Achtergrond

Eric Luijpers onderzocht delinquent gedrag van Nederlandse jongeren: `Jongeren kunnen met braaf gedrag iets te verliezen hebben'

Eric Luijpers onderzocht delinquent gedrag van Nederlandsejongeren: `Jongeren kunnen met braaf gedrag iets te verliezenhebben'

Driekwart van de jongeren haalt naar eigen zeggen vanaf hettwaalfde jaar wel eens iets uit wat niet door de beugel kan. Ditcijfer komt uit het proefschrift Intentie tot exploratie, socialebinding en delinquent gedrag van Nederlandse jongeren, waarLuijpers vrijdag op promoveert.

Hij heeft gebruik gemaakt van interviews met 3300 jongeren. Henwerd onder andere gevraagd wat ze hadden uitgespookt, of ze graagnaar school gaan en hoe ze met hun vrienden en ouders overwegkunnen. Na bestudering van deze in cijfers gevangen gegevens komthij tot de conclusie dat jeugddelinquentie meestal niet ontstaatdoor een gebrek aan normen en waarden.

Tijdens de adolescentie maken jongeren grote psychische,biologische en sociale veranderingen door. Jongeren zijnnieuwsgierig en in hun ijver nieuwe dingen te ontdekken gaan ze weleens iets te ver. Luijpers noemt die nieuwsgierigheid intentie totexploratie. Jongeren kunnen zich op allerlei manieren ontwikkelenen worden aangemoedigd van alles te ondernemen. De éénzal op vioolles gaan en de ander gaat liever op straat met zijnvrienden rondhangen.

Kleine criminaliteit is volgens Luijpers dus een nadeligbijeffect van de ontwikkeling van jongere tot volwassene. "Deintentie tot exploratie is niet gelijk aan delinquent gedrag, maarzet de deur naar de wereld open. De jongeren zijn bezig met hetaftasten en verkennen van grenzen. Voor het echt leren kennen ofervaren van grenzen is het noodzakelijk om die af en toe te kunnenoverschrijden. Je moet ook bedenken dat dingen die niet mogen vaakheel leuk zijn voor jongeren."

Bindingen

Luijpers gelooft dat één van de toonaangevendecriminologische theorieën, de sociale bindingstheorie vanHirschi, voor opgroeiende jongeren niet opgaat. Het uitgangspuntvan deze theorie is de vraag waarom mensen zich doorgaans aan dewet houden. Het antwoord daarop is dat mensen teveel te verliezenhebben wanneer ze over de schreef gaan. Wanneer je te boek staatals wetsovertreder, zal dat invloed hebben op contacten met anderemensen. Je verliest misschien je baan en in de buurt of doorfamilie en vrienden word je met de nek aan gekeken. "Demaatschappelijke norm werkt remmend. Als je goede bindingen hebt,zijn de verlieskosten groot bij crimineel gedrag. Vanuit diebindingen wordt een toe- of afname van crimineel gedrag verklaard."Mensen met weinig of slechte bindingen hebben niet veel teverliezen en zullen volgens de theorie van Hirschi sneller de wetovertreden.

Bij adolescenten gaat deze theorie deels niet op, zegt Luijpers.Jongeren kunnen heel goed contact hebben met hun ouders en toch 'savonds bushokjes in elkaar trappen. Misschien hebben ze juist metbraaf gedrag iets te verliezen. Onconventionele bindingen zijn vaakbelangrijker dan de bindingen met ouders of leraren. Vriendschappenkunnen onder de noemer onconventioneel vallen. Wanneer jongeren'foute' vrienden hebben, moeten ze meedoen met bijvoorbeeldvechtpartijen of vernielingen om geaccepteerd te worden.

Ouders hoeven zich niet vertwijfeld af te vragen of hunopvoedmethoden verkeerd zijn geweest, wanneer de wijkagent aanbelten zegt dat zoon of dochter zich heeft misdragen. De krachten diede jongere richting de kleine criminaliteit duwen, zijn totongeveer het zeventiende jaar nu eenmaal sterker dan de remmendebindingen, zegt Luijpers.

"Wat ik heb aangetoond is dat vanuit de bindingen de toename vancrimineel gedrag in de adolescentie niet verklaard kan worden." Uitanalyses van de interviews kwam een heel sterk verband naar vorentussen de drang om de wereld te verkennen en de toename vandelinquent gedrag. Om dit verband onomstotelijk te bewijzen enandere verklaringen uit te sluiten, zijn meer metingen nodig. "Ikvind het jammer dat ik niet echt hard heb kunnen maken dat ersprake is van oorzaak en gevolg."

Piek

De piek in het delinquente gedrag vanjongeren ligt tussen devijftien en zeventien jaar. Vanaf het zeventiende jaar wordt deinvloed van bindingen met ouders, school of werk volgens Luijpersweer sterker en lopen de meeste jongeren weer netjes in het gareel.Voor de meerderheid weegt het gevaar van afkeuring door de directeomgeving zwaarder dan de kick van stelen of geweld. Vijf procentvan de jongeren blijft een probleem vormen. De wortels van hun somszware criminele gedrag moet vaak niet in de adolescentie, maar inde kindertijd gezocht worden.

Luijpers vindt niet dat kleine criminaliteit maar als een soortnatuurverschijnsel lijdzaam geaccepteerd moet worden, omdat ditdelinquente gedrag onlosmakelijk met opgroeien samenhangt en naverloop van tijd weer vanzelf verdwijnt. "Je moet de jeugd nietcriminaliseren, maar het criminele gedrag kun je ook nietbagatelliseren."

Goede bindingen met ouders, school of werk kan de neiging om degrenzen van het toelaatbare te verkennen niet voorkomen. Maar, zovoegt Luijpers er aan toe, goede bindingen kunnen wel corrigerendwerken. Een vermanend woord van vader of moeder kan herhalingvoorkomen. Bij aanhoudend slecht gedrag heeft de jongere immersiets te verliezen. "Het sociale vangnet is voor jongeren heelbelangrijk." En wellicht kunnen ouders, leraren of anderen de drangtot het ontdekken van nieuwe dingen in een andere richting sturen.Een richting die de maatschappij kan waarderen. "Dit kanbijvoorbeeld door met leeftijdgenoten op te trekken ingeorganiseerd verband, zoals een sportvereniging."

Luijpers heeft geen grote verwachtingen van alternatievestraffen, die steeds vaker worden ingezet om het kleine criminelegedrag van jongeren te bestrijden. Een taakstraf heeft als nadeeldat de directe omgeving van de jongere er niet bij betrokken wordt.De ouders zouden de straf uit moeten delen. Op die manier merkt dejongere dat hij het goede contact met zijn ouders op het spel zet,wanneer hij doorgaat met kleine vergrijpen.

Politie

Volgens Luijpers is er een tendens dat het corrigeren steedsmeer het domein wordt van formele instanties als politie enjustitie. `De correctie van het gedrag van jongeren vindt dus intoenemende mate plaats door personen of instituties waarmee ze geenof nauwelijks een binding hebben. De kans dat deze vorm vancorrectie preventief werkt, lijkt niet erg groot, omdat dezejongeren niet echt iets te verliezen hebben bij deze instanties,behalve dat ze gestraft worden', schrijft hij in zijnconclusie.

Ouderwetse sociale controle van buurtbewoners, ouders, lerarenen leden van de sportvereniging kan veel meer invloed hebben opjongeren. Luijpers geeft toe dat sociale controle zich nieteenvoudig laat organiseren en veel tijd en moeite zal kosten. "Hetis gemakkelijker om een lik op stukbeleid te voeren." Maar ditbeleid zal minder effect hebben en krijgt volgens Luijpers al gauwhet karakter van een vergeldingsactie. "Een negatieve aanpak."

Michiel Slütter

Energieke Sara Kroos wint kleinkunst-finale

De finale van het Parnassos Kleinkunst Try-Out Podiumhad afgelopen vrijdag plots een grote klapper op het programma.Sara Kroos won, nadat ze al tot de Utrechtse finale wasdoorgedrongen, de publieksprijs van het veel grotere Leids CabaretFestival. Toch was de finale in de blauwe zaal van destadsschouwburg niet een bij voorbaat uitgemaakte zaak.

