Achtergrond

'Steun aan marktgerichte onderzoekers schiet tekort'

Vijfenzeventig jaar geleden ontdekten twee Leidse onderzoekersde structuur van membranen en daarmee was een nieuw vakgebiedgeboren. Vandaag opent de voorzitter van het college van bestuurJan Veldhuis een driedaags scheikundesymposium om dat jubileum tevieren.

Membraanonderzoek is een vakgebied dat in Utrecht altijdgekenmerkt is geweest door veel interfacultaire samenwerking,vertelt hoogleraar Ben de Kruijff, een van de initiatiefnemers vanhet symposium. Het veelbesproken ABC, het 'Academisch BiomedischCluster' is dus niet het eerste interdisciplinairesamenwerkingsverband in de geschiedenis van de universiteit.

Dat het niet altijd goed gaat weet De Kruiff ook. "Denk maareens aan het 'Instituut voor Moleculaire Biologie'. Dat instituutis opgeheven omdat de samenwerking stukliep op een gebrek aantoeschietelijkheid van de deelnemende faculteiten. Het hemd wasnader dan de rok."

Een voorbeeld van hoe het wel moet, vindt De Kruijff in hetInstitiuut voor Biomembranen waar zijn eigen vakgroep deel vanuitmaakt. "Bij ons werken vijftien vakgroepen van vier faculteiten-Diergeneeskunde, Biologie, Scheikunde, Geneeskunde- samen. Datgaat heel goed omdat iedereen erg 'open minded' is. Aio's van deene vakgroep kunnen bijvoorbeeld makkelijk terecht bij de andere.Uitlenen van apparatuur tussen de vakgroepen gebeurt ookfrequent."

Hij zegt het niet met zoveel woorden, maar door te wijzen op deal bestaande samenwerkingen relativeert De Kruijff de drukte rondhet ABC fijntjes. Op de faculteit Farmacie na, zijn alleABC-faculteiten betrokken bij het Instituut voor Biomembranen. DeKruijff: "Wij laten al jaren zien dat de samenwerking goed mogelijkis. Misschien kan het ABC nog wel iets van ons leren."

Antibioticum

Ook in wetenschappelijk opzicht heeft het Instituut voorBiomembranen haar sporen verdiend. "Het is ongelofelijk fantastischwat er nu allemaal gebeurt", zegt Ben de Kruijff over de laatsteontwikkelingen in zijn vakgebied het onderzoek naar membranen. Eenmembraan is de buitenkant van een (lichaams)cel en bestaat uitvetten. De membraan beschermt cellen tegen schadelijke invloedenvan buitenaf, zoals gifstoffen. Eiwitten in de membraan zorgen erook voor dat de voedingsstoffen de cel inkomen, het zijn een soortpoortwachters.

Utrechts membraanonderzoek leidde vorig jaar tot de ontdekkingvan een nieuw antibioticum. Belangrijk, want steeds meer bacterinzijn resistent tegen veel antibiotica. De beruchteziekenhuisbacterie, de MRSA-bacterie, is daar een voorbeeld van.Alleen het antibioticum vancomycine helpt nog tegen dat soortmeervoudig resistente ziekteverwekkers. Onderzoekers van devakgroep ontdekten dat de stof nisine dezelfde werking heeft alsvancomycine. Het weerhoudt de bacterie van het maken van eenbeschermende wand. De bacterie kan niet zonder die wand en sterft.Als extraatje boort nisine ook nog een gat in de membraan van debacterie. Deze dubbele werking belooft een glansrijke toekomst alsmedicijn. Bovendien lijkt de kans op resistentie klein, omdatnisine al bijna vijftig jaar in gebruik is als conserveringsmiddelvan bijvoorbeeld smeltkaas.

Een ander voorbeeld van succesvol Utrechts membraanonderzoek isde verbetering van een kankermedicijn. De Kruijff: "De stofcis-platina remt de groei van tumoren. We hebben hier korrels vanenkele tientallen nanometers van de stof gemaakt. (Een nanometer iseen miljoenste millimeter.) Deze nanopillen hebben we verpakt ineen membraan, een laagje vetten. Het lichaam neemt de nanopillenveel beter op dan 'losse' cis-platina. De tumorremmende werking vanhet medicijn stijgt daardoor met een factor duizend. Dat betekentdat het medicijn lager gedoseerd kan worden waardoor debijwerkingen afnemen."

Het fundamentele onderzoek naar membranen, is hier opeensmaatschappelijk relevant. De nanopillen zijn een potentieelmedicijn dat de makers bakken met geld kan opleveren. "We hebben detechnologie dan ook meteen gepatenteerd", zegt De Kruijff. Maarzijn instituut kan het geld nog niet meteen opstrijken.

"Voor je zo'n potentieel medicijn op de markt kunt brengen, moetje het eerst nog een stuk verfijnen. Dat kost een hoop geld. Het issowieso lastig om voor zulk toegepast onderzoek geld van deuniversiteit of van NWO te krijgen, maar dat is logisch. Het perslot van rekening niet de bedoeling dat wij als universitairevakgroep op de commercile toer gaan."

Incubators

Wel zou de universiteit onderzoekers kunnen steunen die de marktop willen met een succesvolle vinding. En aan die steun schort hetin Utrecht, vindt De Kruijff. "Utrecht loopt hopeloos achter alshet gaat om het ontwikkelen van 'incubators'. Dat zijn gebouwen,apparaten en andere onderzoeksvoorzieningen waarmee de universiteitonderzoekers steunt die een eigen bedrijf willen beginnen. Hetuitgangspunt van zo'n 'start up'-bedrijf kan bijvoorbeeld eenpotentieel medicijn als de nanopillen zijn. Dankzij de 'incubator'hoeft de onderzoeker zijn vinding niet direct te verkopen aan defarmaceutische industrie, maar kan hij het medicijn zelf op demarkt brengen. Weliswaar met steun en geld van de industrie, maartoch wordt dan -behalve de industrie- ook de universiteit er betervan."

Behalve de universiteit krijgt ook politiek Den Haag een veeguit pan. "De Tweede Kamer is wetenschappelijk zeer onvolwassen.Niet zoveel politici zijn wetenschappelijk geschoold, daardoor iser te weinig wetenschappelijke deskundigheid in de politiek", zegtDe Kruijff. Scherp vervolgt hij: "Dat leidt tot excessen zoals defooi van enkele tientallen miljoenen die het wetenschappelijkonderzoek in Nederland heeft gekregen van minister Hermans. InNederland wil het maar niet lukken de regering van het belang vanwetenschap te overtuigen. Het is werkelijk een fooi!"

Maar De Kruijff steekt ook de hand in eigen boezem: "De lobbyvan de Nederlandse wetenschap bij de politiek is zeer slecht. DeKoninklijke Nederlandse Academie voor de Wetenschap zou eigenlijkmeerdere mensen moeten aannemen die zich 'fulltime' bezighouden methet behartigen van de belangen van wetenschappers in Den Haag."

Rinze Benedictus


Pinguins

Ben de Kruijff (1945) studeerde biochemie in Utrecht en schreefzijn proefschrift over de invloed van sterolen, een bepaaldechemische stof, op membranen. Vervolgens werkte hij een jaar langals postdoc in Oxford. Ook was hij anderhalf jaar hoogleraar inCanada. Uiteindelijk keerde hij toch terug op het Utrechtse nest."De technische mogelijkheden waren hier het best", verklaart DeKruijff zijn keuze. "Vergeet niet dat je voor membraanonderzoekveel dure apparatuur nodig hebt, zoals microscopen en magnetischeresonantie scanners, en in Utrecht was dat er allemaal."

De goede uitrusting in Utrecht is grotendeels te danken aanprof. Laurens van Deenen, een van de 'godfathers' van hetwereldwijde membraanonderzoek. In 1961 werd Van Deenen hoogleraarin de biochemie en zijn onderzoek zette Nederland biochemisch op dekaart. In 1993 leidde dat tot de KNAW erkenning van het Instituutvoor Biomembranen.

Op de kamer van De Kruijff hangen tussen de vele afbeeldingenvan membranenfoto's van zeehonden en pinguins. In een Instituutvoor Biomembranen dwalen de gedachten dan onherroepelijk af naar deisolerende onderhuidse vetlaag van de dieren. Doet De Kruijffonderzoek naar de vetopbouw van pooldieren? "Nee hoor", verklaartDe Kruijff met een lach. "Ik ben een fervent vogelaar en met eenstel medevogelaars hadden we een Russisch onderzoeksschipgecharterd waarmee we naar de zuidpool zijn gevaren. Daar heb ikdie foto's gemaakt."

Wat Anky van Grunsven met haar paard doet, doe ik met mijn honden

Wat Anky van Grunsven met haar paard doet, doe ik met mijnhonden

Dansen met honden is in Nederland een nog vrijwelonbekende sport. Maar diergeneeskundestudente Hetty van Hassel iser fanatiek mee bezig. Volgende maand strijdt ze samen met haarbordercollie Gyp in Zwitserland om de Europese titel'doggydancing'. Een James Bond-pakje, een gouden revolver entopvorm van vrouw en hond moeten daar voor een goed resultaatzorgen.

