Achtergrond

Het eerste artikel van...... Dr. Karst Koymans, systeembeheerder

Het eerste artikel van...... Dr. Karst Koymans,systeembeheerder

Je eerste wetenschappelijke artikel. Soms de startvan een glanzende wetenschappelijke carrière, soms ook eenmisser die je het liefst zo snel mogelijk vergeet. Het U-blad vroegvijf wetenschappers om terug te blikken op hun eersteling. In dezeeerste aflevering logicus dr. Karst Koymans die in 1982 in hettijdschrift Information and control het artikel Models of thelambda calculus, publiceerde. Het werd ook een van zijn laatsteartikelen, want zegt hij, `het publicatiecircus is niet aan mijbesteed.'

Op zijn bureau staat de nieuwste Macintosh computer, met eenduur uitziend, groot plat beeldscherm. Daarnaast een PSION palmtopcomputer à en natuurlijk een mobiele telefoon. Hier zitduidelijk iemand die voorop loopt met informatietechnologie endaarbij niet bang is eigenzinnig de weg van de minderheidàMacintoshà te volgen. Datzelfde blijkt ook op te gaanvoor zijn carrière. Karst Koymans studeerde wiskunde inUtrecht en promoveerde in 1984 op een proefschrift over dewiskundige beschrijving van computerprogrammeertalen. Na zijnpromotie kwam hij terecht als onderzoeker bij de vakgroepToegepaste Logica van de faculteit Wijsbegeerte.

Omdat Koymans wetenschappelijk medewerker was, moest hijonderzoek doen en artikelen schrijven. Maar eigenlijk lag hem dathelemaal niet: "Ik vind de nadruk op publiceren onzinnig.Wetenschappers moeten meer lezen en minder schrijven. Tegenwoordigis iedereen zo ontzettend specialistisch, ik vind dat een slechtezaak. Je raakt al snel in een wetenschappelijk isolement.Onderzoekers zouden hun horizon moeten verbreden."

Om te promoveren heeft hij toch artikelen moeten schrijven enheeft hij dus concessies gedaan aan een systeem waarmee hij hetniet eens is. "Dat valt eigenlijk wel mee", zegt desysteembeheerder en hij haalt zijn publicatielijst tevoorschijn.Anderhalf A4'tje met daarop een tiental publicaties. "En dan tel ikmijn handgeschreven doctoraalscriptie ook mee."

De scriptie stamt uit 1979 en het laatste artikel verscheen in1991. "Ik heb een tijdje meegedraaid in het publicatiecircus, maardaar ben ik op een gegeven moment heel bewust uitgestapt." Degepromoveerde wiskundige gaf in 1991 de wetenschappelijke pijpdefinitief aan Maarten en werd systeembeheerder van de faculteitWijsbegeerte. Hij heeft daar geen spijt van, hoewel mensen in zijnomgeving hem voor gekversleten toen hij zijn carrière opgaf."Verschillende collega's zeggen dat ik nu hoogleraar had kunnenzijn", zegt de logicus zonder enige rancune. "En als je kijkt naarmijn vakgebied, de overlap tussen wiskunde en informatica, dan wasdat inderdaad goed mogelijk geweest."

In zijn huidige functie is Koymans nauw betrokken bij hetcomputerbeleid van de Universiteit. Alle nieuwe ontwikkelingenvolgde hij op de voet. "De omnummering van de IP-adressen, dat zijnde adressen van computers op het internet, of de overgang van RUUnaar UU, dat waren leuke uitdagingen", zegt Koymans. Inmiddelsroept de volgende uitdaging: deze zomer vertrekt hij naar Amsterdamom hoofd te worden van de Computer Systemen en Telematica groep vanhet Centrum voor Wiskunde en Informatica van onderzoekorganisatieNWO. Voor een willekeurig IT-bedrijf zou Koymans zijn gewicht ingoud waard zijn, maar het bedrijfsleven trekt hem niet: "Ik voel menog steeds wetenschapper, ik wil analytisch bezig zijn metinformatica. De consultancy is niet voor mij weggelegd." Jammervoor de IT bedrijven en de wetenschap, maar deze academicus volgtzijn eigen koers.

Rinze Benedictus

Olympiagangers: Hockeyster Eefke Mulder moet zich nog waarmaken

Olympiagangers: Hockeyster Eefke Mulder moet zich nogwaarmaken

Door blessures miste Mulder een groot deel van de competitie. Injanuari scheurde ze de peesplaat onder haar voet. Pas in deplay-offs kwam ze weer aan het spelen van wedstrijden toe. Dat gingredelijk, vindt Mulder zelf. Dat ze toch niet bij de selectie voorde Champions Trophy zat, zegt haar niet zoveel. Ze is vooral bezigmet fit worden.

Mulders lijkt voorlopig niet in aanmerking te komen voor eenplaats binnen het elftal. "De coach ziet mij het liefst alsrechtsvoor, maar daar staat al iemand die echt goed is." MijntjeDonners staat op die plaats en lijkt onaantastbaar. Mulder maaktzich ook daar niet al te druk om. "Ik ga me op mezelf concentrerenen lekker hockeyen. Ik heb nog nooit een basisplaats in denationale ploeg gehad, maar aanvalsters rouleren veel. Op hetEuropees Kampioenschap heb ik veel mogen spelen, toen was ik ooknet geblesseerd geweest. Ik ben altijd nummer zeventien of achttienvan de selectie geweest. En normaal gaan er achttien speelsters meenaar een toernooi, maar naar Sydney helaas maar zestien. Ik hoopdat het lukt, maar ik ben nog heel jong. In 2004 in Athene moet ikop mijn top zijn."

Haar ambitie kost haar de zomervakantie. "Na de Champions Trophytrainen we een paar weken door. Dan hebben we heel even vakantie endaarna trainen we de hele zomer. Op basis daarvan wordt de selectievoor Sydney bekend gemaakt. Ik weet natuurlijk niet precies hoe datbevalt zo'n hele zomer trainen. Maar ik heb dat met de jeugd ookwel eens gedaan en ik ben gemotiveerd genoeg om me de hele zomer inte zetten. De Olympisch Spelen is toch een bekroning. Dat is hetultieme sportevenement."

Jurgen Swart

Turkse studentes blij met eigen flat: `Het is hier als thuis, maar dan zonder ouders'

Turkse studentes blij met eigen flat: `Het is hier als thuis,maar dan zonder ouders'

Niets bij binnenkomst in de flat aan de Trumanlaan doet denkenaan het stereotype beeld van een studentenhuis. Geen kratjes bierin de gang, geen posters aan de muur, geen fietsen bij de voordeur.Een imponerende collectie loopgereedschap neemt nog de meesteruimte in beslag. "Zou u uw schoenen willen uittrekken?", vraagtSaadet Altun (21), student Farmacie. Op sokken wandelt ze richtingde woonkamer. Ook die oogt bijzonder netjes, om niet te zeggen alsnieuw. Is dit wel een studentenflat? Op de grond ligt een verstapijt, voor het raam hangen maagdelijk witte vitrages en de tweebanken, de tafel, de boekenkast, de televisie en de video zijn ooknieuw.

"Ik ben heel tevreden", zegt Nigar Simsek (20), studentePersoneel en arbeid. "Eerst zag het huis er niet uit. De murenwaren verbrokkeld; er moest van alles gebeuren." Net als haar vijfhuisgenotes is ze veel dank verschuldigd aan de Stichting EducatiefCentrum Utrecht (SECU). Deze Turkse organisatie, de drijvendekracht achter het kamerproject, heeft niet alleen gezorgd voor dewoonruimte. Ook verbouwing en inrichting zijn het werk van de SECU.Directeur Ahmet Taskan: "Onze doelstelling is het bieden vanondersteuning aan Turkse jongeren, op allerlei gebieden. Met ditproject willen we meer Turkse meisjes de gelegenheid geven om testuderen."

