Achtergrond

De ondoorgrondelijke wegen van een parasiet

Bioloog Van den Ackerveken op zoek naar de zwakke plek van planten

"Al is de plantenveredelaar nog zo snel, de ziekteverwekker achterhaalt hem wel." Bioloog Guido van den Ackerveken van de afdeling Moleculaire genetica parafraseert een gezegde dat het bestaansrecht van zijn onderzoek verklaart. In samenwerking met sla-veredelaars probeert hij er achter te komen hoe een schimmelachtige parasiet het klaarspeelt om zich - ongehinderd door het afweersysteem - te handhaven in slabladeren.

De prestatie van de parasiet, een valse meeldauw, is verbluffend. Van den Ackerveken laat een foto zien van een geïnfecteerd zandraket-blaadje. De zandraket dient als model voor andere planten, het is de best bestudeerde plant waarvan bijvoorbeeld ook het volledige DNA bekend is. Tussen de cellen van de zandraket door loopt de schimmeldraad, het 'lichaam' van de parasiet. Met bijna alle cellen die de parasiet tegenkomt, maakt hij contact. Hij dringt de cellen binnen en tapt voedingsstoffen af.

Met dat binnendringen is iets bijzonders aan de hand. Een plantencel is te beschouwen als een ballon in een kartonnen doos. Een stevige, ondoordringbare celwand (de doos) omspant het slappere membraan (de ballon). De parasiet maakt de celwand kapot, maar maakt slechts een instulping in het membraan. "Het is alsof je met je hand een ballon indrukt", verklaart Van den Ackerveken.

De parasiet dringt de cel dus niet echt binnen, hij stulpt hem alleen maar in. Maar de ingestulpte membraan doet wel precies wat de parasiet wil. Voedingsstoffen verplaatsen zich in grote hoeveelheden van de plantencel naar de parasiet. En - misschien wel het gekst - de plant werkt gewoon mee. "De parasiet is zo slim om de afweer te omzeilen en is in staat de plant te manipuleren", vat Van den Ackerveken samen.

De bioloog wil graag weten wat voor trucs de ziekteverwekker gebruikt om de plant te slim af te zijn. Om daar achter te komen maakte hij meer dan honderduizend zandraket-planten met kleine genetische veranderingen, mutaties. Hij vond zo enkele tientallen planten die zich niet zo makkelijk meer lieten infecteren.

De planten die niet meer vatbaar voor de ziekteverwekker zijn, zijn te verdelen in twee categorieën. In het ene geval zetten de planten hun afweer voortdurend aan, ze verzetten zich actief tegen de infectie. Planten hebben geen immuunsysteem, ze kunnen alleen lokaal weerstand bieden tegen een indringer. Een bekende tactiek is om de geïnfecteerde cellen te laten doodgaan zodat de besmetting zich niet kan verspreiden. "De plant offert dan twee tot tien cellen op. Maar als de plant dit proces niet onder controle heeft, dan gaat het goed mis. Er bestaat een mutant die heet 'run away cell death'. Als de plant dan ergens cellen laat doodgaan is het proces niet meer te stoppen en sterft de hele plant af." Vanwege dit gevaar moeten planten deze vorm van afweer goed en nauwkeurig onder controle hebben.

Van den Ackerveken is echter vooral geïnteresseerd in mutanten die resistent zijn zonder dat ze hun afweersysteem aan het werk zetten. Dat betekent dat er iets 'mis' is in de wisselwerking tussen de parasiet en de plantencellen. De ziekteverwekker is kennelijk niet langer in staat de membraan van de plantencellen naar zijn hand te zetten. Van den Ackerveken heeft nu een aantal mutanten waarbij dit waarschijnlijk het geval is. "Binnenkort hopen we te achterhalen welke genen verstoord zijn in deze mutanten. Het is heel spannend; we weten hier nog bijna niets van."

Hier komt de VIDI-beurs om de hoek kijken die Van den Ackerveken vorig jaar in de wacht sleepte. Met deze subsidie van onderzoeksfinancier NWO wil hij met de nieuwste technieken – genomics en proteomics – aan de slag. Via DNA-chips (genomics) is het mogelijk in één klap bijna alle genen van de zandraket in een geïnfecteerde plant te vergelijken met die van een resistente plant. Diezelfde grootscheepse vergelijking wil Van den Ackerveken maken voor de producten van genen, eiwitten (proteomics). Zo hoopt hij nieuwe processen op het spoor te komen, die een rol spelen bij de infectie.

Maar het onderzoek heeft een bredere uitstraling. De wisselwerking tussen een ziekteverwekker en de celmembraan van de gastheer, die een rol speelt bij heel veel infectieziektes, is grotendeels onbegrepen. De vindingen die Van den Ackerveken doet bij de zandraket, kunnen gevolgen hebben voor de bestrijding van deze ziekten.

Neem bijvoorbeeld de bacterie Salmonella, berucht vanwege de voedselinfecties. Deze ziekteverwekker wordt in het lichaam aangevallen en 'opgegeten' door een cel van het immuunsysteem. Eigenlijk zou de bacterie vervolgens worden afgebroken, maar hij speelt het klaar de afweercel zo te sturen dat een compartiment ontstaat waarin de bacterie juist kan groeien. "Een erg slimme strategie", vindt Van den Ackerveken.

Andere voorbeelden van aansprekende wisselwerkingen over de celmembraan tussen ziekteverwekker en de menselijke gastheer zijn de Plasmodium-parasiet die malaria veroorzaakt, de Mycobacterium-bacterie die leidt tot tuberculose of de pestbacterie Yersinia. "Bacteriën gebruiken bij planten en dieren vaak hetzelfde mechanisme om tot gastheercellen door te dringen. Ik hoop dat de resultaten van ons onderzoek aan de zandraket ook toe te passen zijn op mens en dier. Wellicht dat het ooit kan leiden tot een nieuwe klasse antibiotica die aangrijpt op de interactie tussen ziekteverwekker en gastheer."

Rinze Benedictus

Biotechnologie

De Nederlandse overheid moet zich niet ‘voor’ of ‘tegen’ biotechnologie uitspreken. Zij moet biotechnologisch onderzoek simpelweg op haar merites beoordelen. Als de voor- en nadelen van de omstreden technologie op een wetenschappelijke manier tegen elkaar worden afgewogen, zal blijken dat er legio toepassingen voor te vinden zijn. Dat stelt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in een rapport dat vorige week verscheen. Bioloog Guido van den Ackerveken is het daar van harte mee eens.

“Tot nu toe worden de biotechnologische toepassingen in planten puur op emoties beoordeeld, dat is een slechte zaak. Ik zie het niet als mijn roeping om de pr van biotechnologie te verbeteren. Maar ik vind het jammer en verkeerd als het biotechnologisch onderzoek en de toepassing ervan niet op wetenschappelijke gronden beoordeeld wordt. Ik weet zeker dat er over tien jaar allerlei transgene gewassen en voedselproducten in de winkel liggen. Die ontwikkeling is gewoon niet te stoppen. Wereldwijd rukt het op, we kunnen er niet omheen. Van alle soja die wereldwijd geteeld wordt, is nu geloof ik al de helft transgeen. Het risico van transgene gewassen is goed ingeschat, het is minimaal. Nul kun je nooit zeggen – dat is ook al weer zoiets. Dat begrijpen mensen niet. Biotechnologische toepassingen moeten risicovrij zijn, terwijl mensen op andere gebieden veel meer accepteren. Medische toepassingen van biotechnologie worden bijvoorbeeld wél beter geaccepteerd. Het gevolg is dat plantenveredelaars de kat uit de boom kijken. Het is nu moeilijk om subsidie te krijgen voor plantenbiotechnologische ideeën. Er is namelijk geen markt voor. Terwijl ik me bijvoorbeeld kan voorstellen dat het overzetten van een resistentie-gen uit tomaat naar aardappel via biotechnologie het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de aardappelteelt mogelijk sterk zou kunnen verminderen. Dat is helemaal niet zoveel ‘geknutsel’ en via normale kruisingstechnieken is dit niet eens mogelijk. Een ander goed voorbeeld is het inkruisen van ziekteresistentie in rijst. Via traditionele veredeling zou dat misschien wel tien tot vijftien jaar duren, omdat je dan behalve het resistentie-gen ook allerlei slechte eigenschappen inkruist, die je vervolgens weer moet uitkruisen. Omdat door de resistentie minder bestrijdingsmiddelen nodig zijn, is zo’n genetisch gemodificeerde plant heel goed toepasbaar in de biologische landbouw. Maar dat is blijkbaar vloeken in de kerk.”

Interview

Menno Lievers: Gespierd proza voor de democratie

Rector-magnificus Gispen spoorde in De Volkskrant van 15 februari zijn wetenschappers aan zich meer te mengen in het maatschappelijk debat. Door Menno Lievers wordt hij al jaren op zijn wenken bediend. De vraag is of de rector daar blij mee is, want de Utrechtse filosoof steekt zijn scepsis over de plaatselijke aanpak van bama niet onder stoelen of banken. In Propria Cures richtte hij zijn woede vorig jaar onder meer op Hans van den Broek, lid van de Utrechtse Raad van Toezicht.

