Achtergrond

Studenten in uniform: 'Voor twintig piek per uur trek ik wel zo'n pakje aan'

Studenten in uniform: 'Voor twintig piek per uur trek ik welzo'n pakje aan'

Bij het bukken altijd door de knieen

Hijgerige blikken van mannen en complimenten van vrouwen.Tijdens haar bijbaan als serveerster bij de Winkel van Sinkelkrijgt Merel Kraan (22), eerstejaars psychologie, regelmatigreacties op haar korte werkjurkje.

Merel werkt sinds anderhalf jaar parttime bij de Winkel vanSinkel. "Ik vind het een hele leuke zaak. En juist die kleding vindik eigenlijk bijzonder. Het is best wel een net cafe en dan zulkeprovocerende jurkjes. Dat vind ik grappig."

Volgens Merel symboliseert de kleding de tegendraadsheid van hetcafe. "Sommige vrouwen complimenteren me, die vinden het leuk datje er zo uit durft te zien. Andere, vooral jonge, vrouwen vragenjuist of ik zo'n korte rok niet denigrerend vindt", vertelt destudente psychologie. "Of ze willen weten waarom het mannelijkepersoneel geen korte broeken draagt. Die hebben geen mooie benen,zeg ik dan maar. Ik vind het eigenlijk een beetje ouderwets om zote denken. Als je hier komt werken, weet je wat voor kleding jemoet dragen. Daar kun je voor kiezen of niet. Dat vrouwen zoudenworden uitgebuit om hun lichaam, dat is meer de manier van denkenvan de vorige generatie." En de starende mannen? "Als je er niet opreageert, heb je er ook geen last van."

Merel voelt zich dan ook niet ongemakkelijk in haar werkkleren."Maar ik ga er toch liever niet mee over straat. En je moet evenoefenen met bukken: altijd door de knieen. Alle serveersters dragentrouwens een kort broekje onder het jurkje."

Volgens Merel moet je een beetje bijdehand zijn om alleopmerkingen te kunnen beantwoorden. "Hoe je eruitziet maakteigenlijk niet uit. Daar word je ook niet op beoordeeld bij jesollicitatie. De serveersters zijn ook echt niet allemaal slanketypes. Maar we zijn allemaal goed gebekt."

De Winkel van Sinkel heeft duidelijk nagedacht over de kledingvan het personeel. "En het werkt. Het cafe heeft er een groterenaamsbekendheid door gekregen. Ik vind het slim opgezet." In elkwillekeurig ander cafe zou Merel meer moeite hebben met deroklengte: "De Winkel heeft gewoon een goed imago. Daardoor krijgende jurkjes ook een andere betekenis. In een of andere 'sleezy' tentzou ik dit niet aantrekken. Dan gaat het alleen maar om hetopgeilen van de klanten."

"Die broek zou ik echt hebben geweigerd"

Arjen ter Braak (23), derdejaars Nederlands, haalt zijnPTT-werkkleding onder zijn bureau vandaan. Het zit nog keurigopgevouwen in de doos. "Te lelijk, of te klein."

Toen Arjen was aangenomen als pakkettenbezorger bij de PTT kreeghij een formulier toegestuurd waarop hij zijn maten moest aangeven."Dus ik met een meetlint aan de slag: borstomvang, lengte van okseltot pols, lengte van heup tot hiel. Maar toen ik de kledinguiteindelijk kreeg, was de helft te klein of te strak." In dePTT-jas bijvoorbeeld zouden Arjens polsen tevoorschijn komen alshij een pakketje overhandigt. "Dat kan toch niet?"

Daarom draagt hij alleen de rood/grijs gestreepte PTT-polo metlange mouwen en de rode regenjas. "Verder heb ik nog die te kleinegewone jas, een voering voor in die jas, een wollen zweterigezomerpolo, een soort schipperstrui met kraag, een rode regenbroeken de bruine PTT-jeans."

Die jeans, met het PTT-logo in kleur op de kontzak, vindt Arjenhet ergst. "Toen ik net begon met werken zag ik sommige collega'sin die broeken lopen. Ik heb ze toen zelf ook nog gepast, met deschipperstrui erboven. Dat was heel erg. Als ik dat echt had moetendragen, had ik geweigerd. Dan had ik misschien wel ander werkgezocht."

Maar Arjen kan zijn werkgarderobe gerust aanvullen met zijneigen broeken. "Er wordt bij mij op de afdeling niet zo op gelet.Ze zeggen er in ieder geval niets van als je niet volledig inPTT-uniform gekleed gaat. Een collega van mij draagt zelfs eenkorte broek in de zomer en dat is binnen de PTT eigenlijk verboden.Ik vind dat als je geen goede, passende werkkleding levert, je jepersoneel ook niet kan verplichten het te dragen."

Toch ziet hij ook de voordelen van het werken in uniform."Mensen herkennen je meteen. Ze weten waarvoor je komt. Misschiendoen ze zelfs wel eerder de deur open omdat ze je uniformherkennen. De regenjas is trouwens ook wel handig."

Opmerkingen over zijn werkkleding krijgt hij nooit. Ook niet alshij in zijn uniform naar zijn werk fietst. "Postbodes zijnhartstikke sociaal geaccepteerd. Toch?"

Ze denken dat je achterlijk bent als je bij MacDonaldswerkt

De patatlucht krijgt ze nooit meer uit haar werkkleren. Ook nietmet wasverzachter. Dus is Gemma Bierman (22), vierdejaarsNederlands, eigenlijk wel blij dat ze bij de McDonald's een uniformdraagt. Gemma is ooit na een vakantiebaantje blijven hangen bij dehamburgerbakkers. "Het is gewoon gemakzucht. En ik verdien bestgoed: twintig gulden bruto per uur. Daar trek ik wel zo'n pakjevoor aan."

Als Gemma moet werken, draagt ze een blauwe polo en een zwartebroek. "Die polo is wel fijn, die zit tenminste niet zo strak om jekeel. Maar de broek heeft wel een heel vreselijk model, met enormeheupen en toelopende pijpen. Eigenlijk moet je je polo ook nog inje broek doen en dan overbloezen, maar bij mijn McDonald's zijn zegelukkig niet zo streng." Ook het naambordje laat ze meestalachterwege.

Dat de nieuwe uniformen ontworpen zijn door designer Sheila deVries vindt ze ongelooflijk. "Die broekspijpen! Vreselijk! Ik rolze meestal op, zodat ze nog een beetje recht lopen. Bovendien heeftde broek ook nog nepzakken, witte stiksels en zo'n elastieken bandin de taille."

Maar het kan nog erger. "De kleren die we droegen toen ik begonbij McDonald's, die waren echt niet om aan te zien. Lichtgrijzebroeken, rood-wit gestreepte blousjes en een rode strik. Dat wasnog veel fouter dan nu." Het idee achter het verplicht stellen vanwerkkleding begrijpt de studente overigens wel. "Iedereen moet erhetzelfde uitzien. Maar het werkt dus gewoon niet. De een vergeetdit, de ander dat."

Gemma kleedt zich ook altijd op haar werk om. "Ik ga echt nietin die stinkende kleren over straat. Soms neem ik ze vast mee naarcollege in een plastic tas en dan schaam ik me gewoon voor dievieze lucht. Die gaat er nooit meer uit. Daarom lijkt het me nogerger om in je eigen kleren in de keuken te staan."

Commentaar van mensen krijgt ze niet vaak. "Hoewel ze wel denkendat je achterlijk bent als je daar werkt." Vooral vrienden enkennissen zijn verbaasd als ze Gemma achter de kassa ontdekken.Werk jij her?, vragen ze haar dan. Of ze beginnen over het 'leuke'petje. "De meeste mensen vinden de kleren raar en stom. Dat petjeis trouwens ook erg; je haar gaat er ontzettend fout van zitten.Maar je wordt er gelukkig wel een beetje onherkenbaarder van."

'Je ziet de koffievlekken niet meer'

Peter Bas Disberg (25), zevendejaars rechten, ishartstikke blij met de nieuwe uniformen voor de treinstewards. "Diedonkerblauwe broeken zien er een stuk professioneler uit. Hetdraagcomfort is verbeterd. En je ziet de koffievlekken ook nietzo."

De beige spijkerbroek met 'railcatering'-borduurselis niet meer. De treinstewards dragen nu behalve de blauwe pantaloneen wit T-shirt met daaroverheen een blouse. Optioneel zijn dedonkerblauwe trui, de cap, de jas met rode biezen en de tas. "Hetlogo staat wel overal groot op. Dat is een ananas."

Peter Bas werkt sinds een paar maanden bij AlbronTravelcatering. Als hij naar zijn werk gaat, heeft hij zijn uniformal aan. "Dan krijg je weleens opmerkingen. Vooral die over gevuldekoeken, van de reclame, is heel populair. Maar het betekent dat jeherkenbaar bent en dat is natuurlijk de bedoeling."

Volgens Peter Bas wekt een uniform vertrouwen op."Mensen weten dat ze niet worden opgelicht als ze die officielekleding zien. En ze zien meteen bij wie ze eventueel terecht kunnenmet klachten." Wel krijgt hij vaak vragen over het treinverkeer,omdat mensen er vanuit gaan dat hij ook bij de NS hoort. "Dieuitstraling heb je nou eenmaal. Ik probeer mensen altijd zo goedmogelijk te helpen. Gelukkig weet ik er wel wat vanaf omdat mijnvader tot voor kort bij het spoor heeft gewerkt."

Echt vervelende situaties heeft hij persoonlijk nognooit meegemaakt. "We zijn een extra service en zo zien mensen hetook." Wel wordt weleens door de conducteur gevraagd of hij erbijwil komen staan als er lastige zwartrijders staan." Je werkt tochsamen met het treinpersoneel. En twee uniformen maken meer indrukdan een."

Gestapo-schouders en huidkleurige panty's

In haar Schiphol-mantelpak heeft Charlotte Dirkse (23),vierdejaars journalistiek 'Gestapo-schouders'. "En de blouse is witmet oranje streepjes. Daarom draag ik mijn sjaaltje ook altijd: dathaalt de aandacht van de blouse weg." Als ze op weg naar haar werkhaar uniform al draagt wordt ze weleens nageroepen. "Vooral opzondag door al die voetbalsupporters. Ik schaam me ook wel als ikin die kleren over straat ga, maar ik heb ook geen zin om alles meete sjouwen."

