Achtergrond

Stufi: een politieke kwestie

Door Vermeend c.s. werden twee alternatieven op tafel gelegd, een combinatie van een lening en een gift, of een sociaal leenstelsel waarbij de overheid het risico dekt. Staatssecretaris Nijs was er als de kippen bij om duidelijk te maken dat zij (het goedkopere) sociaal leenstelsel wel ziet zitten. Maar of zij het opschroeven van de lening met inkrimping van de basisbeurs ook voor elkaar krijgt, is de vraag. Een kamermeerderheid van SP, PvdA, CDA en D66 reageert in

ieder geval afwijzend. Dat is evenwel wat voorbarig: Nijs trekt nu eerst een blik deskundigen open die kijken hoe het advies het beste tot beleid te smeden is. Pas tegen de volgende begrotingsbehandeling komt de staatssecretaris met voorstellen naar de Tweede Kamer.

Al met al heeft Vermeend dus nog niet voor veel duidelijkheid gezorgd. Dat is vooral jammer, waar het de hoogte van de studiefinanciering betreft. Elders in dit blad zegt het Utrechtse commissielid Van den Hoeven dat de vraag hoeveel geld wij in Nederland voor studiefinanciering over hebben een politieke vraag is, waarop de commissie-Vermeend geen antwoord kon geven. Toch zit daar de crux van het hele verhaal. Op dit moment kost de studiefinanciering het rijk ruim twee miljard euro. Dat is erg veel geld en een belangrijke reden voor de adviesaanvraag aan de commissie was dan ook de hoop om het mes in die kostenpost te kunnen zetten.

Nu de commissie heeft besloten zich niet uit te spreken over de vraag hoeveel geld een fatsoenlijk stelsel van studiefinanciering eigenlijk mag kosten, is het woord dus ook op dit punt aan de politiek. Gezien de precaire financiële situatie van ons land is dat voor studenten geen opwekkend vooruitzicht. Te vrezen valt dat de student van de toekomst maar één zekerheid heeft: hij of zij zal veel meer moeten gaan lenen.

hop/eh

Researchmaster Vrouwenstudies ingediend bij NAO

Het tweejarige masterprogramma 'Gender and Ethnicity' is een van de achttien Utrechtse alfa/gamma-researchprogramma's die vorige week bij de Nederlandse Accreditatie Organisatie (NAO) voor goedkeuring zijn ingediend. Van de uitspraak van de NAO hangt af of studenten in de toekomst recht krijgen op vijf jaar studiefinanciering.

Omdat het hier om nieuwe tweejarige opleidingen gaat, waarvan enkele dit jaar zelfs al van start zijn gegaan, heeft de beoordeling ervan voor de NAO prioriteit. De researchmasters in de bèta- en biomedische hoek, die veelal voortborduren op bestaande programma's, hebben al eerder een voorlopige accreditatie gekregen en zullen pas later officieel worden beoordeeld.

Het masterprogramma 'Gender and Ethnicity' biedt de deelnemers een opleiding waarin de positie van mannen en vrouwen in de multiculturele samenleving in een brede culturele, historische en maatschappelijke contekst wordt geanalyseerd. Opmerkelijk is dat dit masterprogramma, een van de weinige die dit jaar (met vier studenten) al van start zijn gegaan, op het terrein van vrouwenstudies de enige researchmaster is op het Europese vasteland.

EH

'Ik denk dat we iedereen wel opgeschud hebben'

Gamesresearch: een jonge en vernieuwende wetenschap

Utrecht heeft deze week de première van een groot, internationaal congres over gamesonderzoek: Level Up. Dit congres is de Universiteit Utrecht niet in de schoot geworpen, want Joost Raessens en Marinka Copier van de studierichting Nieuwe Media en Digitale Cultuur hebben hard gewerkt aan een congresvoorstel met een brede aanpak. Met daarin, naast onderzoek, volop gelegenheid voor games en entertainment. Zo sleepten zij het congres binnen, als waren het de Olypische Spelen.

Raessens over Copier: "Jij bent echt een gamesonderzoeker. Ik ben meer 'digitale en nieuwe media'. Mijn persoonlijke drive is om te begrijpen wat de politieke impact is van populaire cultuur. Zo ga ik me na computergames verdiepen in mobiele telefonie."

Games Studies is het verhaal van een jonge wetenschap, die welig tiert en nog bezig is een canon te ontwikkelen. Ook zijn er geen schappen vol wetenschappelijk boeken over dit onderwerp. Dit heeft Raessens aan de lijve ervaren toen hij in 2000 in het MIT (Massachusetts Institute of Technology) een

congres over games, wetenschap en commercie bezocht. Vol enthousiasme ging hij op zoek naar wetenschapelijke boeken over games, maar in de congresboekenwinkel trof hij enkel een boek aan over gender en games. "Ik zoek ook dat soort boeken", hoorde hij naast zich. Dat was de Utrechtse psycholoog Jeffrey Goldstein. Het resultaat van deze ontmoeting is dat zij begin 2004 het Handbook of Computer Game Studies uitbrengen. En dat is niet de enige Utrechtse bijdrage aan het internatinale gamesresearch. Raessens en Copier zijn samen verantwoordelijk voor de bundel 'Level Up', die bij aanvang van het congres gepresenteerd wordt. Je kunt wel stellen dat de Utrechtse gameresearchers hard aan de weg timmeren. Zo zijn ze in Utrecht ook nog bezig met de oprichting van een Nederlandse afdeling van de Internationale Digital Games Research Association (DIGRA).

Fabrikanten

Raesssens voegt het volgende er graag aan toe: "Het mooie aan gameresearch is dat alles door elkaar loopt." Copier vervolgt: "Game onderzoekers komen namelijk overal vandaan, vanuit allerlei wetenschappelijke disciplines. Het zijn veelal jonge onderzoekers, die zelf games spelen en vaak nog ontwikkelen ook." "Gameresearch is eigenlijk hét praktijkvoorbeeld van de 'geëngageerde geestesswetenschap', waartoe de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) afgelopen september opriep", stelt Raessens. Kortgezegd is de AWT grote voorstander van geesteswetenschappen, 'die gericht zijn op maatschappelijke vraagstellingen, die allianties met externe partijen aangaan en zorgen voor vernieuwing in het onderzoek', aldus de tekst in de brief aan de onderwijsminister van der Hoeven. En dit zie je bij gamesresearch terug, bijvoorbeeld waar het gaat om samenwerkverbanden met ontwerpers en de gamesindustrie.

Wat kan hiervan de meerwaarde zijn? "Bij fabrikanten als Nokia en Nintendo zit veel kennis en informatie", vertelt Raessens. "Ze hebben veel geld, dus veel marketingonderzoeken. Ook blijf je via hen op de hoogte van recente en toekomstige ontwikkelingen op gebied van games. En andersom is het een feit dat wetenschappelijk onderzoek naar hun producten maatschappelijke legitimatie voor de games betekent. Wij willen kennis produceren en zij willen winst maken." Copier: Ik denk dat we iedereen wel opgeschud hebben. Het is vernieuwend wat wij doen." Raessens: "En dat als je je bedenkt dat we nog maar in 1998 het eerste college over games gaven."

Carina Nijssen
@KopvoorKader:Copier en de fictieve personages

Copiers promotieonderzoek gaat over 'fantasy roleplaying games'. Niet het winnen, maar het proces van het spelen staat hierin voorop. In deze game ontwikkel je een personage waarmee je samen met andere spelers op avontuur gaat.

Vaak werken mensen een aspect van hun karakter uit in een ficitief personage. Copier doet onderzoek naar de constructie van ruimte en identiteit in en rondom fantasy roleplayinggames. Tevens kijkt ze naar deze games als een breder maatschappelijk verschijnsel, want fantasy komt bijvoorbeeld ook tot uiting in gothic mode en muziek. De wisselwerking tussen de wereld van het spel en de werkelijkheid is deel van Copiers fascinatie.