Gespierd proza, dat je niet zou verwachten van de bescheiden veertiger met zijn verlegen lach die is aangeschoven voor een gesprek. In wezen is hij een zeer vredelievend mens, bevestigt Lievers, maar aan onoprechtheid en huichelarij ergert hij zich mateloos. Dat een man als Van den Broek voor de Raad van Toezicht van zíjn universiteit is gevraagd, is voor Lievers volstrekt onbegrijpelijk.

“Ruim tien jaar geleden won de toenmalige Tsjechische schrijver en dissident Vaclav Havel de Erasmusprijs. Ik zal nooit vergeten dat Van den Broek de koningin toen min of meer verbood om aanwezig te zijn bij de rede die Havel zou uitspreken. Het argument was dat de relatie met de regering van Tsjecho-Slowakije niet in gevaar mocht worden gebracht. En dat terwijl die man de prijs kreeg omdat hij was opgekomen voor de mensenrechten.

“In diezelfde tijd had Rudy Carrell op de Duitse televisie een geintje uitgehaald met Khomeini. Paul Witteman wilde dat fragment in Achter het Nieuws herhalen, maar ook toen greep Van den Broek in. Dan denk ik: sta je nou voor vrijheid van meningsuiting of niet? Kennelijk is het antwoord: ‘nee’. Hoe kan zo iemand toezicht houden op de academie, bij uitstek de hoeder van het vrije woord? Als principes in het gedrang komen zoals de vrijheid van meningsuiting, dan vind dat ik als academicus mijn stem daartegen moet verheffen.”

Sinds 1992 is Menno Lievers docent aan de faculteit Wijsbegeerte.. Voor een filosoof heeft hij een merkwaardige achtergrond. Als gymnasiast kon hij niet kiezen tussen Nederlands en een exact vak en werd het geneeskunde. Hij werd echter uitgeloot en ging een jaar naar New Mexico waar hij als Nederlands jeugdkampioen steeple chase een sportbeurs kreeg. “Een enerverende tijd was dat. In het begin van de week wat onderwijs volgen, nou ja, wat daar onderwijs heette, en op donderdag vertrekken om ergens te gaan hardlopen.”

Het jaar daarop werd Lievers ingeloot in Leiden. Een bewuste keuze van de al vroeg door de literatuur gegrepen filosoof. “Als ik toch ging studeren, dan in een stad waar ik naast de medische vakken college kon lopen bij grootheden als slavist Karel van het Reve en literatuurwetenschapper Gomperts. In mijn tweede jaar ben ik ook een inhaalprogramma filosofie gaan doen, omdat ik tijdens het snijpracticum vragen over het lichaam-geestprobleem stelde, waarop niemand antwoord had."

Menno Lievers maakte zijn geneeskundestudie af en overwoog zelfs arts te worden, toen hij tijdens zijn filosofiestudie geprikkeld werd een andere weg in te slaan. "Ik hoorde een lezing van filosoof Michael Ayers uit Oxford, waarin hij een stelling van mijn hoogleraar Nuchelmans weerlegde. Ik dacht: 'Het kan niet dat Nuchelmans het mis heeft, ik moet uitzoeken hoe dat zit'. Maar Nuchelmans had het wel mis. Toen heb ik voor het eerst meegemaakt hoe je door onderzoek te doen kunt ontdekken dat je ongelijk hebt.”

Voor de filosofie trok hij naar Oxford, waar hij promoveerde. Hij kwam naar Utrecht waar hij de eerste jaren meemaakte van de nieuwe studierichting cognitieve kunstmatige intelligentie (CKI). Na een moeizaam begin is de opleiding een succes. Daarom betreurt Lievers het dat het college van bestuur, dat altijd zo hamert op grensoverschrijdende samenwerking, de Bestuurlijke Vernieuwing niet heeft aangegrepen om in Utrecht één cognitie-instituut te vormen. “Dat had van een vooruitziende blik getuigd. Het CKI-achtige onderzoek dat hier binnen verschillende faculteiten plaatsvindt, wordt in het buitenland allemaal als cognitie-onderzoek beschouwd en zit meestal in één groot instituut. Dat idee is hier ook geopperd, maar de zaak is stukgelopen op de onwil van de faculteiten. Helaas heeft het college zich daarbij neergelegd. Zonde, want zowel voor het onderwijs als voor het onderzoek zou het heel inspirerend zijn geweest als we hier een echte wetenschappelijke gemeenschap hadden kunnen gaan vormen.”

Erger is, wat Lievers betreft, de invoering van het bachelor-masterstelsel. In januari uitte hij daar tijdens een Tuinkamerbijeenkomst van USF Studentenbelangen forse kritiek op. Dit tot ongenoegen van rector Gispen, die hem verweet oude koeien uit de sloot te halen in plaats van constructief mee te denken.

Vorig najaar verzocht het faculteitsbestuur mij om zitting te nemen in een commissie die de invoering van de bachelor-masterstructuur moest voorbereiden. Tijdens de eerste vergadering was de stemming lichtelijk geamuseerd. De aanwijzingen van het bureau van de universiteit waren onduidelijk. Wisten ze wel waar ze aan begonnen waren? Aan ons de taak te redden wat er te redden viel van onze mooie, degelijke opleiding.( Uit: Propria Cures)

“Ja hoor eens”, reageert hij, “ik vind gewoon dat de vierjarige opleiding in Nederland gehandhaafd moest blijven. Dat mag ik toch zeggen? Ik weet dat Gispen een hekel heeft aan een dergelijk kraanvogelperspectief, maar ik heb nooit antwoord gekregen op de vraag waar de invoering van bachelor-master goed voor was. Als je de hoeveelheid geld die in onderwijs wordt geïnvesteerd, afzet tegen de output, deden we het helemaal niet zo gek in Nederland. Nu hebben we een bacheloropleiding die een jaar korter is, en een masteropleiding die na een overgangsfase nog maar heel weinig studenten zal trekken. Ik heb in New Mexico aan den lijve meegemaakt wat bama voor de kwaliteit van het onderwijs betekent. Als dat ons voorland is, dan word ik daar niet vrolijk van. Daar komt bij dat het besluit door minister Hermans is genomen zonder dat het parlement erover heeft gediscussieerd. Ik vind dat echt een affront voor de democratie.

“Let wel, bama is iets anders dan de Utrechtse onderwijsvernieuwing. Daar waren wel goede argumenten voor en daar sta ik ook achter, maar het vervelende is dat bama de onderwijsvernieuwing juist in de weg zit. Goed onderwijs vereist een totaalvisie met in het eerste jaar de nadruk op kennisoverdracht, dan geleidelijk meer probleemgestuurd onderwijs om uiteindelijk over te gaan op projectgestuurd onderwijs. Maar ja, in de bama-structuur bestaat een opleiding uit 24 losse vakken die een student voor een groot deel zelf mag kiezen. Dat betekent dat je de onderwijsvernieuwing alleen per vak kunt invoeren, wat leidt tot allerlei mengvormen en problemen. Daar is niet goed over nagedacht.”

Lievers vreest dat bama in Nederland zal leiden tot Amerikaanse toestanden. “Ik ben bang dat we binnen twintig jaar in een systeem terecht zullen komen met privé-universiteiten, torenhoog collegegeld, selectie aan de poort en grote niveauverschillen tussen universiteiten. Volgens mij anticipeert men daar in het Bestuursgebouw ook al op. De docenten wordt regelmatig het voorbeeld van de University of Virginia voorgehouden. Dat is weliswaar een van de beste state-funded universiteiten van Amerika, maar er wordt gewerkt met zeer strenge toelatingseisen. Daar kan Utrecht zich dus niet aan spiegelen. Om te zien waar het hier naartoe gaat, kunnen we beter kijken naar middelmatige onderwijsfabrieken als de universiteiten van North Texas State of Ohio. Bepaald niet de absolute top dus. Ik vind dat daar eerst wel eens over gepraat had mogen worden."

Tenslotte is deze hele schertsvertoning een affront voor iedereen die gepromoveerd is in Nederland. Hier wordt eigenlijk gezegd dat zo’n promotie niets meer voorstelt. Als minister Hermans en de betrokken hoogleraren dat vinden, dan moeten ze dat maar verdedigen ook. Wanneer zij dit toneelspel zo serieus opvoeren als wordt aangekondigd, maken ze niet alleen zichzelf, maar het hele stelsel van academische titels belachelijk. (Over de aanwezigheid van minister Hermans bij het uitreiken van een pr-eredoctoraat aan Harry Mulisch in filosofie-café Felix en Sofie, uit: NRC Handelsblad)

KADERTJES

Recensist in NRC

Menno Lievers schrijft sinds 1991 filosofierecensies voor NRC Handelsblad. “Ik ben daarmee begonnen nadat ik een slechte recensie over een boek over Wittgenstein had gelezen. Ik heb de redactie geschreven dat ik wel een ingezonden brief kon sturen, maar dat ik liever in de praktijk zou laten zien hoe het wel moest. Dat vond NRC een goed idee.