Toen Charlotte in een horeca-gelegenheid op Schiphol werkte,hoefde ze alleen een knalblauw, gesponsord rugbyshirt te dragen.Maar als informatrice in het 'taxfree'

-gebied heeft ze een heel uniform. "Ik draag een rok, blouse,gilet en een jasje. De pumps heb ik er zelf bij gekocht en ook voorde panty's moet je zelf zorgen. Dat moeten dan wel huidkleurigezijn."

Tijdens het werk vindt ze het prima om een uniform te dragen."Je kiest er niet voor, maar het hoort er gewoon bij. De kledingzit gelukkig niet ongemakkelijk en in zo'n functie vind ik het wellogisch dat je bepaalde kleding aan moet. Je bent toch eenaanspreekpunt voor de mensen dus moet je herkenbaar zijn. En jevertegenwoordigt ook een bedrijf."

Hoewel de uniformen nu nog blauw zijn, worden ze binnenkortvervangen door kleding met de nieuwe Schiphol-kleuren geel engrijs. Dan is er ook meer keus. "Volgens mij hebben ze dan wel driemodellen rokken. En je mag ook een broek aan. De nieuwe uniformenzijn een stuk sportiever."

Hoewel de werkkleding voorgeschreven is, vindt Charlotte dat jezelf toch nog wel wat aanpassingen kan maken. "Niet alles isverplicht. En de rok, die gewoonlijk op de knie valt, valt bij mijmooier omdat ik een maat kleiner heb genomen." Streng zijn ze ookniet op Schiphol. "Als ik mijn blouse een keer niet heb gestrekenstaan ze gelukkig niet meteen in mijn nek te hijgen."


Kleding voor de politie, Volkswagen, Randstad. "Het is een helewaslijst", zegt Molenaar. "Ik word veel gevraagd omdat ik noueenmaal goed ben in het ontwerpen van bedrijfskleding. Ik bentrouwens ook helemaal niet zo duur, hoor."

Volgens Molenaar is goed ontworpen werkkleding erg belangrijkvoor een bedrijf. "Met een goed design heb je je eerste geld meteenal verdiend." Bedrijven die hem benaderen hebben meestal een aantalwensen. "De huiskleur moet natuurlijk terugkomen in de uniformen,de kleding moet makkelijk te reinigen zijn, comfortabel zitten enfunctioneel zijn. Een cassiere heeft bijvoorbeeld niks aan rucheslangs de mouwen."

Molenaar vindt het ontwerpen van bedrijfskleding een belangrijkezaak. "Het personeel gaat balen als de kleding voor geen meter zitof lelijk is. Ga maar na, veel werkkleding draag je langer dan jeprive-kleding. Dan is het wel zo plezierig als het comfortabel ziten door een vakman ontworpen is."

Bij je volgende bezoek aan het uitzendbureau weet je dus waar jeop moet letten.

Op zoek naar conventies voor het mobiele telefoonverkeer: 'Ik zit nu op college, ik bel je zo'

Op zoek naar conventies voor het mobiele telefoonverkeer: 'Ikzit nu op college, ik bel je zo'

"Zo'n gesprek irriteert en intrigeert, want je hoort de anderekant niet", zegt pedagogiekstudente Eveline Kraak. "Als ik in mijneentje in de trein zit, vind ik het altijd leuk om even mee teluisteren", zegt studiegenote Marianne Boersma. Susanty Nap,studente asw: "Het maakt me niet uit of mensen mobiel bellen in detrein zolang het maar niet te hard gaat. Maar omdat er wel hardwordt gepraat, ga je automatisch meeluisteren en dan kun je nietstuderen."

Docent communicatiekunde Frank Jansen heeft erover nagedacht enstart binnenkort zelfs een onderzoek naar mobiele gesprekken. Hijheeft er inmiddels al een piepklein theorietje over. "Waarom hetons irriteert? Je schrikt even, want je hoort iemand op straatpraten. Je denkt dat ze het tegen jou hebben, want je kunt hetvolgen. Maar het is niet voor jou bestemd. Dat vinden we allemaalniet fijn. Het is een gevoel dat je niet serieus wordt genomen,daarom reageren mensen zo kritisch. De directe aanwezigheid van dieander, bijvoorbeeld in een treincoupe, vereist dat je hem als menswaardeert. Maar zijn gesprek is helemaal niet voor jou bedoeld. Datwringt."

Degene die opgebeld wordt tijdens een huwelijksplechtigheid ofeen toneelvoorstelling, drukt zijn mobiel snel uit. In decollegezalen rinkelen de mobiele telefoons ook vaak tot groteergernis van de docenten en de meeste andere studenten. Meestalwordt de telefoon snel uitgezet, maar Renske Keizer, studente asw,hoort ook regelmatig in de zaal: "ik zit nu op college, ik bel jezo".

In de trein is er geen ontkomen aan. Je wordt altijdblootgesteld aan de teksten van een ander. De meest gestelde vraagmoet zijn 'waar ben je nu', denkt Eveline Kraak. "Ik hoor ze altijdzeggen. 'Ik zit nu in de trein'."

Die eerste woorden hebben een ritueel karakter, stelt FrankJansen. "Met die informatie wordt verder weinig gedaan. Het isvergelijkbaar met een praatje over het weer in een normaal gesprek.Dat hoort even afgehandeld te worden." Bovendien is detopografische kennis van veel bellers niet helemaal in orde, heeftJansen gemerkt. "Ik zit zelf vaak in de trein en dan kijken ze naarbuiten en zeggen dat ze in de buurt van Alkmaar zitten. Maar danzijn we bij Amersfoort. Blijkbaar is dat helemaal niet belangrijk.Je dekt er wel allerlei dingen mee af zoals bijgeluiden. Het hoortbij deze fase. Het apparaat leeft nog zo onder de bevolking, dat jemeldt dat je mobiel bent."

Halsband

Ook het belgedrag in de supermarkt roept veel irritatie op. Nietalleen bij de andere klanten. Natuurkundestudente Manouk Rijpstrawerkt in een supermarkt en mag regelmatig lang wachten op mensen,die terwijl ze aan de beurt zijn, worden opgebeld. "Onnozel", vindtMarianne Boersma, de gesprekjes uit de categorie 'schat wil je puurof melk hagelslag'. Renske Keizer stoort het nauwelijks. "Karnemelkof gewone melk. Ik vind het eigenlijk wel handig om daarover tekunnen bellen. In een trein wil je studeren dan word je echtgestoord, maar in een supermarkt doe ik zelf boodschappen en danheb ik er totaal geen last van."

"Mensen die in de Albert Heijn opeens vergeten zijn welk typewc-papier ze altijd gebruiken. Eigenlijk heel kinderachtig om jedaar druk om te maken, want het is toch wel een nuttige vraag",vindt ook Frank Jansen. "Als het apparaat in alle lagen van debevolking is doorgedrongen dan heeft iedereen hem daar wel eensvoor gebruikt. Dan stoort het ook niet meer."

Die irritatie komt voort uit een soort jaloezie op deverworvenheden van een ander. Dat is aan het verdwijnen. Een mobielis zelfs al een beetje 'gezonken cultuurgoed' geworden."Tegenwoordig is het alweer chic om te zeggen. Zo'n ding heb ikniet, neemt u maar contact op met mijn secretaresse. Mensen rakener ook op uitgekeken", zegt Jansen. "Vooral als ze hem van hun baashebben gekregen, begrijpen ze dat het een gouden halsband is. Dieapparaten worden in Japan bij bosjes 'verloren'. De forenzentreinenliggen helemaal vol met die dingen, zelfs de nieuwst exemplaren"Zegt Jansen die er zelf overigens ook geen heeft.

Natuurkundestudent Ties Lucassen is al een stap verder. Hijheeft wel een mobiel, maar gebruikt hem nooit buitenshuis. Een gsmis goedkoper voor hem dan een vaste telefoonaansluiting en Lucassenwil beslist niet gebeld worden als hij over straat loopt.Studiegenoot Minne de Jong vindt mobieltjes erg overheersend. "Hetergste aan een mobiele telefoon is dat je altijd kunt wordenopgebeld en als die mensen dan worden opgebeld, hebben ze alleennog maar aandacht voor dat ding. Er wordt ook van je verwacht datje zo'n ding bij je hebt. Als je ergens te laat komt, vragen zewaarom heb je niet gebeld. Dan zeg ik: een paar jaar geleden had ikniet eens kunnen bellen."

Een groot onderzoek naar het gebruik van de mobiele telefoononder studenten is er nog niet geweest. Jansen heeft bij zijn eigenstudenten redelijk wat navraag gedaan. Studenten gebruiken demobiel vooral voor contacten met medestudenten. Zakelijke dingenregelen ze op een andere manier. "De mobiel is echt bedoeld voorhet gewone smoezen."

Jurgen Swart


Gsm-etiquette

De gsm veroverde in hoog tempo de wereld. Zelfs depersconferentie van de Duitse bondskanselier Gerhard Schrder overAfghanistan werd vorige week verstoord omdat Joschka Fischer in eenbinnenzak van zijn driedelig grijs nog een mobiel aan hadstaan.

En dat leidt tot heel veel ergernis. In eerste jaren van de gsmwas dat vooral een strijd tussen de 'haves' en de 'have nots'. Dehaves waren meestal drugsdealers of patsers of allebei. Inmiddelsheeft vrijwel iedereen zo'n telefoontje en de samenleving zoektnaar conventies. Sommige mensen denken dat de gebruikers elkaar welzullen opvoeden. Zo schijnt het tegenwoordig normaal te zijn omtijdens een gesprek je gsm uit te zetten tenzij je een heelbelangrijk gesprek verwacht, maar dat moet je dat wel aan jegesprekspartner melden.

In Amerika bestaat nog steeds een vrij grote antibeweging. DeAmerikaanse fabrikanten sloven zich dan ook op internet uit om hunpotentiele klanten te doordringen van de 'Wireless Etiquette'. Veelmeer dan een redelijk opgevoed, sociaal-denkend mens zelf al kanverzinnen, valt er op die sites eigenlijk niet te vinden. "Gebruikje mobiel niet achter het stuur. Breng jezelf en anderen niet ingevaar. Zet het volume laag. Excuseer jezelf en loop naar buitenals je denkt dat je conversatie anderen stoort."(gsmworld.com).

