Achtergrond

Onderhandelen over de prijs van een sportief biertje

De sportraad zoekt bestuursleden

De Universiteit Utrecht heeft de nodige succesvolle sportbobo's voortgebracht. Maar ook André Bolhuis en Wimersma Greidanus zijn klein begonnen. Wie het vak van sportbobo jong wil leren, kan het komend jaar aan de slag. In het dagelijks bestuur van de sportraad zijn twee plekken vacant.

Die bierprijs, één euro vijftig voor een pintje, terwijl een glas gerstenat in een gemiddelde voetbalkantine een euro kost, is ook het belangrijkste agendapunt. Het onderwerp maakt meer tongen los dan het nieuwe beleidsplan.

Sportraadbestuurder en rechtenstudent Paul van Tongeren vindt dat met studenten achter de bar de prijs van een pilsje wel omlaag kan. Hij heeft hierover echter teleurstellend nieuws: na een preciezere berekening is de beheerder tot de conclusie gekomen dat als de sportverenigingen per jaar 1500 uur achter de bar opvangen, de prijs van een biertje met een heel dubbeltje omlaag kan.

Daar is geen bestuurder warm voor te krijgen. De verenigingen zien er wel heil in om eigen medewerkers achter de bar te krijgen en zo wat geld te laten verdienen voor de verenigingen. Met dat idee wordt Van Tongeren teruggestuurd naar de onderhandelingstafel. Olympos-directeur Jules Vereecken die ook aan alle vergaderingen deelneemt, begrijpt - hardop - weinig van de bedrijfsvoering in het sportcafé. Vereecken heeft geen zin om als directeur van het sportcentrum zelf bier te gaan subsidiëren, maar hij belooft de sportraad dat hij eens met de uitbater zal gaan praten.

Voorzitter Frieda van Belle, studente natuurkunde, heeft de wind er goed onder. Na dik een uur heeft ze de elf agendapunten erdoorheen gejaagd en kan ze haar laatste vergadering afsluiten. Ze was sinds november voorzitter en heeft in haar bestuursperiode ook nog een beleidsplan opgesteld. "Veel communiceren", omschrijft ze het werk van het sportraadbestuur.

Haar beleidsplan moet er volgend jaar doorkomen, maar dan is zij al vertrokken naar Engeland. De sportraad zoekt met spoed een paar nieuwe leden voor het dagelijks bestuur. En dat is niet zo gemakkelijk want die sportraad is bij de meeste studenten geheel onbekend. Terwijl het een orgaan is dat juist opkomt voor de belangen van de sportende studenten. De huidige praktijk is dat de bestuurders van de verschillende studentensportverenigingen de vergaderingen bezoeken die onder leiding staan van het vierkoppige dagelijks bestuur. Hoewel iedereen vindt dat de ongebonden sporter die elke week komt fitnessen of squashen ook vertegenwoordigd zou moeten zijn, heeft die geen stem.

Niet bevorderlijk voor de aantrekkelijkheid van de Utrechtse sportraad, is dat de raad over weinig macht beschikt. De raad heeft geen eigen budget om haar doelstellingen te realiseren. In Groningen int de sportraad bijvoorbeeld al het inschrijfgeld van studenten en koopt dan bij het sportcentrum ruimte en uren in. In Utrecht regelt de directie van Olympos dat soort zaken. "Ik krijg geld van de universiteit. Daar betaal ik huur, personeel en onderhoud van. Dan is het meeste op. Dan hebben we nog geld over om de studentensport te subsidiëren. Dat laatste, gelden verdelen over de verenigingen, zou de sportraad heel goed kunnen doen," vindt Olymposdirecteur Vereecken.

Maar de sportraad heeft in Utrecht op dat gebied helemaal geen historie. In Groningen zijn er ook ieder jaar nieuwe bestuurders. Maar die zijn dan wel een jaar lang volledig met sport bezig zijn. Die zitten de hele dag op hun kantoor op een sportcentrum.

De beoogde nieuwe voorzitter van de sportraad is Paul van Tongeren. Hij bezocht de vergaderingen als vice-voorzitter van de volleybalvereniging en rolde zo het dagelijks bestuur in. Hij heeft een paar goede voornemens. Hij wil het sportcafé prettiger maken voor studenten, een knallende sportweek organiseren voor de hele universiteit en een sportkrant uitgeven. Bovendien wil hij contact leggen met de plekken op de universiteit waar de beslissingen worden genomen zoals de U-raad. Hij ziet als voornaamste probleem het gebrek aan ruimte op Olympos. De geplande verbouwing is wegbezuinigd, maar elke vereniging en iedere sporter heeft te weinig ruimte.

Vereecken zou dat allemaal toejuichen. Hij zou zelf ook graag wat meer tegenspraak krijgen van die sportraad. "Ik vind het af en toe een tamme boel. Ze kunnen wel brullen dat het biertje belachelijk duur is. Of dat de hockeyers er velden bij moeten hebben omdat ze nog vijf teams in de wacht hebben. Ze mogen dat tegen mij zeggen maar ik zou ook graag zien dat ze bij de universiteit aan de bel trekken. Roep maar richting college van bestuur dat er veel te weinig geld is. Ik heb twee miljoen en daar heb ik tekort aan."

De actiebereid onder de huidige generatie studenten lijkt niet zo groot. Vereecken heeft daar wel begrip voor. "Tegenwoordig heb je in vier jaar een hele nieuwe bezetting. In mijn tijd kwam je als zevendejaars net kijken. Als de jaarliederen werden gezongen, stonden de twaalfdejaars op tafel. Het is nu veel moeilijker. Ze hebben ook nog allemaal een betaald bijbaantje."

Jurgen Swart

De zwevende bolletjes die tandpasta intomen

De fascinatie van scheikundige Koenderink

Viereneenhalf jaar lang volgde scheikundige Gijsje Koenderink de beweging van miniscule bollen die vaak dienen als verdikkingsmiddel of kleurstof. De zogeheten colloïden hebben grote en zichtbare invloed op een stof en Koenderink vroeg zich af waarom dat zo is. Vorige maand verdedigde ze haar bevindingen. Zo heeft ze ontdekt dat de vorm van deeltjes van invloed is op de bewegingsvrijheid van colloïden en dus op de verschijningsvorm van de stof.

Gijsje Koenderink boog zich over de zeer kleine bolletjes. Bekend is dat de beweging van de losse deeltjes in een oplossing de zichtbare eigenschappen van de oplossing, zoals de vloeibaarheid en het stromingsgedrag, bepaalt. "Alle moleculen bewegen. Deze beweging is willekeurig en noemen we de Brownse beweging. Door de botsende moleculen worden colloïdale deeltjes in de omgeving heen en weer geslingerd. Deze kunnen rechtdoor bewegen (translatie) of om hun eigen as draaien (rotatie)," legt Koenderink enthousiast uit. “Als mens merk je weinig van die botsende moleculen, omdat wij veel groter zijn.”

Ook de zwaartekracht zorgt voor beweging. Bij minuscule deeltjes zoals colloïden is de invloed van de zwaartekracht echter niet sterk genoeg om de Brownse beweging van de opgeloste deeltjes te overstemmen. Colloïden zakken dus niet als een baksteen naar de bodem, maar blijven lange tijd zweven en bewegen in de oplossing. Omdat de deeltjes elektrisch geladen zijn stoten ze elkaar af en kunnen ze niet samenklonteren.

Koenderink onderzocht aan het Van ’t Hoff Laboratorium voor Fysische en Colloïdchemie de verschillende bewegingen van de colloïden onder verschillende omstandigheden zoals de grootte van de deeltjes, de concentratie en het oplosmiddel. De meetresultaten vergeleek ze met de uitkomsten van theoretische modellen die de beweging voorspellen van de deeltjes. Voor zover er al modellen bestonden, tenminste. Vaak moest Koenderink zelf de modellen nog ontwerpen.

