Achtergrond

Technopartner gaat starters bedrijf helpen

Er komt één nieuwe subsidieregeling voor startende technologiebedrijven. Technopartner komt in de plaats van de huidige initiatieven Biopartner, Dreamstart en Twinning.

Technopartner gaat 'laagdrempelige' leningen van maximaal 20.000 euro verschaffen aan potentiële starters. Bedrijven als DSM, IBM, Unilever Philips steunen het initiatief met faciliteiten.

De Innovatiebrief kondigt ook een 'Beleidsexperiment Octrooikosten Universiteiten' aan, in samenwerking met de universiteiten en het ministerie van Onderwijs. Vergoeding van octrooikosten moet universiteiten in staat stellen kennis met marktpotentie te beschermen en te werken aan een goed systeem om die kennis vervolgens ook te exploiteren.

Eind 2003 gaat het Expertisenetwerk Kennisexploitatie van start, een nationaal netwerk van universitaire technologietransfermanagers. Momenteel brengt de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) in samenwerking met de universiteiten het complexe proces van kennisexploitatie in beeld (spinoffs, licentiegedrag universiteiten, etc.) in een zogeheten Kennisexploitatiekaart.

Om het aanvragen van octrooien aantrekkelijker te maken wil EZ een grace period invoeren, die onderzoekers de ruimte geeft om na publicatie van een vinding de marktwaarde ervan af te tasten zonder de octrooirechten te verspelen. Verder overweegt EZ de jaartaksen voor het verlengen van de geldigheidsduur van een Nederlands en Europees octrooi te verlagen.

De nadruk van EZ ligt op de noodzaak voor een cultuuromslag. "Er is een andere mentaliteit nodig", zegt Brinkhorst. Daarmee zei hij met name te doelen op de 'typerende reactie' van het midden- en kleinbedrijf (mkb), dat meer geld voor innovatie had geëist. "En dat terwijl al tweederde van de steun van EZ naar het mkb gaat." Om vervolgens te constateren dat tweederde van het bedrijfsleven niet innoveert, wat grotendeels het mkb betreft. "De helft van alle R&D-uitgaven komt van zeven grote bedrijven", klinkt het bijna verwijtend.

Het ministerie ziet voor zichzelf geen rol als investeerder, maar als kathalysator. Syntens, het door EZ gesteunde innovatienetwerk voor ondernemers, moet een grotere rol spelen bij de wisselwerking tussen kennisaanbieders en mkb-bedrijven.

In een reactie noemt MKB-Nederland de Innovatiebrief een 'hobby-werkstuk'. "Ik denk niet dat we daar de VS mee kunnen verslaan. Het mkb komt er nauwelijks in voor. Brinkhorst denkt bij mkb vooral aan de bakker om de hoek, maar onder onze leden zijn bedrijven die innovatiever zijn dan universiteiten", zei Ton Ravesloot van de belangenorganisatie vrijdag in de Automatisering Gids.

Overigens meldt MKB-Nederland dat de 'innovatie-intensiteit' de laatste anderhalf jaar niet meer is gedaald. "Het wachten is op het moment waarop de economie aantrekt, zodat ondernemers weer meer gaan investeren in productontwikkeling en vernieuwing van bedrijfsprocessen."

HOP

Roeien of de kunst van het selecteren

Toproeister van diergeneeskunde is laatbloeier

Het Nederlandse roeien heeft betere tijden gekend. Maar er zijn lichtpuntjes. In september won de Nederlandse dubbelvier met diergeneeskundestudente Daniëlle Broekhuizen (28) aan boord een zilveren medaille op de Wereldkampioenschappen roeien in Milaan. De Orca-roeister gaat nu voor goud. Haar afstuderen moet nog maar even wachten.

Roeien is één van de weinige sporten waarin je, volgens Broekhuizen, in een korte periode de internationale top kunt halen. "Bij sporten als tennis en voetbal moet je heel jong beginnen." Toch leek het in de eerste jaren van haar roeicarrière erg onwaarschijnlijk dat Broekhuizen ooit op een podium bij een internationale kampioenschap zou belanden, want haar sportcarrière lag eigenlijk al in het slop voordat ze echt begonnen was.

Ze ging studeren in Delft, toen ze was uitgeloot voor diergeneeskunde. Het jaar daarop had ze meer geluk bij de loting en verhuisde naar Utrecht. Ze werd lid bij Orca. "Dat ging redelijk, maar na een jaar werd ik alsnog uitgeselecteerd. Toen was ik zo teleurgesteld dat ik een heel jaar ben weggeweest." Vlak voordat ze er helemaal mee wilde stoppen, kwam ze een ander slachtoffer van de strenge selectie tegen. Samen besloten ze te gaan voor het competitieroeien, het kleine broertje van het wedstrijdroeien.

Hoewel het competitieroeien niethoog staat aangeschreven bij wedstrijdroeiers, omdat er minder wordt getraind per week, ging de boot van Broekhuizen harder dan de meeste andere bij Orca. Ze mocht echter niet meedoen aan wedstrijden omdat ze te weinig trainde. Op aanraden van de toenmalige Orca-coach en tegenwoordige bondscoach Duncan Holland, stapte Broekhuizen over in de eenpersoonsboot, de skiff. Via dit skiffen wist ze zich via een gruwelijk ingewikkelde selectiemethode in de nationale lichte dubbelvier te roeien, voor vrouwen die niet zwaarder zijn dan 55 kilo.