De Amerikaanse telefoonmaatschappij Nevada Bell liet deAmerikaanse etiquettespecialiste Peggy Post een heus boekwerk mettips voor verantwoord gsm-gebruik samenstellen. In San Diegosponsorde Nokia in samenwerking met de gemeente een 'courtesycampaign'.

En ook in het Nederlands taalgebied is Nokia actief.'Gsm-etiquette' heet het hier. Het is verstandig om tijdensvergaderingen je telefoontje uit te zetten, valt op de Belgischesite van de Finnen te lezen. Maar in de supermarkt moet je dattelefoontje kunnen plegen, vindt Nokia. Het tekstje klinkt al bijnaoubollig: "Trek u vooral niets aan van de verbaasde gezichtenrondom u, want straks moeten zij een muntje vragen aan decaissiere, om vervolgens in de file aan de telefooncel te staanwachten - in weer en wind - om hun telefoontje te doen... "(Nokia.be)

Ook het statistisch onderzoek op Internet levert weinigverrassingen op. Vorig jaar raakten de meeste Nederlandersgeirriteerd als de mobiele telefoon overging op plekken waar rustgewenst is zoals bioscopen en ziekenhuizen. Slechts twaalf procentvond het gebruik van mobiele telefoons in de trein storend. Deenige verrassende statistiek komt uit Amerika. De meeste Amerikanenzitten liever in een tandartsstoel dan in de bioscoop naast iemandwiens mobiel overgaat.

Jurgen Swart

Geneomde sites: http://www.gsmworld.com,http://www.nokia.be,http://www.goodhouskeeping….

Utrechtse bestuurskundige lovend over Nederlands overheidsbeleid: 'Eigenlijk gebeuren er maar weinig echte rampen'

Utrechtse bestuurskundige lovend over Nederlandsoverheidsbeleid: 'Eigenlijk gebeuren er maar weinig echterampen'

In 1981 wordt de wereld opgeschrikt door de onbekende nieuweziekte aids. De schrik wordt nog groter als blijkt dat debesmetting plaats vindt via bloed-bloed contact. Dat is nogal wat,want overal in de wereld vinden transfusies plaats met donorbloed,dat niet op het HIV-virus wordt gescreend. Vanaf 1983 wordt daaromin steeds meer westerse landen, al dan niet vrijwillig, overgegaantot selectie van donoren; twee jaar later wordt in veel landen eentest voor donorbloed verplicht gesteld.

Er lijkt dus sprake van een krachtige aanpak, maar als zich rond1990 de eerste sterfgevallen voordoen, wordt allerwegen de vraaggesteld of er indertijd voldoende tijdig is ingegrepen. Met namebesmette hemofiliepatienten wijzen met een beschuldigende vingernaar de overheid. In tal van landen waaronder Nederland komt hettot rechtszaken en worden schadeclaims toegewezen; de nalatigheidvan de Franse overheid heeft zelfs een fors politiek schandaal totgevolg.

Het valt achteraf dus nogal tegen met die ogenschijnlijk zokrachtige aanpak, maar met zon conclusie moet je bij prof.dr. MarkBovens niet aankomen. Deze week presenteert hij het resultaat vaneen grootscheeps internationaal onderzoek naar de effectiviteit vanoverheidsoptreden in zes Europese landen. Zijn conclusie: "Als jenaar de aanpak van de HIV-crisis kijkt, dan hebben de door onsonderzochte landen het op Frankrijk en Spanje na goed gedaan."

Fiascos

"Mijn Leidse collega Paul t Hart en ik waren al jaren aan hetworstelen met de vraag hoe te verklaren dat het overheidsbeleid eenaaneenschakeling van fiascos lijkt", vertelt Bovens. "Wij hebben erzelfs een dik boek over geschreven, maar gaandeweg werd duidelijkdat wij eigenlijk geen idee hadden wat we precies met fiascosbedoelden. We hebben dat boek toen maar weggegooid en zijn eersteen boek over het begrip fiasco gaan schrijven.

"Dat heeft ons duidelijk gemaakt hoe betrekkelijk successen enmislukkingen zijn. Neem het Opera House in Sydney. Bij de bouw werdsteen en been geklaagd. Het gebouw was te duur, het was niet tebouwen en het zag er niet uit. Een fiasco van de eerste orde,kortom. Maar twintig jaar later was datzelfde Opera House hetmiddelpunt van de festiviteiten rondom de Olympische Spelen, eensymbool van het moderne Australie. Het kan dus verkeren."

Al snel ontdekten de twee bestuurskundigen dat in de literatuurweliswaar een groot aantal beschrijvingen van individuele projectenwas te vinden. "Maar er was nooit een systematische poging gedaanom te onderzoeken in hoeverre overheidsbeleid werkt en waaraan datligt. Dat was in onze ogen een groot gemis. Vandaar dat we vierjaar geleden een groep onderzoekers bij elkaar hebben gehaald vooreen poging om deze vraag meer systematisch te beantwoorden."

Bovens en zijn collegas selecteerden vier uitdagingen waarop deoverheden in de zes landen de afgelopen twintig jaar een antwoordhadden moeten vinden. Meer dan twintig onderzoekers werden op padgestuurd om per casus een minutieuze analyse te maken van de gangvan zaken. Niet alleen de feitelijke besluitvorming werdbeoordeeld, maar ook de manier waarop de politiek en de mediadaarop hadden gereageerd. Want, stelt Bovens, beleid kan objectiefgezien nog zo succesvol zijn, als het publiek het niet pikt, koopje er weinig voor."

Besmettingen

Deze maand verscheen het resultaat van dit monnikenwerk, eenstudie van meer dan zevenhonderd paginas met een opvallendpositieve conclusie: de overheid doet het zo slecht nog niet. VoorNederlandse lezers hebben de auteurs een nog grotere verrassing inpetto. Samen met Engeland heeft Nederland de meest effectieveoverheid. Bovens glimlacht verontschuldigend. "Ik moet toegeven datik dit resultaat zelf ook niet had verwacht. Onze overheid doet hetecht veel beter dan je zou afleiden uit wat je in de krantleest."

Volgens de onderzoeker is die koppositie vooral te danken aanonze overlegcultuur. "Als je kijkt naar de HIV-casus, dan is hetopvallend dat in Nederland vrijwel van meet af aan de directbetrokkenen bij het overleg zijn betrokken. De bloedbanken hebbenal in april 1983 afspraken gemaakt met het COC over donorselectieop vrijwillige basis. In andere landen is een dergelijke maatregelpas twee jaar later van bovenaf opgelegd. Ook de hemofiliepatientenin ons land zijn heel snel op de hoogte gesteld van de dreigenderisicos. In Frankrijk en Spanje, landen met een sterk geloof in demacht van de staat, was van zulk overleg geen sprake. Dat zie jeook in de andere voorbeelden en mijn conclusie uit dit onderzoek isdan ook dat de Nederlandse traditie van overleg en openheid beteroverheidsbeleid oplevert dan het zuidelijke etatisme waarin hetstaatsapparaat besluiten veel meer van bovenaf oplegt."

Opmerkelijk is dat er soms grote verschillen bleken te bestaantussen de feitelijke en de politieke effectiviteit van het gevoerdebeleid. Hoewel in de HIV-affaire in Spanje door de instantiesaantoonbaar laks werd gereageerd met als gevolg een fors aantalbesmettingen, heeft de zaak daar nauwelijks politieke gevolgengehad, stelt Bovens. "Dat kwam vooral omdat er in Spanje een enormstigma op aids lag, zodat er niet openlijk over werd gepraat.Bovendien kwamen er vrijwel geen claims omdat hemofiliepatienten inSpanje nauwelijks georganiseerd waren. Hoewel het beleid opuitvoeringsniveau dus dramatisch was, kun je in politiek opzichtniet over een fiasco spreken.

"In Frankrijk gebeurde min of meer het omgekeerde. Daar brak in1991 na publicaties over onnodige besmettingen een enorm schandaaluit dat een aantal politici de kop heeft gekost. Op zich was er ophet Franse beleid veel minder aan te merken dan op het Spaanse,maar omdat bloed in Frankrijk een belangrijke symboolfunctie heeften de overheid de hemofiliepatienten bruskeerde, viel het politiekeoordeel daar veel negatiever uit. Dat maakt duidelijk dat de vraagof beleid succesvol is of niet, onmogelijk goed kan wordenbeoordeeld zonder de culturele achtergrond mee te wegen."

Enschede

Al met al is Bovens dus redelijk te spreken over de Nederlandseoverheid. Maar hoe is zijn tevredenheid te rijmen met het doorVolendam en Enschede bevestigde beeld van een stelletje minkukelsin onze stadhuizen? De onderzoeker is het niet eens met diekwalificatie.

"Laat ik voorop stellen dat het hier gaat om lokaal beleid. Dathebben wij in ons boek niet onderzocht en het is goed denkbaar datdat meer zwakke punten kent dan het beleid op centraal niveau. Tochgeloof ik er niets van dat de voorbeelden van misluktoverheidsbeleid die er natuurlijk zijn, het topje van de ijsbergvormen, zoals vaak wordt gesuggereerd.

"Ik vind het juist heel geruststellend om te zien hoe effectiefde instanties vaak optreden, ondanks dat zij met buitengewooningewikkelde zaken worden geconfronteerd. Gezien de toenemendecomplexiteit van de wereld om ons heen gebeuren er eigenlijk maarweinig echte rampen."

Wat het oordeel van gewone burgers heel erg kleurt, is hetmechanisme van 'doing better, feeling worse', denkt Bovens."Naarmate de overheid beter presteert, gaan we steeds meer van haarverwachten. En als er dan een keer iets misgaat, beschouwen we datniet als incident. Nee, dan roepen we meteen dat de overheid inhaar geheel faalt. Een begrijpelijke emotie, maar hij spoort zekerniet met de realiteit in de sectoren die wij onderzochthebben."


Succes en falen

Voor het onderzoek naar succes en falen van overheidsbeleid werdin Nederland, Duitsland, Zweden, Engeland, Frankrijk en Spanjegekeken naar de volgende vier 'cases':

- de herstructurering van de staalindustrie

- het inperken van de macht van medici

- de deregulering van het bankwezen

- de aanpak van de HIV-besmetting van bloedproducten

'Success and failure in public governance,edited by Mark Bovens, Paul 't Hart en B.Guy Peters. UitgeverijEdward Elgar

Erik Hardeman

De fascinatie van life Roleplaying, ofwel studenten als gnoom, krijger of pruimenverkoper

De fascinatie van life Roleplaying, ofwel studenten als gnoom,krijger of pruimenverkoper

Magier, priester, goblin of ork. In 'lifeRoleplaying' (LRP) kun je even iemand anders zijn in een anderewereld. Volgens studenten die deze hobby hebben, is LRP geensektarische religie, zelfs geen way of life, "het is gewoon eenleuk spelletje".


