Het aantal topmensen dat een 'Nederlandse Nobelprijs'heeft gewonnen, is dit jaar weer toegenomen met twee. Met deuitverkiezing van Hans Oerlemans en Hans Clevers zijn er zesSpinozamannen te vinden aan de Universiteit Utrecht. Het U-bladsprak met Hans & Hans over spelonken en telefoons.
Alsof de telefoon zelf gaat bellen
Als onderzoeker ontdekte hij hoe darmkanker ontstaat;als ondernemer stond hij aan de basis van twee Utrechtsebiotechbedrijven; en als bestuurder trekt hij samen met RonaldPlasterk het Utrechtse onderzoek in 'genomics'. Op deze pagina eenverkorte en geactualiseerde versie van een eerder in het U-bladgepubliceerd interview.
Na in Utrecht zowel biologie als geneeskunde te hebbengestudeerd en na een verblijf in Amerika, was Hans Clevers eindjaren tachtig teruggekomen naar de Domstad met een brandendeonderzoekvraag. "Ik was al heel jong gefascineerd door het feit dateen enkele bevruchte eicel kan uitgroeien tot zon groot aantalprachtig functionerende organismen. Hoe gaat dat, vroeg ik me af.Welke moleculen en eiwitten zijn daarbij betrokken? Ik wilde datuitzoeken in een vak dat dichtbij de geneeskunde stond en op datmoment was die vraag in de immunologie een' hot item'. Daar ginghet om de vraag hoe het komt dat een stamcel de ene keer een celvan het afweersysteem wordt en de andere keer een rodebloedcel."
De toen net 32-jarige Clevers, die vier jaar als postdoc inHarvard had gewerkt, legde met Amerikaanse flair zijn eisen optafel. "Ik had in Amerika een 'fellowship' gekregen, dus mijnsalaris had ik bij me. Ik wilde alleen nog een eigen lab, een aioen een analist. Eerst ben ik naar het Nederlands Kanker Instituutgestapt, het Nederlandse topinstituut op dit gebied. Maar directeurPiet Borst zei: je kunt een analist krijgen, 'thats it'. Toentoenmalig AZU-voorzitter Gerlach Cerfontaine er lucht van kreeg,reageerde hij op zijn Gerlachs: 'Is die Clevers goed? Oke, laat hemmaar komen en geef hem wat hij vraagt.' Nog diezelfde avond beldePiet Borst me op. 'Zo Hans, jij gaat dus verzuren in de polder?'Het zat hem niet lekker dat ik voor Utrecht gekozen had. Tja, hadhij maar meer moeten bieden."
Clevers kan zich de begintijd in Utrecht nog goed herinneren."We waren een van de eersten die in het nieuwe AZU in De Uithof metDNA werkten. We waren echt pioniers en af en toe dacht ik: hoe moetdit ooit een serieus lab worden? We hebben toen onvoorstelbaremazzel gehad, want terwijl we min of meer in den blinde op zoekwaren gegaan naar genen en eiwitten die een rol zouden kunnenspelen bij de vorming van cellen van het afweersysteem, hadden wenog voor Kerstmis met TCF een nieuw en nog onbekend eiwitgeidentificeerd dat onze 'claim to fame' zou worden.
Lang en vaak moeizaam onderzoek leidde de groep van Clevers totsteeds meer inzicht in de werking van TCF. Maar de echte doorbraakkwam toen hij in 1997 ontdekte dat het gen waar TCF aan isgekoppeld, een cruciale rol speelt bij het ontstaan van darmkanker,een ziekte die vijf procent van de wereldbevolking treft. "Dat wasde ontdekking die onze reputatie definitief heeft gevestigd enwaarvoor we nu het meest geciteerd worden. Onlangs is in hetlaboratorium gebleken dat als de kankerverwekkende mutatie van hetTCF-gen wordt rechtgezet, de tumorvorming stopt en de kankercelweer een normale cel wordt. De grote vraag is nu dus of we eengeneesmiddel kunnen ontwikkelen dat deze werking bij mensenheeft."
