Achtergrond

'Ik kijk hoe vegetatie zich in de ruimte gedraagt'

Ecoloog Max Rietkerk voorspelt abrupte veranderingen in ecosystemen

Wat is de overeenkomst tussen zebra’s, schelpen en de veengebieden in West-Siberië? Voor ecoloog Max Rietkerk is dit geen vreemde vraag. Sterker nog, volgens hem is het antwoord – patroonvorming - de sleutel tot het voorspellen van ‘catastrophic shifts’ in ecologische systemen.

"Neem het proces van verwoestijning: het komt voor dat een droog gebied waar redelijk wat vegetatie groeit binnen twee jaar tijd verandert in een kale vlakte. Dat proces verloopt veel sneller dan de verandering van het milieu zelf," licht Max Rietkerk zijn onderzoek toe. De verwoestijning is een voorbeeld van een abrupte verandering van leefgemeenschappen, die onder invloed van geleidelijke milieuveranderingen plaatsvindt in ecosystemen. Dergelijke plotselinge veranderingen in het evenwicht binnen een ecosysteem zijn met gevoel voor drama te benoemen als catastrophic shifts. Een kenmerk van dergelijke veranderingen is dat ze onomkeerbaar zijn. “Ook al valt er een tijdlang voldoende regen in een gebied dat kaal is geraakt, de vegetatie keert niet terug”, legt Rietkerk uit.

Rietkerk (37) is verbonden aan het Utrechtse Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling en Innovatie, een onderzoeksinstituut dat zowel deel uitmaakt van de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen als van Scheikunde. Onlangs ontving hij een zogenaamde VIDI-subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) voor zijn vernieuwende hypothese dat het wel degelijk mogelijk is om de abrupte veranderingen te zien aankomen, hoewel tot nog toe werd aangenomen dat daarover geen voorspellingen te doen zijn.

“Tot nu toe werd alleen gekeken naar de invloed van de factor tijd op de vegetatie. In een gebied werden puntsgewijs metingen gedaan naar bijvoorbeeld water, temperatuur, bodem en voedingsstoffen. Op grond daarvan bleek het niet mogelijk om voorspellende modellen op te stellen. Ik kijk naar de manier waarop de vegetatie zich in de ruimte gedraagt. Uit onze modellen blijkt dat er sprake is van een ruimtelijk herschikking vlak voor een catastrophic shift zich voordoet. De begroeiing ontwikkelt zich zo dat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van het water of de voedingsstof waar een tekort aan is. Daardoor ontstaan grillige, maar regelmatige patronen in de vegetatie.”

Die ‘optimale’ patronen worden veroorzaakt door een proces dat bekend staat als positieve feedback. Rietkerk: “Neem weer het voorbeeld van een droog gebied. Als daar regen valt, komt het met grote hoeveelheden tegelijk. De grond is niet in staat om dit allemaal op te nemen. Maar omdat de wortels van de begroeiing de aarde onder de vegetatie losser maken dan de lege grond daaromheen, kan begroeide grond meer vocht opnemen dan zijn omgeving. Begroeide grond trekt dus meer water aan, waardoor lege grond droger blijft. Zo versterkt het patroon zichzelf.” Omdat dergelijke patronen ontstaan in tijden van schaarste, kun je ze interpreteren als een ‘signaal’ dat iets zegt over het risico van een catastrophic shift, is de stelling van Rietkerk.

Koraalriffen

Om zijn hypothese uit te werken zit Rietkerk momenteel hele dagen achter zijn computer. Hij werkt aan een model waarmee het proces van patroonvorming kan worden nagebootst. Daarbij baseert hij zich op het werk van de wiskundige Alan Turing uit de jaren vijftig. Rietkerk: “Zijn theorie blijkt op allerlei natuurlijke patronen van toepassing. Turing zelf gebruikte zijn vergelijkingen om een verklaring te geven voor de pigmentverdeling van zebra’s. En een collega kwam onlangs aan met een geweldig boek waarin zijn theorie wordt gebruikt ter verklaring van de patronen op allerlei schelpen. En volgens mij kun je dergelijke patronen op veel meer plaatsen terugvinden, bijvoorbeeld in veengebieden, koraalriffen of zeegrassen. Ik wil me in het onderzoek bezighouden met algemene theorievorming die toepasbaar is op verschillende ecosystemen. Vooral om te kijken of daar ook een combinatie te maken valt met het principe van catastrophic shifts. Want dat is eigenlijk het vernieuwende aan dit onderzoek. Er werd al onderzoek gedaan naar patronen, en ook al naar die shifts, maar de link tussen die processen werd niet eerder gelegd."

“In theorie blijkt mijn model in grote lijnen te kloppen”, stelt Rietkerk tevreden vast. “Maar het moet nog worden verfijnd. De grote vraag is of het gaat lukken om alle belangrijke omgevingsfactoren zo in het model te verwerken dat het in de praktijk kan worden getest. Nu zitten er nog een aantal rare aannames in, bijvoorbeeld dat het in de woestijn iedere dag een klein beetje regent”. Dat hij nu vooral wiskundige problemen zit op te lossen, had hij niet verwacht toen hij voor de ecologie koos. “Ik heb inmiddels de smaak te pakken, hoewel ik niet houd van wiskunde om de wiskunde. Ik vind het charmant en mooi om het te gebruiken om problemen mee op te lossen. En af en toe snap ik er niks van, maar tot nu toe ben ik er nog altijd uitgekomen."

Maar zelfs als het hem zou lukken om een sluitend model op te stellen, dan betekent dat nog niet dat het probleem van catastrophic shifts is opgelost, geeft Rietkerk toe. “Met mijn model zou je kunnen bepalen of er een kans op een shift is. Of hij daadwerkelijk optreedt, hangt uiteindelijk af van allerlei omstandigheden, bijvoorbeeld van de regenval of de temperatuur.” Ook is niet gezegd dat het model van Rietkerk menselijk ingrijpen mogelijk maakt. “Ik wil voor twee processen een model opstellen. De een is de woestijnvorming in mediterrane gebieden in Spanje, Griekenland en Marokko. Daar zou je wellicht kunnen bewateren om een shift tegen te gaan. Maar ik doe ook onderzoek naar het evenwicht tussen mossen en vaatplanten in veengebieden in West-Siberië. Daar spelen voedingsstoffen in de bodem een belangrijke rol. Dat is veel minder makkelijk te beïnvloeden”.

Optimaal

Toch is zijn onderzoek niet alleen wetenschappelijk van belang, benadrukt Rietkerk. “Je kunt kennis van optimale patronen ook in omgekeerde richting gebruiken. Stel dat je verwoestijnde gebieden weer wilt beplanten. Dan zou je met behulp van mijn model kunnen bepalen wat de meest optimale manier is om dat te doen”. Maar voor daar sprake van is, moet het model van Rietkerk zich nog in de praktijk bewijzen. En ook daar zijn nog verschillende hobbels te nemen, zo blijkt. “Om mijn model te toetsen zou je de gebieden idealiter in de tijd moeten volgen. Maar dat zit er niet in, omdat de veranderingen zich over een periode van vele jaren uitstrekken. Bovendien kan ik de omstandigheden niet manipuleren”.

Dit probleem heeft Rietkerk gedeeltelijk ondervangen door voor gebieden te kiezen waar andere onderzoekers in de loop van de tijd al gegevens over hebben verzameld. Daarnaast denkt hij dat variatie in ‘ruimtelijke gradiënten’ hem bij metingen in het veld van pas zal komen. “Je kunt in een en hetzelfde ecosysteem plekken vinden waar de omstandigheden verschillen. Mijn promotieonderzoek ging bijvoorbeeld over de verwoestijning van de Sahel in Afrika. Hoe zuidelijker in dat gebied, hoe meer neerslag er valt. Door op verschillende plaatsen te meten, kon ik toch aan relevante gegevens komen. Datzelfde principe wil ik nu ook weer toepassen.”

Niemandsland

Vooral het onderzoek in Siberië belooft voor het nodige spektakel te zorgen. “Ik heb alvast geld gereserveerd voor de huur van een helikopter, want die veengebieden liggen zo’n driehonderd kilometer van Tomsk, het dichtstbijzijnde stukje bewoonde wereld. Dan word je dus midden in niemandsland afgezet met je tentje en je meetapparatuur en dan komt zo’n ding een weekje later weer eens kijken hoe het met je is.”