'Gewoon ouderwets riddertje spelen'

Bij life Roleplaying wordt een verhaal met een themainteractief uitgebeeld. Het idee komt uit Engeland en het spelbestaat in Nederland nu ruim tien jaar. Onder de aanhangers van LRPzijn veel jongeren. Twee Utrechtse studenten zijn er inmiddels zoaan verslingerd geraakt dat ze hun eigen roleplaygroep hebbenopgericht, genaamd New Dawn (Nieuwe Dageraad).

Zij speelt het liefst een dief, hij ambieert altijd een rolwaarin gevochten mag worden. Studente geneeskunde Mascha Kuijpers(21) en student Keltisch Donijs de Vries (24) zijn gek van lifeRoleplaying. Dit spel houdt in dat de spelers een adventurebeleven. Om dit avontuur zo eerlijk en realistisch mogelijk telaten verlopen, zijn er talloze spelregels waaraan ze zich moetenhouden.

De Vries: "Roleplaying is ontstaan uit table top, gewoon eenspel aan een tafel spelen. Daarbij moet je denken aan ingewikkeldespellen als 'Dungeons & Dragons'. Een of ander genie heeftbedacht om dat life te gaan doen. Natuurlijk is dat wat anders. Inje fantasie kun je de meest rare dingen verzinnen, zoals een legervan tienduizend Orken dat zijn monsters die gaan vechten. Dat is inhet echt niet te doen." De charme van LRP is om alles zorealistisch mogelijk na te bootsen. "Hoe mooier de wapens enkostuums, hoe gaver het spel. Idealiter zie je niets hedendaags. Omdie reden spelen we meestal in een bos." De meeste verhalen enkarakters bij LRP komen uit de fantasywereld. Clichefiguren alshobbits en orken komen uit 'In de ban van de ring' van Tolkien,maar ook films als 'Dark Kristal' zijn inspiratiebronnen.

Kleding en wapens zijn voor roleplayers uitermate belangrijk. DeVries heeft een tiental wapens in zijn bezit. Die zijn gemaakt vanschuimrubber en latex, maar van afstand zeer realistisch om tezien. Een dure hobby is het wel, want een beetje zwaard kost zo eenpaar honderd gulden. De kleding maken Kuijpers en De Vries meestalzelf (ook de malienkolder). Kuijpers: "De lapjesmarkten enfeestwinkels hebben goede klanten aan ons." Met al die spullen enhun passie voor het spel, was het voor De Vries en Kuijpers maareen kleine stap om zelf een roleplaygroep op te richten.

Maar wat is nu de lol van verkleed door het bos lopen? Het isduidelijk dat De Vries dit al te vaak heeft moeten uitleggen. "Alsje het nooit hebt gedaan, kun je je er weinig bij voorstellen. Zelfspeel ik sinds 1996. Ik had er ooit iets over gelezen in een Engelsblad en hoorde op een spellenbeurs dat het ook in Nederlandgebeurde. Ik ga zo vaak mogelijk. Zeker tien tot vijftien keer perjaar, met pieken van wel bijna elk weekend in mei enseptember."

Nepbloed

In Nederland bestaat sinds de jaren negentig een aantalLRP-groepen. Een van de belangrijkste is Malatie. Die organiseertjaarlijks 'The Summoning', het grootste evenement op dit gebied inde Benelux waar ruim vijfhonderd mensen op afkomen. De Vries: "Datis echt gaaf omdat je dan grote legers tegen elkaar kunt latenvechten. Bij een gewoon weekend moet je denken aan tachtigpersonen, voor een adventure van een dag is twintig personenprima."

Dat in Amerika roleplayen vaak geassocieerd wordt met Satanisme,vindt De Vries nergens op slaan. Iedereen die daar blank enappeltaartetend is, vindt alles al snel met satan te maken hebben.Natuurlijk kom je echte freaks tegen die roleplayen amper loskunnen zien van het dagelijkse leven. Het is een wereld vanregelneukers. Mensen die alles heel strikt willen doen en daarcontinu over praten. Natuurlijk praat ik er ook graag en veel overomdat ik het leuk vind, maar het is geen religie of a way of life,het is gewoon ouderwets riddertje spelen. Fictie."

Kuijpers omschrijft haar passie anders. "Het is de lol die jeook hebt van een spannend boek of een film waar je helemaal in zit.Zelf speelde ik hiervoor wel gewoon toneel, maar dat is nietvergelijkbaar. Bij Roleplayen heb je geen publiek en je maakt jehele karakter zelf. De eerste keer dat ik het deed, ben ik echtzeiknat geregend, maar ik vond het geweldig. Opeens zat ik in eendonker bos tot niet bestaande goden te bidden. Natuurlijk weet jedat het niet echt is, maar het is gewoon leuk om in een verhaal opte gaan."

De onbekendheid van Roleplayen levert in het bos vaak raretaferelen op. Kuijpers: "Ik stond een keer vastgebonden aan eenboom met nepbloed rond mijn mond. Toen kwam er een voorbijgangerlangs. Tja Sommige mensen lopen snel door, anderen willen zien hoehet verhaal afloopt."

Voor meer informatie: http://www.malatie.nl of mail naar:newdawnlrp@hotmail.com


Als monster in de bossen bij Zeist

Youre gonna love it or hate it, een tussenweg schijnter nauwelijks te zijn bij life Roleplaying. Maar zeggen alleliefhebbers - je moet het een keer hebben ervaren om te kunnenoordelen. Om die reden trok U-blad verslaggever Christie Hofmeestermet de groep New Dawn als monster de bossen bij Zeist in.

Het weerbericht en de lucht voorspellen een dag om gezelligbinnen te blijven. Maar dat kan niet bij life Roleplaying. Vroeg inde ochtend verzamelt een groep van twintig personen zich op stationDriebergen-Zeist. De meeste spelers komen al in vol tenue uit detrein gestapt. Gekleed in ouderwetse lappen, leren hesjes, pakkenvol spijkers en gewapend met vervaarlijk uitziende zwaarden vanlatex maken ze een opvallende indruk. Althans, de keurige burgersvan Zeist lopen er in een boogje omheen.

De spelleiding legt uit wat de bedoeling is vandaag. Deeigenlijke adventure wordt beleefd door personages die het helespel hetzelfde blijven. Zij hebben hun rol zelf gekozen. Onder henbevinden zich twee broers magier, een soort potsenmaker met eengedresseerde cavia en een handjevol krijgers. Ik behoor tot demonsters, wat zoveel wil zeggen dat wij de mensen zijn die dehelden in verschillende encounters (scnes) tegenkomen. Determinologie van het spel is te ingewikkeld voor een leek. Hetheeft te maken met magierscholen en ene slechterik, genaamd Talbot."Je hoeft niet op te letten, hoor", zegt een van de andere monsters"Wij krijgen toch per situatie uitgelegd wat we moeten doen. Eenhele opluchting. Wel moeten we op de hoogte zijn van de algemeneregels. Als je bijvoorbeeld je hand in de lucht steekt, ben je evenbuiten het spel. Goed om te weten.

De meer ervaren spelers praten over welke skills (vaardighedenals wapens, sterkte of toverkracht) ze zullen gebruiken. Daarbijputten ze uit het 23 paginas tellende spelreglement alsof ze hetuit het hoofd kennen. Echte insidergrappen gaan over en weer. Eenvan de doorgewinterde Roleplayers geeft toe dat de grootste lol vanhet roleplayen is om erover te praten.

Geruime tijd later vertrekken we richting bos. Gelukkig zijn ergenoeg autos zodat we niet met een hele stoet hoeven te lopen. Eenjongen moet echter wel te voet "omdat ik in mijn pak niet kanzitten". Een man die al meer dan twaalf jaar speelt, zit verkleedals een soort Robin Hood in zijn auto waar achterin eenkinderstoeltje zit. "Ik word er te oud voor, maar ik blijf het leukvinden", zegt hij verontschuldigend.

Eenmaal in het bos worden de beginnelingen een beetje nerveus.Wat staat ons te wachten? De spelleider legt de eerste encountersuit aan de monsters, terwijl op een afstandje de spelers net doenof ze ons niet zien en wat verveeld met elkaar vechten om de tijdte doden. Roleplayen is vooral veel wachten. De monsters verkledenzich als gnoom, gewonde krijger, pruimenverkoper, grenswachter enhouthakker. Ik heb nog even geen rol omdat ik niet zo goed weet watik dan moet doen. Dan roept de spelleiding: time-in, wat zoveel wilzeggen dat we nu echt beginnen. Gehuld in een waterafstotendewollen cape en een dolk in mijn hand wacht ik af. Eigenlijk gebeurter weinig. Iedereen sjokt wat rond, houdt lange discussies overmagierscholen en nog geen tien minuten later zijn de spelers alweeraan de andere kant het bos in.

Ik vraag wat er eigenlijk is gebeurd. "De spelers hebben nuinformatie over een monster dat ze moeten zoeken en gaan daarheen."Okay, next encounter. Ik maak deel uit van een groepje boerinnendat kwaad is op een grenswacht omdat hij het bewuste monster op onsdak heeft gestuurd. Hoewel we ons bevinden in het land Ardaniemeten we ons allemaal een Brabants accent aan. De grenswacht krijgtnepbloed op zijn gezicht en ligt in het natte bos tien minuten tewachten tot de spelers komen. Als we ze in de struiken zien, gaanwe allemaal schreeuwen. Best lekker eigenlijk. Op vragen van despelers weet ik geen antwoord, maar gelukkig verdwijnen ze al snelhet bos weer in.

Goblins

Opnieuw verkleden. De eerste druppels vallen en de spanning bijde monsters neemt toe. Als het goed is, gaat er nu gevochtenworden. Wij zijn een grenspatrouille. Op het moment dat wij (degroep met de rode hesjes) en zij (die rare kluwe spelers) dreigendtegenover elkaar staan, raak ik wel een beetje in de rol. Wedraaien een tijdlang om elkaar heen en de regen valt met bakken uitde hemel. Mooi tafereel, alleen is het jammer dat de regen dewandelende gezinnen uit het bos jaagt, zodat we drie keer met dehele groep opzij moeten gaan voor autos.

