij mij aan de deur om mij deze brief te geven." De brief beslaat drie kantjes en vermeldt de reden voor het feest, de exacte activiteiten met tijdstippen die in het pand zullen plaatsvinden en het aantal te verwachten bezoekers. "Ik heb er ook helemaal geen moeite mee hoor", vertelt een andere buurvrouw die praktisch naast het lustrumpand woont: "Als ik niet kan slapen, haal ik het wel ergens een keertje in. Je leeft maar een keer."

Auteur:FT

Onderwijskwalificaties docenten niet overal prioriteit

Uit de inventarisatie blijkt dat faculteiten zeer verschillend omgaan met de basiskwalificatie onderwijs (bko) en de seniorkwalificatie onderwijs (sko). De twee kwalificaties voor docenten werden in Utrecht in 1995 in het leven geroepen om de kwaliteit van onderwijs te waarborgen en om de onderwijstaak een rol te laten spelen in de carrièrevooruitzichten van medewerkers.

Rector Gispen zegde de commissie onderwijs deze week toe de zijns inziens "niet zo bloeiende staatjes" voor te leggen aan de decanen. Vooral de faculteiten Geneeskunde en Aardwetenschappen hebben de afgelopen jaren weinig certificaten afgegeven. Natuur- en Sterrenkunde, Scheikunde en Letteren doen het beter. Onderwijsdirecteur van geneeskunde prof.dr. Ten Cate betwijfelt of alle geneeskundecertificaten sinds de jaren negentig eenduidig zijn geregistreerd, maar erkent dat de faculteit nog een slag moet maken. "De criteria en procedures zijn helder, maar veel van onze medewerkers hebben slechts een kleine onderwijstaak naast hun onderzoek en patiëntenzorg. Zij voelen geen noodzaak om zich te kwaliceren. Maar het ligt nu werkelijk in de bedoeling om de bko verplicht te stellen voor al het wetenschappelijk personeel dat in vaste dienst wordt aangesteld."

Volgens het rapport is er met name bij het jongere personeel veel draagvlak voor het kwalificatiesysteem. Het behalen van de bko is vrijwel vanzelfsprekend. De tevredenheid over het traject dat leidt tot het behalen van de sko verschilt per faculteit. Het beleid op dit vlak loopt zeer uiteen. Sommige faculteiten zouden het behalen hiervan zelfs ontmoedigen om onrealistische loopbaanverwachtingen te voorkomen.

Over het algemeen wordt de waarde van onderwijscertificering echter wel onderschreven. Maar de hoge kosten en de tijdsinvestering die met het behalen van een kwalificatie zijn gemoeid worden als problematisch gezien. Daarnaast vragen sommige faculteiten om een continue inspanning wat betreft scholing van docenten. Bko of sko mogen geen eindstation zijn. Het college van bestuur zou derhalve meer middelen ter beschikking moeten stellen.

XB

'Een beetje doorgeschoten zijn we af en toe wel'

Hoofd onderwijszaken Rechten kijkt liever naar de toekomst

Janny Ruardy

Dat het een intensief traject zou worden, dat wist ik, voordat ik eraan begon", zegt Nikkie Meijers die eerst hoofd voorlichting studentenzaken aan de Katholieke Universiteit Nijmegen was. Ze solliciteerde een paar jaar geleden in Utrecht naar de functie van hoofd afdeling onderwijs- en studentenzaken bij Rechten omdat de universiteit de invoering van het bachelor-mastersysteem daadwerkelijk aangreep om het onderwijs te vernieuwen en het curriculum te veranderen. Dat sprak haar aan.

Toen we anderhalf jaar geleden startten met de eerste bachelorstudenten, was onze grootste zorg, hoe we alle kikkers in de emmer konden houden. Zo n vernieuwing vergt nogal wat van je wetenschappelijk - en ondersteunend personeel. We hadden graag meer ondersteuning gehad, want de administratieve rompslomp van zo’n operatie vergt veel. Daarnaast moesten de eerstejaars veel individuele begeleiding krijgen doordat ze zo'n ruime keuzemogelijkheden hebben. En ook de doctoraal studenten vroegen veel begeleiding omdat er ook een ingrijpende curriculumherziening was, waardoor ze met een complexe set overgangsmaatregelen te maken kregen.

Hoewel ze vrolijk oogt, geeft ze toe dat de praktijk weerbarstig is gebleken. De faculteit had de ambitielat hoog gelegd, daarom werden de afgelopen tijd nogal wat maatregelen afgekondigd die studenten niet altijd even prettig vonden: inschrijven is meedoen is halen met de bij behorende aanwezigheidsplicht en het afschaffen van hertentamens bijvoorbeeld.

Een beetje doorgeschoten zijn we af en toe wel, zegt Meijers lachend, maar schools, zoals wel beweerd is, daar ben ik het niet mee eens. Ik blijf toch ook niet thuis als ik even geen zin heb om te werken. Dat kan ik niet maken. Ik wil af van de vrijblijvendheid van studenten. Wanneer je aan een studie begint, dan heb je verplichtingen. Studenten die niet in de les verschijnen, frustreren docenten. We zetten in op commitment, en dat geldt voor beide partijen. Studenten die het niet goed doen, verzinnen allerlei redenen waarom ze bij wijze van niet op het tentamen verschenen of zich niet konden inschrijven omdat ze net die dag verhuisden. Dat kan niet meer. Wanneer studenten na hun studie op een advocatenkantoor of bij de rechtbank werken, dan hebben ze ook verplichtingen.

Te ambitieus

Meijers praat echter veel liever over de toekomst en niet over wat er allemaal mis is gegaan. We kunnen eigenlijk pas na drie jaar goed evalueren hoe alle veranderingen zijn verlopen. Daarom kijk ik liever anderhalf jaar vooruit. We weten dat we op een aantal punten te ambitieus van start zijn gegaan en hebben onze doelen moeten bijstellen. Op het tutorschap bijvoorbeeld hebben we ons verkeken. De ambities zijn er nog steeds, maar worden nu meer ingezet op wat haalbaar is." (Het tutorschap wordt voorlopig beperkt tot het eerste jaar, JR).

Kijk, bij onze faculteit, met veel studenten, verspreide locaties door de stad waar les wordt gegeven en tentamens worden afgenomen is het een stuk ingewikkelder om alle veranderingen door te voeren, dan bij de Utrechtse School van Bestuur- en Organisatiewetenschap. Dat is een nieuwe opleiding in een nieuw gebouw, en studenten op een centrale plek. Die zijn alleen al door deze fysieke omstandigheden veel flexibeler.

Een grote zorg voor de faculteit is het aantal uitvallers in het eerste jaar. Dat is een speerpunt voor de komende tijd. Die uitval geldt zowel voor studenten die instromen na hun hbo-propedeuse als de reguliere eerstejaarsstudenten van het vwo. Meijers is het hartgrondig eens met NRC-onderwijscolumnist Leo Prick die onlangs in zijn wekelijkse column schreef, dat Nederland een goed systeem van selectie aan de poort had, namelijk het vwo. De aansluiting vanuit een hbo-propedeuse klopt niet, en dat merken ze bij de faculteit.

Studenten die een jaartje hbo achter de rug hebben, stranden veelal in het eerste jaar. Om dat tegen te gaan heeft de faculteit Rechten met de Hogeschool Utrecht een samenwerkingsverband. Studenten die aan de hogeschool een studie hbo-recht of sociaal juridische hulpverlening volgen, kunnen een verzwaard traject doorlopen, waarmee ze de mogelijkheid hebben door te stromen naar een éénjarige master bij Rechten. Volgens Meijers heeft dat meerdere voordelen: “De slaagkans is groter, het kost ons minder werk en de student in kwestie lijdt geen gezichtsverlies, voor het geval het traject te zwaar blijkt. Hij hoeft niet de als smadelijk ervaren weg terug af te leggen, maar kan gewoon het hbo afronden. Voor het hbo heeft het als voordeel dat het zijn meest ambitieuze studenten al na een jaar moet zien vertrekken. Een andere maatregel die moet leiden tot een hoger rendement is het bindend studieadvies. In navolging van Sociale Wetenschappen wordt momenteel in samenwerking met het college van bestuur onderzocht hoe deze maatregel ingevoerd kan worden. Een goed invoeringstraject moet zorgvuldig zijn, de faculteit hoopt dit al per september 2004 te kunnen realiseren. Anders per september 2005."