Mentrix

Veel studentes mogen van hun ouders namelijk niet op kamerswonen, tenzij ze met andere Turkse meisjes hetzelfde huis delen.Zij vinden het onwenselijk als hun dochters tussen Nederlandsestudenten terechtkomen. Nigar heeft begrip voor dat standpunt. "Numijn ouders weten hoe ik er hier bij zit, zijn ze er geruster op.Ze hebben het huis gezien en weten dat er goed op mij wordt gelet.Er is niet alleen minder toezicht onder Nederlandse studenten,tussen hen zou ik ook bang zijn er niet bij te horen. Je voelt jeminder op je gemak. Als ik de huizen van de SSH zie, ben ik blijdat ik daar niet zit."

De meisjes vormen een hechte groep. Saadet, één van debewoners, treedt op als een soort mentrix. "Oudere zus istoepasselijker; mentrixklinkt zo schools. Ik ben in huis de oudste.De anderen kunnen op mij terugvallen. Het is praktisch als eréén iemand in huis een aantal zaken regelt, zoals hettijdig betalen van de huur. Iemand moet het aanspreekpunt zijn."Saadet wordt door haar huisgenoten niet als een baas gezien,bezweert Nigar. "We gaan als vrienden met elkaar om. En vanvrienden neem je dingen aan, toch? Het is hier net als thuis.Thuis, maar dan zonder ouders."

In het huis geldt een aantal regels. Saadet: "Wie de deuruitgaat, meldt eventjes waar zij heengaat en iedereen heeftéén keer in de week kookbeurt. Je doet die dag ook deboodschappen en de afwas. We hebben een tv, maar we kijkeneigenlijk nooit." Nigar moest daar eerst behoorlijk aan wennen. "Ikwas nogal verslaafd aan dat apparaat, maar dat is helemaal over. Numerk ik pas hoeveel tijd ik overhoud." Ze vindt het nu leuker omeen praatje te maken met haar huisgenoten. "Het is belangrijk omeen band met elkaar te krijgen. We informeren naar elkaar en helpenelkaar, als dat nodig is. En we geven huiswerkbegeleiding aankinderen uit de buurt, die zelf aanbelden met dat verzoek Dat doenwe gratis, om iets terug te doen voor de maatschappij. Overigensdoen we heus niet alles samen, hoor."

Hot item

Eerlijk gezegd begrijpen ze er weinig van, van allemedia-aandacht. Zo bijzonder is hun situatie toch niet? UtrechtsNieuwsblad, Spits, Metro en Trouw vonden kennelijk hettegenovergestelde. Ook televisieploegen van de KRO en RTL 5 kwamenlangs. "Ik had niet verwacht dat het zo'n hot item zou zijn",reageert Saadet. "We hebben de publiciteit enigszins gespreid. Voorons hoeft het niet zo, die drukte. En steeds krijg je weer dezelfdevragen te horen."

Hoe Utrecht bevalt, is dat al gevraagd? Nigar veert op. "Ik vindhet een leuke stad met een echte uitgaanssfeer." Saadet iskritischer. "Er is geen metro, er rijdt maar één tram. Ikben Rotterdam gewend en dan is Utrecht toch een stuk ouderwetser.Alleen de binnenstad gaat wel, maar verder vind ik het niet echtbijzonder ofzo."

En de buurt? Hun flat staat in Kanaleneiland, dat lijkt nogaleen eindje weg. "Valt wel mee. Als we geluk hebben, doen we er metde bus twintig minuten over naar de universiteit." Ze wonen in eenrustig buurtje, in een wijk met veel buitenlanders. "Daarom voelenwe ons hier ook zo thuis!" Saadet moet erom lachen, Nigar lachtmee.

Voelen ze zich nu meer Turks of Nederlands? Saadet: "Ach, wat isNederlands? Wat houdt de Nederlandse cultuur in? Ik ben hiergeboren, maar ik heb geen blauwe ogen en geen blond haar. Wel lustik haring en kan ik een deel van het Wilhelmus meezingen. Maargoed, ik draag niet voor niets een hoofddoek. Dat is een deel vanmijn identiteit. Methoofddoek om voel ik me zekerder. Niemand heefthet me opgedrongen, ik heb er helemaal zelf voor gekozen."

Nigar is nog niet zover. Zij zal pas over een paar een hoofddoekgaan dragen. "Ik begin ermee zodra ik er klaar voor ben. Dat wilniet zeggen dat ik nu minder gelovig ben dan iemand met hoofddoek,want het gaat erom wat in je hart zit. Natuurlijk voel ik me ookvoor een deel Nederlands. Het is nooit het één ófhet ander, maar altijd én én. Je kunt ook nooit de enecultuur volledig inwisselen voor de ander."

Voor Saadet wordt het geloof steeds belangrijker. "Ik verdiep mein de koran en ontdek steeds weer nieuwe dingen. Je gaat anderskijken, je leert bijvoorbeeld relativeren. Ik besef nu dat het welergens goed voor zal zijn geweest als ik een tentamen niet hebgehaald. Gaandeweg kom ik erachter dat alles met elkaar samenhangt.Dat is heel mooi. En ja, het stimuleert me om nog meer over deislam te leren." Volgens haar worden cultuur en religie in hetmulticulturele debat in Nederland te makkelijk door elkaargehusseld. "Voor mij zit er een duidelijke scheidslijn tussen dietwee, maar sommigen gooien alles op één hoop."

Vooroordelen en misverstanden rijgen zich vaak aan elkaar.Saadet: "Als ik in de trein over mijn studieboeken gebogen zit, zieik mensen soms heel verbaasd kijken. Uiteindelijk kunnen ze het danook niet laten om hun mond open te doen. `Zo, meisje, studeer jij',zei iemand een keer. Of mensen denken meteen dat alle moslimsschapen slachten op het balkon."

Een pluspuntje: op de universiteit valt het mee met destereotyperingen, aldus de studentes.

Quirijn Metz

College Lopen: Alles mag van populaire Freriksen

Ruim zeventig jonge mensen waren kletsend en lachend decollegezaal binnengekomen. Er hing een sfeer van de middelbareschool. Om één uur precies begon Astrid Freriksen tepraten. Zonder eerst om stilte te manen. Het gekakel ging nog evendoor. Een corrigerend `ssst!' vanuit de zaal maakte dat deinleiding vanaf de vierde zin hoorbaar werd op de tweede rij. Ikvroeg me af wat ze zou doen als de studenten niet stil zoudenworden

Astrid Freriksen blijkt een enthousiaste docent, die in contactstaat met de studenten. Alhoewel dat door de zaal (modelCarré) enigszins bemoeilijkt werd, vanwege de grote afstandtussen het donkerdere spreekgedeelte en de steil oplopendecollegebanken. De Powerpoint-presentatie kwam door het gedemptelicht goed tot zijn recht, maar het nadeel was dat de docent zelfin de schaduw van haar eigen techniek kwam te staan. Desalnietteminbleef het college levendig en was duidelijk te volgen door degestructureerde opbouw.

Er was één uitzondering op de alom verkregen aandacht:één meisje viel achter mij in slaap en werd pas wakkeraan het einde van het college. Aan het college zelf kon het bijnaniet liggen. Of het moet zijn dat biologie misschien te volleroosters heeft met colleges, practica, tentamens en nog in teplannen zelfstudie-uren. Misschien waren de zelfstudie-uren bijdeze student overgegaan in een nacht te lang uitgaan

Na het college sprak ik Astrid Freriksen in de kantine bij decollegezaal. Het was me opgevallen dat ze goed in de gaten hield ofde studenten mee konden schrijven met de snelheid van dePowerpoint-presentatie. Astrid: "Dat is een nadeel van Powerpoint.Ik kan er snel hele schema's produceren, maar studenten hebben detijd nodig om het allemaal over te schrijven. Als je werkt met eenbord, is je eigen tempo lager en kunnen studenten makkelijk met joumeeschrijven."

Freriksen denkt mee met studenten. Ze is populair. Terwijl wijzaten na te kletsen, werd er regelmatig naar haar gezwaaid. Zekneep dan even haar ogen dicht, om degenen die naar haar gebaardennon-verbaal terug te groeten. Contact is belangrijk voor haar.