Dan komt het gevecht waarop iedereen duidelijk al die uren heeftgewacht. Ook daarbij horen allerlei regels die ik niet ken. Hetenige dat ik weet is dat ik op elk lichaamsdeel maximaal vijf keergeraakt mag worden. Ik sla een paar spelers en wordt geslagen.Iemand roept tegen me: Disarm. Ik fluister: "Wat betekende dat ookalweer?" Dat je je wapen moet laten vallen. "Maar dan ben ik af."En inderdaad, een minuutje later sterf ik een bloedige dood. Ikvergeet dramatisch te vallen en erger nog, ik vergeet mijn hand opte steken (ten teken dat ik nu officieel uit het spel ben). Voor despelers reden om me nog meters verder het bos in te sleuren. Metmijn ogen dicht en mijn rug ontbloot in natte bladeren wacht ik heteinde van het gevecht af.

Vervolgens komt de grote scne met goblins. Deze monstertjes metgroene gezichten en kromme neuzen zijn altijd een populaironderdeel van het spel, maar ik weiger me groen te latenschilderen. Het alternatief is om weer als grenswacht voor lijk inde struiken te liggen, met mijn gezicht vol nepbloed. Vanuit mijnplek als dooie sla ik een prachtig gevecht gade tussen vijf goblinsen een ork (een groot, groen monster) en de spelers. Vooral deervaren spelers hebben een prachtige vechttechniek met veelbewegingen, kreten en emotie. Net echt, bijna.

Uiteraard winnen de spelers weer makkelijk. Het dringt langzaamtot me door dat monster zijn zoveel wil zeggen als vele dodensterven op een dag, en steeds weer opstaan.

Inmiddels is het vijf uur in de middag. Het bos wordt donkerderen grauwer. In het donker doorspelen is niet verantwoord. "Zekerniet bij roleplay-nerds die over elke tak vallen", grapt een van demonsters. De laatste encounters worden dan ook redelijk snelafgewerkt. Daarbij sterft eindelijk ook eens een keer een van despelers. Of nee, hij blijft versteend in het bos achter.

Op de terugweg met het nepbloed nog op mijn gezicht vraag ik aande andere beginnelingen of zij dit nog vaker willen doen. Hetantwoord luidt bevestigend. Wat dat betreft is het waar dat jeRoleplayen geweldig vindt of tamelijk onnozel. Ik behoor tot delaatste groep. Maar ik heb er wel ets aan overgehouden, namelijkeen flinke verkoudheid voor de rest van de week.

Christie Hofmeester

Onderzoek passie voor gepensioneerden: 'Ik ben beter dan ooit'

Onderzoek passie voor gepensioneerden: 'Ik ben beter danooit'

Kirstie Lawson, medewerkster van het Hubrecht Laboratorium,werkt tegenwoordig niet meer in de weekends. Dat heb ik mevoorgenomen, die tijd wil ik gewoon vrijhouden. Maar verder werktze vijf dagen per week, minimaal acht uur per dag. Voor Lawson, net69 geworden, is het volstrekt vanzelfsprekend.

Ik ben nooit zon 9 tot 5 persoon geweest. Dat kan ook eigenlijkniet als je onderzoek doet met levend materiaal. Dan ben jeafhankelijk van de houdbaarheid van je preparaten. Vanaf haarpromotieonderzoek eind jaren vijftig 1958 of 1959 geloof ik, datweet ik niet meer precies houdt zij zich bezig metontwikkelingsbiologie. En nog steeds is zij geboeid door haarvakgebied. Dat moet ook wel, anders zou ik nu niet meer werken.

Als ze zou stoppen met haar werk, zou het onmogelijk zijn omalle ontwikkelingen nog bij te houden, denkt ze. En dat zou jammerzijn. Er zijn de laatste tien tot vijftien jaar zo veelinteressante dingen gebeurd. Door verschillende vindingen opmoleculair-biologisch en genetisch gebied is het veldsamengebracht. Dat heeft het allemaal nog interessanter gemaakt,aldus Lawson, wier moedertaal Engels af en toe doorklinkt in hetgesprek. Het is boeiend om te zien of je onderzoek past in datgeheel, of juist niet.

Hobby

Ook Math Geelen is, ondanks zijn aanstaande 65e verjaardag, dekomende tijd veelvuldig te vinden in het laboratorium van deafdeling Voeding van Diergeneeskunde. Het is niet dat ik geenandere dingen te doen heb, hoor. Ik heb thuis een kamer ingerichtwaar ik houten kinderspeelgoed maak, dat vind ik leuk. Maaronderzoek doen hoort er voor mij ook bij. Dat is geen werk, dat iseigenlijk ook een hobby. Ook hij wordt gedreven door purenieuwsgierigheid. Ik ben in de loop der jaren alleen maarnieuwsgieriger geworden. Dat heeft niets te maken met het willenafronden van mijn werk, het testen van hypothesen blijft me gewoonboeien.

Lawson heeft altijd meer belangstelling gehad voor onderzoek danvoor de bestuurlijke kant van haar vak. Ik was meer geinteresseerdin het ontwikkelen van ideeen en in de uitvoering van onderzoek. Ikdoe het liefst zo veel mogelijk zelf. De bevrediging is groterwanneer je alles met je eigen handen hebt gedaan, dan wanneer je jeidee door een ander laat onderzoeken.

Wim van de Grind, emeritus hoogleraar Biologie, heeft zichgedurende zijn carriere wel veel bezig moeten houden met anderedingen dan onderzoek. Hij is een half jaar geleden met pensioengegaan, maar kan zich nu eindelijk full-time op onderzoek richten.Je kiest voor een carriere bij de universiteit omdat onderzoek jeinteresseert, niet omdat je zon enorme vergadertijger bent, legthij uit. Nu kan ik dat onderzoek doen, zonder me bezig te hoevenhouden met allerlei nevenverplichtingen.

Volgens Lawson is dat het grootste voordeel dat onderzoeken naje pensioen met zich meebrengt. Je bent van de druk verlost omjezelf in stand te moeten houden in een competitief veld.Natuurlijk ben je het tegenover het laboratorium verplicht om goedonderzoek te verrichten, maar ze kunnen je niet meer ontslaan,lacht ze. Eenmaal weer serieus wil ze de stelling dat dit'wetenschap op zn puurst' is, wel onderschrijven. Je doet hetnergens anders meer om dan omdat het je boeit en omdat je wiltweten wat je onderzoek oplevert of kan bijdragen.

Levensvervulling

Verdere voordelen ziet ze overigens niet. Volgens mij zitten eralleen maar nadelen aan. Ik merk dat mijn zicht slechter wordt, enmijn geheugen ook. Soms weet ik dat ik iets gelezen heb, maar danweet ik niet meer precies hoe het zat. Dan moet ik het weer gaanhalen, wat natuurlijk een enorme verspilling van tijd is. Datoudere onderzoekers meer ervaring hebben is volgens haar geen grootvoordeel, omdat het veld zo snel verandert.

Geelen en Van de Grind bestrijden ten stelligste dat zij fysiekeongemakken ondervinden. Beiden voelen zich nog exact dezelfde alsvoorheen. Sterker, Van de Grind heeft het gevoel dat hij beter isdan ooit. Ik heb nog nooit in mijn leven zo veel kennis gehad, enik kan me nu honderd procent op dat onderzoek concentreren. Geelenmaakt zich geen zorgen over een achteruitgaand geheugen, want datik dingen na moet zoeken, dat heb ik al mijn hele leven.

Alle drie zijn ze zich er ter dege van bewust dat ze 'geluk'hebben gehad, dat ze nog mogen werken. Van de Grind maakt zich boosover de geinstutionaliseerde leeftijdsdiscriminatie waar hij enzijn mede-65+ers tegenaan lopen. Ik kom mensen tegen van 35,waarvan ik vermoed dat ze hersendood zijn. Die mogen wel gewoonverder werken. Er wordt niet gekeken naar vaardigheden maar naarzoiets willekeurigs als leeftijd. Dat is een heel treurigverschijnsel."

Natuurlijk komt er voor alledrie een punt waarop ze er echtdefinitief mee stoppen. Lawson: Als mijn nieuwsgierigheid dwaalt,of als ik niks zinnigs meer kan bijdragen, dan stop ik." Van deGrind verwoordt het aldus: Wetenschap is mijn levensvervulling. Netzoals voor schilders kunst hun passie is. Die zeggen toch ook niet,ik ben nu zo oud, nu stop ik. Nee, die gaan door tot hun eerstehersenbloedinkje.

Wat doet de UU voor actieve gepensioneerden?

Hoe staat de universiteit tegenover wetenschappers die na hunpensioen actief willen blijven? Age Halma, senior medewerkeruniversitair strategisch programma:

Op dit moment is daar niets voor geregeld. Voor UDs en UHDsblijft dat voorlopig ook zo. Het is de beleidsvrijheid van eendisciplinegroep of instituut om mensen na hun pensioen aan tehouden. Wij staan daar neutraal tegenover. De groep of hetinstituut kan zelf het beste uitmaken of de kosten, in wat voorvorm dan ook, opwegen tegen het profijt dat ze van eengepensioneerde doorwerker hebben. Voor emeriti zijn we dit jaarvanuit de universiteit begonnen met een experimenteel traject. Dedecaan houdt met een vertrekkende hoogleraar een exit-gesprek. Alsblijkt dat beide partijen nog iets met elkaar willen, dan wordtbekeken in welke vorm dat kan. Het kan zijn dat de afspraken heellicht zijn, bijvoorbeeld dat iemand zijn postvak en e-mail-adreshoudt, voor een aantal kleinere klussen. Maar het kan ook eenzakelijk contract worden, waarbij iemand werkzaamheden verricht endaarvoor in ruil bijvoorbeeld een computer metuniversiteitslicentie ter beschikking krijgt of ruimte in eenlaboratorium. In heel uitzonderlijke gevallen kunnen we eenarbeidscontract afsluiten. Dat betekent dat iemand salaris ontvangtvoor zijn werkzaamheden, naast zijn pensioen. Het experiment, datwordt geevalueerd in 2003, is alleen voor emeriti. Dat is nogoverzichtelijk, een grotere groep zouden we niet kunnen behappen.We zijn er mee gestart omdat de voorspelling is dat er gaten gaanvallen in het universitair personeelsbestand. Bovendien bleek uiteen onderzoek onder emeriti dat die vaak nog genegen zijn om actiefte blijven aan de universiteit. Op zich zouden dergelijkeconstructies overal kunnen voorkomen, ook bijvoorbeeld bij eenbank. Maar daar zal het vermoedelijk minder spelen, omdatwerknemers makkelijker vervangbaar zijn. In de wetenschap vallenindividuen vaak samen met een bepaald specialisme.

