Achtergrond

Hoe priester Trising zijn zwager het hoofd af wilde slaan

Rond 800 stimuleerde Karel de Grote in zijn rijk een herbezinning op christelijke waarden. Gevolg was een reeks bisschoppelijke geschriften om priesters de helpende hand te bieden. Maar ook die priesters zelf konden wel een opfriscursus gebruiken, zo blijkt uit het proefschrift 'Shepherds of the Lord' van Carine van Rhijn.

Een zekere priester Trising trok zich echter weinig van alle waarschuwingen aan, zo blijkt uit het boek van Van Rhijn. Hij kwam regelmatig op bezoek bij zijn broer en al snel verspreidde zich in het dorp het gerucht dat hij sliep met diens stiefdochter. Ook bij de aartsbisschop werd over het gedrag van de priester geklaagd. Hoewel Trising ontkende, bleven de verdenkingen aanhouden. Op een avond ging de priester met zijn zwager Livulf uit drinken. Terug naar huis beschuldigde Livulf de priester van onbetamelijk gedrag. De ruzie liep zo uit de hand, dat de priester het zwaard van Livulf's zoon greep en diens vader het hoofd probeerde af te slaan. Livulf weerde de slag af, maar verloor daarbij twee vingers. Daarop greep Trising het paard van zijn zwager en maakte zich uit de voeten.

In een brief aan de paus beklaagt Hincmar zich over zijn priester. Wat daarbij volgens Van Rhijn vooral interessant is, is het feit dat de aartsbisschop het expliciet heeft over de geruchten die over Trising in het dorp de ronde deden. Misschien nog belangrijker dan het feitelijke gedrag van een priester was zijn reputatie, stelt de promovenda. Als die in het geding was, dan was de reputatie van de kerk in het geding en moest er worden ingegrepen. Er is in tien eeuwen dus niet eens zo erg veel veranderd.

EH

De andere mix van studieboek en biertje

Gezelligheidsvereniging UMTC hoopt op acceptatie

Woensdagavond, Gruttersdijk 42. Vlakbij de Utrechtse Zaagmolen is het om half tien al opvallend druk. Er klinkt een bel. De lichten gaan aan. Gehuld in jaarclubshirt klimt Imelda op een tafel en vertelt over haar jaarclub. Ze moet moeite doen om boven het geroep en gebrul van de kroeg uit te komen. Toch lukt het Imelda om haar jaarclub Xie XII te profileren in deze 'lullepot'.

Gekleed in mantelpak en shawl, standaard uitrusting voor vrouwelijke Senatoren - de mannen lopen in een driedelig pak - legt Van der Lans uit dat UMTC zich graag wil aansluiten bij de Federatie van Utrechtse Gezelligheidsverenigingen (FUG). De ultieme erkenning als vereniging, met bijbehorende voordelen zoals centrale belangenbehartiging en goede contacten met de universiteit.

De bestuurders hebben goede hoop dat de FUG hen wil opnemen in de familie, maar vanzelfsprekend is het niet. De corpora USC en UVSV zijn bijvoorbeeld bang voor naamsverwarring vanwege de C van UMTC die staat voor corps. De puntjes tussen de letters, die er tot voor kort stonden, zijn daarom al verdwenen. Verder moet de vereniging haar zaakjes goed op orde hebben. Zo moet de club voor de kennismakingstijd protocollen ontwikkelen die door de beugel van het FUG kunnen. “Dit jaar is het balletje echt gaan rollen, we zijn voor het eerst als bestuur op een gala van een andere FUG-vereniging geweest”, vertelt Van der Lans tevreden over hun feestbezoek aan Biton. “We zijn niet hetzelfde, maar wel vergelijkbaar met verenigingen zoals Unitas en Veritas.”

Ver-universiteren

En inderdaad. UMTC heeft net als deze verenigingen een eigen sociëteit - genaamd Praeludium, wat voorspel betekent - die drie dagen per week open is. Kent ze jaarclubs, disputen waar je voor gevraagd moet worden en commissies die verschillende taken binnen de vereniging uitvoeren. Op de kroeg bestaan legio gebruiken of mores waaraan je je dient te houden. Niet met je handen over de bar, niet met je rug naar de bar staan, een podium waar alleen (oud)bestuursleden mogen zitten. En ook hier geldt de leus: ‘Eén bier ís geen bier’. Het goudgele glijmiddel van alle studentikoze activiteiten mag alleen in serieuze hoeveelheden besteld worden. De vereniging heeft ook een ‘intensieve kennismakingstijd’ van vijf dagen. “Een stoomcursus UMTC”, verwoordt Van der Lans subtiel. Een ontgroening is het niet, maar leuk is anders. “Maar na deze tijd heb je geen enkele verplichting meer binnen de vereniging.”

Eén van de aspecten waar UMTC zich onderscheidt van de andere verenigingen is de oorsprong. Toen UMTC nog U.M.T.C. heette, was het de afkorting van Utrechts Mechanisch Technologisch Corps. Vierenvijftig jaar geleden is het opgericht als MTS-vereniging van de Hogeschool van Utrecht, die ging over in een HTS-doelgroep en verbreedde zich uiteindelijk tot een club voor alle hogeschoolgangers. De laatste jaren wint UMTC aan populariteit bij universitaire studenten en neemt de naamsbekendheid toe, onder meer doordat de vereniging zich sinds enige jaren tijdens de UIT-dagen profileert. Inmiddels bestaat meer dan de helft van de eerstejaars, dit jaar 37, uit universitaire studenten. UMTC is dus langzaam aan het ver-universiteren. De sfeer verandert er niet door, het valt fiscus Marleen Nelemans alleen op dat universitaire studenten zich moeilijker laten strikken voor bestuursfuncties. “Ik heb het idee dat bij hun de studiedruk, mede door het bachelor-mastersysteem, hoger is dan bij hogeschoolstudenten.”

Geen anoniemen

Maar de hogeschool-achtergrond is niet waar de bestuurders en leden van UMTC zich mee bezig houden. De vereniging presenteert zichzelf als de ‘ideale mix’ tussen studieboek en een biertje. Vergelijkbare geluiden zijn tijdens de UIT-dagen natuurlijk ook op bijvoorbeeld het Lucas Bolwerk, aan de Kromme Nieuwegracht of aan het Janskerkhof te horen. Waarom zou een kersverse Utrechtse student dan toch voor UMTC kiezen?

“Ik zou onze vereniging willen samenvatten in drie termen: kleinschalig, betrokken en traditioneel”, zegt fiscus Nelemans die zoals de titel zegt, over de centen gaat. “Volgens mij kun je relatief anoniem zijn als lid van Veritas bijvoorbeeld. Dat is bij ons ondenkbaar. Wij hebben tweehonderd leden, dus je kent iedereen. Dat betekent ook dat wij alle leden nodig hebben om de boel draaiende te houden. Leden zijn heel snel bij de vereniging betrokken. Velen zitten wel in één of andere commissie.”

Preses Arno Snellenberg wil dan ook niets horen van UMTC als ‘Veritas in het klein’ of ‘Unitas in het klein’. “Dat zeggen mensen altijd. Maar juist doordat de vereniging kleiner is, verandert de sfeer. Je hebt iedereen nodig. Ik denk dat het percentage consumerende leden, mensen die alleen af en toe een biertje komen drinken, bij ons lager ligt dan bij de grotere verenigingen.”

Op een schaal van ‘corporaal’ naar ‘vrij’ of ‘alternatief’ staan USC en UVSV natuurlijk aan het ene uiterste van het spectrum en Biton aan het andere einde. Unitas en Veritas volgen de corpora op een afstandje, SSR-NU zit in verhouding dichter bij de vrije kant. UMTC is een stuk vrijer dan Unitas en Veritas maar iets corporaler dan SSR-NU. Qua grootte doet UMTC onder voor Biton, maar het heeft ongeveer even veel leden als SSR-NU.

Overhalen

Eerstejaars sociale geografie en planologie Thijs was niet van plan om ergens lid te worden toen hij in augustus door de stad doolde. Maar de leden van UMTC hebben hem er toch van overtuigd zich aan te sluiten. “Ze deden echt moeite om me over te halen, bij de grotere verenigingen deden ze dat niet, die krijgen hun leden toch wel.”

Na de UITdagen begon de kennismakingstijd van UMTC. “Op dat moment was het natuurlijk echt vervelend, maar later heb ik er om kunnen lachen”,vertelt Thijs. In die periode was hij de ‘hop’, degene die geacht werd het initiatief te nemen als de eerstejaars iets moesten doen. “Bij de eerstejaars zijn bijvoorbeeld mensen die niet lang kunnen staan, het is dan mijn taak om iets te regelen, zodat ze kunnen zitten.”