Het Parnassos Try-Out Podium presenteert zich uitdrukkelijk alseen podium voor beginnende kleinkunstenaars of voor mensen die hunprogramma nog een keer willen oefenen voordat ze meedoen aanéén van de landelijke cabaretfestivals. Op de finale vande zesde editie van het Try-Out Podium stonden echter twee acts diezeker niet als beginners bestempeld kunnen worden. En de derdekandidate, die pas een klein jaar met kleinkunst bezig is, heefthet op één van die landelijke festival al totpublieksfavoriet geschopt.

Maar zulke details drukken de pret natuurlijk niet en hetpubliek had er dan ook zin in. Al na de eerste aansporing vanpresentator Bert Schuller joelt het uitbundig. De aftrap, verzorgddoor Remco Koffijberg en Iwan Wopereis, werd enthousiast onthaald,ook al was hun programma inhoudelijk niet erg sterk. De afgeslanktevorm van het weinig succesvolle trio Nette Droom kwam met eenaantal hilarische scènes, maar het geheel ging toch ten onderaan te weinig samenhang en een laag tempo.

Dit stond in schril contrast met het programma van Sara Kroos.Lekker schoppend tegen minderheden maakte zij een vliegende startmet haar verhaal over Barry de kwade mongool. Wat volgde leek opjongleren met emoties. Soms dreigde er bijna een te vallen, maarmet een tomeloze energie wist Kroos al haar ballen in de lucht tehouden. Op overtuigende wijze verbeeldt haar programma de honger inhaar hart. Dat haar presentatie af en toe wat onevenwichtig was,vergrootte de kwetsbaarheid en daarmee de kracht van haarinhoudelijk toch al zeer sterke programma.

Gouddraad

Het is juist die inhoud die het programma van Leon van derZanden moest ontberen. Het door een dj ondersteunde programma begonlangzaam, maar won allengs aan snelheid. De ongedwongenheidwaarmeeVan der Zanden op het podium lijkt te kunnen staan, isverbazingwekkend. Hij danst, zing, rapt en improviseert er op los,maar uiteindelijk blijft hij net iets teveel de clown. Veelgeschreeuw en weinig wol, maar wel het geschreeuw van de sirenen.En het weinige wol dat hij weet te spinnen, wordt in zijn handenwel gouddraad.

Dat blijkt niet genoeg, wanneer na de pauze en het gastoptredenvan de Utrechtse cabaretière Claudia de Breij zowel depublieksprijs als de juryprijs wordt uitgereikt aan Kroos. Evenleek de negentienjarige van haar stuk gebracht als haar gevraagdwordt of ze nog iemand wil bedanken. Maar ze herstelde zich snel enbedankte, naast ouders en regisseur, haar 'broertje' Leon.

We zullen Kroos' naam ongetwijfeld nog vaak horen, al dan nietin één adem met haar generatiegenoot Van der Zanden, enniet alleen omdat de Nederlandse cabaretwereld klein is. Met ditduo had het Try-Out Podium kandidaten die de finale deed uitgroeienboven de middelmaat van het reguliere studentencabaret. Langzaammaar zeker begint het Try-Out Podium het Parnassos-keurslijf teontgroeien.

Raymond van de Wiel


'Ik wil én zingen, én spelen én mezelf zijn

Echt verwacht had ze de juryprijs niet. Maar toen ze merkte dathaar medefinalist Leon van der Zanden zijn avond niet had, was hetvoor Sara Kroos wel duidelijk. "Ik had heel erg gehoopt dat wesamen zouden winnen," zegt ze. "We zijn hele goede vrienden enwerken vanuit dezelfde kern. We willen dezelfde dingen zeggen,hebben dezelfde energie, en zitten, vind ik, op hetzelfde niveau.Maar ja, theater is heel erg situatiegebonden en deze avond speeldeLeon slechter dan ik."

Niet dat de sympathieke negentienjarige nou zo tevreden was overhaar eigen spel. "Ik vergat mijn tekst een aantal keer, mijn stemwas niet zo goed in het begin. Ik was ook heel ergzenuwachtig."

De publieksprijs had ze al helemaal niet verwacht. "Ik ben nooitzo lief voor mijn publiek, Leon is juist vaak het lievelingetje",meent ze. Toch weet ze met haar rouwe voorstelling de harten vanhet publiek te stelen, want niet alleen tijdens de finale van hetTry-Out Podium was ze de publieksfavoriet, ook bij het LeidsCabaret Festival won ze de publieksprijs.

Dat laatste is een hele prestatie voor iemand die pas een kleinjaar metcabaret bezig is. Het zorgde voor een enorme spurt in haarcarrière. "Vanaf september sta ik drie keer in de week op hetpodium. Ik doen mee aan de Cabarestafette, ga toeren met de andereLeidse finalisten en ga try-outs doen om te komen tot eenavondvullend programma."

Liegen

Ze was al langer met theater bezig en zat in Utrecht een halfjaar op de toneelschool. "Ik ging eerst echt helemaal de toneelkantop, vooral met scripts schrijven", vertelt ze. "Muziek en zang deedik al heel lang. Pas sinds een jaar ben ik het cabaret gaan noemenen heb ik de humor opgezocht."

Een regisseur waarmee ze op de toneelschool een solovoorstellingmaakte, wees Kroos op die richting. "Ik wilde én zingen,én spelen én mezelf zijn en dat kan eigenlijk alleen maarin kleinkunst. Toneel is zo anders. Op een gegeven moment vond iktoneel echt liegen. Ik wilde het heel graag bij mezelf houden enmensen direct raken. Toen ben ik kleinkunst gaan doen. Tenminste,zo ben ik het gaan noemen. En dat beviel me zo ontzettend goed.Vooral de vrijheid ervan.

"Ik mag zingen, vertellen, rappen, dichten, toneel spelen enmezelf zijn. Kleinkunst is een heel directe en grillige theatervormdie erg geschikt is om mensen wakker te schudden en te ontroeren.Grapjes zijn voor mij een middel, geen doel. Ik gebruik ze om mijnthema's te relativeren. Voor een leuke avond gaan mensen maar naarMiss Saigon. Ik wil heel graag het publiek echt raken. Al zit ermaar eentje in de zaal die denkt: `Wow, dit gaat over mij', ben ikal blij. Dan heb ik mijn werk goed gedaan."

Raymond van de Wiel

Wereldreizigster met een filosofische inslag: Selma Sevenhuijsen

Wereldreizigster met een filosofische inslag: SelmaSevenhuijsen

Ze had het probleem bij haar moeder gezien. Deze dochter van eentimmerman, de knappe kop in de familie, wilde razend graagdoorleren. Ze zorgde er zelf voor dat ze naar de hbs kon en deeddaarna de kweekschool. Maar toen ze trouwde en kinderen kreeg,heeft ze met haar opleiding nooit meer iets kunnen doen: "Ik zaghaar verscheurdheid, omdat ze haar ambities niet waar heeft kunnenmaken. Dat heeft me gesterkt in mijn streven mijn eigen brood tewillen verdienen."

Bij de generatie van haar moeder was het nog óf-óf: ofje kreeg kinderen en stopte met werken, of je maakte carrièremaar bleef ongetrouwd en kinderloos. Sevenhuijsen heeft het welkunnen combineren. Toen begin jaren zeventig hun twee zoons werdengeboren, hadden beide partners een deeltijdbaan: "Ik zat in debevoorrechte positie dat er altijd naast mij een zorgende vaderwas. Dat was in die tijd nog helemaal niet zo gewoon, een manachter de kinderwagen. Mijn echtgenoot werd dan ook stomverbaasdaangekeken als hij met een baby bij de zuigelingenzorg zat."

Totdat haar twee zoons de middelbare schoolleeftijd bereikten,werkte de politicologe in deeltijd. Dat is volgens haar nog steedseen probleem op de universiteit. "Er is weliswaar veel ten goedeveranderd. Toen ik pas werkte, eind jaren zeventig, werd je raaraangekeken als je vroeg of de vergadering wat later kon beginnenomdat je de kinderen naar school moest brengen. Dat is normalergeworden. Maar voltijd werken is nog steeds de norm, vooral als jezoals ik hoogleraar bent."

Ook andere zaken van het universitaire arbeidsklimaat ontkomenniet aan haar kritiek: "Sinds de decentralisatie door de MUB (dewet Mondernisering Universitair Bestuur) is de besluitvorming voorveelmensen ondoorzichtig geworden. Ik zie om me heen dat mensendaardoor gedesillusioneerd raken, dat ze afhaken. Ook is de cultuurharder geworden, hiërarchischer. Zo zijn de publicatie-eisenverscherpt, soms met terugwerkende kracht, zonder dat er rekeningmee is gehouden of je dat allemaal kunt doen in een mensenleven.Daar hebben veel vrouwen geen zin in, die gaan ergens anders naartoe. Op deze manier gaan de cijfers van het aantal vrouwen dat aande universiteit werkt er alleen maar verder op achteruit."

