Achtergrond

Begeleiding gebruik antidepressiva moet beter

Veel patiënten weten niet dat stoppen met het gebruik van antidepressiva kan leiden tot klachten. Apothekers zouden hen op dit punt beter moeten begeleiden.

Een probleem voor veel ex-gebruikers is dat hen vooraf niet wordt verteld wat stoppen voor gevolgen kan hebben. Minder dan de helft van de ondervraagden had hierover iets van de huisarts gehoord, terwijl apothekers zelfs in maar drie gevallen informatie hadden gegeven. Bij het begeleiden en het afbouwen van het gebruik hadden die laatsten volgens de deelnemers aan het onderzoek helemaal geen rol gespeeld.

Hoewel de huisartsen op dit punt actiever waren geweest, pleiten de onderzoekers, die hun rapport op 2 oktober hebben aangeboden aan voorzitter Lekkerkerker van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, voor maatregelen. In hun visie moeten artsen en apothekers duidelijke richtlijnen krijgen voor de voorlichting en begeleiding van gebruikers van antidepressiva. Zo kan worden voorkomen dat patiënten die stoppen met het gebruik zich nodeloos ongerust maken of ten onrechte opnieuw gaan gebruiken.

EH

Op karakter naar China

'Softbal, dat is toch met een knuppel?'

"Softbal, dat is toch met een knuppel?" De reacties die Micky Jansen (18) kreeg van haar medestudenten waren verbaasd maar positief, toen ze vertelde dat ze naar China gaat om daar een jeugd-WK te softballen. Niet iedereen gaat voor sportend de wereld over; van Amerika en Aruba tot aan China.

De selectie heeft als gevolg dat de eerstejaars studente theater-,film-, en televisiewetenschap, eind volgende maand voor twee weken mag afreizen naar het WK in Nanjing. Ze weet niet wat ze van China moet verwachten maar ze heeft geen culturele uitstapjes gepland. "Niet zeiken, geen vakantie", zegt ze resoluut. "We beginnen tegen Amerika en ik wil absoluut niet weggeveegd worden. Ik wil zeker laten zien dat we in Nederland ook aardig kunnen softballen."

Het tekent de mentaliteit van de 18-jarige softbalster. "Ik denk dat ik vooral geselecteerd ben door mijn goede instelling. Mijn coach zei ook een keer in een teambespreking: neem eens een voorbeeld aan 'Mick'. Ik vind dat een team er altijd voor moet gaan en dat er geen mensen moeten worden afgezeken. Daar heb ik een ongelofelijke hekel aan."

Aruba

Micky Jansen heeft al aardig wat van de wereld kunnen zien door de reisjes met de softbalsters. Toen ze 15 jaar was mocht de speelster van het Bussumse HCAW al naar Zuid-Frankrijk voor een toernooi in Nice. In de zomer van 2001 ging ze met een regioteam naar Kentucky in de Verenigde Staten voor de World Champions Little League, een groot softbalspektakel in het mekka van de honkbalsport. En ze is pas terug uit Aruba voor de Koninkrijkspelen, een soort afgeleide van de Olympische spelen waar Nederland jaarlijks strijdt met Aruba en de Antillen. Naast softbal vonden er nog negen andere sporten plaats: van synchroonzwemmen tot tennis. "We verloren de finale onterecht van Aruba, dus met de softbalploeg werden we tweede. Maar in het totaal zijn we met Nederland wel eerste geworden."

Ze vond Aruba fantastisch. "Het is echt wat je voorstelt van een 'bounty-eiland': witte palmbomen en blauwe zee. Dat trekt me ook meer aan dan China. Ik heb ook geen idee hoe daar softbal beleefd wordt. Ik zie het allemaal wel. Ik pak gewoon mijn tas en ga."

Hockey

Zo kan het snel gaan. Mickey Jansen softbalt al sinds haar achtste. "Mijn ouders wilden graag dat ik een teamsport ging doen", verklaart de studente de wat ongewone keuze voor de softbalsport. "Ik wou eigenlijk eerst op hockey, maar ik woon in 'Het Gooi', en dan moet je volgens mij niet ook nog eens op hockey gaan. Dus ik had een keer voor de lol meegetraind bij een softbalteam en was meteen verkocht."

Met als gevolg dat ze nu met Jong Oranje twee keer in de week traint in Amsterdam, en drie keer per week bij haar club in Bussum. En op zaterdag worden er twee wedstrijden achter elkaar gespeeld. "Dat is wel apart van softbal. Toch zijn twee wedstrijden conditioneel goed te doen, omdat je met softbal toch vooral veel slaat, vangt of in de dug-out zit, en niet constant sprint."

Autootje

Voor de toekomst denkt Jansen aan softballen in Italië. De grote softballanden zijn de Verenigde Staten en Japan, maar ook in het zuiden van Europa kan er op niveau gesoftbald worden. En de 'infielder' wil over vier jaar deel uit maken van het grote Nederlands dameselftal. "Jong Oranje houdt op wanneer ik negentien word, dus ik heb nog een jaar de tijd om te groeien. Maar meestal is het niet zo dat je dan meteen de overstap naar de senioren maakt want de bondscoaches vinden in het algemeen dat speelsters van Jong Oranje vooral hoofdklasse-ervaring missen." Toch kan die overstap wellicht voor haar wel snel komen. De Hilversumse speelt al sinds haar vijftiende op het hoogste niveau bij HCAW.

Voor het geld hoeft ze de overstap naar het buitenland niet te maken. Softbal is geen sport waarin het 'grote geld' lonkt. Maar het is beter dan in Nederland want ze betaalt bij HCAW nog gewoon contributie. "En dit jaar is bij de club ook de reiskostenvergoeding afgeschaft. Softbal is eigenlijk gewoon een mega-amateursport. Bij het NOC*NSF heeft op dit moment het Nederlands team ook geen A-topsportstatus maar A-Amateur." Lachend: "Zo loop ik straks mijn Olympische golfje nog mis."

Op dit moment is er inderdaad weinig uitzicht op zo'n autootje. Het 'grote Oranje' wist zich niet te plaatsen voor de Olympische spelen van 2004 in Athene. Jansen: "Als ze er in 2008 maar bijzitten. Wel jammer dat de Olympische Spelen dan in Peking zijn, want China heb ik dan al gezien."

Rins van Kouwen

Een genenpaspoort van het collaborerend slachtoffer biedt uitkomst

Stephen O’Brien onderzoekt de overgang van hiv naar aids

Wie hiv oploopt, krijgt uiteindelijk aids. Maar dat kan wel vijftien jaar duren. Geneticus Stephen O’Brien vraagt zich af waarom sommige mensen sneller aids krijgen dan andere.

Geneticus prof. Stephen O’Brien legt met gevoel voor drama uit waarom zijn onderzoek belangrijk is. Sterfte ten gevolge van aids zal volgens voorspellingen van de Verenigde Naties een afname van de groei van de wereldbevolking tot gevolg hebben. Sinds 1980 zijn al 30 miljoen mensen overleden aan de gevolgen van de ziekte. Het is voor het eerst sinds de veertiende eeuw dat de wereldwijde bevolkingsgroei zo drastisch beinvloed wordt. Toen was het de pest die in Europa en Azië rondwaarde, de ‘zwarte dood’, nu is het hiv.

Op uitnodiging van de faculteit Diergeneeskunde is O’Brien — hoofd van het Laboratory of Genomic Diversity van het National Cancer Institute van de Verenigde Staten — overgekomen naar Utrecht. De Amerikaan, die zijn broer verloor aan aids, spoort genen op die betrokken zijn bij het krijgen van de ziekte. Maar zijn interesse reikt verder dan de kliniek. Hij weet alles van leeuwen met het aids-virus en hij was een van ontdekkers van een nieuwe soort olifant in Afrika.

In de tweede van de drie lezingen die O’Brien in Utrecht geeft, vertelt hij dat hij al zeven procent van de aanleg voor aids genetisch kan verklaren. Hij onderzoekt hoe lang het duurt voordat mensen die besmet zijn met hiv ook daadwerkelijk aids krijgen. Dat kan variëren van één à twee tot meer dan vijftien jaar. Door ‘long term survivors’ te vergelijken met patiënten die heel snel aids ontwikkelen, brengt O’Brien de genen in kaart die van hiv aids maken of die juist beschermen tegen het krijgen van aids. Uiteindelijk hoopt hij zoveel van deze genen te kennen dat hij op basis van een ‘genetisch paspoort’ kan zeggen hoe lang het duurt voordat een hiv-positief iemand aids krijgt.