Toch is dit soort avontuur niet het belangrijkste dat Rietkerk drijft. “Het leukste van dit onderzoek vind ik dat ik een nieuw eigen idee kan ontwikkelen dat kan leiden tot de oplossing van een probleem. En uiteindelijk hoop ik zo ook een bijdrage te kunnen leveren aan het behoud van ecosystemen. Want daar heeft de mens toch een grote invloed op."

Hanneke Slotboom

'Ik ben een uitzondering in de familie'

Aantal allochtone studenten in Utrecht groeit gestaag

"Er waren maar vier andere Marokkaanse studenten op de
faculteit. Dat vond ik heel jammer, want met hen kan je je
toch identificeren." De Marokkaanse Hafida Abahai (22) rondde
afgelopen zomer haar studie sociale wetenschappen af. Voor Hafida was
het vanzelfsprekend dat ze na het vwo naar de universiteit ging.
"Hoewel mijn ouders analfabeet zijn en me nooit hebben kunnen helpen, hebben ze me wel altijd gesteund."

het 'wit' van de studenten, ondanks dat er de afgelopen vijftien jaar

een stijging van het aantal allochtone studenten op de universiteit is geweest: van één naar elf procent. Landelijk is het beeld nog witter. Nog geen drie procent van de universitaire student is van Turkse of Marokkaanse komaf. Dat terwijl allochtone jongeren vaker dan autochtonen kiezen voor een vervolgopleiding. Negentig tot 95 procent van de allochtone scholieren stroomt na het voortgezet onderwijs door, zo blijkt uit de dit najaar verschenen Rapportage Minderheden van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Meer dan de helft kiest voor een middelbare beroepsopleiding, een minderheid voor de universiteit.

De 23-jarige Caner Hamamioglu behoort tot die minderheid. Voor de Turkse rechtenstudent was het ook helemaal niet zo logisch dat hij ging studeren. "Mijn ouders wilden liever dat ik gelijk na school ging werken, want dat vonden zij belangrijk, maar daar heb ik me tegen afgezet." Caners moeder is analfabeet, zijn vader heeft alleen op de basisschool gezeten. Zijn broers en zussen zijn gaan werken en getrouwd. "Ik ben een uitzondering in de familie en dat vind ik af en toe best moeilijk." De rechtenstudent zit nu in zijn vierde jaar en stuit nog steeds op veel onbegrip. "Mijn ouders vragen eigenlijk elke week wanneer ik klaar ben. Ik moet nog twee jaar, dus dat duurt nog wel even. Ze begrijpen ook niet dat het normaal is als je wat langer over je studie doet."

Gelukkig

De Universiteit Utrecht hoopt dat de instroom van allochtone studenten de komende jaren nog zal toenemen. Zo ook Parisa Dianati (22), derdejaars psychologie. "Ik heb eerst één jaar hbo gedaan en daar zaten veel meer allochtonen. Ik heb gemerkt dat zij vaak onzeker zijn en denken dat de universiteit niet geschikt voor hen is." Zelf heeft Parisa daar geen last van. Haar ouders hebben haar altijd het vertrouwen gegeven dat zij wél kan studeren. "Ik ben begonnen op de mavo en ik zit nu op de universiteit, dus ik heb laten zien dat het mogelijk is." Het valt de psycholgiestudente op dat er weinig allochtonen op haar faculteit zitten. "Zonde, want je kunt veel leren van studenten met verschillende culturele achtergronden."

Psychologie is dan ook net zo’n studierichting waar allochtone studenten niet vaak voor kiezen. Allochtone studenten in het wetenschappelijk onderwijs hebben vooral belangstelling voor economie en rechten. Voor technische studies, maar ook voor de sociaal wetenschappelijke opleidingen en studies op het terrein van taal en cultuur is de belangstelling gering.

Sociaal wetenschapper Hafida denkt dat veel allochtone studenten kiezen voor traditionele studies omdat die meer zekerheden voor de toekomst bieden. "Je bent dan gegarandeerd van een baan en dat vinden de meeste allochtonen het belangrijkst." Rechtenstudent Caner merkt ook dat veel allochtone studenten op de universiteit kiezen voor rechten of geneeskunde. Hij denkt dat het komt omdat die studies een hoge status hebben. "Sociale wetenschappen en studies zoals letteren zijn heel vaag en zeggen de Turkse gemeenschap niet zoveel."

Nederlands

Allochtone studenten blijken sneller te stoppen met hun studie dan de autochtone. Vooral in het hoger beroeps onderwijs. Aan de universiteit doen ze het beter, maar het is geen overbodige luxe om de ontwikkeling van allochtone studenten goed in de gaten te houden, denkt Jeanette van Rees. Zij is namens de UU coördinator in de Utrechtse Brug, een samenwerkingsverband tussen de hogeschool, de universiteit en het Regionaal Opleidingen Centrum in Utrecht. Het is volgens haar zinvol te letten op de in-, door- en uitstroom en zo nodig extra activiteiten te ontwikkelen.

Zo wordt er op het moment gewerkt aan het integreren van taalonderwijs in de opleiding. Uit onderzoek blijkt dat zij-instromers met een buitenlandse vooropleiding vaker door taalvaardigheidsproblemen uitvallen. Ze hebben wel een cursus Nederlands moeten doen, maar deze is niet toereikend om echt mee te komen. Een extra cursus naast de studie blijkt vaak te zwaar, vandaar dat wordt gedacht om voor deze studenten de mogelijkheid te scheppen om in hun profileringsruimte het Nederlands bij te spijkeren, zoals andere studenten een cursus Spaans of Italiaans doen.

Ook de relatie met de allochtone studentenorganisaties wil de universiteit versterken. Deze studenten kunnen een rol spelen in de voorlichting over hoger onderwijs aan hun familie en vrienden en kunnen er voor zorgen dat buitenlandse studenten zich sneller thuis voelen aan de universiteit.

Een ander punt waar naar wordt gekeken, is of het mogelijk is de marketing specifiek te richten op Turkse en Marokkaanse studenten. Van Rees: "Wij hebben ooit folders gehad in het Turks en Arabisch, maar die zijn om voor mij onbekende reden in de la verdwenen." De coördinator ziet ook wel wat in de speciale voorlichtingscampagne die de Erasmus Universiteit van Rotterdam in samenwerking met multiculturele studentenorganisaties had gevoerd. In deze campagne was de voorlichting speciaal gericht op Turkse en Marokkaanse ouders. Hen werd verteld wat studeren aan de universiteit precies inhoudt. Van Rees oppert dat zo’n dergelijke campagne ook wel wat zou zijn voor Utrecht.

Extra aandacht besteedt de UU op dit moment aan het motiveren van allochtoon talent voor een carrière in de wetenschap. Weinig allochtone afgestudeerden solliciteren op een baan als assistent- of onderzoeker in opleiding. De vraag die Van Rees stelt is of promoveren en een carrière in de wetenschap wel voldoende bekend is. Vorige week is nog een bijeenkomst geweest van laatstejaars allochtone studenten om hen te wijzen op deze mogelijkheid.

De speciale aandacht voor de allochtone studenten is volgens Hafida niet per se nodig. "Als ze op het hbo of universiteit zitten dan zijn ze toch blijkbaar zelfstandig en intelligent genoeg om hun eigen zaakjes te regelen." Ook Parisa merkt in haar omgeving niet dat allochtone studenten problemen hebben met hun culturele achtergrond. Van Rees is het in grote lijnen wel eens met de twee studentes, want "wat goed is voor autochtone studenten, is ook goed voor allochtonen. Alleen moeten we zo af en toe wat extra's doen om bijvoorbeeld Turkse en Marokkaanse studenten binnen te krijgen en te zorgen dat ze niet voor het einde van hun opleiding afhaken."

Parisa zou liever niet als een apart geval gezien willen worden. "Ik voel me zoals elke andere student en ik hoef niet anders behandeld te worden omdat mijn ouders uit Iran komen." En hoewel Hafida het heel gewoon vindt dat zij heeft gestudeerd, merkt ze dat in de Marokkaanse samenleving nog steeds tegen universitaire studies wordt opgekeken. Verbazing is vaak haar deel als ze vertelt gestudeerd te hebben, maar dat geldt overigens niet alleen voor de Marokkanen die ze tegenkomt. Ook de autochtonen reageren nog steeds verbaasd. "Aan de ene kant vind ik dat vervelend, omdat het lijkt alsof Marokkaanse jongeren het niet ver kunnen schoppen. Maar aan de andere kant kan ik er ook wel om lachen. Je hoort gewoon niet vaak dat Marokkaanse jongeren studeren aan de universiteit. Maar dat zal echt nog wel veranderen. Wacht maar af."