Tijdens haar loopbaan heeft de wetenschapster vele vrouwenbegeleid in hun onderzoeken en publicaties, een belangrijk aspectvan haar vak, vindt ze: "Mensen helpen die aan het begin staan vanhun wetenschappelijke ontwikkeling is heel relevant werk. Daarmeekunnen we elkaar ook ondersteunen."

De lijst van academici die zij als promotor begeleidde is nietalleen lang, zij toont ook een zeer uiteenlopend aantalwetenschappelijke disciplines, van sociologie en rechten totpoliticologie, geschiedenis en ethiek. Sevenhuijsen is altijd eengroot voorstander geweest van een multi- en interdisciplinaireaanpak: "Al toen ik aan mijn proefschrift werkte, merkte ik dat ikook terecht kwam bij juristen, sociologen en psychologen. Veelonderwerpen komen in verschillende disciplines terug; als je datweet te combineren heb je veel gewonnen. Bovendien kan eenvastgelopen discussie tussen vakgenoten ook weer op gang komen alser eens iemand met een heel andere blik naar kijkt."

En waar komt haar voorliefde voor de studie van de ethiek danvandaan? "Mijn ethische neiging heb ik van thuis meegekregen. Mijnvader, een onderwijzer die later sociologie heeft gestudeerd en aande sociale academie werkte, had een beschouwende inslag. Mijnouders waren actief in de PvdA en de NVSH, dus ook mijn politiekebetrokkenheid komt daar vandaan."

Haar gevoel voor rechtvaardigheid uitte zich in het feminisme.Een woord dat tot haar spijt tegenwoordig bijna niemand meer in demond durft te nemen: "Toen ik ging studeren was het begrip albeladen, dat is de laatste jaren weer teruggekomen. Terwijl tocheen hoop van de zaken waarover nu wordt gediscussieerd - hetzorgverlof, een kortere werkweek - issues zijn die 25 jaar geledendoor de vrouwenbeweging zijn aangekaart. Bovendien heeft defeministische theorie blijvend voor een aantal veranderingengezorgd in de wetenschapsbeoefening."

Ook de jonge generatie wil liever niet met het feminisme wordengeassocieerd, heeft de politicologe ervaren. De studentenaantallenvan vrouwenstudies zijn de afgelopen jaren gedaald. Dit is een vande redenen waarom haar leeropdracht is veranderd, zodat zij minderpuur gericht is op vrouwenstudies.

"De meeste studenten hebben het gevoel dat het allemaal nietmeer zonodig is, de vrouwenbeweging. En er is natuurlijk veel tengoede veranderd. Toch gaan de veranderingen erg traag. Daaroverwanhopen, zal ik niet hoor, zo ben ik niet. Er is veel positiefs temelden. Zo nemen Nederlandse mannen naar verhouding het meesteouderschapsverlof op in vergelijking met de omliggende landen. Dankun je natuurlijk gaan zitten somberen dat ze die vrije tijd alleengebruiken om het huis op te knappen, maar ik zie het tochoptimistischer."

Wel mist ze soms de concrete actiepunten uit de begintijd van detweede feministische golf: "Veel onderzoek bij vrouwenstudies is delaatste jaren behoorlijk abstract geworden. Als ik dan bijvoorbeeldin China ben of in Zuid-Afrika en zie hoe ontzettend groot daar depolitieke urgentie is van maatschappelijke veranderingen, dan gaatmijn hart sneller kloppen."

Verre landen bezoeken, is dan ook een van de dingen die zij meerwil gaan doen in de toekomst. Hoewel zij nog geen concrete plannenheeft voor de tijd na haar pensionering, zal zij geen moment laterstoppen met werken dan nodig is: "Die discussie over doorgaan totje zeventigste vind ik maar niets. Ik wil liever eerder ophouden.Ik heb een leven lang keihard gewerkt, ik vind het dan mooigeweest. Ik wil nog een paar goede boeken schrijven. Dat dat tochweer werk is? Tja, ik vrees dat ik meer arbeidsethos in mijn lijfheb dan ik zou willen."


`Zorgverlenen is niet alleen stofzuigen'

"Leuk hoor, voor de tweede keer oreren. Het hoeft eigenlijk nietper se, maar het is toch een goede manier om je onderwerp onder deaandacht te brengen. En spannend is het natuurlijk ook." Prof.dr.Selma Sevenhuijsen hield precies tien jaar geleden ook zo'nredevoering bij het accepteren van de leerstoel Vrouwenstudies.Toen al ging haar aandacht uit naar de positie van zorg in desamenleving: "Ik heb eerst het oude stuk erbij gepakt. Toen ik datweer las, dacht ik, dat zou ik zo weer kunnen gebruiken. Toch is erveel veranderd. Ik ben zelf nog sterker gaan beseffen hoebelangrijk het onderwerp is."

De plaats van zorg in de samenleving is de afgelopen jarenuitgegroeid tot een belangrijk maatschappelijk vraagstuk. DeCommissie Dagindeling, de Meerjarennota Emancipatiebeleid, de wetop het ouderschapsverlof, het zijn allemaal politieke aspecten vande discussie over de combinatie van zorg en arbeid. Het isbelangrijk daarbij te kijken naar de manier waarop zorggedefenieerd wordt, vindt Sevenhuijsen. Daarover gaat haar oratie`De plaats van zorg'.

Smeermiddel

"Te lang is zorg alleen gezien als huishoudelijk werk. Terwijlzorg ook betekent: aandacht hebben voor elkaar. Zorgverlenen gaatom intermenselijke verhoudingen, het is niet alleen stofzuigen. Wijhebben het allemaal nodig om een goed leven kunnen te leiden", legtde hoogleraar uit. Langzaam begint dit besef volgens haar te dagen:"Zorg is geen noodzakelijk kwaad meer dat afhankelijk maakt, maarkrijgt meer erkenning als smeermiddel van de samenleving."

De veranderende maatschappij maakt ook dat de zorg zichverplaatst naar meer openbare gebieden. De politicologe heeft hetdan niet alleen over ziekenhuizen en verzorgingshuizen: "Ook op hetwerk zou meer de nadruk moeten liggen op de zorg voor elkaar. Hoegaan mensen met elkaar om, is er aandacht voor elkaar en hoe isdeze aandacht geïnstitutionaliseerd? Daar moet veel meerruimte voor komen."

Zij waarschuwt voor een te eenzijdige opvatting van zorg:"Sommige aspecten ervan zijn nu eenmaal moeilijk in tijdseenhedenuit te drukken. Dat is ook de grote klacht in de thuiszorg, waar nuprecies omschreven is hoe lang iedere handeling mag duren. Daardoorkomen de mensen niet meer toe aan een praatje, de intermenselijkecommunicatie. Terwijl dat een belangrijk aspect is van dezorg."

Meedenken

Doordat steeds meer zorg plaatsvindt op het openbare toneel,wordt de rol van de politiek hierin steeds belangrijker. In dediscussie hierover kan de zorgethiek zijn steentje bijdragen, zobetoogt de wetenschapster: "Het is belangrijk dat de politiek eenbreder opvatting van zorg accepteert. Ook moeten waarden zoalsaandachtigheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen een plaatskrijgen in het politiek handelen. Anderzijds moeten we ook niet teveel van de politiek verwachten, niet alles kun jeinstitutionaliseren."

Zo is een deel van zorg, bijvoorbeeld in relaties, zeerpersoonlijk: dat is privé en daar heeft de politiek niets meete maken. Anderzijds vindt Sevenhuijsen dat je mensen alleen totbetaald werk kunt verplichten, als hier een garantie tegenoverstaatvan goede zorg. Op dit gebied moet nieuw sociaal beleid ontwikkeldworden, en daarbij kan de zorgethiek meedenken.