Als ik haar voorhoudt dat ik de hand-outs miste, die juist zomakkelijk uitgedeeld kunnen worden als je Powerpoint gebruikt,antwoordt ze dat niet alle docenten die dit vak geven metPowerpoint werken en dat zehet belangrijk vindt om danéén lijn te trekken. "Anders krijgen de studenten bij deene docent wel hand-outs en bij de ander moeten ze weermeeschrijven."

Astrid Freriksen: de eerste Powerpointgebruiker én deeerste vrouw in deze rubriek. Een moderne, beminnelijke en bevlogenvrouw. De enige kritiek die je kunt hebben is dat ze wel ergtoegeeflijk is: je mag kletsen, je mag eten, je mag zelfs slapen inde collegebanken. Daar iets tegen doen, dat zou haar nieuwstePowerpoint kunnen worden.

Guido van de Wiel

Utrechtse logicus gaat taal te lijf met wiskundige technieken: 'Wittgenstein zou zich in zijn graf omdraaien'

Utrechtse logicus gaat taal te lijf met wiskundige technieken:'Wittgenstein zou zich in zijn graf omdraaien'

"Enige tijd geleden had een Delftse studentenvereniging eenavond georganiseerd over het boek Gödel, Escher, Bach vanHofstadter. Ze hadden een kunsthistoricus gevraagd om iets tevertellen over Escher, een musicoloog kwam praten over Bach, en ikzou uitleggen wat de logica van Gödel inhield. Ik had mijnbest gedaan om het simpel te houden, maar dat mocht niet baten. Naafloop werd mij vriendelijk verteld dat ze geen bal van mijnverhaal hadden begrepen."

Prof.dr. Albert Visser slaakt een zucht. Ook bij het schrijvenvan de oratie die hij in maart uitsprak, merkte de vorig jaaraangestelde hoogleraar in de theoretische filosofie weer hoe lastighet is om het buitengewoon abstracte vakgebied van de mathematischelogica voor leken toegankelijk te maken. Niet voor niets citeerdehij de dichter Goethe die wiskundigen en logici eine Art Franzosenhad genoemd. 'Redet man zu ihnen, so übersetzen sie es in ihreSprache und dann ist es alsobald ganz etwas Anderes.'

Aristoteles

De Utrechtse logicus waarschuwt ervoor dat, hoewel hij zichbezig houdt met taal, hij niet als taalkundige beschouwd moetworden. De logica is een filosofische discipline. Met zijnbelangstelling voor de grondslagen van het redeneren staat Visserdan ook in een lange wijsgerige traditie.

"De logica ontstond in de Griekse oudheid als leer van hetcorrecte redeneren. De vraag die Aristoteles zich stelde, en dienog steeds de kern van ons vak vormt, was: Wat is de formelestructuur van een geldige redenering en wat is geldigheid nueigenlijk? Dat was een filosofische vraag, omdat alleen een geldigeredenering een ware bewering kan opleveren. De taalkundige vraagnaar de vorm van een correcte redenering was dus van meet af aannauw verbonden met de filosofische vraag naar waarheid."

Schoolvoorbeeld van het soort redeneringen waarmee de eerstelogici zich bezig hielden, was het syllogisme: Als geldt A is B enB is C, dan geldt automatisch A is C, ongeacht de betekenis van A,B en C. Bella is een koe; een koe is een dier; dus Bella is eendier. Zowel de oude Grieken als latere filosofen verfijnden dezevorm van logica. Vooral de Middeleeuwse pogingen om het bestaan vanGod langs logische weg te bewijzen vormden daarbij een rijkeinspiratiebron.

Aan het eind van de negentiende eeuw kreeg de vraag naarwatcorrect redeneren is een nieuwe, meer mathematische dimensie. Inde wiskunde ontstonden toen problemen, zoals rond het redenerenover oneindige totaliteiten. Daarom ontwikkelden logici methodendie steeds meer een wiskundige vorm kregen. Met diezelfde methodenbleven ze ook taalkundige vragen te lijf gaan. Rond 1900 kende demathematische logica, onder meer dankzij het werk van de laterevredesactivist Bertrand Russell, een periode van grote bloei. Maaral snel rees er twijfel aan de mogelijkheid om zoiets levends alstaal met louter wiskundige formules adequaat te beschrijven.

Visser: "De bekendste opponent van Russell was LudwigWittgenstein, die in zijn latere werk met steeds meer afkeuringsprak over de unheilvolle Einbruch van wiskundige methoden in defilosofie. Volgens Wittgenstein was de mathematische logicavolstrekt ongeschikt om taal te begrijpen als bron vaninformatieoverdracht, omdat zij negeert hoe betekenis ontstaat. Hijliet zien dat woorden geen vaststaande betekenis hebben, maar dathun betekenis varieert met de context waarin ze worden gebruikt. Enhij achtte het ondenkbaar dat je over die steeds wisselende contextmet wiskundige methoden iets zinnigs kon zeggen."

Grap

Mede door de opvattingen van Wittgenstein beperkte de logicazich tot ver na de Tweede Wereldoorlog tot onderzoek naar degrondslagen van de wiskunde. Maar in de jaren zestig bleek met deopkomst van de computer en de daarvoor ontwikkelde programmeertalendat hierbij mathematisch-logische methoden zinvol konden wordentoegepast. De logica bleek dus wel degelijk op een breder terreindan de wiskunde inzetbaar. Daar kwam bij dat de computer logiciheel nieuwe methoden aanreikte. En met die methoden bleken wélzinnige uitspraken te kunnen worden gedaan over de manier waaropbetekenis in natuurlijke talen ontstaat. Gevolg was de ontwikkelingvan de zogeheten dynamische semantiek, het vakgebied waarop ookAlbert Visser zich enthousiast heeft gestort.

Visser: "De historische grap die wij uithalen - Wittgenstein zouzich waarschijnlijk in zijn graf omdraaien - is dat we zijn slogan'betekenis is gebruik' volstrekt serieus nemen, maar dat we zijnconclusie dat taal zich daarmee onttrekt aan de behandeling metmathematische methoden van de hand wijzen. In feite proberen wij detegenstelling tussen Russell en Wittgenstein te overwinnen. Wijpassen wiskundige methoden toe op natuurlijke taal, maar dat isbepaald geen eenvoudige klus."

Het hoofddoel van het onderzoek van Visser is het ontwikkelenvan een repertoire van logische regels waarmee je aan de ene kantbeter kunt begrijpen hoe betekenis in natuurlijke talen ontstaat enje aan de andere kant kunstmatige talen of computertalen zodanigvorm kunt geven dat zij meer gaan lijken op natuurlijke talen. Voordat doel heeft hij een logische modeltaal ontworpen, met wiskundigeinstructies die het ontstaan van betekenis in natuurlijke taalmoeten nabootsen.

Visser: "Talen hebben daarvoor veel verschillendestrategieën. Een heel flauw voorbeeld is dat 'Jan ziet Piet'iets anders betekent dan 'Piet ziet Jan'. In het Nederlands en inde meeste andere talen is woordvolgorde dus een strategie ominformatie op zijn plaats te krijgen. Maar zo zijn er talloos veelstrategieën. De kunst is nu om een model te maken, waarinjezoveel mogelijk van die strategieën een plaats kunt geven inde vorm van wiskundige instructies. Voorlopig baseren wij ons hierin Utrecht op een combinatie van strategieën uit het Latijn enuit het Engels, maar in principe is het de bedoeling om een systeemte ontwikkelen dat elementen uit allerlei verschillendetaalsystemen bevat.

"Het aardige van zo'n logisch taaltje is dat je daarover inprincipe volledige controle hebt. Voor dat taaltje ben je God,omdat je zelf mag zeggen hoe het werkt. Maar de methodologie isnatuurlijk om te kijken of we het in relevante opzichten kunnenlaten lijken op stukjes natuurlijke taal, net zoals mensen dieweermodellen opstellen hun modellen steeds beter proberen te latenaansluiten bij verschijnselen in de atmosfeer.