Saskia Adriaens

Utrechtse Brug

In 1997 is de Utrechtse Brug opgericht, een samenwerkingsverband tussen het Regionaal Opleidingen Centrum (ROC), de hogeschool en de universiteit van Utrecht. De instelling heeft als doel het studiesucces te bevorderen van allochtone leerlingen in de regio. Eén van de activiteiten was het Utrechtse Mentoringproject dat dit najaar wordt geëvalueerd. In dit project werden leerlingen van twee middelbare scholen die hun poorten sloten (Niels Stensen en Thorbecke) door studentmentoren van ROC, HvU en UU begeleid naar en op een nieuwe school. Behalve het voorkomen van uitval, is het ook de bedoeling dat de studentmentoren fungeren als rolmodel om zo de scholieren te stimuleren te kiezen voor een vervolgopleiding. Vandaag houdt de Utrechtse Brug een symposium dat naast een terugblik op activiteiten van de afgelopen twee jaar vooral kijkt naar de toekomst van het onderwijs.

'Geen enkel experimenteel bewijs voor de snaartheorie'

Als een republikein die uitlegt wat de monarchie te bieden heeft, zo stond theoretisch fysicus Gerard ’t Hooft op 6 november bij de Studium Generale-lezing over de snaartheorie. De Nobelprijswinnaar staat kritisch tegenover de theorie die stelt dat de allerkleinste bouwstenen van de materie bestaan uit trillende snaren. De snaartheorie maakt geen contact met de werkelijkheid, zegt hij. “Er is nog geen enkel experimenteel bewijs dat er ook maar iets van waar is.”

Het zal niet elke spreker van de Studium Generale-lezingen overkomen. Of ’t Hooft het door hem geschreven boek ‘De bouwstenen van de schepping’ wil signeren? Maar ook niet elke spreker heeft een curriculum waarop een Nobelprijs prijkt. Op geanimeerde toon — hij heeft het over prutsen, verder struikelen, gekunsteld, onnavolgbaar — valt ’t Hooft de populairste theorie in zijn vakgebied aan.

Waarom is de snaartheorie zo populair? De theorie kan misschien een enorm probleem in de natuurkunde oplossen. De twee belangrijkste theorieën die beschrijven hoe de natuur in elkaar zit — de quantummechanica en de zwaartekrachttheorie van Einstein — zijn niet met elkaar verenigbaar. De quantummechanica beschrijft het gedrag van de allerkleinste deeltjes zoals quarks en elektronen. Einsteins theorie stelt onder andere dat de ruimte-tijd gekromd is. Hoe die theorieën uitpakken op het laagste niveau is niet duidelijk. Het gekke is dat zwaartekracht, die vooral een rol speelt bij hele zware voorwerpen, zoals de aarde die om de zon draait, juist bij hele kleine deeltjes weer belangrijk wordt. Een goede theorie om dat te beschrijven is er nog niet.

De snaartheorie kan hier uitkomst bieden. Die exotische natuurkundige hypothese steunt op het idee dat de allerkleinste deeltjes niet puntvormig zijn, maar dat ze zich gedragen als een snaar, een trillend touwtje. Een wonderlijk aspect van de snaartheorie is dat de snaren zich niet in de gebruikelijke vier dimensies bevinden, maar in tien. Zes van die dimensies zijn zo klein ‘ingepakt’ dat we er niets van merken. In 1984 beleefde de theorie een grote doorbraak. “Sommigen hebben dit zelfs het jaar 0 van de natuurkunde genoemd”, schampert ’t Hooft met nauwelijks verholen afkeer voor zulke pretenties. In dat jaar transformeerde de snaartheorie onder leiding van de Amerikaanse “guru” Edward Witten in een supersnaartheorie. De grote klapper was dat de theorie het ‘graviton’ voorspelde, het hypothetische deeltje dat de zwaartekracht overbrengt. “De snaartheoretici zagen de zwaartekracht op zijn plaats vallen, precies zoals Einstein voorspeld had. ‘Dat kan geen toeval zijn!’, vond men.”

Kleine complicatie. Inmiddels bestonden er vijf verschillende snaartheorieën. Bij nadere inspectie bleken die vijf eigenlijk verschillende uitingen te zijn van één onderliggende theorie. Dat heeft geleid tot het populaire idee van een Grand Unified Theory. Snaartheoretici denken dat als de wiskunde achter de snaren is opgelost, dat dan zal blijken dat alle krachten in de natuur, zowel elektrische krachten als de zwaartekracht, te herleiden zijn tot één (stelsel van) wiskundige vergelijking(en). Dat zou een fraai resultaat zijn, maar het is niet meer dan theorie — die niet te toetsen is.

Bewijs

“Het is een fantastisch mooie theorie, maar er is geen enkel experimenteel bewijs. Nog geen spoortje dat er ook maar iets van waar is!” En dat bewijs is ook nog niet in zicht, stelt ’t Hooft. Deeltjesversnellers, de ‘microscopen’ van de kleine deeltjes-natuurkunde, zijn lang niet sterk genoeg om de voorspellingen van de snaartheorie te toetsen. Daarvoor zouden ze miljarden keer sterker moeten zijn. Zo’n versneller is niet te bouwen.

“De snaartheorie zou een fenomenale prestatie leveren als ze het standaardmodel verklaart”, zegt ’t Hooft. “Dan maakt de theorie contact met de werkelijkheid.” Het standaardmodel beschrijft hoe de kleinste deeltjes zoals quarks eruit zien. Het heeft een grote voorspellende waarde. Met behulp van het model voorspelden ’t Hooft en Veltman bijvoorbeeld het bestaan van een speciale quark, terwijl natuurkundigen in het laboratorium het deeltje pas later aantoonden. Stel dat achter de wiskunde van de snaartheorie de ‘vorm’ van het Standaardmodel tevoorschijn komt, dan zou ’t Hooft willen aannemen dat de theorie echt de werkelijkheid beschrijft. “Het is niet ondenkbaar dat dat een keer gaat lukken. Tot het zover is, moeten we voorzichtig zijn.”

Overigens erkent hij dat de snaartheorie het beste is dat we op dit moment hebben, alternatieven volgen op grote achterstand. Maar hoewel de wiskunde van de snaartheorie prachtig in elkaar zit, denkt ’t Hooft dat er van alles ontbreekt. “Ik denk dat er veel meer aan de hand is dan de theorie nu suggereert.” Ter illustratie laat hij een animatie zien waarin wordt ingezoomd op een snaar. Uiteindelijk, onder begeleiding van een jengeldeuntje, verschijnt het stripfiguurtje Taz, de Tasmaanse duivel, dat opgewekt danst op een snaar. Het is de obligate ludieke noot aan het einde van een lezing. Maar toch. Op beleefde wijze steekt ’t Hooft stevig de draak met de snaartheorie.

Rinze Benedictus
@KopvoorKader:Modegril of heilige graal?

“Om nou te zeggen dat de snaartheorie de heilige graal van de natuurkunde is. Écht niet!” ’t Hooft spreekt duidelijke taal, en daarin staat hij niet alleen. Mede-Nobelprijswinnaar Martinus Veltman is het hartgrondig met hem eens. “Iets wat klopt, wordt voortdurend duidelijker. Dat is bij de snaartheorie niet het geval.” Veltman zegt dat in het septembernummer van het tijdschrift Natuurwetenschap & Techniek in een discussie met Robbert Dijkgraaf van de Universiteit van Amsterdam. Dankzij het onderzoek van Dijkgraaf speelt Nederland een belangrijke rol in de ontwikkeling van de snaartheorie. De fysicus is in Utrecht gepromoveerd bij ’t Hooft (die zelf weer promoveerde bij Veltman). Dit jaar kreeg Dijkgraaf van NWO de Spinozapremie voor zijn snaren-onderzoek. “Hij zou het verhaal iets anders houden”, erkent ’t Hooft na de lezing.

Een collega van ’t Hooft aan het Instituut voor theoretische fysica is prof.dr. Bernard de Wit (die ook bij Veltman promoveerde). Hij houdt zich bezig met de snaartheorie en met supersymmetrie, een bijzondere symmetrie die een belangrijke rol speelt in de snaartheorie.