Dit onderzoek vraagt erom om in het onderzoeksobject te duiken. In de praktijk betekent dit dat Copier zoveel mogelijk spellen speelt. Vaak in haar vrije tijd, temeer omdat op die momenten de online roleplaygames gaande zijn. Deze methodische benadering lijkt te breken met de objectieve houding van de wetenschapper, die afstand tot het onderzoeksobject moet houden. Maar iedere onderzoeker maakt deel uit van de cultuur die hij/zij onderzoekt. En bij game onderzoek helemaal, want Copier maakt tijdens haar onderzoek regelmatig deel uit van de fantasy subcultuur. Bbetrokkenheid en kritische anlayse moeten volgens Copier hand in hand gaan.

De ‘latest’ top-3 games van Marinka Copier

1. Starfox Adventures

2. Animal Crossing

3. Bushido Blade (om onderzoek ‘af te reageren’)

@KopvoorKader:Raessens en de participatiecultuur

Voor zijn bijdrage aan het Handbook of Computergames Studies onderscheidt Raessens drie domeinen van participatie van speler met spel. De eerste is interpretatie, die veel overeenkomsten vertoont met film en televisie. Zo kun je je afvragen of Lara Croft een mannelijke fantasie is of een sterke vrouw is. Een groot verschil met klassieke media is de interactiviteit. Een game ontstaat pas spelenderwijs. Het vergt een actieve houding en als speler geef je vorm aan het spel. Dat noemt Raessens reconfiguratie. De meest verstrekkende vorm van participatiecultuur en tevens derde domein is constructie. Veel games geven spelers de gelegenheid eigen personages en levels te maken. "De politieke, filosofische vraag die ik me wil stellen is op welke wijze deze

constructie kan bijdragen aan een bottum-up in plaats van een top-down cultuur,

een cultuur waarin plaats is voor heterogenisering in plaats van

homogenisereing."

De ‘latest' top drie games van Joost Raessens

1. Metal Gear Solid

2. Grand Theft Auto

3. Medal of Honour

Overdekt roken in The Basket

Onverdeeld positieve verhalen over grand café in De Uithof

De Uithof heeft er lang op moeten wachten, maar eind februari was het dan zo ver: het universiteitscomplex kreeg een eigen grand café. The Basket bestaat inmiddels een half jaar, en de vraag rijst natuurlijk hoe het allemaal loopt. Het U-blad ging op onderzoek uit en stuitte op veel blije mensen.

Toen de donkerbruine Uithof-Inn zo’n vier jaar geleden moest sluiten om plaats te maken voor de universiteitsbibliotheek, waren de plannen voor een opvolger snel klaar. In september 2000 werd verwacht dat de deuren van het nieuwe etablissement 'binnen afzienbare tijd' open zouden staan voor dorstige studenten en medewerkers. Het duurde allemaal aanzienlijk langer, omdat het pand nog gebouwd moest worden, en huurder Interbrew – die onder meer de brouwerijen van Dommelsch, Hertog Jan, Leffe en Hoegaarden omvat – moeite had met het vinden van een uitbater. Uiteindelijk waren het de horecaondernemers Peek uit Bunnik, opererend onder de naam Brothers B.V. – inderdaad, van de gelijknamige disco – die eind februari de deuren van het grand café openden.

Roken

Op maandagmiddag rond een uur of vier is het drukker dan je zou verwachten in het grand café. Ook het terras zit redelijk vol. Casper Stelling, vijfdejaars student planologie, zit met een kop koffie en een sigaretje op één van de banken te wachten op een afspraak. “Ja, ik kom hier regelmatig. Ik vind het een verademing om even naar zo’n café-achtige voorziening te gaan, met muziek, lekkere banken en de mogelijkheid om te roken. Ik ga hier bijvoorbeeld heen als ik even vast zit met mijn werk als studentassistent. Dat is ontspannend en de koffie is een stuk lekkerder dan uit de automaten.”

Deeltijdstudentes Janieke van den Bedem en Ilona Boer van de Hogeschool van Utrecht zitten buiten, ondanks de stevige wind die over het terras waait. “We moeten zo weer naar college en zijn even snel iets gaan eten in het Educatorium. In The Basket kun je ook eten, maar de kantine is zo vreselijk goedkoop, daar kan dit café toch niet tegenop. Voor de gezelligheid gaan we hier nog even koffie drinken. Lekker zo, nog even in het zonnetje.”

Ook bedrijfsleider Leon Slagmolen van The Basket is tevreden. “We kunnen natuurlijk pas na een jaar wat zeggen op basis van de cijfers, maar tot nu toe hebben we niks te klagen”, meldt hij. Sterker, Slagmolen spreekt van een 'vliegende start'. “Vanaf de eerste dag dat we open waren, is het druk geweest. Zelfs in de zomer hadden we nog een redelijke aanloop. We zijn drie weken dicht geweest, omdat we van tevoren dachten dat we te weinig klandizie zouden hebben. Maar dat bleek mee te vallen, dus volgend jaar blijven we open. Er zijn altijd wel medewerkers van de universiteit en de hogeschool en er komen ook mensen van het ziekenhuis hier.”

Compliment

Achteraf bezien verrast het succes van The Basket hem niet. “Sinds de sluiting van de Uithof-Inn was er niet meer iets dergelijks. Dan moet het toch wel raar lopen als er helemaal geen mensen komen, als je weer die mogelijkheden biedt”, aldus Slagmolen.

Hij legt uit dat The Basket zijn best doet om verschillende groepen klanten aan zich te binden. “Wij zijn, als je ons vergelijkt met soortgelijke tenten in de stad, echt goedkoop. Je kunt hier voor zes euro een maaltijd krijgen. Maar we willen het ook medewerkers en omwonenden naar de zin maken. Dus hebben we ook een aantal gerechten op de kaart staan voor de ruimere beurs.” Het concept slaat aan, aldus Slagmolen. “Je ziet dat mensen hier terugkomen, dat bijvoorbeeld ook mensen die in Rijnsweerd en Bunnik wonen, hier af en toe een hapje komen eten. Dat is voor ons een compliment, dan kun je er van uitgaan dat je het goed doet.”

Hoewel er dus weinig opstartproblemen waren, is er nog wel sprake van een 'leerproces', aldus Slagmolen. “We moeten nog een beetje aftasten wat werkt en wat niet. Toen we startten waren we bijvoorbeeld vanaf negen uur ’s ochtends open. Dat hebben we verzet naar half elf, want voor die tijd komt er echt bijna niemand. Maar aan de andere kant hebben we ook een aantal evenementen georganiseerd die heel goed zijn ontvangen. Van de zomer hadden we hier een poosje een zwembad staan, en onlangs hadden we een beachvolleybaltoernooi, waar veel animo voor was. Vanaf oktober gaan we starten met een dj op donderdagavond. Het idee is dat mensen hier, nadat ze gegeten hebben, blijven hangen, en niet per se naar de stad hoeven om uit te gaan. Maar ze kunnen hier natuurlijk ook komen voordat ze naar de stad gaan. De bedoeling is dat we een beetje ‘party’ gaan maken. En kijk, het voordeel is, wij zijn niet gebonden aan sluitingstijden. Zo lang het gezellig is, kunnen we doorgaan.”