'Doggydancing ', letterlijk dansen met je hond, ontstond tienjaar geleden in Amerika toen ter gelegenheid van een congres eengehoorzaamheidstraining voor honden op muziek werd gezet. Hetty vanHassel ontdekte de sport op internet en was direct enthousiast."Wat Anky van Grunsven met haar paard doet, vind ik echt geweldig.En dat bleek ook met honden te kunnen." Van Hassel heeft driehonden, drie vrouwelijke bordercollies. Met haar oudste hond Toffeebegon ze de trainingen. Maar de zevenjarige Toffee is inmiddels metpensioen omdat zij door een verkeerde narcose arbeidsongeschiktraakte. De vierjarige Gyp heeft de fakkel overgenomen. Met Gyphoopt Van Hassel in november bij de Europese Kampioenschappen inZwitserland tot grote hoogten te stijgen. Toffee en de negenmaanden oude Zima gaan voor de gezelligheid mee, hoewel Zima noguitkomt in de puppyklasse. In Duitsland en Zwitserland is hetdoggydancen volgens de studente redelijk populair, maar inNederland is het volkomen onbekend. "Ga je met je hond dansen? Jebent gek!, zeggen ze hier." Bij gebrek aan echte wedstrijden geeftVan Hassel voorstellingen, zogenaamde demo's. Op de nationaledierenshow in oktober stond Van Hassel in de Brabanthallen in DenBosch voor meer dan twintigduizend toeschouwers. Toch isdoggydancen voor Van Hassel wel degelijk een sport. "Sinds ik erspierpijn van krijg noem ik het sport." Die spierpijn krijgt VanHassel door de trainingen van haar nieuwe danscoach Ralph Moonen,een andere diergeneeskundestudent. Moonen, ook stijldansleraar,helpt Van Hassel met het showelement in haar optreden. "Met dieshow onderscheid ik me van de rest die gewoon met hun hond aan hetrondhuppelen is. Want dat wil ik dus niet. Ralph laat me op eenandere manier lopen en bewegen. Dan ga je heel anders doen dan jegewend bent en daar krijg je spierpijn van."

Hiphop

Van Hassel danst in Zwitserland op de maat van de 'soundtrack'van 'The Man with the Golden Gun'. Ze danst, met in haarrechterhand een gouden pistooltje, op de maat van de muziek. Haarhond Gyp maakt zijn pasjes tussen haar benen door en om haar heen.Als Van Hassel met haar gouden pistool dreigt, wijkt Gyp op de maatvan de muziek naar achteren. In de slotklanken van de song schietVan Hassel op haar hond en valt die dramatisch dood neer. VolgensVan Hassel vindt haar hond Gyp het dansen ook echt leuk. "Dat merkje. Het geeft Gyp een enorme 'kick' als er zoveel mensen staan tekijken. Daar wordt ze helemaal opgewonden van. Dan maakt zeallemaal van die kleine dribbelpasjes." Het is volgens de studentenog een heel karwei om zo'n voorstelling in elkaar te zetten. "Teneerste moet je de goede muziek vinden." Honden hebben weliswaargeen maatgevoel, maar Van Hassel merkt wel of ze een nummer leukvinden of niet. "Van sommige muziek worden ze vrolijk. Dat zie jegewoon. Aan sommige andere muziek hoef je echt niet te beginnen."Zo komt hiphop volgens Van Hassel niet in aanmerking. "Ik denk nietdat mijn honden dat leuk vinden." Na het uitkiezen van de muziekbegint het echte monnikenwerk. De muziek moet op maat wordengeknipt. Elk pasje moet worden uitgeteld. Al die pasjes moeteneindeloos worden geoefend. Tijdens de urenlange trainingen op deparkeerplaats van haar flat heeft Van Hassel in haar hand eenballetje. Als Gyp een oefening goed heeft uitgevoerd, mag ze evenmet dat balletje spelen. Van Hassel traint niet veel met de muziekerbij, want anders leren haar honden die muziek te goed kennen."Als ze weten wat er komt, gaan ze het sneller doen, terwijl zeecht de muziek moeten volgen."

James Bond-pakje

Van Hassel is vrijwel de hele week in de weer met haar honden.Dat doet ze eigenlijk al sinds haar achtste levensjaar. Per hondbesteedt ze een half uur per dag aan doggydancing. Ze geeft envolgt gehoorzaamheidstrainingen. Daarnaast krijgt ze met haarhonden behendigheidstraining en een jachtcursus. Het lesgeven ispure noodzaak voor Van Hassel want haar sport vreet geld, zekervoor een student. Ze heeft een auto nodig om overal naartoe tekunnen rijden. "Alles kost snel een paar honderd gulden. Een JamesBond-pakje vijfhonderd. Even trainen bij iemand is driehonderdgulden. Ik verdien ook geld met het geven van demo's. Voor zo'nvoorstelling krijg ik honderd gulden. Maar dat is helemaal niks alsje rekent hoeveel uren daar in zitten. Gelukkig heb ik een heelnetwerk van mensen die dingen voor niks doen of voor heel weinig."Ze is ervan overtuigd dat het doggydancen ook op den duur inNederland wel zal aanslaan. "Mensen vinden diegehoorzaamheidstrainingen saai. De kunstjes vinden ze weer welleuk. En doggydancing is natuurlijk ook een soortgehoorzaamheidstraining met kunstjes." Haar beroep zal ze er nooitvan kunnen maken. "Mijn doel is toch om als dierenarts werk tevinden, hoewel dat moeilijk schijnt te zijn op dit moment. Maar ikwil mijn studie wel gebruiken anders is het zonde van alle bloed,zweet en tranen. Maar dit blijf ik er altijd bij doen. Het is eenbelangrijk deel van mijn leven."

Jurgen Swart

Oudere cursisten gaan graag in discussie

Docenten omschrijven de cursisten als een welhaastideaal publiek, als belangstellende, leergierige mensen. Lesgevenaan het Hoger Onderwijs Voor Ouderen wordt zeer gewaardeerd. Tochkost het coordinator Coen Gortz soms moeite docenten te vinden. "Zewillen wel graag, maar hebben te weinig tijd."

Hoger Onderwijs Voor Ouderen bestaat nu bijna tien jaar inNederland. In Utrecht wordt het sinds september 1993 aangeboden.Bijzonder aan het Utrechtse HOVO is het samenwerkingsverband tussenvijf instellingen. Naast de Universiteit Utrecht doen deUniversiteit voor Humanistiek, de Hogeschool van Utrecht, deHogeschool de Horst en de Katholieke Theologische Universiteit mee."Het grote voordeel daarvan is dat we een groot aanbod en veelexpertise hebben", zegt Gortz. "Maar daarnaast vergt het veelcoordinatie."

Gortz is onder meer verantwoordelijk voor het vinden vanvoldoende UU-docenten die bereid zijn les te geven aan het HOVO."Docenten die eenmaal meewerken aan het HOVO blijven dat graagdoen", zegt Gortz. "Wat je aan de koffietafel over gewone studentennogal eens hoort aan kritiek, zoals: ze komen te laat, ze zijnongenteresseerd, of ze bereiden zich niet voor, is bij het HOVOjuist andersom", ervaart Gortz. "Daar zijn de cursisten al eenkwartier van tevoren aanwezig, hebben ze alle literatuur gelezen engaan ze graag in discussie. De meeste mensen zijn hoger opgeleid enhebben heel wat maatschappelijke ervaring. Zij hebben bijdiscussies dus veel in te brengen."

"Een ander belangrijk verschil met gewone studenten, is datcursisten aan het HOVO geen tentamen hoeven af te leggen over debehandelde stof ", zegt dr. Ren Stuip, docent Frans. "Ze zitten erdus heel anders bij en vragen nooit: Moet je dit wel weten voor hettentamen?."

Dat merkt ook hoogleraar Van Goudoever, die lesgeeft in vooralrecente geschiedenis. Bij elke cursus komt een ander thema aan bod."Cursisten aan het HOVO zijn mensen die het nieuws volgen en zelfeen gedeelte van de geschiedenis meegemaakt hebben. Je krijgt vaakaanvullingen uit de zaal. Studenten van twintig jaar moet ik veelmeer uitleggen. Neem de Koude Oorlog, die hebben ze niet meer uiteigen beleving opgepikt."

Ondanks de voordelen van het lesgeven aan het HOVO, is het somsmoeilijk voldoende docenten te vinden. De tijdsdruk is een probleemen de middelen zijn beperkt. Het instituut waaraan de docent werkt,krijgt namelijk geen marktconforme prijs voor wat deze doet voorhet HOVO, terwijl aan zijn reguliere taken minder tijd kan wordenbesteed.

Aan het HOVO wordt vooral lesgegeven in wijsbegeerte,kunstgeschiedenis en geschiedenis. De cursussen zijn inleidend,geven samenhang weer en bieden nieuwe inzichten, zodat ze breedtoegankelijk zijn. Er worden geen vaardigheidslessen gegeven,behalve internet. "Het is altijd aftasten welke onderwerpen we nuweer eens aan de orde moeten stellen", zegt Gortz. "Cursussen opbtagebied vielen eerst wat tegen, maar nu hebben we er bijvoorbeeldn over de evolutie. En ons kassucces is sterrenkunde, die zat vorigjaar helemaal vol met tachtig mensen."

Docenten moeten er bij oudere cursisten op letten dat het gehooren het zicht van de cursisten minder kan zijn. Ze moeten dus extraduidelijk spreken en duidelijk schrijven. Verder moet er rekeningmee worden gehouden dat ouderen meer eisen stellen wat betreft devoorzieningen. Ze willen niet steeds hoeven wisselen van ruimte ener zijn regelmatig klachten gekomen over de koffieverstrekking,zeker sinds de invoering van de chipper en chipkaart. "Ze zijn eenzeker comfort gewend", legt Van Goudoever uit. "Maar Utrecht isniet zo sterk in goede voorzieningen."

Niet alleen het opdoen van kennis en verdieping is belangrijkvoor cursisten aan het HOVO, ook het sociale aspect is niet weg tedenken. "Ze zien elkaar, het is gezellig", zegt Gortz. "Dat is nogsterker bij het reizen. Bij vier cursussen gaan cursisten enkeledagen naar het buitenland. En bij de cursus Amsterdamse binnenstadis er een reisje naar de hoofdstad. Die reizen zijn altijd erg snelvol."

Het onderhouden van banden met de cursisten gaat goed, steltGortz. De aanwas van nieuwe leerlingen daarentegen is een probleem.Er waren vorig jaar ruim twaalfhonderd cursisten ingeschreven. Datzouden er meer moeten zijn. "Als we zestienhonderd cursisten hebbenzijn we tevreden. Dat moeten we binnen enkele jaren halen om nietmeer bij de universiteit aan te hoeven aankloppen voorsubsidies."