“Ik vind het een taak van een filosoof om voor een breder publiek te schrijven. Als je niet aan een geïnteresseerd krantenpubliek kunt uitleggen wat in bepaalde boeken wordt beweerd en wat het belang daarvan is, waar ben je dan filosoof voor? Als je bezig bent met contemporaine filosofische problemen, dan is het toch zonde om je kennis te begraven in esoterische tijdschriften? Daar komt bij dat er een enorme behoefte aan filosofie bestaat. Dat merk ik aan de reacties op mijn stukken. Als die behoefte niet wordt bevredigd door filosofen dan gaan de wat mindere goden het doen. En daar ergeren vakfilosofen zich dood aan.”

Redacteur van Revisor en Propria Cures

De pennenvruchten van Menno Lievers zijn ook regelmatig te vinden in de Revisor, het literaire tijdschrift waarvan hij nu twee jaar redacteur is. In 2002 was hij bovendien een jaar gastredacteur van het nog steeds rebelse Amsterdamse studentenblad Propria Cures. Met een glimlach zegt hij dat hij daarvoor wat ‘wildere’ stukken schreef. “PC is een blad met een bepaalde reputatie, daar moet je je een beetje bij aanpassen. Ik vond het een eer dat ze mij vroegen, zeker omdat hun argument was dat ze meer inhoudelijke stukken wilden.” Hij lacht nu voluit. “In de context van dat blad waren die scheldstukken van mij dus nog behoorlijk inhoudelijk.”

Schrijver

Dit voorjaar verschijnen maar liefst drie boeken van Menno Lievers. Een filosofieboek voor kinderen en één voor middelbare scholieren en de detective ‘De dokter, de dood en zijn maîtresse’. Dit boek is gebaseerd op de verhouding tussen de hoogleraren gynaecologie en obstetrie die in zijn studietijd in Leiden water en vuur waren. “Ik heb dat boek samen met een vriend geschreven. Het speelt in het Academisch Ziekenhuis in Leiden, helemaal ‘Onder professoren’. We hebben er lang over gedaan, maar nu hebben we de smaak te pakken. Het tweede deel is al bijna klaar."

“Wat doe je voor werk?”

“Ik denk na over bepaalde vragen en schrijf daar dan over.”

“Wat voor vragen dan?”

“Nou, neem nu dat getik op de ruit van net. Heb jij dat gedaan?”

Elsemiek schudde driftig met haar hoofd heen en weer.

“Dat heb je wel gedaan! Je mag niet jokken.”

“Zit je daar nu over na te denken? Dat is ook stom.”

“Nee, waar ik over zit te denken is of dat getik nu echt bestaan heeft of dat het alleen maar in mijn hoofd zit, als een soort droom.”

Elsemiek ging toch even verzitten.

“Hoe bedoel je?” vroeg ze met een frons op haar voorhoofd.

“Ik lag net op de bank en ik hoorde heel duidelijk een getik hier vandaan komen.” Ik wees op de onderkant van het raam, vlakbij de dakgoot. “Jij zegt nu dat je het niet hebt gedaan, en jij bent geen jokkebrok, dus dat geluid moet wel door iemand anders veroorzaakt zijn.”

“Of niet”, zei Elsemiek vrolijk.

Ik keek haar even aan en streek mijn hand over min gezicht. “Of niet. Daar kon je wel eens gelijk in hebben. Maar hoe zit het dan?”

“Dan heb je het verzonnen, dan zit het alleen maar in je hoofd”, zei Elsemiek.

“Maar hoe dan? Ik hoorde het toch echt.” Ik knipte in mijn vingers. “Hoorde je dat?”

“Ja, je knipt in je vingers.”

“Maar waar is dat geluid nu? Hoe weet jij zeker dat je geknip van vingers gehoord hebt?”

Elsemiek dacht even na. “Omdat ik me dat herinner.”

“Ja, maar ik herinnerde mij dat getik op die ruit ook en nu zeg jij me dat ik het verzonnen heb. Wie heeft nu gelijk?”

Ze haalde haar schouders op en begon met haar onderbenen heen en weer te slingeren. Buiten begon het te schemeren.

(Uit ‘Dat is waar, een leesboek voor wie denkt dat hij niet denken kan’)

De marathon is veel te kort

Ultraloper Herman Waardenburg is verslaafd aan lopen

In Nederland mogen slechts een man of veertig zich rekenen tot het selecte groepje ultralopers. Dat zijn atleten die een marathon niet lang genoeg vinden en veel grotere afstanden afleggen. Universiteitsmedewerker en ultraloper Herman Waardenburg kan zonder rennen niet leven. “Soms ben ik niet te houden, dan moet ik lopen.”

De 54-jarige Waardenburg is huismeester van het pand op Janskerkhof 15a en twee middagen per week receptionist op Janskerkhof 3. Zijn veertigurige werkweek weet hij goed te combineren met zijn verslaving. Maandag en vrijdag loopt hij ’s ochtends van half vijf tot half zes en dinsdag en donderdag traint hij na werktijd van zes tot acht. In zijn vrije weekend begint hij de dagen om zeven uur met een training van twee uur. Vroeger liep hij zelfs 225 kilometer in de week. Tegenwoordig doet hij rustiger aan en verdeelt honderd kilometer over zes trainingsdagen, maar de woensdag is altijd zijn rustdag gebleven.

Een dag verzaken is voor Waardenburg een unicum. Zelfs op vakantie zet hij al op de eerste dag zijn trainingsroute uit. Slecht weer heeft hem nog nooit tegengehouden en hardlopen blijkt een uitstekende remedie tegen hoofdpijn. “Alleen met hoge koorts blijf ik binnen, anders riskeer ik een longontsteking.”

Zijn trainingstijden zijn bijna heilig, hij toornt er niet graag aan. Als zijn vrouw en dochter donderdagavond vragen of hij misschien zin heeft om mee te gaan winkelen, wijst hij het verzoek kordaat af. “Dat hadden ze een week eerder moeten zeggen, dan had ik misschien mijn schema om kunnen gooien.”

Ideale training

@BroodNieuws:Maar voor wedstrijden en extra trainingen past hij maar al te graag zijn rooster aan. De zes uur die hij dinsdag 18 februari op De Uithof liep om het lustrum van studievereniging JSVU op te luisteren, kwam hem erg goed uit. “Dat was een ideale training voor de Wijde Wormer, een zesuurswedstrijd op 29 maart. Ik ging er vanuit dat ik tussen de 45 en de 50 kilometer zou lopen. Dat is prima gelukt: de teller gaf 47 kilometer en 100 meter aan. Hopelijk loop ik in de Wijde Wormer ongeveer 55 kilometer. En ik heb meteen van de gelegenheid gebruik gemaakt om nieuw vloeibaar voedsel uit te proberen.”

Het eten krijgt Waardenburg van zijn vaste coach, die zijn verrichtingen op De Uithof nauwlettend volgt. Al 25 jaar coacht Henk Damen hem. Volgens de ultraloper is een goede begeleider essentieel. “Henk houdt altijd perfect bij wanneer het tijd is voor mijn drinken of vloeibare voedsel. Dat luistert precies want je moet tijdens die lange afstanden niet alleen genoeg, maar ook op tijd drinken en eten. Als je dat niet doet, stort je in.”

Ideeën voor nieuwe voeding en trainingstips doet Waardenburg onder meer op van de andere veertig ultralopers die Nederland kent. Tijdens de wedstrijd loopt iedereen gezellig met elkaar te kletsen. Waardenburg: “Je loopt niet tegen, maar mét elkaar. Een parcours is vrijwel altijd een rondje van een kilometer of anderhalf. Daardoor blijft de groep dicht bij elkaar en zijn er genoeg momenten om te praten en tips uit te wisselen. Afhankelijk van de afstand of de duur van een wedstrijd ren je de eerste twee à drie uur, dan ga je over op dribbelen of fitnesswalking, dat is een soort van snelwandelen. Tegen het einde, als er minder dan een uur is te gaan, ga ik weer rennen. Ik weiger echter tot het uiterste te gaan en neem geen risico. Het gaat mij erom dat ik er lol in heb. Een wedstrijd uitlopen geeft mij de meeste voldoening.”

Hoewel zijn vrouw na dertig jaar huwelijk aan zijn hobby is gewend, verzucht zij af en toe wel eens ‘moet je nu al weer lopen?’ Toch heeft ze invloed op zijn vrijetijdsbesteding. Waardenburg droomt namelijk van 24-uurs wedstrijden en andere extreem lange duurlopen. Zoals de wedstrijd waar de deelnemers zes dagen lang elke dag veertig kilometer afleggen. Hij zal er echter nooit aan de start verschijnen. “Zulke wedstrijden vindt ze gekkenwerk, we hebben afgesproken dat ik maximaal twaalf uur aan een stuk loop.”

Stephan Lub

'Ik zie het als een uitdaging'

Eerste administratieve dienst van start

De geur van versgelijmd groen linoleum en nieuw groen tapijt. Stof- en papiervrije bureaus. Lege prikborden. "Overal op de universiteit is alles ingericht in hokjes waar maar twee mensen bij elkaar zitten. Hier zitten meer mensen bij elkaar in één ruimte. Dit Administratief Diensten Centrum is echt gemaakt voor teamwork."