Kritiek

Arts-viroloog dr. Charles Boucher van het UMC Utrecht heeft moeite met het verhaal. “Deze resultaten zijn gebaseerd op cohorten die twintig jaar geleden zijn samengesteld, wat zegt dat nu nog?!” De meeste door O’Brien ontdekte genen, de zogenaamde ‘aids restriction genes’, hebben te maken met de manier waarop het virus de menselijke cellen binnendringt. Het virus heeft speciale ankers nodig op menselijke cellen om binnen te komen. Als die ankers anders van vorm zijn of misschien wel helemaal afwezig, dan verloopt de overgang naar aids moeilijker. Sommige aids-medicijnen zijn gebaseerd op dit principe. O’Brien verwacht dat er een hele nieuwe generatie, geavanceerde medicijnen aankomt die het virus belemmert de cel binnen te komen.

De kritiek van Boucher zit in de veranderlijkheid van het virus. Het virus maakt elke dag een miljard kopieën van zichzelf. Elke tweede kopie bevat nieuwe mutaties, kleine genetische veranderingen. O’Brien: “Een hiv-positief persoon is dus niet besmet door één virus, maar door een zwerm mutanten.” Boucher redeneert dit door. De genen die O’Brien ontdekt heeft, zijn gebaseerd op mensen die tot twintig jaar geleden besmet zijn met hiv. Sindsdien is het virus enorm veranderd. Wat zeggen genen die toen bij aids betrokken waren nu dan nog?

Heeft Boucher een punt? O’Brien pareert de kritiek: “Het is een te beperkte manier om er tegenaan te kijken. Elke mogelijke mutatie in het virus vindt elke twintig minuten plaats in een besmette patiënt. De genetica van het virus is dus niet bij te houden. Maar het virus maakt wel gebruik van vaste doelwitten bij de menselijke gastheer.”

Boucher bekijkt aids vanuit het virus, O’Brien vanuit de mens. De ankers op de cellen, dus de eiwitten die het hiv-virus gebruikt, veranderen niet. Dus het virus kan veranderen zoveel het wil, sommige functies kan hij niet veranderen als hij nog de cel in wil komen.

Sars

Het gezichtspunt van de gastheer (de menselijke cel) is belangrijk bij de bestrijding van besmettelijke ziekten, benadrukt O’Brien. Zo moeten we ook lering trekken uit de sars-epidemie. “We hebben te maken met een collaborerend slachtoffer!”, stelt O’Brien. “We moeten op zoek naar de componenten die maken dat iemand ziek wordt van sars en we moeten de betrokken genen vinden. Waar we bovendien niets van weten, zijn de mensen die wel met het sars-virus in aanraking zijn gekomen, maar die toch niet ziek zijn geworden. Die kunnen ons veel vertellen over het werkingsmechanisme van het sars-virus.”

De genetische eigenschappen van de gastheer — de mens — maken of een virus het lichaam ziek kan maken. “Het is niet onvoorstelbaar (“It is not out of the conceptual realm”) dat binnen enkele decennia je genenpaspoort vertelt voor welke ziektes je vatbaar bent. Je kunt je dan gericht laten vaccineren.”

“Ik heb ook gehoord, by the way, dat de experimenten die Albert Osterhaus heeft gepubliceerd, nog niet gereproduceerd kunnen worden”, laat O’Brien achteloos vallen. “Het betekent dat er bij sars waarschijnlijk meer aan de hand is dan alleen een besmetting met een coronavirus, misschien spelen andere factoren ook een rol. Het wil niet zeggen dat Albert ernaast zit, zo werkt de wetenschap nu eenmaal.” In makaken bewees de Rotterdamse viroloog dat een coronavirus sars veroorzaakte. Een wereldprimeur die de bestrijding van sars op het juiste spoor zette.

Dan zijn er nog de Afrikaanse olifanten. Die hebben niks met aids of sars te maken, maar wel alles met genetica. Omdat O’Brien zo’n goede reputatie heeft op dat gebied, kwam enkele jaren geleden een olifantendeskundige naar hem toe hem met genetisch materiaal van 195 olifanten uit heel Afrika. Hij had een vermoeden dat O’Brien kon bevestigen: het bleek dat de bos-olifant en de savanne-olifant niet alleen qua uiterlijk van elkaar verschillen — een onderbelicht en omstreden gegeven — maar dat ze ook genetisch uit elkaar te houden zijn. Dus publiceerde O’Brien in augustus van 2001 in Science het genetische bewijs voor twee soorten olifanten in Afrika: de bekende Loxodonta africana en de nieuwe Loxodonta cyclotis. En de wereld is weer een diersoort rijker.

Rinze Benedictus
Cheetah
“Tears of the cheetah – and other tales from the genetic frontier”, heet het boek van O’Brien dat net is uitgekomen. In detective-achtige wetenschapsverhalen beschrijft hij onder andere het lot van een aantal bedreigde diersoorten. Hij legt uit dat de cheetah 12.000 jaar geleden door een ‘bottle neck event’ is gegaan, de katachtige is toen bijna uitgestorven. De genetische variatie in de huidige populatie dieren is daardoor erg klein. Deze inteelt leidt tot slechte spermakwaliteit en een verminderde vruchtbaarheid. De slechte toestand van de cheetah is dus niet alleen de schuld van menselijk ingrijpen.

'Stilte alstublieft, we maken ons klaar voor opnamen!'

Studenten figureren in korte film met Jan Decleir

"Is dat nou Jan Decleir?"
"Ja joh, wist je dat dan niet?!"
"Stilte alstublieft, we maken ons klaar voor opnamen. Camera loopt? En actie!"

De belangstelling van studenten om te figureren is, op zijn zachts gezegd, niet overweldigend. Vijf mensen staan om één uur in de middag paraat om hun filmdebuut te maken. Bij lange na niet de dertig waar op is gerekend. Om vier uur, als eindelijk met de figurantenopnamens kan worden begonnen, zijn dat er tien geworden. Minjon heeft nog vier medestudenten weten over te halen. De nog benodigde vijf moeten worden opgevuld met leden van de crew zelf. Producer Gitta Kruisbrink wijt het gebrek aan belangstelling aan de maandagmiddag: de eventuele figuranten zijn dan aan het werk of de studie.

Boe

De figuranten mogen op de publieke tribune eerst uitvoerig kijken naar de scènes die nog moeten worden opgenomen. Een film maken is vooral veel wachten en herhalen. Regisseur Boris Paval Conen is een man van details en eist perfectie. Als er iets niet naar zijn zin is, hopt hij achter zijn regiecamera vandaan, sprint naar de set, geeft Jan Decleir wat aanwijzigingen en dan weer het teken aan de crew om het nog eens te proberen. Snel wordt er door de visagiste nog een poederkwast over het gezicht van Decleir gehaald en na een laatste touch aan zijn haar, kan het filmbord voor een nieuwe take weer tevoorschijn worden gehaald. "We maken ons klaar voor opnamen. Loopt de camera? En actie. En stop," herhaalt de regisseur om vervolgens het ritueel weer van voor af aan te herhalen.

Enkele uren, en tientallen shots later mogen de studenten dan eindelijk aan het werk. Ze zitten in een rijtje en spelen bioscooppubliek dat luistert naar een zwaar opgemaakte Jan Decleir, de enige acteur in de film. In een scène waarin de Vlaamse acteur de vijftien figuranten toespreekt, mogen ze op het teken van regisseur Pavlav Conen twee keer klappen. Het is tevens het laatste shot van Jan Decleir voor de film, die in zes productiedagen in elkaar is gezet..

De hoofdrolspeler is dan klaar, de figuranten nog niet. Er moeten nog geluidsopnames worden gemaakt, die dinsdag bij de montage onder de beelden zullen worden gezet. De regisseur verandert in een dirigent en spreekt met de figuranten tekens af wanneer ze wat voor geluid mogen maken. "Als ik mijn handen omhoog doe dan maken jullie veel geluid en omlaag betekent weinig. En zo heb ik er nog honderd. Zullen we maar beginnen?"

Als de geluidsman zich in alle bochten heeft gewrongen om de microfoon boven de groep te houden, mogen de figuranten eerst gaan juichen, lachen en 'boe' roepen. Vervolgens moet er worden gefluisterd, geroddeld en moeten namen van oude films en actrices van weleer worden gescandeerd.

