Achtergrond

'Met enkele daverende knallen veranderde ook de criminologie'

Studenten concluderen dat privacy niet meer heilig is

'Bent u bereid een deel van uw privacy op te geven, ten behoeve van de algemene veiligheid?' was één van de vragen van een onderzoeksgroep studenten aan douanepassanten op Schiphol. Bijna honderd procent van de ondervraagden reageerden bevestigend. Misschien niet verwonderlijk bij mensen die zojuist een vliegreis hadden gemaakt. Maar de vraag werd ook door een doorsnee populatie met 'ja' beantwoord; en zelfs een overgrote meerderheid van een collegezaal vol privacy-bewuste criminologiestudenten zei afgelopen dinsdag 'ja'.

Of mensen weten welk deel van hun privacy bloot komt te liggen wanneer ze een reis naar de Verenigde Staten maken is zeer de vraag. Dat maakte student Thijs Vis duidelijk met zijn presentatie waarin hij een lek in de privacy-bescherming blootlegde. Hij toonde aan dat met slechts een reserveringsnummer allerlei persoonsgebonden informatie is op te vragen bij de websites van de grote Amerikaanse databestanden. In die bestanden brengen vliegmaatschappijen de zogenaamde PNR onder, het Person Name Record, de verzamelnaam van alle gegevens van passagiers. Het is bedoeld als service aan de klant. Maar het is niet moeilijk om aan iemands reserveringsnummer te komen, en daarmee ook vrij gemakkelijk om in het databestand te kijken, zegt Vis.

Nog kwalijker noemt Vis het feit dat de site bij hernieuwd opvragen via de optie 'history' niet opnieuw om het password vraagt. "Iedereen die dus na jou aan de computer in de bieb of het internetcafé gaat zitten, kan via die databestanden al jouw gegevens inzien. Wanneer en hoe je reist, waar je gaat slapen; het gaat om zestig sub-onderwerpen, waarvan veel privacy-gevoelig is."

Het lek demonstreren kan Vis niet. Daarvoor had hij een reserveringsnummer nodig. Geen vriend, familielid of bekende die binnenkort naar de VS reist, bleek bereid zijn gegevens voor zestig studenten te laten openbaren. Zelfs bemiddeling van hoogleraar Bovenkerk leverde niets op. De paradox ten top: iedereen zegt geen problemen te hebben met het vrijgeven van gegevens, maar als het dichtbij komt wordt het anders, concludeert Vis. "Het leek alsof ik eerst een vrouw met hoofddoek en dynamiet om haar middel moest laten aanrukken, voordat men iets van de privacy wilde prijsgeven."

De presentatie van het rapport 'Amerikaanse toestanden' was dinsdag de afsluiting van het onderzoeksvak criminologie waarvoor zestig studenten zich dit jaar hadden aangemeld. In voorgaande jaren waren dat er hooguit tien. "Met enkele daverende knallen is op die elfde september niet alleen de wereld veranderd, maar ook de criminologie", stelde hoogleraar Bovenkerk al in zijn inleidende praatje. Gezien de grote toeloop besloot de leiding van de nieuwe master criminologie die in september start, een maximum van 25 studenten in te stellen. Kandidaten worden geselecteerd.

Veel studenten die deelnamen aan het onderzoeksvak, zijn vastbesloten door te gaan in de criminologie. Zo ook Kristien Hepping. Zij probeerde een profiel van zelfmoordterroristen te maken en deed daarvoor onderzoek naar de Assassijnen, een islamitische organisatie die in de elfde eeuw zelfmoordacties uitvoerde. Ze voelt zich wat overvallen door de selectieprocedure voor de master. Mocht ze in maart niet door de selectieronde komen, dan gaat ze waarschijnlijk naar Australië om criminologische vakken te volgen. "Dan maak ik volgend jaar zeker meer kans."

XB

Experimenten van twee Utrechtse studenten gaan mee de ruimte in

"Geheel onverwacht", noemt Karel Buizer masterstudent plant biology zijn uitverkiezing. Hij mag in april bij de lancering in Baikonoer, Kazachstan zijn. Daar op de basis moet hij enkele dagen voor de vlucht in een provosorisch laboratorium zijn 'GraPhoBox' in gereedheid maken.

De GraPhoBox, een kubusje met een zijde van 15 centimeter en een gewicht van 750 gram, was van de twee inzendingen van een prijsvraag voor universitaire studenten die het ministerie van Onderwijs heeft gehonoreerd. Tijdens de deels door Nederland gefinancierde ESA-reis, meren de astronauten na een dag vliegen af aan het Internationale Ruimtestation. Daar voert Kuipers een onderzoeksvoorstel van de student uit. "Het is in feite een heel eenvoudig onderzoek", zegt Buizer. "Maar misschien is dat nu juist de kracht geweest."

Buizer wil de invloed van licht en zwaartekracht op de groeirichting van wortels en spruit van een plant in kaart brengen. Ook hoopt hij de interactie van licht en zwaartekracht in planten te kunnen onderzoeken. "In de literatuur is over die gecombineerde invloed weinig terug te vinden." Een week nadat hij zijn plan verstuurde kreeg hij een mailtje waarin om meer uitleg werd gevraagd. Pas gedurende een verdere mailwisseling werd hem duidelijk gemaakt dat hij zijn experiment daadwerkelijk mag gaan uitvoeren.

In samenwerking met een ESA-ingenieur heeft Buizer inmiddels zijn GraPhoBox vervolmaakt. In het doosje zal hij vier soorten zaden van de plant laten ontkiemen: de 'gewone' soort, een mutant die geen licht waarneemt, een mutant die geen zwaartekracht voelt en een mutant met beide defecten. Dit gebeurt in twee kamers in de GraPhoBox. In kamer is een lichtbron aanwezig, in de andere niet. Niet ver van Moskou, in het oude Sovjet-luchtvaartcentrum Star City, zal Buizer tijdens de tiendaagse vlucht op de grond hetzelfde experiment ter controle uitvoeren.

Het enige wat de astronauten moeten doen, is foto's maken van de wortels van de plantjes vlak voor ze terug naar aarde gaan. Op basis van dat materiaal zal Buizer na de ruimtereis zijn onderzoeksconclusies moeten trekken. "De doos zelf wordt niet mee terug genomen en eindigt als ruimteschroot", aldus de vijfdejaars student die er vanuit gaat een mooie publicatie aan zijn experiment over te houden. Buizer verwacht dat de situatie van gewichtloosheid geen grote effecten zal hebben op de structuur van de plant. "Maar het is nog nooit onderzocht, dus we weten het niet."

De voorbereidingen op de ruimtereis in april nemen Buizer ondertussen behoorlijk in beslag. "Het wordt werkelijk aangepakt als een militaire operatie. Het experiment aan boord moet voldoen aan een hele waslijst eisen, vooral om de veiligheid van de astronauten niet in gevaar te brengen. Daarnaast zijn er de logistieke voorbereidingen. In Baikonoer werkt iedereen in primitieve omstandigheden, ver weg van de beschaafde wereld. Alles moet daarom volgens planning verlopen."

En dan mag er bovendien niets misgaan met het experiment zelf. Hoofdbrekens genoeg. "Mijn grootste zorg op dit moment is dat de kruisingen op tijd klaar moeten zijn. Het zou toch zonde zijn wanneer er iets misgaat met de mutanten."

Buizer prijst zich gelukkig dat zijn faculteit alle medewerking aan zijn ruimtevaart-activiteiten verleent. "Ik loop nu stage in het Kruytgebouw bij de leerstoelgroep Moleculaire Plantenfysiologie. Mijn onderzoek daar wordt behoorlijk vertraagd. Maar iedereen vindt dat dit een unieke kans voor me is. Zelf vind ik dit een mooie gelegenheid om de plantenbiologie een beetje te promoten. Iedereen denkt altijd dat dat zo'n suffe wetenschap is. Maar het kan dus hartstikke spectaculair zijn."