U houdt zich dus bezig met iets waar geen experimenteel bewijs voor is? “Ja, dat is waar”, erkent De Wit. “Maar het is ook niet in strijd met de natuurkunde.” Bovendien hebben snaartheorie en supersymmetrie al wel degelijk wat opgeleverd, vertelt De Wit. Zo zijn bijvoorbeeld belangrijke ideeën van 't Hooft uit de jaren tachtig over zogenaamde ijktheorieen (die essentieel zijn voor het standaardmodel van elementaire deeltjes) voor het eerst bevestigd en uitgebreid voor supersymmetrische versies van ijktheorieen. Supersymmetrische versies zijn wiskundig beter te begrijpen.

"Dat wil niet zeggen dat het niet zorgwekkend is dat het experiment achter loopt bij de theorie", analyseert hij. "Het werk van Einstein over de zwaartekracht heeft zich na de eerste experimentele bevestigingen niet verder in samenhang met het experiment ontwikkeld. Het gevolg was dat er steeds minder gebeurde en dat de communicatie met aangrenzende gebieden verzwakte. Pas na ongeveer veertig jaar is dat veld opengebroken dankzij de theoretische ontwikkelingen in de elementaire-deeltjesfysica, waaronder ook supersymmetrie en snaartheorie, en nieuwe sterrenkundige waarnemingen."

Maar De Wit snapt het verwijt niet dat de aandacht voor de snarentheorie een natuurkundige modegril is. ’t Hooft vertelde tijdens zijn lezing dat snarenonderzoek ook een interessant “sociologisch” fenomeen is. De Wit: “Het is in de mode. Ja, wat zegt dat nou? Jonge onderzoekers zoeken toch de gebieden op waar vooruitgang wordt geboekt en waar men staat aan de grenzen van het weten. Maar dat is niet gedicteerd. Dingen gebeuren nu eenmaal ergens.”

Ook protestantse kerk heeft bisschoppen nodig

De protestantse kerken in Nederland missen leiders met een herkenbaar gezicht. Om in die behoefte te voorzien pleit emeritus-predikant Hans Kronenburg voor het invoeren van het bisschopsambt. Geen gezagsdrager naar rooms-katholiek voorbeeld, stelt hij in zijn proefschrift 'Episcopus Oecumenicus', maar een door de gemeente gekozen 'primus inter pares'.

De mogelijke invoering van het bisschopsambt wordt al langere tijd in protestantse kringen bediscussieerd, maar voor Hans Kronenburg werd de kwestie in 1989 accuut. "Ik kwam in een soort midlife crisis terecht en merkte toen dat de hervormde kerk eigenlijk niet beschikt over personen die aanspreekbaar zijn en die ook besluiten kunnen nemen. Uiteraard kon ik met mijn problemen bij collega's terecht, maar op dat moment had ik vooral behoefte aan iemand die ook iets voor me kon doen. Misschien was het beter als ik overgeplaatst zou worden, maar als je zoiets in de hervormde kerk aan de orde wilt stellen, kom je meteen bij een nogal onpersoonlijke commissie terecht. Dat is niet ideaal."

Een bisschop zou uitkomst kunnen brengen, dacht Kronenburg, maar in plaats van het bij die gedachte te laten, koos hij voor een wetenschappelijke studie naar de manier waarop dat ideaal verwezenlijkt kan worden. In zijn proefschrift noemt Kronenburg verschillende redenen voor protestanten om te overwegen ook in hun kerk bisschoppen te introduceren. "Maar", haast hij zich te zeggen, "ik bedoel daarmee per se niet de hiërarchische, sterk middeleeuws gekleurde rooms-katholieke functionaris. Ik wil een democratisch gekozen bisschop die verantwoording verschuldigd is aan zijn gemeente. Intern moet zo iemand optreden als bruggenbouwer, terwijl hij of zij naar buiten toe de kerk meer 'gezicht' kan geven. In de kerk van Zuid-India functioneren bisschoppen op die manier. Door dat voorbeeld heb ik mij vooral laten inspireren."

In zijn boek wijst Kronenburg op het feit dat de kerk bijna vanaf haar ontstaan bisschoppen heeft gekend. In grote delen van de christelijke wereld zijn zij nog steeds actief, niet alleen in de rooms-katholieke, maar ook in de Oosters orthodoxe, anglicaanse, oud-katholieke en lutherse kerk. Dat de reformatie het ambt in de zestiende eeuw in de ban deed, had geen andere reden dan dat het 'paaps' was en daarmee verwerpelijk. Inhoudelijk lijkt er dan ook weinig te kunnen worden ingebracht tegen de komst van protestantse bisschoppen, die zich wat Kronenburg betreft zouden moeten manifesteren zoals de Zuid-Afrikaanse bisschop Tutu.

De Nederlandse protestantse kerk vormt al sinds jaar en dag een smeltkroes waarin progressieve en behoudend-dogmatische geloofsgemeenschappen niet altijd even soepel samen optrekken. Kronenburg erkent dat het niet gemakkelijk zal zijn om bisschoppen (hij denkt in Nederland aan een tiental) te vinden die voor alle groeperingen binnen de kerk acceptabel zijn. "Maar ik ben ervan overtuigd dat er voldoende geschikte kandidaten te vinden zijn. Of ik het nog meemaak dat de eerste protestantse bisschop wordt benoemd? Ach, wie zal het zeggen. Maar dat vind ik ook niet zo belangrijk. In de oecumenische kerk groeit de concensus dat een bisschop onmisbaar is. Vroeg of laat zal het er zeker van komen en er ligt nu in ieder geval een boek, waarin het idee grondig is uitgewerkt."

EH

'OER is exit'

College van bestuur vindt dat stichting OER zichzelf heeft overleefd

Tot haar grote verbazing kreeg de stichting Onderwijs Evaluatie Rapport deze week te horen dat de stekker eruit gaat. Het college van bestuur (CvB) vindt de onderwijsevaluaties van de studenten niet langer nodig, nu de universiteit zelf een goed systeem van kwaliteitscontrole heeft. Maar heeft het OER zichzelf inderdaad overleefd?

Dr. Lex Bijlsma, voorzitter van de onderwijsbesturen Informatica en Informatiekunde, kan zich wel vinden in de opstelling van het college. "Veel van de punten die door de OER-redactie naar voren worden gebracht, heb ik inderdaad al veel eerder via andere kanalen gehoord. Er zijn veel doublures met opleidingscommissies, collegeresponsgroepen etc. Veel leden van onderwijscommissies zitten bovendien in de oer-redactie. Ik denk dat we dit radertje wel kunnen missen."

Voorzitter Sjors Apeldoorn meent echter dat het OER een belangrijke meerwaarde heeft boven de bestaande evaluatiesystemen. “Wij geven een universiteitbreed beeld van onderwerpen vanuit een onafhankelijk studentperspectief. Geen enkele andere organisatie doet dat." Bijlsma erkent dat het OER op dat vlak iets extra's biedt, maar beoordeelt dit als "niet onontbeerlijk". " In het overleg van onderwijsdirecteuren komen de universitaire onderwerpen voldoende aan de orde. En ik beschouw mijn opleidingscommissies ook als onafhankelijk. Die mogen vinden en roepen wat ze willen. "

Prof. dr. Paul Wackers, opleidingscoördinator Nederlands, denkt wel dat die onafhankelijke studentenbijdrage belangrijk zou kunnen zijn. "Ik wil me geen oordeel aanmatigen over het collegebesluit. Maar we moeten nu niet ineens ophouden te luisteren naar studenten. De rol van luis in de pels kan nuttig zijn. En ik kan voldoende onderwerpen bedenken die het waard zijn om te worden opgepikt. Ik ben bijvoorbeeld erg benieuwd hoe studenten omgaan met de keuzevrijheid in de bama. Op opleidingsniveau krijg je daar toch geen goed beeld van."

Wackers is echter zeer kritisch over de kwaliteit van de OER-katernen. "Ik heb tot nu toe nog niets gelezen waarvan ik dacht: daar moet ik iets mee. Het kwam vaker voor dat ik me ergerde. Laatst hadden ze een verhaal over de introductie bij Nederlands. Die was inderdaad niet al te best verlopen. Maar in dat katern lees je dus niet terug dat de opleiding inmiddels actie heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat het een volgende keer beter gaat." Ook een onderzoek naar studieadviseurs waarin “man en paard” werden genoemd verdiende volgens Wackers niet de schoonheidsprijs.