Al langer lid is Joris den Doop, voorzitter van het Barcollegie, het bestuur dat de interne gang van zaken als drankinkoop moet regelen. “Ik wilde graag wat mensen leren kennen buiten mijn studie om. Tijdens de UI-dagen twijfelde ik tussen Unitas en UMTC, maar ik vond Unitas te groot. De sfeer hier vond ik gemoedelijker.”

Eén voorval maakte het afgelopen jaar veel indruk op Den Doop. Een lid schopte stennis nadat hij dacht voor vijftig euro afgezet te zijn aan de bar (“De aanleiding is misschien niet zo leuk”). De boze en dronken UMTC’er werd agressief en begon met glazen te gooien. “Leden sprongen op en werkten de persoon naar buiten”, vertelt Den Doop. “Even later zat ik in de keuken met een bestuursgenootje dat tranen in haar ogen had. Zij was bijna geraakt door een glas. We keken elkaar aan en omhelsden elkaar ter ondersteuning. In een bestuursjaar ontstaat een diepe vriendschap tussen de bestuursleden, dat vind ik mooi. UMTC is echt mijn plekje geworden.”

Rinze Benedictus

Een extreme vorm van normaal kindergedrag

VENI-bursaal Durston kijkt in de hersenen van ADHD-kinderen

Utrechtse psychologen en psychiaters kijken op verschillende manieren in de hersenen van kinderen met de gedragsstoornis ADHD. Het gaat daarbij om hyperactieve kinderen die moeite hebben met concentratie. Deze kinderen gebruiken hun brein anders, blijkt uit het onderzoek.

“Tot zover is het een klassieke go - no go taak”, vertelt biopsychologe en ADHD-onderzoekster dr. Sarah Durston. “We kunnen de taak bijvoorbeeld uitbreiden met een kat. In plaats van kaas of niks kan achter het deurtje ook een kat tevoorschijn komen. Dat heeft misschien een emotionelere impact. We zijn benieuwd wat voor gevolgen zo’n negatieve stimulus heeft.”

Durston is als staflid verbonden aan de afdeling kinderpsychiatrie van het UMC Utrecht. Ze gebruikt moderne imaging-technieken om te kijken wat er in de hersenen van kinderen met ADHD om gaat. In januari promoveerde ze op een onderzoek waarin ze de hersenbouw vergeleek van jongens met ADHD, hun ADHD-loze broertjes en gezonde controles. Bij andere kinderen met ADHD analyseerde ze het gedrag van de hersenen bij een go - no go-taak.

Na haar promotie beloonde onderzoeksfinancier NWO haar met een VENI-beurs voor beginnende onderzoekers. Dankzij die subsidie zet ze nu fMRI-onderzoek op (waarmee hersenactiviteit bij opdrachten zichtbaar te maken is) aan de afdeling kinderpsychiatrie in Utrecht. Het fMRI-deel van haar promotieonderzoek verrichtte ze namelijk aan Cornell University in New York. Bij de afdeling psychiatrie van het UMC Utrecht bestaat overigens al een bloeiende imaging-afdeling.

Pokemon

Met de VENI-beurs bouwt Durston voort op de resultaten van haar promotieonderzoek. Daarin vond ze dat zowel bij jongens met ADHD als bij hun symptoomloze broers bepaalde gebieden in de hersenen een kleiner volume hebben dan bij gezonde controles. Met name de grijze stof van de cortex was in een aantal gebieden kleiner. De cortex is het buitenste deel van het brein, waar ook hogere hersenfuncties zetelen. Uit haar fMRI-onderzoek blijkt dat ADHD-kinderen problemen hebben met het onderdrukken van irrelevant gedrag (cognitieve controle). In een go - no go taak met Pokemonfiguren (vang alle Pokemonfiguren behalve Meowth), gebruiken ADHD-kinderen andere hersengebieden dan gezonde leeftijdsgenoten. “Het lijkt erop dat ze compenseren voor gebieden die minder goed werken dan bij gezonde kinderen door andere hersengebieden meer te gebruiken”, concludeert Durston.

De aangedane hersengebieden zijn onder andere delen van de frontale cortex, het deel achter het voorhoofd, en waarschijnlijk de banen die vandaar naar diepere hersendelen lopen. Een hersensysteem dat mede verantwoordelijk is voor cognitieve controle. Dat strookt met psychologisch onderzoek. “De meest consistente neuropsychologische bevinding is dat kinderen met ADHD slecht zijn in het het onderdrukken van impulsen. Dat klopt natuurlijk ook mooi met de symptomen.”

Kinderen met ADHD (attention deficit/hyperactivity disorder) zijn hyperactief en hebben moeite om zich te concentreren. Ze zijn erg druk, snel afgeleid en doen het vaak slecht op school. De aandoening is goed te behandelen met Ritalin (methylfenidaat). Dat heeft een kalmerende werking hoewel het chemisch gezien in dezelfde groep valt als cocaïne.

Critici

De diagnose ADHD is niet gespeend van emoties. Critici zien het als een manier om opvoedkundig falen of ‘onhandig drukke’ kinderen af te doen met een makkelijk behandelbare medische aandoening. Voer voor de critici is de manier waarop de diagnose ADHD tot stand komt. Zoals bij de meeste psychiatrische aandoeningen bestaat er geen eenduidige test om te bepalen of iemand ziek is of niet. Bij ADHD moet een kind een aantal gedragingen vertonen uit een vaststaande lijst met symptomen. Als een kind tweederde van de symptomen op de lijst laat zien, dan stelt de psychiater ADHD vast.

Durston is natuurlijk bekend met de discussie (“Ik krijg daar veel vragen over”). Maar de suggestie dat sommige mensen twijfelen aan de echtheid van de diagnose ADHD roept bij Durston milde verontwaardiging op. “Dat is pertinente onzin! De diagnose zal best wel eens verkeerd of te snel gesteld zijn, vooral in het verleden. Maar het ís een aandoening. Als je hier in de kliniek kinderen met ADHD ziet, dan begrijp je dat meteen.”

Voor Durston is de lastige diagnose juist een van de redenen om zich ermee bezig te houden. “Het lastige van ADHD is dat het eigenlijk een extreme vorm van normaal kindergedrag is. Ik vind het fascinerend dat het zo tegen normaal gedrag aan ligt. Dat maakt het voor mij een interessant ziektebeeld. Bij andere diagnoses, zoals bijvoorbeeld schizofrenie, kunnen patiënten last hebben van psychoses die niet lijken op wat gezonde mensen ervaren.”

Inzicht in de werking van de hersenen bij ADHD zal niet direct een geneesmiddel opleveren. Het zal ook niet leiden tot een eenvoudige methode die met een paar metingen vaststelt of een kind lijdt aan ADHD of niet. “Het is niet reëel om dat te verwachten, zeker niet op korte termijn”, denkt Durston. “Ik denk wel dat dit soort werk kan leiden tot een betere classificatie van ADHD en andere hersenaandoeningen.”

Durston wil de fMRI-scanner ook inzetten om andere gedragsstoornissen bij kinderen te onderzoeken, zoals autisme, ODD (Oppositional Defiant Disorder, overmatig agressief en ruziezoekend gedrag) en CD (Conduct Disorder, erger dan ODD, onaangepast gedrag waarbij kinderen systematisch sociale en maatschappelijke regels schenden). Een deel van deze ziektes kunnen samen voorkomen met ADHD. “Misschien ontwikkelt bij ADHD het vermogen tot inhibitie, impuls-onderdrukking zich op een afwijkende manier. Ik wil graag weten hoe die ontwikkeling mis gaat. Daar hoop ik een vinger achter te krijgen.”

Rinze Benedictus
@KopVoorKADER:Stop!

Dat de hersenen van ADHD-kinderen anders werken dan normaal, bewijst ook het onderzoek van aio Marijn Lijffijt. In een samenwerkingsproject tussen de faculteit Farmaceutische Wetenschappen en de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het UMCU onderzoekt hij onder andere het effect van het medicijn Ritalin. Hij vergelijkt de hersenactiviteit van gezonde kinderen met ADHD-kinderen die Ritalin of een placebo krijgen. Terwijl elektrodes op de schedel de elektrische hersenactiviteit meten, voeren de kinderen een ‘stop-taak’ uit. Hierbij moeten ze zo snel mogelijk op een knop drukken als ze rechthoeken zien met balken van verschillende diktes. Als ze na een figuur een toontje horen, moeten ze stoppen met drukken en hun hand terugtrekken. “Daarom heet het ook een stop-taak”, lacht Lijffijt. “Het is een hele saaie taak, dat zeggen we er altijd bij.”