Doctoraalstudenten

En dan zijn er nog de doctoraalstudenten die Meijers de nodige kopzorgen geven. Deze vormen nog steeds de meerderheid van de facultaire studentenbevolking en doen vaak tegen beter weten in desperate pogingen om niet in het bachelorsysteem te belanden. Sommigen schrijven zich om die reden in voor soms wel 26 vakken in een semester. Dat is te absurd voor woorden. Vier of vijf is maximaal haalbaar. Je ziet dat wanneer de vakken beginnen, ze niet komen opdagen. De grote ambitie werkt ook weer tegen hen: zes vakken afleggen, twee vakken halen en vier keer een vijf scoren. Dit komt vaak voor.

Om deze groep zo goed mogelijk haar bul te laten halen, worden de 2000 doctoraalstudenten die nu nog ingeschreven staan, de komende tijd in kaart gebracht. Dat is veel werk, maar wij en die 2000 zijn ermee gebaat. Voor sommigen zal overstappen naar het bachelorsysteem toch echt de beste optie zijn. Anderen blijven maar aanhikken tegen die laatste vakjes, of tegen een eindscriptie. Iedereen is erbij gebaat wanneer deze studenten zo snel mogelijk afstuderen. Op dit moment hebben we geen goed overzicht hoe deze studenten er voor staan. Als je op vier studenten stuit die problemen hebben met hun scriptie, dan is dat niet heel erg. Stuit je er op veertig, dan moeten we voor die studenten wat organiseren. Als deze zaken eenmaal zijn afgerond kunnen we ons volledig concentreren op de bama-studenten.

De faculteit wacht dus nog een forse klus, wil ze het ambitieniveau gaan halen. Het rendement moet omhoog, zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de inhoudelijke doelstellingen. We hebben veel moeten bijstellen, zijn de mist ingegaan, hebben bepaalde zaken niet goed gedaan. Maar dat is niet erg en hoort bij het proces. Belangrijk is, dat je communiceert. Wanneer studenten klachten hebben, dan kunnen ze bij ons terecht. Als we vinden dat de klacht niet terecht is, dan horen ze dat. Een mooi voorbeeld is Osiris, waar we niet van op aan konden. Wij dachten slim te zijn om vanaf vrijdagavond 24 uur studenten de mogelijkheid te bieden zich voor een vak in te schrijven. Bleek uitgerekend dat weekend het systeem niet te werken en er niemand van het systeembeheer bereikbaar te zijn. Tja, dat kan dus niet. Het grappige ervan is, dat je in zo’n weekend zelfhulpgroepen van studenten onderling krijgt, die aan medegebruikers melden hoe, via omweggetjes, het systeem wel werkt.

Is Meijers, met haar no-nonsense-instelling na deze anderhalf jaar bama nog steeds gemotiveerd om in Utrecht te werken? Ja zeker. We hebben een heel prettig team binnen onze afdeling. Dat maakt het dagelijks bestaan in deze faculteit aangenaam. De faculteit als geheel blijft inzetten op de onderwijskundige ambities waarmee we de bacheloroperatie gestart zijn: goed en activerend onderwijs en betrokken studenten en docenten. Daar slagen we, gezien de resultaten in keuzegidsen en onze eigen evaluaties en studentmonitoren, namelijk nog onvoldoende in. Daarnaast is een grote uitdaging voor het komende jaar om een goed en ook extern herkenbaar gezicht te geven aan onze negen masteropleidingen. Een reden voor mij om in Utrecht te gaan werken, had te maken met de ambities – de brede profilering - van deze universiteit. Om dat ook echt praktisch van de grond te krijgen, zul je de roosters interfacultair goed op elkaar moeten afstemmen. Dat gebeurt nog onvoldoende. Er is een begin gemaakt met het zogeheten timeslotmodel. Maar voor de eerste lichting bachelorstudenten is dat te laat.

'Ik vind een aio-schap bijna een oneerbaar voorstel'

Rick Grobbee is Promotor van het Jaar

Erik Hardeman

Extra soja na menopauze helpt niet. Jongens meer luchtwegklachten dan meisjes. Bloeddruk: de val van de onderdruk. Eerste consultatiebureau voor ouderen. De koppen van de krantenknipsels op het prikbord in de gang spreken boekdelen: hier wordt onderzoek gedaan naar heel praktische vraagstukken rond ziekte en gezondheid.

Op zijn ruime werkkamer in het Universitair Medisch Centrum Utrecht knikt Rick Grobbee bevestigend. “Ons onderzoek gaat over zaken die veel mensen rechtstreeks aangaan, de mogelijkheid tot preventie van veel voorkomende ziekten bijvoorbeeld, en de relatie tussen gezondheid en lifestyle. Eén van de aardige consequenties daarvan is dat familie en vrienden van de promovendus de discussie tijdens de promotieplechtigheid meestal prima kunnen volgen.”

Vaatziekten

Als één onderzoek het publiek vorig jaar heeft aangesproken, dan was het wel het promotie-onderzoek van dr. Aafke Sierksma. Tot grote tevredenheid van de liefhebbers van het goede leven, toonde zij aan dat een paar glazen wijn bij het eten geen enkel kwaad kan. Integendeel, op de conditie van onze bloedvaten heeft alcohol juist een gunstig effect. Wat Grobbee betreft is dit een goed voorbeeld van het soort onderzoek dat onder zijn supervisie in het Julius Centrum wordt verricht. “In het algemeen gezegd houden wij ons hier bezig met vragen rond de mate waarin ziekten voorkomen, de factoren die daarop van invloed zijn en de mogelijkheden om preventief in te grijpen. We hebben een eigen polikliniek in het UMC, waar een deel van ons onderzoek plaatsvindt, maar we maken ook dankbaar gebruik van gegevens uit de rest van het ziekenhuis en van data uit bevolkingsonderzoek.

“Zelf heb ik mij gespecialiseerd op het gebied van de vaatziekten. De meeste promoties die ik heb begeleid, betreffen dan ook onderzoek op dat terrein. Dat overigens een breed terrein is en dat onder meer ook de rol van hormonen bij het optreden van chronische ziekten omvat. Zo heb ik vorig jaar met collega’s uit de genetica en de gynaecologie een studie begeleid naar de genetische en hormonale aspecten van de menopauze. Uit eerder onderzoek was namelijk gebleken dat de kans dat vrouwen hart- en vaataandoeningen krijgen na de menopauze opeens sterk toeneemt. Een intrigerende vraag was dus of de hormonen die vrouwen voor de menopauze produceren, bescherming bieden tegen hart- en vaatziekten. Een definitief antwoord is er nog niet, maar dankzij dit onderzoek begrijpen we nu wel weer beter welke factoren de verschillen tussen mannen en vrouwen in het ontstaan van vaatproblemen kunnen verklaren.”

Contacten

Als de groei van het aantal medewerkers een maatstaf is voor het succes van een onderzoeksgroep, dan moet het Julius Centrum met afstand het meest succesvolle Utrechtse initiatief van de laatste tien jaar zijn. Het centrum werd opgezet door Grobbee die in 1996 van Rotterdam kwam, en hoogleraar Public Health Guus Schrijvers. Het centrum telde toen dertig medewerkers. Op dit moment moet hij het imposante aantal van 340 onderzoekers herbergen. Weliswaar is die snelle aanwas mede te danken aan de fusie met eerst Huisartsengeneeskunde en later Verplegingswetenschappen en Voeding, maar dan nog is er sprake van een formidabele groei. Dat blijkt ook uit het feit dat het Julius Centrum vorig jaar in totaal 26 promovendi afleverde, bijna evenveel als de hele faculteit Sociale Wetenschappen.

Dat succes is mede te danken aan geldgevers uit de tweede en derde geldstroom, bij wie Grobbee en de zijnen kennelijk in een goed blaadje staan. De wetenschappelijk directeur van het Julius Centrum ontkent niet dat hij in de loop der jaren zo zijn contacten heeft opgebouwd. “Maar”, zegt hij, “wij zouden dat geld nooit krijgen als we hier niet zulke goede mensen hadden, die op tal van terreinen vooraanstaand onderzoek doen. Ik durf zonder opscheppen te stellen dat een aantal van de beste Nederlandse epidemiologen in het Julius Centrum werkt.”

Passie

Veel promovendi van Grobbee zijn afgestudeerde artsen, die alvorens zich te specialiseren, eerst onderzoeksvaardigheden op hun toekomstig vakgebied willen opdoen. Ze zijn daarvoor bij het Julius Centrum aan het goede adres, want onderdeel van het promotieproject vormt een gedegen opleiding van een half jaar op masterniveau. Voor die opleiding wordt onder meer gebruik gemaakt van onderdelen uit de mede door Grobbee ontwikkelde masters’ opleiding van het Netherlands Institute for Health Sciences, de onderzoekschool waarin het Julius Centrum participeert.