Koenderink concludeerde dat er drie hoofdoorzaken zijn die de bewegingen van de bolletjes beïnvloeden. Door bijvoorbeeld oude verf wat te verdunnen wordt deze weer vloeibaarder. De concentratie speelt dus een rol. Ook de temperatuur is van groot belang. Hoe hoger de temperatuur, hoe groter de ‘bewegingsenergie’ van de deeltjes is, hoe sneller ze bewegen. Een derde factor is de samenstelling van het oplosmiddel. Daarin kunnen zich ook colloïdale deeltjes bevinden, die host-deeltjes genoemd worden ter onderscheiding van de tracer-deeltjes. “Host-deeltjes hinderen de beweging van tracer-deeltjes meer naarmate ze kleiner zijn.”

Behalve de grootte speelt ook de vorm een rol. Staafvormige host-deeltjes bijvoorbeeld, blijken bij lage concentraties de beweging meer af te remmen dan bollen bij dezelfde concentratie. Staven kunnen stijf of meer flexibel zijn. Die flexibiliteit heeft ook invloed op de snelheid van de tracer-bollen. “We weten nu dat de invloed van de flexibiliteit van de host-deeltjes op de ronddraaiende beweging van de tracer-bollen veel sterker is dan op de rechtdoorgaande beweging," concludeert Koenderink.

Biljartballen meten

Een rechtdoor bewegende bol volgen lijkt niet al te lastig. Zo is de Brownse beweging ontdekt met behulp van een gewone microscoop. Daarmee kun je de beweging van de tracer-deeltjes volgen. Maar hoe zie je of een bol ronddraait als er geen stip op staat zoals bij een biljartbal? "Daar is een goede truc voor," vertelt Koenderink lachend. De truc draait om gepolariseerd licht. Licht bestaat uit deeltjes, fotonen, die zich in golven voortbewegen in een horizontale én een verticale trillingsrichting. Je kunt de fotonen met één bepaalde trillingsrichting uit een lichtbundel selecteren met een filter. Het resultaat heet gepolariseerd licht. Draaiende colloïden veranderen de polarisatie van licht dat ze weerkaatsen. Uit die weerkaatsing kun je dan afleiden hoe de colloïden draaien. Een alledaags voorbeeld van deze methode is een polaroid-zonnebril, die laat geen gepolariseerd licht door. Vandaar dat zo’n bril hinderlijke schitteringen, die bestaan uit gepolariseerd licht, wegvangt.

De meetmethode met gepolariseerd licht vormt een alternatief voor bestaande meetmethoden, stelt Koenderink. Tot nu toe bestudeerden fysisch-chemici colloïdale oplossingen in een stromingsmeter. "Het nadeel daarvan is dat er een grote hoeveelheid oplossing nodig is en dat de colloïden vaak kapot gaan tijdens het meten,” legt Koenderink uit. Dat maakt niet uit voor onderzoek naar bijvoorbeeld verfbolletjes, maar het is wel lastig bij biologisch onderzoek naar kwetsbare moleculen zoals DNA. “Je wil het DNA graag ook nog gebruiken voor andere testen, dus het moet intact blijven. Bovendien heb je liters bacteriecultuur nodig voor enkele milligrammen DNA, stromingsonderzoek wordt dan moeilijk.”

Toch wilde Koenderink graag aan DNA metingen verrichten. Uiteindelijk is dat gelukt, dat was vooral principieel van belang. Ze wilde namelijk graag meten aan staafvormige flexibele colloïden, DNA is daar een voorbeeld van. DNA bleek uitermate geschikt om een oplossing met staafcolloïden te maken.

Bètabreed

Het multidisciplinaire karakter van het onderzoek beviel Koenderink uitstekend. In mei 2002 kreeg zij de DSM award for Chemistry and Technology toegekend. Eerder ontving zij voor haar afstudeeronderzoek de Unilever Researchprijs 1999. "Ik vind het leuk om me wat te verbreden. Wij werken hier vooral aan anorganische deeltjes, ik vond het leuk om dat uit te breiden en ook biologische systemen te bestuderen. De studie scheikunde is een goede basis van waaruit je veel kanten op kunt. Bovendien is het leuk om samen te werken met collega’s uit andere disciplines en leer je daar ontzettend veel van. Dat geeft echt een meerwaarde aan je onderzoek denk ik."

Iets minder leuk was het laatste half jaar, hoewel het afmaken van het boekwerk wel veel voldoening gaf. "Ik heb het lab en het meten wel gemist. Daarbij was ik vooral bezig met het analyseren en verwerken van oude metingen. Ik heb nu wel erg veel zin om met iets nieuws aan de slag te gaan!"

Een onderzoeksbeurs van FOM geeft Koenderink de gelegenheid zich vijf jaar lang te storten op de dynamica van stijve staafvormige colloïden in cellen, cytoskelet-eiwitten. Deze zorgen voor stevigheid en vorm van de cel, maar moeten ook flexibel zijn om groei van de cel mogelijk te maken. Interessant is de beweging van deze colloïden op verschillende plaatsen in de cel. Als postdoc gaat ze aan de slag op de Vrije Universiteit te Amsterdam en Harvard University te Cambridge in de VS. “De cel is een veel complexer systeem dan waar ik tot nu toe mee bezig ben geweest. Daar valt dus nog veel te leren en ontdekken!”

Gabby Zegers

'Een engel kan niet uit de lucht vallen'

Interreligieus onderwijs brengt God en Allah nader tot elkaar

Psychologe Ina ter Avest las, toen ze net was afgestudeerd, in een lokaal nieuwsblad een bericht over de invoering van interreligieus onderwijs. "Ik dacht: Jeetje, christelijke en islamitische kinderen komen wel uit twee heel verschillende tradities. Wat betekent dat nou voor ze?" Uit haar onderzoek blijkt dat God een beetje Allah werd, en Allah een beetje God.

Ter Avest heeft de ontwikkeling van het godsconcept van autochtone en allochtone kinderen in een multiculturele en multireligieuze onderwijscontext bestudeerd. De psychologe deed daarvoor een longitudinaal onderzoek op een protestants-christelijke en een interreligieuze school, vanaf het schooljaar 1990-1991. "Het is heel belangrijk dat dezelfde kinderen zo lang zijn gevolgd", benadrukt Ter Avest. "Bijzonder was bovendien dat er zowel christelijke als islamitische kinderen onderzocht zijn. Van moslimkinderen was nog weinig bekend over de ontwikkeling hun godsconcept."

God is groot

Wanneer kinderen in groep zes zitten van de basisschool, blijken islamitische en christelijke kinderen niet zoveel te verschillen in het beeld dat ze van God hebben. Beide groepen zeggen bijvoorbeeld: "God kan alles, Hij is heel groot." Op die leeftijd, rond tien jaar, leggen kinderen ook nog geen relatie tussen God en de regels bij het spelen of hoe je moet omgaan met elkaar. In hun beleving zijn het gewoon de ouders en andere opvoeders die erop letten of ze wel de juiste dingen doen.

"Pas als kinderen in het vervolgonderwijs zitten, gaat religie betekenis krijgen voor ze", legt Ter Avest uit. Dan blijkt dat islamitische en christelijke kinderen verschillende betekenissen aan God geven. Bij moslimleerlingen is God meer aanwezig in het leven van alledag dan bij christelijke door het vervullen van dagelijkse religieuze plichten. Zij noemen hem vaker 'de Schepper'. Christelijke leerlingen gebruiken die term ook wel, maar zien God toch meer als een 'Vriend'. Bij hen is God vooral aanwezig als een herinnering uit verhalen.

Ter Avest vroeg zich af of interreligieus leren invloed heeft op hoe het begrip God zich ontwikkelt bij kinderen. Ze onderzocht daarvoor twee basisscholen met zowel christelijke als islamitische leerlingen in Ede, "een degelijk christelijk dorp". De ene was de Juliana van Stolbergschool, de school waarover ze in het huis-aan-huisblad had gelezen en die met interreligieus onderwijs was begonnen. Deze school gaf naast christelijke godsdienstlessen ook islamitisch godsdienstonderwijs onder schooltijd. De andere was de protestants-christelijke Prinses Margrietschool, die helemaal uitging van de christelijke traditie.