Of eerstejaars economiestudente Renske Rutgers net als Buizer de lancering mag bijwonen is nog onduidelijk. Wel zeker is dat het experiment BugNRG (spreek uit Bug-energy) dat zij samen met de Delftse student Lucht- en Ruimtevaarttechniek Sebastiaan de Vet aandroeg voor de OC&W-prijsvraag met de Sojoez meegaat. De twee sturen een soort bacteriologische batterij de ruimte in. BugNRG bestaat uit een container met twee brandstofcellen die door de aanwezigheid van bacterien energie weten op te wekken, bijvoorbeeld uit glucose. Rutgers en De Vet, overigens afkomstig uit Maarssen en gids bij het in Utrecht gevestigde Museum Sterrenwacht Sonnenborgh, willen onderzoeken wat het effect van microzwaartekracht op de output van de brandstofcel is. Uit eerdere studies blijkt dat bepaalde bacteriën actiever worden wanneer de zwaartekracht afneemt. Voor de toekomst worden praktische toepassingen van deze schone energiebron voorzien, ondermeer in de ruimtevaart zelf. Rutgers die zich vooral richt op de chemische kanten van het experiment: "Een publicatie in Nature Biotechnology dit najaar over recente ontwikkelingen op het gebied van bacteriële brandstofcellen is de basis geweest voor BugNRG."

De eerstejaars studente won vorig jaar nog een wetenschapswedstrijd van de Amsterdamse Vrije Universiteit met een scheikundig profielwerkstuk dat ze maakte in haar eindexamenjaar. De ervaringen die ze nu opdoet, vormen aanleiding om vraagtekens te zetten bij de keuze die ze maakte om economie te gaan studeren. "Misschien was economie toch iets te radicaal geweest. Op de middelbare school volgde ik het profiel natuur en gezondheid. Nu merk ik dat ik die natuurwetenschappelijke wereld mis. Daar ligt toch mijn grote belangstelling."

BugNRG: http://www.phys.uu.nl/~bugnrg/dagboek.htm

Missie DELTA

De missie waarmee de experimenten van de Utrechtse studenten de ruimte ingaan, staat bekend als Missie DELTA ofwel Dutch Expedition for Life Science, Technology and Atmospheric research. Tijdens de missie zal astronaut André Kuipers aan boord van het internationale ruimtestation ISS verschillende Nederlandse experimenten uitvoeren. Buiten de twee studentexperimenten gaat het nog om vijftien andere onderzoeken van universiteiten en kennisinstituten. Een Utrechtse onderzoeksgroep onder leiding van hoogleraar moleculaire celbiologie Boonstra mag de invloed van gewichtloosheid op de groei en de ontwikkeling van zoogdiercellen bestuderen. Kuipers wordt door ESA naar het permanent bemand wetenschappelijk ruimtelaboratorium gestuurd in het kader van de vervanging van de Sojoez-capsule die fungeert als 'reddingsboot' voor de bemanning van het ruimtestation. Neerlands tweede astronaut wordt op 19 april gelanceerd. Hij zal tien dagen in de ruimte verblijven, waarvan acht aan boord van het ISS.

Zie ook:DELTA-missie:http://www.esa.int/export/esaCP/SEMFIMWLDMD_Netherlands_0.html

Blauwe luchten, rode smarties en een kok met de naam Tulip

Voor de Argentijnse assistent in opleiding Virginia Palastanga en de Nederlandse post-doc Janine Nauw werd die droom vorig jaar werkelijkheid en de foto’s en de verhalen bevestigen alle cliché’s die je je bij zo’n trip kunt voorstellen. Een fraaie blauwe oceaan, een dito hemel, onderzoekers in zomerse outfit en stoere Engelse zeelui waarmee de dames zich ’s avonds in de bar vermaakten. Wie echter denkt dat er sprake was van een plezierreisje van drie weken, vergist zich.

Op de heen- en de terugtocht mocht het er misschien relatief rustig aan toegaan, in het Mozambique Kanaal zelf was het keihard werken, vertelt Janine op haar werkkamer in het Utrechtse Buys Ballot Laboratorium. We zijn daar tien dagen continu bezig geweest en in die tijd hebben we de bar niet van binnen gezien. Het was slapen, eten en werken, metingen doen en berekeningen maken. En omdat de mensen van het NIOZ (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Zee) alleen overdag konden werken, waren wij meestal 's avonds en ’s nachts bezig.

Naast het nemen van monsters was een belangrijke taak van de expeditie om meetapparatuur te verankeren, waarmee de komende anderhalf jaar grote hoeveelheden data zullen worden verzameld over zulke uiteenlopende grootheden als de temperatuur, het zoutgehalte, de stroomsnelheid, de stroomrichting en de verontreiniging van het water. Over de volle breedte van het kanaal werden voor dat doel acht kabels neergelaten met aan het ene uiteinde een gewicht (meestal een stuk schroot) en aan het andere een grote rode boei, de zogeheten smartie. Om te voorkomen dat die verankeringen door lokale vissers worden buitgemaakt, zijn ze zodanig aan de kabel bevestigd dat ze op 500 meter onder het zeeoppervlak zweven. Aan de verticaal in het water staande kabels zijn op diverse hoogten een tiental meetinstrumenten bevestigd, die permanent gegevens registreren. Zo wordt de temperatuur van het water elke vijf minuten vastgelegd, terwijl de stroming eens per half uur wordt geregistreerd. Over anderhalf jaar gaat een volgende expeditie terug naar het Mozambique Kanaal om de apparatuur af te lezen.

Dat de internationale samenwerking in de wereld van het oceaanonderzoek goed is, blijkt wel uit een passage uit het reisverslag van expeditieleider Herman Ridderinkhof van het NIOZ. Voordat we met ons eigen werk konden beginnen moesten we eerst nog zo n vijf dagen naar het zuiden varen. Onderweg werden, met een onderlinge afstand van 40 tot 50 mijl, voor Duitse onderzoekers, drijvende meetinstrumenten over boord gezet. Deze drijvers zijn zo zwaar gemaakt dat ze op een diepte van ongeveer 150 meter onder het oppervlak blijven drijven. Eens in de tien dagen zinkt de drijver naar een diepte van 1500 meter en stijgt daarna naar het zee-oppervlak. Ondertussen worden de watertemperatuur en het zoutgehalte gemeten. Deze gegevens worden vervolgens per satelliet verzonden en zijn even later op Internet te vinden. Als dit klusje geklaard is, zinkt de drijver weer naar een diepte van 150 meter. De levensduur van deze drijvers is een paar jaar. Duizenden van deze drijvers worden de komende jaren in de oceanen uitgezet.

Uit het verslag van Ridderinkhof blijkt dat de sfeer aan boord prima was. Naast het genieten van het mooie weer, van de walvis die sommigen van ons s avonds op een paar meter langs het schip zagen komen, en van de uitstekende maaltijden hebben we gelukkig ook veel lol met elkaar.

Janine en Virginia knikken bevestigend. Voor ons was het helemaal bijzonder, want op een bemanning van 35, waren we maar met vijf vrouwen, lacht Janine. Dat gaf ons een nogal bevoorrechte positie. Er waren twee bars aan boord, een voor de officieren en onderzoekers en één voor de bemanning, maar wij werden in beide bars uitgenodigd. Die Engelsen waren aardige lui, vooral met de kok konden we het goed vinden. Dat was een enorm grote homoseksuele neger die Tulip heette. We hebben zelfs een van de wervels in het Mozambique Kanaal naar hem vernoemd. Terwijl Janine vertelt, kijkt Virginia dromerig voor zich uit. Was de tocht aan boord van een Engels schip ook voor de Argentijnse een succes? Het antwoord laat geen ruimte voor twijfel: It was a great trip, it was a life experience.

Op zoek naar de polsslag van het klimaat

Erik Hardeman

Het moment staat Janine Nauw en Virginia Palastanga nog steeds helder voor de geest. Die dag waren er watermonsters genomen in het diepste deel van het Mozambique Channel, de smalle doorgang tussen het Afrikaanse vasteland en het eiland Madagascar, en nu zou dat water worden getest op de aanwezigheid van zuurstof. Normaal gesproken bevat water minder zuurstof naarmate het zich op grotere diepte bevindt, maar de voorspelling van het wetenschappelijk team aan boord van de Darwin was, dat in het 2,5 kilometer diepe Mozambique Channel juist in het diepste gedeelte zeer zuurstofrijk water voorkomt.