Anderzijds: "HOVO is voor de universiteit belangrijk voor haaruitstraling als kenniscentrum en het past in het alumnibeleid: deuniversiteit wil de banden met afgestudeerden aantrekken en nogalwat cursisten aan het HOVO hebben hier gestudeerd."

Rebecca de Kuijer


Tweede lustrum

HOVO-Nederland is in 1990 opgericht als een landelijkevereniging waarvan alle zestien HOVO-instellingen lid zijn. Op 30oktober wordt dit tienjarig bestaan gevierd in de Geertekerk teUtrecht. Dan worden ook de resultaten gepresenteerd van hetonderzoek 'De marktpositie van HOVO', uitgevoerd door RISBO,Erasmus Universiteit Rotterdam.

Academiegebouw op de schop: oude luister met modern design


Oude luister met modern design

Philippe Starck-stoeltjes gecombineerd met hoogpoligrood. De 'pronkkamer', de nieuwe receptieruimte in hetAcademiegebouw is klaar. Nu de rest nog.

En dan nu de pronkkamer. Twee grote zware bruine deuren zwaaienopen. Met een glunderend gezicht laten Bas Nugteren en Jan Veldhuisde journalisten binnen in de nieuwe receptieruimte van hetAcademiegebouw op de eerste verdieping. Een rood, nog door slechtsweinig voeten betreden, vloerkleed lokt de bezoeker naar binnen alseen maagdelijke sneeuwlaag die om voetsporen roept.

"Is het hier niet mooi?" Vragende ogen. Nou ja, smakenverschillen nu eenmaal, dus een absoluut antwoord bestaat in dezeniet. Het stucwerk is wit, het ooit donkere hout vanlambriseringen, deuren en kozijnen is wit, het hoge met ornamentenversierde plafond is wit. Voor de vitrageloze ramen hangen rodevelours overgordijnen die reiken tot het dikke tapijt. Aan hetplafond hangen speciaal ontworpen bolvormige lampen die doen denkenaan de jaren zeventig. Aan de raamloze wand, onder het fresco datvorig jaar op deze muur is aangebracht, staan kunststoffen PhilippeStarck-stoeltjes op een rij. Het is zeker een zaal die gezien magworden, en dat zal ook gebeuren, want de verwachting is dat hierhonderden gasten per jaar het glas zullen heffen na het bijwonenvan een feestelijke universitaire gebeurtenis.

Het Academiegebouw wordt verbouwd. Kosten: 7,5 miljoen gulden.Het oudste pand van de universiteit moet in zijn geheel eenceremoniele functie krijgen. Oraties en promoties zullen erplaatsvinden en daarnaast moeten zoveel mogelijk studenten hierstijlvol kunnen afstuderen. Het verwachtte aantal gasten opjaarbasis is twee- tot driehonderdduizend. Daartoe moet het gebouwwel worden aangepast, want de 'routing' deugt niet, er is geengoede ontvangstruimte, de garderobe en de toiletten zitten op deverkeerde plaats ten opzichte van elkaar, de keuken was te klein ener is onvoldoende receptieruimte. Om alles een plek te geven, heefthet onderwijs de wijk moeten nemen. De collegeruimtes zijn nodigvoor recepties en kleine ceremonies. Het gebruik van zalen voorstudieverenigingen is daardoor ook minder gemakkelijk geworden.

Uitpakken

Deze zomer is begonnen met de eerste fase. Hieronder viel deingrijpende verbouwing van de keuken, waar ook de facultyclub zijnmaaltijden uit betrekt. Daarnaast zijn collegezalen leeggehaald enis gewerkt aan de pronkkamer: de eerste receptieruimte nieuwe stijldie onlangs al in gebruik is genomen. Tijdens het academisch jaarzal er alleen geklust worden indien dat enigszins onopvallend kan.Het ceremoniele jaar mag niet door bouwwerkzaamheden wordengefrustreerd.

Voor de verbouwing is architect Maarten Fritz uit Hilversum inde arm genomen. Hij is gespecialiseerd in het aanpassen vanhistorische panden, zegt collegevoorzitter Veldhuis. "Zijn mottois: het gebouw heeft alles, we moeten het alleen nog uitpakken." Debedoeling is niet het pand terug te brengen in oude staat. "Hetgaat om het herstellen van de oude luister." Modern design past indat beeld.

Veldhuis en de projectleider van de verbouwing, Bas Nugterenlaten zien waar zoal verbeteringen gepland zijn. Geergerd zijn zijdoor de slechte 'routing' waardoor het pand een ongastvrije indrukmaakt. Veldhuis: "Als mensen hier binnenkomen, moet in eenoogopslag duidelijk zijn waar ze heen moeten. Ook moet de stroomkomende en gaande gasten zich niet door dezelfde gang hoeven tepersen langs een koord. De bedoeling is dat de binnenkomende mensenhier meteen links van de ingang met koffie worden ontvangen, dangeleid worden naar de zaal waar de ceremonie plaats heeft en daarnanog kunnen borrelen in een van de receptieruimtes op de eersteverdieping. Als ze vertrekken, gaat dat via de trap waarachter degarderobe moet komen."

Om het aanzien van het gebouw op te halen, zullen er anderekleuren op de muren worden gebruikt, moet er meer licht binnenkomenen moet er betere verlichting worden aangebracht. Zo krijgt hettrappenhuis recht tegenover de ingang zijn authentieke lampenterug. Blinde muren krijgen ramen, drie nu nog onbereikbarebinnentuintjes worden toegankelijk gemaakt. Waar dat mogelijk ismoet ook het zicht op de Domkerk, op de oudste architectonischedelen van het pand, en op het Domplein beter worden.

Alle wensen kunnen niet ineens worden vervuld. Gekozen is om deverbouwing in drie zomervakanties uit te voeren. Daarna moet hetAcademiegebouw voldoen aan de arbo-normen - Nugteren: "Na de TweedeWereldoorlog is daar niets meer aan gedaan." - en moet het pandklaar zijn voor nog meer gasten. "Momenteel", zegt Veldhuis, "wordthet gebouw voor 40-45 procent gebruikt. Dat mag meer."

Gwenda Knobel


De geschiedenis van de Academie aan hetDomplein

Een kruitmagazijn en een stinkende vleesmarkt in de aula

Wie nu door de kloostertuin van de Domkerk wandelt,realiseert zich waarschijnlijk niet dat dit eeuwenlang het hart vande Utrechtse Academie was. Hier zetelde het bestuur en werden allecolleges gegeven. De tuin was het domein van de pauzerende student.Pas na de Tweede Wereldoorlog werden andere panden in de stad nodigom alle studenten en stafleden onderdak te bieden.

De universiteit werd opgericht in 1636. In wat nu de aula is,waren twee jaar eerder al twee collegezalen voor de voorloper vande universiteit: de Illustre School. De muur die middenin demiddeleeuwse vergaderzaal was gebouwd, scheidde de theologie- enrechtenstudenten die net als de wiskundigen, natuurwetenschappersen letterenstudenten tot de filosofische faculteit behoorden.

Het was vaak behelpen, in de eerste decennia. De colleges werdenbijvoorbeeld regelmatig verstoord door bezoekers die voor de bodeof het bestuur kwamen. De woning van de bode en de senaatskamerlagen achter de aula en waren alleen te bereiken via de grootstecollegezaal. De studenten waren snel afgeleid door het bezoek.Vooral wanneer er vrouwen en meisjes voorbij kwamen, zorgde datvoor groot tumult en voetgestamp, met name bij rechten entheologie.

Omdat vrouwen nog niet welkom waren aan de universiteit, werdhoog tegen de grote collegezaal een speciaal vertrekje gebouwd voorde beroemde dichteres Anna Maria Schuurman die graag de collegesvan de vermaarde theologieprofessor Voetius bijwoonde. Deze logewas alleen van buiten en via een aparte trap bereikbaar. Ook defilosoof Descartes maakte gebruik van deze ruimte.

Voor officiele gelegenheden, zoals promoties en oraties, was hetkoor van de Domkerk ingericht. Bij de oprichting van de academiestond deze chique locatie leeg en daarbij was het lekker dichtbijen ook nog eenvoudig toegankelijk vanuit de kloostergang. Na deverwoesting van het schip door een orkaan in 1674, was er in deDomkerk geen plaats meer voor de universiteit, die de plechtighedentoen maar in de grootste collegezaal hield.

Bier

Een kantine of iets dergelijks was er niet. Als de studententussen of na de colleges dorst hadden, konden ze terecht bij dekroeg naast de ingang. Dit cafe zat naast het poortje dat vanaf hetDomplein toegang gaf tot de universiteit, in een van de gebouwendie toen nog tegen de muur van de kloostergang stonden.

Er waren wel meer Utrechtse inwoners die van een glaasje hieldenen daar profiteerde de universiteit flink van. Wie als studentstond ingeschreven, kon veel goedkoper aan wijn en bier komen. Toendeze maatregel werd afgeschaft, daalde het aantal studentendrastisch. In plaats van de jaarlijkse tweehonderd inschrijvingenwerden er nu nog maar vijf ontvangen. Velen, onder wie soldaten,afgestudeerden en handwerklieden, zagen er geen brood meer in zichals student aan te melden.

De twee collegezalen in de aula, waren al snel te krap. In 1644werd begonnen met de bouw van een nieuwe collegezaal, boven op hetdak van de kloostergang. De net opgerichte medische faculteit kreegde beschikking over dit Theatrum Chirurgicum dat vanaf deachttiende eeuw ook bekend stond als de Hongaarse kapel. Dit omdateen groep Hongaarse studenten de zaal vanaf de achttiende eeuw alskerk gebruikte. In de negentiende eeuw is dit gebouwtje bij eengrootscheepse restauratie gesloopt.