Opvallend is dat slechts een beperkt aantal promovendi van Grobbee assistent in opleiding (aio) is. Dat blijkt nauw samen te hangen met de afkeer van de Promotor van het Jaar voor deze personeelscategorie. “Ik vind het bijna een oneerbaar voorstel om mensen die bij ons willen promoveren, een aio-schap aan te bieden. Voor afgestudeerden in een academische setting is een aio-salaris toch volstrekt beneden de maat? Het gros van onze promovendi krijgt daarom een aanstelling als junior-onderzoeker voor de gemiddeld drie à 3,5 jaar die een promotieonderzoek hier in beslag neemt. Die tijd mag volledig aan onderzoek worden besteed, maar ik verwacht dan wel inzet. Ik zeg altijd tegen nieuwe promovendi: 'Bedenk dat je hier een unieke kans krijgt om je passie voor onderzoek uit te leven. En je krijgt er nog voor betaald ook. Maak daar dus maximaal gebruik van'. De meesten doen dat gelukkig, maar ik heb wel eens een promovendus gehad die compensatie vroeg voor te veel gewerkte uren. Hij had er recht op, dus kreeg hij het, maar ik begreep er helemaal niets van.”

Ook volgend jaar zal Rick Grobbee weer regelmatig de tocht naar het Academiegebouw maken. Leuk voor Greetje van den Berg, want een promovendus van Grobbee neemt standaard een bloemetje voor de pedel mee. Ook leuk trouwens voor de liefhebber van stellingen bij een proefschrift, want in tegenstelling tot tal van zijn collega’s draagt Grobbee die traditie een warm hart toe. “Ik vind stellingen weliswaar niet heel erg belangrijk, maar ik vind het een aardig gebruik dat een promovendus die een tijdlang vrij monomaan aan zijn onderzoek heeft gewerkt, laat zien toch met beide benen in de maatschappij te staan. Ik heb er geen enkele bezwaar tegen dat tijdens de promotieplechtigheid ook over een stelling wordt gediscussieerd. Laat de promovendus zijn mening maar beargumenteren, daarvoor is hij tenslotte academicus. Ik vind het echt zonde dat de verplichting om stellingen aan een proefschrift toe te voegen in Utrecht is afgeschaft.”

'Een oude koe uit een heel diepe sloot'

De moeizame discussie over racisme in het onderwijs

We schrijven december 2002. In het laatste uur van een collegereeks over evolutionaire psychologie, laat docent Kalma op de valreep een pagina zien uit een boekje van een zekere J. Philippe Rushton. De pagina, die ook in het collegedictaat staat afgedrukt, bevat een schema met een lijst verschillen tussen zwarten, blanken en Aziaten. Uit de lijst blijkt onder meer dat zwarten gemiddeld de kleinste schedelinhoud, de laagste IQ-test scores, de meest vrije moraal, de hoogste sociabiliteit en de kortste levensduur van de drie rassen hebben. In de zaal ontstaat geroezemoes, maar vanwege het late uur is er nog maar weinig tijd voor discussie. De meeste studenten gaan snel weer over tot de orde van de dag, maar Inge Versteegt is geschokt en vraagt Kalma per mail om tekst en uitleg. Als op dat verzoek voor haar gevoel geen bevredigende reactie komt, dient zij een klacht in. Geleidelijk escaleert de zaak, zodanig zelfs dat tot in Groningen pamfletten opduiken tegen Rushton en de Utrechtse faculteit Sociale Wetenschappen.

Demonstraties

In Nederland is de naam Rushton vrijwel onbekend, maar in de Verenigde Staten en Canada ligt dat anders. Op de universiteit van Western Ontario, waaraan hij als docent is verbonden, leidden zijn theorieën over de intellectuele superioriteit van Aziaten (mongoloïden) en blanken en het lage IQ van zwarten ruim tien jaar geleden tot heftige commotie. Studenten demonstreerden, collega’s protesteerden en de universiteitsleiding schorste de omstreden docent zelfs enige tijd. De kritiek werd mede ingegeven door het feit dat hij al langere tijd nauwe banden onderhoudt met het in 1937 opgerichte Pioneer Fund. Dat fonds, dat zichzelf neutraal omschrijft als organisatie voor wetenschappelijk onderzoek naar erfelijkheid en verschillen tussen mensen, wordt door critici beschuldigd van een verborgen racistische agenda.

De door het blad Rolling Stone tot ‘professor of hate’ bestempelde Canadees laat zich echter niet gemakkelijk ontmoedigen. Al sinds jaar en dag wijst hij alle beschuldigingen van racisme van de hand en beroept hij zich op de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek. In 1995 zorgde hij opnieuw voor ophef, nu met het boek ‘Ras, Evolutie en Gedrag’, waarin hij zijn omstreden vergelijking tussen zwarten, blanken en Aziaten nader uitwerkte. In 2001 verscheen dit omstreden werk in een verkorte uitgave, die in grote hoeveelheden aan studenten aan Amerikaanse universiteiten werd toegestuurd, en inmiddels in zeven talen, waaronder het Nederlands en het Chinees, op Internet is te vinden.

Schedelomvang

Kern van de opvatting van Rushton is dat de verschillen tussen vertegenwoordigers van het mongoloïde, het blanke en het zwarte ras voor een belangrijk deel biologisch van aard zijn. Niet alleen oppervlakkige lichamelijke verschillen, maar ook verschillen in gedrag en intelligentie worden volgens hem door de genen bepaald. Wie tegenwerpt dat het begrip ras een sociale constructie is en dat veel gedragsverschillen afdoende verklaard kunnen worden uit omgevingsfactoren, wordt door Rushton getrakteerd op een stortvloed aan statistieken over zulke uiteenlopende zaken als schedelomvang, het geboortegewicht van baby’s, het aantal malen seks met de partner en het IQ. Opvallend is dat uit alle door hem gepresenteerde data hetzelfde ijzeren patroon valt af te leiden: lichamelijk hebben zwarten een voorsprong, ze lopen harder en zijn ook seksueel actiever dan vertegenwoordigers van de andere twee rassen, verstandelijk en qua gedrag daarentegen leggen zij het af tegen blanken, die op hun beurt weer onderdoen voor Aziaten. Zwarten zijn gemiddeld niet alleen minder intelligent en minder zorgzaam, maar ook agressiever en misdadiger dan de twee andere rassen. Om zijn opvattingen kracht bij te zetten, wijst hij onder meer op het hoge percentage HIV-geïnfecteerde zwarten wereldwijd en op de opmerkelijk hoge misdaadcijfers in landen met een overwegend zwarte bevolking.

De verklaring voor de biologische verschillen tussen de rassen zoekt Rushton in Afrika, waar de voorouders van de latere blanken en Aziaten zo’n 200.000 jaar geleden wegtrokken op zoek naar nieuwe, noordelijker gelegen woongebieden. Om te overleven in de relatief barre omstandigheden die daar heersten, bleek niet alleen een lichtere huidskleur een voordeel, maar ook een grotere intelligentie en een kleinere familie, waarvoor minder voedsel hoefde te worden verzameld. De natuurlijke selectie zorgde er dan ook voor dat niet alleen de gemiddelde intelligentie onder de emigranten, maar ook hun seksuele zelfbeheersing geleidelijk toenam ten opzichte van die van de achterblijvers. Dat Aziaten op deze punten weer superieur zijn aan blanken, is in dit licht niet verwonderlijk. Waar de toekomstige blanken 40.000 jaar geleden stopten in gebieden met een gematigd klimaat, trokken de aanstaande Aziaten verder noordwaarts, om zich via Mongolië over het oosten van Azië te verspreiden. Logisch dus dat hun intelligentie en seksuele zelfbeheersing zich in de barre Siberische steppen tot ongekende hoogte kon ontwikkelen.

Buikhuizen

Het spreekt voor zich dat een wetenschapper zich met dit soort opvattingen niet populair maakt, maar dat zegt natuurlijk niets over de waarde van zijn bevindingen. De grote vraag is dan ook hoe Rushton gewaarderd moet worden. Is hij een racist, die onder het mom van wetenschappelijke objectiviteit maatschappelijke ongelijkheid nastreeft? Of is hij een serieus maar miskend wetenschapper die de moed heeft omstreden waarheden over een uiterst gevoelig onderwerp uit de taboesfeer te halen, net als de Leidse socioloog Buikhuizen die in de jaren tachtig agressie opriep met zijn inmiddels algemeen geaccepteerde stelling dat misdadig gedrag soms ook biologische oorzaken heeft.