We hadden op het smalste punt van het Kanaal watermonsters genomen op verschillende diepten en op verschillende afstanden van Mozambique vertelt Janine. “Dat water hebben we getest op de aanwezigheid van zuurstof en van de resultaten heb ik een contourfiguur gemaakt, zeg maar een dwarsdoorsnede van het Kanaal op die plek. Daaruit bleek duidelijk dat in het diepste gedeelte relatief zuurstofrijk water voorkwam. Onderzoekers van het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Zee (NIOZ) hadden met een zuurstofsensor ook zo’n contourfiguur gemaakt en de twee plaatjes kwamen wonderwel overeen. Dat was natuurlijk geweldig. Niet alleen was onze hypothese bevestigd, maar ook bleek dat onze metingen heel nauwkeurig waren geweest. We hebben meteen een fles wijn opengetrokken.”

Het klinkt leken misschien vreemd in de oren, zoveel opwinding over de ontdekking van een beetje zuurstof in de Indische Oceaan. Maar wie dat zegt, onderschat de betekenis van die ontdekking, waarschuwt prof. dr. Will de Ruijter, de Utrechtse leider van een langdurig onderzoeksproject dat tot doel heeft de stromingen in de wereldzeeën in kaart te brengen. Uiterst belangrijk, want wie de zeestromen doorgrondt, heeft de sleutel voor een beter begrip van het klimaat in handen, stelt De Ruijter. De oceanen spelen een centrale rol in het klimaatsysteem op aarde vanwege hun vermogen om warmte op te nemen en het elders weer af te staan. Dat wij zo’n gematigd klimaat hebben, is mede te danken aan de warmte die de Golfstoom op de Atlantische Oceaan aan de atmosfeer afgeeft en die via de daar heersende westenwinden naar Europa wordt getransporteerd.

De belangstelling van de Utrechtse klimaatonderzoekers gaat de laatste jaren vooral uit naar de wateren rond het zuidelijk deel van het Afrikaanse continent. Op zijn PC tovert De Ruijter met groot enthousiasme fraai gekleurde plaatjes tevoorschijn, waarop de Indische Oceaan veranderd lijkt in een schilderspalet. Vanaf de Indonesische archipel loopt een brede rode band via India en door het Mozambique Channel richting Zuid Afrika. Daar buigt de band naar links om via een zuidelijke route terug te lopen naar het oosten. Langs de Afrikaanse oostkust vertoont de rode band echter curieuze blauwe vlekken, die ook zichtbaar zijn aan de andere kant van Kaap de Goede Hoop.

De Ruijter: “Die rode band is de Agulhas Stroom, die warm water vanuit de omgeving van Indonesië meevoert naar het westen. Dat water doet daar een paar jaar over en stroomt vervolgens via een zuidelijker route weer terug naar het oosten. Lange tijd is gedacht dat er in die omgeving niet veel aan de hand was, maar drie jaar geleden hebben wij tijdens de expeditie van de Pelagia ontdekt dat de snelheid van de stroming ter hoogte van de oostkust van Afrika een relatief grote invloed heeft op het klimaat. Ik noem haar daarom vaak de polssslag van het klimaat. Afhankelijk van die snelheid ontstaan zogeheten wervels, delen van de oceaan, waar het water langzaam ronddraait en waar het bovendien bijna een meter uitsteekt boven de rest van het zeewater. Eerder heb ik die wervels — met soms een oppervlakte zo groot als Nederland — in het Ublad vergeleken met puisten op het zeeoppervlak.

In plaats van bij Kaap de Goede Hoop naar het zuiden af te buigen, drijven die wervels de Atlantische Oceaan op. Hun Indische Oceaanwater bereikt via de kust van Zuid-Amerika de Caraïbische Zee, vermengt zich daar met de Golfstroom en komt zo uiteindelijk in de Noord Atlantische Oceaan terecht. Dat mechanisme hadden wij tijdens eerdere expedities al aangetoond, maar inmiddels waren wij verder gaan rekenen en hadden we de hypothese opgesteld dat dat water daarvandaan weer terug naar het zuiden stroomt. Omdat het in de noordelijke zeeën sterk is afgekoeld, zakt het naarmate het verder zuidelijk komt naar diepere gedeelten. Als die hypothese klopte, zou dat koude water wel eens onder de Agulhas Stroom door terug de Indische Oceaan in naar Indonesie kunnen stromen, was onze verwachting. En dat zou je weer kunnen afleiden uit het zuurstofgehalte, omdat dat water relatief kort geleden in de Noord-Atlantische Oceaan aan het oppervlak veel zuurstof heeft opgenomen en dat mee de diepzee in heeft genomen. Onder meer om die hypothese te testen zijn Janine en Virginia met de Darwin meegevaren.”

Die test pakte positief uit en daarmee is weer een bouwsteen toegevoegd aan onze kennis over de grootschalige beweging in de wereldzeeën. “Maar dat we vandaag iets meer te weten komen over wat er in de Indische Oceaan gebeurt, betekent niet dat we morgen betere weersberichten kunnen maken, waarschuwt De Ruijter. Dit is onderzoek van lange adem dat beetje bij beetje verbanden probeert bloot te leggen tussen wat er in de oceanen gebeurt en het klimaat. Dat is werk van zeer lange adem, waarmee we de klimaatmodellen die we gebruiken steeds verder hopen te verfijnen. Als we al voorspellingen kunnen doen, dan praten we over tijdschalen van tientallen jaren.”

Maar uiteindelijk is het doel van al dat onderzoek natuurlijk wel een beter begrip van de factoren die ons klimaat beinvloeden, bevestigt De Ruijter. “Heel interessant is bijvoorbeeld de recente ontdekking dat tijdens de laatste ijstijden de doorstroomgang tussen de Indische Oceaan en de Atlantische Oceaan geheel of gedeeltelijk was afgesloten. Dat is waarschijnlijk geen toeval. Zo'n ontdekking maakt, lijkt me, afdoende duidelijk hoe dramatisch de invloed van veranderingen in zeestromen op het klimaat op aarde kunnen zijn.”

De Nederlandse bijdrage aan de expeditie met de Darwin werd georganiseerd door het NIOZ en mede gefinancierd door NWO uit het programma Klimaatvariabiliteit.

Hitte, met hier en daar een strenge winter

Dat het de komende eeuw op aarde warmer wordt, is geen nieuws. Alle klimaatmodellen ter wereld voorspellen een opwarming van de atmosfeer met tenminste anderhalve graad. Cijfers van het KNMI maken nu ook duidelijk wat het effect daarvan is op onze zomers en winters tot 2080: zet een Elfstedentocht uit je hoofd en bereid je voor op hittegolven.

Erik Hardeman

De grafiek loopt tussen 1940 en 2080 zachtjes omhoog. Tot zover niets bijzonders. Opvallend is dat de brede band met duizenden puntjes in de buurt van dat laatste jaartal steeds meer uitschieters naar boven noteert, terwijl de uitschieters naar beneden daar vrijwel zijn verdwenen. Kijk, zegt klimaatonderzoeker Frank Selten van het KNMI, wat de grafiek laat zien, is niet alleen dat de gemiddelde temperatuur gaat stijgen, maar ook dat de extremen sterker verschuiven dan de gemiddelden. De kans op een warme zomer neemt toe, terwijl de kans op een koude winter kleiner wordt.”

De grafiek waarop Selten doelt, is het product van een uniek experiment dat het KNMI vorig jaar uitvoerde in nauwe samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Utrechtse Instituut voor Marien en Atmosferisch Onderzoek (IMAU). Om de kans op uitschieters in beeld te brengen, besloten de onderzoekers om een en hetzelfde klimaatmodel 62 keer door te laten rekenen voor de jaren 1900 tot 2080.

De computers van het Amsterdamse rekencentrum SARA startten hun monnikenwerk op basis van bekende gegevens uit 1900, maar werden in 1940 geconfronteerd met 62 minieme en volstrekt willekeurig door de programmeurs aangebrachte veranderingen in de gemeten temperatuur op 1 januari. Vanaf dat moment begonnen de prognoses uit elkaar te lopen met als gevolg 62 soms sterk van elkaar verschillende scenario’s.