De lichte dubbelvier is op dit moment één van de weinige succesnummers van de Nederlandse vloot. De concurrentie voor een plek in deze boot is moordend: er zijn genoeg goede lichte vrouwen en er zijn maar weinig plekken te vergeven. De uitverkiezing van Broekhuizen ging wreed genoeg ten koste van een andere Utrechtse. Medaillewinnaar en Tritonlid Maud Klinkers haalde dit keer de selectie niet.

Voor het resultaat maakte deze wisseling van de wacht niets uit. De vier lichte dames wonnen opnieuw zilver. Dat lijkt een tegenvaller. Broekhuizen: "We gingen voor goud." Maar de Chinezen bleken in Milaan veel te sterk. "We hadden altijd gewonnen van die Chinezen, maar ze bleken opeens twee sterke roeisters uit een andere boot te hebben geplukt en ze waren onklopbaar."

Volgend jaar moet goud wel mogelijk zijn. Dan zijn die twee sterke Chinezen er niet bij. Die gaan naar de Olympische Spelen in Athene. Het wereldkampioenschap wordt alleen voor niet-olympische nummers georganiseerd. Maar nu vreest Broekhuizen de concurrentie van sterke dames uit landen die de Olympische Spelen niet hebben gehaald. En er zijn meer kapers op de kust, talentvolle Nederlandse roeisters. Want ook het komend seizoen wordt er weer eindeloos geselecteerd door de Nederlandse roeibond. "Misschien lig ik er volgend jaar wel uit."

In elk geval gaat ze nog een jaar door met roeien. Afstuderen en werken moeten nog even wijken. "Ik ben op dit moment voor mijn studie bezig met een onderzoek dat loopt tot januari. Ik moet nog een maand co-schappen van vorig jaar inhalen. In februari begint het roeiseizoen, dan wil ik er wel iets bij doen. Vorig jaar heb ik in een laboratorium gewerkt. Misschien kan ik nu bij een dierenarts aan de slag. Van alleen twee keer per dag roeien, word ik niet echt blij."

Ze hoopt op medewerking van haar faculteit. "Ik wilde mijn co-schappen met iemand ruilen, maar dat kon niet. Zo flexibel is diergeneeskunde niet. Er is wel een uitzonderingsregel voor zwangeren, chronisch zieken en topsporters. Hopelijk plaatst diergeneeskunde mij in de laatste categorie, dan valt er misschien toch iets te regelen."

Jurgen Swart

De macht van kapelaan, kamerheer en keldermeester

Historicus Jeroen Duindam ontleedt het vroegmoderne hofleven

Het koningschap, koninklijke hoven, pracht, praal en gekonkel... als thema van historisch onderzoek lijkt het behoorlijk afgetrapt. Niets is echter minder waar, vindt Jeroen Duindam, docent cultuurgeschiedenis aan de UU. Enige jaren geleden promoveerde hij op een onderwerp in die hoek, en onlangs verscheen een imposant boek van zijn hand over de hoven van Wenen en Versailles.

Tot Jeroen Duindam in the picture trad. Al in zijn proefschrift Myths of power nam hij stelling tegen het meest toonaangevende boek over de hofcultuur, Die höfische Gesellschaft van Norbert Elias. Het was een waagstuk om tegen deze in Nederland, in brede kring vereerde historicus/socioloog — vooral bekend van zijn boek Het civilisatieproces — stelling te nemen, en de verdediging van zijn proefschrift liep dan ook uit op een intellectueel relletje. Met name socioloog Goudsblom nam het Duindam ernstig kwalijk dat hij zijn held durfde tegen te spreken.

"We hadden eind 20ste eeuw nog steeds een volslagen anachronistisch beeld van die hofcultuur", licht Duindam toe. "In mijn proefschrift heb ik dat vooral 'conceptueel' proberen aan te tonen. Maar nu werd het tijd om dat verhaal te vertellen aan de hand van concrete gegevens over die hoven: hoeveel mensen werkten er, hoe zag zo'n hofhouding er uit, wat verdienden die mensen, hoe was hun dagindeling, enzovoort. Dat heb ik voor mijn boek Vienna and Versailles. The Courts of Europe's Dynastic Rivals, 1550-1780 proberen uit te zoeken. Uit de heel basale historische gegevens blijkt inderdaad dat het beeld dat Elias en de zijnen ons hebben voorgehouden niet klopt."

Hiaat

Grosso modo zou je kunnen zeggen dat de 19e eeuwse historici vanuit hun eigen tijd terugkeken op de vroeg-moderne hofcultuur, terwijl Duindam veeleer die hofcultuur bekijkt als een voortzetting van de laat-middeleeuwse situatie. Waar de 19e eeuwers veel staatsmacht toekenden aan 'ministers', ziet Duindam deze aanvankelijk vooral als 'klerken', als dienaren (wat ook de oorspronkelijke betekenis van het woord is). De minister schreef op wat een ander besloten had. Duindam: "Die ministers hebben door een vorige generatie historici veel te veel status toegeschreven gekregen, terwijl de personen die er écht toe deden, de hoge edelen in de hofhouding namelijk, volledig buiten het zicht bleven. Daar zit een hiaat in kennis dat ik met mijn studie naar de hoven in Wenen en Versailles heb proberen te vullen."