"Ik ben overigens de eerste om te erkennen dat wat ik doe metmijn model een wel heel forse simplificatie van de werkelijkheidis. Taal is zo'n gigantisch universum van onvoorstelbaar veelverschijnselen dat we al heel blij mogen zijn als we een beperktaantal van die verschijnselen kunnen isoleren en in ons modelkunnen verwerken. Ik ben dus zeker niet een gelovige in delogisch-mathematische aanpak, zoals sommige van mijn voorgangersdat waren. Maar ik geloof wel in de mogelijkheid van het gebruikvan bètamethoden op deelterreinen van de filosofie."

Het ligt voor de hand dat het onderzoek van Visser en de zijnenop termijn van grote betekenis zal zijn voor onder meer detechnologie van sprekende computers, maar de Utrechtse logicusbenadrukt dat het hem daar niet in eerste instantie om gaat.

"Mijn voornaamste drijfveer is dat ik wil weten hoe taal werkt.Persoonlijk word ik daarbij sterk gemotiveerd door mijn fascinatievoor de wiskunde. Wiskunde is zo helder en transparant dat het eengenot is om ermee bezig te zijn. Bovendien is het gewoon leuk omslimme dingen te bedenken. Natuurlijk vind ik het prachtig als mijnwerk straks praktische toepassingen zou blijken te hebben, maar infeite doe ik het daar niet voor. Ik ben in mijn diepste wezen eenzuivere wetenschapper die dingen tot op de bodem wil begrijpen. Diebehoefte had ik al heel jong en ik denk niet dat ik die ooit zalkwijtraken."

Erik Hardeman

Nieuwe wervingsstrategie voor moeilijk te vervullen vacatures spreekt aan

Nieuwe wervingsstrategie voor moeilijk te vervullen vacaturesspreekt aan

De wervingscampagne nieuwe stijl van FSW sloeg niet alleen bijhaar aan: ook de andere vijf vacatures voor secretaresses op andereafdelingen van de faculteit zijn inmiddels vervuld. De dienstP&O noemt de nieuwe strategie een groot succes.

Het vinden van sollicitanten is op de huidige krappearbeidsmarkt voor werkgevers geen sinecure. Ook bij FSW kunnen zedaarover meepraten. Op advertenties reageert soms helemaal niemand,of komen nauwelijks bruikbare reacties. Toen de faculteit eindvorig jaar met zes vacatures zat voor secretaresses, beslootP&O het roer om te gooien. De werving moest anders.

Een gezamenlijke wervingscampagne moest er komen, zegt Ted Bark,P&O adviseur op de faculteit: "Eerst zijn we naar deafdelingshoofden gegaan met het voorstel samen te werken. Wantwaarom zou je steeds afzonderlijk je advertenties plaatsen, terwijlje dat veel beter gezamenlijk kunt doen?" Over het algemene profielwaaraan een secretaresse moest voldoen waren de verschillendeafdeling het snel eens, ze bleken zo'n beetje hetzelfde van hunsecretarieel personeel te verwachten. De weg was vrij omtegelijkertijd voor zes functies te werven.

Zo'n gezamenlijke campagne spaart een hoop tijd en geld, maardit was niet het enige dat in de ogen van P&O anders moest,vervolgt Bark: "Inhoudelijk wilde we de advertentie aansprekendermaken, meer gericht op de doelgroep. We hebben ons geprobeerd in televen in die doelgroep, geformuleerd waarom het leuk zou kunnenzijn bij Sociale Wetenschappen te werken en de informele sfeergeschetst."

Daarnaast somde de advertentie ook de bijkomstige secundairearbeidsvoorwaarden op, zoals opleidingsmogelijkheden, kinderopvangen kortingsregeling op openbaar vervoer. Positieve aspecten aan hetwerk bij de universiteit die voorheen onvermeld bleven: "We wetennu onze sterke kanten beter te verkopen."

De kop van de tekst was: `Secretaresse bij de faculteitSocialeWetenschappen. Heeft u daar wel eens aan gedacht?' De toonvan de advertentie, aangevuld met een nieuwe lay-out metillustraties en de vermelding dat `inzet en motivatie belangrijkerzijn dan ervaring', sloeg aan. Maar liefst 45 mensen reageerden. 41daarvan werden uitgenodigd voor een eerste gesprek met een P&Oadviseur en een leidinggevende van de faculteit: "Ze beoordeeldenof de kandidaat geschikt was voor de functie in het algemeen, dusniet per se voor hun eigen afdeling. Ze selecteerden op die maniervoor elkaar."

Na het tweede gesprek werd pas bepaald waar de sollicitantuiteindelijk zou komen te werken: "Dat heeft wel wat interngeschuif opgeleverd. Als bijvoorbeeld iemand bij een baas kwam enhet bleek tijdens het gesprek dat het toch niet zo klikte, dan waser meestal wel een alternatieve vacature."

Met de nieuwe strategie is het gelukt alle vacatures inéén keer vervuld te krijgen, en dat binnen twee maanden.Een unicum, aldus de P&O adviseur, die zeker vaker op dezemanier wil gaan werven: "We hebben de gangbare manier vanadverteren veranderd. Een advertentie die uitnodigt tot lezen,overzichtelijk zonder gigantische lappen tekst, trekt in positievezin de aandacht. Dat werkt."

Daphne Struijk, sinds 1 maart secretaresse bij FSW, kan datbeamen: "Toen mijn oog viel op de vacature, voelde ik me meteenaangesproken. Het sprong eruit. Ik was helemaal niet aan hetsolliciteren, maar toen ik deze advertentie las, dacht ik `ach,waarom niet'." In het bijzonder de secundaire arbeidsvoorwaardenbevielen de 29-jarige: "Vooral dat er ook cursusmogelijkhedenwaren, vond ik erg positief."

Alleen toen ze hoorde dat de faculteit op zoek was naar nietminder dan zes secretaresses op verschillende afdelingen, twijfeldeze even: "Ik vroeg me af waarom er zoveel vacatures waren. Op mijkwam dat eerder negatief over, dan positief. Kunnen ze daar dangeen mensen houden, vroeg ik me af. Dat is een tip voor de volgendekeer: leg wel even uit waarom er zoveel arbeidsplaatsen vrij zijn.Anders trekken mensen misschien verkeerde conclusies ensolliciteren ze juist niet."

Femke van Zeijl


Arbeidsmarktcommunicatie

Een andere manier van adverteren om geschikt personeel tewerven, zoals de werving van secretaresses bij SocialeWetenschappen, maakt onderdeel uit van een pilotproject'Arbeidsmarktcommunicatie' ondersteund door het UniversitairStrategisch Programma (USP) en Communicatie Service Centrum (CSC).De universiteit wil zich hiermee beter profileren alsaantrekkelijke werkgever op een krappe arbeidsmarkt. Daarnaastbiedt het de mogelijkheid gedifferentieerd te werven voorverschillende doelgroepen, omdat het in de huidige arbeidsmarktniet meer past voor elke functie op dezelfde wijze teadverteren.

De advertenties waarin de nadruk meer op beeld komt te liggen ende tekst aantrekkelijk moet zijn voor de doelgroep, iséén vorm van arbeidsmarktcommunicatie. Ook zullen erandere middelen ingezet worden om personeel te werven, zoalsaanwezigheid op internet, carrièremarkten, gericht eigenstudenten en alumni benaderen en persoonlijke communicatie.

Op dit moment maakt een extern bureau een analyse van de huidigesituatie op het gebied van arbeidsmarktcommunicatie aan de UU enwordt een nieuwe aanpak geïntroduceerd. Met de bevindingen envoorstellen die hieruit voortkomen gaat een klankbordgroep,samengesteld uit verschillende medewerkers aan de slag. Zij moetdraagvlak in de organisatie creëren en zullen waarschijnlijkin het najaar met voorstellen komen.