Volgens Sevenhuijsen is er de afgelopen decennia al veel tengoede veranderd als het gaat om de erkenning van het belang vanzorg. Ook haar nieuwe leerstoel is wat haar betreft een bewijshiervan: "De nieuwe leeropdracht is in overleg met mij opgesteld.Van de specifieke invalshoek van vrouwenstudies is de opdrachtalgemener geworden. Ik kan vanuit een veel bredere hoek onderzoekdoen. Dat ik nu, na hetenigszins marginale vrouwenstudies, naar eenvrij centrale leerstoel bij Sociale Wetenschappen ga, ervaar ik alseen succes en een erkenning van mijn werk en dat van anderen op ditgebied."


Curriculum Vitae

Ze was een van de acht vrouwelijke studenten politicologie onder180 mannelijke collega's, toen ze in 1966 begon met haar studie aande Universiteit van Amsterdam. Selma Louise Sevenhuijsen (51), kinduit een Haarlems vrijzinnig-protestants gezin met linksesympathieën, liet zich daardoor niet uit het veld slaan. In1987 promoveerde zij in de sociale wetenschappen. Haar dissertatieging over politieke debatten over ongehuwd moederschap, afstammingen huwelijk in het Nederland van eind negentiende eeuw.

Haar voorliefde voor geschiedenis heeft zij gaandeweg minderkunnen uiten. Sinds zij in 1989 hoogleraar vrouwenstudies werd aande Utrechtse universiteit, is de nadruk in haar werk steeds meer tekomen liggen op ethische vraagstukken op het gebied van zorg. Defeministische ethiek diende haar daarbij als inspiratiebron. Inhaar oratie op 16 mei 1990 over `De moraal van het feminisme'pleitte zij ervoor die moraal te vernieuwen door hetgelijksheidsbegrip verder te differentiëren, en door in morelediscussies meer aandacht te besteden aan sekseverschillen.

Sindsdien concentreert zij zich op de filosofische en praktischeontwikkeling van de zorgethiek, en onderzoekt zij in hoeverre dediscussie daarover nog wordt bepaald door typischeman-vrouwbeelden. In een tijd waarin de combinatie van arbeid enzorg hoog op de politieke agenda staat, wordt Sevenhuijsen daaroverveelvuldig geraadpleegd, niet alleen door de politiek maar ook doorinstellingen in de zorgsector en de laatste tijd het bedrijfsleven.Ook haar gasthoogleraarschap aan de Britse universiteit van Leedsen haar werkzaamheden voor de University of the Western Cape inZuid-Afrika hebben te maken met de zorg-ethiek.

Het feminisme draagt de hoogleraar een warm hart toe. Zij zatvanaf het begin in 1978 tot 1989 bij de redactie van deSocialistisch-Feministiese Teksten, een jaarlijks verschijnendebundel met artikelen op het terrein van wetenschap en politiek overdiscussies binnen de vrouwenbeweging. Soc-Fem bestaat niet meer, ennu is Sevenhuijsen van hoogleraar vrouwenstudies, hoogleraar in desociale wetenschappen geworden. De feministische invalshoek zal zeechter niet uit het oog verliezen, aldus de wetenschapster: "Hetgenderperspectief zal ik nooit loslaten. Dat kijken naarman-vrouwverschillen zit er bij mij echt ingebakken."

Femke van Zeijl

'Voor 't Vaderland ter heirspits gaan'

Zo begon boekhandelaar Pieter Blussé in de zomer van 1784zijn toespraak tot een groep Dordtse dames uit de hogere kringendie het plaatselijke exercitiegenootschap De Vrijheid haddenbedacht met een zelfgeborduurd vaandel en twee 'kostbaare trommen'onder het motto: 'Wij willen met deez' tromm' en vaan, Voor 'tVaderland ter heirspits gaan, Al zijn wij zwakke vaten!'

De woorden van Pieter staan opgetekend in het lijvigeproefschrift Een lot uit de loterij, waarin Arianne Baggerman degeschiedenis van de Dordtse uitgeversfamilie Blussé tussen1745 en 1823 tot in detail heeft geboekstaafd. Met leden die aan debasis stonden van de Dordrechtse Courant en de Staatsloterijbehoorde de Blussé's tot de Dordtse notabelen. Hoewel eerst envooral een geschiedenis van de familie en het gelijknamigeuitgevershuis, biedt het proefschrift daardoor ook een fascinerendbeeld van de poltieke en maatschappelijke verhoudingen in deperiode voor, tijdens en kort na de Franse Revolutie.

EH

Softbalster Maaike van Aarle wil de Europese top halen

Softbal is bij de meeste mensen alleen bekend van degymlessen op de middelbare school. Derdejaars farmaciestudenteMaaike van Aarle begon er op vijfjarige leeftijd mee. Op middelbareschool mocht ze erin lesgeven. "De lerares zei altijd: 'Maaike, jijweet er meer van dan ik, doe jij het maar." Softbal spelen méthaar klasgenoten vond Van Aarle niet zo geslaagd. Ze was daar veelte goed voor. "Je gooide een bal en die konden ze niet vangen.Zelfs als ik hem met een boogje gooide ging het nog fout. Ze mistende techniek."

Softbal op de scholen is volgens Van Aarle niet te vergelijkenmet de wedstrijdsport. "De leerlingen vonden het een saaie sport,omdat je maar wat in het veld zou staan. Terwijl het juist een helesnelle handelingssport is. Op school wordt het heel simpelgespeeld. Daar is het gewoon uit maken op één.

"Maar het leuke is juist dat het geen domme sport is. In eenwedstrijd moet je bij elke bal nadenken. Je moet je heel goedconcentreren op de speelster die aan slag is. Wij weten van alleslagmensen van alle teams hoe ze spelen. Het is een hele tactischesport. Als er een snelle loopster aan slag is, ga je meer naarvoren staan. Dan moet je namelijk sneller handelen. Als het eenlangzame loopster is, kun je beter op safe spelen en iets naarachteren gaan, want als de bal achter je komt, kun je niksmeer."

Van Aarle startte haar softbalcarrière bij de Ducks inBoxtel, omdat haar zus daar ook speelde. Vanaf haar negende werd zegeselecteerd voor het regioteam Zuid, waarmee ze een keerNederlands kampioen werd. Op haar veertiende stond ze in het eerstevan de Boxtelse vereniging. Twee jaar geleden speelde ze een jaarhoofdklasse met de Ducks. Toen werd ze geselecteerd voor JongOranje waarmee ze een Europese titel binnensleepte. De Ducks zijnweer gedegradeerd en Van Aarle is weggelokt door hoofdklasser Vander Peijl DSC uit Haarlem. Haarlem is hét softbalbastion vanNederland. Vijf van de acht hoofdklassers komen uit die stad. VanAarle: "Ik word door deze club hartstikke verwend. Ik krijgreiskostenvergoeding en ze betalen mijn kleding."

Haar internationale carrière is nu even stilgevallen,doordat de Nederlandse dames zich niet hebben gekwalificeerd voorSydney. Na jarenlang met Italië in gevecht te zijn geweest omde hegemonie in Europa, zijn de softbalvrouwen niet bij de bestetwee geëindigd in de Europese kwalificatie. Gevolg was dat ergeen geld meer was voor denationale B-selectie, waar Maaike vanAarle inmiddels onderdak had gevonden.

Middenmotor

"We waren met de hele Jong Oranjeselectie doorgestroomd naar deB-selectie. Maar nu is er opeens minder geld en minder fanatisme.Ze hebben ons opgedoekt." Voor Van Aarle is dat jammer. DeB-selectie trainde vier uur per week en ze kreeg competitie van debetere speelsters. Nu concentreert ze zich volledig op haar club,waarmee ze de play-offs wil halen.

Dat wordt niet gemakkelijk. DSC is op dit moment eenmiddenmotor. Ook Van Aarle zelf draait nog niet zo goed. Met namehet slaan valt tegen op het hoogste niveau. "Het niveau van dehoofdklasse is meer dan een klasse hoger dan ik gewend was. Ik kanheel hard slaan. Maar je staat tegen de pitchers van het Nederlandsteam. Die gooien allemaal ballen die omhoog draaien en opzijdraaien. Ze kennen me allemaal omdat ik in Jong Oranje heb gespeelddus ze weten precies met welke ballen ik moeite heb. En ik ben ereen jaar uit geweest. Toen ik nog in de selectie zat, speelden weveel internationale toernooien en sloeg ik die ballen wel. Maar nugaat het ook in mijn hoofd zitten: Oh jee ik krijg weer zo'nbal."