"Samen met mijn Utrechtse collega Hans Bos en met drie Duitseonderzoekers heb ik voor dat doel het bedrijf Semaia opgericht ende vooruitzichten lijken veelbelovend. Onze aanpak is gebasseerd ophet feit dat cellen elkaar onderling voortdurend chemische'signalen' geven. Ze communiceren als het ware over hoe ze zichmoeten ontwikkelen. Wat bij kanker misgaat, is dat eiwitten die diesignalen moeten doorgeven door een mutatie zelf signalen gaanuitzenden, waardoor ze cellen tot deling aanzetten. Het is alsof detelefoon opeens zelf gaat bellen. Wat wij nu proberen is om dieongewenste activiteit door een chemisch blok onmogelijk te maken.Wehebben inmiddels een stof geisoleerd die goed werkt indarmkankercellen in het lab. Deze maand testen we die op muizen metdarmkanker. Over een jaar of vijf hopen we te weten of die stof debasis kan vormen voor een geneesmiddel tegen darmkanker bijmensen."
Dat Clevers en de zijnen het geheim van TCF konden ontraadselen,was mede te danken aan hun onorthodoxe aanpak. "Op een gegevenmoment kregen wij door dat TCF een belangrijke rol speelde in dekikker en de fruitvlieg. Andere immunologen zouden waarschijnlijkhebben gezegd: Een vliegeneiwit? Dat is niet onze afdeling. Maardankzij mijn biologische achtergrond wist ik dat kikkers en vliegenin genetisch opzicht niet zo veel verschillen van mensen. Datblijkt ook wel, want dezelfde mutatie waardoor mensen darmkankerkrijgen, zorgt ervoor dat aan een vlieg vier in plaats van tweevleugels groeien. Wij zijn toen de kikker ingedoken en dat heeftvoor een niet gering deel bijgedragen aan ons succes."
Wat de Spinoza-winnaar betreft maakt dit verhaal opnieuwduidelijk hoe funest het is als beleidsmakers wetenschappelijkonderzoek inhoudelijk willen sturen. "Toen ik hier benoemd werd,werd verwacht dat ik aan reuma en multiple sclerose zou gaanwerken, maar ik heb meteen gezegd: ik heb geen idee hoe ik dat moetdoen. Laat mij nou maar gewoon mijn gang gaan met TCF, dan kom ikvast wel met iets op de proppen dat van belang is voor degezondheidszorg. Ik wist dat TCF te maken had met het soortprocessen dat ook in kanker een rol speelt. Het viel dus teverwachten dat we vroeg of laat op een vorm van kanker zoudenstuiten. Maar zeker was dat niet."
"Als je in ons lab komt kijken, zou je niet geloven dat we eenafdeling zijn van een ziekenhuis. Van de dertig onderzoekers werkener maar vier aan het immuunsysteem. De rest werkt aan kikkers,muizen, wormen, vliegen noem maar op. Eigenlijk kan dat helemaalniet voor een ziekenhuislab, maar zo hebben we wel de oorzaak vandarmkanker ontdekt. Op zich is dat natuurlijk toeval geweest. Maarik ben ervan overtuigd dat je dat toeval afdwingt door onderzoekersde vrije hand te laten."
Oerlemans en het gedrag van gletsjers
Sneeuw, ijs en gletsjers. Dat is de wereld waarinHans Oerlemans zich in zijn element voelt. Al bijna twintig jaarbestudeert de Utrechtse hoogleraar meteorologie de wisselwerkingtussen 's werelds ijsmassa's en het klimaat. "Het is best mogelijkdat de zeespiegel ondanks de toename van broeikasgassen weer gaatdalen."
"Een paar jaar geleden ben ik een keer in een gletsjerspleetgevallen. Het was een brede spleet met aan een zijkant een rest vaneen sneeuwbrug. Mijn voorgangers waren daar allemaal op gesprongenen ik zag hoe die brug steeds verder afbrokkelde, maar we moestenverder, ik moest erover. We zaten aan elkaar vast met touwen, dusik maakte me niet echt zorgen, maar toch was het een vreemdegewaarwording toen de brug afbrak op het moment dat ik neerkwam.Opeens kwam ik terecht in een wereld zonder licht en geluid, wantin een gletsjerspleet is het compleet donker. Je hoort er alleenwater druppelen."