Ook wordt gewerkt aan een plan voor een Personeelsmonitor,waarmee periodiek de bedrijfssituatie/-cultuur in breder in kaartgebracht wordt. De informatie die daaruit naar voren komt, draagtbij aan het verbeteren van de arbeidsmarktcommunicatie

JR

Oude teksten in een nieuw jasje: middeleeuwse poezie voor de moderne lezer

Oude teksten in een nieuw jasje: middeleeuwse poezie voor demoderne lezer

Hoe gevoelig is de moderne lezer voor liederen engedichten uit het middeleeuwse Europa? "Het zintuig is absoluutaanwezig", meent mediëvist Wim Gerritsen, "alleen detaalbarriëre moet geslecht worden, zodat je als lezer echt aangenieten toekomt." Samen met de schrijver Willem Wilmink brachtGerritsen de bundel 'Lyrische Lente' uit. De taakverdeling wasduidelijk: wetenschapper Gerritsen koos 45 zeer gevarieerdegedichten uit en voorzag ze van commentaar, terwijl dichter Wilminker een moderne vertaling van maakte.

"Het gaat erom mensen te laten zien dat de hedendaagsepoëzie een historische dimensie heeft. Alle formele parametersdie de moderne dichtkunst bepalen, zoals rijm, metrum enstrofenbouw, dateren immers uit de middeleeuwen. De eerstebloeitijd van het Europese lyrische gedicht vond plaats in deperiode 1050-1400. Vandaar ook de titel van onze bundel: LyrischeLente", vertelt Wim Gerritsen, hoogleraar in de middeleeuwseliteratuur aan de Universiteit Utrecht.

Hij maakte de keuze voor de 45 Europese liederen en gedichtendie de bundel rijk is. Een zeer persoonlijke keuze, en zeker nieteen die representativiteit, op welk front dan ook, nastreeft.Gerritsen hanteerde als enige criterium dat hijzelf affiniteit meteen tekst moest hebben. "Sommige gedichten neem ik al vanaf mijneigen studietijd met me mee. Ze zitten in mijn hoofd, ik bespreekze met mijn studenten... Er is bijvoorbeeld een 11e-eeuws Iersgedicht, waarvan ik nog precies weet in welk zaaltje van deuniversiteit ik het voor het eerst hoorde en hoe ik toen al dacht:dit is heel bijzonder!"

Toch realiseert Gerritsen zich dat zijn selectie van juist dezeliederen en gedichten niet helemaal zo vrijblijvend is als hij wildoen voorkomen. "Het gaat om bestaande schatten die je voor eenbreder publiek dan vakmensen toegankelijk hoopt te maken. Daaromwilde ik de grote poëtische tradities uit de bestaandeEuropese talen er in hebben. Ik koos voor Europa, omdat dat gebiedcultureel gezien een eenheid vormde, met het Latijn alsbovennationale koepel. Verder heb ik gekeken naar verscheidenheidin soorten poëzie."

En dus bevat 'Lyrische Lente' religieus-mystieke gedichtennaastluchtig-scabreuze, in genres die variëren van loflied totsatire en van studentenlied tot liefdesgedicht. Dit allesgeschreven in onder meer het Latijn, Nederlands, Occitaans, Welshen Iers. Bekende en onbekende dichters bevolken de bundel: iemandals Dante Alighieri is vertegenwoordigd, maar ook een mindere Godzoals diens landgenoot Cecco Angiolieri.

Het gedicht van dit Italiaanse enfant terrible is een vanGerritsens favorieten. In `Was ik het vuur, ik liet de wereldbranden' parodieert Cecco de hoofse liefde, waarbij een minnaaroveral afstand van zou doen als hij maar zijn geliefde mochtomhelzen. Cecco zit anders in elkaar: die zou juist zwaar misbruikmaken van zijn macht! Gerritsen: "Cecco is een cabaretachtigefiguur, die de draak steekt met allerlei conventies. Geen onderwerpis hem daarbij te platvloers, geen uitdrukking te grof. Ik denk datzijn gedicht ingaat tegen het vooroordeel dat sommige modernelezers over middeleeuwse poëzie hebben."

Samenwerking

Wim Gerritsen werkte voor 'Lyrische Lente' nauw samen metdichter Willem Wilmink, een samenwerking die niet nieuw was. "Onscontact ontstond toen Wilminks dochters op de middelbare school inZeist zaten en zij als 'oud' werk op hun boekenlijst 'De reis vanSint Brandaan' kozen," vertelt Gerritsen. "Wilmink maakte toen eenmoderne vertaling voor hen, doorspekt met allerlei grapjes. Hijwilde vervolgens met mij praten om te kijken of er een serieuze`vertaling' van dit middeleeuwse werk inzat."

En die moderne bewerking kwam er. De wetenschapper en dekunstenaar lagen elkaar onmiddellijk, maar op het professionelevlak moesten zij wel aan elkaar wennen. Had Wilmink de neiging omvan de meest serieuze dingen iets humoristisch te maken,'pietluttige' Gerritsen vond juist dat vertalen betekent: in dienstvan een tekst staan. Het leidde soms tot heftige discussies, ookbij de totstandkoming van 'Lyrische Lente'.

Gerritsen leverde vaak een woord-voor-woord-vertaling van deoude tekst aan Wilmink, die deze vervolgens bewerkte naar eenmoderne versie. "Daarna keken we met zijn tweeën naar mijn`resultaten'," aldus Wilmink. "Waar die te vrij waren, probeerdenwe alternatieven te vinden die, dat was de voorwaarde, eveneensprecies in de versvorm pasten. Metrum noch rijmschema mochtenafwijken van de oorspronkelijke tekst. Soms heb je als vertaler deneiging te gaanspelen met het origineel of om een daarin gegevensuggestie wat uit te werken. Wim was daar altijd zeer strengin."

In het verleden voegde Wilmink weleens opzettelijk eenanachronisme in, als hij zijn collega-schrijver een voorgaande keerwat erg streng had gevonden. Maar een tekst als 'Vol van zorgen envan kommer, stapt de hertog op zijn brommer' zou nooit eenuiteindelijke boekversie halen.

Ook op een ander terrein was er weleens overtuigingskrachtnodig. Gerritsen: "Ik wilde iemand als Hadewijch per se in debundel hebben, maar Wilmink had niets met deze mystieke dichteres.Hij vond haar te dwingend, ik geloof dat hij haar zag als eenstreng gereformeerd, bijna fundamentalistisch type. Toen heb ikgezegd: probeer haar gedicht te vertalen alsof het om de liefde toteen vrouw gaat, in plaats van om de liefde tot God." Wilmink vultaan: "Ik bewonder het betreffende gedicht nu wel, maar de dichteresblijft me vreemd, ik zou haar nog steeds niet graag op straattegenko men." Ook aan het lied 'Suja, kind wat huil je toch?' begonWilmink overigens pas nadat de vroom katholieke cabaretier HermanFinkers, met wie hij bevriend is, hem van de schoonheid van dezetekst overtuigd had.

Veelzijdig

Ongeveer vier jaar kostte de arbeid aan 'Lyrische Lente', maarinmiddels ligt het boek in de winkel. Klaar voor eenmiljoenenpubliek, zoals Willem Wilmink grapt. Het unieke aan debundel vindt hij dat de keuze van Gerritsen zeer afwijkt van hettraditionele aanbod van middeleeuwse literatuur. "Bovendien zijnmijn vertalingen gemakkelijk te begrijpen, zoals al mijn werk enzoals alle middeleeuwse literatuur, die, net als veel van mijneigen werk, het mede moet hebben van de mondelinge overdracht."

Wat 'Lyrische Lente' verder bijzonder maakt, is het feit dat ervan een aantal liederen middeleeuwse melodieën overgeleverdzijn, die door C. Vellekoop (Utrechtse hoogleraar in de ouderemuziekgeschiedenis) in modern notenschrift zijn overgezet. "Het isheel fascinerend om te horen hoe deze teksten voor het eerst naeeuwen weer tot klinken zijn gebracht", meent Gerritsen. Een'nieuw' geluid, in een lente die al meer dan zeshonderd jaarvoortduurt..."