Alleen al een getalsmatige studie levert nuancering op: in Versailles liepen rond 1700 maar liefst 5000 hovelingen rond, terwijl er slechts 700 mensen werkzaam waren aan de ministeries. De groei van die ministeries zette pas in na de Franse revolutie. Vlak voor de machtsgreep van Napoleon was het aantal daar werkenden gestegen tot 6000. Getalsmatig gesproken zou je dus kunnen zeggen dat de 'centrale bureaucratie' er pas toe ging doen zo rond 1800. Ministers hadden in de 18e eeuw zeker veel status en invloed, maar zij moesten hun macht delen met de hoge edelen in de huishouding van de koning. Deze droegen verantwoordelijkheid voor de tafel, de slaapkamer, de stallen en de hofkapel, maar traden tegelijkertijd op als provinciegouverneurs en bevelhebbers in het leger. Aan het hof konden zij de besluitvorming beïnvloeden. Hoe dichter bij de koning, hoe groter de macht en hoe hoger in de hiërarchie."

Ritueel

Duindam heeft voor Versailles gekozen omdat dit bijna het 'steno' is voor alles wat met onze voorstelling van 'het' hof te maken heeft, en dan met name natuurlijk het Versailles van zonnekoning Lodewijk XIV. "Daar kom je niet omheen als je het over hoven hebt", aldus Duindam. "Elk cliché van het hof dat wij hebben, is daar gesitueerd, in de late 17e eeuw — hoofdzakelijk vanwege de beschrijving van het hof van Lodewijk XIV die Saint Simon ons heeft nagelaten. Voor Wenen heb ik gekozen omdat dat hof op dat moment 'de grote ander' was. Waar later over Versailles gesproken werd in termen van prestigieus en grandeur, daar werd het Weense hof toch vooral gezien als een onbeduidend achteraf straatje. Want uit Versailles was de grote natie 'Frankrijk' voortgekomen, terwijl uit Wenen geen grote natiestaat (maar een versnippering in Oostenrijk, Hongarije, Bohemen en Zuid-Duitse staatjes) is voortgekomen. In de ogen van de 19e eeuwse historici moest het Weense hof dus wel een mislukking zijn."

Maar beide beelden zijn onjuist, "allebei cliché's", zegt Duindam. Uit de bestudering van die 'huishoudens' blijkt zelfs dat je het beeld kunt omdraaien: in Versailles hadden de hovelingen veel gevestigde rechten waartegen de koning weinig kon beginnen, terwijl in Wenen de macht van de keizer over zijn huishouding veel groter was. "Dat heeft vooral te maken met de erfelijkheid van ambten aan het hof", weet Duindam. "In Versailles gingen de, veelal 'gekochte' functies die de edelen innamen aan het hof over van vader op zoon. In Wenen daarentegen deelde de keizer die functies uit; na de dood van een keizer verloor iedereen zijn baan. Met eretitels en ere-ambten kon de keizer bovendien de elites uit zijn verschillende gebieden aan zich binden. De hofhouding van de Franse koning verloor echter langzamerhand die opening naar de samenleving via ereambten of baantjes. Lodewijk XIV had zó veel macht, dat hij op die ere-baantjes kon bezuinigen. Daardoor maakte hij zijn hof kleiner, exclusiever maar ook geïsoleerder."

Pas in de 19e eeuw slaat de balans om: dan komt de bureaucratie aan de macht — wat in Oostenrijk de 'Vielschreiberei' werd genoemd — en boet het huishouden van de vorst aan betekenis in. Duindam, die behalve geschiedenis ook nog culturele antropologie heeft gestudeerd, heeft in zijn studie naar het 'rituele koningschap' die twee disciplines willen combineren: "Als je met een antropologische blik naar die hofcultuur kijkt — nauwgezet in kaart probeert te brengen welke status mensen binnen die cultuur innamen, hoe hun dagindeling en leefpatroon er uit zag, welk ceremonieel werd gevolgd, hoe rigide of juist losjes zo'n ceremonieel nu eigenlijk was, welke facties en tegenstellingen er bestonden —, dan kun je niet anders dan concluderen dat het moderniseringsproces zoals Elias dat van de staat beschrijft, een vertekening is. Het middeleeuws patronagesysteem is in die vroegmoderne tijd veel langer van betekenis geweest, terwijl het 19e eeuwse bureaucratische systeem toen nog nauwelijks een rol speelde. Dat beeld heb ik proberen recht te zetten."

Armand Heijnen
Jeroen Duindam: Vienna and Versailles. The Courts of Europe's Dynastic Rivals, 1550-1780. Cambridge University Press. Prijs: 80 euro

Prijs voor supergeleiding verrast

Nobelprijs Natuurkunde

Een aangename verrassing noemt de Utrechtse hoogleraar dr.ir. H. Stoof de Nobelprijs voor het thema supergeleiding. Twee Russen en een Engelsman delen dit jaar de eer.

Dat voor dit werk nu alsnog de Nobelprijs is uitgereikt, heeft de Utrechtse hoogleraar theoretische fysica prof.dr.ir. Henk Stoof aangenaam verrast. “Een kleine tien jaar geleden is de Nobelprijs toegekend aan drie onderzoekers die superfluïditeit in helium experimenteel hadden aangetoond. Omdat de prijs niet aan meer dan drie man tegelijk mag worden toegekend, viel Leggett toen buiten de boot. Algemeen werd aangenomen dat zijn kans daarmee verkeken was, maar het Nobelcomité heeft hem kennelijk alsnog willen belonen." Stoof, die in Utrecht onderzoek doet naar superfluïditeit in atomaire gassen en die zijn loopbaan begon als postdoc van Leggett, noemt de prijs voor zijn leermeester meer dan verdiend.

Supergeleiding is vooral van belang voor het maken van krachtige magneetvelden, die onder meer worden toegepast in deeltjesversnellers en fusiereactoren. De meest bekende toepassing is echter de MRI-apparatuur, die maandag ook al goed was voor de Geneeskundeprijs. “Het zal wel toeval zijn”, lacht de Utrechtse fysicus, “maar kennelijk is het dit jaar in Stockholm MRI-jaar.”