Na afloop is het groepje Theater-,Film-, en Televisiewetenschappers blij dat ze van nabij hebben kunnen zien hoe een film gemaakt wordt. Minjon had al met een kritisch oog gekeken. "Bij bepaalde shots dacht ik al van 'dat zou ik anders doen.' Ik hoop later ook regisseur te worden. Dat is voor mij echt een droom." Ook de collega's van Minjon zijn blij dat ze gekomen zijn. "Ik vond het erg interessant en leuk," zegt Ted (18). Annemaike (19) valt hem bij. "Het duurde wel lang. Maar we hebben nu wel geleerd om geduld op te brengen. Je realiseert niet dat ze al zes dagen bezig zijn met een film van tien minuten." "En," vervolgt Ted, "ik ben erg blij dat ik nu Jan Decleir heb gezien!" Het groepje barst in lachen uit. "Je kende hem amper man!"

De studenten kunnen hun optreden woensdag al bekijken, dan wordt de razendsnel gemaakte korte film al vertoond.

Rins van Kouwen

'Laat student regie over eigen opleiding voeren'

Hoogleraar onderwijskunde Stokking houdt bama-richtlijn onder de loep

De Utrechtse universitaire bachelor-masteraanpak is helemaal van deze tijd, stelt hoogleraar onderwijskunde Karel Stokking. Maar wordt het vraaggestuurde onderwijs wel zo consequent doorgevoerd? En hoe belangrijk zijn die kleine werkgroepen nu feitelijk? In zijn oratie analyseerde Stokking deze week de onderwijsvernieuwing.

Bij de faculteit Sociale Wetenschappen is Stokking al jaren betrokken bij het overleg over onderwijskundige vernieuwing. De faculteit heeft daartoe zelfs een onderwijsexpertisecentrum ingericht waarvan hij coördinator is. Het lag voor de hand dat de universitaire bama-richtlijn het onderwerp werd van de oratie die Stokking afgelopen dinsdag hield als hoogleraar onderwijskunde, in het bijzonder de didactiek van het tertiair onderwijs. Hij ging daarbij vooral in op de academische vorming, het activerend en vraaggestuurd onderwijs.

Te veel keuzes

Stokking noemt het in de eerste plaats opvallend dat de richtlijn rept over academische vorming, ontwikkeling van de interesse en voorbereiding van een loopbaankeuze, maar niet over de ontwikkeling van kennis, die volgens de hoogleraar daarvoor essentieel is. "Kennis blijft toch het belangrijkste dat we als universiteit te bieden hebben!" Ook mist Stokking de notie dat voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, een consequente en expliciete opbouw nodig is; de grote keuzevrijheid maakt dat lastig.

Stokking vraagt zich af of de nadruk op keuzevrijheid in de Utrechtse richtlijn wel zo gemakkelijk te rijmen is met de vraag naar meer commitment van de student. Studenten verschillen en zijn wellicht niet allemaal gebaat bij die aanpak. “Sommige studenten twijfelen over de studiekeuze of halen calculerend hun studiepunten. Je kunt je afvragen of die studenten zo geholpen zijn met grote keuzevrijheid. Aan de ene kant misschien wel. Ze kunnen immers vakken uitproberen en eventueel, mits goed begeleid, zonder veel tijdverlies een overstap maken naar een andere studie. Aan de andere kant hebben die groepen studenten vaak baat bij een klassieke opzet waarin een jaargroep in zijn geheel door een programma wordt getrokken. Studenten kunnen zich daardoor gemakkelijker identificeren met een opleiding en betekenis geven aan hun studie. Dit dilemma behoeft aandacht.”

School

Betekenis kunnen geven aan de studie en zelf de regie kunnen voeren over de eigen ontwikkeling. Volgens Stokking zouden dat de belangrijkste uitkomsten voor studenten moeten zijn van de onderwijsvernieuwing. Activerend onderwijs kan daarbij behulpzaam zijn, maar het gaat niet vanzelf. Stokking beschrijft zelf de keerzijde: verschoolsing. “De laatste jaren praten universitaire studenten steeds vaker over ‘school’ en ‘les’ en ‘klas’. Het wetenschappelijk onderwijs is studenten steeds meer bij het handje gaan nemen. Vanuit het idee ‘uit zichzelf doen ze toch niets’ worden studenten bedolven onder opdrachten. Voor mij is dat een schoolvoorbeeld van een zichzelf waarmakende verwachting. De eis in de bama-richtlijn om meerdere toetsmomenten in te bouwen, vergroot de kans op verschoolsing. Als een opleiding niet nadenkt over de toetsing en aan de richtlijn wil voldoen door louter meer toetsmomenten in te bouwen dan wordt studeren voor studenten inderdaad opdrachtjes maken.”

Stokking pleit mede daarom voor duidelijke criteria voor de beoordelingen van studenten en een eensluidende didactische aanpak. "Opleidingen zouden daar intern consensus over moeten zien te bereiken. Nu worden die beoordelingen vaak overgelaten aan de individuele docent. Het is effectiever om die expliciet te maken en studenten daarin te betrekken. Voor studenten is dat veel stimulerender. Die weten dan waar ze aan werken. Het is toch te gek dat je als student niet weet waarop je beoordeeld wordt en dat dat bij iedere docent weer anders kan uitpakken?"

Profileren

Ook over de didactische aanpak zouden opleidingsdocenten onderling overeenstemming moeten bereiken. De omstreden vorm-eisen van kleine groepen en veel contacturen zijn daarbij volgens Stokking niet essentieel. In het afgelopen jaar werden deze overigens door het universitair bestuur zelf, mede gezien de bezuinigingen, al enkele malen gerelativeerd. “De vraag is of dat je studenten alleen kunt activeren door face to face onderwijs. Elektronische leeromgevingen bieden ook een mogelijkheid. Verder kun je vooral ook activeren en intensiveren via opdrachten, feedback en beoordeling. Je kunt bovendien studenten leren om met elkaar aan de slag te gaan en elkaar te beoordelen. Wanneer de beoordelingscriteria en doelen van de opleiding duidelijk zijn, kunnen studenten zelf vorm geven aan hun eigen opleiding. Als docent maak je jezelf dan voor een stukje overbodig."

Veel opleidingen zien volgens Stokking de professionele verantwoordelijkheid voor het onderwijs nog te veel als een zaak van de individuele docent. "Het vergt leiderschap om bij een opleiding eensgezindheid te krijgen over een gezamenlijke aanpak. Er zijn overigens wel opleidingen die de ontwikkeling van hun onderwijs, de professionele ontwikkeling van hun docenten en teamontwikkeling aanpakken. Die kant moet het op."

De uiterste consequentie van een aanpak waarbij studenten zelf verantwoordelijk worden gemaakt voor hun studie, is volgens Stokking het loslaten van de uniforme eindtermen van de major. “Alle studenten moeten door de standaardmolen van 24 cursussen die allemaal een standaardomvang hebben. Dat is vreemd wanneer je het hebt over een competentiegerichte aanpak waarbij persoonlijke vorming belangrijk is en wanneer je wilt differentiëren tussen studenten. In feite zou je moeten vaststellen wat iemand al kan en weet en dan een vervolgtraject op maat moeten maken. Dat klinkt als een onmogelijkheid, maar het is wel consequent. Je ziet nu al dat studenten zich steeds meer willen profileren. Met het portfolio hebben studenten een instrument in handen die die eigen verantwoordelijkheid ondersteunt. Ik vraag me dan ook af of we vast moeten blijven houden aan de idee-fixe dat het einddiploma staat voor één niveau, gelijk voor alle studenten. Werkgevers of masteropleidingen kijken nu al niet meer naar het papiertje, maar naar wat de student werkelijk heeft gedaan en kan.”

Voor zijn oratie sprak Stokking met vertegenwoordigers van een aantal opleidingen. “Sommige opleidingen waren al lang bezig met het vernieuwen van de opleiding, voor anderen was de richtlijn een katalysator om alles eens op een rijtje te zetten.” Veel opleidingen zoeken bovendien naar een eigen invulling van de richtlijn. Terecht, zegt Stokking. “Opleidingen zijn heel verschillend en proberen onder de gestelde randvoorwaarden de ideale koers te vinden. Je kunt je afvragen of een universitaire uniforme manier van het inrichten van het onderwijs wel zo wenselijk is. Aan de andere kant is het bijvoorbeeld te begrijpen dat de universiteit om organisatorische en logistieke redenen een uniform rooster en een uniforme cursusomvang wil."