Hanneke Slotboom

Wonen in een chalet of caravan op 'De Berekuil': 'Steeds kouder, natter en viezer...'

Wonen in een chalet of caravan op 'De Berekuil': 'Steedskouder, natter en viezer...'

In een van de grote houten chalets vlakbij het 'Bruine Beerveld'zit Patrick van der Gracht (22, Management, Economie en Recht)."Dit is al het vijfde jaar dat ik hier woon. Mijn vorige opleidinglag tegenover deze camping. Toen heeft mijn vader een chaletgekocht. Ik heb niet eens geprobeerd om een kamer te vinden, ik zithier prima. Het is goedkoop en ik heb lekker de ruimte." Camping DeBerekuil ligt net buiten de stad en wordt omringd door water. Eengroot deel van de campinggasten woont hier permanent in een van de100 chalets. In de mini-gemeenschap wonen ook studenten. Sommigentijdelijk, vanwege de kamernood, maar ook onder de permanentebewoners bevinden zich studenten.

Hoewel mensen vaak negatief reageren als Van der Velde verteltdat hij op de camping woont, zijn ze verbaasd als ze zijn 'huis'zien. Het chalet heeft een slaapkamer en woonkamer en zelfs eenpiepkleine logeerkamer annex opslagruimte. Toilet en douche zijngewoon aangesloten op de waterleiding, via een schotel ontvangt hijkabeltelevisie. In de woonkamer staat zelfs een piano. "Ik hebhelemaal niet het idee dat ik op een camping woon. Dit is net eensoort buurt." Van der Velde zou het jammer vinden als de permanentebewoning, zoals de gemeente wil, opgeheven zou worden. "Dit is tochmijn plekje geworden. Je merkt dat ze het de bewoners steedslastiger willen maken, met bouwvergunningen bijvoorbeeld. Ik bendan ook lid van bewonersvereniging Het Bevel, die aardig in touw iszodat iedereen hier kan blijven." Toch maakt hij zich niet al tedruk. "Er wordt al zo lang over gepraat. Als het zover komt moet degemeente toch herhuisvesten."

Een eindje verderop weten Ton Evers (21, Geologie) en FreekTielemans (19, journalistiek) zelfs nog van niets. "Dat zou balenzijn", reageert Evers. "Van mij mag dat opheffen nog wel vier jaarduren. Misschien moeten we maar zeggen dat hier onder de steigereen of andere beschermde diersoort zit." De jongens bewonen samenhet chalet van Tielemans' vader en vinden het zo leuk op decamping, dat ze niet eens staan ingeschreven bij de SSH.

Smerig

Aan de andere kant van de camping zit Gemma Ramaekers (20,eerstejaars aardwetenschappen) in haar camper. "Toen ik na devakantie ging zoeken naar een kamer was er echt helemaal niks meer.Gelukkig had ik deze camper nog." Het bevalt Ramaekers goed op DeBerekuil. "Je zit lekker tussen je eigen spullen, je hebt je eigenkeuken. Het is dat het hier steeds kouder, natter en viezer wordt,anders hoefde ik echt niet weg." Veel contact met andere studentenop de camping heeft ze niet. "De meeste studenten die hier wonenzijn niet vaak thuis. Je zit toch een beetje afgesloten, dan ga jeliever weg als je vrij hebt." Zelf heeft ze net een kamer gevondenen wacht ze op het bericht wanneer ze kan verhuizen.

Robert Suir (21, fysiotherapie) zit in de caravan van zijnouders aan het 'Rolstaartplein'. Tijdens zijn stage moest hij eenweek terugkomen naar school. "Ik had mijn kamer inmiddels alopgezegd dus zit ik nu maar voor een week hier. Het sanitair istrouwens wel heel erg smerig. Dan was het in mijn oudestudentenhuis nog schoner. Als het nog erger wordt, ga ik maar opschool douchen."

Eva Houtsma

Studente communicatiekunde Arien Bosch stapt van ijs over op tartan: 'Je verzuurt tot achter je oren'

Studente communicatiekunde Arien Bosch stapt van ijs over optartan: 'Je verzuurt tot achter je oren'

"Ik heb het er heel moeilijk mee gehad. Het is fantastisch omvoor honderd procent met je sport bezig te zijn en de illusie tehebben dat je ooit op de Olympische Spelen kunt staan." Jarenlangtrainde Arien Bosch (23) twee keer per dag.

Als lid van Jong Oranje van de KNSB bivakkeerde ze 150 dagen perjaar in het buitenland. Geld speelde geen rol. Maar Bosch haaldehet net niet.

"Ik had tijden geschaatst die goed genoeg waren voor dekernploeg, maar de KNSB vond dat ik te weinig had laten zien",blikt de studente communicatiekunde terug. En ze had ook nog depech dat het aantal ploegen werd ingekrompen. Met al het commercilegeweld van dit moment, had het misschien anders kunnen lopen. "Hetvoelt nog steeds een beetje vreemd om op televisie naar wedstrijdente kijken. Ik ben beter dan de meeste deelnemers."

Illusies

Bosch vraagt zich nog steeds af en toe af waar het aan lag. "Ikheb er altijd naast gestudeerd. De trainers stimuleerden dat ook.Het was goed om even je oogkleppen af te kunnen doen. Maar ik sloegwel eens een krachttraining over om naar college te kunnen gaan.Mijn studie had weinig contacturen. Ik kon in het buitenland allesbijhouden. Maar terwijl ik studeerde, lagen de anderen te rusten.Die waren zo gedreven. Bij hen moest alles wijken voor hetschaatsen. Ik kan veel beter relativeren. Maar misschien was datjuist niet goed. In de schaatswereld moet je je illusies hoogkunnen houden."

Na de kernploeg trainde ze door in het gewest. Maar de stapterug van Calgary naar Deventer bleek heel erg groot. Ze kwam ineen nationaal team dat net onder de top zat. "We kregen welfaciliteiten. Vier of vijf keer per jaar mochten we naar hetbuitenland. Maar ik was bij Jong Oranje gewend aan het snelste ijsen hele goede mensen om me heen. Dat is belangrijk bij hetschaatsen. Trainingsmaatjes die net iets beter zijn. Er warenopeens zoveel obstakels. Ik moest allemaal selectiewedstrijdenrijden, waar me vroeger de hand boven het hoofd werd gehouden."

Bosch besloot zich helemaal te richten op haar afstuderen, maarze is blij dat ze de topsport heeft meegemaakt. "Recht vooruitkijken en alles moet wijken. Je leeft zo vaak op het randje. Je dagis verpest als je verkouden bent. Het is zwaar. Je traint dag indag uit en je rijdt misschien drie persoonlijke records per jaar.Maar ik heb er ontzettend veel van geleerd. Je ziet veel van dewereld, al zijn het dan plekken waar een ijsbaan is. En je doetveel mensenkennis op."

Spieren

Na het schaatsen volgde toch nog een nieuwe sportcarrire. Om afte trainen werd ze vorig jaar lid van de Utrechtseatletiekvereniging Phoenix. "Het leek me leuk om hier nieuwe mensente leren kennen. Hardlopen vond ik altijd al een leuke sport." Degezelligheid moet vooropstaan, maar die gezelligheid bestaat ervoornamelijk uit dat Bosch na de training nog even blijft hangen omwat te drinken met haar clubgenoten. Verder worden de zaken ergserieus aangepakt.

"Het was een behoorlijke overgang, want het zijn hele anderespieren en hele andere bewegingspatronen. De loopsnelheid moet ooknog groeien." Maar toch voert ze inmiddels al twee clubranglijstenaan. Onlangs werd ze met haar ploeggenoten tweede op het Nederlandskampioenschap estafette op de 400 meter. En het kan nog veel hardervindt Bosch. "Ik kan nog niet elke dag op tartan trainen. Datpikken mijn spieren nog niet."

De 400 blijkt samen met de 800 meter haar beste afstand. Dieafstanden staan bekend als hele zware afstanden. "Je verzuurt totachter je oren. Dat had ik bij het schaatsen veel minder daar zithet voornamelijk in je benen. Je hebt altijd nog wel eenglijbeweging. Bij het lopen moet je jezelf echt omhoogtrekken."

Wat voor andere sporters al op topsport lijkt, valt voor Boschonder het kopje rustig aftrainen. "Dit is niets in vergelijking metJong Oranje. Maar sporten zit in me. Ik vind het leuk om elke dagte trainen, maar ik ga nu geen offers meer brengen. Die tijd isgeweest. Potten breken zal ik niet meer, maar nationaal moet ik eeneind komen." Haar doel is om volgend jaar bij de NederlandseKampioenschappen finaleplaatsen te halen. Maar het is vooral desfeer die haar bevalt. "Nu staan mijn teamgenoten te juichen langsde kant als het goed gaat. Bij Jong Oranje vochten we vaak met zijnvieren om drie plaatsen op een toernooi. Dan word je geenvriendinnen."

Sportjournaliste

Rustig aftrainen bij een gezellige schaatsvereniging was geenoptie. "Dat is mijn eer te na. Ik heb een bepaald niveau gehad. Ikben snelheid gewend en als ik minder train, wordt dat ook minder.Ze is nog wel actief in de schaatssport. Ze bezoekt de Deventerijsbaan regelmatig als sportjournaliste voor het Deventer Dagblad.Die contacten bestonden al in de tijd dat ze nog een regionaaltalent was. In die combinatie van studie en sport ziet ze welbrood. "Het lijkt me erg leuk om voor de KNSB iets te doen opcommunicatiegebied. Het schaatsen ligt natuurlijk wel het dichtstbij mijn hart."