Collegegeven raakte in de loop van de achttiende eeuw uit demode. De hoogleraren begeleidden de studenten liever individueel,of gaven les aan kleine groepen die ze thuis ontvingen. Dekloostergang, eerder ook wel de 'wandelplaets van d'academie'genoemd, werd daarom jarenlang voor rommel- en curiosamarktengebruikt en daarnaast oefende de burgerwacht er. In de collegezalenwas een tijdlang een kruitmagazijn gevestigd en aan het eind van deachttiende eeuw was er een jaar lang zelfs een 'stinkende enhinderlijke' vleesmarkt. Ook werden er nog mensen begraven in dekloostergang.

In de negentiende eeuw veranderde er veel. De universiteit werdopgewaardeerd tot Rijksuniversiteit en groeide snel. Wat lange tijdeen kleinschalig instituut was geweest, verspreidde zich nu over destad. Om een waardige, representatieve ruimte te creeren die bij denieuwe allure paste, werd de muur in de aula weggehaald en de zaalopgeknapt. De twee collegezalen die het hart van de universiteithadden gevormd, behoorden hiermee tot het verleden.

Het Domplein bleef nog wel lange tijd het centrum van deuniversiteit. In 1836 -bij het tweehonderdjarig bestaan- werd ereen nieuw pand bijgebouwd dat geschonken was door de gemeente.Rondom de aula werden ook andere gebouwen door de universiteit ingebruik genomen. Het huidige Academiegebouw werd in 1894 gebouwd enwas wederom een cadeau van de stad Utrecht aan de universiteit tergelegenheid van haar 250-jarige bestaan.

De bouw van dit nieuwe Academiegebouw had heel wat voeten in deaarde. Het oorspronkelijke ontwerp van een groots,neorenaissancistisch gebouw naast de Dom, werd door aanhangers vande neogotiek afgekeurd omdat het niet zou passen naast de gotischeDom. De Neogoten (te vinden bij het Rijk) en de Neorenaissancisten(de gemeente Utrecht) voerden een jarenlange strijd. Uiteindelijktrokken de Neorenaissancisten min of meer aan het langste eind. Zijmochten de stijl bepalen. Als compromis werd alleen de plek van hetgebouw veranderd. In plaats van naadloos aan te sluiten bij degotische Dom, werd het nieuwe Academiegebouw in de hoek van hetDomplein geplaatst. Het ontwerp werd daarvoor aangepast, waardoorhet veel bescheidener uitviel dan de bedoeling was.

De functie van het Academiegebouw is door de jaren heen sterkveranderd. Tot en met de Tweede Wereldoorlog was het het centrumvan de universiteit: bestuur, onderwijs en representatie onder eendak. In de loop van de jaren vijftig vertrokken de meestebestuurlijke functies, eerst naar de Kromme Nieuwegracht en laternaar De Uithof. Onderwijs werd tot voor kort nog gegeven, maar deenige functie die het gebouw nu nog heeft, is die van visitekaartjevan de universiteit.

Joost van der Spek

Stamcel-onderzoekster dr. Christine Mummery hoopt op embryo-wet: 'Ik maak geen hart in een bakje'

Stamcel-onderzoekster dr. Christine Mummery hoopt opembryo-wet: 'Ik maak geen hart in een bakje'

Modderige metalen platen leiden naar de entree van het nieuweHubrecht laboratorium. De open dag van het instituut is bovenverwachting goed bezocht. "We vreesden even dat er misschien maaranderhalve man en een paardekop langs zouden komen", zegt dr.Christine Mummery, stamcel-onderzoekster. "Misschien komt hetdoordat het regent en de mensen niets anders te doen hebben",oppert ze bescheiden. Maar waarschijnlijk heeft de grote publiekebelangstelling alles te maken met de omstreden embryonalestamcellen waarmee Mummery veelbelovend onderzoek gaat doen.

Omstreden, omdat de stamcellen afkomstig zijn uit menselijkeembryo's - klompjes cellen die mens zouden kunnen worden. Sommigemensen zijn op principiele gronden tegen onderzoek met embryonalecellen. Maar ook veelbelovend, want als Mummery succesvol is, dankunnen artsen in de toekomst hartspiercellen transplanteren tervervanging van stukjes afgestorven hartspierweefsel.

Maar voorlopig is dat toekomstmuziek. Mummery moet eersttechnische en ethische problemen overwinnen. Eerst het technischeobstakel: wat is een stamcel en hoe wordt dat een hartspiercel?Mummery: "Stamcellen zijn cellen in ons lichaam die zich nog nietgespecialiseerd hebben, het zijn bijvoorbeeld nog geen spier-,huid- of levercellen. Ze kunnen nog alle kanten op - het zijnalleskunners."

De vraag is natuurlijk hoe je de stamcellen zo kunt sturen, dathet hartspiercellen worden. Mummery: "Het embryo weet hoe het moet,dat is duidelijk. Vanuit een bevruchte eicel ontstaat uiteindelijkeen mens, met alle soorten cellen. Het is dus zaak de signalen teontdekken die het embryo gebruikt om de ontwikkeling van zijncellen te sturen. Het onderzoek gaat goed, een aantal trucjes vanhet embryo kennen we al, we kunnen van stamcellen al bloed- enzenuwcellen maken. Het moet lukken zo ook hartspiercellen temaken."

Stel dat Mummery daarin slaagt, dan is ze nog niet klaar. Alsdeze spiercellen getransplanteerd zouden worden naar een patient,dan stoot een afweerreactie de vreemde cellen namelijk meteen weeraf. De spiercellen zijn lichaamsvreemd en dus denkt het lichaam dathet kwaadwillende indringers zijn die zo snel mogelijk opgeruimdmoeten worden. Einde transplantatie.

Kloon

Hierin kan pas verandering komen als het verbod op het beruchtekloneren in ons land wordt opgeheven. Kloneren houdt in dit gevalin dat het erfelijk materiaal (DNA) uit de celkern van een patientmet een hartinfarct, in een eicel wordt gezet, waaruit eerst heteigen DNA van die eicel is verwijderd. De eicel (en het embryo water uit groeit) is dan dus een kloon van de patient, ze hebbenhetzelfde erfelijke materiaal. De stamcellen in het gekloondeembryo, blijven alleskunners - ook nu ze een nieuwe celkern hebben.En dat komt goed uit, want ook nu ontwikkelen zij zich tothartspiercellen, maar dit keer met hetzelfde erfelijke materiaalals de patient. Als ze nu getransplanteerd worden, blijft destorende afweerreactie dan ook - waarschijnlijk - achterwege. Dehartspiercellen zijn immers niet langer lichaamsvreemd, ze bevattenhetzelfde DNA als de cellen van de patient.

Voorlopig is deze aanpak echter nog toekomstmuziek, wantkloneren is in Nederland vanwege ethische bezwaren verboden.Voorlopig tenminste, want over drie jaar wordt de wet herzien. Totdie tijd gaat Mummery door met haar onderzoek naar de ontwikkelingvan hartspiercellen uit embryo's. Ook dat werk is niet onomstreden,gegeven de weerstand in ons land tegen het gebruik van menselijkeembryo's, maar in dit opzicht gloort er hoop voor Mummery en haarcollega's nu minister Borst van Volksgezondheid onlangs eenwetsvoorstel bij de Tweede Kamer heeft ingediend waarin ze hetgebruik van rest-emryo's voor de kweek van stamcellen wil toestaan,de zogenaamde 'embryo-wet'. Christine Mummery is blij met hetwetsvoorstel: "De nieuwe wet regelt dat wij rest-embryo's mogengebruiken. Ethische bezwaren daartegen snap ik niet zo heel goed,want wij vissen deze rest-embryo's bij wijze van spreken uit deprullenbak. In diepvriezen in Nederland worden namelijk 50.000rest-embryo's bewaard, klompjes cellen van een paar dagen oud, diezijn overgebleven van kunstmatige bevruchtingen. Als die embryo'sgemaakt mogen worden om mensen te helpen kinderen te krijgen, danis het toch niet gek dat wij ze gebruiken voor onderzoek dat in detoekomst wellicht hulp biedt aan mensen die een hartinfarct hebbengehad."

Pr-mens

Niet overal ter wereld is de wetgeving over kloneren evenstreng. In Groot-Brittannie heeft de regering onlangs eenwetsvoorstel aangenomen dat het maken van kloon-embryo's mogelijkmaakt, het parlement moet er nog wel over stemmen. In Singaporedaarentegen is het al langer toegestaan stamcellen uit menselijkeembryo's te kweken. Een Australische onderzoeksgroep importeerde deSingaporese cellen om zo de lokale wetgeving te omzeilen. Mummerygaat half november naar Australie om dezelfde stamcellen naarNederland te halen. Daarmee is zij de eerste die in de lage landenonderzoek kan gaan doen met menselijke embryonale cellen.

En dus kan Mummery rekenen op ruime belangstelling van de pers:"Toen ik hiermee begon, had ik niet gedacht dat het zo'n 'hype' zouworden." Omdat haar onderzoek technisch ingewikkeld is en ethischomstreden, heeft ze moeite het goed uit te leggen. "Ik vertelvooral dat het stamcelonderzoek geen wondermiddelen gaat opleveren.Ik probeer duidelijk te maken dat ik geen 'hart in een bakje' maak,maar alleen hartspiercellen. Het valt niet altijd mee, maar hetgaat goed. Journalisten stellen steeds betere vragen." Maar alleinterviews gaan Mummery niet in de koude kleren zitten. "Ik draaidubbele uren, want mijn eigen werk gaat natuurlijk gewoon door. Ikben mijn eigen pr-mens!"

Behalve journalisten krijgt Mummery de gekste mensen aan delijn. "Laatst belde een mevrouw die haar hond wilde laten kloneren.Ze wilde dat niet bij een of ander louche instelling doen, dusdaarom belde ze mij als wetenschapper. Tja, dan ben ik weer evenbezig met uitleggen wat we hier wl doen", Mummery kan er de humorwel van in zien.