De resultaten zijn nog niet definitief, maar Lijffijt heeft al wel een idee wat de uitkomsten zullen zijn. “Bij kinderen met ADHD is de elektrische activiteit lager, bovendien zijn ze trager. Ze reageren vijftig tot honderd milliseconden later (eentwintigste tot eentiende seconde). Een analyse die ik heb gedaan van 27 eerdere studies met stop-taken wijst uit dat ADHD-ers later hun hand terug trekken na het toontje én dat ze later reageren op figuren die in beeld komen. Kennelijk werken de hersengebieden die betrokken zijn bij het stoppen, maar ook bij het in gang zetten van gedrag, minder goed bij ADHD. De zenuwcellen daar doen het minder goed.”

ADHD-kinderen hebben baat bij het slikken van Ritalin, ze doen het beter in de stop-taak van Lijffijt. “Ik ben erg positief over Ritalin in deze taak. Zoals het er nu uitziet, doen die kinderen het in beide opzichten beter dan als ze een placebo krijgen. Ze reageren sneller en ze kunnen beter stoppen. Dat is een mooi uitgangspunt, want we hebben nu elf van de vijftien kinderen gemeten. Als je dit al ziet in zo’n kleine groep, dan is het waarschijnlijk een heel sterk effect.”

Huisarts vecht tegen negatief imago

Het gaat niet goed met de huisarts. Dat stelt een enquête van studentenplatform KNMG. Nog maar één op de tien studenten geneeskunde loopt warm voor het beroep van huisarts. De negatieve aspecten van het vak zouden veel afgestudeerden weerhouden de huisartsenopleiding te volgen. Zorgwekkend? "Nee, huisarts is een prachtig vak."

Ook Ward Waardenburg (30) is huisarts in opleiding. Hij zit in zijn derde en laatste jaar. "Het is ontzettend leuk. Ik behandel het hele plaatje zelf. Ik sta midden in de maatschappij en behandel alle problemen; van medisch tot sociaal maar ook de chirurgische en de alledaagse dingen." Toch heeft Waardenburg ook getwijfeld en was neurologie een optie voor hem. "Ik werd wel afgeschrikt door de beeldvorming van hard werken en weinig geld verdienen. Maar neurologie was voor mij niet breed genoeg, ik vond het voornamelijk te veel diagnostiek. Ik wil ook meer zelf doen. Als huisarts heb je te maken met een breed scala aan klachten."

Waardenburg zoekt de oorzaken van de animo-daling bij de opleiding. "Het vak huisarts wordt in het curriculum te onderbelicht; alle professoren mogen hun onderzoeken in specialismes in colleges komen vertellen. Daarnaast komt de huisarts onterecht te negatief in het nieuws met bijvoorbeeld een staking. Hij komt in het algemeen wat klagerig over."

Specialisten zijn in

Dekkers en Waardenburg behoren tot de schaarse studenten die nog zin hebben in het vak huisarts. Op dit moment studeren jaarlijks gemiddeld 1500 basisartsen af. Het capaciteitsorgaan, dat schattingen maakt voor de overheid van het aantal op te leiden artsen, berekende al eerder dat nog maar 20 procent van hen huisarts wil worden, wat betekent dat er een tekort van 2400 huisartsen in 2012 zal zijn. Volgens de nieuwere enquête van het KNMG-studentenplatform is de belangstelling verder teruggelopen naar 11 procent. Het jaarlijkse aantal van 670 op te leiden huisartsen zal volgens het KNMG in de toekomst niet worden gehaald.

Ron Pieters, hoofd huisartsafdeling in Utrecht geeft als oorzaak een negatieve beeldvorming onder studenten aan. "De snelle specialisten zijn in, gestimuleerd door tv-series als Medisch Centrum West en E.R. Het vak huisarts wordt vervolgens in Nova behandeld met een dokter die niet met zijn tijd is meegegaan en geen plezier meer heeft in zijn werk." Pieters, die zelf al 25 jaar huisdokter is in Breukelen, nuanceert de KNMG-enquête. "Bij veel studenten gaan de ogen open op het moment dat ze voor het eerst meelopen bij een huisarts. Ze zien dat een dokterspraktijk geen doorverwijsbureau is, maar dat de dokter 90 procent van de klachten zelf behandeld. De studenten worden dan vanzelf enthousiaster voor het vak."

Gerdien Tramper (26) erkent de nuance die Pieters stelt. Tramper is bijna klaar als basisarts, en loopt nu een maand co-schappen bij Huisartsenpraktijk Weerdsingel. Het bevalt haar goed, precies zoals ze verwacht had. "Het is niet zo erg zoals het wordt voorgespiegeld. Het is een leuk vak, en een stuk ontspannender dan werken in een ziekenhuis. Ik ben mijn eigen baas en deel vaak mijn eigen tijden in." Toch kiest Tramper voor een andere richting. "Ik wil iets in de kindergeneeskunde. Ik vind het aantrekkelijker om dieper op de stof in te gaan en langer te puzzelen voor een oplossing. Maar huisarts schrikt niet af, integendeel."

Koffiedik

Fulco Seegers, woordvoerder van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) vindt dat er sprake is van een imagoprobleem bij huisartsen. "Het beroep wordt onaantrekkelijk door veel administratieve klussen waardoor de arts nog weinig tijd heeft om zich echt met zijn vak te bemoeien. Het is een gegeven dat er een hoge werkdruk is waarin een vijftig-urige week minimaal lijkt en waar je constant kans hebt om 's nachts uit je bed te worden gebeld."

De LHV vindt dat de negatieve aspecten van het beroep verbeterd moeten worden. "In het voorjaar waren er kabinetsplannen om wat aan het probleem te doen, maar in de huidige begroting is er 0,0 cent voor uitgetrokken. Begin met een vergoeding voor de werkdruk en praktijkkosten, en neem meer ondersteunend personeel aan. Startende artsen kiezen nu vaker voor bijvoorbeeld arbo-arts; dan verdienen ze hetzelfde netto-salaris als een huisarts, maar draaien normale kantooruren." Het heeft volgens Segers geen zin om de numerus fixus af te schaffen. "De studenten kiezen het vak niet omdat het niet kan, maar omdat ze niet willen. Huisarts is nu wel meer een vak dan een roeping. "

Volgens huisartsenopleider Pieters is het ook afwachten of het zin heeft om de opleidingscapaciteit te verhogen. Het kan volgens hem wel meevallen met het huisartsentekort. "Het is koffiedik kijken. Er is een tekort, dus maatregelen moeten er wel genomen worden door adequate bedrijfsondersteuning en uitbreiding van opleidingsassistenten, maar het is geen doemscenario. Vroeger werkte een huisarts 60 tot 80 uur per week, voor dat aantal uren werk zijn nu drie dokters nodig. Het plaatje kan straks heel anders zijn als veel vrouwelijke parttimers weer meer willen gaan werken als hun kinderen groot zijn. Bovendien is de economische recessie is in ons voordeel. De zorg biedt een zekere baan. Inclusief studenten hebben we over zes jaar misschien wel een overschot."

Zover is het nog niet. In de tussentijd zijn de huisartsen in opleiding meer dan nodig. Toch spreken zij niet van overwerk. Dekkers: "De administratieve dingen heb je ook bij andere banen. En door de centrale huisartsenpost in de regio Utrecht is het nachtwerk goed verdeeld." Waardenburg is het met haar eens. "Er moet nog wel een hoop gebeuren om het beroep van huisarts aantrekkelijker te maken. Maar de praktijkondersteuning door de centrale huisartsenposten vind ik erg goed. Het is niet zo dat ik constant uit mijn bed wordt gebeld."

Rins van Kouwen

Enquête: interesse voor huisarts daalt

Nog slechts 11 procent van de huidige geneeskundestudenten wil huisarts worden. Vijf jaar geleden was dit nog 20 procent. Dat blijkt uit een enquête van het studentenplatform van artsenorganisatie KNMG, onder duizend studenten geneeskunde aan alle acht Nederlandse universiteiten. Het platform vroeg welke specialisatie de student kiest en hoeveel deze bereid is te werken. Bijna de helft (48%) van de studenten die huisarts wil worden, wil meteen parttime aan de slag. Bijna net zoveel studenten (45%) wil binnen vijf jaar parttime werken. Over alle specialisaties blijkt dit gemiddeld 42% en 40%. Vrouwen zeggen tevens drie maal zo vaak parttime te willen werken dan mannen. Van alle studenten die de huisartsenopleiding volgen is 60 procent vrouw en volgens de KNMG zal dit aantal alleen maar groeien.