Jurgen Swart

Eerste medisch biologen blikken terug: 'Wij waren non-conformistisch en lekker alternatief'

Eerste medisch biologen blikken terug: 'Wij warennon-conformistisch en lekker alternatief'

Het bier vloeit rijkelijk, de muziek staat hard en vijftigmensen slaan elkaar vreugdevol op de schouders en kussen wangen."He Fredje, man, hoe gaat het?" Het gaat er joviaal aan toe tijdensde reunie van de eerste generatie medisch biologen. De spontaneFred Wondergem is de organisator van de reunie. Met een tevredenblik zakt de 35-jarige achterover in zijn stoel, biertje in dehand. Zojuist heeft hij zijn studiegenoten bekend dat hij zichzelfpas na acht jaar studeren 'afgestudeerd' mocht noemen. Dit integenstelling tot de andere dames en heren, die bijna allemaalbinnen zes jaar klaar waren met hun studie. Niet zo ijveriggeweest, Fred? "Mwoah, het was meer een samenloop vanomstandigheden. Ziektes, persoonlijke problemen en tegenslagen ophet gebied van de studie. Maar ik had ook geen haast," geeft hijtoe. Momenteel werkt Fred bij een Amerikaansbiotechnologie-bedrijf, waar hij verantwoordelijk is voor deregistratie van voedselgerelateerde enzymen. Na zijn studie heefthij eerst als toxicologisch beoordelaar van geneesmiddelendossiersbij het RIVM gewerkt. Daar deed hij zijn eersteregistratie-ervaring op. "Mijn tweede baan was bij een Amerikaansfarmaceutisch bedrijf, waar ik op de registratieafdeling werkte.Daar heb ik ook een registratiecursus gedaan, want bij medischebiologie leer je niks over registratie."

Hij vertelt dat de banen en organisaties steeds leuker zijngeworden. "In mijn huidige bedrijf zijn we ons nu ook aan hetrichten op de ontwikkeling van geneesmiddelen, dus daar komt nogmeer samen van vorige banen," zegt Fred enthousiast. Hij heeftzeker geen spijt van zijn studiekeuze. "Het is wel typisch dat ikprecies deze studie heb gekozen. Er was geen enkele studie die inmijn ogen aan de medische biologie kon tippen. Toch waren er heelveel vergelijkbare studies: in Leiden, Nijmegen en Maastricht. Enje had natuurlijk ook de 'klassiekere' studies als biologie,farmacie en scheikunde. Nu blijkt dat ik niet per se medischebiologie had hoeven doen, want de collega's in mijn vorige banenhadden allemaal zo'n andere, vergelijkbare, studie gedaan."

Wanneer de 'vete' tussen de studenten geneeskunde en medischbiologie ter sprake komt begint de uitgelaten Fred hard te lachen."Wij waren ook echt veel leuker! De geneeskundestudenten gingensteeds meer op elkaar lijken: ronde brilletjes en gestreeptebloesjes. Wij waren non-conformistisch en lekker alternatief. Datklinkt toch veel beter?"

Mensenredder

De 34-jarige Maarten Frens zegt 'heel veel aan zijn studie gehadte hebben'. Hij is als universitair docent fysiologie werkzaam aande Erasmusuniversiteit. "Mijn loopbaan heeft tot nu toe naadloosaangesloten op mijn studie. Ik begeleid medische getinteonderzoeken en dat is precies waar de studie zich op richt." MaarMaarten was niet altijd zo blij met zijn studie. "In het eerstejaar was het mij allemaal te nat." Te nat? "Te moleculair, tescheikundig.

Pas tijdens zijn eerste stage raakte Maarten ervan overtuigd datMedische Biologie voor hem toch de juiste studie was. "Die stageopende mijn ogen. Ik dacht bij mezelf 'dit is echt heel erg leuk!'.Dat verbaasde mijzelf misschien nog wel het meest. Ik ben toen heelhard hard aan de slag gegaan, want ik wist zeker dat ik in dezerichting verder wilde gaan. En zie hier, ik heb tot de dag vanvandaag nog geen seconde spijt gehad van die keuze."

Maarten heeft nooit overwogen om geneeskunde te gaan studeren."Ik ben geen mensenredder. Bovendien is geneeskunde veel tepraktisch voor mij, ik ben meer van de wetenschappelijke kant." Hijziet er echter niet uit als het prototype 'serieuzegeitenwollensok'. "Nee, dat is waar," lacht hij. "Die heb je welhoor, bij ons op de universiteit. Maar ik ben altijd al mijn eigengangetje gegaan, wat betreft uiterlijk en kleding," zegt despontane docent. "Dat deed eigenlijk iedereen bij MedischeBiologie. We hadden natuurlijk geen 'rolmodellen' in de vorm vanouderejaars. Dit gaf ons de kans om allemaal een eigen stijl teontwikkelen."

Uitgeloot

Voor de 36-jarige Anita Biezeman was de studie Medische Biologieachteraf gezien niet zo'n gelukkige keuze. Sinds een jaar werkt zijals onderzoeksmedewerkster van de afdeling milieu aan hetNederlands Forensisch Instituut. Voor die tijd was ze werkzaam alsmilieuinspecteur.

"Ja, dat is wel even wat anders he", roept Anita uit bij hetzien van de verbaasde blikken om haar heen. "Ik heb me eigenlijkvrijwel gelijk na de studie laten omscholen tot milieuinspecteur."Waarom? "Ik heb, denk ik, gewoon heel erge pech gehad met mijnstage. Eigenlijk het tegenovergestelde van wat Maarten heeftmeegemaakt. De studie ging de eerste drie jaar best goed. Ik hadnergens klachten over. Pas tijdens mijn stage ging hetbergafwaarts. Ik had hele slechte onderzoeksresultaten en daardoorraakte ik totaal gedemotiveerd. Ik wilde na mijn afstuderen gewooniets heel anders gaan doen." Anita vertelt dat ze de studiemedische biologie ook min of meer in een opwelling is gaan doen."Mijn hele leven droomde ik al van een toekomst als dierenarts. Destudie diergeneeskunde moest het dus worden. Maar toen het momentvan inschrijven eenmaal daar was, bleek dat je bij diergeneeskundemaar een kans van 1 op 10 had om ingeloot te worden. Toen zonk demoed mij in de schoenen."

Omdat ze niet het risico wilde lopen uitgeloot te worden,besloot ze zich in te schrijven bij medische biologie. "Ik had daareen paar boekjes over gelezen en wat ik daarin las trok mij welaan. Bovendien was de kans om ingeloot te worden bij medischebiologie veel hoger dan bij diergeneeskunde. Dat gaf eigenlijk dedoorslag, want het leek mij echt een ramp om uitgeloot te worden envervolgens een jaar niks te doen."

Als Anita zeventien jaar terug kon in de tijd, zou ze de studiemedische biologie links laten liggen. "Ik heb een hele leuke tijdgehad, maar de studie was gewoon niet geschikt voor mij. Hoewel ikvan bepaalde kennis wel profijt heb in mijn huidige baan. Sterkernog, ik denk dat ze me niet eens hadden aangekomen als medischebiologie niet op mijn cv had gestaan!" Helemaal voor niets is destudie dus niet geweest. "Nee, inderdaad. Mag ik nu weer naar mijnjaargenoten toe?"

Fleur Baxmeier

Taalkundigen pionieren met onderzoek naar vroege taalproblemen

Taalkundigen pionieren met onderzoek naar vroegetaalproblemen

Aan het Utrechtse Instituut voor Linguistiek doentaalkundigen onderzoek naar de wortels van dyslexie. Een kind vandrie vindt de woorden 'beer' en 'peer' hetzelfde. Een baby vananderhalf kijkt te kort naar links. Later slechte lezers?

Een kartonnen robot, een speelgoedboerderij, DickBruna-plaatjes: taal-onderzoekers bij Letteren halen alles uit dekast. "Af en toe is het frustrerend, want je weet dat de kinderenenig taalbenul hebben. Maar hoe test je dat?" Een milde klacht vandr. Jan de Jong, een van de vier onderzoekers van het UtrechtInstitute of Linguistics OTS die onderzoek doen naartaalstoornissen bij zeer jonge kinderen. Momenteel testen detaalkundigen kinderen vanaf drie jaar, in december start zelfs eenonderzoek met babies van anderhalf.

In hun project vragen De Jong en collega postdoc dr. EllenGerrits zich af of dyslexie al zichtbaar is in de vroegetaalontwikkeling bij kinderen. Mensen met dyslexie, zo'n vijfprocent van de Nederlandse bevolking, kampen met hardnekkige lees-en schrijfproblemen. "De aandoening kent ernstige en mildereuitingsvormen", legt Gerrits uit. "Sommige mensen kunnen de lettersk, a, t spellen, maar lezen het woord 'kat' niet. Andere dyslecticilezen op basis van woordbeelden. 'Kat' lezen ze dan als 'kan'...eigenlijk raden ze maar wat."

Om de vroege verschijnselen van dyslexie op te sporen, hebben zeeen ambitieus en uniek project opgezet. De onderzoekers vergelijkende taalontwikkeling van drie groepen kinderen. Een groep kinderenmet een taalstoornis, een controle-groep en een 'risico-groep',kinderen waarvan een of beide ouders dyslexie heeft. 'Risico', wanteen kind heeft veertig procent kans op dyslexie als een van zijnouders het heeft. Dit percentage stijgt naar zeventig voor kinderenwaarvan beide ouders dyslectisch zijn. "Dat wist je niet h?",vraagt De Jong. "Veel mensen weten niet dat dyslexie zo sterkerfelijk bepaald is."

De eerste ronde van het project is geweest, ruim honderdkinderen van drie jaar zijn onderworpen aan meerdere speelsetaaltesten. Om het half jaar moeten de kinderen terugkomen, tot ze4,5 jaar zijn. Een unieke proefopzet. Gerrits: "Dit is het eersteprospectieve onderzoek in Nederland naartaalontwikkelingsstoornissen met zulke jonge kinderen."

Robot

Een proef met driejarige kinderen is echter makkelijker bedachtdan uitgevoerd. Kleine kinderen doen nooit precies wat je zevraagt. "Jan kan ze inmiddels wel achter het behang plakken!",lacht Gerrits. De Jong legt zijn deel van het project uit, hijbestudeert de zinsproductie. "Ik laat de kinderen spelen met eenspeelgoedboerderij met dieren. Dan is het de bedoeling dat ze veelgaan praten." Dat laatste zegt hij op een toon waaruit blijkt datniet alle kinderen dat even enthousiast doen. De gesprekken neemthij op cassette op voor latere analyse. De Jong let dan speciaal opde manier waarop de kinderen werkwoorden vervoegen. "Veel kinderengebruiken bijvoorbeeld altijd de infinitief. 'Beertje zwemmen' inplaats van 'beertje zwemt'. Andere kinderen omzeilen het probleemdoor 'gaat' te gebruiken: 'hij gaat springen' in plaats van 'hijspringt'. Kinderen vinden vervoegen lastig, valt De Jong op. "Hetis te abstract, het is veel moeilijker dan het verschil tussenenkelvoud en meervoud, dat snappen kinderen veel eerder."

