Wie nu nóg niet weet dat Jan Veldhuis de Universiteit Utrecht verlaat, leest of geen kranten of heeft de afgelopen drie maanden in een volstrekt van de buitenwereld afgesloten bergdorp doorgebracht. Alleen: vrijwel alle interviews en beschouwingen in dag- en weekbladen waren tot nu toe gevuld met herinneringen aan de kleine achttien jaar die collegevoorzitter Veldhuis in Utrecht doorbracht. Zijn visie op het wetenschappelijk onderwijs daarentegen kreeg nauwelijks aandacht. Nadat ook het U-blad zich vorige week ferm in de traditie van ‘achteromzien en niet vooruitkijken’ plaatste, kiest de redactie in deze afscheidsweek voor een andere invalshoek. Het U-blad presenteert in elf paragrafen: de Visie van Veldhuis.
Erik Hardeman
PUBLIEK STELSEL
RENDEMENT
“Een groot probleem in ons land is het lage studierendement. Een opleiding waar veertig procent van de studenten na zeven jaar nog geen diploma heeft - en die opleidingen zijn er - dat kan niet. Ja maar, wordt er dan geroepen, er komen te veel ongeschikte studenten naar de universiteit, we moeten selecteren. Onzin. Alle studenten die hier binnenkomen hebben een vwo-diploma of een gelijkwaardig papiertje op zak. In ons onderwijssysteem betekent dat dat ze geschikt zijn voor de universiteit. Bovendien haalt maar één op de zes jongeren een vwo-diploma. De instroom in de universiteit is dus al selectief. Het zou een gotspe zijn om in die situatie nog verder te willen selecteren. Dat zoveel studenten voortijdig afhaken, ligt minder aan het feit dat ze niet geschikt zijn dan aan de manier waarop wij met hen omgaan. Wij doen het zelf niet goed genoeg. Vandaar dat wij in Utrecht nu nadrukkelijk inzetten op commitment. Wie hier komt studeren, moet er voor 80 à 85 procent vanuit kunnen gaan dat de opleiding een succes wordt. Dat kan alleen als we eisen aan studenten stellen.”
SCHOOLS
“In het bachelor-mastersysteem zijn we eisen gaan stellen. En nu wordt er weer geroepen dat ons onderwijs te schools is. Het spijt me, maar daar lach ik om. Het mag - in de goede betekenis van het woord - nog wel drie keer zo ‘schools’. We moeten onze studenten uitdagen en voor mij betekent dat een verplichting om aanwezig te zijn. Het betekent ook dat een college wordt voorbereid en dat de stof vooraf wordt gelezen. Goed onderwijs is een dialoog tussen studenten en docenten op basis van een goede voorbereiding. Ik wil af van de lamlendige instelling dat twintig studenten zich opgeven voor een werkcollege en dat er na een paar weken nog maar tien komen opdagen.
Ja maar, wordt er dan gezegd, met zulk intensief onderwijs blijft er geen tijd over voor academische vorming. Alsof academische vorming iets is dat buiten de studie staat. Zo werd er vroeger over gedacht. Mijn hoogleraar oude geschiedenis zei indertijd: ‘Wie zich vóór Pasen in het tweede jaar bij mij aanmeldt, krijgt het extra zuur. Gaat u eerst maar eens student worden.’ Hij was één van de laatste vertolkers van een elitaire manier van denken over studeren: je verbleef aan de universiteit, je vormde je er, en soms studeerde je. Tegenwoordig denken we bij vorming vooral aan het onderwijs zelf.”
BINDEND STUDIEADVIES
“Op het moment dat al onze opleidingen goed op orde zijn, mag een bindend studieadvies wat mij betreft universiteitsbreed worden ingevoerd. Dat betekent dat er commitment is tussen docenten en studenten en dat er goede procedures bestaan om de studievoortgang te bewaken. Naar mijn mening hoort het bij een goede begeleiding van studenten om indien nodig te kunnen zeggen: vriend of vriendin, je haalt het niet, je moet echt wat anders gaan doen. In veel landen is dat normaal, maar bij ons is dit onderwerp zeer beladen. Volgens mij hangt dat samen met de vrijblijvendheid die ons universitair onderwijs te lang heeft gekenmerkt. Wij hadden de vrijheid om al dan niet tentamen te doen, om college te lopen wanneer wij wilden, om eindeloos hertentamens af te leggen. Daarin paste het niet om te worden weggestuurd. Paradoxaal genoeg is het juist die vrijblijvendheid die de roep om een bindend studieadvies uitlokt. Ik voorspel dat als studeren zijn huidige imago van vrijblijvendheid kwijt raakt, een bindend studieadvies niet of nauwelijks nodig zal zijn.”