"Grosso modo heeft de richtlijn het denken over onderwijsvernieuwing wel een goede impuls gegeven. Ik zou er bovendien voor willen pleiten dat opleidingen niet worden afgerekend op de mate waarin ze precies voldoen aan de bama-richtlijn, en ook niet op het precieze didactische concept. Het gaat erom dat de opleiding adequaat inspeelt op de studenten die instromen en de beoogde resultaten behaalt bij de studenten die ze aflevert.”

Xander Bronkhorst

Dierenartsen op safari

Een op hol geslagen stier in de IJ-tunnel? Daar moet een dierenarts met verdovingsgeweer bij aan te pas komen. Maar lang niet elke dierendokter kan met zo'n ding overweg en het zou daarom handig zijn als meer artsen leren schieten. In de cursus 'verdoven van wilde en verwilderde dieren' kunnen (basis)artsen zich toeleggen op deze specialisatie.
Joost van der Spek

Het kan je zomaar gebeuren als dierenarts. Dat je wordt gebeld om een ontsnapt of verwilderd beest te helpen vangen. Maar er zijn maar weinig dierenartsen in Nederland zoals Eric Mooy die weten om te gaan met een verdovingsgeweer of een blaaspijp. "Het verdoven van dieren is een specialistische vaardigheid die maar weinig dierenartsen dagelijks nodig hebben", zegt Peter Klaver, oud-dierenarts van Artis en gastdocent anatomie aan de Faculteit Diergeneeskunde. Toch is het handig als meer artsen dit specialisme leren, want in de meeste regio's is er maar één arts bevoegd voor dit soort karweitjes. Daarom geeft Klaver, expert op dit gebied, samen met twee collega's de cursus 'verdoven van wilde en verwilderde dieren'. "We stomen de deelnemers in een volle dag klaar voor het gebruik van blaaspijpen en verdovingsgeweren." Niet alleen de praktijk komt aan bod, ook zaken als narcosemiddelen en veiligheid worden uitvoerig behandeld.

Cervus dama

Twintig mensen zijn op de cursus afgekomen. Ze hebben een verschillende achtergrond. De meesten zijn dierenarts, maar er zijn ook twee studenten en twee politieagenten naar de Grebbeberg afgereisd. Sommigen hebben al een jarenlange ervaring met het verdoven van dieren op afstand en komen om iets te horen over de laatste ontwikkelingen. Anderen hebben nog nooit een geweer in handen gehad.

De ochtend is voorbijgegaan met theorie. Nu is het tijd voor het practicum. Er moeten twee damherten - de cervus dama - worden verdoofd in het park. Het gaat om een bok en een hinde waarvan de hoefjes moeten worden gekapt.

"Hoe zwaar is volgens jullie die hinde?" Jan Bos, dierenarts van Ouwehands Dierenpark in Rhenen en één van de cursusleiders, maakt met enkele cursisten de pijlen klaar om de hinde te verdoven. In dit groepje zitten geen ervaren dierenartsen die het gewicht durven schatten, maar de dierenverzorgster die er even bij is komen staan, schat dat de hindes maximaal veertig kilo wegen. "Dan passen we de dosering aan, want in het boek gaan ze uit van vijftig kilo."

Zevendejaars student Mariska Leeflang (27) helpt met het vullen van de spuiten. Ze is bijna klaar met haar specialisatie rund/varken/paard en is één van de twee studenten die meedoet aan de cursus. De cursusleider doceert: "We gebruiken 1,1 milliliter ketamine en 0,6 milliliter zalopine." Mariska legt uit: "Het moet een combinatie van verschillende stoffen zijn. Er is niet één stof die én de spieren verslapt én slaap veroorzaakt én pijn wegneemt."

Ondertussen schrijft vijfdejaars en co-assistent Stijn Peters (24) netjes op welke stoffen in de pijl worden gedaan; alles moet goed worden geregistreerd. "De pijlen kunnen op verschillende manieren worden geschoten’" vertelt de co-assistent gezelschapsdieren. "Met de blaaspijp, met de blaaspijp met luchtdruk of met het verdovingspistool. De keuze is afhankelijk van de afstand. Tot twintig meter zoals vandaag, gebruik je de blaaspijp met luchtdruk. Een verdovingspistool zou te hard gaan."

Penaltyschieten

De cursisten hebben zich verzameld voor het hertenperk om goed te zien hoe de professionals te werk gaan. Eerst sluipt Jan Bos met zijn luchtdrukblaaspijp van de achterzijde het hertenterritorium binnen. De negen hinden en twee bokken voelen dat iets te gebeuren staat. Ze gaan doodstil bij elkaar staan, de staartjes omhoog, de oren naar voren en de koppen in de richting van de boom waarachter de schutter zich heeft verborgen. Jan, met zijn blauwe blouse in zijn hoog opgetrokken spijkerbroek, legt aan en schiet.

De herten stuiven weg. "Is ie geraakt?" Het verdovingsmiddel moet inwerken en een geraakt dier gaat daardoor niet meteen neer. De cursisten turen of ze de rode pluim van de verdovingspijl in één van de hinden zien steken. "Nee, het was mis."

Bos mist nog een keer. De cursisten blijven aandachtig volgen wat er gebeurt. "Zie je hoe gespannen die spieren staan bij de bok?" "Ja, dat is de stress." De dieren staan rillend en poepend van de spanning in een hoek van hun veld, terwijl de dierenartsen achter het hertenhok ijsberend overleggen. Dan gaat Peter Klaver het proberen. Onder de ogen van alle deelnemers mist ook hij tot twee keer toe. "Dat overkomt me niet vaak: twee maal missen."

De dierenarts schudt mismoedig het hoofd. "Het was niet mijn eigen blaaspijp en het veld is te groot; dat is eigenlijk niet zo handig bij dit soort oefeningen", verzucht hij even later. "We hadden eigenlijk schuttingen neer moeten zetten, waarachter we ons hadden kunnen verschuilen." De hele exercitie heeft iets weg van het penaltyschieten van de beste spelers van het Nederlands elfstal.

De oudere dierenarten grappen van achter het hek als een echte voetbalsupporter: "Het kan gebeuren Peter, je komt er wel weer overheen". Deze stoere mannen met survivaljacks en spijkerbroeken staan ontspannen met elkaar over het vak te praten, terwijl ze wachten op de volgende poging. "Zo slecht heb ik het zelf nog nooit gedaan", klinkt het tevreden.

Gelukkig voor de cursusleiding schiet Jan Bos vervolgens een pijltje dat doel treft. De rode pluim van de pijl bungelt uit de zij van de jonge bok. "Als de pijl inslaat, wordt in één keer de vloeistof ingespoten", licht Mariska toe. Toch blijft de bok doorlopen zonder tekenen te vertonen van verslapping. Blijkbaar is er toch iets misgegaan. Stijn denkt dat de pijl niet op de goede plek zit of dat de dosering te laag was.

Het daaropvolgende schot heeft wel het gewenste effect. Eerst gaat de bok langzamer lopen en dan gaat zijn kop hangen. De andere herten hebben door dat iets niet klopt en lopen weg van de strompelende bambi. "Ga maar liggen, joh", wordt hem van de kant toegeroepen. Dan zakt hij door zijn poten. Om te voorkomen dat de ogen van het hert uitdrogen dekt de dierenarts van Ouwehands ze snel af met een natte doek.

Het dier is nu verdoofd en kunnen de artsen de nodige onderzoekjes doen. Stijn luistert met een stethoscoop naar het hart. Een ander meet de temperatuur en weer een ander het zuurstofgehalte van het bloed. Ook wordt bloed geprikt en controleert een dierenarts de hoefjes. Een beetje bijknippen met de snoeischaar blijkt voldoende.

"Dan leggen we ‘m nu op zijn buik zodat hij lekker kan gassen en dan geven we hem een antidoot", instrueert Klaver. Kort nadat de bok de spuit met het tegenmiddel heeft gekregen, begint hij met zijn kop te draaien. Dan opent hij zijn ogen. Binnen een paar minuten staat hij al weer wankelend op zijn poten.