Wackers' bevindingen lijken overeen te komen met de vaststelling van het onmderzoeksrapport dat de achterblijvende kwaliteit het nut en de bruikbaarheid van de OER-producten in de weg staat. Onderwijsdirecteuren hanteren termen als 'slappe was' en 'slordig onderzoek'. Ze stroken ook met de slotconclusies. Deze maken duidelijk dat veel van de ondervraagden ondanks alle kritiek aangeven toch behoefte te hebben aan een een platform waarin studenten een onafhankelijke inbreng hebben waar het gaat om de evaluatie van opleidingsoverstijgende zaken, zoals bama en osiris, of over onderwijsondersteunende faciliteiten die een opleiding biedt, zoals boekverkoop.

Het college van bestuur wordt in het rapport gevraagd te bepalen of deze meerwaarde groot genoeg is. Nee, luidt het duidelijke antwoord. Rector Gispen stelt slechts dat de studentmonitoren, de enquêtes die geregeld onder studenten worden uitgevoerd, ook opleidingsoverstijgende aspecten in kaart brengen. "OER is exit", was deze week zijn conclusie.

Aan de roep om een ‘onafhankelijk studentengeluid’ leek het college in eerste instantie voorbij te gaan. Maar in de onderwijscommissie stelde Gispen deze week wel degelijk bereid te zijn alternatieven voor het OER te bestuderen. Hij nodigde de studentraadsleden uit hierover in conclaaf te gaan met het Studenten Service Centrum die Stichting OER financiert en begeleidt. De vraag of er een toekomst voor het OER was geweest, als het rapport een positiever beeld van het nut van de stichting had geschetst, zal echter voor altijd onbeantwoord blijven.

XB

Kardux:'We zullen moeten wennen aan minder luxe'

Een meerjarenbegroting met een knalharde bezuinigingseis. Na jaren van vriendelijk vragen eist collegelid Wim Kardux nu van faculteiten en diensten om klip en klaar duidelijk te maken hoe zij hun financiën op orde denken te krijgen.

"Ik kan mij daar ook wel iets bij voorstellen, want het kost tijd om zulke forse ingrepen te verwerken. Maar aan de andere kant wordt nog vaak erg gemakkelijk gedacht: we doen ons best en dan zien we wel of het wat oplevert. Dit najaar hebben we duidelijk gemaakt dat het water ons echt aan de lippen staat en dat de tering naar de nering moet worden gezet. Maar we gaan nog een stapje verder. We nemen geen genoegen meer met uitsluitend de aankondiging dat men gaat

bezuinigen. We willen nu ook concreet weten hoe."

Die mededeling heeft gewerkt, vindt een tevreden Kardux. "Ik heb de indruk dat men de problemen nu serieus onder ogen ziet en dat men zich ook begint te realiseren dat we op een andere manier moeten gaan denken. Neem het contractonderzoek. Tot nu toe was dat iets extra's waarvoor vanzelfsprekend extra personeel in dienst werd genomen. Ik vrees dat we eraan zullen moeten wennen dat we dat voortaan deels met eigen mensen moeten uitvoeren. Het bestuur van Biologie heeft al aangekondigd dat men zo een deel van de bezuinigingen denkt op te vangen."

Ook in ander opzicht zal men op de werkvloer moeten wennen aan minder 'luxe', stelt Kardux. Hij denkt daarbij niet alleen aan het duurder worden van de kantines ("misschien moet men weer vaker het broodtrommeltje achterop de fiets binden"), maar ook aan de vanzelfsprekende beschikbaarheid van huisvesting. "Natuurlijk moeten medewerkers en studenten goede werkplekken hebben. Dat spreekt voor zich. Maar juist daarom dringen wij bij beslissingen over onderwijs en onderzoek aan op een afweging waarbij voortaan ook rekening wordt gehouden met de huisvesting. Wat mij betreft zal in de toekomst — bijvoorbeeld bij het aantrekken van nieuw onderzoek — niet alleen de vraag moeten worden beantwoord of het betaald kan worden, maar ook of er wel ruimte voorhanden is."

Maar, is de vraag, wordt het dan ook geen tijd dat het college zelf wat zuiniger wordt? Ondanks het ruimteoverschot in De Uithof komt er een nieuw ABC-onderwijsgebouw. En terwijl sterk wordt aangedrongen op keuzes in onderzoek, wordt in de begroting 2004 vrolijk een kwart miljoen euro uitgetrokken voor een Maastrichtse toponderzoeksgroep op het gebied van de klinische psychologie. Kardux ziet het dilemma: "Het grote probleem in tijden van krapte is om ingrijpend te bezuinigen en toch niet alle elan in de universiteit dood te slaan. Bovendien moeten we wel in huisvesting blijven investeren. Om die reden hebben we besloten om het ABC-gebouw groen licht te geven, zeker nu de aanbesteding gunstig voor ons heeft uitgepakt. En wat psychologie betreft, als een faculteit de kans krijgt om een uitstekende groep binnen te halen, dan moet je dat steunen, vind ik, zeker als het gaat om een vakgebied waarvoor zoveel

studenten belangstelling hebben, en als het een faculteit betreft die zijn financiën goed op orde heeft."

EH

'In het veld wil iedereen winnen'

Sportiviteit staat voorop bij volleybalvereniging Van Slag

De naam van de vereniging is al studentikoos te noemen: Van Slag. Maar de deelnemers aan de interne volleybalcompetitie hebben het nog bonter gemaakt. Iedere dinsdagavond zijn de Fluimberen, de Überflieger, de Bèta Blokkers en de Monkeyfrogs in actie in sportcentrum Olympos.

Het scoreverloop doet sterk denken aan middelbareschoolvolleybal. Touch Down neemt met een lange servicebeurt een 15-10 voorsprong. Lieg, een team van sociale geografie, komt terug en neemt via een nog langere serie met 20-16 de leiding. Bloedstollend is de strijd om de laatste punten. Uiteindelijk wint Lieg met 25-23. Ook de tweede set winnen de geografen met twee punten verschil en dan is de strijd eigenlijk al beslecht. Want hoewel de laatste set verloren gaat, blijft Lieg toch in de C-poule. Ook de sportiviteit is opvallend. Er valt geen onvertogen woord. Studentikoos gezeik blijft achterwege en de tolerantie tegenover elkaars fouten is bijzonder hoog.

Competitie

"Nu gaan we echt voor de A-poule", klinkt het in de kantine al snel blufferig uit de monden van de heren Van Lieg. Maar aan het hoogste niveau van de interne competitie lijkt het sociaal-geografenteam nog niet helemaal toe. Zelfs het niveau daaronder, de B-poule, was de afgelopen jaren te hoog gegrepen.

Het systeem van de interne volleybalcompetitie is van een bewonderenswaardige eenvoud. De inschrijving voor individuele spelers of teams is in september. De teams worden ingedeeld in poules van zes. Na zes weken heeft iedereen één keer tegen elkaar gespeeld. Dan degraderen de onderste twee en promoveren de bovenste twee. Zo speelt ieder team het hele jaar door tegen veel verschillende tegenstanders. De teams zijn gemengd. Er moeten altijd twee vrouwen in het veld staan. Over de hoeveelheid mannen die in het veld staan, is niets op papier vastgelegd.

De deelnemers zijn vooral studenten, die wel graag willen volleyballen maar geen zin hebben in veel verplichtingen. De dinsdagavond blijkt goed in het schema van de gemiddelde drukbezette student te passen. Lieg-speelster Marijke Wijgchel speelde net als veel andere deelnemers bij een volleybalvereniging in de woonplaats van haar ouders. "Ik heb nu geen tijd meer om twee keer per week te trainen en een wedstrijd te spelen. Dan ben je twee, drie dagen per week kwijt. Daar heb ik geen zin in." Bovendien is het biertje na afloop zeker zo belangrijk als het volleybal. "In het veld wil iedereen winnen, maar de gezelligheid is het belangrijkst."

"We zitten vaak langer in de kantine dan dat we op het veld staan", vertelt aanvoerder Ronald van den Heerik. Van den Heerik komt uit de originele line-up van Lieg. Vijf jaar geleden is het team door vier zevendejaars opgericht. Van de originele bezetting spelen er nog drie (mannen) in het negenkoppige team, dat steeds wordt aangevuld met studiegenoten. Dat is geen vaste regel. "Maar dat zijn mensen die iedereen wel een beetje kent. En sociaal geografen doen nu eenmaal veel samen." De laatste aanwinst is een vrouwelijke tweedejaars die alleen op de middelbare school had gevolleybald maar het niveau zonder al te veel problemen aankan.