ONDERWIJS
“Een serieus knelpunt in ons systeem is het onvoldoende prestige van universitair onderwijs. Dat is zonder meer een nadelig gevolg van ons publieke systeem, waarin de gelijkwaardige kwaliteit van universiteiten uitgangspunt is. In Amerika geeft onderwijs geven aan een hooggeplaatste universiteit extra prestige én inkomen. Die mogelijkheid bestaat in ons Nederlandse stelsel niet. Daar komt bij dat wij ervoor hebben gekozen om van al onze universiteiten researchuniversiteiten te maken. Gevolg daarvan is dat onderzoek op de eerste plaats komt en dat onderwijs geven het carrière maken in de weg lijkt te zitten. Dit zijn nadelen, maar geen enkel systeem is perfect. Ik vind dat die nadelen niet opwegen tegen de voordelen van meer gelijke kansen en van de gelijkwaardigheid van alle universiteiten. Natuurlijk moeten we het onderwijs meer waardering proberen te geven. Dat doen wij in Utrecht trouwens ook, onder meer door intensieve vormen van onderwijs te introduceren. Bovendien hebben we voor docenten een onderwijscarrière mogelijk gemaakt, al geef ik gaarne toe dat dat laatste initiatief nog niet erg uit de verf is gekomen. Wat mij betreft ligt hier één van de grootste uitdagingen voor de komende jaren.”
ENGELS
“In de privékring leg ik wel eens de stelling op tafel dat het Nederlands zich de komende honderd jaar in Europa zal ontwikkelen zoals het Fries de afgelopen honderd jaar in Nederland. Het zal niet verdwijnen, maar het zal een andere positie gaan innemen; het verengelsen zal doorzetten. Ik denk dat steeds meer kinderen onderwijs op Engelstalige scholen zullen gaan volgen. Gezien die ontwikkeling verwacht ik dat het universitair onderwijs op termijn grotendeels Engelstalig wordt. Ik heb daar geen bezwaar tegen. Dat op dit moment nog niet al onze docenten het Engels even goed beheersen, beschouw ik als een overgangsprobleem, want de verdere ontwikkeling naar het Engels als wetenschappelijke voertaal lijkt mij onvermijdelijk. Bij mijn recente bezoek aan China zat ik naast de vice-president van de Universiteit van Peking. Ik vroeg hem: hoe gaat het hier verder als het land zich zo stormachtig blijft ontwikkelen? Wordt de taal aan de universiteit Engels of Chinees? Hij aarzelde niet: Engels, want Chinees is te complex. Terwijl dat toch een taal is die door 1,3 miljard mensen wordt gesproken.”
STUDIEFINANCIERING
“Het huidige systeem van studiefinanciering is achterhaald en leidt ertoe dat de armoede verdeeld wordt. We ontkomen er niet aan om de eigen bijdrage van ouders te verhogen. Ik ben voor een systeem, waarin ouders die het kunnen betalen, de studiekosten van hun kinderen zelf opbrengen, eventueel met fiscale aftrekbaarheid. Bedenk wel dat de meeste gezinnen nog maar twee of drie kinderen tellen en dat de welvaart de laatste decennia meer dan verdubbeld is. Dat is een heel andere situatie dan twintig jaar geleden toen de studiefinanciering in zijn huidige vorm werd ingevoerd. Ik ben een family-man, en ik vind het niet meer dan logisch dat ouders iets overhebben voor de opleiding van hun kinderen. Door een beurs te geven aan studenten van wie de ouders zwemmen in het geld, maken we het systeem belachelijk. Geef staatssteun alleen aan wie het echt nodig heeft en maak het daardoor voor meer studenten mogelijk om vijf jaar te studeren.”
COLLEGEGELD
“Ik vind de plannen voor collegegelddifferentiatie zoals die worden geopperd, niet erg doordacht. De vraag voor welke opleidingen je een hoger collegegeld moet vragen, is in elk geval nooit bevredigend beantwoord. Moet je dat doen voor populaire studies als bedrijfskunde, die mede worden gekozen vanwege de kans op een goed betaalde baan? Of juist voor een masterclass theoretische fysica? In veel plannen wordt voor die laatste optie gekozen maar, zeg ik dan, is dat wel verstandig? We hebben al zo’n gebrek aan fysicastudenten. Moet je ze dan ook nog afschrikken met een hoog collegegeld?
"Voorstanders van differentiatie wijzen naar Engeland en Amerika, maar die vergelijking gaat niet op. In die landen zijn de verschillen in collegegeld niet opleidingsgebonden, maar universiteitsgebonden, en dat past niet in ons systeem. Ik weet wel dat sommige universiteiten loeren op de kans om een hoger collegegeld te kunnen gaan vragen, want dat is een verborgen manier om zich als topuniversiteit te afficheren. Maar door dat toe te staan, zetten we de bijl aan de wortel van ons publieke systeem. Dat werkt op termijn alleen maar in ons nadeel.”