Prof.dr. Hans Oerlemans vertelt het verhaal op de laconieke toonvan de geroutineerde alpinist. De basis voor zijn fascinatie voorhet hooggebergte werd gelegd in de jaren tachtig. Toen werden hetbroeikaseffect en de stijging van de zeespiegel 'hot items', en degrote vraag was in hoeverre de afsmelting van 's werelds ijsmassa'sdaar een rol in speelde.
In 1986 besloot meteoroloog Oerlemans zich te richten op destudie van het gedrag van gletsjers, en in feite kan zijn werk vande afgelopen vijftien jaar in een formule worden samengevat: zoprecies mogelijk meten welke invloed weersomstandigheden enklimaatfactoren hebben op het groeien of krimpen van gletsjers.Doel van dat onderzoek is het verfijnen van de modellen die hetgedrag van gletsjers beschrijven.
Voor dat doel hebben Oerlemans en zijn medewerkers de afgelopenjaren op een groot aantal gletsjers in de wereld metingenuitgevoerd naar onder meer de temperatuur, de straling van de zonen de sneeuwtemperatuur, en die afgezet tegen de aangroei ofafsmelting van de betreffende gletsjer. "Wij hebben gletsjersuitgekozen van verschillende grootte en vorm in verschillendeklimaten. Van het uiterst vochtige IJsland tot het kurkdrogeWest-Groenland. Alleen zo kun je een algemeen geldig modelontwikkelen voor de 55.000 gletsjers die de wereld telt. We kunnennu voor elke soort gletsjer voorspellen hoeveel er in bepaaldeweersomstandigheden aan ijs aangroeit of afsmelt." "Eerdereonderzoekers hadden uitsluitend naar de mechanische aspecten van debeweging van ijsmassas gekeken", legt hij uit. "Wij hebben inUtrecht de meteorologie in de studie van gletsjersgeintroduceerd."
Nieuw in de glaciologie is het gebruik van satellieten om dereflectie van zonnestraling door het aardoppervlak te meten. Omdatdie reflectie een belangrijke indicatie vormt voor het smeltproces,zijn satellietgegevens zeer welkom voor gletsjeronderzoekers.Maar", zegt Oerlemans, "een probleem is dat de satelliet maar eenfractie van de totale reflectie meet. De kunst is nu om op basisvan metingen in het veld formules te ontwikkelen die die 'beperkte'satellietgegevens kunnen 'vertalen' in informatie over de volledigereflectie op dat moment."
Een deel van zijn Spinoza-prijs wil Oerlemans gebruiken om dezekunst van de 'remote-sensing' verder te verfijnen. Dat is nietalleen van belang voor een beter begrip van het gedrag vangletsjers. Het werpt ook een nieuw licht op het onderzoek naar degrote ijskappen in de poolgebieden, die door hun enormeuitgestrektheid veel minder gemakkelijk met behulp van weerstationsin kaart zijn te brengen.
Zonder zijn Spinoza-geld had Oerlemans naar eigen zeggen ditonderzoek wel kunnen vergeten. "Met wat ik op dit gebied wil gaandoen, zou ik bij het aardobservatie-programma in Nederland niet aande bak komen, omdat de meeste beoordelaars van subsidieaanvragen ergeen heil in zien. Beoordelaars zijn nu eenmaal bijna per definitiebehoudend. Gevolg is dat heel veel goede voorstellen het in ditland niet halen. Als een van de beoordelaars zegt: ik weet nietzeker of dit in de aangegeven tijd kan worden gedaan, hang je al.Ik denk dat wij daarmee in Nederland op de verkeerde weg zitten,maar op dit moment is het niet anders. Ik ben dan ook blij dat iknu niet meer van ze afhankelijk ben. Eindelijk kan ik mijn gelijkhalen."