Budgetmenu

De minst leuke ervaring van Slagmolen tot nu toe blijkt te maken te hebben met een studentengrap. “Dat was in de tijd dat Sars nog in het nieuws was, toen kwam er iemand binnen met een mondkapje voor, die hoestend langs de tafels met etende mensen ging. Die hebben we dus maar gevraagd het pand te verlaten.” En ook de Dies bleek voor een onaangename verrassing te zorgen. “Wij wisten helemaal niet dat de Universiteit die dag dicht was, dus wij stonden hier met een normale bezetting. Dat was even fout gegaan in de communicatie met de universiteit. Maar inmiddels hebben we een evenementenkalender, dus dat is ook weer goed gekomen.”

De verhouding met andere Uithofvoorzieningen zorgt niet voor scheve ogen, aldus Slagmolen. “We zijn allemaal zo anders, we vullen elkaar aan in plaats van dat we concurrenten zijn.” Die visie blijkt door de overige Uithofse horeca te worden gedeeld. Desgevraagd meldt Harmen Strikwerda, manager Catering en Congressen van het Facilitair Bedrijf Utrecht, dat er geen veranderingen zijn opgetreden in de bezoekersaantallen van de universiteitsrestaurants sinds The Basket open is. Hij verwacht ook niet dat zoiets gaat gebeuren, omdat de cliëntèle volgens hem met een ander doel naar The Basket gaat dan naar een universiteitsrestaurant. “Maar we blijven wel alert op ontwikkelingen”, voegt hij daar aan toe. “Daarom hebben wij in het Educatorium het Budgetmenu geïntroduceerd, een dagschotel met rauwkost en een blikje frisdrank voor iets meer dan drie euro.”

In de Cambridgebar was het de eerste twee weken na de opening van The Basket wel wat rustiger dan normaal, aldus voorzitter van het barbestuur Bas Wieggers. Maar inmiddels heeft zich dat hersteld, en ziet hij The Basket als een welkome aanvulling op de mogelijkheden die De Uithof biedt. “Wij zijn wat meer een bruine kroeg, The Basket is wat chiquer. Ik ga er graag een hapje eten, maar drinken doe ik ergens anders”, aldus Wieggers.

Boycot

Om zes uur begint The Basket inderdaad vol te lopen met eters. Studentes algemene sociale wetenschappen Elianne en Ellen en geneeskundestudente Wanda zitten gedrieën aan de maaltijd voordat ze naar een film van De Uitwijk gaan. Ze zijn enthousiast over het gebodene. De beloofde feta en zalm in hun maaltijdsalades zijn ruimschoots aanwezig, evenals extra broodjes en boter, en het water van de zaak. “Hartstikke lekker en goede service”, luidt hun oordeel. “Kijk, dit kan je natuurlijk niet elke week doen, want vergeleken met het Educatorium is dit toch duurder, maar het is hier wel lekkerder en gezelliger”, vinden de dames.

Even verderop zitten twee mensen onder een boom een pizza te eten. Is hier sprake van een bewuste boycot? “Nou nee, we wilden nog even buiten zitten en we hadden gewoon trek in pizza”, legt picknickster en studente cognitieve kunstmatige intelligentie Lisette Weismann uit. “Ik zou niet weten hoe het in The Basket is, want ik ben er nog nooit geweest. Maar ik ben het wel van plan. Het lijkt me wel een leuke tent.”

Hanneke Slotboom

Betaalbaar en toegankelijk

Studentendecaan Van den Hoeven dacht mee met Vermeend

Wie van de commissie-Vermeend een kant en klaar nieuw studiefinancieringsstelsel had verwacht, kwam vorige week bedrogen uit. De commissie gaf wel een voorzet, maar koos niet. Logisch, vindt commissielid Anton van den Hoeven, in het dagelijks leven studentendecaan in Utrecht. “Onze opdracht was om te verkennen welke stelsels praktisch haalbaar zijn. Het is nu aan de politiek om keuzes te maken.”

“Dat we met dit rapport niets zijn opgeschoten? Daar ben ik het volstrekt niet mee eens. Gegeven de brede samenstelling van de commissie was duidelijk dat wij niet met één uitgewerkt stelsel zouden kunnen komen. We hebben vrijwel meteen besloten om inhoudelijke keuzes aan de politiek over te laten. Maar wat wij wél hebben gedaan, en wat nog nooit eerder zo grondig is gebeurd, is op een rijtje zetten welke stelsels binnen de randvoorwaarden van toegankelijkheid en betaalbaarheid mogelijk zijn, en vooral welke stelsels dat niet zijn. Dat alle leden van de commissie het daarover eens zijn geworden en dat ook het ISO en de LSVb hun handtekening hebben gezet, vind ik persoonlijk een prestatie van formaat.”

De belangrijkste conclusie van de commissie is dat het door de LSVb eerder nog met veel enthousiasme verdedigde stelsel van beurzen, gefinancierd door een academicibelasting of een studietaks, onhaalbaar is. Van den Hoeven: “Een groot probleem van die aanpak is dat er geen oplossing bestaat voor de vraag wat te doen met afgestudeerden die in het buitenland gaan werken. Die mensen kunnen niet worden aangeslagen en dat creëert niet alleen ongelijkheid, maar maakt ook dat het systeem niet meer kostendekkend is. Daar komt de vraag bij of een academicibelasting juridisch wel houdbaar is. Je zult moeten aantonen dat het hoge inkomen te danken is aan de gevolgde studie, maar hoe doe je dat? En waarom zou je zo’n systeem trouwens alleen voor het hoger onderwijs invoeren? Op grond van al deze bezwaren is ons standpunt dat een academicibelasting geen haalbare kaart is. Dat is nooit eerder zo uitgebreid onderzocht. ”

Leenaversie

Tenzij je ervan uitgaat dat hoger onderwijs zo belangrijk is dat de overheid voortaan maar voor de hele studiefinanciering in de vorm van een gift moet opdraaien (Van der Hoeven: “Maar dan weet je zeker dat het stelsel onbetaalbaar wordt”), betekent het afwijzen van een studietaks vrijwel automatisch het accepteren van een vorm van lenen, al dan niet gecombineerd met een beurs, erkent Van den Hoeven. Dat is dan ook de uitkomst die Vermeend en de zijnen nu op het bordje van de politiek hebben gelegd.

In theorie valt er veel te zeggen voor een zuiver leenstelsel naar draagkracht, vindt de Utrechtse deskundige. “Met zo’n systeem zou je bijvoorbeeld een einde maken aan de ook door collegevoorzitter Veldhuis in het U-blad gehekelde situatie dat studenten zoals prins Willem Alexander, die het absoluut niet nodig hebben, toch een basisbeurs krijgen. Een probleem is echter de leenaversie die blijkens onderzoek behoorlijk groot is, juist bij de groepen die het geld het hardst nodig hebben. Sommige commissieleden denken dat je aanstaande studenten wel duidelijk kunt maken dat ze hun lening alleen hoeven terug te betalen als ze dat echt kunnen, maar ik ben daar sceptisch over. Zelfs op dit moment durven veel studenten al geen lening aan te gaan, laat staan als je ook nog de basisbeurs afschaft. Uit onderzoek dat wij hebben laten verrichten, blijkt dat 27 procent van de studenten, vooral allochtonen en minima, zegt niet te zullen gaan studeren als er geen studiefinanciering zou zijn of als studiefinanciering alleen uit een leenstelsel zou bestaan. Bovendien zullen veel studenten extra gaan werken om het leenbedrag te beperken. Ook dat lijkt me geen gunstige zaak.”

Om deze redenen ziet Van den Hoeven zelf meer in het andere alternatief dat de commissie schetst, een combinatie van lening en gift, waarbij vooralsnog in het midden wordt gelaten wie een beurs moet krijgen, wanneer en voor hoe lang. In feite verschilt die oplossing niet wezenlijk van het huidige stelsel, maar dat vindt Van den Hoeven geen probleem. “Ik weet wel dat er kritiek is op het bestaande stelsel, maar in essentie vind ik het zo slecht nog niet. Je zult alleen de inrichting moeten veranderen en bijvoorbeeld moeten nadenken over manieren om de internationalisering van het onderwijs erin onder te brengen. Wat mij betreft zou je het beursdeel vooral ten goede kunnen laten komen aan de groepen waarvan de ouders een bescheiden inkomen hebben. Maar als uitgangspunt voor de politieke discussie is het huidige stelsel uitstekend bruikbaar.”