Selma Kogenhop en Mohammed Khalif zijn twee van de tien medewerkers die hier volgende week aan de slag gaan. Ze waren niet direct laaiend enthousiast over het ADC. Selma Kogenhop: "Een jaar geleden hoorden we voor het eerst van het plan voor een ADC. We hadden toen zoiets van: 'moet dat nou?'. Het werd ons verteld tijdens een werkoverleg door ons hoofd van de administratieve afdeling van de bibliotheek. Na de afgelopen zomervakantie kregen we ook echt te horen dat het om ons ging."

Mohammed Khalif vertelt dat hij in eerste instantie een beetje laconiek reageerde op de plannen. "Ik wist niet wat er met mijn werkzaamheden zou gebeuren. Mijn werk hier bij de bibliotheek is gevarieerd. Misschien moet ik daar wel eentonig werk doen. Als dat zo is, zal dat een reden voor mij zijn om ergens anders te gaan solliciteren." Kogenhop: "Toen ik het hoorde, had ik aan de ene kant een gevoel van onmacht. Dit werd zomaar voor mij beslist. Aan de andere kant leek het me wel leuk om met nieuwe collega's te werken. En we blijven ook nog een paar dagen hier in de binnenstad werken, dus onze collega's hier blijven we zien. Ik heb geen idee of er nog zoiets als een openingsborrel komt. Wat dat betreft verloopt de communicatie zeer slecht. We kregen sommige informatie ook pas eind januari. Misschien komt het doordat we in de binnenstad zitten en de rest op de Uithof."

Inmiddels verheugen Khalif en Kogenhop zich op het feit dat ze een andere werkplek krijgen. Maar ze vragen zich ook af waarom ze niet konden blijven zitten bij de universiteitsbibliotheek, waar ze nu op de financiële afdeling werken. Kogenhop gaat twee dagen voor het ADC werken en drie dagen voor de bibliotheek. "In het ADC is de factuurinvoer geautomatiseerd. We doen nu nog alles met de hand, maar straks wordt het gescand en dat is wel efficiënter. Waarom we dan ook moeten verhuizen, snap ik niet. De afwisseling is natuurlijk wel leuk; af en toe hier werken en af en toe daar. Ze zeggen dat alles efficiënter moet gaan en dat als we allemaal hetzelfde werk doen, we het ook wel kunnen bundelen." Khalif werkt straks drie dagen voor het ADC en twee voor de bibliotheek. Hij ziet net als Selma het nut van een verhuizing niet in. "Mijn tijd is verdeeld als ik dan hier, dan daar moet werken. Dat is niet echt praktisch. Maar zoals het er nu voorstaat, zie ik het als een uitdaging."

Koffie

In de ADC-ruimte moet Bart de Waijer even zoeken, maar uiteindelijk vindt hij het knopje van de zonwering. Een gedempt geluid is te horen terwijl een zee van licht de kamer vult. Bart: "Als je naar buiten kijkt, kijk je uit op de parkeerplaats of een ander gebouw." Volgens De Waijer moeten de toekomstige ADC-medewerkers in een apart kantoor werken om een formele klant-leveranciersrelatie te krijgen. "Als de administratie apart is, krijgen we minder 'het informeel bij elkaar naar binnen lopen'. De cultuur verandert en de faalkosten gaan naar beneden. Faalkosten zijn bijvoorbeeld kosten die gemaakt worden door een verkeerd aangeleverde factuur. Normaal liep iemand van de financiële administratie even naar de afzender toe om te vragen hoe het zat of om te fout te herstellen. Door dit zakelijke systeem dwing je medewerkers van de universiteit om in één keer goed aan te leveren, want even aanschieten zit er niet meer in."

Riet van Zwam wordt één van de drie teamleiders van het ADC. Ze werkt nu nog bij de financiële administratie (CTA) in het bestuursgebouw. Ze vindt het jammer dat zij en de andere teamleiders zo weinig tijd hebben om zich voor te bereiden. In haar bureau ligt een la vol met documenten over richtlijnen binnen het ADC. "Voor alle handelingen die wij moeten verrichten, zijn schema's gemaakt. Echt alles is vastgelegd. Ik moet nog zien wat daarvan terecht komt. Iedereen doet het toch op zijn eigen manier. De bedoeling was, dat we al deze documenten door zouden nemen, maar daar hebben we simpelweg geen tijd voor. We zijn nog druk bezig met de jaarafsluiting. In februari vorig jaar kregen we te horen dat we zouden gaan verhuizen. Ik vond dat niet zo erg omdat ik dan hetzelfde werk blijf doen als nu, maar dan op een andere plek. Ik zorg ervoor dat de rekeningen betaald worden, we zijn eigenlijk nu al een klein administratiekantoor. Mijn collega's waar ik direct mee samenwerk gaan mee naar het nieuwe kantoor. We verhuizen naar een ruimte in een ander gebouw. Dus alle andere mensen die ik nu tegenkom op de gang en waar ik koffie mee drink, zal ik niet meer zien. Dat vind ik wel jammer. Onze klanten zitten ook allemaal in het Bestuursgebouw, dus hoe dat contact gaat verlopen is mij ook nog niet duidelijk."

Voor Van Zwam is het ook nog niet duidelijk waarom ze moet verhuizen. "Ze zeggen dat we efficiënter kunnen werken als we daar in het wiskundegebouw zitten. Het doel was dat alles simpeler zou worden, maar ik vraag me af of dit zal lukken. Het echte probleem is namelijk dat de cultuur binnen de universiteit moet veranderen. Het papierwerk gaat door te veel handen of blijft heel lang liggen. Het gebeurt elke keer weer dat we aan het eind van het jaar alle cijfers op een rijtje denken te hebben, maar er allerlei papieren uit laatjes tevoorschijn komen die wij nog niet hebben gezien. Een professor vindt bijvoorbeeld aan het eind van het jaar nog een contract en geeft dat dan pas aan ons. Hopelijk komt dit minder vaak voor met het nieuwe systeem."

Bart de Waijer herkent de klachten van de toekomstige ADC-medewerkers, maar hij benadrukt dat iedereen vooral heel enthousiast is en veel zin heeft om te beginnen. "Ik begrijp de geluiden, dat er veel tegelijk moet gebeuren, maar er zijn nu eenmaal een paar afwegingen gemaakt. De trainingen moesten we kort voor de start van het ADC houden, anders zou de kennis weer snel wegzakken. Er zijn in januari vier trainingen gegeven, die in totaal drie dagen in beslag hebben genomen. Qua tijd valt dat dus wel mee. Gelukkig was iedereen wel superenthousiast tijdens de trainingen. Ze zijn nu eenmaal administratief medewerkers en dat zijn ‘doeners’. Ze willen niet zoveel overleg, maar gewoon aan het werk. Ik kan me voorstellen dat mensen sceptisch zijn omdat het de zoveelste verandering is binnen de universiteit. Maar dit is echt anders omdat we ons richten op de klant-leveranciersrelatie. Er komt een contract tussen het ADC en de diensten van de universiteit. Daar kunnen zowel de diensten als het ADC op afgerekend worden. Er was natuurlijk al een klant-leveranciersrelatie, maar nu wordt het nog zakelijker. Er worden nu bijvoorbeeld afspraken gemaakt over hoe lang het ADC er over mag doen om een verkoopfactuur te maken en te versturen."

Helma Tienpont

Zakelijker

Op 4 februari 2002 is de Universiteit Utrecht gestart met het project Professionalisering Bedrijfsvoering (ProBe). Een van de doelen van dit project is een herschikking van de financiële administraties van faculteiten en diensten zodat er meer en betere financiële informatie beschikbaar komt. Daartoe wordt een deel van de werkzaamheden in een aantal ssdienstencentra (ADC’s) geconcentreerd. De verwachting is dat de universiteit zo zakelijker en meer planmatig bestuurd kan worden.

Koolmezen helpen appeltelers

Appeltelers moeten koolmezen met open armen in hun boomgaard ontvangen. De mezen zorgen ervoor dat de schade die rupsen in het voorjaar aan hun appels toebrengen, sterk wordt verminderd. De mezen helpen zo ook het milieu, want de hoeveelheid pesticiden kan zo worden teruggebracht.

De volgende stap was om het effect van koolmezen in de praktijk te analyseren. Daartoe installeerde Mols bij verschillende appeltelers nestkasten in een deel van de boomgaard. Omdat koolmezen alleen maar vlak in de buurt van hun jongen naar voedsel zoeken, kon Mols zo in een commerciële omgeving vergelijken of de koolmezen nuttig waren. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Mols raadt aan om twee tot vier nestkasten per hectare op te hangen. Het beste kan dat gebeuren voor november, want in de herfst zijn koolmezen al naarstig op zoek naar een territorium en een broedplek.

"Het sterke hieraan is dat ik me niet bemoeid heb met de normale bedrijfsvoering van de teler", verklaart Mols. "De teler deed alles wat hij normaal ook deed, maar nu hingen er nestkasten met koolmezen die de appelschade beperkten. Nu is het met fruittelers niet zo dat als ze dit vandaag in de krant lezen, ze morgen naar de winkel gaan om nestkasten te kopen. Vogels hebben een slechte naam in de fruitteelt, ze worden vaak geassocieerd met pikschade. Maar bij de appels die ik gezien had, was nergens sprake van pikschade. Ik ga daarom eerst met de voorlichters van fruitbedrijven praten. Via die weg probeer ik het idee van de koolmezen te verspreiden."