De psychologe vond inderdaad verschillen tussen de leerlingen van de twee onderwijssystemen. Deze kwamen pas naar voren toen ze inmiddels in het vervolgonderwijs zaten. Ter Avest: "Wat opvalt is dat de leerlingen die interreligieus onderwijs hebben gevolgd van beide godsdiensten kenmerken gebruiken bij de vorming van hun godsbeeld. Ze hebben een hybride godsconcept. De moslimjongeren zien Allah bijvoorbeeld ook als vriend, een beeld dat vaker voorkomt bij christelijke jongeren. Moslims zien God vaak meer afstandelijk, als een meester waar de mens ontzag voor moet hebben." Voorzichtige conclusie uit dit onderzoek: Interreligieus leren heeft mogelijk invloed op het godsconcept dat de kinderen ontwikkelen.

Superman

Enthousiast vertelt Ter Avest over de methodes die bij haar onderzoek goed bleken te werken. Zo stelde ze vragen aan de leerlingen naar aanleiding van bepaalde foto's en hield ze gesprekken met ze nadat religieuze verhalen in de klas waren verteld. Het was voor de promovenda heel leuk te horen hoe de kinderen zich uitdrukten. "Soms wisten ze van zichzelf nog niet half hoe diepzinnig hun opmerkingen waren." Grappig konden de opmerkingen van de kinderen ook zijn, zoals: "God is denk ik een soort van superman", of: "Een engel kan niet zomaar uit de lucht vallen."

Ter Avest koos voor het werken met verhalen omdat deze in godsdienstige tradities een heel belangrijke plaats innemen. De onderzoekster ontdekte daarbij wel dat in religieuze verhalen vaak 'complexe emoties' zitten die bij jonge kinderen nog niet voldoende ontwikkeld zijn. Dat levert problemen op voor het begrip van sommige verhalen. Neem het verhaal over Abraham, die van God zijn kind moet offeren om daarmee zijn vertrouwen in God te laten blijken. Je eigen kind vermoorden, dat is voor iemand van tien jaar niet te vatten. "Dus misschien is het beter bepaalde verhalen te bewerken, zodat ze wel aansluiten bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen", zegt Ter Avest. "Want je wilt er waarden, beelden mee overdragen, maar daarvoor moet het niet te zwaar zijn."

Grappig vond Ter Avest de ontdekking dat de houding van de moeders misschien wel de belangrijkste rol speelt in de ontwikkeling van de religieuze identiteit van kinderen. Die was het sterkst wanneer zij duidelijk een religieuze opvoeding gaven maar tegelijkertijd een open houding hadden ten aanzien van de wereld om hen heen, dus ook ten opzichte van andere godsdiensten. Juist zulke moeders kozen bewust voor de interreligieuze school, bleek. Het kan dus zijn dat dit gegeven het gevonden verschil tussen de leerlingen van de verschillende onderwijssystemen (mee) verklaart, en niet het onderwijs zelf.

De interreligieuze school nam de ouders heel serieus, zag Ter Avest. "Ouders vinden het wenselijk dat hun opvoeding aansluit bij die op school." Maar, vult ze aan, de school dient ook om de wereld van een kind groter te maken. "Je wil je kind in contact brengen met anderen en kennis laten maken met andere leefwijzen. Wat je thuis leert, wordt enigszins opengebroken op de interreligieuze school. Er is dialoog tussen verschillende leerlingen waardoor ze vervolgens zelf gaan nadenken over wat ze hebben gehoord." Daarom pleit Ter Avest voor zo'n soort 'begeleide openheid'.

In ieder geval hoopt ze dat lerarenteams op basisscholen met de onderzoeksresultaten aan de slag gaan. "Dat kan op diverse manieren en ik vind het natuurlijk leuk om zelf mee te blijven denken." Ze waarschuwt wel: "Snelle successen zijn niet te behalen. De mogelijke effecten van interreligieus onderwijs zijn op lange termijn, zoiets neemt járen in beslag. Onderwijsvernieuwing is vaak in eerste instantie alleen voor de directe betrokkenen van belang. Pas later ontstaat een olievlekwerking."

Zoek

Waren er nog problemen bij het onderzoek? Ter Avest: "Hét probleem van longitudinaal onderzoek is uitval en daar had ik ook mee te maken. Kinderen waaierden uit en sommigen raakten zoek. Een aantal wilde niet meer meedoen, of hun ouders vonden het wel genoeg geweest." De onderzoekster vindt het ook jammer dat het niet lukte om een openbare school in Ede mee te laten doen aan het onderzoek, waardoor er geen seculiere kinderen bij zijn betrokken.

Opmerkelijk is dat de interreligieuze Juliana van Stolbergschool dit jaar haar deuren gaat sluiten. Het leerlingenaantal is te sterk afgenomen door vergrijzing en het zwarter worden van de wijk om door te kunnen gaan. Volgens Ter Avest heeft dit niets te maken met het gebruikte interreligieuze onderwijsmodel. Ze vindt ook niet dat haar onderzoek nu voor niks geweest. "Ik ben blij dat ik er jaren geleden aan begonnen ben; nu weten we tenminste iets over de inhoud van dit onderwijsexperiment op de religieuze ontwikkeling van kinderen."

Rebecca de Kuijer
Ina ter Avest is als adviseur verbonden aan de Utrechtse Adviesgroep voor Identiteit, Levensbeschouwing en Onderwijs en is docente aan de Pabo in Nijmegen. Ze studeerde psychologie in Utrecht en cultuur- en godsdienstpsychologie in Nijmegen.

'Ik zal mij vaker in het veld melden'

Staatsscecretaris Annette Nijs:

'Studeerbaarheid wordt een belangrijk element binnen mijn beleid om het rendement te verhogen'

Onverwacht keerde Annette Nijs (VVD) terug op Onderwijs. Terugblikkend op haar eerste termijn als staatssecretaris wil ze wel iets veranderen aan haar manier van communiceren. Maar haar geloof in topcollegegelden en selectie van studenten is rotsvast.

"Ik zit niet voor een populariteitswedstrijd bij OC&W, ik wil resultaten boeken. Mensen krijgen straks de kans om mij op een volle termijn te beoordelen. In mijn eerste jaar heb ik voor de buitenwacht en de Tweede Kamer niet duidelijk kunnen maken waar de scheidslijn lag tussen beleidsvoorstellen en de discussie over mijn langetermijnvisie. Sommigen dachten dat mijn ideeën proefballonnetjes waren voor concrete plannen bij OC&W. Dat is jammer, maar het is in Den Haag nu eenmaal not done om zo'n visie te presenteren, omdat je dan als het ware over je eigen termijn heen regeert. De Tweede Kamer oriënteert zich dus ook op die vier jaren."

U vindt de Tweede Kamer kortzichtig?

"Dat zeg ik niet. Maar ik moet natuurlijk ruimte krijgen om mijn eigen visie neer te leggen. Ik heb me voorgenomen die duidelijk te onderscheiden van het beleid. Hoe dat gaat gebeuren, kan ik nu nog niet zeggen. Het moet op een manier die aansluit bij het politieke proces. Hoewel het niet betekent dat ik me altijd aan de heersende mores zal houden. Daarnaast zal ik me vaker in het veld melden. Misschien ga ik wel een hoorcollege geven. Nu kom ik bij een werkbezoek vaak niet verder dan de bestuurskamer. Wat ik daar hoor is erg interessant, maar het is niet het volledige beeld. Fortuyn had het altijd over de kloof tussen de politiek en burger. Voor mij betekent dit dat ik me vaker tussen studenten en hoogleraren ga begeven, ook buiten LSVb, ISO, VSNU en HBO-raad om. Die variëteit in visies zal me de komende jaren nog vaak van dienst zijn."

Met uw portefeuille komt u dankzij D66 in de schijnwerpers. De 700 miljoen euro extra voor onderwijs is beperkt.