Hoe belangrijk de discussie over de inrichting van een nieuw stelsel ook is, cruciaal wordt in de komende maanden de vraag hoeveel geld de overheid voor studiefinanciering over dient te hebben. Wat Van den Hoeven persoonlijk betreft zijn de huidige beursbedragen, zeker die voor thuiswonenden, wel erg minimaal. Maar als commissielid vindt hij ook dit een vraag, waarop niet hij en zijn collega's maar de dames en heren politici een antwoord moeten geven. "Nederland streeft naar een toppositie in de wereld met betrekking tot de kenniseconomie. Hiervoor moet het aantal mensen in Nederland dat een opleiding binnen het hoger onderwijs afrondt, toenemen. Dit betekent dat de overheid zal moeten investeren, ook in de studiefinanciering. De essentiële vraag is dan ook: ‘Wat heeft de overheid er voor over?’ Over die vraag zal de politiek zich de komende periode moeten buigen. Ik ben erg benieuwd naar het antwoord."

Erik Hardeman

Studiefinanciering, een kwestie van geven en lenen

Een leenstelsel al dan niet gecombineerd met een gift in de vorm van een beurs. Dat is de oplossing die de commissie-Vermeend vorige week heeft aangedragen voor het netelige onderwerp dat studiefinanciering heet. Erg origineel is die oplossing niet. Zo lang de studie van studenten wordt gefinancierd, draait de discussie al om geven en/of lenen.
Wanneer de Tweede Kamer naar verwachting volgend voorjaar besluit tot invoering van een nieuwe aanpak van de studiefinanciering, dan komt daarmee waarschijnlijk ook een definitief einde aan het nobele streven om het inkomen van alle studenten tussen de 18 en 30 jaar onafhankelijk te maken van het inkomen van hun ouders. Dat was namelijk de achtergond van de invoering van de Wet op de studiefinanciering (WSF) die in 1986 van kracht werd. Kern van die wet was dat elke student recht kreeg op een basisbeurs.
Daarmee kwam een einde aan het tot dan toe bestaande systeem van Rijksstudietoelagen, waarin ouders geacht werden de financiële verantwoordelijkheid voor de studie van hun kinderen te dragen. Dat stelsel bestond uit een onoverzichtelijke lappendeken van wetten en regels die voorzagen in een individuele rijkstoelage aan studenten en/of financiële ondersteuning aan hun ouders in de vorm van kinderbijslag en kinderaftrek.
Al vanaf de invoering van de WSF in 1986 stond de ouderonafhankelijkheid echter onder druk vanwege de beperkte financiële middelen van de overheid. Vele malen werd het stelsel gewijzigd, totdat in het jaar 2000 duidelijk werd dat het zonder financiële inbreng van ouders, die zich dat konden permitteren, onder zijn eigen last zou bezwijken. Met de invoering van de herziene Wet Studiefinanciering (WSF 2000) is de rol van de ouders dan ook weer expliciet opgenomen in de wet.
Een kort overzicht:
1986: In de WSF geldt als uitgangspunt dat studenten onafhankelijk van hun ouderlijke bijdrage moeten kunnen studeren.De stufi bestaat uit een basisbeurs. Wie daar niet genoeg aan heeft kan een aanvullende beurs aanvragen of een rentedragende lening sluiten.
1991: De OV-studentenkaart wordt ingevoerd en het recht of stufi wordt gelijktijdig verlaagd van zes naar vijf jaar. Daarna mag nog twee jaar worden geleend.
1992: De hoogte van de basisbeurs wordt verlaagd. Studenten uit minder draagkrachtige gezinnen krijgen deze verlaging van de basisbeurs volledig gecompenseerd in de aanvullende beurs. De studielening wordt al tijdens de studie rentedragend gemaakt.
1993: De tempobeurs wordt ingevoerd. Studenten worden geacht minimaal 25% van de studiepunten per jaar te halen, anders wordt de beurs omgezet in een rentedragende lening.
1996: De prestatiebeurs wordt in het leven geroepen. De beurs wordt in eerste instantie geleend en bij voldoende prestatie omgezet in een gift.
2000: In de WSF 2000 wordt bepaald dat studiefinanciering een zaak is voor drie partijen: de overheid, studenten en hun ouders. Er resteert nog een minimale basisbeurs. Daarnaast maken ouders op individuele basis afspraken met hun kinderen over een toelage. Alleen als de ouders te weinig inkomen hebben, springt de overheid bij met een aanvullende beurs. Studenten zelf worden voortaan expliciet geacht een bijdrage in hun kosten van levensonderhoud te leveren door te werken of te lenen.

‘Ik moet alleen het Wilhelmus nog leren’

Worstelaar Rayaniashl verkiest zijn sport boven de universiteit

Hij is net terug uit een ‘gekkenhuis’. In Frankrijk zaten duizenden mensen aan hem, en smeekten om een handtekening of een foto. Arash Rayaniashl slaagde er tijdens het WK echter niet in om zich te kwalificeren voor de Olympische Spelen. Voor Athene zette hij dit jaar zijn universitaire studie aan de kant.

Rayaniashl vindt het studietempo op de HvU ook een stuk lager. "Als ik na maanden van trainen in het buitenland terug kwam op de universiteit wist ik niet meer waar ze in het boek gebleven waren. De topsportcoördinator op de universiteit heeft altijd haar uiterste best voor mij gedaan maar ik miste te veel colleges en liep te veel studievertraging op. Zo werd mijn interesse voor de studie ook minder. Nu kan ik dit jaar afstuderen en heb ik meer tijd over om te trainen."

Mc Donalds

In 2000 zag de, toen nog universitaire, student zijn Olympische ambities uiteen spatten toen hij in een kwalificatietoernooi zijn kniebanden afscheurde. Een operatie en revalidatie volgde. Sydney beleefde hij via de televisie. "Dat was geen pretje. Ik dacht constant: Ik hoor daar op de mat te staan en niet hier te revalideren."

De regerend Nederlands kampioen aast nu op van een van de twintig startbewijzen voor Athene 2004. De eerste kwalificatiemogelijkheid, begin oktober in Critel, vlakbij Parijs, miste hij. Hij verloor van een Duitser. "Het was daar een gekkenhuis. Duizenden mensen maakten ongelooflijk veel lawaai en moesten op afstand worden gehouden van de worstelaars. Het publiek was helaas niet op mijn hand." Het verlies was extra zuur omdat de Duitser zich wel automatisch plaatste voor de Spelen. Rayaniashl moest het doen met een negentiende plek.

Hij heeft nog twee kansen om zich voor Athene te plaatsen. In februari is er een kwalificatietoernooi in Oezbekistan, in maart in Kroatië. "Dan moet het gebeuren. Ik ga voor deze toernooien een paar maanden keihard werken."

Dat betekent dat hij weer enkele maanden gaat leven als een monnik. Met een speciaal dieet moet hij onder de zestig kilo blijven. "Ik ben in het afgelopen jaar maar één keer naar de McDonalds geweest en heb geen enkel colaatje gedronken. Dat kan ik maar een beperkte periode volhouden anders word ik gek."

Iran

De concurrentie voor de twintig Olympische startbewijzen is groot. De toppers komen overal vandaan. Er zijn worstelaars uit het van oudsher sterke Oostblok, maar tegenwoordig ook uit Scandinavië en Zuid-Korea. Bij het laatste WK deden in totaal 72 verschillende landen mee. "Ik pak af en toe nog steeds de atlas om te kijken waar mijn tegenstanders vandaan komen. Soms weet ik het echt niet meer", lacht hij.