Eigenlijk draait haar onderzoek om het oplossen van een luxeprobleem, vindt Mols. Het aanvreten van appels door rupsen leidt tot een onschadelijk klein rond kurkvlekje. Maar telers kunnen de appels daardoor niet meer verkopen als handappel. Het fruit wordt dan verwerkt tot appelsap of appelmoes. Maar dat brengt minder op dan de telers erin geïnvesteerd hebben.

"Ik vind dat jammer", zegt Mols. "De consument wil een gave appel. En dan te bedenken dat veel mensen appels ook nog schillen voor ze ze opeten! Als de consument die strenge eis niet stelde, dan zou er helemaal geen bestrijding van voorjaarsschade nodig zijn. Maar ik denk dat we mensen niet één-twee-drie om krijgen om appels met schade te eten."

Rinze Benedictus

Menno Lievers: Gespierd proza voor de democratie

Rector-magnificus Gispen spoorde in De Volkskrant van 15 februari zijn wetenschappers aan zich meer te mengen in het maatschappelijk debat. Door Menno Lievers wordt hij al jaren op zijn wenken bediend. De vraag is of de rector daar blij mee is, want de Utrechtse filosoof steekt zijn scepsis over de plaatselijke aanpak van bama niet onder stoelen of banken. In Propria Cures richtte hij zijn woede vorig jaar onder meer op Hans van den Broek, lid van de Utrechtse Raad van Toezicht.

Gespierd proza, dat je niet zou verwachten van de bescheiden veertiger met zijn verlegen lach die is aangeschoven voor een gesprek. In wezen is hij een zeer vredelievend mens, bevestigt Lievers, maar aan onoprechtheid en huichelarij ergert hij zich mateloos. Dat een man als Van den Broek voor de Raad van Toezicht van zíjn universiteit is gevraagd, is voor Lievers volstrekt onbegrijpelijk.

“Ruim tien jaar geleden won de toenmalige Tsjechische schrijver en dissident Vaclav Havel de Erasmusprijs. Ik zal nooit vergeten dat Van den Broek de koningin toen min of meer verbood om aanwezig te zijn bij de rede die Havel zou uitspreken. Het argument was dat de relatie met de regering van Tsjecho-Slowakije niet in gevaar mocht worden gebracht. En dat terwijl die man de prijs kreeg omdat hij was opgekomen voor de mensenrechten.

“In diezelfde tijd had Rudy Carrell op de Duitse televisie een geintje uitgehaald met Khomeini. Paul Witteman wilde dat fragment in Achter het Nieuws herhalen, maar ook toen greep Van den Broek in. Dan denk ik: sta je nou voor vrijheid van meningsuiting of niet? Kennelijk is het antwoord: ‘nee’. Hoe kan zo iemand toezicht houden op de academie, bij uitstek de hoeder van het vrije woord? Als principes in het gedrang komen zoals de vrijheid van meningsuiting, dan vind dat ik als academicus mijn stem daartegen moet verheffen.”

Sinds 1992 is Menno Lievers docent aan de faculteit Wijsbegeerte.. Voor een filosoof heeft hij een merkwaardige achtergrond. Als gymnasiast kon hij niet kiezen tussen Nederlands en een exact vak en werd het geneeskunde. Hij werd echter uitgeloot en ging een jaar naar New Mexico waar hij als Nederlands jeugdkampioen steeple chase een sportbeurs kreeg. “Een enerverende tijd was dat. In het begin van de week wat onderwijs volgen, nou ja, wat daar onderwijs heette, en op donderdag vertrekken om ergens te gaan hardlopen.”

Het jaar daarop werd Lievers ingeloot in Leiden. Een bewuste keuze van de al vroeg door de literatuur gegrepen filosoof. “Als ik toch ging studeren, dan in een stad waar ik naast de medische vakken college kon lopen bij grootheden als slavist Karel van het Reve en literatuurwetenschapper Gomperts. In mijn tweede jaar ben ik ook een inhaalprogramma filosofie gaan doen, omdat ik tijdens het snijpracticum vragen over het lichaam-geestprobleem stelde, waarop niemand antwoord had."

Menno Lievers maakte zijn geneeskundestudie af en overwoog zelfs arts te worden, toen hij tijdens zijn filosofiestudie geprikkeld werd een andere weg in te slaan. "Ik hoorde een lezing van filosoof Michael Ayers uit Oxford, waarin hij een stelling van mijn hoogleraar Nuchelmans weerlegde. Ik dacht: 'Het kan niet dat Nuchelmans het mis heeft, ik moet uitzoeken hoe dat zit'. Maar Nuchelmans had het wel mis. Toen heb ik voor het eerst meegemaakt hoe je door onderzoek te doen kunt ontdekken dat je ongelijk hebt.”

Voor de filosofie trok hij naar Oxford, waar hij promoveerde. Hij kwam naar Utrecht waar hij de eerste jaren meemaakte van de nieuwe studierichting cognitieve kunstmatige intelligentie (CKI). Na een moeizaam begin is de opleiding een succes. Daarom betreurt Lievers het dat het college van bestuur, dat altijd zo hamert op grensoverschrijdende samenwerking, de Bestuurlijke Vernieuwing niet heeft aangegrepen om in Utrecht één cognitie-instituut te vormen. “Dat had van een vooruitziende blik getuigd. Het CKI-achtige onderzoek dat hier binnen verschillende faculteiten plaatsvindt, wordt in het buitenland allemaal als cognitie-onderzoek beschouwd en zit meestal in één groot instituut. Dat idee is hier ook geopperd, maar de zaak is stukgelopen op de onwil van de faculteiten. Helaas heeft het college zich daarbij neergelegd. Zonde, want zowel voor het onderwijs als voor het onderzoek zou het heel inspirerend zijn geweest als we hier een echte wetenschappelijke gemeenschap hadden kunnen gaan vormen.”

Erger is, wat Lievers betreft, de invoering van het bachelor-masterstelsel. In januari uitte hij daar tijdens een Tuinkamerbijeenkomst van USF Studentenbelangen forse kritiek op. Dit tot ongenoegen van rector Gispen, die hem verweet oude koeien uit de sloot te halen in plaats van constructief mee te denken.

Vorig najaar verzocht het faculteitsbestuur mij om zitting te nemen in een commissie die de invoering van de bachelor-masterstructuur moest voorbereiden. Tijdens de eerste vergadering was de stemming lichtelijk geamuseerd. De aanwijzingen van het bureau van de universiteit waren onduidelijk. Wisten ze wel waar ze aan begonnen waren? Aan ons de taak te redden wat er te redden viel van onze mooie, degelijke opleiding.( Uit: Propria Cures)

“Ja hoor eens”, reageert hij, “ik vind gewoon dat de vierjarige opleiding in Nederland gehandhaafd moest blijven. Dat mag ik toch zeggen? Ik weet dat Gispen een hekel heeft aan een dergelijk kraanvogelperspectief, maar ik heb nooit antwoord gekregen op de vraag waar de invoering van bachelor-master goed voor was. Als je de hoeveelheid geld die in onderwijs wordt geïnvesteerd, afzet tegen de output, deden we het helemaal niet zo gek in Nederland. Nu hebben we een bacheloropleiding die een jaar korter is, en een masteropleiding die na een overgangsfase nog maar heel weinig studenten zal trekken. Ik heb in New Mexico aan den lijve meegemaakt wat bama voor de kwaliteit van het onderwijs betekent. Als dat ons voorland is, dan word ik daar niet vrolijk van. Daar komt bij dat het besluit door minister Hermans is genomen zonder dat het parlement erover heeft gediscussieerd. Ik vind dat echt een affront voor de democratie.

“Let wel, bama is iets anders dan de Utrechtse onderwijsvernieuwing. Daar waren wel goede argumenten voor en daar sta ik ook achter, maar het vervelende is dat bama de onderwijsvernieuwing juist in de weg zit. Goed onderwijs vereist een totaalvisie met in het eerste jaar de nadruk op kennisoverdracht, dan geleidelijk meer probleemgestuurd onderwijs om uiteindelijk over te gaan op projectgestuurd onderwijs. Maar ja, in de bama-structuur bestaat een opleiding uit 24 losse vakken die een student voor een groot deel zelf mag kiezen. Dat betekent dat je de onderwijsvernieuwing alleen per vak kunt invoeren, wat leidt tot allerlei mengvormen en problemen. Daar is niet goed over nagedacht.”

Lievers vreest dat bama in Nederland zal leiden tot Amerikaanse toestanden. “Ik ben bang dat we binnen twintig jaar in een systeem terecht zullen komen met privé-universiteiten, torenhoog collegegeld, selectie aan de poort en grote niveauverschillen tussen universiteiten. Volgens mij anticipeert men daar in het Bestuursgebouw ook al op. De docenten wordt regelmatig het voorbeeld van de University of Virginia voorgehouden. Dat is weliswaar een van de beste state-funded universiteiten van Amerika, maar er wordt gewerkt met zeer strenge toelatingseisen. Daar kan Utrecht zich dus niet aan spiegelen. Om te zien waar het hier naartoe gaat, kunnen we beter kijken naar middelmatige onderwijsfabrieken als de universiteiten van North Texas State of Ohio. Bepaald niet de absolute top dus. Ik vind dat daar eerst wel eens over gepraat had mogen worden."