De verdediging van Van Aarle gaat wel goed. Ze staat op hetderde honk en heeft tot nu toe foutloos gespeeld. Dat isbelangrijk, want softbalsters worden geselecteerd op hun veldspel.Eén fout in het veld wordt altijd zwaar afgestraft. "Als ikeen bal doorlaat, rennen ze misschien wel drie honken op." Dat kandodelijk zijn in het softbal waar de meeste wedstrijden op eenenkel punt worden beslist.

Van Aarle heeft er nog steeds vertrouwen in. "Als je bij zo'nselectie zit, heb je veel meer het idee dat je met topsport bezigbent. Mijn coach vindt dat ik kan doorbreken." Dat hoeft niet perse morgen te gebeuren. De ideale leeftijd van een softbalster ligtachter in de twintig. "In het Nederlands team zitten bijna geenmensen van mijn leeftijd", zegt Van Aarle.

Softbalscholen

Ze heeft de stille hoop op de Olympische Spelen van Athene testaan. "De Olympische Spelen zijn natuurlijk de droom van iederesporter. Maar je kunt zoveel willen, je moet het wel met je teamdoen." De perspectieven zijn er, want de lichting die eraan komt,is al twee keer Europees jeugdkampioen geweest. Van Aarle is zelfsal met een team in Athene geweest om de Grieken enthousiast temaken voor de sport. Het softbal is daar volkomen onbekend en deGrieken willen zelf over vier jaar geen modderfiguur slaan in hetOlympisch toernooi.

De Europese top is het hoogste wat Van Aarle denkt te kunnenbereiken. "Op wereldniveau zullen we nooit met de top mee kunnendraaien. In Japan heb je bijvoorbeeld hele softbalscholen. Diemeisjes 'werken' in een sportfabriek en zitten 364 dagen per jaarintern. Als ze een bal doorlaten moeten ze hun excuses aanbiedenaan hun coach en onder een koude douche gaan staan. Dat is heelanders dan hier. Hier kun je met softballen geen droog broodverdienen."

Daarom studeert Van Aarle Farmacie. Haar studie looptuitstekend. "Ik werk heel gedisciplineerd, omdat ik er altijdrekening mee moet houden dat ik twee avonden en een zondag per weekhelemaal kwijt ben. Toen ik twee weken naar Athene was, had ik weleen probleem. Maar dat hebben ze op school heel plezierig opgelost:ik kon twee vakken tegelijk doen. En doordat ik altijd op tijd wegmoet voor de trainingen kan ik soms mijn practicum niet helemaalafmaken. Dat vraag ik dan aan mijn practicummaat." Toch gaatuiteindelijk de studie voor. "Bij de club zijn ze het daar ook meeeens." Thuis schieten haar huisgenoten af en toe bij. "Als ik moettrainen, koken ze voor me of ze doen de afwas."

Verder hoeft ze niet heel veel voor haar sport te laten. "De dagvoor een wedstrijd ga ik natuurlijk niet uit. Maar als ik opzaterdag moet spelen, ga ik op donderdag wel gewoon stappen."

Jurgen Swart

Onderwijs Anders: `Stage betekent sprong naar volwassenheid'


Onderwijs Anders: `Stage betekent sprong naarvolwassenheid'

Uren kan Stijn Slaats (23) vertellen over deAfrikaanse conciërge à"als hij nuchter was, was het eenaardige vent"- van het Parijse gebouw waar hij drie maanden heeftgewoond. En in de stem van zijn medestudente Stephanie Huisman (24)klinkt nog verwondering door als zij beschrijft hoe haar tijdelijkecollega's bij de Franse PTT elkaar iedere morgen bij hetbinnenkomen de hand schudden: "Zelfs als ze elkaar niet mochten".De twaalf vierdejaars Frans van de studierichting Franse taal encultuur in bedrijf en organisatie (ftcbo) hebben tijdens hun stagevan januari tot en met maart in Parijs stof opgedaan voor velesmeuïge verhalen.

Maar dat is niet het enige dat ze eraan hebben overgehouden,zegt hoogleraar Maarten van Buuren. De bedrijfsstage heeft zijnstudenten `onherkenbaar veranderd': "Toen ik ze na drie maandenweer zag, heb ik met verbazing zitten kijken. Daar zaten plotselingdames en heren in mantelpakjes en kostuum die met heel veel gemakin het Frans uit hun woorden kwamen. Het was prachtig te zien hoeze een sprong naar de volwassenheid hadden gemaakt."

De initiatiefnemer van de nieuwe, praktijkgerichte studiewaarmee het Centrum voor Frankrijkstudies twee jaar geleden begon,is zeer tevreden over de resultaten van de eerste lichtingstudenten. Naast een cursus van vijf weken bij de Parijse Kamer vanKoophandel, liepen zij stage bij onder andere een juweliersbedrijfen een viersterrenhotel.

De afstudeerrichting is gericht op de praktijk in Fransebedrijven. De studenten krijgen colleges over de bedrijfscultuur,organisatiestructuren in het land en omgangsvormen. Hettaalonderwijs is toegespitst op het vocabulaire dat je nodig hebtin de zakenwereld. Docente Marie-Christine Kok Escalle geeft ditsocio-linguistisch onderwijs. "Het is niet alleen belangrijk dat jede woorden kent, je moet ook zicht hebben op de verschillendewerelden die er achter het taalverschil zitten. De hiërarchieen omgangsvormen zijn in Frankrijk heel anders dan in Nederlandsebedrijven."

Blunders

Voorbeelden van blunders die een Nederlander in Frankrijk kanmaken, zijn er te over. Zo ziet de gemiddelde Fransman het alsbehoorlijk lomp, als een Hollander met hem zaken probeert te doenterwijl er nog niet eens gezamenlijk is geluncht. En ook de taalkan reden zijn voor hilarische verwarringen. Zo besefte de groeneNederlandse minister die ooit in het Frans meldde le milieu eenwarm hart toe te dragen, niet dat 'milieu' in Frankrijk niets temaken heeft met de natuur, maar dat het staat voor de maffia.

"Twee jaar geleden zag ik een bericht in de krant dat Nederlandveel handel met Frankrijk misloopt omdat zakenlieden het Frans nietbeheersen. Dat gaf voor mij de doorslag om deze studie te gaandoen", legt Stephanie Huisman uit. Haar tijd bij La Poste heefthaar veel geleerd over de sterk hiërarchische structuren vanhet bedrijf, dat (nog) in handen is van de overheid: "Iedereen moetonderaan beginnen, het is moeilijk om op te klimmen. Ik hebafgestudeerde natuurkundigen gezien die postbode waren."

De studie kwam tegemoet aan haar behoefte concrete zaken teleren: "Ik ben geen type voor wetenschappelijk onderzoek, ik wilgraag praktijkgericht onderwijs. Dat kan op het hbo ook,natuurlijk. Maar ik wilde graag naar Utrecht, omdat het een leukestad is. En de denkwijze die ik aan de universiteit leer, vind ikook waardevol."

De richting is onderdeel van het eerste experiment met duaalonderwijs aan de faculteit Letteren. Na het vierde jaar kunnenstudenten nog een jaar studeren, gecombineerd met een volwaardigebaan bij een bedrijf. Maarten van Buuren: "Dit laatste onderdeelvan het leer- en werktracé is een verdieping van de studie.Het integreert arbeid in het leerproces, de studenten werken meteen onderzoeksproject, want aan het eind van de rit moeten zij hunscriptie hebben geschreven."

Herbezinning

Op die manier sluit de studierichting naadloos aan bij dediscussie over het bachelor-mastersysteem, een omvorming van hetuniversitair onderwijs in een basisrichting met enerzijds eenwetenschappelijk, en anderzijds een beroepsgericht vervolg. "Wijlopen vooruit. De mensen die nu het tracé volgen, zijn demasters van morgen."

Voor Van Buuren komt de roep om meer een praktijkgerichteacademische scholing geen moment te vroeg. De hoogleraar die naareigen zeggen het wetenschappelijk onderzoek een warm harttoedraagt, pleit voor herbezinning: "De vraag naar hetmaatschappelijk belang van het onderzoek wordt mij te vaakweggemoffeld. Dat geldt helemaal voor onderzoek naar een vreemdetaal als Frans. Want dat kunnen ze in Frankrijk vaak beter. Ik vinddat we reëel moeten zijn en moeten kijken naar waar onzestudenten meestal terechtkomen Dat is in de meestegevallen hetbedrijfsleven. Waarom houden we daar dan geen rekening mee?"