TOPUNIVERSITEITEN
“De roep klinkt steeds luider om te gaan differentiëren tussen universiteiten. Nederland zou voor het bedrijfsleven niet meer herkenbaar zijn als kennisregio die kan concurreren met andere kennisregio’s in Europa. De kwaliteit van ons onderzoek is nog steeds uitstekend, maar omdat het over zoveel universiteiten verdeeld is, zou het aan pieken op de Nederlandse hoogvlakte ontbreken. Ik vind dat dit niet zo is. Op de wereldranglijst staan wij op de zevende plaats met vele en zeer diverse wetenschapsgebieden. Natuurlijk kan het beter, onder meer door meer samenwerking tussen universiteiten. Maar wat mij ergert, is de reactie dat wij het aantal universiteiten maar moeten reduceren of dat wij twee topuniversiteiten moeten maken. Zulke ideeën staan haaks op de werkelijkheid: topkwaliteit is in Nederland over alle universiteiten verdeeld. Op elke universiteit vinden we topopleidingen en topgeleerden. Dan kan het toch niet zo zijn dat er aan sommige universiteiten geen toponderzoek meer wordt gedaan of zelfs dat wij enkele bèta-faculteiten afbouwen of een technische universiteit sluiten? Dat zou pure kapitaalvernietiging zijn. Ik vind dat een krankzinnige gedachte. Vergeet drie dingen niet. Eén: topkwaliteit kan alleen bestaan bij de gratie van een brede basis. Twee: om topkwaliteit te krijgen moet je twintig jaar investeren, het is langetermijnwerk. Drie: op Harvard en Berkeley zijn anno 2003 ook veel groepen geen top meer of nog geen top.”
UNIVERSITAS NEERLANDICA
"In plaats van het vormen van een paar topuniversiteiten, heb ik in mijn rede bij de opening van het academisch jaar gepleit voor het vormen van één Nederlandse kennisdelta, waarin de huidige universiteiten verregaand samenwerken in wat ik de ‘Universitas Neerlandica’ noem. Ten aanzien van de bacheloropleidingen zouden alle universiteiten hun huidige profiel moeten behouden. De zes algemene universiteiten dienen dus een zo breed mogelijk palet aan gangbare bacheloropleidingen aan te bieden. Daarom is het terecht dat Utrecht sinds kort een opleiding economie heeft. Ik vind dat Leiden ook economie zou moeten hebben. Dat hoort bij een algemene universiteit.
"Op onderzoekgebied moet wat mij betreft echter het nodige veranderen. De universiteiten zelf zullen nog selectiever moeten worden en meer moeten afstoten wat niet top of potentieel top is. Landelijk moet scherper bepaald worden op welke terreinen we onderzoek en vooral meer onderzoek willen en moeten doen en op welke universiteit hiervoor goede groepen zitten. Uiteindelijk houd je dan per onderzoeksveld twee of drie universiteiten over, waar ook de onderzoekmaster op dat gebied wordt georganiseerd. Zo vergroot je de zichtbaarheid van het toponderzoek zonder het stelsel wezenlijk aan te tasten. En als er dan interessante financiële programma’s bovenop worden gezet, moeten we ook het lef hebben om het geld niet weer zoals nu ponds-pondsgewijs over alle universiteiten te verdelen, maar het aan die twee of drie te geven, die op de betreffende terreinen top zijn. En dat zullen telkens andere combinaties van universiteiten zijn.”
MINISTERIE VAN OC&W
“Deze door mij bepleite samenwerking is niet haalbaar zonder duidelijke regie. Daarbij denk ik aan een constructie zoals in Californië. De University of California bestaat uit negen zelfstandige universiteiten, waaronder Berkeley, L.A. en San Diego, maar zij worden aangestuurd vanuit één gezamenlijk regieorgaan. Analoog aan dat model zou ook de ‘Universitas Neerlandica’ een dergelijk regieorgaan moeten krijgen. Dit dient te bepalen waar het onderzoek op specifieke terreinen geconcentreerd wordt en waar researchgeld hiervoor heengaat. In mijn visie zou zo’n regieorgaan onder leiding moeten staan van de minister van OC&W.
"Helaas spelen publiek, media, politiek en het departement op dit moment liever kinderlijke spelletjes met ons door om de haverklap uiterst dubieuze ratings en rankings te publiceren. In plaats van ons samen te brengen, leiden zulke lijstjes tot ongezonde vormen van concurrentie. Het departement neem ik dat het meest kwalijk, want daarvan verwacht ik juist dat het de samenwerking bevordert en dat het zich verre houdt van het verstrekken van onzorgvuldige en onbetrouwbare gegevens. Een probleem is dat de universiteiten en het wetenschappelijk onderzoek nogal eens zijn overgelaten aan een staatssecretaris. Dat heeft onze positie er niet sterker op gemaakt. Als men in Den Haag de roep om versterking van de kenniseconomie serieus neemt, dan zal men moeten kiezen voor een Ministerie van Wetenschap, Technologie en Innovatie. Ik hoop dat het Innovatieplatform een tussenstap is in die richting, want zo’n departement moet net als in diverse ons omringende landen een minister krijgen met veel geld en veel bevoegdheden. Geen minister van wetenschapsbeleid meer, zeker niet ‘zonder portefeuille’, maar een minister met macht. Het is echt de hoogste tijd.”