In Elsevier koos wetenschapsredacteur Simon Rozendaal in november 2003 voor die laatste positie. Onder de kop ‘Het laatste taboe’ wierp hij zich op als pleitbezorger voor serieuze aandacht voor de feiten die door Rushton worden aangedragen. Dat diens opvattingen vrijwel nergens worden gedoceerd, is volgens Rozendaal niet te wijten aan de geringe wetenschappelijke waarde ervan, maar aan angst van zijn medestanders voor de reactie van linkse opponenten.

Dat Rushton als wetenschapper wel degelijk serieus wordt genomen, blijkt onder meer uit het grote aantal publicaties van zijn hand in vooraanstaande tijdschriften. De Groningse emeritus-hoogleraar Hofstee, die deze zomer als getuige-deskundige optrad in het conflict tussen Inge Versteegt en de faculteit Sociale Wetenschappen, betoont zich dan ook niet onwelwillend over de opvattingen van zijn Canadese collega. Hij stelt dat hij geen kenner van diens werk is, "maar naar mijn betrekkelijk oppervlakkig oordeel zijn Rushton’s ideeën niet dusdanig onzinnig dat ze buiten de wetenschap zouden moeten worden geplaatst.’

“Een oude koe uit een heel diepe sloot”, is het minder positieve oordeel van de Utrechtse cultureel-antropoloog dr. W. van Beek. “Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw proberen wetenschappers van rechtse signatuur al aan te tonen dat culturele verschillen tussen bevolkingsgroepen, met name verschillen in IQ, biologisch gefundeerd zijn. Dat is ze nog nooit gelukt om de simpele reden dat er geen IQ-test bestaat die niet cultuurgebonden is. Al hun resultaten zijn al eens weerlegd, maar ja, je kunt weerleggen wat je wilt, er komt telkens weer iemand langs met nieuwe data. Wij worden er eerlijk gezegd een beetje moe van.”

Ook in de Verenigde Staten en Canada bestaat skepsis over de leer van Rushton en van wetenschappers zoals Charles Murray, die in zijn geruchtmakende boek "The Bell Curve" in 1994 ook een verband legde tussen IQ en ras. Naar aanleiding van dat boek publiceerde de American Psychological Association in 1997 een rapport, dat in Utrecht in de reader van het vak interculturele psychologie werd opgenomen. In dat rapport staat met zoveel woorden dat er niets bekend is over dit verband, omdat je voor een wetenschappelijk bewijs mensen met ‘zwarte’ genen in dezelfde omgeving zou moeten laten opgroeien als mensen met ‘blanke’ genen, hetgeen om veel redenen onmogelijk is (alleen al hun huidskleur zorgt voor een andere omgeving).

“De boekjes van Rushton die onze studenten toegestuurd hebben gekregen? Die zijn allemaal verdwenen”, aldus een cynische psycholoog Snow van Penn State University. “Op één na. Die gebruiken ze op de vijfde verdieping om de deur open te houden.” Meer inhoudelijk is de kritiek van de Canadees Douglas Wahlsten, die zowel van de meetgegevens van Rushton als van diens conclusies weinig heel laat. Een statistiek waarin de schedelomvang van vijf in 1865 in de Amerikaanse Burgeroorlog gedode zwarte soldaten op één hoop wordt gegooid met die van 300 overleden Kenianen uit 1934 kan moeilijk serieus genomen worden, stelt de methodoloog van de universiteit van Alberta. Hij heeft ook ernstige kritiek op de door Rushton bedreven statistiek. Zijn aanpak lijkt meer op die van een politicus of een godsdienstfanaticus dan van een wetenschapper, aldus Wahlsten. Zijn advies: besteed geen aandacht aan dit voorbeeld van ‘bad biology and shoddy statistical methodology’.

Bevlogen docent (streamer) Beter en slechter bestaan niet binnen de evolutieleer, was zijn standpunt.”

Tegen deze achtergrond hoeft het geen verbazing te wekken als studenten bezwaar maken tegen een al te kritiekloos college over de opvattingen van Rushton. Zo’n student is Inge Versteegt. Maar wie denkt dat haar mening door haar mede-studenten gedeeld wordt, vergist zich. Geen van de evaluatieformulieren over het college - ook dat van Versteegt trouwens niet - maakte indertijd melding van racisme en drie studenten die een jaar na dato bij elkaar komen in café Le Journal tonen zich dan ook hogelijk verbaasd over alle commotie “Ik was behoorlijk pissig toen ik dat stuk in het Utrechts Nieuwsblad las”, zegt student Bart Wagenaar. “Vooral het feit dat Akko Kalma werd neergezet als iemand die racisme propageerde, stuit mij tegen de borst, want dat is echt niet waar.” Rogier Koele: “Integendeel zou ik zeggen. Akko heeft ons juist altijd uitgedaagd om alles wat hij naar voren bracht kritisch te bekijken. Ook tijdens dat laatste college heeft hij dat weer benadrukt.” Van de drie aanwezige studenten heeft Jasper van Hemert de meeste twijfel. “Ja oké, er was inderdaad ruimte voor discussie, maar ook weer niet heel erg veel, want we moesten verder met de les. En bovendien heb ik later begrepen dat er het nodige is aan te merken op de onderzoeksresultaten die Akko ons heeft gepresenteerd. Dat vind ik wel een probleem. Het is natuurlijk mooi om studenten te vragen kritiek te leveren, maar dan moet je ze wel de benodigde achtergrondinformatie geven.” Maar Bart is het niet met Jasper eens: “Akko heeft van meet af aan gezegd dat hij ons theorieën voorlegde en niet meer dan dat. Hij heeft nooit gezegd dat dit de waarheid was. En trouwens, is het een probleem als psychische eigenschappen overerfbaar blijken te zijn en als er een verschil in IQ is tussen verschillende rassen? Dat wordt pas een probleem als je er een waardeoordeel aan hangt, maar dat heeft Akko nooit gedaan. Daar heeft hij juist altijd voor gewaarschuwd. Beter en slechter bestaan niet binnen de evolutieleer, was zijn standpunt.”

Geert Goltstein, student en al enkele jaren nauw betrokken bij de colleges van Kalma, is het met Bart Wagenaar eens. “Het probleem met een vak als evolutionaire psychologie is dat je er heel gemakkelijk racisme en ook seksisme uit kunt halen, als je kwaad wilt denken. Maar ik ken Akko nu een jaar of vijf en ik weet zeker dat hij geen racist is. Ik was wel verbaasd toen hij opeens met dat schema van Rushton op de proppen kwam. Mijn eerste reactie was: 'Er staat helemaal niets bij over standaarddeviaties. Dat kan toch niet als je wetenschappelijke data presenteert?'”

Over één zaak zijn alle studenten het roerend eens. Akko Kalma was een fantastische docent die bevlogen met zijn vak bezig was. Jammer dat hij in dat laatste college te ver ging, vindt Versteegt. Ver, maar niet te ver vinden de anderen. Rogier Koele: “Akko behandelde soms behoorlijk provocerende theorieën, onder meer over de verschillen in seksuele strategieën die mannen en vrouwen in de loop van de eeuwen hebben ontwikkeld. Daar werd in een groep met jongens en meisjes uiteraard fel op gereageerd, maar altijd in een goede sfeer. Op dezelfde manier maakte hij duidelijk dat er verschil zou kunnen bestaan tussen de rassen.” Bart: “Maar dat betekent niet dat hij racisme voorstaat. Wie alle negen colleges heeft gevolgd, kan dat onmogelijk volhouden.”

Ook Inge Versteegt is vol lof over de kwaliteiten van Kalma als docent. (“Hij hoort bij de vijf beste docenten die ik in Utrecht gehad heb.”) Maar zij blijft bij haar mening dat zijn onkritische presentatie van de omstreden ideeën

van Rushton niet past in een college voor studenten, omdat die de theorie op zo'n manier onmogelijk goed op hun merites kunnen beoordelen. Dat is de inzet van de discussie die de gemoederen in Utrecht voorlopig nog wel even bezig zal blijven houden.