Wil jij nog huisarts worden?

• Patrick Struijker Boudier (derdejaars): "Werken als huisarts lijkt mij erg afwisselend. Dure praktijkkosten bijvoorbeeld, is voor mij geen argument om ervan af te zien. Ik hou alle mogelijkheden open. Ik wil sowieso niet in een kliniek werken. "

• Willemijn van Eeten (eerstejaars): "Ik weet het nog niet zeker maar huisarts lijkt mij wel leuk. Het is afwisselend, het geeft solide werk en een band met een patiënt."

• Gayaneh Heijne (tweedejaars): "Nee. Ik heb het idee dat je je als huisarts niet echt kan verdiepen in de patiënten. Het lijkt mij dat je als huisarts ook constant dezelfde klachten krijgt zoals in de winter weer een verkoudheidje."

• Roel Polak (eerstejaars): "Ik heb nog geen idee. Ik wil gewoon mensen helpen. Ik heb nog niet zo'n goed beeld van een huisarts. Ik heb het idee dat een huisarts vooral veel doorverwijst en minder diep op de problemen ingaat. Dat lijkt mij wel eentonig."

• Lidy Pols (eerstejaars): "Ik weet het nog niet, maar het lijkt me leuk om veel contact met de patiënt te hebben. En het spreekt me aan dat je als huisarts niet één specifiek onderdeel behandelt, maar alle soorten zieken ziet."

• Patrick van Walbeek (vierdejaars): Ja. Ik hou van een algemeen breed vakgebied en contact met patiënten. Maar ik wil wel parttime aan de slag. Al kan ik me wel voorstellen dat studenten geen zin hebben in al die wissewasjes van hun patiënten."

Bid voor mijn ziel

Schilderen voor de verlossing uit het vagevuur

Wie kunstgeschiedenis zegt, bedoelt vaak onderzoek naar de ontwikkeling van de kunst. De Utrechtse onderzoekster Truus van Bueren gebruikt kunst echter juist om meer over de geschiedenis aan de weet te komen. Met twee aio’s onderzoekt zij de maatschappelijke context van laat-Middeleeuwse memoriestukken. “Ik vind het verhaal achter een kunstwerk minstens zo belangrijk als het werk zelf.”
Erik Hardeman

‘Memoriestukken’ heten dit soort werken. Het zijn religieuze voorstellingen vergezeld van afbeeldingen van de dode, al dan niet met familie, vaak in het gezelschap van een of meer heiligen en voorzien van de tekst met hun namen, sterfdatum en ‘Bid voor mijn ziel’. Al sinds 1996 doet Van Bueren er onderzoek naar, maar wie met haar praat hoeft niet te rekenen op uitgebreide analyses van de stijl van de kunstenaar. De functie van dit soort werken in de dodencultus van de vijftiende en zestiende eeuw, dat is wat de Utrechtse onderzoeker interesseert. “Volgens de kerk gingen alleen heiligen na hun dood direct naar de hemel. Gewone mensen gingen naar de hel of naar het vagevuur, een soort wachtkamer, waarin zielen vertoefden tot ze voldoende voor hun zonden hadden geboet. Pas daarna gingen zij naar de hemel. Goed leven, goed doen aan de armen, maar ook kunst schenken aan de kerk kon het verblijf in het vagevuur bekorten. Ook gebed nadat iemand al was overleden hielp enorm. Daarom ontstond eind veertiende eeuw het gebruik om memoriestukken te laten maken, voorzien van een oproep tot gebed.”

Uit haar onderzoek blijkt dat memoriestukken meerdere functies hadden. “Naast hun religieuze functie speelden zij ook in sociaal opzicht een belangrijke rol. In de Middeleeuwen bleven de doden deel uitmaken van de verschillende gemeenschappen waartoe zij hadden behoord. Vandaar dat je op memoriestukken vaak hele families ziet afgebeeld, inclusief al eerder overleden familieleden. Het Catharijneconvent bezit een fraaie koperen plaat met daarop een vader, een moeder en een klein jongetje. We weten dat die man al was overleden, toen het kind werd geboren, dus feitelijk klopt de afbeelding niet. Maar de boodschap is duidelijk: deze familie blijft zelfs over de dood heen met elkaar verbonden.”

Patroon

Een van de bekendste memoriestukken is het beroemde Lam Gods van Jan van Eyck. Maar niet altijd hadden zij zoveel kwaliteit. Vaak werden zij gemaakt door schilders die op bestelling standaardtaferelen – bijvoorbeeld een Maria met Kind – konden leveren met het door de opdrachtgever gevraagde aantal familieleden en enkele heiligen naar wens. “Veel memoriestukken hebben weinig artistieke waarde”, erkent Van Bueren, “maar dat is ook logisch. Vanwege hun maatschappelijke functie werden zij gemaakt volgens een vast patroon. De plaats van de man, de vrouw en de kinderen stond vast en ook ten aanzien van de heiligen had de schilder maar weinig speelruimte. In feite viel alleen aan de religieuze voorstelling eer te behalen.

"Laatst zei een collega tegen me: Truus, hoe kun je je de hele tijd met dit soort lelijke kunstwerken bezig houden? Maar mij gaat het niet om de schoonheid. Ik vind het verhaal achter zo’n schilderij minstens zo belangrijk. Ik onderzoek kunstwerken ook om de maatschappij waarin zij tot stand kwamen beter te leren kennen. Dat lukt niet door alleen naar de topstukken te kijken, zoals in de kunstgeschiedenis vaak gebeurt. Daarvoor moet je zo’n genre in de volle breedte onderzoeken. Dat was met memoriestukken nog nooit op deze schaal gebeurd.”

Met haar historische invalshoek en haar uitvoerige archiefonderzoek neemt Truus van Bueren een bijzondere plaats in tussen de Utrechtse kunsthistorici. Tussen 1996 en 2001 inventariseerde zij alle werken die in het bisdom Utrecht (“zeg maar Nederland boven de grote rivieren”) mogelijk als memoriestukken hadden gefungeerd. Zij kwam tot een aantal van 325, hoofdzakelijk uit de vijftiende en zestiende eeuw, die inmiddels gedetailleerd zijn beschreven. Ook leverde dat werk een tentoonstelling en het boek 'Leven na de dood' op.

Op grond van de praktijk in de Zuidelijke Nederlanden en in sommige Duitse gebieden gingen veel kunsthistorici er tot nu toe van uit dat geportretteerden altijd staan afgebeeld met hun naamheilige. Een van de ontdekkingen van Van Bueren is dat dat op het merendeel van de Noordnederlandse memoriestukken niet het geval is. Daar zijn het in veel gevallen heiligen van de kloosterorde of de parochiekerk, waartoe de geportretteerde behoorde. Op basis van die vondst is inmiddels in verschillende gevallen vastgesteld dat de geportretteerde niet degene was waarvoor hij tot nu toe werd gehouden.

Gelijkend

Ook werd duidelijk dat memoriestukken gebruiksartikelen waren, die men naar believen kon laten aanpassen. Dat bleef ook zo na de Reformatie toen zij uit de kerken werden verwijderd. Mensen gebruikten een oud schilderij soms om te laten zien dat ze van een belangrijke familie afstamden. Wapenschilden en teksten met namen kon je weg laten halen. En als er te veel kinderen waren afgebeeld, werden die gewoon weggeschilderd, vertelt Van Bueren lachend. “Ik ga in het Louvre altijd even kijken naar een mooie Geertgen tot Sint Jans met twee stichtersfiguren, een man en een vrouw. Op een gegeven moment werd dat werk gerestaureerd en toen ik het daarna weer terugzag, stond er tot mijn stomme verbazing opeens een prachtig klein meisje in een rood jurkje op. Die hadden de restauratoren onder een later aangebrachte verflaag vandaan gehaald.”