"Er worden de komende jaren knopen doorgehakt die het hoger onderwijs aanmerkelijk kunnen verbeteren. Studeerbaarheid wordt een belangrijk element binnen mijn beleid om het rendement te verhogen. Ook een discussie over toelatingsbeleid is in dat licht van belang. Onderwerpen als topmasters, selectie aan de poort en collegegelddifferentiatie horen daar bij."

Het rapport over selectie bevatte een pleidooi voor meer onderzoek en het document over de topmasters zei nagenoeg niets over topcollegegelden. Niemand wil daaraan zijn vingers branden.

"Daar zit wel een kern van waarheid in. Het zijn duidelijk onderwerpen waarop in Nederland nog een taboe rust. Maar het zijn ook instrumenten waarmee de rendementen omhoog kunnen. En als we eerlijk zijn: mensen die nu gemiddeld een acht of hoger scoren op het vwo hoeven niet mee te doen aan een fixus. Alsof dat geen selectie is..."

U verkondigde onlangs dat de sleutel tot rendementsverhoging ook bij de studenten ligt. Hoe zit het met de academische vorming?

"Ik vraag van studenten dat ze zich bewust zijn van de periode die ze doormaken. Die moet zo aangenaam mogelijk zijn, maar tegelijk probeer ik ze duidelijk te maken dat ik er niet zit om jaren lanterfanten te bekostigen. Ik heb geen moeite met mensen die in hun propedeusejaar ontdekken dat ze verkeerd zitten en wat anders willen gaan doen. Een jaar in een bestuur zitten of iets maatschappelijks gaan doen, kan natuurlijk ook."

Nog een kwaliteitsprobleem volgens de Onderwijsinspectie: het bama-stelsel. Onduidelijke voorlichting, te weinig overstapmogelijkheden, te smalle bachelor, en in veel gevallen een cosmetische operatie. Mislukt?

"Helemaal niet. Het Angelsaksische model moet uiterlijk 2005 zijn ingevoerd. Ik kan me voorstellen dat er tijdens de overgangssituatie voor is gekozen de bestaande opleidingen over te zetten naar bachelors. Zolang het maar niet bij een papieren exercitie blijft. Gaande de invoering kijken we naar de dingen die anders moeten. Die passen we dan aan."

Onderwijsdeskundige Uulkje de Jong zegt dat de bachelors een ideaal uitstapmoment worden en dat veel studenten daarom de masters links laten liggen.

"Dat hoeft op zich geen probleem te zijn. In de Angelsaksische landen is dat vaak al zo. Zolang de masteropleidingen maar niet leeg worden. Voor sommige mensen is het misschien een uitkomst dat er een uitstapmogelijkheid is."

Als het bama-stelsel nog niet klaar is, waarom dan zo'n haast met de Nederlandse Accreditatie Organisatie? Er is kritiek op de vergelijkbaarheid en de onafhankelijkheid van de oordelen.

"Met die onafhankelijkheid zit het meer dan goed. De NAO keurt voorafgaand aan een visitatie de commissie. Vindt de NAO die niet goed, dan gaat de visitatie niet door. Op het moment dat slecht werk wordt geleverd, neemt de NAO het oordeel niet over. Bij twijfel wordt een tweede VBI (visiterende beoordelende instantie. red) ingesteld. Anders krijgt een opleiding zijn keurmerk niet."

Deskundigen vrezen dat studenten de wijk nemen naar het buitenland. Wat van ver komt, lijkt beter en is nog goedkoper ook.

"Het gaat er om dat ze hier goed onderwijs kunnen volgen. En met alle respect: ik zit hier niet om studenten binnen de landsgrenzen te houden."

HOP

Bama in Utrecht: 'eiland in een poel van ellende'

De ba is gestart, de ma is nog in nevelen gehuld. De invoering van het bachelor-masterstelsel kent nog vele haken en ogen. Zo mankeert het aan overgangsregelingen, aan goede voorlichting en aan afspraken over aansluiting tussen hbo en universiteit. De Universiteit Utrecht zegt een uitzondering te zijn.

Vooral de onduidelijkheid over de nieuwe masters is volgens de LSVb een groot probleem. Arts: "De eerstejaars van nu zijn weliswaar pas over twee jaar aan hun masters toe, maar ze moeten dan wel aan eisen voldoen die nu nog niet bekend zijn." Voor hbo-gediplomeerden (bachelors) die willen doorstuderen is de

onduidelijkheid zelfs acuut. Wettelijk mogen zij doorstromen naar een wo-master, maar dat vereist wel afspraken tussen betrokken instellingen.

De kritiek kwam niet alleen van de LSVb. Ook de Onderwijsinspectie meldde dat de problemen bij de bama-invoering niet gering zijn. De inspectie heeft een 'diepte-onderzoek' gehouden bij vier universiteiten - waaronder Utrecht - en vier hogescholen waaruit blijkt dat de voorlichting aan studenten slecht is en overgangsregelingen voor mensen uit het 'oude' systeem vaak ontbreken.

Volgens de Utrechtse directeur onderwijs E. Vermeulen zijn de druiven na de dramatische berichten voor de UU wel heel zuur. Het invoeringstraject van de bama in Utrecht valt volgens de Onderwijsinspectie juist onder good practice. Ook eerder is de Utrechtse aanpak ten voorbeeld gesteld. Utrecht vormt naar zijn idee steeds meer 'een eiland in een poel van ellende'.

LSVb-voorzitster Arts erkent dat Utrecht vooroploopt waar het gaat om onderwijsvernieuwing. Maar de UU vormt volgens haar geen uitzondering als het gaat om gebrekkige overgangsregelingen en voorlichting. Vermeulen stelt dat de UU wel degelijk over goede overgangsregelingen beschikt want discussie over dergelijke regelingen is naar zijn mening onontkomelijk bij het invoeren van welk nieuw curriculum dan ook.

HOP, Onno van Buuren/XB

Leerlingen piepen mee met proefrat

Intensieve voorlichting moet vwo -leerling warm maken voor exact

Bètastudies worden steeds minder populair onder middelbare scholieren. Des te belangrijker is goede voorlichting om te laten zien dat een harde bètastudie helemaal niet saai hoeft te zijn. Twee Utrechtse farmaceuten bieden vijfdeklassers van het Stedelijke Gymnasium een kijkje in hun wereld.

Wilting is enthousiast en kijkt glunderend de collegezaal rond. “Het is hartstikke leuk om jonge mensen kennis te laten maken met dit vak.” De leerlingen krijgen twee lezingen over de biologische en scheikundige kant van het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen. “Op deze manier worden twee vakgebieden bijeengebracht en wordt het voor studenten duidelijker wat je praktisch kunt doen met deze opleiding.” Als afsluiting worden de leerlingen rondgeleid door twee laboratoria van de opleidingen Psychofarmacologie en Medicinal Chemistry.

De lezingen op de informatiemiddag worden gegeven door professor Berend Olivier en dr. Ed Moret. Professor Oliviers’ uiteenzetting behandelt het proces van het vinden van nieuwe medicijnen en alles wat er bij de ontwikkeling komt kijken totdat een nieuw geneesmiddel op de markt komt. Het middel Serenicum, dat agressie remt, gebruikt hij tijdens de lezing als voorbeeld. De vwo’ers die muisstil zijn beginnen te piepen bij de beelden van een proefrat met elektroden in zijn kop die Olivier gebruikte voor zijn onderzoek.

Na de pauze neemt Moret, docent Medicinal Chemistry, het woord. Hij geeft uitleg over de werking van farmaceutische middelen. Met behulp van PowerPoint komen de meest ingewikkelde scheikundige symbolen, grafieken en tabellen voorbij. Het scheikundig jargon lijkt geen probleem voor de gymnasiasten.

Of de voorlichting succes heeft, blijft onduidelijk. Sanne van Helmondt: "Ik weet nog niet of ik deze richting op wil. Diergeneeskunde lijkt mij ook erg leuk." Haar klasgenote Judith weet het ook nog niet: "Wij zijn nog aan het rondkijken." Of de twee überhaupt voor Utrecht zullen kiezen is ook nog onzeker: "Alles is hier zo groot. Je voelt je echt klein en verloren hier. Wij zijn ook in Leiden geweest, daar zit alles lekker midden in de stad. Dat is een stuk gezelliger!"