Tenslotte is deze hele schertsvertoning een affront voor iedereen die gepromoveerd is in Nederland. Hier wordt eigenlijk gezegd dat zo’n promotie niets meer voorstelt. Als minister Hermans en de betrokken hoogleraren dat vinden, dan moeten ze dat maar verdedigen ook. Wanneer zij dit toneelspel zo serieus opvoeren als wordt aangekondigd, maken ze niet alleen zichzelf, maar het hele stelsel van academische titels belachelijk. (Over de aanwezigheid van minister Hermans bij het uitreiken van een pr-eredoctoraat aan Harry Mulisch in filosofie-café Felix en Sofie, uit: NRC Handelsblad)

KADERTJES

Recensist in NRC

Menno Lievers schrijft sinds 1991 filosofierecensies voor NRC Handelsblad. “Ik ben daarmee begonnen nadat ik een slechte recensie over een boek over Wittgenstein had gelezen. Ik heb de redactie geschreven dat ik wel een ingezonden brief kon sturen, maar dat ik liever in de praktijk zou laten zien hoe het wel moest. Dat vond NRC een goed idee.

“Ik vind het een taak van een filosoof om voor een breder publiek te schrijven. Als je niet aan een geïnteresseerd krantenpubliek kunt uitleggen wat in bepaalde boeken wordt beweerd en wat het belang daarvan is, waar ben je dan filosoof voor? Als je bezig bent met contemporaine filosofische problemen, dan is het toch zonde om je kennis te begraven in esoterische tijdschriften? Daar komt bij dat er een enorme behoefte aan filosofie bestaat. Dat merk ik aan de reacties op mijn stukken. Als die behoefte niet wordt bevredigd door filosofen dan gaan de wat mindere goden het doen. En daar ergeren vakfilosofen zich dood aan.”

Redacteur van Revisor en Propria Cures

De pennenvruchten van Menno Lievers zijn ook regelmatig te vinden in de Revisor, het literaire tijdschrift waarvan hij nu twee jaar redacteur is. In 2002 was hij bovendien een jaar gastredacteur van het nog steeds rebelse Amsterdamse studentenblad Propria Cures. Met een glimlach zegt hij dat hij daarvoor wat ‘wildere’ stukken schreef. “PC is een blad met een bepaalde reputatie, daar moet je je een beetje bij aanpassen. Ik vond het een eer dat ze mij vroegen, zeker omdat hun argument was dat ze meer inhoudelijke stukken wilden.” Hij lacht nu voluit. “In de context van dat blad waren die scheldstukken van mij dus nog behoorlijk inhoudelijk.”

Schrijver

Dit voorjaar verschijnen maar liefst drie boeken van Menno Lievers. Een filosofieboek voor kinderen en één voor middelbare scholieren en de detective ‘De dokter, de dood en zijn maîtresse’. Dit boek is gebaseerd op de verhouding tussen de hoogleraren gynaecologie en obstetrie die in zijn studietijd in Leiden water en vuur waren. “Ik heb dat boek samen met een vriend geschreven. Het speelt in het Academisch Ziekenhuis in Leiden, helemaal ‘Onder professoren’. We hebben er lang over gedaan, maar nu hebben we de smaak te pakken. Het tweede deel is al bijna klaar."

“Wat doe je voor werk?”

“Ik denk na over bepaalde vragen en schrijf daar dan over.”

“Wat voor vragen dan?”

“Nou, neem nu dat getik op de ruit van net. Heb jij dat gedaan?”

Elsemiek schudde driftig met haar hoofd heen en weer.

“Dat heb je wel gedaan! Je mag niet jokken.”

“Zit je daar nu over na te denken? Dat is ook stom.”

“Nee, waar ik over zit te denken is of dat getik nu echt bestaan heeft of dat het alleen maar in mijn hoofd zit, als een soort droom.”

Elsemiek ging toch even verzitten.

“Hoe bedoel je?” vroeg ze met een frons op haar voorhoofd.

“Ik lag net op de bank en ik hoorde heel duidelijk een getik hier vandaan komen.” Ik wees op de onderkant van het raam, vlakbij de dakgoot. “Jij zegt nu dat je het niet hebt gedaan, en jij bent geen jokkebrok, dus dat geluid moet wel door iemand anders veroorzaakt zijn.”

“Of niet”, zei Elsemiek vrolijk.

Ik keek haar even aan en streek mijn hand over min gezicht. “Of niet. Daar kon je wel eens gelijk in hebben. Maar hoe zit het dan?”

“Dan heb je het verzonnen, dan zit het alleen maar in je hoofd”, zei Elsemiek.

“Maar hoe dan? Ik hoorde het toch echt.” Ik knipte in mijn vingers. “Hoorde je dat?”

“Ja, je knipt in je vingers.”

“Maar waar is dat geluid nu? Hoe weet jij zeker dat je geknip van vingers gehoord hebt?”

Elsemiek dacht even na. “Omdat ik me dat herinner.”

“Ja, maar ik herinnerde mij dat getik op die ruit ook en nu zeg jij me dat ik het verzonnen heb. Wie heeft nu gelijk?”

Ze haalde haar schouders op en begon met haar onderbenen heen en weer te slingeren. Buiten begon het te schemeren.

(Uit ‘Dat is waar, een leesboek voor wie denkt dat hij niet denken kan’)

Kunst en vliegwerk voor behoud kustlijn

Utrechtse fysisch geografen werken aan zee

De opwarming van het klimaat maakt de bescherming van de Nederlandse kust steeds moeilijker. Fysisch geograaf prof. dr. Piet Hoekstra volgt van uur tot uur de zandverplaatsingen aan de Nederlandse kust en vraagt zich af of de huidige kustlijn in stand gehouden kan worden. "In het ergste geval is een extreem dijkverzwaringsprogramma nodig."

Piet Hoekstra wijst op een foto die gemaakt is door tien minuten strandfilm op te tellen en te middelen. "Kijk, zie je deze witte lijn?" De afbeelding toont de plaats waar de golven breken. Gecombineerd met de voortplantingssnelheid van de aankomende golven is uit te rekenen hoe diep de zee hier is en hoeveel zand er is verdwenen of bijgekomen. En hier draait het hele project om: het transport van zand. De hoeveelheid zand die zee geeft en neemt, heeft gevolgen voor de Hollandse zeewering.

"De Nederlandse kust is op een gruwelijke manier door mensen beïnvloed”, stelt Hoekstra. "Volgens sommigen is het op een onverantwoordelijke manier gebeurd en is de veerkracht van het systeem blijvend aangetast. Zo steken bijvoorbeeld bij IJmuiden pieren bijna twee kilometer de zee in. Ze onderbreken de doorgaande zandstroom langs de hele kust. Maar ook onze oosterburen kunnen er wat van. De meeste Duitse waddeneilanden zijn ten dele in beton gegoten.”

De fysisch geograaf werkt nauw samen met Rijkswaterstaat bij het instandhouden van de Nederlandse kustlijn die grotendeels te danken is aan menselijk handelen. Van dijken is dat duidelijk, maar ook natuurlijk ogende duinen zouden er niet zijn zonder continu ingrijpen van Rijkswaterstaat. Voortdurend wordt er zand gestort om het strand en de duinen intact te houden. "Symptoombestrijding", vindt Hoekstra. Zandsuppletie neemt de onderliggende oorzaak - de continu doorgaande afvoer van zand door stroming en golven - namelijk niet weg. "Het is de vraag hoe lang we dit spel kunnen volhouden", zegt Hoekstra die andere oplossingen zoekt.

Bij het bestuderen van de kustvorming zijn de camera’s bij Noordwijk en Egmond daarom essentieel. Want de twee bestaande alternatieven voldoen niet. Het wiskundig berekenen van zandtransport is bijna onmogelijk hoewel er legio modellen zijn die waterstromingen en zandverplaatsingen beschrijven. "Maar de formules zijn onbetrouwbaar", vertelt Hoekstra. "Een tijdje geleden hebben de belangrijkste instituten op dit gebied hun modellen vergeleken. De uitkomsten verschilden een factor honderd tot duizend. Net als bij de weersvoorspelling hebben deze modellen een beperkte voorspellingshorizon."

Rijkswaterstaat biedt een andere mogelijkheid om de kust in kaart te brengen. Hij heeft de WESP, de Water En Strand Profiler. Verschillende malen per jaar 'loopt' dit veertien meter hoog driepotig apparaat in het water bij de kust van Egmond. De meetwagen slaat elke meter zijn positie en de diepte van het water op. Op die manier ontstaat een driedimensionaal profiel van de kust. Maar één zo'n meetserie kost handenvol geld en het duurt weken om veranderingen in de bodemvorm vast te stellen. "Met onze camera's kunnen we de hoeveelheid gegevens enorm uitbreiden."