Het lijkt misschien vreemd dat een schilderij met de afbeelding van één bepaald echtpaar door meerdere families kon worden gebruikt, maar Van Bueren legt uit dat goed gelijkende portretten op memoriestukken van ondergeschikt belang werden gevonden. “Veel belangrijker was dat de naam van de doden en hun wapenschild goed in beeld waren gebracht en dat de symboliek van de voorstelling duidelijk was.” Zij wijst op de ‘Allegorie van de vergankelijkheid’, een schilderij van rond 1500 van de hand van een onbekende schilder die de fraaie naam ‘Meester van de Spes Nostra’ heeft gekregen. “Kijk”, zegt zij, terwijl ze op vier knielende monniken op de voorgrond wijst, “als je er een beetje in thuis bent, kun je zelfs met het blote oog zien dat de monnik helemaal rechts pas is toegevoegd, toen het schilderij al klaar was. Het is vermoedelijk besteld door de leiding van een nonnenklooster, waarvan kort na elkaar drie rectoren waren overleden. Vlak voordat het werk zou worden overgedragen, stierf onverwachts ook hun opvolger. Nou ja, dat was geen enkel probleem. Die is er toen gewoon even bij geschilderd.”

@KopvoorKader:Matching

Sinds 2001 is dr. Truus van Bueren dankzij de Aspasia-regeling senior docent/onderzoeker. Weliswaar had onderzoeksorganisatie NWO haar bij gebrek aan geld niet de gevraagde premie toegekend, maar op basis van het gunstige oordeel over haar aanvraag besloot de universiteit haar toch te bevorderen. “Dat was natuurlijk prachtig”, zegt zij, “maar ik ben kort daarna opleidingscoördinator geworden, een bijzonder tijdrovende klus in deze BaMa-tijden, en zonder geld voor aio’s zou er weinig van mijn plannen terecht komen.”

Daantje Meuwissen, die bij Van Bueren was afgestudeerd en hoopte te promoveren op de portretten van de landcommandeurs van de Duitse Orde (zie elders op deze pagina), zag de bui al hangen en besloot de Orde te benaderen, een stap die haar 50.000 euro opleverde. Enthousiast over dit initiatief betaalt het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) de rest van haar aanstelling.

Inmiddels begeleidt Van Bueren ook een tweede aio. Historicus Rolf de Weijert gaat de komende vier jaar onderzoeken wat voor schenkingen burgers in de vijftiende en zestiende eeuw aan drie Utrechtse kloosters hebben gedaan. “Dat waren soms kunstwerken, maar veel vaker geld of land. Op het eerste gezicht lijkt mijn onderzoek niet erg kunsthistorisch, maar dat is schijn. Mijn bedoeling is om via die schenkingen meer te weten te komen over de plaats die kunst in de maatschappij innam.”

Ook Rolf ‘versierde’ zijn aanstelling met extern geld, in zijn geval van het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten. Dat KNAW-instituut stelde 85.000 euro beschikbaar op voorwaarde dat er sprake is van vernieuwend ICT-onderzoek. Ook in dit geval trok het OGC de beurs om een vierjarige aanstelling mogelijk te maken. Truus van Bueren is erg blij met die ‘matching’. “Ik ben inmiddels hard bezig met de tweede fase van mijn project, een vergelijkend onderzoek naar de functie van de kunst in de dodengedachtenis in een aantal steden in Europa. Voor iemand zoals ik die de laatste jaren nauwelijks onderzoek heeft kunnen doen, is deze steun van het OGC erg motiverend.”

Het respectabele verleden van de Duitse Orde

Behalve een religieuze en een sociale functie hadden memoriestukken soms ook een politieke bedoeling. Een goed voorbeeld daarvan vormt de reeks portretten van zestig landcommandeurs van de Duitse Orde in het Duitse Huis in Utrecht. Promovenda Daantje Meuwissen is al enkele jaren bezig om die fascinerende reeks knielende mannen in harnas hun geheimen te ontfutselen.

Daantje Meuwissen: "De Duitse Orde was een van de geestelijke ridderordes die de kruisvaarders naar Jeruzalem moesten beschermen en die het Heilige Land tegen de Turken verdedigden. De Orde bestond uit een groot aantal balijen, zeg maar afdelingen. De Utrechtse balije, die de goederen in het huidige Nederland beheerde, had zijn klooster aan de Catharijnesingel. Een deel van dat ‘Duitse Huis’ is nu hotel, maar het middeleeuwse deel is nog steeds van de balije, inmiddels een adellijke vereniging die vooral charitatieve doelstellingen nastreeft.

“In dat gebouw hangt een reeks portretten van alle landcommandeurs vanaf de oprichting van de orde in 1190. In het kader van mijn doctoraalscriptie heb ik de ouderdom van het hout laten vaststellen. Daaruit kon ik afleiden dat de eerste dertig portretten in de reeks van rond 1550 dateren. Dat was geen toeval. De van oorsprong katholieke orde stond op dat moment onder grote druk en dreigde een deel van haar privileges en goederen te verliezen. Kennelijk hoopten de ridders hun tegenstanders onder andere met de portretten te overtuigen van hun respectabele verleden. Je ziet vaker dat men in bange tijden dit soort portretreeksen laat maken.

“Onder de portretten was de tekst ‘Bid voor hun ziel’ aangebracht, wat bewijst dat wij ze als memoriestukken kunnen beschouwen. Ook typerend in dat verband is de stereotiepe houding van de geportretteerden en het feit dat hun functie kennelijk belangrijker werd gevonden dan hun individuele persoonlijkheid. We hebben de eerste dertig portretten met infraroodreflectografie onderzocht en ontdekt dat alle gezichten zijn gebaseerd op één en hetzelfde sjabloon, een soort ei met twee rondjes, waarop dertig fictieve gezichten zijn geschilderd. In de zeventiende eeuw gaat het de orde kennelijk voor de wind, want dan worden de portretten gemaakt door bekende Utrechtse schilders als Moreelse en Honthorst.

"Grappig is dat twee schilderijen uit die tijd volstrekt identiek zijn. Alleen de gezichten verschillen. Kennelijk heeft de schilder toen niet alleen het bij hem bestelde portret gemaakt, maar ook alvast het harnas en de bidbank van het volgende. Misschien een kwestie van twee voor de prijs van één, maar in ieder geval maakt dit duidelijk dat men erop rekende dat de Balije van Utrecht nog wel even zou blijven bestaan.”

'Het is onmogelijk om iemand niet te kennen'

Dwerg Duits zit vol enthousiasme

"Duits, wie doet dat nou nog?" Elk jaar lopen de aanmeldingen voor de
opleiding Duitse Taal en Cultuur verder terug. Dit jaar kon Utrecht nog maar vier nieuwe eerstejaars en één instromer noteren. Maar volgens docenten én studenten is er geen reden voor somberheid. "We zitten hier niet op een zolderkamertje de geschiedenis van de Umlaut in Nordrhein-Westfalen te bestuderen."

Het zijn belangrijke gasten voor een select gezelschap, want de animo voor Duits loopt zienderogen terug. Had de opleiding zo'n twintig jaar geleden met 25 eerstejaars nog een stevige positie binnen Letteren, met de vijf nieuwkomers van dit jaar is Duits in Utrecht een kleine taal geworden, vergelijkbaar met Portugees. Ook elders daalt het aantal aanmeldingen en Van der Knaap zoekt de oorzaak daarvan deels bij het tweedefasesysteem in het middelbaar onderwijs, dat scholieren dwingt al in een vroeg stadium te besluiten of ze wel of niet voor Duits kiezen.

Maar belangrijker voor de Utrechtse situatie is volgens hem het feit dat Letterenstudenten hier, vergeleken met 1983, veel meer keuzemogelijkheden hebben. "Dit jaar zijn zo'n 250 studenten in Utrecht begonnen met Taal- en Cultuurstudies. Die mogelijkheid bestond twintig jaar geleden niet. Maar het aardige is dat een deel van die studenten, die vroeger misschien voor Duits zou hebben gekozen, uiteindelijk toch weer bij ons terecht komt. Want we mogen dan wel een klein aantal hoofdvakstudenten hebben, vergis je niet in de belangstelling voor Duits."

Die studenten trekt de opleiding vooral door zijn deelname aan goed in de markt liggende specialisaties, aldus Van der Knaap. "Veel letterenstudenten die afstuderen in een communicatie-, media-, of historische richting nemen cursussen Duits in hun pakket op. Ook studenten moderne letterkunde kiezen nogal eens voor vakken uit ons aanbod. En in colleges die wij voor het vak Vertalen verzorgen, zitten soms zo'n vijftig studenten."

Lacherig

Genoeg interesse dus voor Duits, maar nog steeds blijken er vooroordelen te bestaan tegen de taal van onze oosterburen, zoals vijfdejaars Susanne van Mierlo merkte toen ze overstapte van rechten. "Ik kreeg opmerkingen als 'wat een geweldige carrière-move, maar niet heus', net of Duits niks voorstelt terwijl het toch een universitaire opleiding is en je er hard voor moet werken." Eerstejaars Simon Malink (20) die Duits combineert met geschiedenis, kreeg wisselende reacties op zijn keuze. "Ik heb ruzie met mijn zusje die het niet kan begrijpen. Maar sommige mensen zeggen dat ze het bijzonder vinden en dat ze er ook over nagedacht hebben."