Veel van de grote worstelaars zijn genaturaliseerd en komen uit voor een westers land. Zo ook Rayaniashl. Hij is sinds vier jaar officieel Nederlander. In 1994 vluchtte hij in zijn eentje uit Iran. De Iraanse geheime dienst stelde het niet op prijs dat hij tijdens toernooien Engels sprak met worstelaars uit andere landen. Hij werd uit de selectie gezet. Protesten bij de worstelbond en de rechter hielpen niet. Rayaniashl mocht ook niet meer naar de universiteit en zijn kans op een baan was nihil geworden. Voor een beter toekomstperspectief vluchtte hij naar Nederland.

Trainer

Het worstelen is in Iran de populairste sport. De vader van Rayaniashl, een oud-Iraans kampioen, heeft een eigen worstelschool in Isfahan. "Op mijn zesde was ik heel druk en wanneer ik vervelend was nam mijn vader me mee naar zijn school zodat ik me daar uit kon leven. Worstelen werd een verslaving."

In Nederland, waar het worstelen veel minder aanzien geniet, heeft hij nu ook een Iraanse trainer: Hossein Molaghsemi. Die vluchtte 3,5 jaar geleden met zijn familie uit Iran. In Amsterdam hebben de worstelaar en trainer elkaar gevonden. Met het resultaat dat Rayaniashl al jaren onbedreigd de Nederlandse titel wint en zijn club Pehlivan uit Amsterdam de regerend clubkampioen is.

"Nederland is mijn land", stelt Rayaniashl. "Met het worstelen kan ik Nederland bedanken voor het vertrouwen dat ik heb gekregen. Ik moet alleen het Wilhelmus nog even leren. Maar laatst stond in een Iraanse krant dat rekening moest worden gehouden met de worstelaar uit Nederland. Dat vond ik toch wel leuk. Ze zijn mij nog niet vergeten."

Rins van Kouwen

'Je moet gebrand zijn om te winnen'

Toproeier Geert Cirkel verkiest studie boven sport

De Utrechtse studenttopsporter Geert Cirkel heeft vorige week een punt gezet achter zijn roeicarrière. Zo vlak voor de Olympische Spelen van 2004 en na deelname aan de Spelen van Sydney en vijf Wereldkampioenschappen is dit een opvallende beslissing. Cirkel kiest voor zijn studie geneeskunde. De Nederlandse roeibond verliest hierdoor zijn vlaggenschip: de mannendubbelvier.

De motivatie werd weggenomen door te veel verschillende doelen, visies en meningen binnen de ploeg. “De neuzen stonden simpel gezegd niet dezelfde kant op en je wilt niet weten hoeveel energie dat kost.” De uiteindelijke druppel was dat enkele van Geert's teamgenoten geen vertrouwen meer hadden in coach Jan Klerks. “Jan is mijn held, de beste coach die ik ken. Toen de anderen besloten dat de chemie tussen de roeiers en coach uitgewerkt was – en meer van dat soort slechte sporttermen – schoot dat bij mij in het verkeerde keelgat.”

De ploeggenoten reageerden geschokt op Geert’s vertrek, maar begrip was er wel. “Als je stopt, ga je mensen teleurstellen. Dat blijft lastig. Maar de meeste mensen zien niet hoeveel moeite het kost om medailles te halen op grote toernooien. Zij zien niet dat je elke ochtend en avond zit te ploeteren. Je moet veel geduld hebben om op de Spelen te komen en dat geduld is nu op. Je moet niet alleen maar gemotiveerd zijn. Olympische Spelen vragen veel meer: je moet écht gebrand zijn en dat ben ik niet genoeg. Daarom ga ik mijn vingers niet branden aan Athene 2004.”

Veeleisend

In zijn roeicarrière heeft de student geneeskunde continu de balans moeten opmaken. Het combineren van topsport en studeren ging tot het vierde jaar van de studie goed. Zeer goed zelfs, want het scheelde niet veel of Cirkel had zijn doctoraal cum laude afgesloten. ‘Het werd 'Met genoegen'. “Ik heb nog nooit een tentamen niet gehaald. Dat kon ook niet, want in de zomer zat ik op internationale toernooien. Tijd voor herren was er domweg niet. Na mijn eerste WK was de tentamenstress verdwenen. Als je op zaterdag en zondag keihard hebt lopen knokken op een belangrijke wedstrijd, dan is het een eitje om op maandag een tentamen te maken.”

‘Veeleisend’, zo omschrijft hij zichzelf. “Ik kon bijvoorbeeld een enorme hekel krijgen aan studiegenoten die een hoger cijfer haalden. Dat zij naast hun studie niet elf keer per week trainden, maakte voor mij geen verschil.” Deze gedrevenheid maakte dat de topsporter overtraind raakte. Een jaar moest hij bijkomen van de ziekte van Pfeiffer. Dit was een keerpunt in z’n roeicarrière. Langzaam herstelde Geert zich en won in 2000 de Skiffhead, een langebaanwedstrijd op de Amstel: “Het gevoel dat je na zo’n periode in je eentje iedereen voorbij vaart, is machtig. Een weekend later wonnen we in een vier van Orca ook nog de Varsity. Wat een feestweek was dat zeg!”

Maar dat feest is nog geen verleden tijd. Bij z’n roeivereniging Orca blijft Cirkel nog rustig trainen. “Ik wil namelijk nog graag een keer de Varsity winnen. We hebben op Orca een goede groep roeiers. Met deze jongens kunnen we dit jaar de andere studentenroeiverenigingen het vuur aan de schenen leggen. Ze zijn nog niet van me af.” Daarnaast gaat hij coachen. “Ik denk dat ik nu wel zo’n beetje alles heb meegemaakt wat er in het roeien te beleven valt. Ik wil dit graag bij Orca aan andere enthousiaste sporters overbrengen.”

Passie

Zijn passie voor de roeisport is dus nog niet verdwenen: “Als ik nog een jaar op het hoogste niveau was doorgegaan, dan had ik daarna nooit meer een boot willen aanraken. Dat is nu gelukkig niet zo. Maar mijn probleem is dat ik niet één voorliefde in mijn leven heb. Mijn studie geneeskunde is een minstens zo grote passie. Eigenlijk heb ik nooit op één van de twee prioriteiten willen opgeven, maar co-schappen lopen is niet te combineren met topsport.”

Geert hoopt dat hij nu in februari kan beginnen met zijn co-schappen. “Ik kijk daar erg naar uit. Kijk, als ik naast het roeien geen andere passie had gehad, dan zat ik nu nog in de boot. Maar ik moet kiezen.” Opgelucht? “Nee. Ik zal erg veel dingen aan het roeien missen. Maar ik houd er geen rotgevoel aan over. Het is mooi geweest.”