Gerrits kijkt naar de waarneming van spraak. Kinderen krijgentwee plaatjes te zien van bekende voorwerpen waarvan de namen ergop elkaar lijken. Beer en peer, rok en sok, mes en mus. De kinderenmoeten zeggen of ze het verschil tussen die woorden horen. Als datniet goed lukt, omdat bijvoorbeeld de b en p op elkaar lijken,hapert de spraakwaarneming van de kinderen kennelijk.

Sommige experimenten zijn t leuk, zoals dat met de robot. Eenkartonnen robot van nog geen halve meter hoog, beplakt metalumuniumfolie en voorzien van een discman. 'Ik heet robota. Hoeheet jij?' "De kinderen raken helemaal enthousiast, ze antwoordenmeteen", zegt Gerrits. "Als mens besta je niet meer", vult De Jongaan. Naast de robot zit namelijk de proefleider die plaatjes laatzien van bijvoorbeeld twee bloemen. Robota zegt echter met eenblikken stem: 'Hier staan twee bloem'. De kinderen moeten die foutcorrigeren. Maar de kinderen van drie waren te jong om de foutendoor te hebben. Het experiment werkte niet. Robota krijgt eenherkansing bij de kinderen van 3,5 jaar.

Vallen en opstaan is dus het parool. "Het blijft pionieren",zegt De Jong. "Taalproblemen zijn bij jonge kinderen nog nietuitgekristalliseerd. Het paradoxale is ook dat wij eigenlijk geenonderzoek doen naar dyslexie. We proberen de vroegetaalontwikkeling te koppelen aan het latere lezen. Daarom kiezen wevoor een brede aanpak, we testen van alles. Later moet blijken watmeer en minder wezenlijke ingredinten waren, welke testenvoorspellen of een kind later dyslexie krijgt."

Echte resultaten hebben ze nog niet, maar de taalonderzoekerskunnen al wel een klein tipje van sluier oplichten. De Jong: "Inmijn experiment met de speelgoedboerderij waar ik kinderenwerkwoorden laat vervoegen, blijkt dat risico-kinderen daar meermoeite mee hebben dan controle-kinderen." Dat strookt met hetuitgangspunt dat een deel (veertig procent) van de kinderen meterfelijke aanleg voor dyslexie inderdaad vroege taalproblemenheeft. Uit de voorlopige analyse van Gerrits' resultaten bleekdezelfde trend: ook bij de waarneming van spraak makenrisico-kinderen meer fouten.

En alsof drie jaar nog niet jong genoeg is, start Gerrits vanafdecember een onderzoek met babies van anderhalf. Naar analogie vaneen experiment dat in Amerika al gedaan is, laat Gerrits dekinderen bij hun moeder op schoot zitten in een kamer met tweegeluidsboxen. Uit beide luidsprekers komt afwisselend spraak; maarhet verschil is dat ui de ene grammaticaal correcte zinnen komenterwijl uit de andere foute zinnen opklinken. In reactie op hetgeluid zal de baby zijn hoofd draaien naar de box waar het vandaankomt. In Amerika bleek dat babies langer, tienden van seconden,luisterden naar grammaticaal juiste zinnen dan naar de onzintaalvoor ze hun hoofd weer afwendden. "Ik ga kijken of risicobabies ditslechter doen dan controlebabies", zegt Gerrits.

Dankzij hun onderzoek hopen Gerrits en De Jong dat eruiteindelijk een test ontwikkeld kan worden die al op jongeleeftijd het ontstaan van dyslexie jaren later voorspelt. "Dankunnen kinderen al heel vroeg met therapie beginnen", zegt Gerrits."Maar dat zijn toekomstplannen, over drie jaar, als we meer wetenover de relatie tussen vroege taalontwikkeling en dyslexie, zien wewel verder."

Rinze Benedictus

Oproep:Kinderen van anderhalf jaar oud kunnennog meedoen met dit onderzoek. Heeft u belangstelling? Bel dan030-2536717 of stuur een e-mail naar dyslexie@let.uu.nl


Dyslexie

Mensen met dyslexie kunnen tegenwoordig een officiledyslexie-verklaring krijgen, waardoor ze op extra voorzieningenkunnen rekenen van hun werkgever. Scholieren en studenten krijgenmet de verklaring recht op meer tijd bij tentamens en op specialemondelinge overhoringen.

Decennia geleden werden dyslectische mensen als 'dommig'beschouwd en dus kwamen ze vaak op de LOM-school terecht. "Laatsthadden we nog een moeder die op de LOM-school had gezeten had",zegt Gerrits. "Ze vertelde dat ze een goede leerling was, tot demultiple choice tentamens kwamen. Toen ging ze de mist in vanwegekleine leesfouten."

Mensen met dyslexie hebben gemiddeld geen lagere intelligentie.Gerrits pleit dan ook voor attente leraren. Als dyslexie tijdigopgemerkt wordt, kan een kind via extra leesbegeleiding vaak op eennormale basisschool blijven. Gerrits: "De problemen beginnen rondde zeven jaar. Na wat aanmodderen blijkt dan twee jaar later pasdat een kind dyslectisch is. De therapie begint dan dus twee jaarte laat."

UU klimt hoger op de ranglijst

Elk jaar is het weer spannend als de KeuzeGids HogerOnderwijs en de Elsevier-enquete uitkomen. Hoe waarderen studentenen hoogleraren de dertien Nederlandse universiteiten? Utrecht zitin de lift, zo blijkt. In de studenten top-13 van universiteitenzijn 'we' gestegen van de laatste naar de gedeelde negende plaats.Daarnaast is de Universiteit Utrecht weer de meest bewonderde onderde hoogleraren van Nederland.

De KeuzeGids is voornamelijk bedoeld voor scholieren die zichorienteren op de wondere wereld van hogeschool en universiteit. Degids oordeelt over opleidingen aan de hand van kwaliteitstesten vanoverkoepelende organisaties, maar voornamelijk naar aanleiding vanhet oordeel van studenten zelf over onderwijs en faciliteiten opeen universiteit.

Zoals elk jaar eindigen de grote, oude randstedelijkeuniversiteiten lager dan de kleinere universiteiten. DeUniversiteit van Amsterdam heeft dit jaar de rode lantaarn vanUtrecht overgenomen. Maar de Domstad universiteit heeft dit jaarook Delft en Rotterdam achter zich gelaten en het scheelt maareenhonderdste punt of Utrecht (7,03) zou ook Leiden (7,04) voorbijzijn gestreefd. "Nog even doorduwen", grapt de collegevoorzittervan de UU, Jan Veldhuis.

Zo lichtvaardig wordt er echter helemaal niet gedacht over dehitlijst van de KeuzeGids en het studentenoordeel in weekbladElsevier waar 'we' dit jaar overigens ook beter scoren dan hetafgelopen jaar. Hoewel maar een zeer klein percentage scholierenzich bij de studiekeuze laat leiden door de gids en het weekblad,heeft het Utrechtse college naar aanleiding van de magereresultaten wel besloten de faciliteiten en het onderwijs eens goedtegen het licht te houden: de student is klant en de klant iskoning. Het project Hoger op de Ranglijst is daar het gevolgvan.

In het kader van dit project zijn allerlei ergernissen onderstudenten geinventariseerd. Kritiek op tentamenlocaties,onderwijsruimtes, onbereikbare docenten en kopieerpasjes staanallemaal op het lijstje van het college van bestuur om verbeterd teworden. Want, zo weten de collegeleden inmiddels, universiteitenmet goede faciliteiten scoren hoger bij studenten. Kijk naarEnschede en Tilburg met hun mooie computer- of sportfacilteiten.Die staan nummer een en twee. Eindhoven krijgt een mooie vermeldingomdat daar alle studenten een laptop in gebruik krijgen.

Daarnaast wordt in Utrecht ook gewerkt om de inhoudelijkekritiek op het onderwijs aan te pakken. Probleemgestuurd onderwijsen werken in kleine groepen met docenten als begeleider in plaatsvan alwetende verteller krijgen meer waardering. Niet voor nietszijn curricula van verschillende opleidingen al aangepakt en doetgroepsgewijs en individueel werken, ondersteund doorcomputerprogramma's, opmaat.

Dat het project geen stille dood zal sterven, bewijst hetvoornemen van het college om over een jaar twee opnieuw eencommissie te 'laten neerdalen op de opleidingsvloer' om te kijkenwat daar allemaal verbeterd is en wat er nog voor verbeteringvatbaar is. Utrecht streeft naar het hoogst haalbare, dat lijkt welduidelijk. Of de enquetelijstjes nu wel of niet belangrijk zijn,Utrecht wil overal de eerste in zijn.

GK


Goed en slecht

*Volgens de KeuzeGids moeten studenten voor pedagogiek,Nederlands, Engels, Romaanse talen en scheikunde in Utrechtzijn.

*De Utrechtse opleidingen die nummer een staan bij dehoogleraren in Elsevier zijn: kunstgeschiedenis, natuur- ensterrenkunde, Nederlandse taal en cultuur, scheikunde, socialegeografie, sociologie, wijsbegeerte, wiskunde en statistiek.

Op de tweede plaats staan biologie, geschiedenis, informatica enNederlands recht.

*Een citaat uit de KeuzeGids: "De oude universiteiten in degrote steden krijgen ook dit jaar in de KeuzeGidsenquete weer demeeste kritiek. 'Wij hebben nu eenmaal kritische studenten',reageerden de afgelopen jaren enkele bestuurders (onder wie die vanUtrecht, red.). En dat hebben we dus uitgezocht.

Aan alle studenten is vorige jaar een oordeel gevraagd over dedienstverlening van de Infomatie Beheergroep, de instantie inGroningen waar je voor inschrijving en studiefinanciering mee temaken krijgt, De kwaliteit van die IB-groep moet voor allestudenten hetzelfde zijn, dus valt hier misschien te zien ofstudenten in het westen geneigd zijn kritischer te oordelen. En watbleek? In de Randstad ooordeelden de studenten niet kritischer overde IB-groep. Eerder was het omgekeerde het geval."