Dankzij de camera's konden Hoekstra en collega’s onder meer de levenscyclus van migrerende zandbanken in kaart brengen. Deze banken bevinden zich vlak bij de kust onder de waterspiegel en schuiven in een periode van zes tot veertien jaar richting zee. Uiteindelijk lossen ze op. "Het lijkt alsof het zand wegloopt van de kust, maar netto is het proces zandneutraal. Kennelijk wordt het zand op een slecht zichtbare manier teruggebulldozerd naar de kust."

De schuivende banken geven dus geen reden tot ongerustheid. De Utrechters proberen nu zelfs de banken te gebruiken. Het idee is de schuivende bank af te remmen door zand op de juiste plaats toe te voegen. Want hoewel de banken niet leiden tot zandverlies, is het gunstig om de zandbulten dicht bij de kust te hebben. Ze breken golven en verminderen zo de afslag van het strand.

Hoekstra wordt daarin ook bevestigd door het idee om ‘worsten van zand onder water’ aan te leggen als oplossing tegen het gevecht tegen de klimaatsveranderingen die de zeespiegel laten stijgen en zwaardere stormen geeft. De kunstmatige zandworsten liggen net onder de waterspiegel en breken net als zandbanken de golven waardoor de zandafslag vermindert. "Dat spel is succesvol gebleken", stelt Hoekstra vast. "De kunstmatige banken hebben een levensduur van twee en soms wel vijf jaar. Toch blijven het speldenprikken."

Dat bescherming nodig is laat zich raden, zegt Hoekstra. "Er zijn geluiden - laat ik het maar voorzichtig zeggen - dat de zeedijken vooral in het noorden van Nederland niet hoog genoeg zijn." De dijken zijn wel berekend op een stijgende zeespiegel. Maar de modellen die de benodigde hoogte van dijken berekenen als hoge waterstanden en extreme golven tegelijk de kust bedreigen, zijn waarschijnlijk niet sterk dan wel hoog genoeg. Een aantal theoretische uitgangspunten zijn achterhaald en zijn gebaseerd op kennis van twintig jaar geleden. "De vraag is nu: geloven we de modellen? We gaan binnenkort waarschijnlijk aan de slag met een analyse van extreme omstandigheden in onder meer de Waddenzee. In het ergste geval is een extreem dijkverzwaringsprogramma nodig."

Of er echter genoeg zand is om de dijken, duinen en stranden op peil te houden of te brengen, weet Hoekstra niet. Voor de zandsuppleties van de stranden halen baggeraars zand van de zeebodem. Hoe dichter bij de kust dat kan, hoe goedkoper het is. “Ongeveer tachtig procent van de kosten van baggeraars zit in het transport”, zegt Hoekstra. Nu mag zand opgegraven worden op dieptes vanaf twintig meter. “Baggeraars willen graag vanaf de vijftienmeterdieptelijn of nog dichter bij de kust graven. Voor ons is dan de vraag hoe ver je naar de kust toe kunt gaan zonder schadelijke gevolgen.”

Die vraag is relevant omdat in Nederland twee zandslurpende voorstellen circuleren. De bouw van een tweede Maasvlakte en een vliegveld in de Noordzee. “Daar zijn astronomische hoeveelheden zand voor nodig”, schetst Hoekstra. Het onderzoeksprogramma naar het vliegveld is net stopgezet. Maar als het er ooit van komt, is het de vraag waar het zand vandaan moet komen. “Provincies hebben geen zin in nog meer gaten in de grond, dus het wordt waarschijnlijk uit de Noordzee gehaald. Dat heeft gevolgen voor de vorm van de zeebodem, voor het bodemleven en misschien ook wel voor de kust.”

Rinze Benedictus

'Ik durf nu veel meer dan twintig jaar geleden'

Docent van het jaar Gerdien Steenbeek:

Begin dit jaar werd docent Gerdien Steenbeek door de Universiteit Utrecht verkozen tot docent van het jaar. Djembé, de studievereniging voor culturele antropologie omschrijft haar als: 'Een gedreven docente, met hart voor onderwijs'. Steenbeek was verrast, maar vindt de prijs ook wel verdiend: "Ik heb er jarenlang keihard voor gewerkt."

"Ik heb de prijs onder meer gekregen omdat ik theoretische kennis omzet in praktijk. Studenten moeten uit die lesgebouwen komen, want studeren is meer dan college volgen alleen. Ga op Perron Nul zitten en onderzoek of de stof uit de boeken overeenkomt met de werkelijkheid. Kijk wat er gebeurt."

Hebt u altijd op deze praktijkgerichte manier lesgegeven?

"Ik ben in 1984 assistent in opleiding geworden en vond het in die tijd heel erg dat er geen les gegeven werd op de manier die ik leuk vond. Het sloot niet aan bij mijn idealen - en niet bij die van anderen. Docenten hielden geen rekening met wat de studenten bezighield. Ik wilde het direct van het begin af aan anders aanpakken. Me verdiepen in wat er onder de studenten leeft. Inspelen op hun interesses."

Was het altijd al uw droom om voor de klas te staan?

"Ik was in de jaren tachtig actief lid van een studentenclub die pleitte voor een lesgroep feministische antropologie. Dat vak bestond toen nog niet. Tijdens mijn promoveren heb ik deze vorm van onderwijs zelf opgezet. Ik werd in die jaren ontzettend gedreven door idealen en heb mezelf helemaal toegelegd op het feminisme en vrouwen. Lesgeven in dat vak was een logische gevolgtrekking."

Is er in die twintig jaar tijd iets wezenlijks veranderd in uw manier van lesgeven?

"Ik ben wat de onderwerpen betreft natuurlijk met mijn tijd meegegaan. Twintig jaar geleden speelde de vrouwenstrijd nog heel erg. Vooral op onze faculteit, waar ruim negentig procent vrouw is en was. Nu leeft dat minder en praat je meer over bredere onderwerpen, zoals de armoedeproblematiek in de westerse wereld, dynamieken van culturen en mondialisering."

En op het persoonlijke vlak?

"Ik durf nu meer. Dat uit zich bijvoorbeeld in rollenspellen. Twintig jaar geleden had ik dat nooit gedurfd. Natuurlijk doe ik zoiets niet alleen, maar met een populatie van enthousiaste mensen. Ik wil studenten niet monddood maken. Ze moeten zelf met ideeën en suggesties komen. Ik probeer daar zo goed mogelijk op in te spelen."

Rollenspellen; vinden studenten dat niet een beetje kinderachtig? "De studenten waren eerst heel sceptisch, maar daarna liep het als een trein. Mijn grootste motivatie om met rollenspellen te werken, is dat het een ideale vorm van toepassen is. Mijn vier sleutelwoorden zijn: inzicht kweken, verbanden leggen, analyseren en toepassen. En vooral in dat laatste steek ik veel energie, omdat het heel belangrijk is dat studenten dat onder de knie krijgen."

Kunt u een voorbeeld geven van zo'n rollenspel?

"Vorig jaar deden we een rollenspel, waarvoor ik studenten eerst onderzoek heb laten doen in asielzoekerscentra, het Meidenwegloophuis en opvangtehuizen voor daklozen. Aan de hand van een documentaire over de achterstandswijk Hoogvliet in Rotterdam heb ik een rollenspel ontwikkeld, waarin studenten naar aanleiding van een aantal stellingen een rol uit het echte leven kregen. Het doel was studenten te laten onderzoeken hoe de cultuur van invloed is op hoe mensen omgaan met armoede."

Gaat u die rollenspellen in het komende studiejaar weer doen?

"Ik zit tot september nog thuis en ben druk bezig met het voorbereiden en bedenken van nieuwe vakken. Het is goed mogelijk dat daar ook nog een rollenspel bij komt. Het belangrijkste vind ik dat studenten hun eigen pad weten te vinden en enthousiast bezig zijn. Want anders verdoen ze mijn en hún kostbare tijd."

Fleur Baxmeier

'Ik zie het als een uitdaging'

Eerste administratieve dienst van start

De geur van versgelijmd groen linoleum en nieuw groen tapijt. Stof- en papiervrije bureaus. Lege prikborden. "Overal op de universiteit is alles ingericht in hokjes waar maar twee mensen bij elkaar zitten. Hier zitten meer mensen bij elkaar in één ruimte. Dit Administratief Diensten Centrum is echt gemaakt voor teamwork."

Selma Kogenhop en Mohammed Khalif zijn twee van de tien medewerkers die hier volgende week aan de slag gaan. Ze waren niet direct laaiend enthousiast over het ADC. Selma Kogenhop: "Een jaar geleden hoorden we voor het eerst van het plan voor een ADC. We hadden toen zoiets van: 'moet dat nou?'. Het werd ons verteld tijdens een werkoverleg door ons hoofd van de administratieve afdeling van de bibliotheek. Na de afgelopen zomervakantie kregen we ook echt te horen dat het om ons ging."