De afstudeerders van de praktische richting zouden terechtkunnenop bijvoorbeeld de communicatie-afdeling van een Nederlands bedrijfdat veel met Frankrijk zakendoet. Voor het bedrijfsleven is het nogwel even wennen, zo blijkt uit Stephanies verhaal: "Ik heb concreetniet zoveel kunnen doen bij La Poste. Een student letteren in hetbedrijfsleven, dat snappen ze niet. Ze denken: `Die moet tochgewoon lerares worden.'"

Ook Stijn Slaats heeft tijdens zijn stage vooral `om zijncollega's heengecirkeld', zoals hij het verwoordt. Hij heeft veelsimpele klusjes opgeknapt: "De kopieermachine was mijn bestevriend." Toch kijkt hij meer dan tevreden terug op zijn tijd inParijs. Zijn stageplek maakte namelijk veel goed. De ferventePSV-fan en voetballiefhebber werkte een maand op de persafdelingvan de beroemde voetbalclub Paris Saint Germain en kwam oog in oogte staan met zijn voetbalidolen: "Toch wel geinig, als je opkantoor zit en plotseling S ren Lerby langskomt. Ik heb er ook het'wandelgangen-Frans' geleerd, dat je niet krijgt op deuniversiteit. Bovendien heb ik er een betere kijk op de Franseomgangsvormen aan overgehouden. En een T-shirt gesigneerd door dehele selectie."

Femke van Zeijl

'In ons land loopt de overheid nog vaak achter de feiten aan'

'In ons land loopt de overheid nog vaak achter de feitenaan'

DDT dat in plaats van de honger in de wereld tebeëindigen een enorm milieuprobleem heeft gecreëerd;computers die maar niet willen bijdragen aan eenkwaliteitsverbetering in het onderwijs; het hardnekkige verzettegen genetisch gemodificeerd voedsel. Het blijkt niet gemakkelijkom technologische vernieuwingen succesvol toe te passen. Deze weekaanvaardt innovatiewetenschapper Ruud Smits zijn ambt alshoogleraar Natuurwetenschap en Innovatiemanagement met een oratieover nieuwe dingen en oude tijden. "Een excellent stukjewetenschappelijke kennis is niet per definitie een geslaagdeinnovatie."

"Toen de computer in de jaren tachtig opkwam, vonden de bankenuiteraard dat ze niet achter konden blijven. Computers verhoogdenimmers de productiviteit, dus kregen ook alle lokettisten eenfraaie pc. Nu was de cultuur in die tijd dat lokettisten vrijwelniets te zeggen hadden en alleen je saldo controleerden als je geldkwam opnemen. Daarvoor hadden ze heel handige rekenapparaatjes.Daar kwamen dus opeens dure pc's voor in de plaats, waarvan ze demeeste functies niet nodig hadden en die ze niet echt goed kondenbedienen. Uiteindelijk waren ze per handeling eerder meer tijdkwijt dan minder. Tel uit je winst."

Prof.dr. Ruud Smits schudt zijn hoofd. Voor de eerste Utrechtsehoogleraar Innovatiewetenschap vormt het verhaal een welhaastperfecte illustratie van de blunders die kunnen worden gemaakt bijde introductie van nieuwe technologieën. "Als de banken deefficiency echt hadden willen verhogen, hadden ze eerst deorganisatie van het baliewerk op de schop moeten nemen. In degegeven omstandigheden was het neerzetten van pc's bij de lokettenje reinste overkill."

Wat is er nodig om te zorgen dat nieuw ontwikkelde kennis hetgewenste rendement heeft? Dat is in een notedop de vraag waarop deinnovatiewetenschap een antwoord probeert te vinden. Dat datantwoord hard nodig is, blijkt volgens Smits niet alleen uit defouten die in de jaren tachtig zijn gemaakt bij de introductie inons land van de informatietechnologie. Het blijkt net zo goed uitde zijns insziens ongefundeerde angst onder grote delen van deNederlandse bevolking voor genetisch gemodificeerd voedsel en uitde weerstand van ondernemerstegen de introductie van meer duurzameproductieprocessen uit vrees voor hogere kosten.

Smits: "Je ziet telkens weer dat we er niet in slagen om nieuwewetenschappelijke kennis om te zetten in succesvolle toepassingen.In de laatste twee gevallen denk ik dat de schuld vooral bij deoverheid moet worden gezocht. In het geval van de biotechnologiebijvoorbeeld, had de regering zich veel eerder moeten realiserendat zo'n nieuwe, futuristisch aandoende technologie weerstand zouoproepen. Er had al in een vroeg stadium een publiek debat moetenworden opgestart, zodat in ieder geval duidelijk kon wordengemaakt, waarover we precies praten. Dat dat pas zo laat isgebeurd, is een grote fout geweest."

Weerstand

Grof gezegd ontbreekt het bij overheid en bedrijfsleven aaninnovatiemanagement, aldus Smits, aan the art to make science andtechnology work. "We hebben er eeuwenlang op vertrouwd dat dewetenschap onze problemen wel zou oplossen als we haar haar gangmaar lieten gaan. En diep in ons hart geloven we dat nog steeds.Ten onrechte, zoals steeds weer blijkt. Er moeten niet alleen somsforse weerstanden worden overwonnen, maar er is vooral meercreatief inzicht in de behoeften van onze samenleving nodig omervoor te zorgen dat een technologische vernieuwing breed enefficiënt kan worden toegepast. Ik zie het dan ook als eenkerntaak van dit vak om te analyseren wat daar nu precies voornodig is."

De vraag is natuurlijk wat een innovatiewetenschapper toe kanvoegen of af kan doen aan iets dat eerder op een natuurwet lijkt.Wat is er eigenlijk wetenschappelijk aan zijn vak? Smits zucht."Het is kennelijk lastig om uit te leggen wat ik doe, want mijnzoon vraagt me dat ook regelmatig. Vreemd eigenlijk, want je vraagttoch ook niet aan sociologen en economen wat ze doen? Zijonderzoeken hoe sociale en economische systemen werken, terwijl wijdatzelfde doen ten aanzien van technologische systemen. Aan de enekant analyseren wij hoe eerdere innovatieprocessen in hun werk zijngegaan, terwijl we aan de andere kant bestuderen aan welkevoorwaarden organisaties en instituties moeten voldoen, wil eentechnologische vernieuwing met een redelijke kans op succes wordeningevoerd."

Barrières

Met name dit laatste aspect boeit Smits. Wantterwijltechnologische vernieuwingen vrijwel altijd plaatsvinden op hetsnijvlak van disciplines, moeten de vernieuwers vaak werken in eenomgeving die nog is georganiseerd langs traditionele lijnen. En alsiets succesvolle innovatieprocessen belemmert, dan zijn het welbarrières opgeworpen door traditionele structuren, meent denieuwe Utrechtse hoogleraar.

"Neem de recente Industrie- en Dienstenbrief van ministerJorritsma. Daarin wordt in het hoofdstuk over het Nederlandsetechnologiebeleid nauwelijks ingegaan op zaken als deinformatiesamenleving en de opkomst van een nieuwe 'cultureleindustrie'. Daarmee wordt gedoeld op de groeiende greep die ICT- entelecombedrijven via de kabel op het cultuuraanbod krijgen. Waaromheeft Jorritsma het daar niet over, kun je je afvragen. Volgens mijomdat de media en de cultuur in ons land nu eenmaal bij hetministerie van OC&W horen en de kabelaars bij het ministerievan Verkeer en Waterstaat. Gevolg van deze traditionele scheidingin domeinen, die je overigens ook in veel andere Europese landenziet, is dat we op dit gebied steeds verder bij Amerika achteropdreigen te raken."

In navolging van de Amerikaanse econoom Schumpeter pleit Smitsvoor Neue Kombinationen in het bestuur. "Ik heb geen kant-en-klareblauwdruk, maar het is wel duidelijk dat de overheid om flexibelerop ontwikkelingen in te kunnen spelen, moet veranderen van bepalervan beleid in regisseur van beleid. We geloven in Nederland nogsterk in het top-down besturingsparadigma, maar de vraag is of datnog wel werkt. Volgens de Tilburgse bestuurskundige Paul Frissendoet de politiek er niet meer zoveel toe. Je ziet steeds meergroepen in de samenleving dingen zelf regelen. Kijk maar naar demanier waarop Shell en Greenpeace met elkaar in gesprek zijn overhet milieu.