EH

Wonen rondom Utrecht

'Geen junks of vervelende corpsballen'

Saskia Adriaens
Dat er een groot kamertekort is in Utrecht, is bekend. Het is niet voor iedereen weggelegd om in een studentenhuis in het centrum van Utrecht te wonen dichtbij alle terrasjes en winkels. Uit pure noodzaak, maar soms ook omdat ze liever in een rustig dorp wonen, wijken studenten uit naar gemeenten rondom Utrecht. En daar kan het ook heel gezellig zijn...........

BUNNIK

'Wij hebben gewoon een heel gezellig huis'

Grootste nadeel: Grotere drempel om uit te gaan in Utrecht

Een lange donkere weg langs weilanden en boerderijen leidt naar het dorp Bunnik. In het centrum heerst een stilte die nergens zo in Utrecht te vinden is, maar de geluiden uit de woonkamer van het het drukke studentenhuis aan de Smalleweg klinken zeer vertrouwd. Aan deze verlaten straat wonen negen studenten in een oude boerderij.

Igor Dzambo (24) en zesdejaars wiskunde woont al vijf jaar in Bunnik en het bevalt hem uitstekend. “Ik kon hier gelijk terecht nadat ik had gehospiteerd en ik was te lui om verder te zoeken naar een kamer in Utrecht.” Igor is vooral in Bunnik blijven wonen, omdat het met zijn huisgenoten zo gezellig is. “De meesten komen hier terecht omdat de woningnood in Utrecht hoog is, maar uiteindelijk blijft iedereen hangen, omdat we het hier zo leuk hebben.”

De 23-jarige David van Altveer - tweedejaars rechten - heeft ooit zelfs de voorkeur gegeven aan dit studentenhuis boven een kamer in Utrecht. “Ik kon een kleine kamer in onderhuur krijgen in het centrum van Utrecht of deze kamer in Bunnik voor vast. Toen heb ik voor de boerderij gekozen, omdat ik het hier meteen zo leuk vond; bovendien betaal ik hier veel minder huur.” David snapt niet dat bijna niemand in Bunnik wil wonen. “Terwijl er zo’n woningnood in Utrecht is.”

Niemand oogt rouwig om niet midden in het bruisende studentenleven van Utrecht te zitten. “Ik hoef niet zo nodig naar de kroeg om een leuke avond te hebben. Wij maken er in de woonkamer altijd een feestje van - net zo gezellig en bovendien beter voor de centen”, zegt eerstejaars sociologie Theo Nelissen (23).

Als de studenten uit Bunnik toch in Utrecht uit gaan, pakken ze de eerste trein terug, die om drie uur 's nachts gaat en er nog geen vijf minuten over doet.

“Bunnik is echt niet zo ver van Utrecht zoals zo veel mensen in eerste instantie denken. We zitten zelfs erg dicht bij De Uithof en daar moeten we toch vooral naartoe”, verdedigt Igor de vooroordelen waar hij soms mee te maken heeft. “Het is maar 20 minuten fietsen.” Maar dat ligt voor de vrouwen in het huis toch iets anders, vooral nu het weer vroeger donker wordt en voor de beruchte Utrechtse serieverkrachter wordt gevreesd. Dus ’s avonds prefereren de vrouwen het openbaar vervoer of ze blijven bij iemand in de stad slapen.

Theo vindt het grootste voordeel van Bunnik de ruimte. “Ik kom uit Limburg en daar heb je ook alle ruimte. Het is hier ook echt een mooie omgeving.” Er ontstaat een discussie over wat de voordelen van wonen in Bunnik zijn. “Het stinkt hier niet zoals in de stad. Er worden hier geen fietsen gejat. Geen last van vervelende corpsballen. Je wordt niet lastiggevallen door junks”. De opsomming gaat zo nog even door. “Als ik het niet zo naar mijn zin had gehad, dan was ik al lang weggeweest. Het is echt niet zo nadelig als men denkt”, sluit huisoudste Igor de discussie af.

ZEIST

'Ik ben een echt dorpsmens'

Grootste voordeel: Winkels om de hoek

Grootste nadeel: Mensen komen niet zo snel langs

De 24-jarige Wilco de Jong (vierdejaars biologie) ziet zichzelf als een echt dorpsmens en zou daarom niet anders willen dan wonen in het ‘grote’ dorp Zeist. “Ik kom zelf uit een kleine plaats en ik heb gemerkt dat dat echt bij me past.” Wilco heeft in eerste instantie wel naar een kamer in Utrecht gezocht, maar na vier keer hospiteren kwam hij in zijn huidige kamer terecht en ondertussen woont hij hier nu tien maanden. “Ik vind Utrecht wel leuk, maar ik vind het prettig dat ik na de drukte in de stad terug kan naar het rustige Zeist.”

Fenna Buikstra (25) denkt daar anders over. Zij woont nu al drie jaar in Zeist, maar zou op den duur toch graag een kamer in de stad willen hebben. “Ik heb eerst wel in Utrecht in onderhuur gezeten, maar daarna kon ik niks meer vinden in de stad.” Via hospiteren kwam de vierdejaars diergeneeskundestudente in Zeist terecht. “Het maakte me toen niet uit dat het niet in Utrecht was, want ik was al lang blij dat ik wat had gevonden.” Toen Fenna eenmaal in Zeist woonde, nam ze niet meer de moeite om te zoeken naar een kamer in Utrecht. “Eigenlijk bevalt het me hier wel prima. Ik heb een grote kamer en de winkels zijn om de hoek.”