Selten: Het nieuwe van die aanpak was, dat we zo voor elk moment en elke plaats in de bestudeerde periode de beschikking kregen over 62 sets met gegevens. Dat is een aantal dat het mogelijk maakt om iets zinnigs te zeggen over de kans op extreme gebeurtenissen. Als je een model maar een keer doorrekent, zoals normaal meestal gebeurt, gaat dat niet. Er zitten zoveel onzekerheden in zo’n model - zoals de vraag of en zo ja, hoeveel wolken er zijn - die de uitkomst wezenlijk kunnen beïnvloeden. Vandaar dat het ook zo moeilijk is om het weer voor een langere periode correct te voorspellen. Met onze aanpak koers je meer op gemiddelden, waardoor de invloed van incidentele verstoringen wordt beperkt. Wil je het gemiddelde aantal ogen van een dobbelsteen uitrekenen, dan moet je ook meer dan een keer gooien.”

Voor de dagelijkse weersvoorspelling zou de methode-Selten wel erg kostbaar worden, lacht de Biltse meteoroloog. We hebben dankzij een forse subsidie van NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, red.) gebruik kunnen maken van de snelste Nederlandse computer, maar zelfs die heeft er drie maanden over gedaan om de 62 scenario’s uit te rekenen. Logisch, want de aardbol was voor de gelegenheid opgedeeld in 4608 blokken en achttien atmosferische lagen en al die vakjes werden verschillende malen per dag gekoppeld met zes weerkundige variabelen, zoals de wind, de temperatuur en de hoeveelheid stofdeeltjes in de atmosfeer. Resultaat was een hoeveelheid gegevens die in totaal acht biljoen bytes aan geheugenruimte beslaat."

Eind september 2003 had de computer zijn klus erop zitten en sindsdien zijn Selten en zijn collega’s bezig met het verwerken van de resultaten. Al vrij snel werd duidelijk dat de kans op koude extremen de komende jaren sterker afneemt dan op grond van de temperatuurontwikkeling verwacht mocht worden, terwijl de kans op zeer warme zomers op onze hoogte juist toeneemt. Ten aanzien van de neerslag is inmiddels duidelijk dat de hoeveelheid regen in Nederland niet of nauwelijks zal veranderen, maar dat die wel veel vaker zal gaan vallen in korte, heftige perioden. Voor bewoners van de Afrikaanse Sahel hebben de modelmakers goed nieuws. In dat extreem droge gebied voorspelt het model een sterke toename van de hoeveelheid regen.

Voor Nederland is de belangrijkste uitkomst dat er meer kans komt op extreem warme zomers, terwijl extreem koude winters tot het verleden gaan behoren. Geen Elfstedentocht dus meer. "Maar", zegt Selten, "liefhebbers van een witte kerst hoeven niet te wanhopen, want een andere voorspelling van ons model is dat het wel eens gedaan zou kunnen zijn met de groei van de zogeheten Noord-Atlantische oscillatie. Dat is de westelijke luchtstroom tussen het lage drukgebied boven IJsland en het hoge drukgebied boven de Azoren. Die oscillatie - die warme, vochtige lucht naar onze streken brengt - is sinds 1980 steeds sterker geworden, maar uit ons model kunnen we afleiden dat aan die groei een einde komt. Ook uit andere bronnen weten we dat. Ondanks de voorspelde stijging van de gemiddelde temperatuur tot 2080 verwacht ik voor de komende tien tot twintig jaar in Nederland dus juist weer een aantal koudere winters.

Utrechts klimaatonderzoek

Al sinds jaar en dag is de regio Utrecht het centrum voor klimaatonderzoek in Nederland. Samen met het KNMI en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vormt het Utrechtse Instituut voor Marien en Atmosferisch Onderzoek (IMAU) het hart daarvan. Dat werd twee jaar geleden bevestigd toen Hans Oerlemans de Spinozapremie in de wacht sleepte voor zijn gletsjeronderzoek. Een ander Utrechts onderzoeksterrein vormen de wereldzeeen. Daar worden gegevens verzameld voor klimaatmodellen.

Het klimaatonderzoek in het IMAU bestrijkt vijf thema’s, te weten oceaan en klimaat, ijs en klimaat, dynamiek van de atmosfeer en meteorologie van de grenslaag, 'chemische processen in de atmosfeer' en fysische geografie en oceanografie van de kust'. Het IMAU maakt samen met de Wageningse sectie Meteorologie en Luchtkwaliteit deel uit van de landelijke Buys Ballot onderzoekschool. In deze onderzoekschool nemen het KNMI, het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Zee (NIOZ), het RIVM, de Eindhovense onderzoeksgroep Fysica van de atmosfeer en de Max Planck Instituten uit Mainz en Hamburg deel.

'Bij harde muziek trillen we ons bed uit'

Zeven dagen en nachten feesten. Zo wil de Utrechtse Vrouwelijke Studentenvereniging (UVSV) in mei haar 105de verjaardag vieren. De lustrumcommissie verwacht elke dag zo'n 1500 tot 2250 gasten en om hen te kunnen herbergen heeft UVSV een leegstaand gebouw gehuurd aan de rand van een woonwijk. Buurtbewoners zijn in protest gegaan.

Terwijl de lustrumcommissie nog druk met de gemeente bezig is toestemming te krijgen voor een evenementenvergunning, is een aantal bewoners rondom de Concordiastraat waar het feestpand staat al redelijk verontrust: "Mijn vriend is schilder en moet wel voor het huis kunnen parkeren. Hij kan moeilijk met bussen verf door de buurt gaan sjouwen", zegt Eline Swertz, eerstejaars culturele antropologie. "Bovendien trillen we ons bed uit bij harde muziek, we hebben enkel glas."

Niet alleen het parkeer- en geluidsoverlast baart de bewoners zorgen: "Het gebouw en omliggend terrein is volgens mij bij brand bijvoorbeeld niet veilig", zegt Anja Mulder die een bezwaarschrift heeft ingediend. Ze wil voorkomen dat UVSV een vergunning krijgt. "Een evenementenvergunning wordt door ons ook niet zomaar verleend”, verzekert een woordvoerder van de gemeente. "We hebben stenge criteria op het gebied van veiligheid, maar bijvoorbeeld ook van parkeerruimte. Daar zal UVSV aan moeten voldoen."

Zowel Swertz als Mulder, zijn het met elkaar eens dat wanneer de viering een weekend zou duren, het niet erg zou zijn. "Maar zeven dagen achter elkaar gaat te ver", vindt Swertz. "Daar komt nog bij dat ik via via heb moeten vernemen, dat dit lustrum er aan zit te komen. Ze hadden ons op zijn minst kunnen inlichten, maar dat hebben ze niet gedaan", zegt Mulder verontwaardigd.

Maartje Swinkels, vice-preses van de lustrumcommissie, geeft toe dat nog niet iedereen is ingelicht: "Maar daar zijn we nu druk mee bezig. We zorgen dat iedereen netjes op de hoogte wordt gebracht."

Volgens gemeenteambtenaar Astrid Arnold, die zich over deel van de vergunning buigt, zal het plan van UVSV makkelijk doorgang kunnen vinden, tenzij de bewoners met bezwaren komen waar de gemeente niet omheen kan. De strijdvaardige Mulder is hier zich wel degelijk van bewust: "Ik weet dat ik het niet in m'n eentje kan tegenhouden, maar ik zal in elk geval de gemeenteraadsleden laten horen wat ik er van denk."

Toch zijn er ook andere geluiden te bespeuren. Een bewoonster vindt dat haar buren 'niet zo moeten zeuren': "Laat ze toch lekker hun gang gaan. Je bent maar één keer jong en bovendien ben ik wél keurig ingelicht. Laatst kwamen er twee meisjes bij mij aan de deur om mij deze brief te geven." De brief beslaat drie kantjes en vermeldt de reden voor het feest, de exacte activiteiten met tijdstippen die in het pand zullen plaatsvinden en het aantal te verwachten bezoekers. "Ik heb er ook helemaal geen moeite mee hoor", vertelt een andere buurvrouw die praktisch naast het lustrumpand woont: "Als ik niet kan slapen, haal ik het wel ergens een keertje in. Je leeft maar een keer."

Auteur:FT

Onderwijskwalificaties docenten niet overal prioriteit

Uit de inventarisatie blijkt dat faculteiten zeer verschillend omgaan met de basiskwalificatie onderwijs (bko) en de seniorkwalificatie onderwijs (sko). De twee kwalificaties voor docenten werden in Utrecht in 1995 in het leven geroepen om de kwaliteit van onderwijs te waarborgen en om de onderwijstaak een rol te laten spelen in de carrièrevooruitzichten van medewerkers.