Docent Akko Kalma, die onbewust de aanzet gaf tot alle commotie, is niet voor commentaar beschikbaar. Kort na de omstreden collegereeks ging hij met pensioen en inmiddels bevindt hij zich in een boot op het zuidelijk halfrond, waar hij dezelfde reis maakt die Charles Darwin in de negentiende eeuw op het spoor van de evolutietheorie zette. Prof.dr. M. van Son, directeur van de opleiding psychologie, wil niet op de zaak ingaan, zolang die nog wordt behandeld door het college van bestuur.

'Niet zeuren , aan de slag'

Wiljan van den Akker verlaat universiteit voor Akademie

De overgang naar een puur bestuurlijke functie als directeur van de sectie Geestes- en Sociale Wetenschappen bij het Amsterdamse KNAW is voor hem niet onlogisch. "Ik heb altijd veel aan academisch management gedaan. Vanaf het moment dat ik in 1987 hoogleraar werd, ben ik bezig geweest met reorganiseren, taakstellingscommissies en ontelbare besturen; ik ben niet anders gewend." BijAkademie van Wetenschappen komt hij binnen in een veranderende organisatie. "De KNAW moet meer naar buiten gaan treden. De luiken moeten er open en dat vergt een cultuuromslag. Dat vind ik erg leuk om te doen."

Het leuke aan besturen is dingen voor elkaar boksen. Het geeft hem een enorme voldoening om mensen intellectueel verder te helpen. Om dat mogelijk te maken, moet je volgens Van den Akker faciliterend bezig zijn, "zodat je onderzoekers zich niet in hun eentje hoeven te bekommeren hoe het geld moet worden aangevraagd".

Maar bij het onderwijs en onderzoek ligt zijn hart evenzeer. "Ik ben niet anders gewend dan die drie zaken tot mijn wezenstaken te rekenen. Vrienden en collega’s vroegen zich in die beginjaren wel eens af hoe ik dat allemaal combineerde, maar ik ben nu eenmaal een harde werker. Ik behoor tot een generatie van 'niet zeuren, aan de slag'. Op alle drie terreinen actief zijn, was voor mij normaal. Dat dat slopend was, merkte ik toen ik na vijf jaar hoogleraarschap een sabbatical nam. Ik kon stoom afblazen en alles eens op een rijtje zetten. Ik realiseerde me dat ik niet op alle fronten met dezelfde intensiteit kon blijven doorgaan."

Bij terugkomst werd het dilemma vanzelf opgelost, doordat hij in 1994 gevraagd werd directeur van het facultaire Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) te worden. Van den Akker had wel 'zin in iets anders'. Bovendien was het een grote uitdaging, omdat het in die jaren de trend was nationale onderzoekscholen op te zetten. "Wat ik landelijk zag, was dat de onderzoekscholen de faculteiten uit elkaar dreven en de cohesie dreigde te verdwijnen. Dat wilde ik voorkomen."

Hij gaf zichzelf vijf jaar om het OGC sterker te maken. "Wat ik hoopte was, dat wat wij lokaal zouden ontwikkelen, bij zou dragen aan de landelijke onderzoekschool in de vorm van aio’s en onderzoeksinitiatieven. Omgekeerd hoopte ik dat landelijke initiatieven snel binnen het OGC gecommuniceerd zouden worden, dit mede om het gevaar af te wentelen dat je niet van elkaar weet wat je aan het doen bent. Daardoor hebben we nooit de competitie gevoeld met de landelijke onderzoekschool en andersom. Ik heb ingezet op een sterk faciliterend instituut, waarin niemand werd gedwongen een bepaald onderzoeksprogramma te volgen en waar onderzoekers zo min mogelijk last zouden hebben van bureaucratie."

Na vijf jaar was er 'nog veel te doen' bij het OGC en daarom bleef hij aan als directeur. Halverwege vorige jaar kwam er onverwacht een telefoontje van de KNAW. Of hij directeur wilde worden van de sectie Geestes- en Sociale Wetenschappen. "Ik vond het na tien jaar wel een mooi moment, zowel voor mij als voor het OGC. Ik was met het instituut en met adjunct-directeur Frans Ruiter aan het vergroeien. M’n klus is af. M’n opvolger (historicus Maarten Prak, red.) treft een goed geoliede machine aan; ik laat het met een gerust hart achter."

Blij is hij dat onder zijn leiding contractresearch goed loopt en dat bijvoorbeeld het aantal assistenten in opleiding is gegroeid en er goed gescoord wordt bij het binnenhalen van onderzoeksbeurzen zoals recentelijk een Vicibeurs voor Josine Blok en een Spinozaprijs voor Jan Luiten van Zanden. "Internationaal gezien hebben we een intensieve samenwerking met de universiteit van Los Angeles UCLA. We zitten sterk in Europese netwerken. Er is hard gewerkt om de zichtbaarheid van het OGC te vergroten, zonder aan onze integriteit concessies te doen. Dat is gelukt."

Nu, tien jaar verder, moet er een nieuwe slag gemaakt worden. Het denken over onderzoekscholen is danig veranderd. De trend is, dat elke faculteit researchmasters opzet voor z’n eigen toko. Pogingen om dat landelijk op te zetten zijn vooralsnog mislukt. "Toch denk ik dat het een getrapt proces is. Ik verwacht dat, wanneer de winkel op orde is, gekeken gaat worden onder welke condities en in welke vorm er samengewerkt kan worden. Voor internationale erkenning is dat een absolute must."

Beta-blik

Naast zijn bestuursfuncties werkt Wiljan van den Akker samen met de Groningse Gillis Dorleijn al een aantal jaren aan een standaardwerk van de Nederlandse poëzie tussen 1880 en 1940. Het boek komt later uit dan gepland, doordat er behoorlijk de diepte in wordt gegaan en de banen van de twee heren nogal wat tijd vergen. "Als we iets willen toevoegen aan wat er allemaal al uitgegeven is, dan ontkom je niet aan spitten. Het materiaal ligt er nu. Het boek moet nog geschreven worden. Ik hoop dat het over twee jaar bij de uitgever ligt."

De liefde voor de poëzie ontstond op de middelbare school. "Lezen was al een hobby, maar ik zag toen dat je er een vak van kon maken. Daarom ben ik Nederlands gaan studeren en niet medicijnen zoals mijn aanvankelijke plan was. Ik kwam met mijn bèta-gerichte blik tussen allemaal zwevers, dat viel tegen. Ik benaderde poëzie-analyse veel meer vanuit de wiskunde, dan vanuit het gevoel. Daar kwam ik verder mee. Een hele exacte benadering. Mijn hoogleraar Sötemann had ook die benadering. Een gedicht als een machine uit elkaar halen, dat vond ik fascinerend. Frits van Oostrom - toen derdejaars - heeft als mentor een belangrijke rol gespeeld. Binnen een half jaar had hij mij de wetenschap binnengepraat. Tegen hem zei je geen nee, als hij enthousiast was.

"Uiteindelijk ben ik niet zoals Frits de Middeleeuwen ingegaan, omdat ik de teksten niet interessant genoeg vond. Ik miste Leopold en Nijhoff, de dichter waarop ik gepromoveerd ben. Wat ik van Nijhoff heb geleerd, is dat dichten een vak is. Nijhoff zei: 'Als u moet huilen, bij het lezen van mijn gedicht heb ik m’n doel bereikt, maar u moet niet denken dat ik heb zitten huilen bij het schrijven'. Over dat creatieve proces, dat vakmanschap, gaat mijn proefschrift. Achteraf gezien gaat dat ook over mij. Niet zeuren, doen!’

Een wonderbaarlijke ommekeer

Studenten zoeken gezelligheid

Rechtenstudente Sanne Scheffers roemt net als vele andere ondervraagden de goede sfeer in De Beurs: “Er komen veel bekenden, het is er gemoedelijk en ze draaien altijd goede muziek. Dat maakt het leuk.” Studentencafé ’t Neutje staat op de tweede plaats, ’t Pakhuis op drie, café ’t Pandje op vier en studentencafé De Zotte op vijf.

De voorwaarden waaraan een ultieme studentenkroeg moet voldoen varieren. ‘Het is gezellig en goedkoop’ (’t Neutje). ‘Er komen veel studenten’ (’t Pakhuis). ‘Leuk personeel, rustig en gezellig’ (’t Pandje). ‘Die is tot laat open’ (De Zotte). Andere kroegen die in dit kader werden genoemd, zijn De Luifel, De Put, De Kneus, café Meander, Dikke Dries, Filemon, café België, café Rex, Florin, De Leugen, Storm, Jan de Winter, Hemingway, Florin, Havana, De Bacchant, Hofman, de Winkel van Sinkel, Stairway to Heaven en Eigen Schuld.