Eenzaam

Iedereen is welkom bij Van Slag. Ook mensen die helemaal niet kunnen volleyballen en zich eenzaam voelen, mogen zich inschrijven. Die worden ingedeeld in een team in de E-poule. Daar gaat het er af en toe een beetje klunzig aan toe. In de A-poule wordt hard gesmasht en volgens een systeem gespeeld.

Ook de huidige voorzitter van de vereniging, rechten-docent Christoph Jeloschek, kwam ooit als enkeling binnen. "Ik heb hier Nederlands geleerd", vertelt hij. "Dit is een ideale plek voor buitenlandse studenten om andere mensen te leren kennen. Het lidmaatschap is ook goedkoop. Voor minder dan dertig euro ben je een jaar lang onder de pannen."

Jeloschek en de andere bestuursleden vlassen op allerlei plannetjes om van Van Slag iets meer een 'normale' vereniging te maken. Dit doen ze door feesten en toernooitjes te organiseren waar de vaste teams door elkaar worden gehusseld, zodat de leden elkaar beter leren kennen.

Toch lijkt daar bij veel teams niet zoveel behoefte aan te bestaan. De meeste spelers in een team kennen elkaar al uit een ander georganiseerd verband, zoals een huis of een studie. "Wij komen hier om een biertje met elkaar te drinken", vinden ook de sociaal geografen van Lieg. "Andere teams hoeven we niet direct te leren kennen", zegt de aanvoerder, terwijl de volgende kan bier wordt aangevoerd.

Jurgen Swart

'Ik houd ook wel van een biertje'

Veel kerken lopen leeg, maar een aantal christelijke studentenverenigingen doet het beter dan ooit. Zo’n 320 christelijke studenten uit het hele land kwamen vorige week bijeen in een Brabants klooster voor hun jaarlijkse bezinningsweekend dat dit keer was georganiseerd door de Utrechtse studentenvereniging Ichthus. Het U-blad nam op zaterdag een kijkje in Helvoirt. "Hier vinden we steun bij elkaar."

Floris’ zijn ogen zijn wat klein. Hij heeft vannacht weinig geslapen. Niet dat hij enorm is doorgezakt; hij heeft tot diep in de nacht goede gesprekken gevoerd. De vierdejaars student bedrijfskunde is lid van de snelgroeiende evangelische studentenvereniging Ichthus uit Utrecht en is meegegaan op het jaarlijkse retraiteweekend voor alle Ichthus studentenverenigingen in Nederland. “Niet alles wat hier wordt gezegd neem je mee, maar sommige dingen helpen je om dichter bij God te leven”, zegt Floris. Hij weet duidelijk wat hij aan zijn God heeft: “Hij geeft mij vreugde.”

In het lichte atrium van het voormalige klooster waar nu conferentieoord Emmaus is gevestigd, heerst een opgeruimde sfeer. Studenten in alle soorten en maten zitten hier deze zaterdagmiddag ontspannen aan de koffie en thee. Anderen bekijken het cd-standje of neuzen wat in de boeken die er zijn uitgestald. Het lijkt een doorsnee studentensymposium, alleen de opschriften op sommige t-shirts verraden het tegendeel. ‘Zijn idee, mijn I.D.’ staat op het ene shirt en op een ander staat geschreven ‘Sprekend God’. Ook de boeken en cd’s blijken bij nader inzien uit de evangelische hoek te komen.

Het woord ‘bezinningsweekend’ is wat misleidend. Organisator Ichthus Utrecht heeft een druk programma samengesteld. Drie dagen vol met workshops, zang, gebeden, film, spelletjes, cabaret, sport en christelijke diensten. Geen enkel programma-onderdeel is echter verplicht, zodat iedereen de rust kan zoeken die die nodig heeft. Alleen onder het corvee komt niemand uit.

Floris en Anne-Marie hebben net de workshop ‘Islam en Christendom’ gevolgd. Anne-Marie, vijfdejaars orthopedagogiek, vond vooral het deel dat ging over de overeenkomsten en verschillen tussen de twee religies erg interessant. “Ik merk in gesprekken met moslims dat ik eigenlijk maar weinig weet over hun religie.” Floris valt haar bij: “Als je niets weet van de ander zijn religie is dat eigenlijk een soort minachting.”

De beide religies blijken een aantal raakvlakken te hebben. “Zij hebben bijvoorbeeld net als wij moeite met het homohuwelijk en abortus.” Maar verschillen zijn er ook. Floris: “Voor ons is God in de eerste plaats liefde, voor een moslim is God kracht.” Anne-Marie is dankbaar dat zij niet bang hoeft te zijn voor haar God en dat zij een persoonlijke band met ‘haar vader’ ervaart. “In de Islam is dat niet zo.”

De twee workshopdeelnemers claimen dat hun religie niet superieur is aan andere religies. Toch gelooft Anne-Marie dat haar God de sterkste is. Ook Floris heeft moeite met het idee dat andere goden bestaan. “Moslims geloven niet in Jezus Christus de zoon van God. Ik geloof dat iedereen Gods liefde nodig heeft. De christelijke god wel te verstaan.”

Het ledental van Ichthus Utrecht is het afgelopen jaar ineens van 110 naar 140 leden geschoten en andere christelijke studentenverenigingen zoals Navigators groeien ook. Ichthus heeft dit jaar zelfs een ledenstop afgekondigd. Marjoleijn, net afgestudeerd ontwikkelingspsychologe, is een van de organisatoren van het weekend. Zij heeft geen kant en klare verklaring voor de recente ledenaanwas, behalve dat het zou kunnen dat 'het niet altijd gemakkelijk is christen te zijn, omdat veel mensen om je heen niet geloven'. "Het is dan prettig steun te vinden bij elkaar. Bij ons staat God wel centraal."

Elke dinsdagavond komen studenten in bijbelkringen bijeen bij Ichthusleden thuis. Elke woensdag wordt een gezamenlijke maaltijd gehouden in het Cunera-gebouw aan de Nieuwegracht waarna met elkaar wordt gebeden. “We hebben ook voor het welslagen van deze retraite gebeden.” Daarnaast organiseert Ichthus net als andere studentenverenigingen sociëteitsavonden. “Bij ons wordt alleen niet overmatig gedronken, maar we hebben echt geweldige feesten”, verzekert Marjoleijn. “Aan het eind is alleen niemand dronken.”

Evolutie

Een academische studie volgen en tegelijkertijd vierkant achter een religie staan, is niet altijd gemakkelijk. Stamt de mens af van de aap of heeft God de wereld geschapen zoals in Genesis wordt beschreven? Vooral natuurwetenschappelijke studies zetten bijbelvaste studenten nog al eens voor het blok. “Wat op de universiteit wordt onderwezen, druist in tegen mijn geloof.”

In het souterrain van het klooster steekt geoloog Tom Zoutewelle, docent aan de Evangelische Hogeschool, in het kader van de workshop ‘Geloof en wetenschap’ hen een hart onder de riem. Zijn boodschap is dat wetenschap en geloof elkaar niet bijten. Sterker nog: de wetenschap kan volgens Zoutewelle goed gebruikt worden om aan te tonen dat de bijbel het bij het rechte eind heeft. Zo zouden duidelijke aanwijzingen bestaan dat de schepping pas zo’n 10.000 tot 20.000 jaar oud is, wat zou kloppen met het scheppingsverhaal. De geoloog vindt de bewijzen voor zijn theorieën onder meer in de aardlagen en sedimenten. Daar ligt ook het bewijs dat de zondvloed echt heeft plaatsgevonden. Een deelnemer steekt zijn vinger op en vraagt oprecht verbaasd: “Maar hoe kan het dan dat er nog mensen zijn die alles baseren op de evolutietheorie?” Er wordt instemmend geknikt.

Zoutewelle is van mening dat de meeste academici de evolutietheorie te klakkeloos aannemen. “Wetenschappers stappen in een rijdende trein en vragen zich nooit meer af in welke trein ze zitten. Evolutionisten zijn niet gewend met kritiek om te gaan.” De geoloog heeft het gevoel dat het academisch klimaat nu wel meer openstaat voor creationisme (de christelijke tegenhanger van het evolutionisme, red.) dan dertig jaar geleden. “De wetenschap heeft de afgelopen dertig jaar dus meer bewezen dat God bestaat, dan niet", vraagt iemand in de zaal. "Ja, in mijn ogen wel", antwoordt Zoutewelle. “Leuk hè!”