Of dit soort voorlichtingsdagen de toekomst heeft voor het voortbestaan van de exacte wetenschappen, is onbekend. "Maar dit soort voorlichting is wel heel nuttig om naast de reguliere voorlichtingsdagen te geven waar het toch vooral gaat over de opbouw van de studie en de plaats waar je gaat studeren", zegt studieadviseur Manon Thijssen. "Nu gaat het eens over de theorie. Wij willen in die zin de universiteit laagdrempelig maken voor scholieren, zodat ze er achter kunnen komen of een bepaalde opleiding iets voor ze is."

Eén van de ideeën waar aan gedacht wordt, is om middelbare scholieren hun proeven in laboratoria van de universiteit te laten doen. Dit zou de band tussen toekomstig student en bèta een goede impuls kunnen geven. Of dit alles genoeg is om de bètastudie populair te maken, weet Ten Berge niet. "Er zal veel meer gedaan moeten worden om leerlingen weer te motiveren voor een bètastudie!"

SJ

Bètapromotie

De Universiteit Utrecht is zich al lang bewust van de noodzaak om scholieren exact te laten kiezen. Sinds 1994 is de universiteit dan ook tal van initiatieven gestart om de bètastudie te promoten en de instroom voor exact te laten groeien. Als eerste was dit het project Bètagroei. In 1998 startte de universiteit met de Utrechtse Bètawaaier. Dit programma moet de samenwerking tussen de verschillende faculteiten verbeteren waardoor bètastudenten de mogelijkheid krijgen om ook op andere opleidingen vakken te volgen en op die manier zelf een gedeelte van hun studie in te vullen. De universiteit investeerde zo'n 10 miljoen euro in dit project. In mei verscheen het eindverslag. Dirk Siersma, decaan wiskunde en informatica en coördinerend voorzitter van de bètadecanen: "Ik zie de Bètawaaier als een geslaagd project. Door de samenwerking van de faculteiten is er over de hele linie vooruitgang geboekt." Vooral de IT-opleidingen zijn een stuk populairder geworden. De groei bedraagt hier 5,7 procent over de afgelopen tien jaar.

Ook biologieleraar Sjef ten Berge van het Utrechts Stedelijk Gymnasium is erg voor promotie van de bètastudie. Alleen ziet hij in goede initiatieven van de universiteit niet de enige oplossing. Volgens de docent moet er vanaf de basisschool weer begonnen worden met rekenen. "Dit is echt de laatste dertig jaar volledig genegeerd. Hierdoor is de bèta-ontwikkeling van kinderen vanaf de basis uitgehold!" Ten Berge is van mening dat in het onderwijs de laatste decennia veel te veel aan korte termijn denken is gedaan: "Het enige doel is snel resultaat. Dit komt niet zomaar weer goed. Het besef dat rekenen belangrijk is, moet echt weer terugkomen! Als je bedenkt dat het aantal harde bèta's in Nederland de helft onder het Europees gemiddelde zit, wordt het echt tijd voor actie!", aldus een getergde Ten Berge.

Uffen gaan ten onder in finale Students Trophy

UVSV houdt Utrechtse eer hoog op het hockeyveld

De Students Hockey Trophy, een hockeytoernooi voor gezelligheidsverenigingen, moet uitgroeien tot een soort Varsity. Vorig weekend werd op de velden van Kampong de tweede aflevering van het twee dagen durende toernooi afgewerkt. De hockeyers lopen nog een dikke eeuw achter op de roeiers, maar het fanatisme bij de gezelligheidsverenigingen is er niet minder om.

De Students Trophy wordt georganiseerd door De Binnenloper. Een Utrechts bedrijf dat gespecialiseerd is in studentenmarketing. De Binnenloper verdient zelf geen geld aan dit toernooi, maar haar klanten zoals de KLM, Bavaria en ABN-AMRO laten zich graag zien op plekken waar veel hockeyende studenten verschijnen. De bank geeft zelfs haar naam aan het toernooi.

De organisatie van het toernooi zorgt er voor dat al die studenten drie avonden en twee hele dagen goed worden beziggehouden. Iedere avond is het feest op het Kampongterrein. Op het slotfeest verschijnt zelfs DJ Jurgen. Voor de teams uit andere steden zijn tenten opgezet, waar ze 's nachts zo in kunnen rollen. Tussen het station en het Kampongterrein rijden gratis pendelbusjes. Daar hoeft de winnaar van vorig jaar zich echter niet toe te verlagen. Die wordt per helikopter ingevlogen.

De sfeer is, mede door het bijzondere warme weer, bepaald plezierig. Overdag wordt er nauwelijks alcohol gedronken. De hockeyers zijn behoorlijk fanatiek en de eer van de vereniging staat op het spel. Men bralt natuurlijk wel zoals dat hoort, maar echt fel tegen elkaar wordt men ook niet. Er lopen weer allerlei lijntjes dwars door de verenigingen heen. Tijdens de strafballencompetitie wordt de Veritas-aanvoerdster Saskia Adriaens luidkeels aangemoedigd door haar UVSV-'tegenstanders'.

Kwalitatief kan het toernooi de vergelijken met de Varsity zeker doorstaan. Hoewel er restricties gelden aan het aantal hoofdklassers dat mag worden opgesteld, bestaan de teams uit een kern van één of twee hoofdklasseverenigingen. En hoofdklassehockeyers blijken meestal lid van een corps. Het Utrechtse Veritas bijvoorbeeld heeft ook twee teams ingeschreven. Die teams beschikken nauwelijks over hoofdklassespelers. Maar ze doen het zeker niet slecht. De dames lijken zelfs even te gaan zorgen voor een volledig Utrechtse finale, maar worden uiteindelijk vierde.

Om de aandacht van het publiek vast te houden, organiseert de toernooileiding tussen de wedstrijden door allerlei subcompetitietjes, waaraan allerlei geldprijzen en cadeautjes aan verbonden zijn. Rechtenstudent en hockeyinternational Roderick Weusthof wint de tip-in competitie. Het strafcornerkanon van Kampong is daardoor elke maand verzekerd van een forse hoeveelheid Red Bull en krijgt daarvoor zelfs een speciaal koelkastje. Als zijn prestaties de komende maanden spectaculair verbeteren, dan is de oorzaak duidelijk.

Het is echter de enige prijs die de zwaar favoriete heren van de USC in de wacht weten te slepen. Naast Weusthof, zijn ook international Rob Derikx en zijn broer Harm van de partij. Het grote aantal Kampongspelers van USC weet vooral in de kantine heel goed de weg, maar op het veld weten de heren het thuisvoordeel minder uit te buiten. Ze sneuvelen in de halve finale tegen het Rotterdamse corps omdat vooral de verdediging van USC zijn roes op het veld staat uit te slapen. De Rotterdammers zijn op vrijdagavond iets vroeger naar bed gegaan en staan binnen een paar minuten met 2-0 voor. Onder leiding van Weusthof en Rob Derikx vecht USC zich nog een beetje terug in de wedstrijd maar het mag niet meer baten.

De finale wordt daardoor een burenruzie tussen de corpora van Delft en Rotterdam. De Rotterdammers tonen zich na strafballen de sterkste.

In Utrecht is hockey is vooral een vrouwensport. Dat bewijzen de dames van UVSV. De ploeg bestaat uit speelsters van SCHC en Kampong. De Uffen boeken tot de finale de ene monsterscore na de ander. Vooral de SCHC-speelsters Floor van der Sluis en Daan van der Lugt scoren er lustig op los. Van der Sluis werd zelfs topscorer van het toernooi.

In de finale heeft UVSV alle recht op de overwinning, maar de arbiters maken er een potje van. De 'winnende 2-0' van UVSV diep in de tweede helft wordt om zeer dubieuze redenen afgekeurd. En zoals dat dan gaat in de sport, maakt het favoriete AVSV tegen de verhouding vlak voor tijd ook nog gelijk.