Veel, heel veel diversiteit dus. Niet erg verwonderlijk, als je bedenkt dat de Domstad meer dan 200 kroegen heeft. Ongeveer eenderde van de studenten zegt dan ook niet te kunnen kiezen: “Er is zo veel te doen en er zijn zo veel leuke cafeetjes in Utrecht”, zegt psychologiestudent Anne Mets. “Ik kan niet echt één ultieme studentenkroeg aangeven. Elk café heeft wel iets.”

Opmerkelijk is dat niet alle studenten de titel ‘ultieme studentenkroeg’ een positieve benaming vinden. Een tiental ondervraagden maakt dit duidelijk door bij zijn antwoord als toevoeging ‘dit is niet positief bedoeld’ te schrijven. Andere studenten lichten hun keuze toe met subtiele opmerkingen als: ‘Hier komen veel corpsballen’, ‘infantiele muziek’, ‘hoog kraagjesgehalte’ en ‘veel brallende lullo’s’. Geografiestudente Jikke Balkema geeft als antwoord: “De Beurs ofzo? Maar daar kom ik dus nooit.”

Monique Bramer, bedrijfsleider van De Beurs, is niet verbaasd over de verdeeldheid onder de studenten: “Zo veel studenten, zo veel meningen.” Ze is blij verrast dat haar werkplek tot ultieme studentenkroeg is gekozen. “Toen wij zeven jaar geleden begonnen, was dit de eerste échte studententent in Utrecht. Die naam zijn we nooit kwijtgeraakt.” De uitspanning richt zich ook speciaal op studenten, door middel van de muziek en het Beursspel: zodra de bel luidt kunnen de gasten op biertjes bieden en op die manier zelf de prijs van het gerstenat vaststellen.

Hoewel ’t Neutje zulke spelletjes niet kent, is het daar toch ook altijd druk met studenten. “Overdag komen ze voor een stokbroodje en een cappuccino om iets te bespreken met een werkgroep of een club vrienden”, vertelt Jeroen Peek, barman in ’t Neutje. “En ‘s avonds drinken ze lekker een biertje.” De kracht van het café zit in de gezellige sfeer en in de goede locatie aan de Neude, denkt Peek. “Ze lopen hier gemakkelijk naar binnen. Studenten houden van knus, gezellig en toegankelijk. ’t Neutje is gewoon een echte bruine kroeg.”

Mede dankzij het grote aantal knusse kroegen als ’t Neutje wordt het uitgaansleven in Utrecht door meer dan de helft van de ondervraagde studenten omschreven als 'niet trendy'. Conservatief, weinig vernieuwend, niet trendsettend’ is wat het gros van de ondervraagden van het uitgaansleven vindt. Een probleem vinden de meesten dit niet: “We zitten in een studentenstad”, legt economiestudente Annette Heerema uit. “Hier zit je gezellig in de kroeg. Gezelligheid is anders dan trendy. Trendy uitgaan doe je niet in een studentenstad.”

Volgens economiestudent Jochem Schalwijk is hip uitgaan voor studenten geen issue, want hip is duur: “Trendy stappen is leeftijdsgebonden. Het is meer iets voor yuppen. Studenten hebben dat geld niet.” Ook studente biomedische wetenschappen Angela Bikker denkt dat ‘hip uitgaan’ niet voor studenten is weggelegd: “Het Utrechtse nachtleven heeft een goede sfeer, maar is gericht op studenten. En die associeer ik niet met hip. Van mij hoeft dat ook niet. Gezelligheid is belangrijker.”

En het is gezelligheid troef, op een doordeweekse avond in de Utrechtse kroegen. De Beurs is volgepakt met groepjes studenten die genieten van elkaar, de top-40 muziek en de bijna tropische temperatuur. Terwijl op de dansvloer voorzichtig de eerste pasjes worden gezet, weet geneeskundestudent Rinke Oostvogels duidelijk te maken dat ze het hier prima naar haar zin heeft. "Er komen in De Beurs altijd veel bekenden, daarom is het hier zo leuk.”

Net zo leuk, maar iets minder benauwd, is het een paar deuren verdero in café ’t Neutje. Hier geen dansend publiek, maar wel veel studenten die aan hun tafeltjes zitten of aan de bar hangen. “Het is hier gewoon relaxt”, aldus een licht beschonken student. “En er zijn hier geen ballen.” Die ballen zitten volgens hem wel in ’t Pakhuis aan het Janskerkhof. Inderdaad is het gehalte geruite bloesjes hier hoger dan in ’t Neutje, maar misschien is dat toeval? De stemming zit er in elk geval goed in: het bier vloeit rijkelijk en er wordt luidkeels meegezongen met Frans Bauer.

Naarmate het later in de nacht wordt, zakken steeds meer studenten af naar ’t Pandje en De Zotte in de Nobelstraat. “Die zijn altijd tot laat open”, legt Josien Braas, student Cognitieve Kunstmatige Intelligentie uit. Voor veel studenten blijken de late sluitingstijden de enige reden om in ’t Pandje dan wel De Zotte te komen: “Het is hier niet superleuk of zo”, zegt een filosofiestudent. “Maar wat moet je anders als alles dicht is? Het is ook wel gezellig, hoor.” En is dat niet waar het om draait tijdens het uitgaan? Gezelligheid, goedkoop bier en aardig personeel? “Precies, dat bedoel ik!”

Fleur Baxmeier

Eén, vier of tien keer op stap

Iedere student zijn eigen stapritme. Zit de één wekelijks in de kroeg, de ander ziet de bar eens per maand.

De feestloper

Derdejaars sociale geografie Nadine Onrust (20) gaat zo’n tien keer per maand stappen. Uitgaan valt momenteel vooral in de categorie representatie, want zij is dit jaar secretaris bij studievereniging V.U.G.S. “Je wordt als bestuur de hele tijd uitgenodigd door andere verenigingen voor borrels en studentenfeesten. Dat is niet tien keer doorzakken hoor, want ik moet de volgende dag meestal weer gewoon vroeg op.”

Ze gaat het liefst naar een studentenfeest. “Op die feesten is het bier goedkoop. Kost vaak maar een euro. Bij Unitas zelfs maar 85 eurocent. Ik ga eigenlijk alleen naar studentenfeesten. Je kent er veel mensen en er is nooit mot. Voorbeeld van een goed feest, was die bij Helix. Daar heeft V.U.G.S. de meterrace dik gewonnen door de meeste meters bier achterover te slaan.

Het is moeilijk in te schatten hoeveel je drinkt per avond. Soms drink ik tien biertjes op een avond. In elk geval stop ik op tijd. Bovenal kan ik redelijk wat hebben. Omdat je niet elke avond veel kunt drinken, drink ik cola om nuchter te blijven.“

Ze gebruikt geen drugs, maar een experiment....“Een vriendin had 'herbal' geslikt. Daar kreeg ze meer energie van. Het klonk wel gezond. Misschien moet ik het ook eens proberen, maar uiteindelijk ga ik vast niet naar die winkel toe om het te kopen."

Drinken en roken. Wat mag het kosten? "Poeh, dat verschilt per avond. Ook dat is heel lastig in te schatten. Ik besteed, denk ik, zo’n 200 euro per maand aan uitgaan. Mijn huur is 215 euro. Basisbeurs heb ik dit jaar niet, omdat ik een bestuursbeurs heb van 300 euro per maand. Daarnaast heb ik nog een baantje van vier uur per week en soms springen mijn ouders bij."

De spellenman

Hij gaat hooguit één keer per maand uit, en dan vind je hem meestal in 't Pandje omdat zijn studievereniging Drift daar dan borrelt. Of hij bezoekt een kroeg met leden van schaatsclub Softijs. Tweedejaars fysische geografie Menno Nijhuis (20) is geen uitgaansbeest. “Soms zijn de borrels van de twee verenigingen toevallig op een avond. Dan is het extra gezellig. Die borrels zijn hartstikke leuk, maar het trekt me niet zo om er vaker heen te gaan.”

Menno heeft heus wel meer cafés gezien. "Ik ben met de UIT-dagen tien kroegen langs geweest. Vlak voor die tijd ben ik met een neef die hier al woonde de stad door geweest. Af en toe kom ik ook nog in de Vingerhoed.” Zijn fysische geografen wellicht niet zo staplustig? “Veel van mijn studiegenoten gaan nauwelijks meer uit dan ik. Bij Drift, waar ik in de jaarboekcommissie zit, zitten er wel een paar die vaker uitgaan. Ik heb genoeg andere dingen te doen. Onlangs had ik een Kolonisten-van-Catanavond. Dat was leuk. Ik heb vaker een spellenavond."