Annemarie Heuts

'Lyrische Lente, liederen en gedichten uit hetmiddeleeuwseEuropa'. Gekozen en toegelicht door W.P. Gerritsen,vertaald door Willem Wilmink. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.(355 pag.) Prijs: 49,90 gulden.


Sonnet

Was ik het vuur, ik liet de wereld branden,

was ik de wind, dan kwam er een orkaan,

was ik het water, dan ging al het land eraan,

was ik de Heer, het oordeel was op handen.

Was ik de paus, dan sprak de wereld schande

van wat ik met de vromen had gedaan.

Was ik de keizer, hoe zou dat dan gaan?

Mijn hele rijk zou op het schavot belanden.

Was ik de dood, dan haalde ik mijn vader,

was ik het leven, ik liep hem straal voorbij

en ook mijn moeder staat mij weinig nader,

maar was ik Cecco, en zo noemt men mij,

dan pakte ik de mooiste meiden altegader

en al wat oud en lelijk was, kreeg jij.

Sonnet van Cecco Angiolieri (tweede helftdertiende eeuw)

Serie Onderwijs Anders: `Studenten willen altijd alles zelf doen'

Serie Onderwijs Anders: `Studenten willen altijd alles zelfdoen'

"Ik weet nog dat ik als eerstejaars op een van de eerste feestende toenmalige voorzitter van AKT (studentenvereniging voorTheaterwetenschap, red.) sprak", vertelt Robert Jan. "Hij zei medat het me nooit zou lukken om in het eerste jaar al een filmpje temaken. Dat zette mij meteen op scherp. We krijgen hier op deuniversiteit een goede theoretische basis, maar studenten willenook graag iets dóen. Vooral bij Theater-, Film- enTelevisiewetenschap."

Toch vindt Robert Jan het logisch dat het Productie Bureau Videonauwelijks gebruikt werd. "Studenten willen dat soort initiatievenzelf in de hand hebben, in plaats van mee te doen aan iets dat doordocenten is opgezet. En natuurlijk spreken ze liever af in eencafé, dan in zo'n zweterig kamertje."

In 1998 begonnen Robert Jan en Fulko met nog twee anderen eennieuw productiebureau, onder verplichte begeleiding. "Depraktijkdocent hield ons in de gaten", zegt Robert Jan. "We moestenvan hem bijvoorbeeld goed bedenken wat we precies met het PBVwilden, hoe het ten opzichte van de studie kwam te staan. Daarhadden wij niet zoveel in. Wij werkten toen heel ad hoc; waren vandie heel enthousiaste studenten. `Geef ons een camera en morgenzijn we beroemd', dachten we."

Het productiebureau werd officieel een bestuurlijke werkgroep,gekoppeld aan de specialisatie Film- en Televisiewetenschap. Maarin de praktijk zorgden Robert Jan en Fulko er juist voor dat hetPBV zo los mogelijk stond van het onderwijsprogramma. Het bureauwerd een proeftuin voor studenten Film- en Televisiewetenschap.Door het vervaardigen van een video-experiment konden zij met allefacetten van het maken van een filmpje in aanraking komen. De vierstudenten van het productiebureau begeleidden deze experimenten inproductionele zin; camera, montage en regie was in handen van dedeelnemende studenten zelf.

Ontdekken

Deze praktijkoefening past natuurlijk ook prima bij de studie."Inderdaad', zegt Robert Jan. "De video-experimenten zijninteressante, leerzame ervaringen. Studenten, en dan vooral zij dienet aan de opleiding beginnen, kunnen zo voor zichzelf ontdekkenwat ze precies willen met hun studie. Eerstejaars hebben daar vaaknog geen idee van. Het is heel goed dat je dan een heel filmpjebedenkt en maakt. Ook de ouderejaars hebben er wat aan. Aan zo'nvideo-experiment kan je later mooi zien hoe je vooruit bentgegaan.

De kracht van het productiebureau is volgens Robert Jan dat hetin het begin erg ad hoc te werk ging. "We gaven daarmee op onzeeigen manier een heel nieuwe invulling aan het productiebureau.Begin 1999 hadden we helemaal geluk. Onze docent was toen een langetijd op vakantie, waardoor we nog veel meer vrijheid hadden. Wehebben toen van de avond waarop de gemaakte video's vertoond wordeneen feestelijk geheel gemaakt, met alles erop en eraan. Dat sloegerg aan bij studenten.

"Uiteindelijk vond de docent het geen probleem dat we het zohadden gedaan. Wanneer we ons meer hadden gericht op het onderwijs,was het PBV lang niet zo succesvol geweest, denk ik. Toch voelde ikmezelf vaak echt een docent. Je moet studenten constant achter devodden zitten, dat heb ik wel geleerd. Ik doe veel voor ze, regelbijvoorbeeld een opgeladen camera op de locatie waar ze willenfilmen. Maar dan eis ik wel dat ze op komen dagen. We latendedeelnemende studenten dan ook een contract tekenen waarin staatdat ze hun filmpje moeten afmaken."

Promoten

Dit jaar is het PBV dichter bij het onderwijsprogramma gekomen,doordat het bureau op de vertoningsavonden ook filmpjes laat ziendie in de werkgroepen van de opleiding gemaakt worden. "Er wordenveel leuke dingen gemaakt", zegt Robert Jan, "waarvan het zonde zouzijn als de andere studenten die niet zouden zien. Ze kunnendaarvan leren. Maar niet alles leent zich voor vertoning. We hebbenbijvoorbeeld eens een voorlichtingsfilmpje voor Frans moestenmaken. Zoiets leent zich natuurlijk absoluut niet voor eenfeestelijke vertoning."

Het grote aantal studenten dat van het initiatief gebruik maakt,heeft te maken met het ons kent onsgehalte. "Maar in het tweedejaar is een gat gevallen", zegt Robert Jan. "Ik ben daarom tweekeer bij colleges binnengestapt om ons bureau te promoten. Detweede keer hoorde ik de zaal al denken: 'Oh, daar heb je hemweer'."

Daarom gaan Robert Jan en zijn medebestuursleden nu, na tweejaar, het PVB verlaten. "Het is goed dat een nieuwe lichting hetbureau gaat runnen, die meer contact heeft met de studenten in deleerjaren", zegt Robert Jan.

Het Productiebureau Video zal onder de nieuwe leiding een anderekoers gaan varen, waarschijnlijk meer richting hetonderwijsprogramma. "De nieuwe studenten willen meer gestructureerdwerken. Er zijn al gesprekken geweest over meer samenwerking methet onderwijs", zegt Robert Jan. "Dat vind ik niet zo'n goedeontwikkeling. Als het aan mij ligt, blijft het bureau lekkeronafhankelijk. Maar ze moeten dat zelf weten; het is mijn club nietmeer."

Joyce Vanhommerig

'Het ACCU was een partner, Cap is een uitvoerder'

De negentig medewerkers zweefden tussen hoop en vreestoen, nu ruim een jaar geleden, het universitaireautomatiseringsbedrijf ACCU ophield te bestaan als gevolg van deoutsourcing naar Cap Gemini. Zou de toekomst voordelig uitpakken ofzou de scepsis over de harde wereld van het bedrijfslevenbewaarheid worden? Ook de klanten van het universitairecomputerbedrijf hadden hun twijfels. Een jaar later blijken demeningen nog even verdeeld als in het woelige voorjaar van1999.

"Sinds de overname door Cap Gemini is men veel minder behulpzaamgeworden", constateert Karst Koymans, hoofd ICT bij Wijsbegeerte."Bij het ACCU stond dienstverlening voorop, Cap doet precies wat isovereengekomen en niets meer. De flexibiliteit is verdwenen. Dat isnog tot daar aan toe, maar het vervelende is dat lang niet altijdduidelijk is wat de afspraken zijn. Wij zijn bijvoorbeeld bezig onsnet op te splitsen in subnetten. Dat valt onder het beheer van hetuniversitaire netwerk en indertijd was het zelfs een essentieelargument om het centraal te laten beheren. Nu wil Cap opeens extrageld zien, omdat het volgens hun niet binnen de standaardservicevalt. In de ACCU-tijd zouden we daar nooit problemen over hebbengekregen."