“Ik heb niet het gevoel dat ik wat mis, omdat ik niet in Utrecht woon”, voegt Wilco daar aan toe. Hij heeft zijn sociale leven gewoon in Utrecht en vindt het niet erg om daar een half uurtje voor te moeten fietsen. “Ik vind het wel echt jammer dat mensen niet zo snel naar mij toe komen. Dat vinden ze gelijk een hele onderneming, terwijl dat best mee valt.”

Ook Fenna vindt dat heel jammer, maar zij heeft voor een deel haar leven opgebouwd in Zeist. “Ik werk in een bar en daar heb ik ook mensen leren kennen die in Zeist wonen.” Als Fenna in Utrecht uitgaat, pakt ze de nachtbus, die rijdt tot drie uur ’s nachts. Of ze blijft bij iemand slapen. “Ik vind Utrecht heel leuk en ik hoop eigenlijk wel binnenkort mijn eigen woning daar te vinden.”

DE BILT

'Mensen overdrijven als ze zeggen dat De Bilt ver is'

Grootste voordeel: Goedkoop wonen

Grootste nadeel: Mensen komen niet zo snel langs

De 19-jarige Marius Noordam (derdejaars rechten) woont sinds een jaar in De Bilt. Via één van zijn huidige huisgenoten kwam hij in dit huis terecht. Eerst woonde hij in het centrum van Utrecht. “Dat was bij een hospita en dat vond ik helemaal niks. Ik heb het hier veel meer naar mijn zin, want het is een heel gezellig studentenhuis.”

Marius is heel close met zijn huisgenoten Klaas de Vries (21) -vierdejaars culturele antropologie - en de 19-jarige Diederick Ducjvesc (tweedejaar geneeskunde). Ze zijn het er alledrie over eens dat ze het goed hebben getroffen. “We betalen heel weinig geld voor best grote kamers”, zegt Marius. Iedereen in huis betaalt rond de 200 euro. Klaas heeft bijvoorbeeld voor 180 euro een kamer van zo'n 18 vierkante meter.

Een ander voordeel vinden de mannelijke studenten dat ze zo dicht bij De Uithof wonen. Volgens hen is het nog geen vijf minuten fietsen en naar het centrum ‘maar’ twintig minuten. “Mensen denken al snel dat De Bilt heel ver en afgelegen is, maar dat is helemaal niet zo”, zegt Diederick. Hun vrouwelijke huisgenoten zorgen echter altijd dat ze samen met iemand fietsen of in Utrecht blijven slapen. “Maar ik zie eigenlijk nooit vreemde personen of groepen onderweg,” merkt Marius op.

Diederick woont nu negen maanden in De Bilt. Hij is net als de anderen hier via via terecht gekomen. “Ik vind het grootste voordeel dat ik vlakbij het ziekenhuis woon, omdat ik daar veel moet zijn.” Want naast zijn studie vindt ook zijn sociale leven plaats in het UMC, omdat hij lid is van de studievereniging van geneeskunde. Diederick zegt eigenlijk bijna nooit in de stad te komen. “Ik vind het leuk dat iedereen veel thuis is, dus ik hoef niet zo nodig naar Utrecht.”

Klaas is al lang blij dat hij nu in De Bilt woont. “Ik heb eerst twee jaar in Amersfoort gewoond en toen moest ik altijd met de laatste trein om half één naar huis. Nu kan ik tenminste gewoon met de fiets overal naartoe.” Wat hij wel nog steeds vervelend vindt, is dat zijn vrienden bijna nooit bij hem langskomen, omdat die het wel te ver vinden. “Maar, als ze dan één keer zijn geweest, vinden ze het wel meevallen”, zegt Marius. Toch geeft hij toe dat hij meestal degene is die naar Utrecht gaat als hij met zijn vrienden heeft afgesproken.

BAARN

'Wij willen hier na ons afstuderen blijven wonen'

Grootste voordeel: Goedkoop wonen

Grootste nadeel: Lange reistijden

In de rijkste buurt van Baarn, aan een brede laan in de bossen, liggen twee grote oude villa’s die bewoond worden door studenten. In één van deze Pipi Langkoushuizen wonen de 20-jarige Joost van Bruggen (tweedejaars natuurkunde) en de 22-jarige Suzan Schilder (vijfdejaars humanistiek). Al drie jaar, voordat ze hier gingen wonen, waren ze op zoek naar een studentenhuis waar ze konden samenwonen. Via een advertentie kwamen ze aan dit huis, maar daarvoor moesten ze eerst nog twee jaar ingeschreven staan bij de woningbouwvereniging.

“In eerste instantie keken we alleen naar woonruimte in Utrecht, maar dat lukte niet. Achteraf vind ik dat niet erg”, zegt Joost. Suzan sluit zich daarbij aan: “Het bevalt ons echt zo goed hier dat we wel in Baarn willen blijven wonen als we afgestudeerd zijn.” Het stel woont nu twee jaar in ‘hun villa’. De rustige omgeving en mooie natuur spreken beide erg aan.