Menno noemt zichzelf volledig sober. “Ik hou niet van bier. Toen ik ging studeren, dacht ik: ‘laat ik ook maar bier proberen’. Dat heb ik vervolgens een jaar lang gedaan, maar ik ben het niet lekker gaan vinden. Verder is er niets wat ik lekker vind om tien keer achter elkaar te drinken. Wijn vind ik af en toe lekker en cider. Roken heb ik nooit gedaan.”

Zijn drankrekening is lager dan 20 euro per maand. Is niet-uitgaan een bezuinigingsmaatregel? “Dat speelt misschien wel mee. Mijn ouders betalen mijn kamer en het collegegeld. De rest doe ik van mijn studiebeurs van 220 euro. En die gaat op.”

De danser

Leontien Korteweg (22) noemt zichzelf dansverslaafd, maar een avondje stappen is pas geslaagd als ze heeft kunnen bijkletsen met haar vrienden. Dat doet de vierdejaars studente ontwikkelingspsychologie het liefst in Tivoli. "Soms ga ik een week niet naar de stad, maar ga ik een andere week twee of drie keer. Het uitgaan is in de loop der jaren wel minder geworden. Dat komt vooral door mijn leuke huis op de IBB. Daar ontstaan vaak spontane feestjes, waar er op de banken wordt gedanst.”

Tijdens een avondje uit rookt Leontien zo'n tien sigaretten en drinkt ze vooral wijn. "Maar soms ook bier en sterke drank. Ik kom wel op zo’n tien consumpties per avond. Of ik daar aangeschoten van word, hangt af of het aanslaat. Met alcohol op word ik behoorlijk praatlustig. Ook zal ik rustig een dansshow geven. Dan maakt het mij niet uit om op de grond rond te draaien. Ik kan helemaal losgaan.”

Grenzeloos is ze niet. “Ik ben eens zo dronken geweest dat ik niet meer rechtop kon staan, maar je leert je grenzen kennen. Dat is met drugs ook. Ik blow af en toe, maar alleen thuis, omdat ik het in combinatie met drinken en uitgaan niet fijn vind. Wiet roken is vooral lekker ter ontspanning vóór het slapen. Ik doe geen echte drugs, want ik wil aanspreekbaar blijven. Heel af en toe neem ik Ephedra, een natuurlijke pepper, om een nacht door te halen.”

Vrienden mogen wat kosten. “Per avond geef ik zo'n dertig euro uit. Als ik het geld niet heb, drink ik thuis meer of ga ik niet uit. Toevallig heb ik sinds een half jaar een goedbetaald bijbaantje. In een weekend verdien ik 250 euro. Ik heb ook een basisbeurs. Het meeste geld geef ik uit aan leuke dingen doen met vrienden.”

CN

Het V-gevoel van Maartje en Rommert

Maartje Vermeulen (23) is tweedejaars rechten en geschiedenis.

Sinds anderhalf jaar is ze zich meer bewust van haar eigen kwetsbaarheid en voelt ze zich minder vrij. Dat is het gevolg van haar reiservaringen. "Ik ben in Guatemala geweest en daar heb ik geleerd alert te zijn. Datzelfde gevoel, die innerlijke angst, heb ik sindsdien af en toe in Utrecht. Bijvoorbeeld als ik op een niet-uitgaansavond een tijdlang door een zwerver achtervolgd wordt. Op uitgaansavonden vind ik Utrecht heel veilig, maar als je een keer op maandag laat over straat gaat is de stad echt stil en verlaten." Met de fiets voelt ze zich doorgaans heel veilig, maar ook dan let ze goed op en trapt hard door. “Als ik me niet veilig voel, ga ik een liedje zingen of ik steek een sigaret op.”

Rommert de Bruijn (26), achtstejaar Cognitieve Kunstmatige Intelligente, loopt nu makkelijker rond dan toen hij hier zeven jaar geleden kwam wonen. "Eerst schrik je nog van een dealende junk, maar als je merkt dat hij je met rust laat, is er niks aan de hand." Verder luidt zijn devies: 'als je niet op zoek bent naar rottigheid, kun je hier gewoon je gang gaan'. En als hij eens in hachelijke situatie verzeild raakt, zet hij zijn eergevoel opzij en voorkomt zo ruzies. Verder gaat hij eventuele problemen uit de weg door bepaalde horecalokaties links te laten liggen. Zo gaat hij niet naar Bad Boyz, omdat hij niet weet wat hij daar binnen kan verwachten. Tot slot: wie zijn veiligheid garandeert, kan rekenen op zijn waardering. "Ik geef zelden fooien, maar wel aan portieren, als teken van appreciatie."

CN

De politie

De politie mag in haar handen knijpen, want het gros - bijna zestig procent- vindt dat in Utrecht voldoende wordt gedaan aan preventie. Denk hierbij aan het cameratoezicht en het blauw op straat. Wie niets merkt van enige preventie is 27 procent van de ondervraagden. Ook is menig student kritisch over de politie-activiteiten. Wat zegt het blauw?

•Wat is de preventieve werking van cameratoezicht?

"Het hele idee van het inzetten van camera's is om de burger zich veiliger te laten voelen. Er wordt meegekeken bij de activiteiten op straat en alle gebeurtenissen worden geregistreerd. Hierdoor kan ook sneller actie ondernomen worden als er zich onregelmatigheden voordoen. Bovendien worden de gezichten van daders en verdachten op band gezet, waardoor een goede getuigenoproep geplaatst kan worden. Ook is de aanwezigheid van camera's voor criminelen een reden om niet tot criminele activiteiten over te gaan. De resultaten van het cameratoezicht tot nu toe zijn nog niet in beeld gebracht.

•Veel studenten kunnen zich niet voorstellen dat er continu iemand naar die beelden zit te kijken? Is dat toch echt zo?

"Ja, op Paardeveld wordt door politiepersoneel op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond de camerabeelden live bekeken. Als er iets gebeurt, wordt direct contact opgenomen met de meldkamer en wordt de politie ingeschakeld. De beelden van de andere dagen worden getaped en bij geval van aangifte terugbekeken om te kijken of de dader er op staat."

•Studenten zien na sluitingstijd weinig politie, hoe kan dat?

"Zo kan het misschien in de perceptie van de student overkomen, maar de inzet van de politie is qua aantal de hele avond en nacht dezelfde."

•Hoeveel agenten worden er tijdens de uitgaansavonden ingezet?

"Op de uitgaansavonden worden genoeg agenten ingezet om de openbare orde te handhaven."

•Genoeg?

"Deze aantallen verschillen per dienst, maar helaas geven wij hierover geen informatie."

•Waar maken studenten zich eigenlijk het meest schuldig aan tijdens het uitgaan

"Openbare dronkenschap en geluidsoverlast op straat."

CN

Veilig stappen

Studenten voelen zich veilig op straat tijdens het uitgaan. Dat zegt bijna zestig procent van de 200 ondervraagden. Een percentage van 37is op zijn hoede. Nog geen procent voelt zich onveilig. In de horecagelegenheden noemt 71 procent zich zelfs veilig en zeventien procent is altijd alert. Niemand kruiste het vakje 'onveiligheid' aan

Uit de steekproef blijkt dat 65 procent van de studenten nooit slachtoffer van enige vorm van criminaliteit is geweest. De anderen hebben voornamelijk te maken gehad met fietsendieven. Bijna een kwart van de studenten heeft hier ervaring mee. Eén student is ooit beroofd, drie zijn aangerand en van zeven studenten is een portemonnee gestolen. In de categorie 'anders, namelijk:' reppen veertien studenten van vechtpartijen en lastiggevallen worden. Het percentage dat ooit getuige is geweest van enige vorm van criminaliteit ligt weer hoger: 54 procent. Met name opstootjes, slaande ruzies en geweld op straat worden veel genoemd. Ook het jatten van fietsen wordt regelmatig gade geslagen.

Supervet dansen

Wat is je favoriete uitgaansplek in Utrecht? Voor de meeste ondervraagden is dat Tivoli, op de voet gevolgd door The Jam. Verliezer is de Woolloomooloo. "Hier begrijp ik niets van."