Televisiecamera's

Tijdens de rust vertelt Klaver dat het er in de praktijk vaak een stuk hectischer aan toe gaat. Zo werd hij een keer om acht uur ’s avonds gebeld dat er een edelhert was gesignaleerd in de Haarlemmermeer. Het dier was ontsnapt uit een kinderboerderij. "Het was vlakbij Schiphol en dan kunnen gevaarlijke situaties ontstaan."

Klaver ging meteen op pad. "Ik kreeg het dier in mijn vizier aan de rand van een bos, maar het was al schemerig en de afstand was zo’n 50 meter. Ik schoot, maar het was onduidelijk of ik ‘m had geraakt." Het edelhert was verdwenen tussen de bomen en het zoekteam kon het niet meer vinden. Met hulp van de zoeklichten van een helikopter van Schiphol vonden ze het hert uiteindelijk op een talud van de A-4, vlakbij de spoorlijn.

"Het treinverkeer werd stilgelegd en de snelweg afgesloten; er is zelfs even overwogen de landingsbaan te sluiten." Dat bleek niet nodig. "Met de tweede verdovingspijl zakte het dier meteen in elkaar, blijkbaar had ik ‘m toch al geraakt." Peter heeft zulke situaties al zo vaak mee gemaakt dat hij niet meer zo veel druk ervaart. "Maar vooral in het begin is het spannend, zeker als je je werk onder het oog van televisiecamera’s en fotografen moet doen."

De lunch zit in de magen en nu is het de beurt aan de cursisten om de theorie in praktijk te brengen. Eerst moeten ze hun wapen kiezen waarna ze deze mogen uitproberen op een schietbaan op een afgelegen terrein in de dierentuin. Klaver: "Je gaat als dierenarts geen geweer van 3000 euro kopen als je één keer per jaar een hangbuikzwijn moet verdoven. Dan heb je meer aan een blaaspijp.’

Stijn pakt de blaaspijp op. Hij mag van negen meter afstand proberen de pijl in de roos te blazen. "Het is moeilijker dan het lijkt. Je hebt behoorlijk wat lucht nodig en dan moet je ook nog richten." Toch doet de co-assistent het niet slecht. Na een paar keer oefenen raakt hij in ieder geval de schietschijf en dat kan niet van iedereen gezegd worden.

Bij de demonstratie van de geweren, mag iedereen ook zelf de trekker overhalen. Stijn plaatst zijn voeten wat verder uit elkaar en zet de kolf van het geweer tegen zijn schouder. Een hand ondersteunt de loop van het geweer, de andere legt de vinger om de trekker. Met een oog kijkt hij geconcentreerd door het telescoopvizier. Hij haalt over. Een dof schot klinkt en de pijl met injectienaald zit 30 meter verderop zo’n 40 centimeter onder de roos van de schietschijf. "Dat was echt leuk", lacht Stijn. "Het is ook een goede kennismaking, het is pas de eerste keer dat ik zulke apparatuur in handen heb." Hij realiseert zich dat hij niet in deze paar uur goed kan leren schieten. "Maar ik heb wel veel opgestoken vandaag en het was best wel spectaculair." Ook voor Mariska was het de eerste keer dat ze een verdovingsgeweer mocht uitproberen. "Spectaculair is een groot woord, maar het was wel hartstikke leuk." Ze weet nog niet precies welke kant ze op wil, maar wild life trekt wel. In praktijk gaan brengen wat ze vandaag heeft geleerd dus. "Maar dan moet eerst ik nog wel een heleboel leren."

Peter Klaver benadrukt nog eens dat hoeveel ervaring je ook hebt, het verdoven op afstand altijd vele onzekerheden kent die je nooit honderd procent kunt sturen. Er zijn geen garanties te geven aan de opdrachtgever. "Natuurlijk krijg je op een gegeven moment veel routine waardoor je veel factoren veel beter kunt inschatten." Het misschieten is niet ineens het ergste wat jou of het dier kan overkomen, zegt Klaver. Waar een arts vooral goed op moet letten is met welke middelen hij schiet. Immobulon bijvoorbeeld is een sterk verdovingsmiddel dat niet zoveel gebruikt wordt, omdat het dodelijk is voor mensen. Als je daar mee mist en een mens prikt zich later aan de achtergebleven pijl overleeft die het niet.

Het zijn opwekkende woorden die de cursisten in hun zak kunnen steken. Ze moeten nu weer terug naar de theoriezaal om een paar uurtjes te buffelen.

Graven weerspiegelen de wereld der levenden

Hoogleraar Rutgers speurt in catacomben naar het vroege Christendom

Hij verwierf er international aanzien mee en zijn werk kan rekenen op een warme belangstelling van het grote publiek. Godsdienstonderzoeker Leonard Rutgers is in de catacomben van Rome op zoek naar de wortels van het Christendom. “Hier stammen wij van af!”

De Utrechtse archeoloog en godsdiensthistoricus prof.dr. Leonard Rutgers weet alles van de catacomben, het is zijn levenswerk. De catacomben zijn voor hem de sleutel tot kennis over de opbouw van de joodse en christelijke gemeenschappen in de eerste eeuwen na Christus.

In 1995 publiceerde hij daar een wetenschappelijk standaardwerk over, The Jews in Late Ancient Rome, dat zijn naam internationaal definitief vestigde. Voor de zomer ontving hij van onderzoeksfinancier NWO geld voor een nieuw onderzoeksproject, The Rise of Christianity. (“We krijgen 500.000 euro, daar moeten we alles mee doen.”). Een andere stimulans is de KNAW Akademieleerstoel ‘Late Oudheid’ die hij sinds april bezet.

Met zijn onderzoek in de catacomben hoopt Rutgers erachter te komen “wie zich bekeerde en wanneer”. Hij wil een demografisch profiel van de joodse en christelijke gemeenschap in de eerste eeuwen na Christus maken. Dat kan omdat de begravenen een afspiegeling van de levende bevolking vormen.

Uit de oude overblijfselen is veel af te leiden. Aan welke ziektes mensen toen leden, wat ze aten, op welke leeftijd ze overleden, wat voor beroep ze uitoefenden. Utrechtse natuurkundigen verzorgen ouderdomsbepalingen met de C14-methode. Daarmee is tot op twintig à dertig jaar nauwkeurig vast te stellen uit welke periode een skelet stamt. Inscripties boven de graven onthullen soms wat voor ideeën mensen over het leven na de dood hadden. “De taal van de inscripties zegt bijvoorbeeld al veel”, vertelt Rutgers. “In de derde eeuw is er een omslag van Griekse naar Latijnse inscripties. Latijn was de taal van de Romeinen, het geeft dus aan dat de Christenen behoorlijk geïntegreerd waren.”

Visioen

Opvallend aan de catacomben is dat iedereen er begraven werd, van paus tot armoedzaaier. Het waren echte gemeenschapsplaatsen, concludeert Rutgers. Waarschijnlijk komen de overledenen uit een hechte sociale gemeenschap.

Het wel en wee van de joodse en christelijke gemeenschappen leidt Rutgers tot zijn hamvraag: de opkomst van het Christendom. De beweging die in de voetsporen van Jezus trad, leidde in de eerste eeuwen een onderdrukt bestaan in het Romeinse Rijk. Gaandeweg kreeg het christelijk geloof meer aanhangers tot in de vierde eeuw keizer Constantijn zich bekeerde en het Christendom aan het eind van de vierde eeuw tot staatsgodsdienst werd verheven. Traditioneel wordt Constantijn gezien als het keerpunt in de ‘christianisering’ van het Romeinse Rijk.

De overlevering wil dat Constantijn in 312 een visioen kreeg van een kruis. Hierdoor geïnspireerd en bekeerd tot het Christendom versloeg hij met zijn eveneens bekeerde leger de vijand en verwierf de heerschappij over het Romeinse Rijk. Vanaf dat moment zou het hele rijk zich pijlsnel hebben bekeerd tot de ‘nieuwe’ godsdienst. Een Amerikaanse socioloog, Rodney Stark, heeft voor dit proces een model opgesteld dat tot de conclusie komt dat rond het jaar 500 iedereen christen was.

De werkelijkheid zit minder eenvoudig in elkaar, legt Rutgers uit. “In mijn onderzoek wil ik het model van Stark gaan testen”, zegt hij voorzichtig. Hij heeft al legio aanwijzingen dat de Christenen lang niet zo snel de maatschappij domineerden. Uit nog niet gepubliceerde archeologische vondsten blijkt dat in de periode van de vierde tot de zesde eeuw twintig nieuwe heidense heiligdommen in Rome werden gebouwd. “Als het Christendom toen al dominant was, is het niet waarschijnlijk dat er nog zoveel geïnvesteerd zou worden in deze bouwwerken.”