Mohammed Khalif vertelt dat hij in eerste instantie een beetje laconiek reageerde op de plannen. "Ik wist niet wat er met mijn werkzaamheden zou gebeuren. Mijn werk hier bij de bibliotheek is gevarieerd. Misschien moet ik daar wel eentonig werk doen. Als dat zo is, zal dat een reden voor mij zijn om ergens anders te gaan solliciteren." Kogenhop: "Toen ik het hoorde, had ik aan de ene kant een gevoel van onmacht. Dit werd zomaar voor mij beslist. Aan de andere kant leek het me wel leuk om met nieuwe collega's te werken. En we blijven ook nog een paar dagen hier in de binnenstad werken, dus onze collega's hier blijven we zien. Ik heb geen idee of er nog zoiets als een openingsborrel komt. Wat dat betreft verloopt de communicatie zeer slecht. We kregen sommige informatie ook pas eind januari. Misschien komt het doordat we in de binnenstad zitten en de rest op de Uithof."

Inmiddels verheugen Khalif en Kogenhop zich op het feit dat ze een andere werkplek krijgen. Maar ze vragen zich ook af waarom ze niet konden blijven zitten bij de universiteitsbibliotheek, waar ze nu op de financiële afdeling werken. Kogenhop gaat twee dagen voor het ADC werken en drie dagen voor de bibliotheek. "In het ADC is de factuurinvoer geautomatiseerd. We doen nu nog alles met de hand, maar straks wordt het gescand en dat is wel efficiënter. Waarom we dan ook moeten verhuizen, snap ik niet. De afwisseling is natuurlijk wel leuk; af en toe hier werken en af en toe daar. Ze zeggen dat alles efficiënter moet gaan en dat als we allemaal hetzelfde werk doen, we het ook wel kunnen bundelen." Khalif werkt straks drie dagen voor het ADC en twee voor de bibliotheek. Hij ziet net als Selma het nut van een verhuizing niet in. "Mijn tijd is verdeeld als ik dan hier, dan daar moet werken. Dat is niet echt praktisch. Maar zoals het er nu voorstaat, zie ik het als een uitdaging."

Koffie

In de ADC-ruimte moet Bart de Waijer even zoeken, maar uiteindelijk vindt hij het knopje van de zonwering. Een gedempt geluid is te horen terwijl een zee van licht de kamer vult. Bart: "Als je naar buiten kijkt, kijk je uit op de parkeerplaats of een ander gebouw." Volgens De Waijer moeten de toekomstige ADC-medewerkers in een apart kantoor werken om een formele klant-leveranciersrelatie te krijgen. "Als de administratie apart is, krijgen we minder 'het informeel bij elkaar naar binnen lopen'. De cultuur verandert en de faalkosten gaan naar beneden. Faalkosten zijn bijvoorbeeld kosten die gemaakt worden door een verkeerd aangeleverde factuur. Normaal liep iemand van de financiële administratie even naar de afzender toe om te vragen hoe het zat of om te fout te herstellen. Door dit zakelijke systeem dwing je medewerkers van de universiteit om in één keer goed aan te leveren, want even aanschieten zit er niet meer in."

Riet van Zwam wordt één van de drie teamleiders van het ADC. Ze werkt nu nog bij de financiële administratie (CTA) in het bestuursgebouw. Ze vindt het jammer dat zij en de andere teamleiders zo weinig tijd hebben om zich voor te bereiden. In haar bureau ligt een la vol met documenten over richtlijnen binnen het ADC. "Voor alle handelingen die wij moeten verrichten, zijn schema's gemaakt. Echt alles is vastgelegd. Ik moet nog zien wat daarvan terecht komt. Iedereen doet het toch op zijn eigen manier. De bedoeling was, dat we al deze documenten door zouden nemen, maar daar hebben we simpelweg geen tijd voor. We zijn nog druk bezig met de jaarafsluiting. In februari vorig jaar kregen we te horen dat we zouden gaan verhuizen. Ik vond dat niet zo erg omdat ik dan hetzelfde werk blijf doen als nu, maar dan op een andere plek. Ik zorg ervoor dat de rekeningen betaald worden, we zijn eigenlijk nu al een klein administratiekantoor. Mijn collega's waar ik direct mee samenwerk gaan mee naar het nieuwe kantoor. We verhuizen naar een ruimte in een ander gebouw. Dus alle andere mensen die ik nu tegenkom op de gang en waar ik koffie mee drink, zal ik niet meer zien. Dat vind ik wel jammer. Onze klanten zitten ook allemaal in het Bestuursgebouw, dus hoe dat contact gaat verlopen is mij ook nog niet duidelijk."

Voor Van Zwam is het ook nog niet duidelijk waarom ze moet verhuizen. "Ze zeggen dat we efficiënter kunnen werken als we daar in het wiskundegebouw zitten. Het doel was dat alles simpeler zou worden, maar ik vraag me af of dit zal lukken. Het echte probleem is namelijk dat de cultuur binnen de universiteit moet veranderen. Het papierwerk gaat door te veel handen of blijft heel lang liggen. Het gebeurt elke keer weer dat we aan het eind van het jaar alle cijfers op een rijtje denken te hebben, maar er allerlei papieren uit laatjes tevoorschijn komen die wij nog niet hebben gezien. Een professor vindt bijvoorbeeld aan het eind van het jaar nog een contract en geeft dat dan pas aan ons. Hopelijk komt dit minder vaak voor met het nieuwe systeem."

Bart de Waijer herkent de klachten van de toekomstige ADC-medewerkers, maar hij benadrukt dat iedereen vooral heel enthousiast is en veel zin heeft om te beginnen. "Ik begrijp de geluiden, dat er veel tegelijk moet gebeuren, maar er zijn nu eenmaal een paar afwegingen gemaakt. De trainingen moesten we kort voor de start van het ADC houden, anders zou de kennis weer snel wegzakken. Er zijn in januari vier trainingen gegeven, die in totaal drie dagen in beslag hebben genomen. Qua tijd valt dat dus wel mee. Gelukkig was iedereen wel superenthousiast tijdens de trainingen. Ze zijn nu eenmaal administratief medewerkers en dat zijn ‘doeners’. Ze willen niet zoveel overleg, maar gewoon aan het werk. Ik kan me voorstellen dat mensen sceptisch zijn omdat het de zoveelste verandering is binnen de universiteit. Maar dit is echt anders omdat we ons richten op de klant-leveranciersrelatie. Er komt een contract tussen het ADC en de diensten van de universiteit. Daar kunnen zowel de diensten als het ADC op afgerekend worden. Er was natuurlijk al een klant-leveranciersrelatie, maar nu wordt het nog zakelijker. Er worden nu bijvoorbeeld afspraken gemaakt over hoe lang het ADC er over mag doen om een verkoopfactuur te maken en te versturen."

Helma Tienpont

Zakelijker

Op 4 februari 2002 is de Universiteit Utrecht gestart met het project Professionalisering Bedrijfsvoering (ProBe). Een van de doelen van dit project is een herschikking van de financiële administraties van faculteiten en diensten zodat er meer en betere financiële informatie beschikbaar komt. Daartoe wordt een deel van de werkzaamheden in een aantal ssdienstencentra (ADC’s) geconcentreerd. De verwachting is dat de universiteit zo zakelijker en meer planmatig bestuurd kan worden.

Biotechnologie

“Tot nu toe worden de biotechnologische toepassingen in planten puur op emoties beoordeeld, dat is een slechte zaak. Ik zie het niet als mijn roeping om de pr van biotechnologie te verbeteren. Maar ik vind het jammer en verkeerd als het biotechnologisch onderzoek en de toepassing ervan niet op wetenschappelijke gronden beoordeeld wordt. Ik weet zeker dat er over tien jaar allerlei transgene gewassen en voedselproducten in de winkel liggen. Die ontwikkeling is gewoon niet te stoppen. Wereldwijd rukt het op, we kunnen er niet omheen. Van alle soja die wereldwijd geteeld wordt, is nu geloof ik al de helft transgeen. Het risico van transgene gewassen is goed ingeschat, het is minimaal. Nul kun je nooit zeggen – dat is ook al weer zoiets. Dat begrijpen mensen niet. Biotechnologische toepassingen moeten risicovrij zijn, terwijl mensen op andere gebieden veel meer accepteren. Medische toepassingen van biotechnologie worden bijvoorbeeld wél beter geaccepteerd. Het gevolg is dat plantenveredelaars de kat uit de boom kijken. Het is nu moeilijk om subsidie te krijgen voor plantenbiotechnologische ideeën. Er is namelijk geen markt voor. Terwijl ik me bijvoorbeeld kan voorstellen dat het overzetten van een resistentie-gen uit tomaat naar aardappel via biotechnologie het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de aardappelteelt mogelijk sterk zou kunnen verminderen. Dat is helemaal niet zoveel ‘geknutsel’ en via normale kruisingstechnieken is dit niet eens mogelijk. Een ander goed voorbeeld is het inkruisen van ziekteresistentie in rijst. Via traditionele veredeling zou dat misschien wel tien tot vijftien jaar duren, omdat je dan behalve het resistentie-gen ook allerlei slechte eigenschappen inkruist, die je vervolgens weer moet uitkruisen. Omdat door de resistentie minder bestrijdingsmiddelen nodig zijn, is zo’n genetisch gemodificeerde plant heel goed toepasbaar in de biologische landbouw. Maar dat is blijkbaar vloeken in de kerk.”