En hoewel UVSV met Lotte Samson over de beste keepster van het toernooi beschikt, gaat in de strafballenserie helemaal mis. In het tumult dat ontstaat als haar strafbal alweer om dubieuze redenen wordt afgekeurd, krijgt een UVSV-speelster in de slotseconden van het toernooi zelfs nog een rode kaart. In het rumoerige vervolg weet Amsterdam het pleit te beslechten.

@Auteur;Jurgen Swart

Stamkroegen der Utrechtsche studentgenootschappen

Stijn Jaspers
Televisiewetenschappers hangen in ’t Hoogt, geologen zitten in café Jan de Winter en de sociale wetenschappers hebben een eigen bierkan in De Leugen.
De Universiteit Utrecht kent tientallen faculteits- en studieverenigingen. Allemaal hebben ze hun eigen plek waar ze elkaar ontmoeten voor een borrel, praatje of andere activiteit. Worden deze kroegen lukraak gekozen of is er een speciale band tussen de verenigingen en de kroeg?

De Utrechtse biologen zitten al weer zo’n twintig jaar in ‘De Put’. “Waar deze naam precies vandaan komt, weet ik eerlijk gezegd niet. Volgens mij staat De Put voor Potentiële Utrechtse Teveeldrinkers. De werfkelder die wij hier aan de Oudegracht huren is ideaal voor onze borrels, daarbij is de ligging perfect. Wel is het hier een beetje vochtig en schimmelig. Laten we het er maar op houden dat dit de perfecte omgeving voor biologen is”, grapt Walter van der Heijdt, vijfdejaars student biologie en lid van de Utrechtse Biologen Vereniging (UBV).

De studievereniging Culturele Antropologie noemt zichzelf Djembé. Zoals de naam doet vermoeden houden de leden van muziek. Vandaar waarschijnlijk hun keuze voor Muziek Eetcafé Het Oude Pothuys. “Dat klopt!”, beaamt Jeroen le Sage van Djembé. “Wij proberen kroegen te vinden die ook een cultureel karakter hebben. Sinds februari komen wij in Het Oude Pothuys. Het leuke van dit café is dat je hier rustig kunt praten tot een uur of elf. Daarna is er live-muziek. Het interieur is stijlvol en bruin, dit past goed bij de aard van onze opleiding.”

De Utrechtse Geologen Vereniging (UGV) houdt vast aan een oude traditie. Sinds 54 jaar komen zij in café Jan de Winter. Wouter van Leeuwen, vice-praeses van UGV, legt uit waarom: “Het oude pand van geologie, de Payenborch, was hier om de hoek. Vanwege de band die er is opgebouwd met de eigenaar in de loop der jaren, komen wij hier nog. Aan de muur van de kroeg hangen foto’s van ons. Ook de oude lullen van de vereniging komen hier nog steeds.”

Eetcafé De Dijk blijkt een zeer populaire plek voor verschillende verenigingen. Eigenaar Emile legt uit hoe dit komt: "Wij zijn een echte studentenkroeg, alles is hierop ingericht. Wij serveren dagschotels, die wij betaalbaar houden voor de student, en verenigingen en disputen kunnen soms gratis ons vergaderzaaltje boven de kroeg huren." Emile en mede-eigenaar Michiel zijn beide oud-student en voelen zich thuis tussen alle studenten: "Het is leuk om midden in het studentenleven te zitten. Al ons barpersoneel is ook student. Ikzelf was vroeger lid van de juridische studentenvereniging JSVU, zij vinden het leuk dat de kroegbaas oud-lid is." Qua interieur is er echter niets terug te vinden van de verenigingen: "Ik hou niet van foto's, posters en andere tierlantijntjes aan de muur. Wel vind ik het leuk om af en toe iets aan sponsoring te doen. Meestal doen we dan iets met opdrukken op T-shirts."

Erwin Gardenier is oud-lid van Alcmaeon. Na een studie psychologie besloot hij de horeca in te gaan, inmiddels is hij eigenaar van cafe

De Leugen. Zijn café is het thuishonk geworden van de vereniging waar hij ooit bijzat. "Het is leuk om nu iets voor Alcmaeon te kunnen betekenen. Ik heb contact met ze opgenomen, met de vraag of ze niet hier hun biertjes konden komen drinken." Samen met Alcmaeon organiseert Erwin allerlei activiteiten: "We organiseren leuke dingen, zoals barbecues en borrels. De onderlinge verhoudingen zijn erg goed. Ik blijf wel professioneel. Ik heb tenslotte een zaak te runnen." Naast studenten komen er ook andere gasten in De Leugen: "Het publiek is heel gemêleerd, maar de integratie verloopt prima." Alcmaeon borrelt op dinsdagavond: "Ik sta dan altijd zelf achter de bar, want ik hoor graag alle verhalen!"

Wie zit Waar?

•Alcmaeon, Sociale Wetenschappen: De Leugen

•Djembe, Culturele Antropologie: Het Oude Pothuys

•V.U.G.S., Ruimtelijke Wetenschappen: Flater

•JSVU, Rechten: De Dijk

•HUCBALD, Muziekwetenschappen: Het Lieverdje

•UGU, Geologie: Jan de Winter

•Contact, Communicatie- en Informatiewetenschappen: De Kneus

•UBV, Biologie: De Put

•Awater, Nederlands: De Vingerhoed

•Unitas Pharmaceuticorum, Farmacie: De Dijk

•Ad Informandum, Strafrecht: Het Lieverdje

•U.S.S. Proton, Scheikunde: Jan Primus en

*??? - Weerdzicht

•A-Eskwadraat, Wis- en Natuurkunde: België

•'Incognito', Cognitieve Kunstmatige Intelligentie: De Dijk

•FUF, Filosofie: Het Lieverdje

•Mebiose, Medische Biologie: Het Weeshuis

•Vevanos, Notarieel Recht: De Dijk

'Stoppen met ruimen, starten met vaccineren'

Arjan Stegeman over besmettelijke dierziektes

Varkens, koeien of kippen niet inenten terwijl een besmettelijke ziekte om zich heen grijpt, is belachelijk. Dierziektebestrijding moet anders, stelt dierenarts Arjan Stegeman in zijn oratie. Inenten moet, maar ook boeren moeten zich aanpassen. “Met hen wordt vaak veel te clement omgegaan.”

Prof. dr. Arjan Stegeman is hoogleraar epidemiologie van infectieziekten, op 17 juni houdt hij zijn oratie met als titel ‘Dieren ruimen of blik verruimen?’. Maar zijn stem was al vaker te horen in de media. Hij vindt dat het non-vaccinatiebeleid op de schop moet. De gevolgen daarvan heeft hij van dichtbij meegemaakt. Voor hij bij de universiteit kwam, werkte hij bij dierziekteninstituut ID-Lelystad. Bovendien werkte hij bijna een jaar mee aan de bestrijding van de varkenspest in Nederland.

Varkens in grijpers, stapels dode koeien, vergaste kippen. De gevolgen van het non-vaccinatiebeleid tijdens de afgelopen drie epidemieën die de Nederlandse veehouderij teisterden. Bij de mkz-crisis zijn wel koeien ingeënt, maar die zijn later alsnog geruimd. Vaccineren beschermt dieren tegen het oplopen van een ziekte, zoals kinderen een dktp-prik krijgen tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio. Probleem is echter dat die bescherming berust op het voorbereiden van het immuunsysteem op het virus. Door het vaccin gaan koeien alvast antistoffen maken tegen de gekkekoeienziekte, of kippen maken antistoffen tegen het griepvirus. Maar als koeien of kippen besmet raken met het echte virus, maken ze daar ook antistoffen tegen. Het verschil tussen een gevaccineerde en een besmette koe is niet te zien. Gevolg: van de Europese Unie mogen gevaccineerde dieren niet het land uit. Ze zouden eens een virus mee kunnen brengen. Een enorme strop voor de exporterende boeren.