Rector Gispen zegde de commissie onderwijs deze week toe de zijns inziens "niet zo bloeiende staatjes" voor te leggen aan de decanen. Vooral de faculteiten Geneeskunde en Aardwetenschappen hebben de afgelopen jaren weinig certificaten afgegeven. Natuur- en Sterrenkunde, Scheikunde en Letteren doen het beter. Onderwijsdirecteur van geneeskunde prof.dr. Ten Cate betwijfelt of alle geneeskundecertificaten sinds de jaren negentig eenduidig zijn geregistreerd, maar erkent dat de faculteit nog een slag moet maken. "De criteria en procedures zijn helder, maar veel van onze medewerkers hebben slechts een kleine onderwijstaak naast hun onderzoek en patiëntenzorg. Zij voelen geen noodzaak om zich te kwaliceren. Maar het ligt nu werkelijk in de bedoeling om de bko verplicht te stellen voor al het wetenschappelijk personeel dat in vaste dienst wordt aangesteld."

Volgens het rapport is er met name bij het jongere personeel veel draagvlak voor het kwalificatiesysteem. Het behalen van de bko is vrijwel vanzelfsprekend. De tevredenheid over het traject dat leidt tot het behalen van de sko verschilt per faculteit. Het beleid op dit vlak loopt zeer uiteen. Sommige faculteiten zouden het behalen hiervan zelfs ontmoedigen om onrealistische loopbaanverwachtingen te voorkomen.

Over het algemeen wordt de waarde van onderwijscertificering echter wel onderschreven. Maar de hoge kosten en de tijdsinvestering die met het behalen van een kwalificatie zijn gemoeid worden als problematisch gezien. Daarnaast vragen sommige faculteiten om een continue inspanning wat betreft scholing van docenten. Bko of sko mogen geen eindstation zijn. Het college van bestuur zou derhalve meer middelen ter beschikking moeten stellen.

XB

'Een beetje doorgeschoten zijn we af en toe wel'

Hoofd onderwijszaken Rechten kijkt liever naar de toekomst

Janny Ruardy

Dat het een intensief traject zou worden, dat wist ik, voordat ik eraan begon", zegt Nikkie Meijers die eerst hoofd voorlichting studentenzaken aan de Katholieke Universiteit Nijmegen was. Ze solliciteerde een paar jaar geleden in Utrecht naar de functie van hoofd afdeling onderwijs- en studentenzaken bij Rechten omdat de universiteit de invoering van het bachelor-mastersysteem daadwerkelijk aangreep om het onderwijs te vernieuwen en het curriculum te veranderen. Dat sprak haar aan.

Toen we anderhalf jaar geleden startten met de eerste bachelorstudenten, was onze grootste zorg, hoe we alle kikkers in de emmer konden houden. Zo n vernieuwing vergt nogal wat van je wetenschappelijk - en ondersteunend personeel. We hadden graag meer ondersteuning gehad, want de administratieve rompslomp van zo’n operatie vergt veel. Daarnaast moesten de eerstejaars veel individuele begeleiding krijgen doordat ze zo'n ruime keuzemogelijkheden hebben. En ook de doctoraal studenten vroegen veel begeleiding omdat er ook een ingrijpende curriculumherziening was, waardoor ze met een complexe set overgangsmaatregelen te maken kregen.

Hoewel ze vrolijk oogt, geeft ze toe dat de praktijk weerbarstig is gebleken. De faculteit had de ambitielat hoog gelegd, daarom werden de afgelopen tijd nogal wat maatregelen afgekondigd die studenten niet altijd even prettig vonden: inschrijven is meedoen is halen met de bij behorende aanwezigheidsplicht en het afschaffen van hertentamens bijvoorbeeld.

Een beetje doorgeschoten zijn we af en toe wel, zegt Meijers lachend, maar schools, zoals wel beweerd is, daar ben ik het niet mee eens. Ik blijf toch ook niet thuis als ik even geen zin heb om te werken. Dat kan ik niet maken. Ik wil af van de vrijblijvendheid van studenten. Wanneer je aan een studie begint, dan heb je verplichtingen. Studenten die niet in de les verschijnen, frustreren docenten. We zetten in op commitment, en dat geldt voor beide partijen. Studenten die het niet goed doen, verzinnen allerlei redenen waarom ze bij wijze van niet op het tentamen verschenen of zich niet konden inschrijven omdat ze net die dag verhuisden. Dat kan niet meer. Wanneer studenten na hun studie op een advocatenkantoor of bij de rechtbank werken, dan hebben ze ook verplichtingen.

Te ambitieus

Meijers praat echter veel liever over de toekomst en niet over wat er allemaal mis is gegaan. We kunnen eigenlijk pas na drie jaar goed evalueren hoe alle veranderingen zijn verlopen. Daarom kijk ik liever anderhalf jaar vooruit. We weten dat we op een aantal punten te ambitieus van start zijn gegaan en hebben onze doelen moeten bijstellen. Op het tutorschap bijvoorbeeld hebben we ons verkeken. De ambities zijn er nog steeds, maar worden nu meer ingezet op wat haalbaar is." (Het tutorschap wordt voorlopig beperkt tot het eerste jaar, JR).

Kijk, bij onze faculteit, met veel studenten, verspreide locaties door de stad waar les wordt gegeven en tentamens worden afgenomen is het een stuk ingewikkelder om alle veranderingen door te voeren, dan bij de Utrechtse School van Bestuur- en Organisatiewetenschap. Dat is een nieuwe opleiding in een nieuw gebouw, en studenten op een centrale plek. Die zijn alleen al door deze fysieke omstandigheden veel flexibeler.

Een grote zorg voor de faculteit is het aantal uitvallers in het eerste jaar. Dat is een speerpunt voor de komende tijd. Die uitval geldt zowel voor studenten die instromen na hun hbo-propedeuse als de reguliere eerstejaarsstudenten van het vwo. Meijers is het hartgrondig eens met NRC-onderwijscolumnist Leo Prick die onlangs in zijn wekelijkse column schreef, dat Nederland een goed systeem van selectie aan de poort had, namelijk het vwo. De aansluiting vanuit een hbo-propedeuse klopt niet, en dat merken ze bij de faculteit.

Studenten die een jaartje hbo achter de rug hebben, stranden veelal in het eerste jaar. Om dat tegen te gaan heeft de faculteit Rechten met de Hogeschool Utrecht een samenwerkingsverband. Studenten die aan de hogeschool een studie hbo-recht of sociaal juridische hulpverlening volgen, kunnen een verzwaard traject doorlopen, waarmee ze de mogelijkheid hebben door te stromen naar een éénjarige master bij Rechten. Volgens Meijers heeft dat meerdere voordelen: “De slaagkans is groter, het kost ons minder werk en de student in kwestie lijdt geen gezichtsverlies, voor het geval het traject te zwaar blijkt. Hij hoeft niet de als smadelijk ervaren weg terug af te leggen, maar kan gewoon het hbo afronden. Voor het hbo heeft het als voordeel dat het zijn meest ambitieuze studenten al na een jaar moet zien vertrekken. Een andere maatregel die moet leiden tot een hoger rendement is het bindend studieadvies. In navolging van Sociale Wetenschappen wordt momenteel in samenwerking met het college van bestuur onderzocht hoe deze maatregel ingevoerd kan worden. Een goed invoeringstraject moet zorgvuldig zijn, de faculteit hoopt dit al per september 2004 te kunnen realiseren. Anders per september 2005."

Doctoraalstudenten

En dan zijn er nog de doctoraalstudenten die Meijers de nodige kopzorgen geven. Deze vormen nog steeds de meerderheid van de facultaire studentenbevolking en doen vaak tegen beter weten in desperate pogingen om niet in het bachelorsysteem te belanden. Sommigen schrijven zich om die reden in voor soms wel 26 vakken in een semester. Dat is te absurd voor woorden. Vier of vijf is maximaal haalbaar. Je ziet dat wanneer de vakken beginnen, ze niet komen opdagen. De grote ambitie werkt ook weer tegen hen: zes vakken afleggen, twee vakken halen en vier keer een vijf scoren. Dit komt vaak voor.