Voor 220 euro hebben ze samen een kamer van ongeveer dertig vierkante meter. De zithoek maakt het een 'echte' woonkamern. In de hoek staat een tweepersoonsbed. Ook staan er twee bureaus tegenover elkaar, zodat ze allebei kunnen studeren. Ze delen de villa met 15 andere mensen. De meesten zijn student, maar er zijn er ook die net werken. Twee andere stellen in huis hebben ook een ‘samenwoonkamer’. Er zijn twee keukens, drie badkamers en vijf wc’s. Ondanks het grote aantal mensen vindt Joost het een rustig huis. “En iedereen is netjes, dat vind ik heel belangrijk”, voegt Suzan daar nog aan toe. Echt een band hebben ze niet met hun huisgenoten. “Af en toe maak je een praatje met iemand als je die toevallig tegenkomt in de keuken, maar we eten eigenlijk nooit met elkaar.”

Zitten er nog nadelen aan het wonen in Baarn? De afstand naar Utrecht bijvoorbeeld: een half uur met de trein en dan nog eens twintig minuten met de bus voordat ze in De Uithof zijn. Joost zegt het niet echt een probleem te vinden. “Kan ik lekker wakker worden.” Verder komen Suzan en Joost allebei niet veel in Utrecht. “We gaan wel eens uit eten of winkelen met koopavond”, zegt Suzan, “maar dat doen we ook wel eens in Hilversum of Amersfoort.”

Een bruisend studentenleven kennen de twee niet, en dat vinden ze ook niet erg. “Vroeger ging ik nog wel uit, maar daar heb ik nu geen behoefte meer aan. Ik ben eigenlijk altijd blij als ik weer thuis ben. Wat zijn wij burgerlijk, he?” Zegt Suzan lachend.

'Docent is verplicht te wijzen op gaten in theorie'

Psychologiestudente strijdt met faculteit over racistische leerstof

Mag een docent een racistische theorie verkondigen zonder in te gaan op de kritiek op die theorie? Dat was de vraag, waarmee psychologiestudente Inge Versteegt dit voorjaar haar opleidingsdirecteur benaderde. Het leek een onschuldige vraag, maar een half jaar later is zij tot haar verbazing in een fors conflict verwikkeld met de faculteit Sociale Wetenschappen. "Ik begrijp het niet. Ik dacht echt dat ik ze een dienst bewees."

In dat college besprak een inmiddels uit Utrecht vertrokken docent een jaar geleden de rassentheorie van de Canadees Rushton. Versteegt maakte al tijdens het college bezwaar tegen de kritiekloze manier waarop dat gebeurde. “Rushton beweert dat uit onderzoek is gebleken dat zwarten minder intelligent zijn dan blanken die het op hun beurt weer moeten afleggen tegen Aziaten. Volgens hem heeft dat verschil genetische oorzaken, die ook verklaren waarom zwarten agressiever en luier zijn dan de andere twee rassen. Ik wist niet wat ik hoorde, maar de docent had weinig tijd, dus tot een serieuze discussie kwam het niet. Wel meldde hij nog dat Rushton naar zijn mening niet de eer kreeg die hij verdiende, omdat linkse elementen hem dwars zaten.”

Geschokt dook Versteegt in de materie, om te ontdekken dat Rushton in wetenschappelijke kring volstrekt niet serieus wordt genomen. “Ik heb in de literatuur geen enkele wetenschapper gevonden die de door hem gehanteerde methode van onderzoek onderschrijft. Dat kan ook niet, want Rushton presenteert alleen onderzoeksgegevens die in zijn straatje passen en laat andere informatie buiten beschouwing. Nu mag zo’n theorie van mij best tijdens college behandeld worden, maar dan hoort een docent ook de kritiek erop te vermelden. Dat dat niet gebeurde, vind ik hoogst bedenkelijk.”

Bemiddelaar

Omdat een discussie met de docent op niets uitliep, besloot Versteegt de opleiding in te lichten. Maar in plaats van waardering kreeg zij van directeur Van Son een afwijzende reactie op haar verzoek om de zaak voor de studenten die het college gevolgd hadden, recht te zetten. Decaan Koops van Sociale Wetenschappen toonde zich na enige aarzeling wél bereid om de discussie aan te gaan. Hij stelde voor om een onafhankelijke bemiddelaar in te schakelen en benaderde voor dat doel zijn voormalige promotor Hofstee. Versteegt vroeg het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) om de kwestie te bekijken. Deze zomer kwamen beide bemiddelaars met een tegengesteld oordeel. Maar in plaats van ze gezamenlijk te publiceren, zoals volgens Versteegt was afgesproken, drong Koops er bij de studente op aan om de visie van Hofstee te onderschrijven. Als zij niet zou meewerken, dan zou hij passende maatregelen nemen.

“Ik ontplofte bijna toen ik dat las”, zegt een nog steeds aangedane Versteegt. “Maar ik schrok ook. Het is niet niks als een decaan zoiets schrijft, ik voelde me echt bedreigd. Ik heb die middag in tranen bij de klachtencoördinator gezeten, maar gelukkig stelde zij me gerust met de mededeling dat een decaan geen maatregelen tegen een student kan nemen.”

Dat zij niet op de suggestie van de decaan wil ingaan, heeft meerdere redenen, zegt zij. “In de eerste plaats was meneer Koops indertijd akkoord gegaan met mijn voorstel om ook het LBR naar zijn mening te vragen. Dat is niet zo maar een clubje, maar een expertisecentrum dat regelmatig als getuige-deskundige in rechtszaken optreedt. Dan kun je zo’n mening later toch niet zo maar naast je neerleggen?

“Maar belangrijker vind ik dat het oordeel van Hofstee niet de kern van de zaak raakt. Hij zegt dat in de wetenschap elke theorie mag worden geponeerd en dat alleen wetenschappelijke argumenten zo’n theorie kunnen ontkrachten. Maar dat is het punt helemaal niet. Ik ben het daar volstrekt mee eens. Hofstee vergeet alleen dat het in dit geval niet ging om een discussie tussen wetenschappers, maar om een onderwijssituatie. Dan liggen de zaken naar mijn mening anders. Ik vind dat een docent de plicht heeft om studenten niet alleen maar een theorie voor te schotelen, maar ze ook te wijzen op de gaten in die theorie. Maar daar gaat Hofstee nauwelijks op in.”