Karen Eshuis

De Visie van Veldhuis

Wie nu nóg niet weet dat Jan Veldhuis de Universiteit Utrecht verlaat, leest of geen kranten of heeft de afgelopen drie maanden in een volstrekt van de buitenwereld afgesloten bergdorp doorgebracht. Alleen: vrijwel alle interviews en beschouwingen in dag- en weekbladen waren tot nu toe gevuld met herinneringen aan de kleine achttien jaar die collegevoorzitter Veldhuis in Utrecht doorbracht. Zijn visie op het wetenschappelijk onderwijs daarentegen kreeg nauwelijks aandacht. Nadat ook het U-blad zich vorige week ferm in de traditie van ‘achteromzien en niet vooruitkijken’ plaatste, kiest de redactie in deze afscheidsweek voor een andere invalshoek. Het U-blad presenteert in elf paragrafen: de Visie van Veldhuis.
Erik Hardeman

PUBLIEK STELSEL

RENDEMENT

“Een groot probleem in ons land is het lage studierendement. Een opleiding waar veertig procent van de studenten na zeven jaar nog geen diploma heeft - en die opleidingen zijn er - dat kan niet. Ja maar, wordt er dan geroepen, er komen te veel ongeschikte studenten naar de universiteit, we moeten selecteren. Onzin. Alle studenten die hier binnenkomen hebben een vwo-diploma of een gelijkwaardig papiertje op zak. In ons onderwijssysteem betekent dat dat ze geschikt zijn voor de universiteit. Bovendien haalt maar één op de zes jongeren een vwo-diploma. De instroom in de universiteit is dus al selectief. Het zou een gotspe zijn om in die situatie nog verder te willen selecteren. Dat zoveel studenten voortijdig afhaken, ligt minder aan het feit dat ze niet geschikt zijn dan aan de manier waarop wij met hen omgaan. Wij doen het zelf niet goed genoeg. Vandaar dat wij in Utrecht nu nadrukkelijk inzetten op commitment. Wie hier komt studeren, moet er voor 80 à 85 procent vanuit kunnen gaan dat de opleiding een succes wordt. Dat kan alleen als we eisen aan studenten stellen.”

SCHOOLS

“In het bachelor-mastersysteem zijn we eisen gaan stellen. En nu wordt er weer geroepen dat ons onderwijs te schools is. Het spijt me, maar daar lach ik om. Het mag - in de goede betekenis van het woord - nog wel drie keer zo ‘schools’. We moeten onze studenten uitdagen en voor mij betekent dat een verplichting om aanwezig te zijn. Het betekent ook dat een college wordt voorbereid en dat de stof vooraf wordt gelezen. Goed onderwijs is een dialoog tussen studenten en docenten op basis van een goede voorbereiding. Ik wil af van de lamlendige instelling dat twintig studenten zich opgeven voor een werkcollege en dat er na een paar weken nog maar tien komen opdagen.

Ja maar, wordt er dan gezegd, met zulk intensief onderwijs blijft er geen tijd over voor academische vorming. Alsof academische vorming iets is dat buiten de studie staat. Zo werd er vroeger over gedacht. Mijn hoogleraar oude geschiedenis zei indertijd: ‘Wie zich vóór Pasen in het tweede jaar bij mij aanmeldt, krijgt het extra zuur. Gaat u eerst maar eens student worden.’ Hij was één van de laatste vertolkers van een elitaire manier van denken over studeren: je verbleef aan de universiteit, je vormde je er, en soms studeerde je. Tegenwoordig denken we bij vorming vooral aan het onderwijs zelf.”

BINDEND STUDIEADVIES

“Op het moment dat al onze opleidingen goed op orde zijn, mag een bindend studieadvies wat mij betreft universiteitsbreed worden ingevoerd. Dat betekent dat er commitment is tussen docenten en studenten en dat er goede procedures bestaan om de studievoortgang te bewaken. Naar mijn mening hoort het bij een goede begeleiding van studenten om indien nodig te kunnen zeggen: vriend of vriendin, je haalt het niet, je moet echt wat anders gaan doen. In veel landen is dat normaal, maar bij ons is dit onderwerp zeer beladen. Volgens mij hangt dat samen met de vrijblijvendheid die ons universitair onderwijs te lang heeft gekenmerkt. Wij hadden de vrijheid om al dan niet tentamen te doen, om college te lopen wanneer wij wilden, om eindeloos hertentamens af te leggen. Daarin paste het niet om te worden weggestuurd. Paradoxaal genoeg is het juist die vrijblijvendheid die de roep om een bindend studieadvies uitlokt. Ik voorspel dat als studeren zijn huidige imago van vrijblijvendheid kwijt raakt, een bindend studieadvies niet of nauwelijks nodig zal zijn.”

ONDERWIJS

“Een serieus knelpunt in ons systeem is het onvoldoende prestige van universitair onderwijs. Dat is zonder meer een nadelig gevolg van ons publieke systeem, waarin de gelijkwaardige kwaliteit van universiteiten uitgangspunt is. In Amerika geeft onderwijs geven aan een hooggeplaatste universiteit extra prestige én inkomen. Die mogelijkheid bestaat in ons Nederlandse stelsel niet. Daar komt bij dat wij ervoor hebben gekozen om van al onze universiteiten researchuniversiteiten te maken. Gevolg daarvan is dat onderzoek op de eerste plaats komt en dat onderwijs geven het carrière maken in de weg lijkt te zitten. Dit zijn nadelen, maar geen enkel systeem is perfect. Ik vind dat die nadelen niet opwegen tegen de voordelen van meer gelijke kansen en van de gelijkwaardigheid van alle universiteiten. Natuurlijk moeten we het onderwijs meer waardering proberen te geven. Dat doen wij in Utrecht trouwens ook, onder meer door intensieve vormen van onderwijs te introduceren. Bovendien hebben we voor docenten een onderwijscarrière mogelijk gemaakt, al geef ik gaarne toe dat dat laatste initiatief nog niet erg uit de verf is gekomen. Wat mij betreft ligt hier één van de grootste uitdagingen voor de komende jaren.”

ENGELS

“In de privékring leg ik wel eens de stelling op tafel dat het Nederlands zich de komende honderd jaar in Europa zal ontwikkelen zoals het Fries de afgelopen honderd jaar in Nederland. Het zal niet verdwijnen, maar het zal een andere positie gaan innemen; het verengelsen zal doorzetten. Ik denk dat steeds meer kinderen onderwijs op Engelstalige scholen zullen gaan volgen. Gezien die ontwikkeling verwacht ik dat het universitair onderwijs op termijn grotendeels Engelstalig wordt. Ik heb daar geen bezwaar tegen. Dat op dit moment nog niet al onze docenten het Engels even goed beheersen, beschouw ik als een overgangsprobleem, want de verdere ontwikkeling naar het Engels als wetenschappelijke voertaal lijkt mij onvermijdelijk. Bij mijn recente bezoek aan China zat ik naast de vice-president van de Universiteit van Peking. Ik vroeg hem: hoe gaat het hier verder als het land zich zo stormachtig blijft ontwikkelen? Wordt de taal aan de universiteit Engels of Chinees? Hij aarzelde niet: Engels, want Chinees is te complex. Terwijl dat toch een taal is die door 1,3 miljard mensen wordt gesproken.”

STUDIEFINANCIERING

“Het huidige systeem van studiefinanciering is achterhaald en leidt ertoe dat de armoede verdeeld wordt. We ontkomen er niet aan om de eigen bijdrage van ouders te verhogen. Ik ben voor een systeem, waarin ouders die het kunnen betalen, de studiekosten van hun kinderen zelf opbrengen, eventueel met fiscale aftrekbaarheid. Bedenk wel dat de meeste gezinnen nog maar twee of drie kinderen tellen en dat de welvaart de laatste decennia meer dan verdubbeld is. Dat is een heel andere situatie dan twintig jaar geleden toen de studiefinanciering in zijn huidige vorm werd ingevoerd. Ik ben een family-man, en ik vind het niet meer dan logisch dat ouders iets overhebben voor de opleiding van hun kinderen. Door een beurs te geven aan studenten van wie de ouders zwemmen in het geld, maken we het systeem belachelijk. Geef staatssteun alleen aan wie het echt nodig heeft en maak het daardoor voor meer studenten mogelijk om vijf jaar te studeren.”