Simon en collega eerstejaars Jaap Burger (21) zijn zeer te spreken over de ontvangst door de pakweg vijftig docenten en hoofdvakstudenten, waaruit Duits in Utrecht bestaat. Jaap spreekt van een luxe-privébehandeling. "Bij de intro waren meer docenten dan eerstejaars, maar het was wel heel gezellig." Zijn keuze voor Duits, naast politicologie, werd in zijn omgeving lacherig ontvangen. "Ik kreeg reacties als: 'wie doet dat nou?' Maar ik wil graag in Berlijn gaan studeren en zo mijn taalvaardigheid bijspijkeren. Iedereen spreekt toch al Engels tegenwoordig."

Volgens Jaap hebben de colleges met zijn vieren voor- en nadelen. "Aan de ene kant is de persoonlijke begeleiding natuurlijk prettig. Je hoeft niet te wachten tot twintig anderen je voor zijn geweest. Het nadeel is dat sneller opvalt als je bijvoorbeeld een boek niet hebt gelezen. Dat is wel even wennen, vooral als je honderd man gewend bent bij een college politicologie."

Voortrekkersrol

Positieve geluiden kortom uit een vakgebied dat de laatste jaren volgens Van der Knaap een grote dynamiek vertoont. "Duits loopt in een aantal opzichten echt voorop. Een goed voorbeeld is onze werkplaats taalvaardigheid, waarin studenten aan het werk gaan met gerichte opdrachten uit de vakcolleges." Inmiddels heeft Spaans het idee van de werkplaats overgenomen en wordt er ook bij de andere vreemde talen over gepraat. "Duits is vernieuwend," zegt Van der Knaap. "We hebben een voortrekkersrol in de onderwijsvernieuwing, hoe klein we ook zijn."

De docent is bevlogen. Zijn vak gaat naar zijn mening in het nieuwe Europa een grote toekomst tegemoet. "Duitsland is het land dat in het nieuwe Europa de lijnen uitzet. Met - inclusief Oostenrijk en Zwitserland - meer dan honderd miljoen Duitstaligen en met een aantal nieuwe lidstaten, waarin Duits een lange geschiedenis heeft, kan het niet anders of de taal gaat in Europa een centrale rol spelen. Sterker, waarom zou Duits niet de voertaal van de Europese Unie worden? Zeker in dat licht zal er in ons land een steeds grotere behoefte komen aan academisch gevormde Duitslandkundigen die zich goed in die taal kunnen uitdrukken."

Met de teruggang van het aantal studenten in het achterhoofd, klinkt hier en daar de roep om al die kleine geldverslindende opleidinkjes te sluiten en te komen tot één grote landelijke vestiging Duits. Maar volgens Van der Knaap heeft zijn eerdere betoog afdoende duidelijk gemaakt dat daar wat Utrecht betreft geen reden voor is. Nog afgezien van het feit dat je niet zomaar een 95 jaar oude traditie afbreekt, ziet hij meer in de landelijke samenwerking die inmiddels op gang is gekomen. "Er komt voor alle Nederlandse opleidingen één gezamenlijke master Germanistiek, en daarnaast zijn er al meerdere bilaterale vormen van samenwerking. Zo verzorgt een Utrechtse docent een cursus taalvaardigheid in Amsterdam, terwijl een Middeleeuwen-kenner regelmatig vanuit de hoofdstad naar Utrecht komt."

Ook de studenten zien weinig in één landelijke vestiging. Wat Susanne van Mierlo betreft zou het aantal opleidingen wel terug kunnen naar drie, waardoor het beter mogelijk wordt om aan de eigen universiteit op een gespecialiseerd gebied vakken te kunnen volgen. Maar Jaap Burger is bang dat er bij opheffing van bestaande opleidingen nog minder mensen Duits gaan studeren. "En trouwens die kleinschaligheid hier in Utrecht heeft wel wat."

De studenten zijn unaniem in hun mening dat het gezellig is bij Duits, ondanks het kleine aantal studenten en het ontbreken van een officiële studievereniging. De officieuze studievereniging, Ruhr&D. wordt door vier leden gerund. Vijfdejaars Susanne was één van de inspirators achter de activiteiten. "We zijn niet officieel omdat dat te veel geld en rompslomp kost. Daarbij doe je maar iets voor veertig studenten, als ze allemaal lid zijn dan. We doen ook niet elke maand wat, maar wel altijd de intro voor de eerstejaars."

De nieuwe eerstejaars vermaken zich intussen prima, al is het ontbreken van een officiële studievereniging volgens Jaap wel een gemis. "Je hebt zo toch weinig contact met ouderejaars. We hebben nu maar besloten om op vrijdagmiddag als vervanging, met alle vier eerstejaars een borrel te drinken." Maar Simon vindt een eigen studievereniging niet nodig. "Met zo'n kleine groep heeft een officiële vereniging weinig zin. Het is nu toch al een vriendengroep en om samen na afloop een biertje te drinken, heb je geen vereniging nodig. Nee, ik heb het hier tot nu toe prima naar mijn zin. Bij geschiedenis was het allemaal wel heel erg onpersoonlijk. Hier is het veel vertrouwder. Ik ben er pas een maand, maar ik heb nu al gemerkt dat het bij Duits echt onmogelijk is om iemand niet te

kennen."

Rins van Kouwen

Vrouwen boksen agressiever dan mannen

Bokscursus Olypos is geliefd bij vrouwen

Boksen lijkt geen typische studentensport en al helemaal geen vrouwensport. Maar studenten willen de sport van Regilio Tuur graag leren. De bokscursussen op sportcentrum Olympos zitten vol en meer dan de helft van de deelnemers is vrouw.

En boksen is blijkbaar erg goed voor de gezondheid, want zestiger De Waart traint rustig drie groepen achter elkaar, terwijl zijn gemiddeld veertig jaar jongere cursisten na een uurtje volkomen uitgeput op de grond liggen. "Na de eerste training was ik helemaal dood", vertelt psychologiestudente Cindy van Moosdijk. "Ik kon niets anders meer dan op de bank liggen. Mijn conditie is inmiddels wel beter." Cindy volgt de bokstraining samen met een vriendin, biologiestudente Janneke van Woerden. Ze zagen de film 'Girl Fights', over een boksend meisje en besloten toen de cursus van De Waart te volgen. En met een prijs van achttien euro voor negen lessen, concurreert sportcentrum Olympos elke boksschool weg.

Hoffelijkheid

Trainer De Waart laat zijn studenten bij voorkeur in tweetallen trainen. Hij zet ze tegenover elkaar om te schijnboksen. De één mag slaan. De ander moet met het hoofd ontwijken. Gemengde tweetallen zijn er nauwelijks en dat heeft zijn redenen. Vrouwen weten namelijk goed waar ze elkaar kunnen raken en mannen slaan óf te hard óf zijn uit misplaatste hoffelijkheid te soft.

Overigens is dat slaan nog niet zo gemakkelijk. Cindy: "De techniek is heel moeilijk. Als je iemand ziet boksen, lijkt het of ze maar een beetje in het wilde weg slaan. Maar er komt veel bij kijken. Je houding is ontzettend belangrijk." Het is niet haar bedoeling om er straks op straat op los te kunnen slaan. "Het gaat mij niet om de veiligheid. Hoewel het leuk is als je weet hoe je iemand moet raken."

De Waart werkt er de hele les om zijn cursisten de goede houding aan te leren. Om de paar minuten pikt hij er een koppel uit om wat oefeningen voor te doen. En onder het toeziend oog van de meester, krijgt zelfs de meest angstige, stroeve cursist iets van de katachtige soeplesse van een echte bokser.

De trainer houdt ook scherp in de gaten of er mogelijk agressieve baasjes in de groep zitten. Die remt hij af. In andere gezelschappen in andere boksscholen in de stad mag het er van hem stevig toegaan. "Daar wordt waarschijnlijk harder geslagen, maar die mensen rekenen er ook op", zegt De Waart. "Ze willen allebei hard sparren en dat weten ze van elkaar".