Vespers

Het avondeten verloopt heel geordend. In een uur tijd hebben de 320 aanwezigen, zittend aan lange tafels hun kip met rijst en een toetje verorberd - natuurlijk pas na een gezamenlijk gebed. De verenigingen uit de verschillende steden hebben tussen het eten door zelfs nog tijd en masse op te staan om tegen elkaar in hun liederen te zingen. De Utrechtse delegatie is met 95 mensen veruit het grootste en ‘Utrecht mijn stadje’ overstemt met gemak het gezang van de andere steden.

Na het eten zijn in de kapel de vespers: een avonddienst met zang en gebed. De workshop ‘meerstemmig zingen’ van die middag heeft zin gehad want het vijfstemmige ‘Oh lord hear my prayer, when I call answer me’ knalt uit de tot de laatste stoel bezette kapel. Daarna gaat iedereen met gebogen hoofd diep op in gebed. De mensen die daartoe de behoefte voelen mogen hardop iets bidden, zolang ze het kort houden. De één na de ander geeft gevolg aan deze oproep en met duidelijke stem wordt vanuit alle hoeken van de kerk gebeden. Onder het luid zingen van Laudate omnes gentes, laudate dominum, een soort gregoriaans mantra, verlaat iedereen na drie kwartier rustig de kapel.

"Dit is niet zoals het meestal gaat. Gewoonlijk is het meer een dienst met een band enzo, dit hebben ze speciaal geoefend voor vanavond. Een beetje katholiek eigenlijk.’’ Mariecke is tweedejaars theologie in Utrecht en de enige theologiestudent bij Ichthus Utrecht. “Theologiestudenten gaan meestal bij een theologisch dispuut, maar daar had ik geen trek in.” Ze heeft het naar haar zin op het weekend alhoewel ze tegelijkertijd voor haar tentamen moet studeren en tussendoor oefent met de band waar ze dit weekend in drumt. “Ik vind dat christenen zich niet moeten terugtrekken, maar zo’n weekendje bij elkaar steun vinden in je geloof, dat is wel lekker. Dat moet kunnen.”

Doordat ze in een behoorlijk christelijk wereldje leeft, maakt Mariecke het niet vaak mee dat ze haar geloof moet verdedigen. “Mensen bij andere studies hebben dat meer. Niet dat ze worden aangevallen, maar ze moet elke keer weer uitleggen waarom ze geloven.”

De geneugten van het studentenleven ervaart ze niet als een echte bedreiging van haar geloof. Terwijl ze een trekje neemt van haar sigaret: “Ik houd ook wel van een biertje, daar gaat het niet om. Maar voor mijn geloof en mijn persoonlijke relatie met God is de wetenschap een grotere bedreiging.” Ze maakt haar peuk uit en gaat richting de grote zaal waar zodadelijk het christelijke cabaret begint. Morgen zijn de studenten nog even onder elkaar en als alles goed is gegaan, keren ze dan gesterkt in hun geloof weer terug naar huis.

'Van ons zul je niet horen dat het vroeger beter was'

Vrouwenstudies heeft nog een weg te gaan

Terwijl allerlei Nederlandse vrouwenorganisaties een meer of minder langzame dood sterven, viert Vrouwenstudies Letteren deze week haar vijftienjarig bestaan aan de Universiteit Utrecht. Hoezo grafstemming onder de medewerksters? Het studieprogramma is ‘alive and kicking’ en nog net zo nodig als vijftien jaar geleden.

“Nederland scoort internationaal gezien bedroevend laag wat betreft vrouwen op topposities, of je nou kijkt naar het bedrijfsleven, de media of de wetenschap. Nederlandse vrouwen voelen zich misschien tevreden, maar ze hebben absoluut geen macht”, constateert Braidotti. Ook op de algemene trots op de positie van de Nederlandse vrouw valt wel wat af te dingen. “Een groot deel lijdt aan een eetstoornis, heel veel jonge vrouwen belanden in de WAO. En iedereen maar roepen dat het zo fantastisch gaat met vrouwen in Nederland en dat we er wel zo’n beetje zijn. Ik begrijp dat werkelijk niet”, fulmineert ze.

Het zijn dezelfde onderwerpen die Vrouwenstudies vijftien jaar geleden ook al aan de orde stelde, aldus de hoogleraar. De studie ontstond in de jaren zeventig omdat vrouwen vragen begonnen te stellen bij de gangbare lesstof. Van der Tuin: “Ze zagen aan de universiteit weinig terug van de maatschappelijke ontwikkelingen waar ze zelf middenin zaten. Dus wie bepaalt eigenlijk wat wetenschappelijk interessant is? Machtsverhoudingen zijn het cruciale onderzoeksthema van vrouwenstudies. En daarbij is niet alleen gender van belang, maar ook etniciteit, seksuele voorkeur en klasse”.

Braidotti verzet zich tegen het beeld dat vrouwenstudies pas in een latere fase het belang van etniciteit is gaan inzien. “Tijdens het allereerste congres waar ik in Utrecht voor werd uitgenodigd in 1984, stond etniciteit ook al op de agenda. Daar waren ook al zwarte en joodse vrouwen aanwezig, en werd ook al geconstateerd dat het onmogelijk is om het te hebben over ‘de vrouw’. Oké, het waren toen meer aparte clubjes en het is steeds meer in elkaar over gaan lopen. Maar het is niet waar dat wij ons alleen bezig hielden met witte vrouwen.”

Wat volgens Braidotti wel echt is veranderd, is het academische niveau van Vrouwenstudies zelf. “De productie van kennis is ontzettend snel gegaan”, vertelt ze terwijl ze het ene overzicht na het andere uit de kast trekt. “Het niveau is heel snel gestegen, we kunnen nu veel complexere vraagstukken behandelen, op een hoger intellectueel niveau dan toen we begonnen”.

Dat het niet alleen grootspraak is van een trotse hoogleraar blijkt uit de erkenning die Vrouwenstudies in Utrecht nationaal en internationaal ten deel valt. Ook studenten blijken geïnteresseerd in vakken uit het Vrouwenstudiesprogramma.

Van der Tuin: “Er zijn 56 inschrijvingen voor het vak dat ik samen met professor Gloria Wekker geef: Gender, Etniciteit en Cultuurkritiek’, van vrouwen maar ook van mannen. Die vinden het ook interessant om na te denken over gender en etniciteit en over de beeldvorming daarover. Onder andere door kritische analyse van reclame, bijvoorbeeld die rotreclame met die vrouw op dat kopieerapparaat.”

Trots

Het Utrechtse succes is volgens Van der Tuin grotendeels te danken aan het feit dat Vrouwenstudies als volwaardige studie is geïntegreerd in de faculteit Letteren. “Daardoor zijn we goed zichtbaar voor studenten en blijven we goed op de hoogte van wat er op de universiteit speelt”. Ook Braidotti vindt dat Vrouwenstudies veel te danken heeft aan de faculteit. “Maak je eerst maar eens waar, dan zien we wel wat we er verder mee doen, dat was een beetje de instelling toen we begonnen. Maar toen bleek dat we kwaliteit konden leveren, zijn ze ook over de brug gekomen met geld en ondersteuning. Ik ben echt trots op hoe dat is gegaan”.

Wat wel teleurstelling heeft opgeleverd, is de geringe mate waarin Vrouwenstudies er na vijftien jaar in is geslaagd om het discours in andere academische disciplines te beïnvloeden. “Vaak zie je dat er in boeken of op congressen ergens in een achterafhoekje aandacht wordt besteed aan vrouwen of gender of etniciteit. Maar dat blijft toch meestal behoorlijk in de marge”, stelt Van der Tuin.

Braidotti denkt dat die geringe beïnvloeding typerend is voor de academische wereld. “We hebben echt hard geprobeerd om verbanden te leggen en we blijven ook open staan. Maar iedereen zit in zijn eigen hokje zijn ding te doen, er is sowieso te weinig dialoog tussen verschillende vakgebieden. Dat komt het algemene academische niveau niet ten goede. Vrouwenstudies is als interdisciplinair vakgebied bezig om daar verandering in te brengen. Zo werken wij op verschillende gebieden samen met onder andere geschiedenis, theologie en rechten. Daarnaast zitten we in een interfacultair onderzoeksprogramma over ‘family relations’ met de faculteiten Sociale Wetenschappen, Rechten, Wijsbegeerte en Geneeskunde. Dit is echt een mooi voorbeeld voor de hele wetenschap, omdat het de crossdisciplinariteit bevordert”.