Japan

"In Japan heeft de overheid dit ingezien. Daar fungeert hetministerie van Internationale Handel en Industrie al jaren alsregisseur van een netwerk waarin de strategische beslissingenworden genomen door de partners zelf, de Suzuki's, de Honda's ennoem ze maar op. De taak van het ministerie is om die partners bijelkaar te krijgen met de vraag: waar willen jullie over tien jaarstaan en welke strategie en hoeveel geld hoort daarbij? In ons landloopt de overheid nog vaak achter de feiten aan. Op het moment datveel kinderen al pc's op hun kamer hebben met een groter geheugendan de computers op zijn ministerie, komt minister Van Boxtel metzijn digitale trapveldjes. En dan is hij nog een vande meestvooruitstrevende ministers."

Ook op de universiteit is het wat Smits betreft dringend nodigdat de bestuurderen ook langs meer multidisciplinaire lijnen gaandenken. Met collega's van natuurwetenschap en samenleving enmilieukunde gaat hij samenwerken in het nog op te richtenCopernicus Instituut waar onderzoek naar de voorwaarden voor eenmeer duurzame samenleving hoog op de agenda staat. Hij heeft zichde afgelopen tijd geërgerd aan de traagheid waarmee dit soortvernieuwingen tot stand komt.

"Het sleept en het sleept maar en dat heeft - naast het feit datwij onszelf nog moeten bewijzen - ook te maken met het feit dat debetrokken faculteiten hun verworven posities verdedigen. En helaaslukt het het college van bestuur niet echt om hier doorheen tebreken. Maar het is ook een cultureel probleem. Terwijl desamenleving steeds meer behoefte heeft aan antwoorden opmultidisciplinaire vragen, blijft de universiteit vasthouden aanzijn monodisciplinaire organisatie en zijn gerichtheid opfundamenteel onderzoek. Ik vind dat nogal eenzijdig. Deuniversiteit zou als maatschappelijke organisatie toch ook eenvisie moeten hebben op het grijze gebied tussen pure wetenschap entoepassing?"

Terugkoppeling

"Als de innovatiewetenschap iets heeft duidelijk gemaakt, dan ishet dat het lineaire model van innovatie (de universiteit bedenktiets en dropt dat bij de gebruiker) niet werkt. Als je net als inde jaren tachtig sloten geld in de laboratoria stopt en dan wachtwat eruit komt, dan zijn dat gegarandeerd dingen waarvan hetmidden- en kleinbedrijf zegt: leuk maar daar heb ik niet omgevraagd. Wil een nieuwe technologie succesvol kunnen wordeningevoerd, dan moet er sprake zijn van terugkoppeling naar allebetrokkenen. Daarvoor heb je in de universitaire organisatielinking pins nodig, groepen die niet uitsluitend vanuit het aanboddenken, maar ook vanuit de maatschappelijke vraag. Wij proberen metCopernicus die rol te vervullen door kennis af te tappen van demonodisciplines en die te combineren in het licht van eenmaatschappelijke vraagstelling. Van zulke groepen, die perdefinitie multidisciplinair zijn samengesteld, zijn er in mijnvisie in Utrecht op dit moment nog veel te weinig."

Erik Hardeman

'We moeten zuinig zijn op onze medewerkers'

Naar het zich laat aanzien maken de universiteiten de overstapvan het ambtenarenrecht naar het privaatrecht. Voor Wim Karduxaccentueert die overgang voor de Universiteit Utrecht vooral hetstreven de werknemer anders te benaderen met het personeelsbeleid."We moeten werknemers veel meer als individu gaan zien", zegt hetnieuwste collegelid. "De huidige regels van het ambtenarenstelselstammen uit een tijd waarin de sociale en economische verhoudingenanders waren. De werknemer is mondiger geworden en heeft veel meerdan vroeger de wens om te kunnen onderhandelen over zijnarbeidsvoorwaarden. Daaraan willen we tegemoetkomen."

Persoonlijk

Kardux vindt dat in het oude stelsel teveel de nadruk ligt op deregels. "En die werken soms nog averechts ook", vervolgt hij. "Alser bijvoorbeeld problemen ontstaan tussen de universiteit alswerkgever en een werknemer komt men elkaar al snel tegen inberoepsprocedures. Het individu komt dan tegenover de heleorganisatie te staan." Kardux pleit sterk voor een werkwijzewaarbij veel meer op het persoonlijk vlak wordt geprobeerd eenconflict op te lossen of te voorkomen. "Daarvoor moeten we veelmeer oog krijgen."

Dat laatste ligt in het verlengde van een uitspraak van Karduxvlak na zijn benoeming. "De universiteit moet een werkomgevingcreëren waarin mensen zich prettig voelen, waarin ruimte isvoor initiatief en persoonlijke ontwikkeling, maar waarin tegelijkgezamenlijk tot resultaten wordt gekomen. "We moeten heel zuinigzijn op onze medewerkers", vervolgt Kardux nu. "We moetenbijvoorbeeld niet langer oudere medewerkers verlokken met royaleregelingen parttime thuis te gaan zitten. We moeten ons realiserendat mensen ons kapitaal zijn. En dan gaat het niet alleen om dewetenschappelijk medewerkers, maar ook om de secretaresses."

Personeelsbeleid voeren met aandacht voor het menselijk aspect.In de ogen van Kardux moet dat de universiteit ook in staat stellenom het bedrijfsleven in de slag om personeel het hoofd te kunnenbieden. "Met plezier naar je werk gaan. Dat is toch waar hetuiteindelijk om draait.

Mensen baseren hun keus voor hun werkgever niet alleen maar opdie paar honderd of duizend gulden per maand die ze ergens andersmeer kunnen verdienen. Keuzes worden ook op andere grondengebaseerd. Zo is de werkomgeving op de universiteit vrijer dan inhet bedrijfsleven. Er is meer ruimte voor eigen initiatief." Ook deaanwezigheid van 20.000 studenten is volgens Kardux een pre voor deuniversiteit. "Hun permanente aanwezigheid heeft invloed op decultuur van de organisatie. Die verjongt daardoor."

Soepel

"Als je onze concurrentiepositie bekijkt ten opzichte van andereuniversiteiten, dan durf ik te stellen dat de goede sfeer eenaantrekkelijk punt is om hier te werken. Waarom die sfeer hierbeter is? Ik denk dat een grote rol speelt dat we hier sterk hetconcensusmodel hanteren. Door welke oorzaak dan ook zijn we erbehoorlijk in geslaagd die aspecten hoger in het vaandel tekrijgen."

Een specifiek onderdeel in het personeelsbeleid van deUniversiteit Utrecht is de invoering van een nieuw systeem vanfunctioneringsgesprekken. Kardux: "In het Lokaal Overleg hebben wemet de partners daarover vrij soepel overeenstemming bereikt. Hethuidige model functioneert in ieder geval niet."

Het systeem waar Kardux op doelt bestaat nu uit drie soortengesprekken, de functioneringsgesprekken, de zogenaamdePIT-gesprekken (Periodieke Individuele Taakafspraak) voor hetwetenschappelijk personeel en de beoordelingsgesprekken. "We willendat terugbrengen tot één type gesprek", zegt Kardux."Relevanter is eigenlijk nog dat de discipline moet ontstaan dat erelk jaar door alle leidinggevenden serieus met alle medewerkerswordt gepraat. Van dit gesprek dient een verslag te worden gemaaktmet een werkprogramma waarin zowel de taken als decompetentie-ontwikkeling van betrokkene zijn opgenomen. Daaropwordt in het volgende gesprek teruggegrepen." De crux is volgensKardux dat er een systeem van individuele afspraken ontstaat,waaraan wederzijds consequenties worden verbonden. "Nu zijnfunctioneringsgesprekken vaak ad hoc en te vrijblijvend of wordenhelemaal niet gehouden. Door het minder bureaucratisch te maken,moet dit veranderen."