"Het argument dat je de besmetting niet kunt opsporen is achterhaald", stelt Stegeman. Het argument is ontstaan na de Tweede Wereldoorlog toen de Nederlandse veehouderij dankzij vaccins succesvol onder meer mond- en klauwzeer en varkenspest uitroeiden. Toen was het onderscheid tussen een besmette en een gevaccineerde koe inderdaad nog niet te maken. Inmiddels is dat zeer goed mogelijk. Alleen bestaan nog niet voor alle vaccins goedgekeurde tests.

Overigens zijn vaccins niet zaligmakend. Een kip die een prikje krijgt tegen de griep wordt honderd keer zo moeilijk besmet. En als het dier besmet raakt, dan scheidt hij duizend keer minder virusdeeltjes uit. Door vaccins daalt de 'infectiedruk', het virus zal minder snel om zich heen grijpen. Het is nog onbekend of een epidemie op die manier volledig uit te roeien is.

"In Italië, waar vogelgriep heerste, hebben ze kippen wel geënt. Toen er een nieuwe griepgolf optrad, ontstonden in gevaccineerde gebieden maar enkele nieuwe besmettingen terwijl er dat in andere gebieden tientallen waren", vertelt Stegeman. Vaccineren zal dus het ruimen van besmette en verdachte bedrijven niet uitbannen, maar wel drastisch inperken.

Bovendien, zo zegt Stegeman, hebben de Italianen uiteindelijk wél vlees van ingeënte kalkoenen geëxporteerd. Italië is een van de grootste kalkoenvlees-producenten ter wereld; de lobby is kennelijk evenredig sterk. “De situatie is vergelijkbaar met de Nederlandse consumptie-eieren”, vindt Stegeman. Nederland zou op zijn politieke strepen moeten gaan staan om te zorgen dat vaccineren niet het einde van de ei-export betekent. “De Italianen hebben bewezen dat het kan.”

Dan is er nog een bezwaar tegen vaccineren dat vooral bij koeien is aangevoerd. Ingeënte dieren zouden het virus niet volledig verwijderen uit hun lichaam. Onzichtbaar zouden ze het virus bij zich dragen en op elk moment zou het weer de kop op kunnen steken. “Dit dragerschap is wel aangetoond maar het belang voor de verspreiding van het virus wordt overdreven. Deze dieren maken namelijk gewoon antilichamen en dus kunnen ze worden opgespoord. De echte virus-overdracht van dragers naar gezonde dieren is maar één keer beschreven bij Afrikaanse buffels!” Stegeman vindt het absurd dat een enkel onderzoek zoveel gewicht krijgt in het dierziektenbeleid. "Je mag toch geen massavernietigingscampagne aan een uitzondering ophangen?!"

"Maar politici kunnen niet leven met kansen. Als iets voorkomt, is het ook meteen belangrijk. Dat is onterecht. Iets gebeurt altijd met een bepaalde kans. Mensen leven met heel veel kansen op onprettige gebeurtenissen. Je kan onder een neerstortende straaljager terecht komen, of worden aangereden door een bus. Die kansen zijn echter zo klein dat ze je er niet van weerhouden naar buiten te gaan. De politiek redeneert bij dierziektebestrijding echter vaak: het kán, dús is het belangrijk."

Daarom vindt Stegeman het ook volstrekt onzinnig dat de hobby-kippen geruimd moeten worden. "Ik heb al tal van mensen aan de telefoon gehad die zeggen: 'ik laat mijn kippen nog liever vrij, dan dat ik ze dood laat maken'. Die dieren moeten natuurlijk gewoon gevaccineerd worden. Het argument dat de dieren het virus bij zich kunnen dragen is helemaal niet sterk. In Italië is ook wel gebleken dat het virus toch blijft zitten in de grote legbedrijven, hobbyboeren spelen een ondergeschikte rol. Bij de eerste griepgolf hebben ze die nog geprobeerd te ruimen, bij de volgende epidemieën hebben ze de hobbybedrijven gewoon laten zitten. Als we dat in Nederland ook zouden doen, dan zou dat het gebruik van razziatactieken overbodig maken."

Slecht gedrag

De dierziektebestrijding moet fundamenteel anders, vindt Stegeman. De eerste waarschuwingen voor een epidemie komen nu van de boer en diens dierenarts. Het probleem is echter dat de eerste symptomen van bijvoorbeeld varkenspest en vogelgriep heel algemeen zijn. De kippen zijn verkouden: melden of niet? Snel handelen is geboden omdat anders een mogelijke epidemie zich verspreidt. De dierenarts meldt het geval aan. Uit de testen – enkele weken later – blijkt later dat er niets aan de hand was. In al die tijd zat de boerderij op slot en de veehouder zonder inkomen.

"Dat zal die dierenarts niet vaak kunnen doen, anders zoekt de boer een nieuwe dokter", schetst Stegeman het probleem. "Bovendien zijn die kosten voor de boer, terwijl als er echt vogelpest uitbreekt, de boer van de overheid een uitkering krijgt. De boer heeft er dus geen belang bij om heel vroeg vogelpestverdenkingen te melden."

Maar hoe langer boeren wachten met het aangeven van mogelijke besmettelijke ziekten, hoe sneller een eventuele epidemie om zich heen grijpt. Stegeman pleit daarom voor een test die snel bepaalt of kippen vogelpest hebben. Hoewel die test lang niet honderd procent gevoelig is, vindt Stegeman dat een beter idee dan het niet inzetten van goede tests. De tests kunnen betaald worden door een speciaal daarvoor ingesteld fonds waar boeren zelf geld in storten. "Want de hele sector heeft er belang bij."

Ook de verzekering van getroffen boeren moet anders, vindt Stegeman. "Het is nu heel erg vanzelfsprekend dat iedereen een uitkering krijgt", zegt hij voorzichtig. Stegeman vindt dat boeren die zich niet "goed gedragen" daarvoor niet beloond hoeven worden. Boeren die zieke kippen niet melden of die vlak voor of zelfs tijdens het vervoersverbod nog dieren vervoeren zijn verkeerd bezig, terwijl hun uitkering gelijk is aan die van collega's. "Daar wordt nu vaak veel te clement mee omgegaan. De uitkering moet in hoogte verschillen zodat goed gedrag financieel meer oplevert."

Tegenstanders van de intensieve veehouderij gebruiken de recente epidemieën als een argument tegen het houden van veel dieren op een kluitje. Terecht? "Twee factoren spelen een rol: de introductie van ziektekiemen en de verspreiding ervan. Ik denk dat de introductie vooral bevordert wordt door de enorme internationale handel. Varkenspest kwam uit Duitsland, mkz

uit Ierland. En vogelpest danken we waarschijnlijk aan de mest van besmette trekvogels die in contact komen met kippen op bedrijven met uitloop." Scharrelkippen hebben zo het virus opgepikt.

Het is niet zo dat besmettelijk ziekten meer voorkomen dan vroeger. In de jaren vijftig en zestig waren er duizenden uitbraken van mkz en varkenspest. "Die drukten we de kop in met vaccins. Dat gebeurt niet meer, en dan begint de enorme dierdichtheid mee te spelen. Bij de eerste diagnose van vogelgriep waren al twintig tot dertig bedrijven besmet. De bestrijding begint dan met zo'n achterstand, dat de epidemie zonder vaccineren onbeheersbaar wordt."

Rinze Benedictus
'Je mag toch geen massavernietigingscampagne aan een uitzondering ophangen'

'We hadden de ambitie op Echte Journalistiek te bedrijven'

Oud-U-bladmedewerkers over het weekblad uit hun tijd

Deze week verschijnt 'Een geschiedenis van het U-blad'. Historicus Kees Ribbens onderzocht dertig jaar Utrechtse universitaire journalistiek en overzag het spanningsveld tussen eigengereide journalisten, hautaine bestuurders en wereldvreemde wetenschappers. Het U-blad vroeg vier oud-medewerkers onder wie Amerikacorrespondent Charles Groenhuijsen naar hun herinneringen.

'Kritisch? Het sfeertje op het U-blad was heel erg jaren-zeventig toen ik er werkte. Dat moest ook in die tijd, want we waren aan het professionaliseren.