COLLEGEGELD

“Ik vind de plannen voor collegegelddifferentiatie zoals die worden geopperd, niet erg doordacht. De vraag voor welke opleidingen je een hoger collegegeld moet vragen, is in elk geval nooit bevredigend beantwoord. Moet je dat doen voor populaire studies als bedrijfskunde, die mede worden gekozen vanwege de kans op een goed betaalde baan? Of juist voor een masterclass theoretische fysica? In veel plannen wordt voor die laatste optie gekozen maar, zeg ik dan, is dat wel verstandig? We hebben al zo’n gebrek aan fysicastudenten. Moet je ze dan ook nog afschrikken met een hoog collegegeld?

"Voorstanders van differentiatie wijzen naar Engeland en Amerika, maar die vergelijking gaat niet op. In die landen zijn de verschillen in collegegeld niet opleidingsgebonden, maar universiteitsgebonden, en dat past niet in ons systeem. Ik weet wel dat sommige universiteiten loeren op de kans om een hoger collegegeld te kunnen gaan vragen, want dat is een verborgen manier om zich als topuniversiteit te afficheren. Maar door dat toe te staan, zetten we de bijl aan de wortel van ons publieke systeem. Dat werkt op termijn alleen maar in ons nadeel.”

TOPUNIVERSITEITEN

“De roep klinkt steeds luider om te gaan differentiëren tussen universiteiten. Nederland zou voor het bedrijfsleven niet meer herkenbaar zijn als kennisregio die kan concurreren met andere kennisregio’s in Europa. De kwaliteit van ons onderzoek is nog steeds uitstekend, maar omdat het over zoveel universiteiten verdeeld is, zou het aan pieken op de Nederlandse hoogvlakte ontbreken. Ik vind dat dit niet zo is. Op de wereldranglijst staan wij op de zevende plaats met vele en zeer diverse wetenschapsgebieden. Natuurlijk kan het beter, onder meer door meer samenwerking tussen universiteiten. Maar wat mij ergert, is de reactie dat wij het aantal universiteiten maar moeten reduceren of dat wij twee topuniversiteiten moeten maken. Zulke ideeën staan haaks op de werkelijkheid: topkwaliteit is in Nederland over alle universiteiten verdeeld. Op elke universiteit vinden we topopleidingen en topgeleerden. Dan kan het toch niet zo zijn dat er aan sommige universiteiten geen toponderzoek meer wordt gedaan of zelfs dat wij enkele bèta-faculteiten afbouwen of een technische universiteit sluiten? Dat zou pure kapitaalvernietiging zijn. Ik vind dat een krankzinnige gedachte. Vergeet drie dingen niet. Eén: topkwaliteit kan alleen bestaan bij de gratie van een brede basis. Twee: om topkwaliteit te krijgen moet je twintig jaar investeren, het is langetermijnwerk. Drie: op Harvard en Berkeley zijn anno 2003 ook veel groepen geen top meer of nog geen top.”

UNIVERSITAS NEERLANDICA

"In plaats van het vormen van een paar topuniversiteiten, heb ik in mijn rede bij de opening van het academisch jaar gepleit voor het vormen van één Nederlandse kennisdelta, waarin de huidige universiteiten verregaand samenwerken in wat ik de ‘Universitas Neerlandica’ noem. Ten aanzien van de bacheloropleidingen zouden alle universiteiten hun huidige profiel moeten behouden. De zes algemene universiteiten dienen dus een zo breed mogelijk palet aan gangbare bacheloropleidingen aan te bieden. Daarom is het terecht dat Utrecht sinds kort een opleiding economie heeft. Ik vind dat Leiden ook economie zou moeten hebben. Dat hoort bij een algemene universiteit.

"Op onderzoekgebied moet wat mij betreft echter het nodige veranderen. De universiteiten zelf zullen nog selectiever moeten worden en meer moeten afstoten wat niet top of potentieel top is. Landelijk moet scherper bepaald worden op welke terreinen we onderzoek en vooral meer onderzoek willen en moeten doen en op welke universiteit hiervoor goede groepen zitten. Uiteindelijk houd je dan per onderzoeksveld twee of drie universiteiten over, waar ook de onderzoekmaster op dat gebied wordt georganiseerd. Zo vergroot je de zichtbaarheid van het toponderzoek zonder het stelsel wezenlijk aan te tasten. En als er dan interessante financiële programma’s bovenop worden gezet, moeten we ook het lef hebben om het geld niet weer zoals nu ponds-pondsgewijs over alle universiteiten te verdelen, maar het aan die twee of drie te geven, die op de betreffende terreinen top zijn. En dat zullen telkens andere combinaties van universiteiten zijn.”

MINISTERIE VAN OC&W

“Deze door mij bepleite samenwerking is niet haalbaar zonder duidelijke regie. Daarbij denk ik aan een constructie zoals in Californië. De University of California bestaat uit negen zelfstandige universiteiten, waaronder Berkeley, L.A. en San Diego, maar zij worden aangestuurd vanuit één gezamenlijk regieorgaan. Analoog aan dat model zou ook de ‘Universitas Neerlandica’ een dergelijk regieorgaan moeten krijgen. Dit dient te bepalen waar het onderzoek op specifieke terreinen geconcentreerd wordt en waar researchgeld hiervoor heengaat. In mijn visie zou zo’n regieorgaan onder leiding moeten staan van de minister van OC&W.

"Helaas spelen publiek, media, politiek en het departement op dit moment liever kinderlijke spelletjes met ons door om de haverklap uiterst dubieuze ratings en rankings te publiceren. In plaats van ons samen te brengen, leiden zulke lijstjes tot ongezonde vormen van concurrentie. Het departement neem ik dat het meest kwalijk, want daarvan verwacht ik juist dat het de samenwerking bevordert en dat het zich verre houdt van het verstrekken van onzorgvuldige en onbetrouwbare gegevens. Een probleem is dat de universiteiten en het wetenschappelijk onderzoek nogal eens zijn overgelaten aan een staatssecretaris. Dat heeft onze positie er niet sterker op gemaakt. Als men in Den Haag de roep om versterking van de kenniseconomie serieus neemt, dan zal men moeten kiezen voor een Ministerie van Wetenschap, Technologie en Innovatie. Ik hoop dat het Innovatieplatform een tussenstap is in die richting, want zo’n departement moet net als in diverse ons omringende landen een minister krijgen met veel geld en veel bevoegdheden. Geen minister van wetenschapsbeleid meer, zeker niet ‘zonder portefeuille’, maar een minister met macht. Het is echt de hoogste tijd.”

Computerspelletjes goed voor werksfeer

Werknemers die een uur per dag computerspelletjes mogen spelen, vinden hun werk bevredigender dan collega's met een spelletjesverbod. Dat blijkt uit onderzoek van de Utrechtse psycholoog J. Goldstein, waarover volgende week wordt gerapporteerd tijdens 'Level Up', het eerste internationale congres over computerspelletjes.

Uit die metingen blijkt dat zowel de productiviteit van medewerkers in de 'speelgroep' als hun tevredenheid gedurende de proefmaand licht was toegenomen. In de andere groep was niets veranderd. Een verklaring voor dit verschil kan volgens de onderzoekers worden gevonden in het feit dat spelletjes werknemers de mogelijkheid bieden om even te relaxen en om afstand te nemen van een lastige taak. Als zo'n taak met succes was afgerond, werd het spelen van een spelletje gezien als een gepaste beloning. "Mensen gebruiken zo'n spelletje op dezelfde manier als een kopje koffie", aldus Goldstein, die in een vervolgonderzoek ook informatie over het ziekteverzuim van spelende medewerkers hoopt te kunnen verzamelen. Maar nu al is wat hem betreft duidelijk dat er geen enkele reden voor werkgevers is om het spelen van computerspelletjes onder werktijd te verbieden.