Nu Mummery met haar veelbelovende onderzoek in het centrum vande belangstelling staat, zal ze wel niet te klagen hebben over definanciering? "Ik heb wel te klagen!", roept Mummery monter."Recent hebben twee analisten nog voor een baan bedankt omdat zehet loon te laag vonden, in de industrie valt meer te halen. Hetonderzoek vonden ze heel boeiend hoor, maar ja... Wetenschap isniet voor iedereen een roeping." Ze geeft het 'poldermodel' deschuld. "Alle universiteiten krijgen in Nederland even veel geld,het is beter verdeeld dan in het buitenland. Maar soms is netgenoeg niet echt genoeg. Dan heb je maar te accepteren dat veelgoede onderzoekers de wetenschap verlaten."

Rinze Benedictus


'Ik was de enige die met stamcellen konomgaan'

Christine Mummery studeerde natuurkunde in Nottingham. Aan deUniversiteit van Londen promoveerde ze op het raakvlak tussengeneeskunde en natuurkunde, biofysica. "Met fysica kwam je ofterecht in een kerncentrale, of in een ziekenhuis bij de afdelingbeeldvorming. Na mijn studie merkte ik dat ik toch vooralgeinteresseerd was in medische problemen, vandaar dat ik langzaamvan de natuurkunde naar de geneeskunde ben opgeschoven. Mijnpromotie ging dan ook over wondgenezing." Ze kwam terecht op hetUtrechtse Hubrecht laboratorium doordat ze Siegfried de Laatonmoette, de vorige directeur van het instituut. Omdat zijnonderzoek met embryonale cellen haar erg aansprak, werd ze hierpostdoc. Vijf jaar lang werkte Mummery op tijdelijke basis inUtrecht. "Soms ging ik op vakantie terwijl ik niet wist of ik nogeen baan zou hebben als ik terugkwam. Dan had ik een aanvraagingediend voor onderzoeksgeld en dan was nog niet bekend of ik hetgeld ook zou krijgen." Net toen Mummery 'het wel gezien had' inNederland, kreeg ze een vaste baan aangeboden. "Ik was, samen metmijn analiste, de enige die met embryonale stamcellen kon omgaan.En die 'know how' wilde het Hubrecht laboratorium wel houden",verklaart ze nuchter.

Economie naar rustiger vaarwater onder nieuwe directeur De Gijsel: 'Er moet domeingericht onderzoek komen'

Economie naar rustiger vaarwater onder nieuwe directeur DeGijsel: 'Er moet domeingericht onderzoek komen'

Peter de Gijsel (53), de Man uit Maastricht, is vanaf 1 novemberverantwoordelijk voor het onderwijs van domeingerichte economie.Hij volgt daarmee Jan Lambooy op, die van meet af aan gezegd heeftniet meer te willen zijn dan een ad interim. De Gijsel is sinds hetvorige studiejaar parttime hoogleraar in de algemene economie inUtrecht. Daarnaast heeft hij ook nog een halve aanstelling in zijnwoonplaats Maastricht. Het lesgeven kan hij in de nabije toekomstwel vergeten: er wacht hem een berg ander werk. Hoewel hij nupositief gestemd is over die toekomst, duurde het vier maanden voorhij zijn ja-woord gaf aan de UU. De econoom twijfelde. Zou hij deLimburgse universiteit, waar hij al sinds 1985 werkt, gaan missen?Hij was daar net gevraagd hoogleraar te worden en Maastricht laghem na aan het hart. Daarnaast vroeg hij zich af hoe de opleidingin de Domstad zich verder zou ontwikkelen. "Ik was naar Utrechtgekomen om mijn ideen over een multidisciplinaire, internationaalgeorinteerde economieopleiding verder uit te werken. Op dat vlakben ik al zo'n zeven jaar werkzaam." Hij vroeg zich, naaraanleiding van de discussie over de toekomst van het Utrechtseeconomie-instituut, af of zijn ideen daar wel bij aansloten. Op dewerkvloer, zegt De Gijsel, rees de vraag of de domeingerichteeconomie, zoals die aanvankelijk was opgezet vanuit de faculteitenRechtsgeleerdheid, Letteren, Sociale Wetenschappen en RuimtelijkeWetenschappen, niet zou verworden tot een gewoneeconomie-opleiding.

Heibel

"Velen, zelfs diegenen die direct betrokken waren bij deontwikkeling van de opleiding, denken dat dat de intentie was vanhet college van bestuur. Dat zorgde voor grote onrust", zegt detoekomstige directeur. "De stemming verbeterde niet toen in meibekend werd dat het college bezig was met het aantrekken van eentopeconoom, die met een zak geld de opdracht zou krijgen om eentoponderzoeksinstituut op te richten. Dat zou los komen te staanvan de domeingerichte economie. Het was duidelijk, zeiden ze hier,dat het college een structuur aan het ontwikkelen was die tot tweeklassen economen zou leiden: de topeconomen van hetonderzoeksinstituut en de minder bemiddelde domein-economen in hetonderwijs die misschien zouden worden buitengesloten van hetonderzoeksinstituut. Als dat het toekomstbeeld was, zou voor mij defunctie van hoogleraar-directeur niet bijzonder aantrekkelijkzijn."

Het hart van De Gijsel ligt bij de combinatie van economie metandere disciplines en hij hoopt dat de toekomstigeonderzoeksdirecteur het met hem eens is. "Ik wil dat er duidelijkelinks zijn. Voor ik daarom een besluit wilde nemen over deaangeboden baan, wilde ik eerst een gesprek met de man met wie hetcollege in gesprek was over de functie van onderzoeksdirecteur. Alshij en ik te uiteenlopende ideen zouden hebben, zou ik de baan nietaanvaarden." Het gesprek is er echter nooit gekomen. De topeconoomtrok zich begin september terug als kandidaat. De Gijsel en de adinterim onderzoeksdirecteur die toen is aangesteld - wederom JanLambooy - krijgen nu een adviserende stem in de aanstelling van deonderzoeksdirecteur. Bovendien, zegt hij, is er overeenstemming methet college dat economisch onderzoek niet los van het onderwijs zalkomen te staan. Het is waarschijnlijk een belangrijke toezeggingvoor al degenen binnen de opleiding die zich al jaren inzetten voorde domeingerichte economie. Misschien helpt het de gemoederen totrust te brengen, want vanaf het moment dat het college meldde eenaparte economie-opleiding te willen beginnen, is er heibel in detent. De vier betrokken faculteiten liggen geregeld met elkaar ofmet het college van bestuur in de clinch over personele-,financile- en bestuurlijke zaken. Onderzoekers en docenten kunnenlang niet allemaal samen door een deur omdat ze elkaars werk niethoogachten of omdat hun visies uiteenlopen over wat een goedeeconomiestudie is.

Ruimte-tekort

Momenteel zijn er nog vier belangrijke aspecten die demedewerkers storen. Er is een tekort aan docenten, er is nog geenuitgewerkt doctoraalprogramma, er is een nijpend ruimte-tekort en,'last but not least', er is voor onderwijs geen extra geldbeschikbaar terwijl het college van bestuur voor deonderzoeksschool 35 miljoen voor de komende tien jaar heeftuitgetrokken. De Gijsel heeft al wel ideeen over hoe het een enander kan worden bijgestuurd. Belangrijk hierbij zijn detoezeggingen die het college heeft gedaan. Zo wordt er omgekekennaar betere huisvesting. Nu zitten de studenten her en der in debinnenstad verspreid. Het liefst wil De Gijsel een eigen pand.Daarnaast mogen er op korte termijn nieuwe mensen worden aangenomenin de functie van hoogleraar en senior docent. De Gijsel hoopt datde onderwijsmensen' ook een plek krijgen in hetonderzoeksinstituut. "Maar mocht blijken dat dat niet mogelijk is,dan wil ik dat het college van bestuur onderzoeksgeld beschikbaarstelt om binnen het onderwijsinstituut hoogwaardig domeingerichteconomisch onderzoek te doen."

En dan het toekomstige onderwijsprogramma. Momenteel zijn degrote lijnen voor het tweede jaar bekend. Daar moet snel verdereinvulling aan worden gegeven. Werkgroepen buigen zich over de vraaghoe de verschillende domeinen elk een plek kunnen krijgen in hetprogramma. In het verleden was het zo dat studenten eerst bepaaldenwelke studie ze gingen doen en in het tweede jaar kozen voor deeconomische variant. De huidige eerstejaars krijgen in hunpropedeuse orinterende vakken over de verschillende domeinen enkiezen aan het einde welke richting ze op willen. "Tegelijkertijdloopt de discussie over de masterprogrammas die in mijn opinie heelduidelijk domeingericht moeten zijn. Ik verwacht dat deze gevolgenzullen hebben voor de structuur en de invulling van het derdestudiejaar. Mijn planning is om uiterlijk 1 januari 2002 tot deinvulling van de belangrijkste leerstoelen te komen. Dat betekentdat de nieuwe hoogleraren bij de invulling van het masterprogrammaen het derde studiejaar betrokken kunnen worden." De Gijsel hooptdan ook weer tijd te hebben om zelf voor de klas te staan. Maar ofdat er van zal komen, hangt af van de vraag hoeveel werk hetoprichten van een 'Utrecht School of Economics' zal geven. Wantvoor die opdracht van het college zien De Gijsel en Lambooy zichbinnenkort gesteld. In deze 'school' moeten het economischopleidings- en onderzoeksinstituut worden ondergebracht.

Gwenda Knobel


Curriculum Vitae van Peter de Gijsel

1981-1985 Akademischer Rat bij de economische faculteit van deuniversiteit Regensburg;

1985-2000 universitair docent en universitair hoofddocentmicro-economie bij de universiteit Maastricht en betrokken bij deopbouw van de economische faculteit en de ontwikkeling van deopleidingen International Economic Studies en Infonomics;

1994-1998 fulltime hoogleraar Wirtschaftstheorie bij defaculteit Sociale Wetenschappen van de universiteit Osnabrck enadviseur van de president van de universiteit Osnabrck.Verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het bachelor enmasterprogramma Social Science.