Journalistiek is argwaan. Kritisch tegenover de gezagsdragers, de betweters,

de baasjes. Spreiding van macht, werk en inkomen enzo. De journalist was

daar voor. En daarom moesten we vooral haves controleren opdat zij genoeg

wilden delen met de have-nots. Zelfs binnen zo'n kleine gemeenschap als de toen nog hetende Rijksuniversiteit Utrecht was de polarisatie heftig. De vijand was overal: onder bestuurders, onder conservatieve geleerden die niet 'maatschappelijk relevant' de wetenschap bedreven en onder rechtse studentenverenigingen. We hadden er onze handen aan vol.

Herinnering? Een foto waar ik in elk geval nog steeds erg op gesteld ben, is de foto van professor Quispel die het verkeer tegenhoudt na de viering van de Dies in de Janskerk in maart 1982. Omdat een Dies weinig spectaculairs oplevert en elke jaar volgens hetzelfde plan verloopt, ben je als fotograaf gauw uitgekeken - tenzij je genoegen neemt met obligate momenten: toespraak, eredoctoraten, zang, en dergelijke. Als onafhankelijk en kritisch fotojournalist wil je tot de kern doordringen! Wat bespeur ik achter de façade van mooie woorden en gepaste rituelen? Na afloop van de plechtigheid is er geen cortège meer en geen agent die het verkeer voor de weledelzeergeleerden tegenhoudt. Maar de ambtskleding van Quispel gaf hemzelf in ieder geval voldoende moed om zich een eigen weg te verschaffen naar de overzijde van het Janskerkhof. Het leuke aan de foto is dat de vrouw van de collega van Quispel de automobilist vriendelijk bedankt, waarschijnlijk, zo lijkt mij, ontgaat het haar even dat de chauffeur geen enkele keus werd gelaten. Mevrouw Quispel heeft de fotograaf in de gaten en wat zal ze gedacht hebben....

Martijn van Calmthout, tussen 1984 en 1988 wetenschapsjournalist van het U-blad, nu chef wetenschap van dablad de Volkskrant schrijft:

'Kritisch? Het U-blad was in die tijd nog allergisch voor de macht, en omgekeerd. Zoals dat in mijn ogen hoort in de journalistiek. Hoogtepunt: de affaire die we maakten van de dienstauto met chauffeur die aantredend collegevoorzitter Veldhuis als secundaire arbeidsvoorwaarde eiste. Een zaak van niks, maar ik zie het een Universitaire Dienst als het huidige U-blad toch niet meer gauw doen. We hadden de ambitie om ECHTE JOURNALISTIEK te bedrijven, we wilden de landelijke dagbladen voor zijn, mooier schrijven dan alle anderen, beter tekenen, beter fotograferen. In elk geval het beste universiteitsblad van Nederland maken. Razend waren we als er weer eens iemand het U-blad een “studentenblaadje” noemde. Waren ze nou helemaal.

'Herinnering? Mijn eerste reportage, over het Bureau van de Universiteit, dat ging verhuizen van de binnenstad naar De Uithof. Een meesterstuk, minder had ik van mezelf niet geeist. En omdat ik daar niet uitkwam, maakte ik er maar een pastiche op Kafka van, een halfverzonnen verhaal dat meer over mijn verwarring in het kamertjesdoolhof aan de gracht zei dan over het Bureau. Maar het waagstuk werd met enthousiasme ontvangen, hetgeen mijn blijvende voorliefde voor eigenzinnige journalistiek wellicht verklaart.

'En vorige maand overleed de Belgische Nobelprijswinnaar Ilja Prigogine, een chemicus die schreef over orde en chaos in de jaren dat dat net trendy begin te worden. Erik Hardeman en ik reisden ooit naar Eindhoven om de man te interviewen tijdens een lunch, voorafgaand aan de lezing die hij er zou houden. Mijn eerste Nobelprijswinnaar praatte met zijn mond vol en gebruikte plakjes kaas om zijn verhaal te verduidelijken. Zo mooi konden echte wetenschappers nou zijn, realiseerde ik me dankbaar. Waar hij het precies over had, deed er op dat moment eigenlijk niet eens toe. We hadden een prachtig verhaal, en daar ging het om.

Malou van Hintum, nu chef specials bij opinieweekblad Vrij Nederland schrijft:

'Kritisch? Hoe kritisch het U-Blad was, weet ik eerlijk gezegd ook niet meer. Sander van Walsum, destijds de hoofdredacteur, nu Volkskrantredacteur, was natuurlijk een echt aardige, enigszins geaffecteerd sprekende jongen met een strikje en een enthousiast barok taalgebruik. Op het oog geen rebel, al was hij wel temperamentvol. Ooit smeet hij woedend een halfopen pak roomboter tegen de ruiten (maar op wie of wat die kwaadheid nou was gericht? De bron daarvoor lag wel buiten de barakken, staat me bij). Die boter schoof langzaam over de ruit heen naar beneden, richting vloer. Een vette streep op het glas achterlatend.

'Herinnering? Ik kan me nog één verhaal goed herinneren, dat ging over een psycholoog die met zijn studenten een soort haptonomie oefende - het heette beslist anders, hoor. Het ging om een workshop waarbij de studenten deels uit de kleren moesten en die daarom achter gesloten deuren werd gehouden. Sjef Czyzewski, die op de faculteit destijds één of andere managersfunctie uitoefende, stak daar een stokje voor. Ik naar Czyzewski toe. Die ging

mij, gezeten onder een megagrote foto van een pin-up, uitleggen dat dit toch

echt niet door de beugel kon. Heel komisch, zo'n man die onder een paar

vooruitgestoken blote borsten gaat uitleggen wat een vieze smeerlap (mijn

woorden) de docent in kwestie wel niet is. En naderhand mopperen natuurlijk

dat ik die pin-up in dat stukje noemde. Want dat kwam niet goed over. Nee,

inderdaad.'

Charles Groenhuijsen, vanaf 1974 freelancer bij het U-blad, nu

NOS-correspondent in Washington via de telefoon:

Kritisch? "De invloed van extreem links binnen de redactie was werkelijk

verontrustend. Veel redacteuren waren CPN'ers en de krant verkondigde vaak

letterlijk de waarheid van de studentenbond USF. Andere standpunten werden

niet geduld. Zelf was ik niet zo van de klassenstrijd. Ik was PvdA-stemmer

en dan zat ik nog eerder op de rechter dan op de linkervleugel. Bovendien

vond ik die eenzijdige berichtgeving niet professioneel. Van mij mag je

best propaganda bedrijven, maar niet op kosten van de universiteit. Ik ben

vaak het gevecht aangegaan. Dan kreeg ik weer een emmer bagger over me heen

in het blad van de USF. Ooit hebben ze nog een foto gepubliceerd die ze

eerder hadden weggehaald van de redactie. Je ziet mij tijdens een interview

met de toenmalige minister Marcel van Dam. 'Zie je wel', schreven ze 'die schandelijke Groenhuijsen op schoot bij de macht."

Herinnering? "Wat me nog bijstaat was dat ik om de haverklap werd gebeld

met de mededeling dat er een bezetting gaande was. Ik werkte toen ook al

voor de Volkskrant, ik was een soort eenmanspersbureautje. Dan kreeg je te

horen dat er weer een of andere reactionaire navo-hoogleraar was aangesteld

en dat de bezetting toch wel zeker een stuk in het U-blad of in de

Volkskrant verdiende. Ik vond die acties toen al een afgekloven middel.

Vaak zag je ook dat ze op donderdag begonnen en op vrijdag werden

afgebroken omdat iedereen dan weer met de was naar moeder moest. Ik had er

dan enige schik in om te vragen of ze een aantal dagen later nog eens terug

wilde bellen, want het moest wel een serieuze bezetting zijn wilde de

kranten het melden. Daar werden ze dan pissig van. Ik vond het wel

grappig." (XB)

Het boek 'Universitaire journalistiek tussen onafhankelijkheid en informatievoorziening' is tussen 16 juni en 2 juli tegen een gereduceerd tarief van 14.95 euro te verkrijgen op het redactieadres.