Versteegt wil ten koste van alles duidelijk maken dat zij geen benepen activiste is die pleit voor taboes in het onderzoek en die haar onwelgevallige wetenschappelijke feiten terzijde wil schuiven. “Integendeel. Laat men vooral proberen om serieus te zoeken naar genetische verschillen tussen rassen. Het lijkt me lastig hard te maken dat de verschillen die je vindt, genetisch bepaald zijn, maar ik vind het prima als wetenschappers dat proberen. Als ze het maar op een wetenschappelijk verantwoorde manier doen.”

Intussen blijft zij doorvechten. Ging het haar aanvankelijk om evenwichtige informatie voor de studenten die het college hadden bijgewoond, inmiddels is zij vooral verontwaardigd over de manier waarop de faculteit met haar klacht is omgegaan. Verontwaardigd, maar ook teleurgesteld. “Het is echt nooit mijn bedoeling geweest om de opleiding in diskrediet te brengen. Integendeel, ik dacht juist dat ik ze een dienst bewees door dit aan het licht te brengen. Maar zo zien zíj het kennelijk niet. Ik ben de afgelopen maanden behandeld alsof ik ze in de benen probeer te bijten.”

EH

'Zaak Versteegt netjes behandeld'

Prof.dr. W. Koops: "Mevrouw Versteegt heeft al voor mijn aantreden als decaan een klacht ingediend. Toen die door de opleiding ongegrond is verklaard, wilde zij dat ik de klacht opnieuw in behandeling zou nemen. Ik zag echter niet in wat ik nog kon doen, omdat de zaak naar mijn mening correct was afgehandeld. Het leek me echter wel nuttig om voor de toekomst duidelijkheid te scheppen. Vandaar dat ik met haar heb afgesproken om een deskundige een oordeel te vragen over de theorie van Rushton en over de manier waarop in het onderwijs met ideologisch geladen thema's moet worden omgegaan. Aan die uitspraak zouden wij ons conformeren en op basis daarvan zouden wij een gezamenlijke verklaring uitgeven. Wij zijn na geduldige samenspraak uitgekomen bij twee deskundigen. "Mevrouw Versteegt heeft toen zelf de keuze gemaakt voor de gerenommeerde hoogleraar Hofstee. Dat zij hem nu neerzet als mijn promotor, vind ik dan ook onaanvaardbaar suggestief, om niet te zeggen: ronduit naar. Voorts heeft zij mij gemeld dat zij het LBR om een oordeel zou vragen. We hebben echter nooit afgesproken dat dat oordeel opgenomen zou worden in onze verklaring.

"Onlangs kwam Hofstee met een uitspraak die naar mijn mening glashelder is en wel degelijk op de beide gestelde vragen antwoord geeft, en nu wil mevrouw Versteegt de concept-verklaring niet eens nader bespreken. Dat verbaast mij. Dat zij het niet eens is met de manier waarop haar klacht is behandeld, is haar goed recht. Ik vind dat we de zaak hier netjes hebben behandeld en de tijd zal leren of ik daar gelijk in heb. Maar dat zij weigert zich in te spannen om tot een gemeenschappelijke verklaring te komen, doet voor mij de deur dicht. Wij hebben een duidelijke afspraak gemaakt, die zij in het licht van de uitkomst niet na wenst te komen. Dat verraadt een fundamenteel onwetenschappelijk attitude, die mij bijzonder teleurstelt.

"Nog één kanttekening: Ik heb het inderdaad gehad over 'passende maatregelen', maar dat sloeg enkel en alleen op het feit dat mevrouw Versteegt een persoonlijk mailtje van mij had doorgestuurd naar de Volkskrant. Met de inhoud van ons verschil van mening had dat niets te maken. Tot nu toe heeft niemand mij kunnen betrappen op autoritair gedrag jegens studenten en dat wil ik vooral zo houden.”

EH

In het ongeopende lichaam kijken

Nobelprijs geneeskunde:

De Nobelprijs voor de geneeskunde gaat dit jaar naar de Amerikaan Paul Lauterbur en de Brit Peter Mansfield, de uitvinders van de MRI-scan.

Magnetic resonance imaging is de volledige naam van de techniek die het mogelijk maakt om zonder chirurgische ingrepen in het lichaam te kijken. Lauterbur ontdekte in de jaren zeventig dat het mogelijk is tweedimensionale beelden te maken van materie in een sterk magnetisch veld. Tot dan toe was magnetische resonantie alleen gebruikt voor het analyseren van chemische structuren. Lauterburs vinding maakte de weg vrij voor het afbeelden van organen. De bijdrage van Mansfield hieraan was essentieel. Hij bedacht de wiskundige methode die de gegevens van de MRI-scanner enorm snel omzet in een beeld.

Inmiddels zijn wereldwijd naar schatting zo'n 22.000 scanners in gebruik die samen meer dan 60 miljoen MRI-scans voor hun rekenening nemen. Die worden onder andere gebruikt om een operatiegebied te verkennen, bij de zenuwafbraakziekte multiple sclerosis of om tumoren en hun uitzaaiingen in kaart te brengen.