Met dat gegeven in zijn achterhoofd vraagt Rutgers zich af tot wanneer de laat-Romeinse samenleving nog pluriform was. Hij denkt dat dat veel langer is dan tot nu toe aangenomen. De samenleving was een mengeling van heidenen, Christenen en Joden. “De laatste jaren zijn er heel veel vondsten gedaan in het Middellandse Zee-gebied waaruit blijkt dat de Joden een bloeiend bestaan leidden en dat ze geïntegreerd waren in de maatschappij. En wel op alle niveaus. Opgravingen in Sicilië laten zien dat Joden als boeren werkten, maar ook in de stad als handelaar of deel uitmaakten van de rechterlijke macht of het bestuur. Terwijl we tot voor kort dachten dat de Joden rond die tijd een naar binnen gekeerde randgroep was.”

Populair

Deze recente inzichten verschaffen ook iets meer duidelijkheid over het diepgewortelde christelijke antisemitisme. “Tegen de achtergrond van succesvol geintegreerde Joden moeten we ook de christelijke haat, om het zo maar te zeggen, tegen de Joden beschouwen. De Christenen vochten voor een groot deel van de tijd vanuit een minderheidspositie voor hun eigen identiteit. Ze zetten zich af tegen de Joden. Het antisemitisme was dus een specifieke reactie op een historische werkelijkheid, het succes van de Joden.” Als de Joden in de eerste eeuwen inderdaad een randgroep waren geweest, dan zou het antisemitisme lastiger te verklaren zijn.

Hij beschouwt het verrichten van onderzoek in Rome als een voorrecht. “Rome is het Mekka van de archeologie, het oefent een grote aantrekkingskracht uit op onderzoekers uit de hele wereld. Nergens ter wereld is zo veel bewaard gebleven van de vroege christelijke beweging als daar. In andere grote klassieke steden zoals Antiochië en Alexandrië is er niets meer van over.” Gedurende het jaar vliegt Rutgers geregeld naar Rome om daar enkele weken de catacomben in te duiken. De analyse van de gegevens vindt vervolgens in Utrecht plaats.

Rutgers doet zijn onderzoek niet alleen voor zijn collega’s. Hij heeft een scherp oog voor de belangstelling die het grote publiek koestert voor zijn onderzoek. In het katholieke ‘Jubeljaar’ 2000, het tweeduizendjarig jubileum van Jezus’ geboorte, schreef hij een laaiend enthousiast ontvangen gids over de catacomben die speciaal bedoeld is voor leken.

Het is ook geen toeval dat in de subsidie die hij van NWO ontvangen heeft, al besloten ligt dat van het project ook een populair verslag zal komen. Het aanspreken van het publiek vindt hij belangrijk. “Over dit onderwerp bestaan maar weinig boeken die toegespitst zijn op een breed publiek. Dat is jammer, want er bestaat veel interesse voor. Het raakvlak van religie en oudheid interesseert veel mensen.”

Straf

Zelf is hij in zijn catacombenproject geboeid door de combinatie van archeologisch onderzoek en de analyse van oude teksten. Maar hij is vooral gefascineerd door de wording van de christelijke gemeenschap en de ontwikkeling van de ideeën. “Hier stammen wij van af! De christelijke beweging die daar in Rome ontstaat, is de kern van het latere Europa. Onze identiteit is daar gevormd, het is de wieg van de klassieke westerse rationele traditie.”

Rutgers is intensief bezig met het ontstaan van het Christendom. Hij heeft een gereformeerde achtergrond; gelooft hij zelf eigenlijk in God? “Ja, maar het is een wetenschappelijk geloof. Ik vind geloof een zware term, het heeft zo’n kerkelijke bijklank. Ik noem het liever een ‘voorstellingencomplex’. En dat is in continue tweespraak met de resultaten uit mijn eigen wetenschappelijk onderzoek. Er zit namelijk een behoorlijke ruimte tussen het begin van het Christendom en de kerk van nu. Dat wringt, ja. Het vroege Christendom was een godsdienst van vertrouwen in God, van hoop op redding door de Almachtige. Pas later is het hel en verdoemenis geworden, met de nadruk op straf. Die elementen waren er in het begin ook wel, maar niet zo prominent.”

Rinze Benedictus

Hockey ongekend Populair

Damesch 3 is er óók voor de derde helft

Het is vrij vroeg voor een zondagochtend. Maar ondanks het verzameltijdstip van kwart over elf, staat damesch 3 van USHC te popelen om te beginnen aan de eerste wedstrijd van het nieuwe seizoen. Zondag is hockeydag!

De Olga

Damesch 3 is een begrip bij USHC, de Utrechtse Studenten Hockey Club. Volgens de insiders het gezelligste en vrolijkste team van de vereniging. Het is in ieder geval een team met mooie nieuwe kleding. De dames showen vandaag voor het eerst hun blauwe trainingsbroeken (versierd met damesch 3) en rode polo’s, waarop boven het rugnummer 3 met grote oranje letters: ’OLGA’ pronkt. Ondanks dat ze het zelf moesten betalen en dat dat nogal prijzig was uitgevallen, zijn de dames er apetrots op. Olga is ’een grapje’, volgens Marleen. "Vorig seizoen bepaalden we elke week wie de 'Olga' was, een bijnaam voor wie de meeste mannen op een avond had versierd. We hebben dit seizoen besloten dat we allemaal maar als Olga's door het leven gaan."

De Olga's gaan na hun geheime teambespreking achter gesloten deuren, warm lopen. Op een achterliggend grasveld wordt wat in rondjes gedraafd en wat rek- en strekoefeningen gedaan. Ondertussen is doelvrouw Desirée alvast op het hockeyveld, druk doende haar keepersoutfit, dat wil zeggen haar beschermingsattributen, aan te trekken. Ze heeft inmiddels twee grote paarse scheenbeschermers om, die haar benen moeten beschermen tegen harde 'pushes' van de tegenpartij. "Ik doe er altijd wel zo'n tien minuten over om die spullen aan te trekken. Ik zit al zo'n tien jaar op hockey dus daar raak je wel aan gewend, hoor. Zometeen moeten de helm en de handschoenen nog aan. Maar ondanks dat pak ben je toch nooit pijnvrij. Er kan altijd nog wel een bal hard tegen je aan komen."

De rest van het team heeft zich inmiddels ook op het veld verzameld. Na een intensieve loopschool over de breedte van het veld, wat ballen overschieten in groepjes van twee, en een strijdlustige yell ("Hey Hey Hey!") kan de wedstrijd beginnen.

De beste wedstrijd

Het nieuwe team is al zo op elkaar ingespeeld dat het na één helft al 4-0 staat. De arme dames van het vijfde team van Schaerweijde hebben geen kans. Willem Stein, speler van heren-1, coacht de dames en is tevreden. In de rust volgt een tactische bespreking in het thuisdoel. De meiden zitten of liggen tussen de palen, en luisteren met aandacht naar de spaarzame foutjes die Willem heeft kunnen ontdekken. Het advies van de coach om in de tweede helft meer over de zijkanten te spelen lijkt niet voor niks gezegd. In de tweede helft wordt de score verdubbeld: 8-0. Hoewel sommige leden van het team denken, en blijven beweren, dat ze negen keer hebben gescoord. De scheidsrechters lijken het ook niet te weten. Het maakt niet veel uit, er is gewonnen. "Dit is waarschijnlijk nu al de beste wedstrijd van het seizoen!", lacht Annemiek, die ook een treffer voor haar rekening nam.

Op speciaal verzoek van 'manager Gijs', een lid van het bestuur met een hockeystickversiersel op zijn hoofd, zetten damesch 3 nog een ereronde in. Gijs begeleidt het team met luid gezang: "En Damesch 3, wie kent ze niet?" Op enige bijval van de rest van de supportersschare hoeft hij echter deze morgen niet te rekenen.

Deze klinkende overwinning roept al snel de vraag op of het team ook echt leeft als topsporters. Aanvoerster Marleen zegt dat damesch 3 vooral een combinatie wil zijn van prestatie en gezelligheid. Dus liever geen gestap op zaterdagavond. "We zijn studenten dus we kunnen op andere dagen uit. Maar het is wel een ongeschreven regel dat je niet megabrak hier aan komt zetten. Het is geen wet, maar er is wel een zekere sociale controle van het team. Het kan wel een keertje gebeuren, daarom zitten we ook in het derde en niet in het eerste. Maar het is niet de bedoeling dat je hier op zondagochtend over de railing heen hangt."