Sinds 1998 Honorarprofessor bij de faculteit SocialeWetenschappen van de universiteit Osnabrck.

Sinds 1999 hoogleraar algemene economie bij de faculteitRechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht.

Utrechtse scholieren praten Murks: 'Wij samen ien sjtad mooi hoofddoeken gezien'

Utrechtse scholieren praten Murks: 'Wij samen ien sjtad mooihoofddoeken gezien'

'Fawaka, what's up'." Voor grote groepen jongeren is het eendoodnormale verwelkoming. De Amsterdamse linguist Rene Appelpubliceerde vorig jaar de resultaten van een onderzoek dat hij inAmsterdam verrichtte naar het taalgebruik van groepen Nederlandse,Turkse, Marokkaanse en Surinaamse jongeren. Hij ontdekte dat er indie gemengde etnische groepen in Amsterdam 'straattaal' gesprokenwerd, een vorm van Nederlands waarin veel invloeden uit allochtonetalen en het Engels te herkennen zijn. Die invloeden waren het bestwaarneembaar als het ging om woordgebruik, maar ook dewoordvolgorde was kenmerkend.

Taalkundige Jacomine Nortier onderzocht het afgelopen jaar of deveronderstelling van Appel, dat ook in andere steden 'straattaal'te vinden moet zijn, op waarheid berustte. Hiervoor richtte Nortierzich vooral op leerlingen van het De Bruijne Lyceum aan de rand vande Utrechtse wijk Lombok. Lombok is het onderzoeksveld van hetinteruniversitaire TCULT-project dat in kaart wil brengen hoeverschillende talen en culturen met elkaar in aanraking komen. Hetonderzoek van Nortier maakt deel uit van dat project.

"Al snel bleek dat het begrip straattaal in Utrecht veel minderbekend is dan in Amsterdam", vertelt Nortier. "Ook de woorden ophet lijstje van Appel dat ik meenam, werden tot mijn teleurstellingniet herkend door een groepje Nederlandse jongeren." Toch merkteNortier dat ook in Utrecht scholieren onderling een eigen taalspreken. "Vooral als het ging over typische jongerenonderwerpen alsgeld, roken en het andere geslacht, kwam dat andere taalgebruiknaar boven. Barki voor honderd gulden, of sma voor meisje,bijvoorbeeld. Maar dat was wel weer een ander soort straattaal danin Amsterdam. Daar hoorde Appel veel invloeden uit het SurinaamseSranan, in Utrecht is de inbreng van het Arabisch en het Berbersdoor de overheersende aanwezigheid van Marokkanen veel groter.Turken blijken zich minder te mengen met andere etniciteiten. HetTurks hoor je dan ook veel minder terug, al is een woord als lan,makker, heel populair."

Meisjes

Al speurende naar uitingen van 'straattaal', stuitte Nortier opeen ander fenomeen. Nederlandse jongeren die niet in nauw contactstonden met andere etniciteiten blijken er ook een opvallendtaalgebruik op na te houden. "Zij imiteren hun Marokkaanse enTurkse leeftijdgenoten. Klaarblijkelijk vinden ze het 'cool' enstoer om het praten van die Marokkanen, waar ze eigenlijk eenbeetje bang van zijn, na te doen. Omdat ze op een afstand staan vandie allochtone groeperingen, blijft het vooral bij het nadoen vanaccent en intonatie. Straattaaluitdrukkingen zoals als 'ik galoesoe', wat 'ik ga weg' betekent, kennen die Nederlandse jongerenniet. Wel zijn er enkele woorden uit allochtonentalendoorgesijpeld. Een bekend voorbeeld daarvan is 'woela', Arabischvoor 'ik zweer het'." Nortier reproduceert met nadrukkelijkuitgesproken z- en ie-klanken de taal die zij op bandopnamen die dejongeren van zichzelf maakten hoorde: "Wat iezz dat? Wat moet jijvan mij? Iek zzal jou slaan."

Nortier besloot het verschijnsel Murks te noemen. De term hoordeze twee autochtone meisjes gebruiken en kwam ze later nog eenenkele keer tegen. "Maar het is zeker geen gangbaar begrip onderjongeren." Dat ook Nederlandse meisjes zich van het taaltjebedienen is overigens enigzins tegen het zere been van de jongens.Waar het praten van Murks voor de jongens iets bravoureachtigsheeft, is het bij de meisjes vooral gericht op loltrappen. "IekFatima, iek 32 brroerrtjes en zzuzzjes, iek getrouwd met Achmed.Of: wij samen ien sjtad mooi hoofddoeken gezien", illustreertNortier. "Jongens vinden dat niks. Ze wezen mij er zelfs op dat ikdie meisjes niet serieus moet nemen."

Voor Nortier was het verschijnsel Murks iets geheel nieuws. "Ikhad er nog nooit van gehoord en ook in de literatuur is er nietsover terug te vinden. Maar eigenlijk is het heel begrijpelijk. Toenik in Limburg op school zat, spraken we ook voor de lol platLimburgs. Zo is er altijd gepraat onder jongeren. En nu er zoveelleden van etnische groeperingen in Nederland zijn, is het volstrektlogisch dat ze van invloed zijn op onze taal. Veel mensen die ik ernaar vroeg wisten dan ook snel waar ik het over had. Ze hadden hetalleen nooit serieus genomen. 'Oh, je bedoelt dat smurfentaaltjevan ze', kreeg ik dan te horen."

Hoewel het Murks een uiting lijkt te zijn van bewondering voorTurken, Marokkanen en Surinamers, willen deze allochtone jongerener niets van weten. Zij interpreteren het juist als een gebrek aanrespect. Nortier: "Nederlandse jongeren weten dat ze niet in hetbijzijn van allochtonen Murks moeten spreken. Ik heb een bandopnamewaarop jongeren in een snackbar plotseling van het Murks overgaanop het Nederlands. Wat bleek: op dat moment kwam er een Marokkaanbinnen."

Voor zowel het Murks als de straattaal geldt volgens Nortier dathet gelegenheidstalen zijn. "Het wordt alleen binnen de groepgebruikt. De jongeren weten dondersgoed dat ze het niet in hunhoofd hoeven te halen op die manier tegen een leraar of een anderevolwassene te praten. Straattaal is ook zeker niet, zoals wel eensgedacht wordt, een stadium in de taalontwikkeling. Het is eencreatief spelen met taal, waartoe je juist pas in staat bentwanneer je het Nederlands behoorlijk onder de knie hebt.

Moedertaal

Dat 'straattaal' geen armoe is, blijft Nortier keer op keerbenadrukken. "De angst dat het Nederlands verloren gaat door hetspreken van een minderheidstaal is onterecht." De overtuiging vanNortier bleek ook uit een manifest dat in september onder meer inhet 'U-blad' verscheen. Samen met enkele vakgenoten onderstreeptezij daarin het belang voor allochtone kinderen van het spreken enoefenen van de moedertaal. Met het document moest tegengas gegevenworden aan het groeiende politieke en maatschappelijke verlangen omde Nederlandse taalverwerving van allochtone kinderen deallerhoogste en enige prioriteit te geven.

"Vanaf de publicatie van het beruchte artikel van Paul Scheffer,'het multiculturele drama', ging het in de media en in de politiekover de verwerving van de Nederlandse taal". aldus de taalkundige."Minister Van Boxtel wilde ouders zelfs verplichten thuisNederlands te spreken met hun kinderen. Onuitvoerbaar natuurlijk,al was het maar omdat veel allochtone ouders zelf niet meer dan eenjaar inburgeringscursus achter de rug hebben. Opvallend in de helediscussie was dat er vooral sociologen en pedagogen aan het woordkwamen, geen taalkundigen. In het manifest stellen wij dat hetuitermate naief is te denken dat de problemen de wereld uit zijn,wanneer leerlingen alleen maar Nederlands spreken. Veel aandachtvoor de moedertaal en -cultuur hoeft helemaal niet ten koste tegaan van het Nederlands. Het is zelfs omgedraaid. Kinderen kunnenpas een nieuwe taal leren, wanneer ze een stevige basis in demoedertaal hebben."

Het 'geproblematiseer over de multiculturele samenleving' stuitNortier tegen de borst. "Zoiets als 'straattaal' is toch vooralleuk? En veel sprekers van straattaal hebben juist een verontwikkeld gevoel voor nuances in de Nederlandse taal. EenNederlander mag een Surinamer geen roetmop noemen, terwijlSurinamers elkaar wel zo mogen noemen. Dat weten ze maar al tegoed."

Xander Bronkhorst


Straattaal

tezz = shit

woela = ik zweer het

lan = makker

jemek = je moeder (scheldwoord)

sma, chick, tjirie = meisje

canim, habibi, zin = leuk meisje

strak, vet, banish, frox = tof

afoe = peuk

jungo = wiet

ik ga loesoe = ik ga weg

barki = honderd gulden

Naar verwachting eind dit jaar zal uitgeverijPrometheus het boek over Murks en straattaal van Nortier op demarkt brengen.

'Universiteiten worden verzamelaars van keurmerken'

Kunnen studenten weten welke opleiding deugt en welkeniet? Niet echt, denkt minister Hermans. En wat zekerzo erg is: inhet buitenland kent ook niemand de kwaliteit van het Nederlandsehoger onderwijs. Een kwaliteitskeurmerk moet duidelijkheidscheppen. Zeker nu het bachelor/master-model dat internationaleuitwisseling moet stimuleren in de pijplijn zit.

"Het is wel een beetje pappen en nathouden", zegt Frans vanSteijn van de vereniging van universiteiten VSNU. "Op de vraag ofeen opleiding in orde is, krijg je geen helder ja of nee", voegtCees de Jong van de HBO-raad eraan toe. Van Steijn en De Jonghouden zich bezig met het organiseren van kwaliteitscontroles. Aljaren worden die controles uitgeoefend door visitatiecommissies.Elke opleiding krijgt eens per vijf jaar zo'n commissie vandeskundigen op bezoek. Die schrijft vervolgens op wat er wel ofniet aan deugt. Zowel Van Steijn als De Jong vinden dat er aan dezecontroles het nodige te verbeteren valt.

