"Dan bent u een nazist!" "Een wat?", vroeg ik verbijsterd. "Een nazist! Slaat u artikel 7 van het handboek van Goebbels er maar op na: woon vertrouwelijke vergaderingen bij en publiceer erover als het je uitkomt".
Als je het zo bekijkt, is de zojuist verschenen historie van het Utrechtse Universiteitsblad deze week vooral plaatselijk nieuws. Maar de titel van het boek belooft terecht meer. Het gaat over "onafhankelijkheid en informatievoorziening". Dat thema zou iedere kritische lezer van een universiteits- of hogeschoolblad moeten boeien.
Polderuniversiteit
Waarom legt een universiteits- of hogeschoolbestuur tonnen neer voor een massaal verspreid week- of maandblad, waar het inhoudelijk vrijwel niets over te zeggen heeft? Hoe kan het dat beroepsjournalisten de ruimte krijgen om binnen een onderwijsinstelling onafhankelijke journalistiek te bedrijven? Of: is zo'n blad met slechts één betalende abonnee wel écht onafhankelijk?
Op de Nederlandse polderuniversiteit of -hogeschool zijn we deze bladen zo normaal gaan vinden dat deze vragen weinig gesteld worden. Maar wie een tijd op een buitenlandse universiteit of hogeschool vertoefd heeft, zal ons drukwerk met meer verwondering vasthouden.
Door studenten gemaakte campuskrantjes met ruimte voor kritisch debat zijn er elders wel. Ook officiële mededelingen- of -voorlichtingsbladen of -websites kom je overal tegen. Maar één medium voor studenten en personeel, dat redelijk kritisch over bestuurlijke zaken bericht en tegelijk boeiend leesvoer biedt over onderwijs en onderzoek: die combinatie is een typisch-Hollands verschijnsel.
Dat is anders geweest, blijkt nog eens uit de Utrechtse geschiedschrijving. Zelfs in de woelige jaren zestig had alleen Amsterdam (Folia) een serieus blad met de brede formule die we nu kennen. Utrecht moest het stellen met een luchtig corporaal studentenblad en een timide blaadje voor het personeel.
Ontslagen hoofdredacteur
In 1969 komt de omslag. Studentenprotesten, gevolgd door wettelijke democratisering van de universiteit, veranderen het klimaat. Maar ook dat leidt niet automatisch tot het besef dat er een gesubsidieerde dorpspomp nodig is: een onafhankelijk blad voor de hele 'universitaire gemeenschap'.
Zes jaar was er in Utrecht nog nodig voordat de strijd om een onafhankelijk blad gestreden was. Elders duurde het vaak nog langer. En veel hogescholen kregen pas eind jaren negentig, na de grote fusiegolf, een volwaardig blad. Maar voor wie de begintijd bij één van de bladen meemaakte is het verhaal toch zeer herkenbaar.
Bestuurlijke twijfels over het tolereren van 'opinies'. De eerste betaalde redactie die de grenzen aftast met kreten als "Dood aan de auto". De instelling van een toezichthoudende redactieraad, gemillimeter over punten en komma's van een redactiestatuut. Kleinmenselijke conflicten. En, hoe kon het anders: een hoofdredacteur die na verspeeld vertrouwen ontslagen wordt.
Toch is het in 1975 zo ver: nut en noodzaak van een echt onafhankelijk U-blad worden algemeen erkend. Er wordt een zelfstandige stichting opgericht om veilige afstand tussen blad en bestuur (inclusief Universiteitsraad) te scheppen.
"Een wijs besluit", noemt geschiedschrijver Ribbens dit. Zoals hij ook van een evenwichtige koers en een volwassen blad spreekt. Verderop leidt "normalisering" van de verhouding met het bestuur weer tot opheffing van de stichting. Het blad wordt dienstonderdeel van de universiteit en krijgt goede werkrelaties met de voormalige aarstvijand - de voorlichters van de universiteit. Het klimaat rond het blad is nu "eerder pragmatisch dan ideologisch".
Als de lezer in 2002 is beland, zijn de spannendste passages al even geleden. Maar wel weet hij dan alles van zowel de kleine conflicten als de bestuurlijke veranderingen en de lotgevallen van vele rubrieken. De tijdgeest is veranderd en het U-blad ontwikkelde mee. En het wordt nog steeds gelezen, blijkt aan het eind van het boek.
Knagen
Toch blijft er bij zo'n happy end iets knagen. Achteraf gezien is elke geschiedenis immers begrijpelijk. Maar is hier nu echt verklaard waarom Nederland zulke universiteits- en hogeschoolbladen heeft als we nu kennen? Is hier sprake van een collectief historisch toeval, dat straks weer voorbij kan zijn, of is het pragmatische blad een soort "einde van de geschiedenis"?
Op die laatste vraag rouleren uiteenlopende antwoorden. Het vakblad De Journalist maakt er een traditie van om bij elke rel over een columnist of een hoofdredacteur het einde van de onafhankelijke universiteits- en hogeschoolbladen aan te kondigen. Maar zulke conflicten zijn er altijd geweest. En tot nu toe zijn de bladen, met ups en downs, blijven bestaan.
Ook de stelling dat de wording van het U-blad ondenkbaar was geweest "zonder de democratisering van het bestuur" roept vraagtekens op. Want volgens velen is die democratisering al jaren geleden ten grave gedragen. En veel hogescholen nooit diezelfde bestuurscultuur gekend. Toch bestaan er nog steeds al die bladen, met een onafhankelijke redactie.
Er zijn blijkbaar ook andere bestaansredenen voor. Dat blijkt ook als je naar ministeries en grote bedrijven kijkt. Ook daar krijgen professionele journalisten inmiddels behoorlijk de ruimte. Het moderne management kan blijkbaar leven met een 'eigen blad' waar ook kritisch commentaar tot op zekere hoogte een uitlaatklep kan vinden. Zo konden de universiteits- en hogescholbladen dus van 'braaf blaadje' eerst luis in de pels worden en daarna gevestigd instituut. In de jaren zestig werd dat 'repressieve tolerantie' genoemd. Maar dat tijdperk is erg lang geleden.
HOP, Frank Steenkamp