Om deze groep zo goed mogelijk haar bul te laten halen, worden de 2000 doctoraalstudenten die nu nog ingeschreven staan, de komende tijd in kaart gebracht. Dat is veel werk, maar wij en die 2000 zijn ermee gebaat. Voor sommigen zal overstappen naar het bachelorsysteem toch echt de beste optie zijn. Anderen blijven maar aanhikken tegen die laatste vakjes, of tegen een eindscriptie. Iedereen is erbij gebaat wanneer deze studenten zo snel mogelijk afstuderen. Op dit moment hebben we geen goed overzicht hoe deze studenten er voor staan. Als je op vier studenten stuit die problemen hebben met hun scriptie, dan is dat niet heel erg. Stuit je er op veertig, dan moeten we voor die studenten wat organiseren. Als deze zaken eenmaal zijn afgerond kunnen we ons volledig concentreren op de bama-studenten.

De faculteit wacht dus nog een forse klus, wil ze het ambitieniveau gaan halen. Het rendement moet omhoog, zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de inhoudelijke doelstellingen. We hebben veel moeten bijstellen, zijn de mist ingegaan, hebben bepaalde zaken niet goed gedaan. Maar dat is niet erg en hoort bij het proces. Belangrijk is, dat je communiceert. Wanneer studenten klachten hebben, dan kunnen ze bij ons terecht. Als we vinden dat de klacht niet terecht is, dan horen ze dat. Een mooi voorbeeld is Osiris, waar we niet van op aan konden. Wij dachten slim te zijn om vanaf vrijdagavond 24 uur studenten de mogelijkheid te bieden zich voor een vak in te schrijven. Bleek uitgerekend dat weekend het systeem niet te werken en er niemand van het systeembeheer bereikbaar te zijn. Tja, dat kan dus niet. Het grappige ervan is, dat je in zo’n weekend zelfhulpgroepen van studenten onderling krijgt, die aan medegebruikers melden hoe, via omweggetjes, het systeem wel werkt.

Is Meijers, met haar no-nonsense-instelling na deze anderhalf jaar bama nog steeds gemotiveerd om in Utrecht te werken? Ja zeker. We hebben een heel prettig team binnen onze afdeling. Dat maakt het dagelijks bestaan in deze faculteit aangenaam. De faculteit als geheel blijft inzetten op de onderwijskundige ambities waarmee we de bacheloroperatie gestart zijn: goed en activerend onderwijs en betrokken studenten en docenten. Daar slagen we, gezien de resultaten in keuzegidsen en onze eigen evaluaties en studentmonitoren, namelijk nog onvoldoende in. Daarnaast is een grote uitdaging voor het komende jaar om een goed en ook extern herkenbaar gezicht te geven aan onze negen masteropleidingen. Een reden voor mij om in Utrecht te gaan werken, had te maken met de ambities – de brede profilering - van deze universiteit. Om dat ook echt praktisch van de grond te krijgen, zul je de roosters interfacultair goed op elkaar moeten afstemmen. Dat gebeurt nog onvoldoende. Er is een begin gemaakt met het zogeheten timeslotmodel. Maar voor de eerste lichting bachelorstudenten is dat te laat.

'Ik vind een aio-schap bijna een oneerbaar voorstel'

Rick Grobbee is Promotor van het Jaar

Erik Hardeman

Extra soja na menopauze helpt niet. Jongens meer luchtwegklachten dan meisjes. Bloeddruk: de val van de onderdruk. Eerste consultatiebureau voor ouderen. De koppen van de krantenknipsels op het prikbord in de gang spreken boekdelen: hier wordt onderzoek gedaan naar heel praktische vraagstukken rond ziekte en gezondheid.

Op zijn ruime werkkamer in het Universitair Medisch Centrum Utrecht knikt Rick Grobbee bevestigend. “Ons onderzoek gaat over zaken die veel mensen rechtstreeks aangaan, de mogelijkheid tot preventie van veel voorkomende ziekten bijvoorbeeld, en de relatie tussen gezondheid en lifestyle. Eén van de aardige consequenties daarvan is dat familie en vrienden van de promovendus de discussie tijdens de promotieplechtigheid meestal prima kunnen volgen.”

Vaatziekten

Als één onderzoek het publiek vorig jaar heeft aangesproken, dan was het wel het promotie-onderzoek van dr. Aafke Sierksma. Tot grote tevredenheid van de liefhebbers van het goede leven, toonde zij aan dat een paar glazen wijn bij het eten geen enkel kwaad kan. Integendeel, op de conditie van onze bloedvaten heeft alcohol juist een gunstig effect. Wat Grobbee betreft is dit een goed voorbeeld van het soort onderzoek dat onder zijn supervisie in het Julius Centrum wordt verricht. “In het algemeen gezegd houden wij ons hier bezig met vragen rond de mate waarin ziekten voorkomen, de factoren die daarop van invloed zijn en de mogelijkheden om preventief in te grijpen. We hebben een eigen polikliniek in het UMC, waar een deel van ons onderzoek plaatsvindt, maar we maken ook dankbaar gebruik van gegevens uit de rest van het ziekenhuis en van data uit bevolkingsonderzoek.

“Zelf heb ik mij gespecialiseerd op het gebied van de vaatziekten. De meeste promoties die ik heb begeleid, betreffen dan ook onderzoek op dat terrein. Dat overigens een breed terrein is en dat onder meer ook de rol van hormonen bij het optreden van chronische ziekten omvat. Zo heb ik vorig jaar met collega’s uit de genetica en de gynaecologie een studie begeleid naar de genetische en hormonale aspecten van de menopauze. Uit eerder onderzoek was namelijk gebleken dat de kans dat vrouwen hart- en vaataandoeningen krijgen na de menopauze opeens sterk toeneemt. Een intrigerende vraag was dus of de hormonen die vrouwen voor de menopauze produceren, bescherming bieden tegen hart- en vaatziekten. Een definitief antwoord is er nog niet, maar dankzij dit onderzoek begrijpen we nu wel weer beter welke factoren de verschillen tussen mannen en vrouwen in het ontstaan van vaatproblemen kunnen verklaren.”

Contacten

Als de groei van het aantal medewerkers een maatstaf is voor het succes van een onderzoeksgroep, dan moet het Julius Centrum met afstand het meest succesvolle Utrechtse initiatief van de laatste tien jaar zijn. Het centrum werd opgezet door Grobbee die in 1996 van Rotterdam kwam, en hoogleraar Public Health Guus Schrijvers. Het centrum telde toen dertig medewerkers. Op dit moment moet hij het imposante aantal van 340 onderzoekers herbergen. Weliswaar is die snelle aanwas mede te danken aan de fusie met eerst Huisartsengeneeskunde en later Verplegingswetenschappen en Voeding, maar dan nog is er sprake van een formidabele groei. Dat blijkt ook uit het feit dat het Julius Centrum vorig jaar in totaal 26 promovendi afleverde, bijna evenveel als de hele faculteit Sociale Wetenschappen.

Dat succes is mede te danken aan geldgevers uit de tweede en derde geldstroom, bij wie Grobbee en de zijnen kennelijk in een goed blaadje staan. De wetenschappelijk directeur van het Julius Centrum ontkent niet dat hij in de loop der jaren zo zijn contacten heeft opgebouwd. “Maar”, zegt hij, “wij zouden dat geld nooit krijgen als we hier niet zulke goede mensen hadden, die op tal van terreinen vooraanstaand onderzoek doen. Ik durf zonder opscheppen te stellen dat een aantal van de beste Nederlandse epidemiologen in het Julius Centrum werkt.”

Passie

Veel promovendi van Grobbee zijn afgestudeerde artsen, die alvorens zich te specialiseren, eerst onderzoeksvaardigheden op hun toekomstig vakgebied willen opdoen. Ze zijn daarvoor bij het Julius Centrum aan het goede adres, want onderdeel van het promotieproject vormt een gedegen opleiding van een half jaar op masterniveau. Voor die opleiding wordt onder meer gebruik gemaakt van onderdelen uit de mede door Grobbee ontwikkelde masters’ opleiding van het Netherlands Institute for Health Sciences, de onderzoekschool waarin het Julius Centrum participeert.