De officiële status en erkenning van het programma hebben er volgens de medewerksters niet toe geleid dat ze rustig achterover zijn gaan zitten in hun ivoren toren. Van der Tuin: “In dit neo-liberale klimaat wordt de ene na de andere vrouwenorganisatie opgedoekt. Dus weten we heel goed dat we alert moeten zijn. Als je jezelf feministe noemt, dan weet je dat je tegenstand kunt verwachten. Maar we zijn een sterke, goedgeorganiseerde club, ook al omdat iedereen hier gelooft in waar ze mee bezig is.”

En natuurlijk, vult Braidotti aan, blijft het noodzakelijk om ‘strategisch te denken’. “We zorgen voor een hoog mediaprofiel, we hebben volop contact met maatschappelijke organisaties, we zitten in allerlei commissies, ook binnen de universiteit. We gaan niet in een hoekje zitten klagen. We proberen in te springen op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld nieuwe media. Van ons zul je niet horen dat het vroeger allemaal beter was, we love today”.

Hanneke Slotboom
Vrouwenstudies Letteren viert haar lustrum op 13 en 14 november met het congres ‘Truth or Dare? Celebrating 15 years of Women’s Studies in Utrecht’. Info: www.let.uu.nl/nov/nws.html
@KopVoorKader:Cyberfeminisme

Belangrijke thema’s binnen Vrouwenstudiesonderzoek in Utrecht zijn etniciteit, beeldvorming, epistemologie en nieuwe technologie. In het promotie-onderzoek van junior docent Jolanda Robinson vallen die vier thema’s samen. Haar proefschrift betreft ‘poststructuralistische articulaties van etnische vrouwen in de nieuwe media’.

“Het heersende beeld van technologie is dat het voor en door witte mannen is. Dat beeld wil ik bijstellen door te laten zien hoe vrouwen van verschillende etnische achtergronden digitale technologie gebruiken. Op het Internet bestaan allerlei sites van vrouwen van verschillende etnische achtergronden, bijvoorbeeld van moslima’s, Fillipijnsen, Iraansen, Surinaamsen en joodse vrouwen. Enerzijds bekijk ik hoe vrouwen deze digitale gemeenschappen gebruiken om hun sociale en politieke netwerken te verrijken en uit te breiden. Daarvoor houd ik interviews met de vrouwen die zich met de sites bezig houden. Daarnaast verzamel ik informatie over de manier waarop deze on-line vrouwengemeenschappen een beeld van zichzelf scheppen en uitdragen. Ik concentreer me dus op vragen als: wat komt sterk naar voren op de sites, waar wijken ze onderling af, welke links worden er aangeboden, wat valt er te zeggen over de politieke wensen van de gemeenschap. Als cyberfeministe wil ik zo achterhaalde ideeën over etnische vrouwen in relatie tot nieuwe media bijstellen en bijdragen aan feministische theoriën over verschillende subjectiviteiten.”

Links naar verschillende on-linegemeenschappen en informatie over etnische vrouwen en nieuwe media zijn te vinden op http\\members.chello.nl\j.robinson1\

Uit het keurslijf van de grap

Met 'De inktpot' moet Utrecht een eigen stripcultuur krijgen

'De inktpot'. De sarcastisch bedoelde bijnaam van het plechtstatige, sombere gebouw van de Nederlandse Spoorwegen leende zich uitermate goed voor het eerste Utrechtse stripblad. Met de oprichting ervan hopen de initiatiefnemers dat een stripcultuur zich als een inktvlek over de stad zal verspreiden.

Daarin is een klein jaar later verandering gekomen. Vol trots presenteren de tekenaars het eerste Utrechtse stripblad, dat vanaf volgende week te krijgen zal zijn in de vier Utrechtse stripwinkels en bij de betere boekhandels — Helm: “Elke boekhandel die ons stripblad verkoopt, is sowieso de betere boekhandel!” — voor het bedrag van 3,50 euro. Het is de bedoeling dat 'De inktpot' daarna jaarlijks drie- tot viermaal verschijnt.

Telefoonboek

De lancering van 'De inktpot' kwam niet zonder inspanning tot stand. Niet-commerciële stripbladen bestaan in Nederland niet. Een beroepstekenaar leeft voornamelijk van opdrachten. Hier een tekeningetje, daar een cartoon. “Meestal word je als tekenaar gebeld als een redactie bij een verhaal echt geen foto kan bedenken. Mijn motto is dan ook: ik zou zelfs het telefoonboek kunnen illustreren.” Helm weet waar hij over praat. Al 25 jaar tekent hij voor 'alles wat los en vast zit'. Ook medeoprichter en oud-UU’er Niels Bongers kent de harde kanten van het freelance tekenbestaan. “Ik ben langs allerlei redacties gegaan met een map tekeningen, maar dat levert meestal niets op.” En als de opdrachten dan eenmaal binnenkomen, wordt de tekenaar nooit gevraagd om eens vier pagina's te vullen met een mooi en goed getekend verhaal. Helm: “In een tijdschrift is daar nooit ruimte voor. Je mag maximaal een pagina vullen, met een grap erin. Altijd maar die grap. Dat terwijl volgens mij het medium strip op dezelfde hoogte hoort te staan als toneel, film of literatuur. Ook een striptekenaar wil zijn expressie uiten. Mooie dingen maken.”

Zelf ontdekte Helm de strip als kunstvorm in de jaren zeventig toen hij het undergroundblad ‘Zap comix’ onder ogen kreeg. “Daarin tekende onder andere Robert Crumb, echt een icoon in de stripwereld.” Bongers mocht van huis uit niet eens strips lezen. “Mijn ouders vonden dat niet verantwoord, zoiets. Alleen op vakantie kregen we een stripboek, om ons stil te houden in de auto. Tot we een keer van vrienden een hele stapel Lucky Lukes kregen. Toen zagen mijn ouders er geloof ik ook wel de lol van in.” Zijn grote favoriet is de Franse striptekenaar Moebius. “Die is echt geniaal.”

Volgens Helm is het slechts een kwestie van tijd tot ook in Nederland de strip als kunstvorm serieus wordt genomen. “Fransen zijn bijvoorbeeld veel meer stripminded. Zij schamen zich er niet voor om te zeggen dat ze strips lezen. Het wordt daar de negende kunst genoemd. Er is zelfs een stripmuseum. Met ons stripblad hopen wij een bijdrage te leveren aan dit proces in Utrecht.”

Surrealistisch

Dat zij niet de enige zijn die pal voor de stripkunst staan, bleek wel toen ze voor het eerste nummer van 'De inkpot' tekenaars benaderden. Hoewel de financiële vergoeding nihil is omdat het tijdschrift in eigen beheer wordt uitgegeven, zegden vijftien tekenaars zonder uitzondering graag hun medewerking toe. Helm: “Uit steunbetuiging, maar ook omdat ze het leuk vinden om langere verhalen te maken.” Aan het eerste nummer werken grote namen uit de Nederlandse stripwereld mee: Volkskrant cartoonist Jos Collignon (voorheen óók U-blad), Jean-Marc van Tol van Fokke & Sukke, Peter Pontiac en Piet Kroon, momenteel schrijver/regisseur voor Disney Feature Animation. Ook werden minder bekende stripgoden benaderd. Zo is er een pagina ingeruimd voor mogelijk toekomstige tekenaars onder de zeventien jaar en beleeft in het eerste nummer van 'De inktpot' Ruben, de stripheld van Ype Driessen en Stephan van Doorn die wekelijks in het U-blad te vinden is, zijn eerste drie pagina's tellende avontuur.

Voor Helm en Bongers is dat ook een doel van het blad: een podium bieden voor beginnende tekenaars. Helm: “Het zou erg leuk zijn als zich in Utrecht echt een stripcultuur ontwikkelt, een Utrechtse school van striptekenaars. We zijn van plan om met de tekenaars regelmatig bij elkaar te komen. Om in het blad te komen moet een strip dan ook een link hebben met de stad Utrecht, qua persoon of verhaal. Bij voorkeur allebei. Ik hoop op een blad met een eigen identiteit. Utrecht heeft een surrealistisch kantje. Dat zie je terug bij de kunstenaars zoals Koch en Toorop en Moesman. Volgens mij ligt het in de stad besloten. Ik zou het leuk vinden als dat in ons blad terug te zien is. Natuurlijk mogen er ook grappen in staan, maar dat hoeft eindelijk eens niet het doel te zijn.”

Christie Hofmeester