Met twintig procent van de stemmen komt Tivoli als grote winnaar uit de bus. “Supervet”, roept Lieke Timmermans, die over de public relations van het uitgaanscentrum gaat. Wanneer ze de rest van het kantoor deelgenoot maakt van het goede nieuws, gaat er een luid gejuich op. “Studenten zijn onze belangrijkste doelgroep, dus we zijn erg blij met deze uitslag. We doen altijd ons best om bands te programmeren die studenten leuk vinden. Ook Pop-o-Matic, op de donderdagavond, is speciaal gericht op studenten. We doen er dus alles aan om het hen naar de zin te maken!”

Met zeventien procent van de stemmen belandt The Jam net onder Tivoli op de tweede plaats. Niet slecht voor een disco die pas twee jaar bestaat: “Ik ben hier erg blij mee”, zegt manager Sammy Gergin. “Het is een heel goed teken. We zijn het laatste jaar veel met studenten bezig geweest. Ik denk dat The Jam op dit moment de enige echte studentendiscotheek in Utrecht is. De Woo en Tivoli richten zich toch op een bepaald type student. In The Jam kan iedereen terecht. Verder draaien bij ons bekende dj’s als Jeroen Post. Dat vinden studenten leuk.”

Tot slot de plek waar Utrechtse studenten zich liever níet vertonen. Met 21 procent van de stemmen is de Woolloomooloo, beter bekend als ‘de Woo’, door de ondervraagde studenten verkozen tot slechtste uitgaansplek. “Hier begrijp ik echt niets van”, zegt Roderick Reimers, bestuurslid van de Woolloomooloo. “Deze uitslag verbaast me zeer. Het zit hier elke avond helemaal vol.” Maar voornamelijk met corpsleden, toch? “Nee hoor, het publiek van de Woo is juist heel gemêleerd. We brengen ons zelf ook naar buiten als een kroeg voor alle studenten uit heel Nederland. En dat zijn we dus ook. Het is hier gewoon leuk en gezellig.”

Fleur Baxmeier

Onderwijsprijs is geen Windowdressing

Wim Dictus (47) werd voorgedragen door de Utrechtse Biologen Vereniging. Hij geeft les in biodiversiteit, zoölogie en embryologie bij Biologie. De Docent van het Jaar vindt dat de prijs echt wel wat voorstelt: "Alle genomineerden worden door hun eigen afnemers naar voren geschoven. Daarvoor moeten die studenten een behoorlijke inspanning leveren, die ik hartverwarmend vind. Alle genomineerden zijn dus kanjers. Ik zie de voordracht als een down topwaardering, en de uiteindelijke uitverkiezing door de jury als een top downwaardering. Overigens delen mijn collega’s in de eer: juist door het samen te doen, stimuleer je elkaar en houd je plezier in je werk.”

De prijswinnaar gaat er vanuit dat de docentenprijs met bijbehorende conferentie niet slechts *windowdressing* van de universiteit is, zoals sommigen beweren. “De rector roept al jaren dat onderwijs *core business* van de universiteit is. Gispen benadrukt daarbij ook altijd dat je carrière kunt maken op grond van goede onderwijskwaliteiten. Helaas ken ik daar tot op heden nog maar één voorbeeld van: de voorzitter van de jury voor de docentenprijzen Rob van der Vaart. Bij Biologie is er in de praktijk nog niet echt iets van terecht gekomen. We hebben nog een lange weg te gaan.”

“Met name door de introductie van het bachelor-mastersysteem en de onderwijsvernieuwing die daarmee gepaard ging, is het onderwijs geleidelijk niet meer het klassieke ondergeschoven kindje aan de universiteit", zegt Dictus die sinds 2002 bachelorcoördinator van Biologie is. "We werken nu veel meer met interactief leren. Bij hoorcolleges blijft maar vijf procent van de aangeboden stof hangen, bij het zelf presenteren van een onderzoekje kan dat oplopen naar tachtig procent. Het zelf geven van onderwijs is dus de beste manier om onderwijs te krijgen.”

Dictus zoekt voortdurend naar manieren om studenten te prikkelen met de stof bezig te zijn. “Ik haal actuele discussies aan, zoals cloneren of IVF-behandelingen. Dan kun je je vak doceren aan de hand van aansprekende voorbeelden. Ik probeer alles te visualiseren: alleen tekst wordt gauw saai. Sommige dieren wisselen tijdens hun leven van sekse. Dan kun je plaatjes laten zien van de betreffende vissen of salamanders, maar ik toon ook een vakantiefoto van mijn reis naar Thailand waarop ik poseer tussen twee transseksuelen. Houdt ze wakker!”

“Evaluatie hoort bij goed onderwijs. Goed luisteren naar studenten. Een geval van doorgeslagen onderwijsvernieuwing was de cursus waar negen presentaties in zaten, waarbij iedereen een paar keer aan bod kwam. Dat heb ik fout ingeschat en na de evaluatie dus bijgesteld. Onderwijs moet voortdurend bijgesteld worden.”

Hoewel docenten niet per se zelf onderzoek hoeven te doen, kan universitair onderwijs niet op zichzelf staan, vindt Dictus. "Docenten moeten wel hun vak bijhouden, en er moet onderzoek vertegenwoordigd zijn in de groep waar een docent bij hoort. Zodat studenten daar ook praktische ervaring op kunnen doen.”

Wanneer is Dictus zelf tevreden als docent? “Ik ben blij als studenten geraakt worden door mijn vak.”

De Eurorie van het jonge talent

De 34-jarige Hans Van de Velde - 'Van moét met een hoofdletter' - is Jong Docenttalent van het jaar. Hij is docent bij de opleiding Taalwetenschappen en zijn specialisme is sociolinguïstiek. Dat betekent onder meer dat hij altijd op zoek is naar de relatie tussen taal en maatschappij. Van de Velde werd voorgedragen door studievereniging Babel. Zijn euforie in 11 vragen:

*Een trotse winnaar?* "Zeker. Je steekt veel tijd en energie in onderwijs, en vraagt je wel eens af of je het wel goed doet. Uit de voordracht door studenten blijkt een enorme waardering. Dat ik uiteindelijk de prijs ook gewonnen heb, is ook weer leuk, want kennelijk is ook het college van wijzen enthousiast."

*Je leukste onderwijsmoment?* "Wow... Een specifiek moment weet ik niet, maar ik krijg een kick als een zwakkere student laat zien dat ‘ie het begrepen heeft.'

*Je slechtste onderwijsmoment?* "Toen ik als pril docentje een collega verving, scoorden de studenten bij het eerste deeltentamen gemiddeld een 4,6. Dat was schrikken: wat was hier verkeerd gegaan? Ik heb veel geleerd van het openhartige gesprek dat ik toen met studenten had."

*Wat zou je doen als je rector was?* "Oei, misschien valt nu de hele faculteit Letteren over me heen, maar ik zou de hele universiteit concentreren in De Uithof. Lekker dicht bij de bieb. Het is wel leuk hier in de binnenstad, maar ik wil makkelijker contact kunnen leggen met mensen van andere vakgebieden. Om de brede academische honger te stillen moet je nu veel organiseren. Het valt vast tegen als je op De Uithof werkt, maar nu kom ik nooit toevallig een psycholoog of geneticus tegen voor een praatje."

*Blijf je werken als je de loterij wint?* "Ja! Liefst ga ik dan iets meer onderzoek doen, maar altijd in combinatie met onderwijs. Zo’n twee cursussen per jaar, zodat ik aan studenten kan doorgeven met welke leuke en spannende dingen ik bezig ben."

*Wie is je grote academische voorbeeld?* "Qua onderzoek is Labov, de grondlegger van de sociolinguïstiek, mijn grote voorbeeld. Hij is nu 75 en nog steeds inspirerend, ook door zijn koppeling van onderzoek aan maatschappelijke problemen."

*Wat is het beste advies dat je ooit kreeg?* "Mijn vader zei dat ik niet op jonge leeftijd al moest overstuderen. Ik moest op school niet op mijn maximale studeercapaciteit zitten, zodat ik er op de universiteit tenminste nog een schepje bovenop kon doen. Hij had groot gelijk!"

*Wat is het laatste boek dat je hebt gelezen?* "'Alle uitbarstingen' van Geert van Istendaal. Een verzamelbundel met zijn columns en zeer geschikt voor op het toilet. En een wijnencyclopedie. Tijd voor romans heb ik helaas niet."

*Hoe ben je als je dronken bent?* "Oh, dat is lang geleden! Ik word nog gezelliger, krijg meer *babbelwater* en word ook wel een beetje een verleider."

*Wat is je favoriete tv-programma?* "Het Belgische nieuws en Jack Frost."

*Wat wil je nog bereiken?* "De grote Docentenprijs!"