Opvallend is dat slechts een beperkt aantal promovendi van Grobbee assistent in opleiding (aio) is. Dat blijkt nauw samen te hangen met de afkeer van de Promotor van het Jaar voor deze personeelscategorie. “Ik vind het bijna een oneerbaar voorstel om mensen die bij ons willen promoveren, een aio-schap aan te bieden. Voor afgestudeerden in een academische setting is een aio-salaris toch volstrekt beneden de maat? Het gros van onze promovendi krijgt daarom een aanstelling als junior-onderzoeker voor de gemiddeld drie à 3,5 jaar die een promotieonderzoek hier in beslag neemt. Die tijd mag volledig aan onderzoek worden besteed, maar ik verwacht dan wel inzet. Ik zeg altijd tegen nieuwe promovendi: 'Bedenk dat je hier een unieke kans krijgt om je passie voor onderzoek uit te leven. En je krijgt er nog voor betaald ook. Maak daar dus maximaal gebruik van'. De meesten doen dat gelukkig, maar ik heb wel eens een promovendus gehad die compensatie vroeg voor te veel gewerkte uren. Hij had er recht op, dus kreeg hij het, maar ik begreep er helemaal niets van.”

Ook volgend jaar zal Rick Grobbee weer regelmatig de tocht naar het Academiegebouw maken. Leuk voor Greetje van den Berg, want een promovendus van Grobbee neemt standaard een bloemetje voor de pedel mee. Ook leuk trouwens voor de liefhebber van stellingen bij een proefschrift, want in tegenstelling tot tal van zijn collega’s draagt Grobbee die traditie een warm hart toe. “Ik vind stellingen weliswaar niet heel erg belangrijk, maar ik vind het een aardig gebruik dat een promovendus die een tijdlang vrij monomaan aan zijn onderzoek heeft gewerkt, laat zien toch met beide benen in de maatschappij te staan. Ik heb er geen enkele bezwaar tegen dat tijdens de promotieplechtigheid ook over een stelling wordt gediscussieerd. Laat de promovendus zijn mening maar beargumenteren, daarvoor is hij tenslotte academicus. Ik vind het echt zonde dat de verplichting om stellingen aan een proefschrift toe te voegen in Utrecht is afgeschaft.”

'Een oude koe uit een heel diepe sloot'

De moeizame discussie over racisme in het onderwijs

We schrijven december 2002. In het laatste uur van een collegereeks over evolutionaire psychologie, laat docent Kalma op de valreep een pagina zien uit een boekje van een zekere J. Philippe Rushton. De pagina, die ook in het collegedictaat staat afgedrukt, bevat een schema met een lijst verschillen tussen zwarten, blanken en Aziaten. Uit de lijst blijkt onder meer dat zwarten gemiddeld de kleinste schedelinhoud, de laagste IQ-test scores, de meest vrije moraal, de hoogste sociabiliteit en de kortste levensduur van de drie rassen hebben. In de zaal ontstaat geroezemoes, maar vanwege het late uur is er nog maar weinig tijd voor discussie. De meeste studenten gaan snel weer over tot de orde van de dag, maar Inge Versteegt is geschokt en vraagt Kalma per mail om tekst en uitleg. Als op dat verzoek voor haar gevoel geen bevredigende reactie komt, dient zij een klacht in. Geleidelijk escaleert de zaak, zodanig zelfs dat tot in Groningen pamfletten opduiken tegen Rushton en de Utrechtse faculteit Sociale Wetenschappen.

Demonstraties

In Nederland is de naam Rushton vrijwel onbekend, maar in de Verenigde Staten en Canada ligt dat anders. Op de universiteit van Western Ontario, waaraan hij als docent is verbonden, leidden zijn theorieën over de intellectuele superioriteit van Aziaten (mongoloïden) en blanken en het lage IQ van zwarten ruim tien jaar geleden tot heftige commotie. Studenten demonstreerden, collega’s protesteerden en de universiteitsleiding schorste de omstreden docent zelfs enige tijd. De kritiek werd mede ingegeven door het feit dat hij al langere tijd nauwe banden onderhoudt met het in 1937 opgerichte Pioneer Fund. Dat fonds, dat zichzelf neutraal omschrijft als organisatie voor wetenschappelijk onderzoek naar erfelijkheid en verschillen tussen mensen, wordt door critici beschuldigd van een verborgen racistische agenda.

De door het blad Rolling Stone tot ‘professor of hate’ bestempelde Canadees laat zich echter niet gemakkelijk ontmoedigen. Al sinds jaar en dag wijst hij alle beschuldigingen van racisme van de hand en beroept hij zich op de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek. In 1995 zorgde hij opnieuw voor ophef, nu met het boek ‘Ras, Evolutie en Gedrag’, waarin hij zijn omstreden vergelijking tussen zwarten, blanken en Aziaten nader uitwerkte. In 2001 verscheen dit omstreden werk in een verkorte uitgave, die in grote hoeveelheden aan studenten aan Amerikaanse universiteiten werd toegestuurd, en inmiddels in zeven talen, waaronder het Nederlands en het Chinees, op Internet is te vinden.

Schedelomvang

Kern van de opvatting van Rushton is dat de verschillen tussen vertegenwoordigers van het mongoloïde, het blanke en het zwarte ras voor een belangrijk deel biologisch van aard zijn. Niet alleen oppervlakkige lichamelijke verschillen, maar ook verschillen in gedrag en intelligentie worden volgens hem door de genen bepaald. Wie tegenwerpt dat het begrip ras een sociale constructie is en dat veel gedragsverschillen afdoende verklaard kunnen worden uit omgevingsfactoren, wordt door Rushton getrakteerd op een stortvloed aan statistieken over zulke uiteenlopende zaken als schedelomvang, het geboortegewicht van baby’s, het aantal malen seks met de partner en het IQ. Opvallend is dat uit alle door hem gepresenteerde data hetzelfde ijzeren patroon valt af te leiden: lichamelijk hebben zwarten een voorsprong, ze lopen harder en zijn ook seksueel actiever dan vertegenwoordigers van de andere twee rassen, verstandelijk en qua gedrag daarentegen leggen zij het af tegen blanken, die op hun beurt weer onderdoen voor Aziaten. Zwarten zijn gemiddeld niet alleen minder intelligent en minder zorgzaam, maar ook agressiever en misdadiger dan de twee andere rassen. Om zijn opvattingen kracht bij te zetten, wijst hij onder meer op het hoge percentage HIV-geïnfecteerde zwarten wereldwijd en op de opmerkelijk hoge misdaadcijfers in landen met een overwegend zwarte bevolking.

De verklaring voor de biologische verschillen tussen de rassen zoekt Rushton in Afrika, waar de voorouders van de latere blanken en Aziaten zo’n 200.000 jaar geleden wegtrokken op zoek naar nieuwe, noordelijker gelegen woongebieden. Om te overleven in de relatief barre omstandigheden die daar heersten, bleek niet alleen een lichtere huidskleur een voordeel, maar ook een grotere intelligentie en een kleinere familie, waarvoor minder voedsel hoefde te worden verzameld. De natuurlijke selectie zorgde er dan ook voor dat niet alleen de gemiddelde intelligentie onder de emigranten, maar ook hun seksuele zelfbeheersing geleidelijk toenam ten opzichte van die van de achterblijvers. Dat Aziaten op deze punten weer superieur zijn aan blanken, is in dit licht niet verwonderlijk. Waar de toekomstige blanken 40.000 jaar geleden stopten in gebieden met een gematigd klimaat, trokken de aanstaande Aziaten verder noordwaarts, om zich via Mongolië over het oosten van Azië te verspreiden. Logisch dus dat hun intelligentie en seksuele zelfbeheersing zich in de barre Siberische steppen tot ongekende hoogte kon ontwikkelen.

Buikhuizen

Het spreekt voor zich dat een wetenschapper zich met dit soort opvattingen niet populair maakt, maar dat zegt natuurlijk niets over de waarde van zijn bevindingen. De grote vraag is dan ook hoe Rushton gewaarderd moet worden. Is hij een racist, die onder het mom van wetenschappelijke objectiviteit maatschappelijke ongelijkheid nastreeft? Of is hij een serieus maar miskend wetenschapper die de moed heeft omstreden waarheden over een uiterst gevoelig onderwerp uit de taboesfeer te halen, net als de Leidse socioloog Buikhuizen die in de jaren tachtig agressie opriep met zijn inmiddels algemeen geaccepteerde stelling dat misdadig gedrag soms ook biologische oorzaken heeft.