"MRI heeft de diagnostiek gerevolutioniseerd", aldus prof. dr. ir. Max Viergever, directeur van het Instituut voor Beeldwetenschappen, onderdeel van het UMC Utrecht. "Vooral voor hersenonderzoek is de techniek ideaal. Met MRI is het mogelijk binnen zachte weefsels, zoals de hersenen, verschillen te zien. Ook kunnen bloedvaten goed worden afgebeeld en kan de stroming daarin worden gemeten. Sterk in opkomst is de functionele MRI, waarmee activatie van specifieke hersengebieden te zien is."

Voor Viergever komt deze Nobelprijs niet als een verrassing. "Dit was iets wat we al lang verwachtten, er werd veel over gepraat. De vraag was alleen of ook Raymond Damadian in de prijs zou delen. Deze Amerikaan was nauw betrokken bij het werk, maar hij is uit de gratie geraakt omdat hij het alleenrecht op de uitvinding van de MRI claimde. Lauterbur heb ik een paar keer ontmoet, het is een gemoedelijke man, een hartstikke aardige vent. Mansfield is dat ook, een echte Brit. Maar de verhalen die ik heb gehoord van Damadian... Zijn persoonlijkheid heeft hem waarschijnlijk de kop gekost."

Rinze Benedictus

De Dinerpolitie

Pizzeria La Grotta

Oude Gracht 50

Ype Driessen
Pizza’s en pasta’s vanaf €6,00

Nieuwe brief Descartes ontdekt

De Utrechtse filosoof Erik-Jan Bos heeft in de Berlijnse Staatsbibliotheek een onbekende brief van René Descartes gevonden. De brief van de Franse filosoof bevindt zich al sinds 1926 in Berlijn, alleen wist geen Descartes-kenner ervan.

Ruim een half jaar geleden arriveerde in Utrecht een pakje uit Berlijn met kopieën van twee brieven van Descartes. Om het ene exemplaar had Bos gevraagd, maar tot zijn verrassing bleek men in de Staatsbibliothek zu Berlin/Preussischer Kulturbesitz nog een tweede brief te bezitten, gericht aan een zekere Joachim de Wicqefort 'op de Cinghel' in Amsterdam en verstuurd op 2 oktober 1640. Of Bos daar ook een kopie van wilde hebben.

"Uiteraard heb ik 'ja' gezegd", zegt de Utrechtse post-doc, "maar eerlijk gezegd dacht ik dat die 2 in de datum een typefout was en dat het om een kopie ging van een al bekende brief van 5 oktober. Toen we hem zagen, beseften we echter dat dat niet zo was. In de brief van 5 oktober bedankt Descartes, die een deel van zijn leven in Nederland doorbracht, De Wicquefort voor het terugsturen van een manuscript; in de nu ontdekte brief vraagt hij daar om. Dat manuscript was dus binnen drie dagen terug. Kennelijk werkte de post tussen Leiden en Amsterdam in die tijd erg efficiënt."

Bos geeft toe dat de vondst weinig toevoegt aan het begrip van de filosofie van Descartes. "Maar voor iemand zoals ik, die werkt aan de eerste nieuwe uitgave van de correspondentie van Descartes in ruim honderd jaar, is elke nieuwe brief bijzonder, zeker omdat het meer dan 25 jaar geleden was dat voor het laatst iets onbekends van zijn hand was gevonden."

In het kader van die uitgave, waaraan in Utrecht sinds 1997 wordt gewerkt, werden alle beschikbare brieven zorgvuldig bestudeerd, wat een schat aan nieuwe informatie opleverde. Een handicap was echter dat van veel brieven weliswaar bekend is dat ze bestaan, maar niet waar ze zijn. Onderdeel van het project is dan ook het opsporen van hun verblijfplaats. Inmiddels is Bos erin geslaagd om die van twaalf brieven te achterhalen.

Maar nieuwe vondsten leverde dat niet op, totdat het pakje uit Berlijn arriveerde. Bos lacht bij de herinnering. "Je hoopt er wel op, maar als het dan echt gebeurt, is het toch iets bijzonders. We hebben hier toen wel even de champagne opengemaakt."

EH
30.000 euro

Wie op zolder nog dozen met oude brieven heeft staan, doet er goed aan om even te kijken of daar geen brief van Descartes tussen zit. Twee jaar geleden bracht zo'n brief in Duitsland 180.000 DM op. Op dit moment wordt in Basel een andere brief te koop aangeboden. Vraagprijs: 130.000 euro.

Begeleiding gebruik antidepressiva moet beter

Veel patiënten weten niet dat stoppen met het gebruik van antidepressiva kan leiden tot klachten. Apothekers zouden hen op dit punt beter moeten begeleiden.

Een probleem voor veel ex-gebruikers is dat hen vooraf niet wordt verteld wat stoppen voor gevolgen kan hebben. Minder dan de helft van de ondervraagden had hierover iets van de huisarts gehoord, terwijl apothekers zelfs in maar drie gevallen informatie hadden gegeven. Bij het begeleiden en het afbouwen van het gebruik hadden die laatsten volgens de deelnemers aan het onderzoek helemaal geen rol gespeeld.

Hoewel de huisartsen op dit punt actiever waren geweest, pleiten de onderzoekers, die hun rapport op 2 oktober hebben aangeboden aan voorzitter Lekkerkerker van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, voor maatregelen. In hun visie moeten artsen en apothekers duidelijke richtlijnen krijgen voor de voorlichting en begeleiding van gebruikers van antidepressiva. Zo kan worden voorkomen dat patiënten die stoppen met het gebruik zich nodeloos ongerust maken of ten onrechte opnieuw gaan gebruiken.

EH