Op Olympos moet het plezierig blijven. "Ze kunnen natuurlijk ook niet al teveel leren in tien lessen. Het blijft beperkt tot de basis." Bij de meeste oefeningen moet het vertrouwen in de ander erg groot zijn. Want hoewel het aantal blessures beperkt blijft tot een opengebarsten blaar op een voet, gaat het natuurlijk wel eens mis. En dan moeten de boksers zich kunnen beheersen. "Ze moeten de normale menselijke reactie - ik ben geraakt en nu ga ik terugslaan - zien te onderdrukken."

Kenaus

De Waart is erg te spreken over het lesgeven aan studenten. "Studenten zijn open en geïnteresseerd. Ze vinden het leuk om dingen te leren." Het grote aantal vrouwen in zijn groep, meer dan de helft, verbaast ook hem. Het is wel een landelijke trend dat er steeds meer vrouwen boksen. "Meestal heb je het dan over tien tot twintig procent." Hij heeft wel een verklaring voor de populariteit van zijn sport. "Je ziet tegenwoordige op televisie vrouwen die boksen en die zien er niet uit als kenaus. Dat is goed voor de sport."

Er zijn wel degelijk verschillen tussen boksende mannen en vrouwen, weet de trainer. "Het is natuurlijk geen schaken. Je kunt behoorlijk geraakt worden. Vrouwen zijn in het begin voorzichtiger, maar als ze loskomen dan worden ze vaak agressiever dan mannen. Ze moeten niet bang zijn om op hun buik geslagen te worden. Niet bang zijn om die ander te raken."

De reacties van de omgeving op dat vrouwenboksen zijn wel wisselend. Cindy: "Mijn ouders waren er niet echt voor, die waren bang dat ik totaal in elkaar geslagen zou worden. Ze zien nu dat het wel meevalt. Mijn vriendinnen vinden het wel gaaf. Die horen bijna nooit dat iemand bokst."

Jurgen Swart

Nieuwe bestuurders in training

Wat doe je als voorzitter als een commissielid jou in tranen opbelt en vertelt dat het uit is met haar vriend? En hoe gaat de voorzitter om met bestuursmensen die je niet mag? Twintig nieuwbakken voorzitters kregen op de besturendag voor studieverenigingen onder meer antwoord op deze twee prangende vragen. Maar ze leerden er nog veel meer. "Hou de problemen intern, en je glimlach extern."

Bij de workshop voorzitterschap biedt Oscar Buma de helpende hand. De oud-voorzitter van economievereniging Ecu '92 probeert aan de hand van problemen, vragen en discussies zijn tips aan de nieuwe voorzitters mee te geven. Want wat doe je als het niet klikt met je bestuursteam? "Aan het wantrouwen van een persoon kan je niks doen, maar aan vertrouwen kun je werken," zegt Buma. Het probleem moet volgens hem op niveau worden aangepakt. "Begin met een babbeltje op de gang, is het probleem groter ga dan wat met die persoon drinken of tenslotte uit eten. Maar geef iedereen aandacht. Hoewel het helpen bij liefdesproblemen geen taak van de voorzitter is," lacht hij.

Volgens Buma moet de voorzitter in het begin 'positief delegeren'. "Een voorzitter is een manager die moet aansturen. Voel je eindverantwoordelijk maar neem niet iemands taken over. Verdeel en heers. En doet een bestuurlid de eerste keer wat fout: vooral boos worden." Een voorzitter moet volgens Buma zorgen dat hij een kennisvoorsprong heeft. "Je hoeft niet alles te weten, maar iemand weten die het weet."

Maar moet de voorzitter zoveel macht hebben dat hij bij een stemming zijn stem onthoudt of telt zijn stem juist dubbel? De meningen in de groep zijn verdeeld. Het heeft volgens Buma geen zin om tijdens een vergadering eindeloos door te discussiëren. "De kracht van een groep is om ideeën te verzinnen, haar zwakte om beslissingen te nemen. Hak de knoop een keer door. Als het onderwerp is afgesloten en iemand wil weer een punt herhalen, doe dat dan niet. Dat is zonde van de tijd. En kap doordrammers af. Niet te streng, blijf het bestuur juist positief motiveren. "

Wijze woorden maar heeft het ook nut? Maartje ten Brummelaar (21), de nieuwe voorzitter van Helias (taal & cultuurstudies) heeft wel wat aan de tips gehad. "Ik denk nu vooral: 'Oh ja, dit word ook van mij als voorzitter verwacht.' Hou ik mij bijvoorbeeld neutraal bij een stemming? En het is een goede tip om mijzelf te evalueren " Maartje heeft er in elk geval zin in. "Ik hou van aanpakken, organiseren en lol hebben. En ik wil ook graag die verantwoordelijkheid van een voorzitter."

Ook Michiel Cretier (22) voorzitter van Drift’ 66 (fysische geografie) vindt de training leerzaam. "Ik ben voorzitter geworden omdat er niemand anders kon. Mijn eerste weken zijn goed bevallen, ondanks wat kleine opstartprobleempjes als bijvoorbeeld het vergeten van het ophalen van de post." De nieuwe voorzitter van de studievereniging van sociale geografie V.U.G.S., Stan de Caluwé (21), vindt de training leuk maar denkt niet iets in de praktijk te gaan gebruiken. "Ik ben volgens mij een andere voorzitter dan die in de training is geschetst. Bij V.U.G.S. hebben we andere problemen dan bij Ecu' 92. Voorzitten is toch vooral improviseren."

Tips in overvloed tijdens de voorzitterstraining. Met een tien-stappen-plan (zoals: 'kritiek is gratis advies' en 'kennis is macht, dus slaap rustig') werd de workshop afgesloten. Volgens Buma moeten de voorzitters aan het eind van hun jaar vooral zichzelf goed evalueren. "Vraag je niet af: 'deed ik het goed?', maar 'deed ik het goede?'" Buma adviseert de nieuwe voorzitters niet over hun eigen graf te regeren. "Een voorzitter is er voor de lange termijn. Dus dien als voorzitter de vereniging en niet je CV."

Rins van Kouwen

Utrecht heeft de beste docenten

Uit de jaarlijkse Elsevierenquête onder studenten blijken zeven Utrechtse opleidingen een eerste plaats te hebben behaald. In de hooglerarenenquête bekleedt Utrecht de derde plek. In de algemene ranking staat de Universiteit Utrecht tweede.

De zeven eerste plaatsen werden behaald door biomedische wetenschappen, bestuurs- en organisatiewetenschap, Engels, Nederlands, theater- film- en televisiewetenschappen, biologie en technische informatiekunde. Daarmee scoort Utrecht verreweg de meeste eerste plaatsen. Leiden staat met vier eerste plekken tweede. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat in Utrecht relatief veel opleidingen zijn bezocht.

In het jaarlijkse hooglerarenonderzoek is Utrecht daarentegen geduikeld van de eerste naar de derde plek. Dit komt vooral door een nieuwe meetsystematiek waarin de gepolste 1300 hoogleraren de opleidingen op vier deelgebieden beoordelen in plaats van het geven van een algemeen oordeel. De derde plek behelst slechts een oordeel over het Utrechtse onderwijs. De Utrechtse studenten bestuurs- en organisatiewetenschap, onderwijskunde en Nederlands krijgen volgens de hoogleraren het beste onderwijs. De hoogleraren geven Groningen de meeste eerste plaatsen: zes.

Opvallend is verder dat Utrecht volgens de hoogleraren de beste docenten heeft. Op het gebied van onderzoek staat Utrecht tweede achter Groningen. In het hooglerarenoordeel over publicaties blijft Utrecht achter en behaalt slechts een vierde plek.

Maastricht is door Elsevier uitgeroepen tot grote winnaar van de enquête onder hoogleraren en studenten. Elsevier liet TNS NIPO onderzoeken welke opleidingen het populairst zijn onder hoogleraren en studenten. Vervolgens turfde het weekblad de studies die in beide categorieën de lijst aanvoeren. In dit lijstje wordt de tweede plaats gedeeld door Utrecht en Twente.

HOP/XB

Schrijven omdat het sexy is

Alumnus en zondagskind Martijn Knol debuteert met roman 'De duiker'

De wetenschap, het cabaret- en reclamewereldje. Drie succesvolle carrières heeft alumnus algemene letteren Martijn Knol (30) al achter zich gelaten om helemaal te gaan voor het schrijversschap. Deze maand debuteert hij bij uitgeverij Fagel met de roman De duiker. "Ik wil gewoon altijd dingen maken en van alle dingen is schrijven voor mij het meest sexy."