Koymans collega Peter Bunck van Sociale Wetenschappen herkenthet verhaal. "Als ik vroeger iets geregeld wilde hebben, waséén telefoontje naar het ACCU meestal genoeg. Nu moet ikeerst toestemming van het Bestuursgebouw hebben om Cap te mogenbellen en als dat mag, gaat het daarna altijd over geld. Daar komtbij dat de beste mensen uit het ACCU zijn vertrokken en dat Capmensen met minder kwalificaties op hun plaats heeft gezet."

Hoofd automatisering Jan Jaap Harts van RuimtelijkeWetenschappen: "Bovendien zijn de prijzen fors omhoog gegaan.Eén van de taken die het ACCU voor ons uitvoerde was hetbeheer van de computerleerzalen in het Van Unnikgebouw. Tot onzeverbazing viel de nieuwe offerte van Cap, zelfs afgezien van de BTWdie wij hen moeten betalen, een stuk duurder uit. Het verschil waszo groot dat we het nu maar zelf doen. Op een bedrag van vier tonscheelt ons dat een kleine ton."

Inzichtelijker

"Het ACCU was een partner, Cap is eenuitvoerder", luidt kortsamengevat de kritiek. Niet iedereen is die mening toegedaan. HoofdHenk Mos van de computergroep van Natuur- en Sterrenkunde is juistblij met de ontstane helderheid. "Ik vind het prima dat het contactzakelijker is geworden. Ik krijg nu eindelijk duidelijkheid overwat dingen werkelijk kosten. Bovendien weet ik nu zeker dat zeworden uitgevoerd zoals ik wil. Leuk, al die positieve verhalenover het ACCU, maar men vergeet erbij te vertellen dat deACCU-mensen vaak hun eigen gang gingen en dat dat lang niet altijdstrookte met ons belang."

Ook directeur Marcel van der Hooft van de centrale universitaireadministratie ziet in de nieuwe constellatie vooral voordelen. Capheeft van het ACCU onder meer het beheer overgenomen van hetpersoneelssysteem en het financiële systeem en doet dat wathem betreft naar volle tevredenheid. "Ik kan nu beter afdwingen dater gebeurt wat ik wil. Bij het ACCU had ik daar minder grip op. Ikkan me wel voorstellen dat de informele communicatie op dewerkvloer eronder lijdt, maar voor mij is het veel gemakkelijkergeworden om de leidinggevenden bij Cap rechtstreeks aan tespreken.

"Het is inderdaad wel zo dat we nu voor hetzelfde geld minderkrijgen dan in de ACCU-tijd. De kerntaken zijn beperktergeformuleerd en voor de bijkomende service die toen vanzelfsprekendwas, moet nu extra worden betaald. Maar zo slecht vind ik dat niet.Ten eerste worden we daardoor gedwongen om ons af te vragen of dieextra diensten echt nodig zijn. Bovendien kwam dat geld vroegernatuurlijk ook ergens vandaan, alleen zat het toen verstopt in debasissubsidie. Ik denk niet dat we er als universiteit financieelzoveel slechter van zijn geworden."

Koymans is het daar niet mee eens. "Ik heb het gevoel dat deuniversiteit een heel slechte deal heeft gesloten. We betalenevenveel, maar krijgen minder service, waardoor we zijn gedwongensteeds meer zelf te doen. Dat kost menskracht en dus geld. Vooralvoor een studierichting als CKI waar de introductie van nieuwetechnologie uiteraard een hoge prioriteit heeft, is de overgang vanACCU naar Cap nadelig geweest. Het ACCU had een eigen afdelingInnovatie en Ontwikkeling. Daar doet Cap niets aan."

Kernactiviteit

De woorden van Koymans maken duidelijk dat achter de klachtenover Cap ergernis schuilgaat, over het feit dat de universiteit methet ACCU ook een kenniscentrum van ICT-vernieuwing de nek heeftomgedraaid. Koymans: "Door de outsourcing van het ACCU is deuniversiteit veranderd van een instelling die met ICT wilexperimenteren in een organisatie diealleen maar standaarddingenwil aanschaffen. Ik vind dat heel kortzichtig.

"Met Peter Schelleman is er wel een ICT-manager aangesteld, maarhij heeft weinig vakinhoudelijke kennis en houdt zich vooral bezigmet de financieel-economische aspecten van debedrijfsautomatisering. Als je ziet hoe belangrijk ICT in hetonderwijs en onderzoek wordt, kun je toch niet zonder een eigenexpertisecentrum met voldoende technische know-how om nieuwe dingenuit te proberen?"

Jan Jaap Harts: "Ik vind het de universiteit niet waardig dat jezo'n kernactiviteit uitbesteedt. Want wat is het gevolg? Dat wij nudoor Schelleman worden gebombardeerd met verzoeken om advies. Eendeel van het werk dat het ACCU vroeger deed, is dus domwegdoorgeschoven naar de faculteiten. Ja hoor eens, zo kan ik ookbezuinigen."

Peter Bunck: "Bovendien is er nu niemand meer die ons op dehoogte houdt van de nieuwste ontwikkelingen. Vroeger ging je af entoe naar het ACCU om even te horen wat er gaande was. Nu kan datniet meer, maar intussen moet ik er wel voor zorgen dat defaculteit up-to-date is. Dus moet ik voor veel geld extern adviesgaan vragen."

Ook in dit opzicht blijken de meningen verdeeld. "De club vanSchelleman houdt goed voeling met wat er leeft in onze faculteit",zegt Henk Mos. "Ik vind dat wel prettig, want zo heb ik het gevoeldat ik veel meer zeggenschap heb dan vroeger, want door het ACCUwerd soms heel slecht naar ons geluisterd. Benodigde know-howkunnen we toch zonder problemen van buiten halen." Ik vind juistdat we er heel erg voor moeten waken dat er rond Schelleman nietweer een mini ACCU ontstaat."


'Master of your own destiny'

Cees Manten: "Voor mij is het is een débaclegeworden. Bij het ACCU stond het werk voorop. Bij Cap Gemini wordtalleen maar in dollars gedacht. Ton de Jager: "Het bevalt me primabij Cap. Je kunt hier veel meer initiatief nemen." Twee meningenvan twee oud-ACCU medewerkers, die duidelijk maken dat de meningennog net zo verdeeld zijn als een jaar geleden.

"Geld is hier tegenwoordig de norm", zo vat Paul Hessel,medewerker operationeel beheer, de verandering in sfeer bondigsamen. "Men wil winst maken en men verwacht dat jijer alsCap-medewerker ook zo over denkt. Je hebt een pasje nodig om jeeigen gebouw binnen te komen; in meetings wordt veelvuldig geroependat de neuzen dezelfde kant op moeten staan; en het uitgangspuntdat je master of your own destiny bent." Hessel houdt er nietvan.

Sophie Ouwehand beheerde voor Cap de computerleerzalen in hetVan Unnikgebouw en stapte begin dit jaar over naar SocialeWetenschappen. "In april kwamen mannen in pakken ons gebouw binnendie riepen dat het ondenkbaar was dat je in een kelder vergaderde,zoals wij bij het ACCU deden. De kantine op de begane grond moestvergaderruimte worden; koffie drinken deden we maar op onze kamer.Kritiek diende je voor je te houden. Vreselijk vond ik het."

Tegenover deze klachten, klinken geluiden van oud-ACCU'ers diejuist blij zijn met de frisse `Cap-wind' door hun bedrijf. "Ik hadgedacht dat we in een heel hiërarchische organisatie terechtzouden komen", zegt Ineke Molenaars, één van de leden vanhet managementteam van het voormalige ACCU, "maar Cap bleek juisteen heel platte organisatie te zijn. Als je iets wilt, stap jebinnen, al is het bij de directeur zelf. In de ACCU-tijd werd datniet erg gewaardeerd. Eigenlijk ben ik híer pas gaan inzienhoe hiërarchisch de universiteit is."