In Elsevier koos wetenschapsredacteur Simon Rozendaal in november 2003 voor die laatste positie. Onder de kop ‘Het laatste taboe’ wierp hij zich op als pleitbezorger voor serieuze aandacht voor de feiten die door Rushton worden aangedragen. Dat diens opvattingen vrijwel nergens worden gedoceerd, is volgens Rozendaal niet te wijten aan de geringe wetenschappelijke waarde ervan, maar aan angst van zijn medestanders voor de reactie van linkse opponenten.

Dat Rushton als wetenschapper wel degelijk serieus wordt genomen, blijkt onder meer uit het grote aantal publicaties van zijn hand in vooraanstaande tijdschriften. De Groningse emeritus-hoogleraar Hofstee, die deze zomer als getuige-deskundige optrad in het conflict tussen Inge Versteegt en de faculteit Sociale Wetenschappen, betoont zich dan ook niet onwelwillend over de opvattingen van zijn Canadese collega. Hij stelt dat hij geen kenner van diens werk is, "maar naar mijn betrekkelijk oppervlakkig oordeel zijn Rushton’s ideeën niet dusdanig onzinnig dat ze buiten de wetenschap zouden moeten worden geplaatst.’

“Een oude koe uit een heel diepe sloot”, is het minder positieve oordeel van de Utrechtse cultureel-antropoloog dr. W. van Beek. “Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw proberen wetenschappers van rechtse signatuur al aan te tonen dat culturele verschillen tussen bevolkingsgroepen, met name verschillen in IQ, biologisch gefundeerd zijn. Dat is ze nog nooit gelukt om de simpele reden dat er geen IQ-test bestaat die niet cultuurgebonden is. Al hun resultaten zijn al eens weerlegd, maar ja, je kunt weerleggen wat je wilt, er komt telkens weer iemand langs met nieuwe data. Wij worden er eerlijk gezegd een beetje moe van.”

Ook in de Verenigde Staten en Canada bestaat skepsis over de leer van Rushton en van wetenschappers zoals Charles Murray, die in zijn geruchtmakende boek "The Bell Curve" in 1994 ook een verband legde tussen IQ en ras. Naar aanleiding van dat boek publiceerde de American Psychological Association in 1997 een rapport, dat in Utrecht in de reader van het vak interculturele psychologie werd opgenomen. In dat rapport staat met zoveel woorden dat er niets bekend is over dit verband, omdat je voor een wetenschappelijk bewijs mensen met ‘zwarte’ genen in dezelfde omgeving zou moeten laten opgroeien als mensen met ‘blanke’ genen, hetgeen om veel redenen onmogelijk is (alleen al hun huidskleur zorgt voor een andere omgeving).

“De boekjes van Rushton die onze studenten toegestuurd hebben gekregen? Die zijn allemaal verdwenen”, aldus een cynische psycholoog Snow van Penn State University. “Op één na. Die gebruiken ze op de vijfde verdieping om de deur open te houden.” Meer inhoudelijk is de kritiek van de Canadees Douglas Wahlsten, die zowel van de meetgegevens van Rushton als van diens conclusies weinig heel laat. Een statistiek waarin de schedelomvang van vijf in 1865 in de Amerikaanse Burgeroorlog gedode zwarte soldaten op één hoop wordt gegooid met die van 300 overleden Kenianen uit 1934 kan moeilijk serieus genomen worden, stelt de methodoloog van de universiteit van Alberta. Hij heeft ook ernstige kritiek op de door Rushton bedreven statistiek. Zijn aanpak lijkt meer op die van een politicus of een godsdienstfanaticus dan van een wetenschapper, aldus Wahlsten. Zijn advies: besteed geen aandacht aan dit voorbeeld van ‘bad biology and shoddy statistical methodology’.

Bevlogen docent (streamer) Beter en slechter bestaan niet binnen de evolutieleer, was zijn standpunt.”

Tegen deze achtergrond hoeft het geen verbazing te wekken als studenten bezwaar maken tegen een al te kritiekloos college over de opvattingen van Rushton. Zo’n student is Inge Versteegt. Maar wie denkt dat haar mening door haar mede-studenten gedeeld wordt, vergist zich. Geen van de evaluatieformulieren over het college - ook dat van Versteegt trouwens niet - maakte indertijd melding van racisme en drie studenten die een jaar na dato bij elkaar komen in café Le Journal tonen zich dan ook hogelijk verbaasd over alle commotie “Ik was behoorlijk pissig toen ik dat stuk in het Utrechts Nieuwsblad las”, zegt student Bart Wagenaar. “Vooral het feit dat Akko Kalma werd neergezet als iemand die racisme propageerde, stuit mij tegen de borst, want dat is echt niet waar.” Rogier Koele: “Integendeel zou ik zeggen. Akko heeft ons juist altijd uitgedaagd om alles wat hij naar voren bracht kritisch te bekijken. Ook tijdens dat laatste college heeft hij dat weer benadrukt.” Van de drie aanwezige studenten heeft Jasper van Hemert de meeste twijfel. “Ja oké, er was inderdaad ruimte voor discussie, maar ook weer niet heel erg veel, want we moesten verder met de les. En bovendien heb ik later begrepen dat er het nodige is aan te merken op de onderzoeksresultaten die Akko ons heeft gepresenteerd. Dat vind ik wel een probleem. Het is natuurlijk mooi om studenten te vragen kritiek te leveren, maar dan moet je ze wel de benodigde achtergrondinformatie geven.” Maar Bart is het niet met Jasper eens: “Akko heeft van meet af aan gezegd dat hij ons theorieën voorlegde en niet meer dan dat. Hij heeft nooit gezegd dat dit de waarheid was. En trouwens, is het een probleem als psychische eigenschappen overerfbaar blijken te zijn en als er een verschil in IQ is tussen verschillende rassen? Dat wordt pas een probleem als je er een waardeoordeel aan hangt, maar dat heeft Akko nooit gedaan. Daar heeft hij juist altijd voor gewaarschuwd. Beter en slechter bestaan niet binnen de evolutieleer, was zijn standpunt.”

Geert Goltstein, student en al enkele jaren nauw betrokken bij de colleges van Kalma, is het met Bart Wagenaar eens. “Het probleem met een vak als evolutionaire psychologie is dat je er heel gemakkelijk racisme en ook seksisme uit kunt halen, als je kwaad wilt denken. Maar ik ken Akko nu een jaar of vijf en ik weet zeker dat hij geen racist is. Ik was wel verbaasd toen hij opeens met dat schema van Rushton op de proppen kwam. Mijn eerste reactie was: 'Er staat helemaal niets bij over standaarddeviaties. Dat kan toch niet als je wetenschappelijke data presenteert?'”

Over één zaak zijn alle studenten het roerend eens. Akko Kalma was een fantastische docent die bevlogen met zijn vak bezig was. Jammer dat hij in dat laatste college te ver ging, vindt Versteegt. Ver, maar niet te ver vinden de anderen. Rogier Koele: “Akko behandelde soms behoorlijk provocerende theorieën, onder meer over de verschillen in seksuele strategieën die mannen en vrouwen in de loop van de eeuwen hebben ontwikkeld. Daar werd in een groep met jongens en meisjes uiteraard fel op gereageerd, maar altijd in een goede sfeer. Op dezelfde manier maakte hij duidelijk dat er verschil zou kunnen bestaan tussen de rassen.” Bart: “Maar dat betekent niet dat hij racisme voorstaat. Wie alle negen colleges heeft gevolgd, kan dat onmogelijk volhouden.”

Ook Inge Versteegt is vol lof over de kwaliteiten van Kalma als docent. (“Hij hoort bij de vijf beste docenten die ik in Utrecht gehad heb.”) Maar zij blijft bij haar mening dat zijn onkritische presentatie van de omstreden ideeën

van Rushton niet past in een college voor studenten, omdat die de theorie op zo'n manier onmogelijk goed op hun merites kunnen beoordelen. Dat is de inzet van de discussie die de gemoederen in Utrecht voorlopig nog wel even bezig zal blijven houden.

Docent Akko Kalma, die onbewust de aanzet gaf tot alle commotie, is niet voor commentaar beschikbaar. Kort na de omstreden collegereeks ging hij met pensioen en inmiddels bevindt hij zich in een boot op het zuidelijk halfrond, waar hij dezelfde reis maakt die Charles Darwin in de negentiende eeuw op het spoor van de evolutietheorie zette. Prof.dr. M. van Son, directeur van de opleiding psychologie, wil niet op de zaak ingaan, zolang die nog wordt behandeld door het college van bestuur.