"Toen ik werkte aan een volgend programma, vond ik dat ik moest kiezen tussen cabaret en mijn studie. Het werd de studie, die vond ik té leuk. Mede door hoogleraren als Hans Bertens, Thijs Pollmann en Sophie Levie. Mensen bij wie je het gevoel hebt dat ze maar een miljoenste vertellen van wat ze weten." Toen Knol cum laude was afgestudeerd, twijfelde hij of hij wetenschapper wilde worden. "Dan mag je constant lezen. Maar ik wilde ook niet-wetenschappelijk leren schrijven, voor de grote massa." Hij ging de reclame in.

Na twee jaar 'krankzinnig hard' werken voor een groot kantoor en twee jaar met een vriend een eigen kantoor te hebben gerund, sloeg de twijfel weer toe. "Ik was op vakantie in Italië, in een huisje met leeg zwembad. Elke dag zat ik op de duikplank. Heuvels op de achtergrond. Ik was 29 en zag de dertig aan de horizon opdoemen. Ons reclamebureau moest groeien, voor de vakantie hadden we al sollicitatiegesprekken gevoerd. Ik zag mezelf ineens eindigen als bureaudirecteur, erg ver van de literatuur af. Na mijn vakantie zei ik tegen mijn partner dat ik ermee wilde stoppen. Hij voelde, gelukkig maar, eigenlijk precies hetzelfde. Hij is gaan reizen, ik ben begonnen aan mijn eerste roman."

Nu, nog geen jaar later, ligt Knols eerste roman 'De duiker' in de winkel. Heeft Knol niet getwijfeld of hij het überhaupt kon, schrijver zijn? "Heel eerlijk gezegd niet. Niet uit arrogantie, maar omdat ik steeds doe wat ik leuk vind. Ik ben monomaan, moet met één ding tegelijkertijd bezig zijn. Ik wil altijd dingen maken. Dat was met cabaret zo, met mijn studie en met de reclame, maar van al die dingen is schrijven voor mij toch het meest sexy."

Inspiratie speelt bij Knol een ondergeschikte rol. Zoals hij bij cabaret speelt voor mensen in de zaal, bij een reclamecampagne werkt voor een klant, zo probeerde hij zijn uitgever als een opdrachtgever te zien. "Fagel is een kleine nieuwe uitgeverij. Ik was Roland Fagel tijdens mijn studie een keer tegengekomen. Hij zei meteen: 'Jij bent een schrijver'. We hebben altijd contact gehouden. Voor mijn eerste roman kwam ik met drie woorden naar hem toe: teder, geestig en gemeen. Roland zag het meteen zitten."

Kwik, kwek en kwak

De duiker lijkt op het eerste oog een biografische studentenroman zoals er veel uit het Utrechtse studentenleven voortgekomen. Drie studenten, Kwik, Kwek en Kwak, bewonen een pand aan de Hamburgerstraat en lijken het echte leven nog even uit te stellen, tot Kwek (alias van Johan) op reis gaat naar Italië.

Hoewel Knol zelf student in Utrecht is geweest en aan de Hamburgerstraat heeft gewoond, is het verhaal verder totale fictie. En aan de vurigheid waarmee Knol de diepere lagen in zijn debuut aansnijdt, valt op te maken dat de wetenschapper in hem nog niet begraven is. "Over elk woord is nagedacht, er zitten veel verwijzingen en lagen in. Natuurlijk hóef je dat er allemaal niet uit te halen om het boek te lezen, maar mensen die veel van literatuur weten, herkennen het direct."

Gepassioneerd geeft Knol voorbeelden hiervan. Daarbij valt op dat hij over grote schrijvers spreekt alsof het persoonlijke vrienden zijn. "Dit boek moest gaan over wetenschap, de combinatie high en low culture. Wat is het bekendste boek over wetenschap? 'De ontdekking van de hemel' van Mulisch. Dat kent echt iedereen. Maar voor mij is 'Nooit meer slapen' van Hermans een veel realistischer boek over wetenschap. De structuur van 'De duiker' verwijst ook veel naar 'Nooit meer slapen'."

Een ander voorbeeld is de hymne aan het eind van het boek, die verwijst naar het slot van 'Max Havelaar' van Multatuli. "Met Multatuli had ik bij wijze van spreken nog een appeltje te schillen. Hij was altijd mijn grote held, totdat ik besefte dat vooral het engagement in zijn boeken hetgeen is dat aanspreekt. Nabokov is voor mij zijn tegenpool. Die zegt: 'Life is beautiful. Life is sad. That's all you need to know'. Kunst moet voor hem geen afbeelding van de werkelijkheid zijn, maar een parallelle werkelijkheid met eigen wetten. Of zoals Bert het zegt in Sesamstraat: "Het is maar een gewone film." Die mening deel ik. De Multatuli heeft lang de Nabokov in mij overschaduwd. Maar met het slot van De duiker wilde ik laten zien dat iemand die niet biografisch, niet geëngageerd schrijft, net zo goed een innerlijke noodzaak heeft om te schrijven. Die innerlijke noodzaak is de woede over het verstrijken van de tijd. Het leven is fantastisch, het is alleen jammer dat het voorbij gaat."

Hoewel zijn eerste boek in de winkels ligt en dus zijn carrière als schrijver is begonnen, noemt Knol zich nog niet zo. "Ik stel me tot nu toe steeds voor als iemand die uit de reclame is gestapt om te gaan schrijven. Misschien dat ik eerst van mijn schrijven moet kunnen leven om mezelf echt schrijver te noemen." Het is nu een kwestie van afwachten hoe zijn eerste boek zal worden ontvangen. "Natuurlijk hoop ik - ook voor mijn uitgever - dat het boek het goed gaat doen. Het kan een moeilijk boek zijn. Wees eerlijk: na vijf jaar boeken lezen en vijf jaar schrijven voor de massa, zou ik best een toegankelijk boek hebben kunnen maken. Maar ik wilde geen compromissen doen." Maar succes of niet, de carrière van schrijver zal Knol voorlopig nog niet opgeven. "Daarvoor wil ik te graag dingen maken. Mijn ideeën zijn te vergelijken met een hoop fotorolletjes. Ze liggen op een plank te wachten, maar het kost tijd om die te ontwikkelen."

Christie Hofmeester

Citaat uit De duiker:

Met een paar biertjes en een zak borrelnoten op de keukentafel konden Kwak & Johan uren dromen over hun toekomstige kapitaal en waar dat vandaan moest komen zónder carrière. Ze wilden:

Een tijdschrift beginnen over strips en tekenfilms (Kwak).

Een bar openen (Johan).

Rijk worden met een website (Kwak/Johan).

De loterij winnen (Johan).

De schat van Scharlaken Rackham opduiken (Johan).

Een jonge vrouw met oud geld behagen (Kwak).

Leren om kluizen te openen met behulp van een stethoscoop (Kwak/Johan).

Een stripantiquariaat opzetten, net als Hansje in de Familie Knots (Kwak).

Op kosten van een vrouw die de loterij heeft gewonnen een internetcafé beginnen waarin je tijdschriften kon lezen over de misdadige wijze waarop de schat van Scharlaken Rackham is opgedoken (Kwak).

Johan wierp nootjes op die hij uit de lucht probeerde te happen.

'Wist je,' zei Kwak, 'dat er jaarlijks tientallen mensen stikken omdat een nootje hun luchtpijp blokkeert?'

'Waarom word je eigenlijk geen columnist?' zei Johan en drukte een beugelflesje open.

'Pfff… pueriel gedoe… parasiteren op de actualiteit omdat je zelf niks bedenken kunt…columnisten leven van eerste indrukken. En trouwen: feuilles zijn voor voyeurs en sadisten… dat weet iedereen. Dan word ik nog liever pompbediende of hoogleraar. Nee… als wij nou eens een reeks budgetboekjes uitgeven… met titels als… Het Kookboek van Anne Frank.'

Johan spoog zijn slok uit - een onbewuste imitatie van een televisiekomediereactie zoals hij al duizenden keren had gezien.

'Wat kwam er op tafel in het Achterhuis? De geheime recepten van Anne,' vervolgde Kwak op wervende toon.

'Dat kan je niet maken!' zei Johan terwijl hij lachend het bier van zijn hand schudde, 'we moeten iets zoeken waarbij je subsidie krijgt.'

'Wetenschappelijk onderzoek!' zei Kwak en met een lage stem: 'Wils'kracht - Shakespeare's strategieën bij het vormgeven van karakterzwakten.'

'Een eerste verkenning,' zei Johan met dezelfde lage stem.

'Wat dachten jullie van werken, folks?' Kwik had het gesprek vanuit zijn kamer gevolgd en danste nu schaduwbokkend om hen heen.