Dat is opmerkelijk. Want een paar jaar geleden nog was het helehoger onderwijs, oud-minister Ritzen voorop, apetrots op hetNederlandse visitatiesysteem. Daar kon de rest van Europa nog eenpuntje aan zuigen.

Die trots wordt niet langer door iedereen gedeeld. Echt 'to thepoint' kun je visitatiecommissies niet noemen, vindt DeJong van deHBO-raad. "Ze blijven nogal eens in het vage of geven subjectieveoordelen."

De universiteiten nemen ook wat afstand. "De visitaties zijn opzichzelf goed", zegt Van Steijn. "Maar het wordt gedaan dooracademici. Naar hun aard analyseren die de situatie, maar verbindendaar geen harde conclusies aan. Opleidingen waarmee wat mis is,worden later na een schimmig traject met de Onderwijsinspectie ende minister toch weer in genade aangenomen. Het is typerend dat nogniet n opleiding de deuren heeft moeten sluiten."

Het moet dus anders. Inmiddels weet minister Hermans ook hoe:opleidingen worden straks niet alleen gevisiteerd, maar ookgeaccrediteerd. Dat betekent dat opleidingen moeten aantonen datzij hun studenten een zekere minimumkwaliteit bieden. Is dat hetgeval, dan krijgen ze een soort keurmerk. Zo niet, dan mogen zegeen nieuwe studenten meer aannemen, waardoor ze in feite de deurenmoeten sluiten.

Cadeau

Accrediteren is niet helemaal onbekend in Nederland. De HBO-raadbesloot een kleine twee jaar geleden ermee te gaan experimenteren.Die proef is nu bezig bij bedrijfseconomie en maatschappelijk werk& dienstverlening (MWD). De betrokken opleidingen weteninmiddels dat ze het keurmerk niet cadeau krijgen; om het bezoekvan de accrediteurs voor te bereiden, stellen zij dikke rapportenop. Ze zijn immers bevreesd voor de uitkomst van de accreditatie."Een visitatie is minder veeleisend", zegt Rien Brouwers van deHogeschool Brabant. "Als ik aan alle eisen van een accreditatiemoet voldoen, kom ik aan lesgeven niet meer toe."

Zo streng als de hbo-proef zal de accreditatie van Hermanswaarschijnlijk niet zijn. Want de proef verschilt in n belangrijkopzicht van Hermans' plannen: de accreditatie komt in die proef inplaats van de visitatie, terwijl de minister wil visiteren naccrediteren. In zijn opzet blijven rapporten vanvisitatiecommissies de basis van het controlesysteem. De ministerwil slechts iets aan dat systeem toevoegen: een orgaan datcontroleert of die commissies hun werk goed gedaan hebben en datvervolgens op grond van hun rapport opleidingen wel of niet eenkeurmerk geeft. Het accreditatie-orgaan gaat dus niet zelfopleidingen bezoeken. Blijft zo niet alles bij het oude? Hermansvindt van niet, omdat studenten en werkgevers dankzij het keurmerkstraks in n oogopslag kunnen zien of een opleiding in orde is. VanSteijn van de VSNU voorziet daarnaast nog een effect: "Devisitatiecommissies moeten de accreditatieraad adviseren welkeopleidingen zo'n keurmerk krijgen. Daardoor worden ze gedwongenheldere oordelen te geven. Daar zit de winst."

Minstens zo belangrijk als de `transparantie' voor studenten enwerkgevers is voor Hermans het feit dat een keurmerk helderheidschept in het buitenland. De minister wil de rest van de wereldlaten zien dat de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijshoog is. "Door ze te accrediteren worden opleidingen internationaalgeijkt en daardoor internationaal herkenbaar", legde zijntopambtenaar Jacques van Velzen vorige week uit op een congres inUtrecht.

Maar uitgerekend bij het belangrijkste doel dat Hermans met zijnkeurmerken heeft, valt een groot vraagteken te zetten. Want zal hetbuitenland werkelijk onder de indruk zijn van het werk van eenNederlandse accreditatieraad? Marijk van der Wende, onderzoekstervan hoger-onderwijsbeleid aan het Twentse instituut CHEPS, heeftnog fundamenteler kritiek op Hermans' internationale ambitie. Erbestaan voor de meeste vakgebieden geen 'internationale criteria'zegt zij, en dus kun je opleidingen niet internationaal ijken."Als

technische opleidingen zich bijvoorbeeld laten keuren doortechniek-accreditateur ABET, dan krijg je een Amerikaans gezelschapbij je aan tafel dat dus ook een Amerikaans verhaal houdt. Dathoeft lang niet altijd relevant te zijn voor een Nederlandseopleiding." Dus is haar conclusie: "Als je jezelf in eeninternationaal perspectief wilt zetten, nodig dan mensen vanverschillende landen uit."

Universeel

Op dezelfde campus in Twente denkt Tom Phillips daar toch netwat anders over. Tot 1995 werkte hij bij ABET, nu ontwikkelt hijeen accreditatiemethode voor een groep van elf Europeseuniversiteiten, waaronder Twente. "ABET mag dan Amerikaans zijn,hun normen zijn voor het merendeel wel universeel. Bij andereaccreditatieclubs is dat niet anders."Toch heeft ook Phillipsbedenkingen bij Hermans' plannen, zij het om andere redenen.Visitatierapporten zijn niet geschikt om mee te accrediteren, vindthij. In zo'n rapport staat alleen hoe opleidingen het in hetverleden hebben gedaan. "Maar wat een accrediteur wil weten, is:hoe garanderen ze dat ze het de komende jaren ook goed doen?"Accrediteren gaat ook om 'participation' van de buitenwereld,bijvoorbeeld van branche-organisaties, zegt Phillips. "En vanoud-studenten. Vraag hen: 'Had je nou veel aan je studie in jeeerste baan? Heb je de juiste dingen geleerd?' Dat soort vragen komik bij de VSNU niet tegen."

Hermans' keurmerk zal uiteindelijk van ondergeschikt belangblijken, denkt Phillips. Hij voorziet een situatie die nu albestaat in de wereld van de commercile master-opleidingen. Daar iseen wirwar van accreditatie-organen actief, elk met een eigenkeurmerk. Sommige master-studies hebben wel vier of vijfverschillende keurmerken.

"Als Europa overstapt op het bachelor/mastersysteem, gaatiedereen schermen met kwaliteit", zegt Phillips. "Dat wordt een'marketing-tool'. Opleidingen willen studenten en het bedrijfslevenlaten zien hoe goed ze zijn. Ze zullen niet tevreden zijn met nkeurmerk, ze zullen er zoveel mogelijkverzamelen."

HOP, Matthe ten Wolde

Eerstejaars economiestudent Nico Blok naar Paralympics: De beloning voor een doorzetter

Eerstejaars economiestudent Nico Blok naar Paralympics: Debeloning voor een doorzetter

Afgelopen week stapten 104 gehandicapte Nederlandse sporters inhet vliegtuig naar Sydney. Na te hebben voldaan aan strengekwalificatie-eisen proberen zij van 19 tot en met 28 oktober deimposante medaille-oogst (25) van de valide Nederlandse sporters teovertreffen. Of Nico Blok, vijftiende op de wereldranglijst, opzijn eerste Paralympics ook tot de kanshebbers behoort, laat hij inhet midden. "Op papier ben ik een van de mindere spelers, al heb ikmeerdere Olympische deelnemers al eens verslagen. Ik ga lekkeronbevangen spelen en zie wel waar het schip strandt. De druk ligtin ieder geval niet bij mij."

De Bunnikse economiestudent lijdt aan een mysterieuze aangeborenspierziekte. Daardoor mist hij de kracht, het evenwicht en deconditie die mensen zonder de ziekte wel hebben. Zo weegt hij dehelft van wat hij eigenlijk zou moeten wegen en is een hele daglopen zonder rust zo goed als onmogelijk. Sinds zijn jonge jarendoet Blok spieroefeningen en fysiotherapie om het ongemak zoveelmogelijk te beperken. "De kans op een remedie is bijzonder klein,"weet Blok. "Het is niet te verhelpen. Gelukkig is de ziekte nietprogressief: het wordt niet erger."

Toen Blok acht jaar was, stelde zijn moeder voor om aan sport tegaan doen. "Dat was goed voor mijn ziekte, maar sporten als voetbalof tennis vielen al meteen af door het vele lopen." Het werdtafeltennis, bij een club voor gehandicapten. "Mijn trainer was ergenthousiast en ik ging het leuk vinden." Enkele jaren later maakteBlok de overstap naar een gewone vereniging. Op een trainingskampmaakte de destijds zestienjarige Blok dermate indruk dat hij werdgevraagd voor een testtraining bij de nationale selectie voorgehandicapten. Sindsdien maakt hij deel uit van het Nederlands teamen nam hij al deel aan zon vijftien internationale toernooien.

Jaloers op toptafeltennissers als Danny Heister en Trinko Keenis hij niet. "Het maakt me weinig uit. Er zijn dingen die ik nietkan, maar die heb ik nooit gekund. Ik weet dus niet wat ik mis.Daarom probeer ik mijn leven zo normaal mogelijk in te richten. Alsik bij een ongeluk twee benen had verloren, lag het waarschijnlijkwat gevoeliger. Voor mij is dit puur natuur."

Sydney

Dagelijks rijdt de tafeltennisser op zijn driewielscooter naarde Drift, waar hij als eerstejaars college volgt aan de gloednieuweEconomiefaculteit. Topsporters met een erkende NOC*NSF-statuskrijgen in de regel alle vrijheid bij het volgen van een studie,maar volgens Blok wordt ook zijn sport serieus genomen. Zijn drukkeprogramma laat hem immers weinig speling. "Ik heb overlegd met destudieadviseur en de cordinatoren van de verschillende vakken. Totnu toe is de medewerking goed. Als ik weg moet, zoals nu naarSydney, krijg ik vervangende opdrachten. Gelukkig maar, want zonkans als deze krijg je niet vaak."