EH
Level Up vindt van 4 tot en met 6 november 2003 plaats in het Educatorium in De Uithof. Naast het congres worden diverse publieksactiviteiten georganiseerd in onder meer Tivoli en 't Hoogt. De organisatie is in handen van de afdeling 'Nieuwe Media en Digitale Cultuur' van de Universiteit Utrecht. Zie voor meer informatie: www.gamesconference.org

'We zijn niet van de Spaanse Inquisitie'

Kummeling: hoeder van de Utrechtse bama-gedachte

Als voorzitter van de Utrechtse bachelor-mastercommissie stond prof.dr. Henk Kummeling aan de wieg van een onderwijsrevolutie. Nu de bama-steigers langzaam worden afgebroken ziet hij zijn commissie als hoeder van een gedachtegoed. "Je kunt niet zomaar iets de wereld inschoppen zonder ervoor te zorgen dat het levensvatbaar blijft." Een gesprek met een onderwijsidealist.

Kummeling noemt de commissie die dit alles tot stand bracht, de meest boeiende commissie waar hij ooit zitting in mocht nemen. "Alle leden wisten dat dit de kans was om een aantal wezenlijke veranderingen in het Utrechtse onderwijs tot stand te brengen. Tegelijkertijd was er al bij het begin de angst, dat het college niet bereid of in staat zou zijn onze visie binnen de universiteit verkocht te krijgen. Het college wist natuurlijk wel wie ze in die commissie had gezet, maar ze wisten absoluut niet wat eruit zou komen. Het is een grote opluchting dat het uiteindelijk is gelukt de universitaire richtlijn overal binnen te loodsen. Dat is een enorm compliment aan het adres van de rector."

De bachelor-opleidingen draaien nu. De certificering van de masterprogramma's zit er bijna op. Wat is uw taak nu nog?

"In overleg met het college van bestuur is besloten dat het werk van de commissie er nog niet opzit. We kunnen niet iets de wereld in schoppen zonder ervoor te zorgen dat het ook levensvatbaar blijft. Ik heb zelf even gedacht dat het beter was een andere voorzitter aan te stellen voor het vervolgtraject. Maar het college heeft me gevraagd te blijven. Bovendien merkte ik dat ik me nog steeds kan opwinden. En een gevoel van déja vu heb ik nog niet gehad. Ik zie ons nu als de hoeder van de bama-gedachte. De afgelopen weken hebben we gebruikt om een ronde te maken langs alle opleidingen om te horen wat de ervaringen zijn. Binnenkort rapporteren we daarover."

Wat zijn uw indrukken?

"Ik bespeur dat er serieus werk wordt gemaakt van de onderwijsvernieuwing. Bij de meeste opleidingen zijn de rendementen ook aanwijsbaar omhoog gegaan. Dat vind ik heel belangrijk. Bij rechten waren die in het verleden werkelijk zeer bedroevend, kapitaalvernietiging pur sang.

"De grootste problemen spelen zich voor een deel af buiten het onderwijsproces. Er zijn technische onvolkomenheden die het portfolio op sommige plekken tot een drama maken. Het computersysteem Osiris levert ook veel ergernissen op. Maar dat soort zaken beschouw ik als kinderziekten."

Toch werd u soms gezien als grote universitaire boeman ....

"Opleidingen waren gewend hun eigen gang te gaan. Dan ben je soms al snel: die commissie van het CvB. De grote kritiek kwam, denk ik, vooral uit de hoek van de opleidingen waarvan het programma voor een deel door de beroepspraktijk worden gestuurd. De commissie zag graag dat ook studenten die niet per se psycholoog of apotheker wilde worden een major psychologie of farmacie konden doen. Maar wij hebben ons nooit inhoudelijk bemoeid met de programma's, zoals onder meer een psychologiedocent in het U-blad beweerde.

"Over het algemeen zijn we positief benaderd. We zijn steeds het gesprek aangegaan en hebben meegedacht over oplossingen. Het ging ons steeds om de grote lijnen. We gaan ook nu bij onze rondgang niet controleren of iedereen zich wel precies aan alle punten van de richtlijn houdt. Dat past niet in de universitaire traditie en daar leent de commissie zich niet voor. We zijn niet van de Spaanse Inquisitie.

"Wat ik me niet voldoende gerealiseerd heb, is het effect van de toelichtingen die we hebben verstrekt. Onze toelichting over het digitaal portfolio werd meteen overal als wet opgevat: 'zo moesten ze het dus doen'. Vervolgens bleek het technisch allemaal lastig en waren de rapen gaar. Terwijl het ons vooral ging om de gedachte er achter. Opleidingen moeten altijd zelf blijven nadenken. Wat mij betreft houdt een student zijn vorderingen voorlopig in een stom schriftje bij."

Wat ging er fout met de slogan van de commissie 'inschrijven is meedoen is halen'? Uw eigen docenten hadden er behoorlijk wat problemen mee.

"Niet zoveel. Zelf gebruik ik de slogan nog steeds. Met enige uitleg maakt hij perfect duidelijk wat de bedoeling is. Als een student zich bewust inschrijft en kwaltiteit toont door behoorlijk mee te doen dan heeft de docent de taak ervoor te zorgen dat een student de eindstreep kan halen. Een deel van de docenten dacht die garantie alleen te kunnen geven door studenten allerlei verplichtingen op te leggen. Anders waren ze bang hun niveau te moeten verprutsen. Sommigen gingen zelfs zover dat de schriften werden gecontroleerd om te zien of studenten hun huiswerk wel hadden gemaakt. Dat moet je dus niet doen. Van die beginnersfouten is geleerd. Wat we bij rechten in elk geval bereikt hebben is dat studenten voorbereid zijn en dat je daardoor op niveau met ze kunt praten. Vroeger was dat wel anders."

Toch hoor je vaak de klacht dat het nieuwe systeem 'schools' is ....

"Van die term krijg ik rode vlekken in mijn nek. Bij één van de opleidingen die ik bezocht sprak ik een studente. Zij vond het vreselijk 'schools' dat in een bama-vak werd gesteld dat er een sanctie zou volgen wanneer een werkstuk niet uiterlijk op vrijdagmiddag zou zijn ingeleverd. Als studenten maar iets van een verplichting wordt opgelegd, komt de term schools om de hoek kijken.

"Daarmee wil ik overigens niet ontkennen dat er een groep studenten is, die met het nieuwe systeem niet goed bediend wordt. Die hebben inderdaad een extra uitdaging nodig. Op dit moment zie je dat binnen een aantal opleidingen weer wordt gedacht aan de ontwikkeling van excellente tracé's."

Waar maakt u zich zorgen over?

"Ik hamer er al enige tijd op dat de invoering van de studiepuntfinanciering niet te lang op zich mag laten wachten. Bekostiging per behaald studiepunt moest grote opleidingen met veel studenten in staat stellen om kleinschalig onderwijs te bieden. Dat is steeds het uitgangspunt van het college geweest. Opleidingen zijn nu nog bereid de vernieuwing uit eigen zak betalen. Maar er moet boter bij de vis worden geleverd, anders rest op den duur maar een ding: extensiveren. En dat zou vanuit het oogpunt van de visie van de commissie werkelijk dramatisch zijn. Bestuurlijk is het klaarblijkelijk heel lastig een andere wijze van financiering voor elkaar te krijgen."

Wat gaat u de rector verder adviseren?

"Misschien dat we één of meerdere toelichtingen willen aanpassen. Maar ik denk niet dat we de richtlijn moeten gaan aanpassen. Daar zie ik op dit moment geen aanleiding voor. Ik ben niet ontevreden. Bovendien zijn een aantal belangrijke zaken nog niet in kaart te brengen. Maken studenten daadwerkelijk gebruik van de mogelijkheden buiten de eigen opleiding vakken te volgen? Nemen ze studiepunten mee om over te stappen naar een andere opleiding? Dat moeten we allemaal nog even afwachten."

Xander Bronkhorst