Maar 's avonds mag er zeker wel gefeest worden. Een hockeydag is namelijk nog niet afgelopen na de wedstrijd. De derde helft moet nog worden gespeeld. Er zal samen gegeten worden en tot 's avonds laat is het feest in De Bacchant, die door USHC elke avond kan worden omgevormd tot hockeykantine. Dáár gaan de Olga's ook voor de overwinning.

Rins van Kouwen

Geen ruimte meer voor hockeyers

De beste hockeyers van de universiteit waren de afgelopen weken actief in Barcelona, waar vooral het Nederlands damesteam excelleerde bij de Europese Kampioenschappen. Met al die sportieve successen neemt het aantal leden van de hockeybond dagelijks toe. Maar de Nederlandse hockeyverenigingen kunnen die aanwas niet tot nauwelijks aan. Voor de toppers staat bij iedere vereniging de deur open, maar waar moet de student heen die gewoon op zijn vrije zondag wil hockeyen?

De Utrechtse studentenhockeyvereniging USHC moest in augustus zo'n 150 studenten teleurstellen. Zij konden niet terecht bij de club van hun keuze vanwege plaatsgebrek. USHC kon alleen de plaatsen opvullen van vertrekkende leden. Dat waren er 135 en om die plaatsen moest worden geloot door de driehonderd nieuwe belangstellenden. De nieuwe leden kregen een plek in één van de achttien dames- of negen herenelftallen die elke zondag de kleuren van USHC verdedigen. In Utrecht is hockey vooral populair bij vrouwen.

Als er bij sportcentrum Olympos één speelveld meer was geweest, had USHC zes teams meer kunnen vullen. Maar ook Olympos zit vol. De lagere hockeyteams moeten al op echt gras hockeyen en dat is volledig uit de tijd. De voetbalvelden liggen er op zondag weliswaar verlaten bij, maar voetbalgras is te lang voor het hockey.

Hockey lijkt dus helemaal hot op dit moment. Terugtredend voorzitter Michael Löwenthal ziet nog wel andere reden voor de populariteit van zijn club. "Wij zijn meer dan een sportvereniging. Wij zijn ook een gezelligheidvereniging." USHC organiseert veel voor haar leden. Feesten in een vaste kroeg, de Bacchant in het centrum van Utrecht en een regelmatig terugkerende thé dansant. "Wij zijn de grootste studentenvereniging zonder eigen onderkomen", weet Löwenthal.

De studenten die afvallen kunnen niet zoals voetballers even snel een clubje zoeken in de stad. Daar zit namelijk ook alles vol. "Wij adviseren mensen altijd om in de omgeving te zoeken", zegt een vertegenwoordigster van hockeygigant Kampong. Of via de studentenvereniging. Het Utrechts Studentencorps heeft bij Kampong bijvoorbeeld drie teams geregeld die via de sportvereniging van het corps gevuld worden. Ook voor die teams loopt het storm. Bij hockeyvereniging Schaerweijde in Zeist heeft het corps nog twee teams rondlopen. Ook vol natuurlijk.

In de omgeving is het niet anders, weet Chantal Mies van de hockeybond. De hockeybond is druk bezig om de sport minder elitair te maken. Er is een beleidsplan opgesteld dat tot 175.000 leden in 2010 moet leiden. Het werven van die leden loopt zo goed, dat op dit moment het doel voor 2006 al bereikt is. Dat komt natuurlijk ook doordat de internationale successen van de dames en heren hockeyers nieuw geïnteresseerden trekken. En iedereen is ervan overtuigd dat ouders hun kinderen graag op hockey doen, omdat hockey zo'n veilige sport is.

De clubs zitten nu in de problemen. SCHC in Bilthoven en Schaerweijde in Zeist zitten net zo vol als de Utrechtse clubs. Maar hoe verder van Utrecht hoe meer kans clubloze hockeyers nog hebben, weet Mies. Hele teams inschrijven - waar studenten altijd zo gek op zijn - kan echter vrijwel nergens. De gemeente Utrecht heeft wel plannen om in Leidsche Rijn nog drie kunstgrasvelden te planten. Maar zoals in Leidsche Rijn, loopt ook de aanleg van die kunstgrasvelden de nodige vertraging op.

Als de groei van de hockeybond doorzet, kan USHC dus elk jaar een paar honderd studenten verwachten die op de gezellige thé dansants afkomen. De directeur van Olympos, Jules Vereecken, ziet al die mensen ook graag bij hem sporten. Maar Vereecken kan nauwelijks een kant op. Hij heeft geen geld om uit te breiden en als dat geld er wel zou zijn, dan heeft hij, ingeklemd tussen de snelweg A28 en het academisch ziekenhuis geen ruimte.

De directeur zou graag een combiveld neerleggen waar de voetballers en de hockeyers samen op kunnen spelen. Dat zou ideaal zijn, want de voetballers spelen op zaterdag en alle hockeyteams verplicht op zondag. De zaterdag wordt door de hockeybond vrijgehouden voor de jeugd en jeugdspelers heeft USHC natuurlijk niet.

Vereecken zou ook graag zien dat USHC zelf het college van bestuur van de universiteit een beetje opport. Maar een hockeyclub die pas sinds de jaren zeventig bestaat, is nog niet zo geworteld in de universiteit als sommige andere sportverenigingen. Bovendien is ook het bestuur van USHC een beetje huiverig. De veldhuur is erg hoog. Dat moet allemaal betaald worden door die nieuwe leden. De vraag is of dat bestuur veel recht van spreken heeft. Olympos is er voor de studenten. En wanneer er de komende jaren inderdaad steeds studenten komen die willen hockeyen, zal er op Olympos toch echt ruimte voor ze gemaakt moeten worden.

Jurgen Swart

Rendabele zonne-energie iets dichterbij

Door het element germanium op een nieuwe manier toe te passen in zonnecellen van silicium verbetert hun rendement met bijna vijftig procent. Dat komt omdat de cel nu vrijwel niet meer veroudert onder invloed van invallend licht.

In de jaren negentig werd in Utrecht daarom geëxperimenteerd met het veel goedkopere amorf silicium. Daarin staan de atomen niet netjes in het gelid zoals in een kristal, maar schots en scheef door elkaar. Daardoor is het tegen betrekkelijk geringe kosten te bereiden. Daar komt bij dat ook de materiaalkosten lager zijn, omdat de siliciumverbinding op glas wordt opgedampt in een laagje dat enkele honderden malen dunner is dan een plak kristallijn silicium.

In de afgelopen jaren werd duidelijk dat de toevoeging van germanium tot nog betere resultaten leidde. Een nadeel van de 'Utrechtse zonnecel' was echter dat hij in het gebruik relatief veel van zijn rendement kwijt raakte. Om dit probleem aan te pakken, ontwikkelde de in Madrid geboren Zambrano een nieuwe methode om germanium aan het silicium toe te voegen. Uit duurproeven, waarbij de nieuwe cellen continu met kunstmatig zonlicht werden belicht, bleek dat die aanpak effect had. Ook na langere tijd boetten zij niet of nauwelijks aan rendement in. Daarmee staat volgens Zambrano, die op 8 november in Utrecht promoveert, de weg naar de ontwikkeling van stabielere en betere zonnecellen met een hoog rendement open.

Ook onderzoeksleider prof.dr. R. Schropp heeft vertrouwen in de toekomst van 'zijn' zonnecel. In 1999 voorspelde hij in het U-blad dat zonne-energie over tien jaar even goedkoop zou zijn als elektriciteit uit het stopcontact. Gevraagd of hij nog steeds zo optimistisch is, antwoordt hij bevestigend. "Het belangrijkste resultaat van dit onderzoek is dat we nu zonnecellen hebben, waarvan het rendement stabiel blijft. Dat is een belangrijke stap voorwaarts. Ja hoor, ik sta nog steeds achter mijn voorspelling van vier jaar geleden."

EH

Studieschuld: niet leuk, wel volslagen normaal

Studieschuld per afgestudeerde is gemiddeld 5000 euro

Een studieschuld bouw je gemakkelijk op, zeker als je in de ogen van de beurzenverstrekker niet nijverig genoeg bent tijdens je studietijd. De vaak pittige rekening word je pas gepresenteerd als je lang en breed klaar bent met het studentenleven. Dan wordt het dokken.