En de gevleugelde kreet dat je master of your own destiny bent,gaat hier écht op, meent projectmanager Herman Jeschke. "Hetsysteem zit zo in elkaar dat je zelf projecten initieert envervolgens uitvoert. Wil je plezier in je werk hebben, dan moet jeinitiatief nemen. Dat maakt het werk vergeleken met de ACCU-tijdheel levendig."

Bonus

Ook over hun nieuwe collega's verschillen de meningen. "Aardigemensen hoor, maar het enige wat ze interesseerde was of deeindejaarsbonus veilig was gesteld", klaagt Cees Manten die Capinmiddels heeft verlaten. "De werkgemeenschap die het ACCU vroegerwas, is kapot", zegt een andere voormalig ACCU-medewerker die nogbij CAP werkt en daarom anoniem wil blijven. "De sfeer is killergeworden, en omdat de beste mensen als eersten zijn verdwenen, ookeen stuk minder inspirerend. Bij Cap lopen veel middelmatige mensenrond."

Secretaresse Irma Stalenhoef begon in april heel positief, maarstapte al in juni over naar het Bureau van de universiteit. "Bijhet ACCU werd altijd overlegd over dingen. Na 1 april niet meer."Helpdesk-medewerkster Audrey Yard denkt hier anders over:"Voorafwerd gezegd dat de sfeer bij Cap Gemini minder open zou zijn danbij het ACCU. Maar het is juist omgekeerd. Op mijn afdeling is desfeer heel prettig en ontspannen."

"Er is meer druk dan vroeger", zegt De Jager, "maar het is echtniet zo dat iedereen hier alleen maar met de ellebogen loopt tewerken en up or out loopt te brullen. Alles bij elkaar heb ik hetbij Cap zeker zo goed naar mijn zin als bij de universiteit."

Erik Hardeman

Vrouwenrugbyclub RUS viert derde lustrum: `We zijn echt niet allemaal groot en breed'

Vrouwenrugbyclub RUS viert derde lustrum: `We zijn echt nietallemaal groot en breed'

"Het was een beetje recalcitrant gedrag, getriggered door deafhouding van die mannen", vertelt oprichtster Frankfort. "Maar alsnel vonden we het gewoon een heel leuk spelletje." Toen USRS, debestaande rugbyvereniging, niet bereid bleek vrouwen toe te laten,richtte zij in 1985 samen met Becht een eigen club op. Het feit datze goed thuis waren in het studentensportbestuur hielp enorm,vertelt Frankfort. "Ik was penningmeester van dat bestuur, dus hetwas niet zo moeilijk om aan een startsubsidie te komen."

Bovendien waren beide vrouwen betrokken bij de inschrijving voorde diverse sporten. "Als er dan iemand kwam voor karate, en dat wasvol, dan zei ik gelijk: is rugby niks voor je? En we hadden demazzel dat Johan Broers, de trainer van de mannen, ons ook wildetrainen. Die is zo gek van rugby, het maakt hem niet uit of hij hetaan mannen, vrouwen of lantaarnpalen moet leren."

Broers, die de dames nog steeds traint, vertelt dat hij er ineerste instantie toch wel een beetje een hard hoofd in had. Najarenlang bondscoach van Jong Oranje te zijn geweest, was hij in1985 zo'n drie jaar trainer van de Utrechtse mannen. "Ik was gewenddat er wel eens spelersvrouwen voor de lol meededen. Die werden dandoor de mannen opgetild en over de achterlijn gedragen. Stondendaar, op een koude dinsdagavond ineens zo'n veertig kakelendemeiden op een blubberveld."

Zijn eerste daad was hen de `geschiedenis van de rugbybal' bijte brengen. "Weet je dat het begonnen is met een koeienuier? Diekrijg je nooit mooi rond, vandaar dat de bal nog steeds die rarevorm heeft." Zijn enthousiasme bleek zo aanstekelijk dat er deeerste jaren zelfs twee teams konden worden gevormd. Die luxepositie is voorbij, maar de club, die nu bestaat uit 35 ledenwaarvan er 25 actief meedoen aan de competitie, draait nog steedsgoed,aldus voorzitster Henriëtte Jansen. Volgens Broers kanzelfs gesproken worden van een topjaar, met een klassering alsderde in de competitie, waarin dertien teams meespelen.

Glamour

Ook buiten het veld blijken de leden actief. Ze zitten bijnaallemaal in een of meerdere commissies, waardoor het lustrumjaaruitgebreid kan worden gevierd. Zo ging de jaarlijkse trip dit jaarnaar Engeland. "Dat was tot in de puntjes georganiseerd", aldusJansen. "We hadden een tripoutfit, een triplied, een trippaspoortmet tripnamen, aan alles was gedacht."

Ze beaamt dat het er voor een buitenstaander misschien eenbeetje uitziet als een uitgebreid vrijgezellenfeest. "Maar dat ishet niet, daar zou ik nooit aan mee willen doen". Wat dan hetverschil is? "Nou gewoon, wij rugbyen, dan hoort dat er allemaalbij". Dus werd ook de jaarwisseling extra uitgebreid gevierd inverband met het lustrum. "Het thema was `glitter en glamour'.Iedereen zag er echt mooi uit: boa's, lange jurken, je kent datwel. Toen bedacht ik me ineens: mensen die ons hier zien, diebedenken nooit dat wij rugbysters zijn", vertelt Jansen. "Want wezijn echt niet allemaal groot en breed hoor, er loopt van allesrond", legt ze voor de zoveelste keer geduldig uit.

Ook Broers benadrukt dat het niet om lichaamsbouw gaat in zijnsport. "Er zijn zo veel verschillende posities en taken in hetspel, dat iedereen een plek kan vinden", stelt hij. Ook vindt hijniet dat je kan praten over vrouwen- of mannenrugby. "Het is rugby,gespeeld door mannen of vrouwen. Ja, alleen vrouwen hebben borsten,dus dan moet je die bal iets anders vangen". Wel vraagt hij zich navijftien jaar nog steeds af waarom vrouwen er voor kiezen om in descrum te gaan staan. "Dat is een gigantische kracht hoor, die daarop staat. En daar worden meisjes meestal toch niet mee opgevoed".Jansen, die hooker speelt en dus in de scrum staat, erkent dat hetniet echt bij het beeld van vrouwelijkheid past. "Er staat eenvrouw tegenover je, en die probeer je omver te lopen, dat is tochanders dan ballet". Maar van het vooroordeel dat rugbysters dus welmanwijven zullen zijn, wordt ze wel eens moe.

Zowel Jansen als Broers benadrukken overigens ook dat hun sportniet alleen om kracht gaat. "Tactiek, discipline en teamgeest zijnminstens zo belangrijk", aldus Broers. En dat blijkt ook tijdens detraining. "Niet huppelen, gewoon rechtdoor lopen! ... Leg neer diebal, hoe moeilijk is het om te bukken? ... Denk na, nu, dit is eenschaakspel!", vuurt hij de speelsters aan. Zijn aanpak blijkt totdusver behoorlijk succesvol. Dit jaar doen drie `Rusjes',zoalsJansen ze liefdevol noemt, mee in het Nederlandse team. "En in1998, toen het Wereldkampioenschap in Nederland werd gehouden,waren dat er zelfs vijf", vult Jansen trots aan.

Trouwens, als zij zo vrij mag zijn, kan zij dan nog een tipgeven over de kop voor het artikel? "Zet er maar boven: RUS, alvijftien jaar een bijzondere vereniging."

Hanneke Slotboom

Wie wil proberen of rugby iets voor haar is, iswelkom op 8 juni tijdens de speciale `vriendinnentraining' van RUS.Bel Henriëtte: 2715652; of Madelon: 2440577