Sydney is de beloning voor zijn doorzettingsvermogen. DeParalympics moeten het voorlopige hoogtepunt worden in desportcarrire van de tafeltennisser, al weet hij dat demedia-aandacht in vergelijking met de 'echte' Spelen marginaal zalzijn. Zeven minuten televisietijd per dag valt in het niet bij demarathonuitzendingen van twee weken geleden. "Dat is een beetjekrom. Veel hangt af van sponsoring, al gaat dat bij ons langzaam degoede kant op. Er wordt alles aan gedaan om gehandicaptensportonder de aandacht te brengen."

Op de vraag of een gehandicapte topsporter een voorbeeldfunctieheeft voor andere gehandicapten, klinkt een resoluut antwoord. "Metdie gedachte ga ik niet naar Sydney. Als gehandicapte hoef jenamelijk niet te sporten om een positieve uitstraling te hebben. Ikken genoeg sporters die nul komma nul uitstralen. Maar je kunt nietde hele dag op het busje zitten wachten om opgehaald te worden. Alsje op je stoel blijft zitten gebeurt er niks."

Niveau

Dat sporters met een handicap hun sport steeds serieuzer moetenbnemen, komt naar voren in het beleid van de NEBAS, de Nederlandsebond voor aangepaste sporten. "Het parool meedoen is belangrijkerdan winnen, hebben we al lang van ons afgeworpen. Dat blijkt weluit de eisen die gesteld werden voor uitzending naar Sydney." Hetverschil met valide sporters ligt in het geval van Blok vooral inde verminderde beweeglijkheid en reactiesnelheid. "Mijn cordinatieis even goed en ook qua techniek lijk ik op een valide speler."

Zijn handicap ten spijt gaat Blok tot het uiterste om zijn spelop een zo hoog mogelijk niveau te krijgen. Een heusetafeltennisrobot in de garage van het ouderlijk huis is daarvan destille getuige. Het wekelijkse trainingsprogramma: vier keertafeltennis, twee keer conditietraining en twee keerkrachttraining. Dat noopt hem wel om bij tijd en wijle gas terug tenemen. "Midden op de dag ik altijd een uurtje plat. Uit voorzorg.Bovendien moet ik s nachts minimaal acht uur slapen. Ik heb nueenmaal minder kracht en conditie dan een valide mens. Met het oogop Sydney train ik momenteel veel, maar ik moet soms echt naar mijnlichaam luisteren en een dag rust nemen. Anders blijft er niet veelvan me over."

Michiel van Ruitenbeek

Het concept van SWAK is zelf lol hebben

Dat er zoiets als een SWAK-gevoel bestaat, daarover is iedereenhet eens. Maar wat dat gevoel precies is, laat zich moeilijkomschrijven. Leuke mensen en goede muziek, daar komt het op neer.Jarenlang werd het feest georganiseerd in Tivoli, maar omdat SWAKniet meer met eigen mensen achter de bar mocht staan, werd beslotenom een andere locatie te zoeken. "We hadden wel in Tivoli willenblijven, maar als we niet meer ons eigen feest mogen organiseren,dan houdt het op", zegt SWAK-bestuurslid Jonna Weck.

Een belangrijk voordeel van de nieuwe locatie is dat er veelmeer mensen in kunnen. Gingen er in de Tivoli zo'n 800 mensen naarbinnen, de AXL heeft een capaciteit van 1000 bezoekers. Misschiendat het nijpende garderobeprobleem dat het SWAK in Tivoli vaak had,nu opgelost is. Weck: "De AXL is groter, dus ik neem aan dat er ookmeer ruimte is voor het ophangen van jassen." Bestuurslid CasparTiesselink ziet nog meer voordelen in de nieuwe locatie: "Het leukevan de AXL is dat je drie zalen hebt waar meerdere soorten muziekgedraaid kunnen worden."

Toch heeft de AXL ook mindere kanten. Het plafond is veel lagerwaardoor er minder plek is voor videoprojecties en versieringen."We hebben inderdaad een kleiner oppervlak voor decoratie, maar wepassen ons gewoon een beetje aan", zegt Weck. "We gaan ons wat meerrichten op leuke acts, bijvoorbeeld door ons te verkleden."

En van de drie ruimtes is gereserveerd voor studenten die eenkeertje discjockey willen zijn. "Als ze kunnen aantonen dat ze weleens eerder muziek hebben gedraaid, krijgen ze bij ons de kans watmeer ervaring op te doen", vertelt Tiesselink.

Studenten hebben positief gereageerd op de verandering vanlocatie. Drie jaar geleden is er ook al eens een SWAK-feest in deAXL gehouden en dat is velen toen goed bevallen. In de kaartverkoopwas in ieder geval geen verschil merkbaar met een Tivoli-feest: de650 kaarten waren op de tweede voorverkoopdag zoals gewoonlijkbinnen een uur weg.

Voor de populariteit van de feesten heeft Weck niet echt eenverklaring. "We zijn niet bewust bezig met een bepaald concept, wijgaan ervan uit dat we zelf lol willen hebben."

Ranjen Pathmamanoharan


1. Achter de flipperkast staan Len Paalvast (18, FysischeGeografie), Ernst Veenhoven (20, Bestuurskunde) en Diederik vanBentum (18, Biologie). De kast is hun universum. De blik van hunogen herkennen we van Ninjakrijgers uit een Hongkong-film. Zoveelmeisjes, zoveel zalen met verschillende muziek, en zo veel drank enmisschien ook wel drugs. Wat doen Len, Ernst en Diederik in Jezus'naam achter de flipperkast? Len moet even over de vraag nadenken,want die is niet zo heel makkelijk te beantwoorden. Dan weet hijhet antwoord weer: "Vorige keer hebben we op deze kast vijf tokkiesgehaald." En daar kunnen maar weinig meisjes tegenop.

2. Het toilet is een van de belangrijkste strategische plekkenin het uitgaansleven. Als er oorlog uitbreekt in een danstent, zorgdan dat je als eerste de wc's bezet. Zonder kan je niet. En datgeldt voor meisjes misschien nog wel meer dan voor jongens. Vaakverdwijnen hele vriendinnengroepjes naar het toilet, om daargeheime dingen te doen. Kletsen, cremes bijwerken en nog meerkletsen. Gemma Vink (18, ASW) en Annemiek van Vondel (18, ASW)hebben echter andere plannen: "Ik ben hier omdat ik gewoon heelnodig moet. Ik zweer het je. We zijn alleen nog maar aan hetdrinken vanavond, eerst thee, toen water, en nu weer bier. Mag iknu naar het toilet?"

3. Het thema van het SWAK-feest is 'iets tropisch'. En datbetekent dat velen iets fleurigs uit de kast hebben getrokken. Zoook Joris Bokhove (23) en Thijs Alberts (23), beide studentensociale geografie. En ze hebben het met stijl gedaan. De jongensdragen mooie aloha-shirts. Dubbel gezoomd, doorlopende prints,katoen en heldere kleuren. De shirts komen echter niet uit Hawaiimaar uit Thailand. "Ik heb er nog drie", zegt Thijs. De jongenswillen later in Thailand gaan wonen. "Op een eilandje, restaurantjebeginnen of zo." En in de zon in tropische bloesjes lopen, van fijnkatoen en in de mooiste tinten geverfd.

4. Anne 'mijn achternaam is niet belangrijk' (22) en Kelly'Jezus' (22) studeren antropologie. Hun monden staan de hele tijdwijd open. Ze bescheuren het van het lachen. Anne en Kelly maken ereen teringzooi van. Met beide handen zitten ze in stukkensinaasappel te knijpen. "We zijn vruchten aan het delen. Daaraankan je zien dat we vriendelijke bedoelingen hebben ten opzichte vanelkaar. We zijn trouwens helemaal geen vriendinnen. Sinaasappelszijn gewoon lekker."

5. Ingrid Goossens (23) komt net binnen. Bij de garderobe geeftze haar jas in bewaring. Ingrid is al lang niet uit geweest, wantze is bezig met afstuderen. Ze doet een project overgender-identiteitsproblemen. Mannen gevangen in vrouwenlichaam, enandersom. Zelf heeft ze er overigens geen last van. "Ik heb hettenminste nog niet bij mezelf ontdekt." Namen geeft ze niet, en zeverwacht niet dat er studie-objecten van haar op het feest zijn."Het komt erg weinig voor, maar misschien loopt er hier toch weleentje rond."

6. Floris Meevissen (20) en Carolien Jensen (21) kennen elkaaruit Zeist. Al jaren zijn ze vriend en vriendin. "We zitten in eenheftige relatie, maar we zijn geen stelletje." Floris is een van deorganisatoren en maakt zich een beetje zorgen over het feest. Hetis de eerste keer in AXL en de eerste keer is altijd eng. Dat hijdezelfde ketting draagt als Carolien is geen toeval. "Hij draagtaltijd kettingen van mij, omdat ik dat mooi vind staan."

7. Sjef Wensink (21) staat soeverein en opgewekt aan een tafel.De student vrijetijdskunde is helemaal uit Leeuwarden naar Utrechtgekomen voor het SWAK-feest. Blozende meisjes waaien alsbloemblaadjes langs. Om hier ten volle van te genieten is eenjointje niet verkeerd. Sjef draait er eentje. Geconcentreerd alseen horlogemaker laat hij de rookwaar tussen duim en wijsvingerrollen. "Eigenlijk is dat geen beste vrijetijdsbesteding. Zo zou ikdat in het algemeen, als vrijetijdskundige, niet willen noemen.Maar voor mij persoonlijk is het op dit moment wel een goede manierom de tijd door te brengen."

Tekst: Gerard Janssen