Feit: van de basisbeurs kun je niet leven. Woon je thuis, dan krijg je 72 euro per maand. Heb je een kamer in de stad dan moet je het doen met 221 euro. Natuurlijk, een bijbaantje hoort er tegenwoordig bij. Een vetpot is dat echter zelden. Je bent tenslotte een vak aan het leren, of een wetenschap aan het verkennen.

In het krijt

Boeken, collegegeld, huur, kleding, GSM, een avond stappen en je maandelijkse boodschappen: van 221 euro kan het echt niet. Volgens het Interstedelijk Studenten Overleg heb je daarvoor achthonderd euro nodig. Het ministerie van Onderwijs denkt dat het wel met minder kan. Het 'normbedrag' dat het departement voor uitwonende studenten heeft becijferd, komt neer op 693 euro. Als het even kan, moeten de ouders ongeveer een derde van dat bedrag voor hun rekening nemen. Hebben pa en ma het niet breed, dan komt de IBG over de brug met een aanvullende prestatiebeurs van maximaal 227 euro (uitwonend) of 209 euro (thuiswonend). Dan gaapt er nog een gat van minimaal 245 euro, of je nu thuis woont of op kamers.

Dat bedrag kan je lenen. Bij de IB-Groep bijvoorbeeld. Veel studenten doen dat. De gemiddelde studieschuld per aflosser bedraagt – en dan hebben we het alleen over de vorderingen van de IB-Groep – op dit moment ruim vijfduizend euro. Daarmee zit deze post flink in de lift, want eind jaren negentig was dat nog geen vierduizend euro.

Wat de totaalcijfers betreft: eind vorig jaar stonden de lenende studenten voor meer dan drie miljard euro in het krijt bij de Groningse instelling. Als je daar de prestatiebeurs bij optelt, dan gaat dit bedrag de vijf miljard euro voorbij.

Mocht je twijfels hebben over je lening bij de IB-Groep: je bent dus niet de enige.

Liobe Kamminga van het ISO vreest door al deze verhalen een verkeerd signaal aan de beginnende student af te geven. Het is immers geen prettig vooruitzicht dat je straks een schuld van vele duizenden euro's hebt. "Jongeren kiezen daarom nog wel eens defensief. Gaan geen bètaopleiding doen, of volgen een hbo-studie in plaats van dat ze naar de universiteit gaan. Een misstap kan immers verstrekkende gevolgen hebben. Ouderejaars zijn doorgaans wat losser als het om lenen gaat", weet ze. "Die beseffen vaak dat nevenactiviteiten toch ook bij studeren horen, of geven er de voorkeur aan zich helemaal op hun opleiding te concentreren."

De IB-Groep is echter niet de enige bij wie je een noodvoorziening kunt treffen. Je kunt natuurlijk ook gewoon naar een bank. Met name de speciale studentenpakketten van de Postbank en de ABN-AMRO zijn bekend. Als je je stufi bij een van deze geldschepen op een rekening laat zetten, krijg je een voordelig verzekeringspakket, een voordelige creditcard en kun je voordelig rood staan tot duizend euro. Nadat je propedeuse binnen is, kun je er zelfs nog vierduizend euro krediet bij krijgen.

Op zich zijn die pakketten best aardig, maar ze zijn niet gratis. Bij de Postbank betaal je 7,4 procent rente, bij de ABN-AMRO 8,8 procent. De IB-Groep is wat dat betreft een stuk goedkoper: de rente bedraagt er minder dan vier procent.

Toch is de mogelijkheid om rood te staan een handige buffer. Commerciële banken zijn namelijk een stuk flexibeler dan de IB-Groep. Heb je bijvoorbeeld een kamer gevonden, dan moet je niet gek opkijken als je huisbaas een maand huur als borg vraagt. Ben je bij een bemiddelaar geweest, dan is de kans groot dat je ook nog eens een flinke rekening gepresenteerd krijgt. Heb je geen reserves, dan is die duizend euro extra er dus zo doorheen.

De rekening

Het geleende geld moet ook een keer terug naar de verstrekker van de lening. Erg veel haast hebben deze banken niet: op papier krijg je een jaar om op adem te komen, in de praktijk kan dat nog verder uitlopen. Ook de IB-Groep stuurt niet meteen een deurwaarder op je af met een gepeperde rekening. De beurzenverstrekker gunt je zelfs twee jaar om op adem te komen. Terugbetalen in die tijd mag, maar het hoeft dus niet.

Tegen de tijd dat je aflossingstermijn in zicht komt, vind je daarvan een bericht op de deurmat. Als je het berekende bedrag niet kan of wilt aflossen, kun je een draagkrachtmeting aanvragen. Dat is een taai formulier waarop je je inkomen berekent. Dat wordt dan weer gecontroleerd.

Belastingadviseur Philip Warmenhoven uit Den Haag heeft het slim gedaan. Hij leende in de laatste jaren van zijn studie elke maand ongeveer 185 euro van de IB-Groep. Toen hij eenmaal ging werken zette hij maandelijks een bedrag opzij. "Dus toen ik een brief kreeg met daarin de aankondiging dat ik moest gaan afbetalen, heb ik het hele bedrag – ruim vijfduizend euro - in een keer overgemaakt", vertelt de oud-student. "Maar ik woonde wel bij mijn ouders."

Anderen hebben het minder makkelijk. Herman Molenbrood, hij wil niet met zijn echte naam in de krant, is tegenwoordig kantoorklerk bij een bedrijf in Voorhout. Hij betaalt maandelijks 73 euro, en heeft zijn studie niet eens voltooid. En hij mag nog even, want er staat nog 8.500 euro open bij de IB-Groep. "Ik heb thans mijn SPD-diploma bijna binnen. Het was een stuk goedkoper geweest als ik dat meteen had gedaan", verzucht hij.

Dit zijn nog niet de zorgwekkende gevallen. Er zijn mensen met een maandelijkse aflossing van meer dan 200 euro. Tot ergernis van de studentenbonden ISO en LSVb. Die laatste legde het hele verhaal in 1999 "nog één keer uit". De bond schreef: "De schulden die studenten tegenwoordig oplopen, bedragen enige tienduizenden guldens. De draagkrachtmeting is hierop niet aangepast, wat leidt tot enorme bedragen die per maand afgelost moeten worden."

ISO-bestuurslid Liobe Kamminga noemt dit soort gevallen "de armoedeval van de student". "Als je een flinke schuld hebt – door een verkeerde keuze of het wegvallen van je ouderlijke bijdrage – dan kan het maar zo dat er astronomische bedragen per maand worden verrekend. We hebben het wel eens aangekaart bij de IB-Groep, maar van dergelijke gevallen hoor je nog steeds."

De IB-Groep kijkt bij een dergelijke meting naar je (koop)woonlasten, je reiskosten en eventueel je te betalen alimentatie, maar dat is het dan wel. Met hoge huren en een prijzig levensonderhoud heeft de Groningse beurzenverstrekker niets te maken. Molenbrood zag het daarom niet zitten en liet de mogelijkheid aan zich voorbij gaan. "Ik heb naar de aftrekposten gekeken, en dacht: dit wordt niks."

Als je inkomen volgens jou niet toereikend is om je schuld terug te betalen maar je woont samen, dan wil de IB-Groep de inkomsten van je partner meewegen in de draagkrachtmeting. Je kunt dat weigeren, maar je raakt daarmee dan wel je gelimiteerde afbetalingstermijn van vijftien jaar kwijt. En je schuld wordt in plaats daarvan niet over een veel langere periode uitgesmeerd om je wat ademruimte te gunnen. Wees bovendien niet verbaasd als opgave van al je privileges en een urenlange worsteling met het biljet een meevaller van vijf euro per maand oplevert. Het overkwam de schrijver van dit stuk.

HOP, Thijs den Otter (studieschuld ca. 15.000 euro)

Extra maatregel

De studiefinanciering zoals die nu bestaat, gaat op de schop. Vanaf het nieuwe collegejaar in 2004 gaat, als het aan de regering ligt, de prestatiebeurs al lopen vanaf het eerste jaar. Deze wordt pas omgezet in een gift als je je diploma hebt. Nu geldt dat pas voor de stufi die vanaf het tweede studiejaar wordt ontvangen. Schulden aan de IB-Groep zullen door deze maatregel dus hoger worden.