De centrale vraag die Oerlemans met al dit onderzoek wilbeantwoorden, is of de totale ijsmassa op aarde toe- of afneemt.Dat onderzoek raakt direct aan het vraagstuk van dezeespiegelrijzing. "De zeespiegel stijgt op dit moment gemiddeldtwintig centimeter per honderd jaar. De afsmelting van gletsjerskan een paar centimeter verklaren, de thermische expansie vanoceaanwater kan een paar centimeter verklaren, maar dat is nietgenoeg. Het lijkt aannemelijk dat de rest van de stijging wordtveroorzaakt door het afsmelten van de ijskappen in de poolgebieden.De grote vraag is echter of dat een gevolg is van hetbroeikaseffect of dat er andere oorzaken zijn."
"Het is ook denkbaar dat de temperatuurstijging die 15.000 jaargeleden een einde maakte aan de laatste ijstijd, processen in deijskappen in gang heeft gezet die nog steeds niet zijn uitgewerkt.Om daar achter te komen heb je modellen nodig voor de ontwikkelingvan de ijskap over de laatste paar honderdduizend jaar. Diemodellen zijn er wel, maar ook die hoop ik met mijn onderzoekverder te kunnen verfijnen door ze te ijken met metingen terplaatse. Daarvoor wil ik het Spinoza-geld ook gaan gebruiken. Alsde afloop van de laatste ijstijd nog steeds een rol speelt, is hetdenkbaar dat het leeuwendeel van de stijging van de zeespiegeleerder daardoor wordt veroorzaakt dan door het broeikaseffect. Danis het dus best mogelijk dat de zeespiegel de komende tijd ondankseen toename van broeikasgassen in de atmosfeer juist gaatdalen."
Hoewel hij de meeste onderzoektijd achter de computerdoorbrengt, gunt Oerlemans zichzelf een paar keer per jaar eenuitje naar de Morteratschgletsjer, de Utrechtse 'huisgletsjer' inhet Zwitserse Engadin, waar hij al sinds jaar en dag metingenverricht. Dan worden de permanente meetstations gecontroleerd ensneeuwprofielen gegraven. "Vergis je niet", zegt hij lachend, "datis hard werken. Vorig jaar lag er hier en daar vier meter sneeuw.Dan ben je een dag aan het graven voor een fatsoenlijksneeuwprofiel. Maar mij hoor je niet klagen. Als het werk gedaanis, nemen we vaak nog een dagje om even een berg te beklimmen. Iknoem de Morteratsch vaak mijn therapeutische gletsjer. Heerlijkvind ik dat, even weg van het bestuurlijke gedoe hier in Utrecht,even volop genieten van de rust en de stilte. Daarna kan ik er weereen tijdje tegen."
Spinozapremie
De Spinozapremie werd in 1995 ingesteld dooronderzoekorganisatie NWO. De premie is een beloning voorNederlandse toppers in hun vakgebied. Zij krijgen de premie vanwegehun uitstekende verdiensten in hun vakgebied en hun onbetwisteinternationale reputatie. NWO noemt de prijs zelf wel deNederlandse Nobelprijs. Tot de eerste vier winnaars behoordennatuurkundige Gerard t Hooft en de toen nog Leidse medievist Fritsvan Oostrom, inmiddels Utrechts eerste universiteitsprofessor. Zijontvingen elk twee miljoen gulden.
Pas in 2000 viel Utrecht weer in de prijzen. Nu met fysicus DaanFrenkel, die weliswaar in dienst is van het AmsterdamseFOM-instituut voor Atoom- en Molecuulfysica van NWO, maar die hetcontact met Utrecht in een interview met het U-blad essentieelnoemde voor zijn onderzoek. Dit jaar ontvingen twee Utrechtseonderzoekers de prijs, die inmiddels is aangegroeid tot 1,5 miljoeneuro. Immunoloog Hans Clevers kreeg de prijs voor zijn baanbrekendewerk op het gebied van het kankeronderzoek. Zijn Utrechtse collegaHans Oerlemans werd gelauwerd vanwege zijn bijdragen aan hetklimaatonderzoek. De officiele uitreiking van de prijzen is op 7februari.
Erik Hardeman