Voetbalclub

Kardux gelooft stellig dat het nieuwe systeem voor eenverfrissende verandering kan zorgen in de verhouding tussen deuniversiteit als werkgever en de werknemers. "Zeker als we er inslagen om ruimte te maken voor een individuele benadering. In dezerichting gaan ook een aantal acties in VSNU-verband, zoals eenanderfunctiewaarderingssysteem. De regels moeten geen belemmeringzijn voor een werknemer en zijn leidinggevende een interessanteafspraak te maken. Het ziet er naar uit dat we in het LokaalOverleg de werknemers-organisaties kunnen vinden in eenversoepeling van de procedurevoorschriften. De kern is dat we inhet kader van het zogenoemde integrale management dat we nastreven,het personeelsbeleid in handen van het lijnmanagement weten tekrijgen. Iedereen begrijpt, dat negentig procent van hetpersoneelsbeleid alles met het werk te maken heeft en dat daarom dedirecte leidinggevende de eerstverantwoordelijke moet zijn voor hetpersoneelsbeleid. Dat is te lang niet in hun handen geweest. Wegaan deze gedachte de komende tijd verder uitdragen tijdensbijeenkomsten."

Het college van bestuur wil zich de komende tijd ook sterk gaanmaken voor talentscouting, in het bijzonder bij het aantrekken vanhoogleraren. Kardux: "Daarin zijn begaafde individuen nodig die hethele team op wereldniveau mee kunnen laten draaien."

Olaf Stomp

'Filosoof kan helpen imago van bedrijven te verbeteren'

Bedrijven moeten tegenwoordig erg op hun imagoletten. Dat een bedrijf zich negatieve pers kan veroorloven,behoort tot het verleden. In de huidige wereld met groteconcurrentie, krapte op de arbeidsmarkt en steeds meer mensen dieniet elk dubbeltje hoeven om te draaien, gaat het erom een aardigimago op te bouwen om zowel personeel als klanten te krijgen en tebehouden. Om hierop in te spelen start de faculteit Wijsbegeertemet de studierichting Filosofie in bedrijf. Afgestudeerden in dezerichting kunnen aan de slag "als mensen die grondig nadenken overonder meer de imagozorgen van het management".

Waar gaat het naartoe met de wijsbegeerte? Eerst verruimt defaculteit haar horizon door zich in te laten met kunstmatigeintelligentie (CKI) en nu gaat filosofie commercieel. Wat is ergebeurd met de filosofen die hun tijd vullen met denken?"Wijsbegeerte is al enkele tientallen jaren niet meer wat het was",zegt decaan Willem van Reijen die na een onderbreking van bijna elfjaar deze functie onlangs weer heeft aanvaard. "Al twee eeuwen isfilosofie meer dan alleen maar gebroed in kamertjes."

Verschillende ontwikkelingen zorgen ervoor, legt hij uit, dat destudie filosofie moet veranderen. "De corebusiness blijft nogaltijd het opleiden tot onderzoeker, maar niet elke afgestudeerdefilosoof wil het onderzoek in en daarnaast is het aantal plaatsenaan universiteiten beperkt. Daarom zijn we een aantal jaren geledenal gaan zoeken naar andere werkmogelijkheden, ook omdat dearbeidsmarkt toen heel krap was.

"Voor filosofen was het extra moeilijk een baan te vinden, omdatze werden gezien als vage figuren. Aan de andere kant bleek echterwel dat wie filosofie naast een andere studie had gedaan, eenstreepje voor had. Zij werden gezien als mensen die iets konden enook nog eens in staat waren tot reflectie. Nu de arbeidsmarktschreeuwt om mensen, komen ook filosofen vrij makkelijk aan de bak,maar toch denken wij dat studenten met een 'beter gevulde rugzak'nog steeds een betere startpositie hebben."

Klonen

De tijden zijn bovendien zeer rijp voor filosofen in overheids-of bedrijfsdienst. "Allerlei onderwerpen waarover nu wordtnagedachtzijn typisch filosofische aangelegenheden", zegt de decaan. "Denkaan euthanasie, genetische manipulatie, klonen, abortus. Juistfilosofen zijn goed uitgerust om te helpen bij het vormen van eenmening, hoewel in deze gevallen niet altijd meteen aan hen wordtgedacht."

Bij de nieuwe studierichting Filosofie in bedrijf, waar morgeneen heel congres aan is gewijd, wordt - zoals de naam al zegt -gepoogd filosofen onder te brengen in managementposities. Diecombinatie van filosofen en loondienst lijkt vreemd. "Maar", zegtde grote animator achter de nieuwe studierichting Jan Bransen,"Aristoteles was in dienst van Alexander de Grote en John Lock vanWillem van Oranje."

Bransen signaleert dat bedrijven tegenwoordig steeds vaker een`denker' nodig hebben die zich onder meer buigt over hetcorporatieve imago. "Vroeger kon een bedrijf een werknemer eenaardige attentie geven om de loyaliteit van de werknemers tebehouden. Tegenwoordig speelt er veel meer. Een werknemer wil niethoren bij een bedrijf dat iets op zijn geweten heeft. Hij wilgemotiveerd worden en trots kunnen zijn op z'n werk. Daarom moeteen organisatie werken aan haar imago en daar kan een filosoof eengrote hulp bij zijn. Bij Filosofie in bedrijf leren we de studenteen vertaalslag te maken van theorie naar praktijk. In theoretischopzicht kan elke filosofiestudent het werk doen waarvoor eenfilosoof in bedrijf wordt opgeleid."

Met deze praktijkgerichte opleiding wordt ook geprobeerd meerstudenten warm te maken voor Filosofie. Van deze richting is hetaantal eerstejaars niet te voorspellen. Het ene jaar zijn het erveel, het andere jaar weinig. "Hoe dat komt weten wij niet", zegtVan Reijen. Hij en Bransen willen volgend jaar minstens tienstudenten trekken voor Filosofie in bedrijf en ze hopen dat degroei er in blijft doordat in het studiehuis van het voortgezetonderwijs voor het profiel `cultuur en maatschappij' kan wordengekozen. Daarin heeft voor het eerst sinds jaren filosofie eenplaats gekregen waardoor wellicht meer leerlingen interesse krijgenin een studie Filosofie. "Wat dat betreft liep Nederland ergachter; in veel andere landen wordt filosofie op de middelbareschool onderwezen."

Geniaal

Waarom studenten überhaupt kiezen voor wijsbegeerte waarvanvroeger werd gezegd dat die opleidde tot werkloosheid, is nieteenduidig, zegt het tweetal. Van Reijen: "Ik heb de studie gekozenna het lezen van boeken van Jean-Paul Sartre. Ik kreeg niet genoegvan zijn denkwereld." Bransen werd geraakt door Marx. Diensgedachtengoed werd hem aangereikt door zijn leraren godsdienst enNederlands die hem vervolgens de weg wezen naarwijsbegeerte.Bransen: "Ik denk niet dat er veel studenten zijn diefilosofie kiezen omdat ze zelf vinden een geniale gedachte tehebben. En voor zover die er zijn, zullen ze snel uit de droomworden geholpen. Echte geniale gedachten die het zouden kunnenwinnen van wat al is toevertrouwd aan papier zijn heel erg schaars.De laatste filosoof die Nederland heeft voortgebracht is Spinoza,en hij was zelfs van Portugeze komaf.

Gwenda Knobel

Het symposium Filosofie in Bedrijf is 19 mei inhet CSB-Zalencentrum aan de Kromme Nieuwegracht 39 in Utrecht. Hetbegint om 10.45 uur met koffie en eindigt om 17.00 uur met eenborrel. Op de bijeenkomst zullen Joop Remmé, Jan Bransen,Jeroen van den Hoven, Jan Bas Loman en Frans Brom spreken. Hetgeheel wordt afgesloten met een forumdiscussie o.l.v. Willem vanReijen. Het symposium is in de eerste plaats bedoeld voor degenendie interesse hebben in de nieuwe studierichting en is gratis bijte wonen.

Trui van Lier redde 150 joodse kinderen het leven

Trui van Lier was 26 en studeerde rechten toen ze in 1941 haar studie afbrak om opvanghuis Kindjeshaven te beginnen. Al voor de oorlog in Nederland uitbrak besloot ze iets te doen voor joodse kinderen als het oorlogsgeweld zich naar Nederland zou uitbreiden. Als middelbare scholier uit een halfjoods gezin hoorde ze deverhalen van uit Duitsland gevluchte joden die bij haar ouders omhulp kwamen vragen. Toen de Duitsers Nederland binnenvielen, staakte ze haar studie en huurde ze een pand nabij het Wilhelminapark van de nalatenschap van haar grootmoeder (vijfduizend gulden). Ze richtte dat in voor kinderopvang.

Samen met de kinderverzorgster Jet Berdenis van Berlekom had Van Lier constant twintig kinderen onder haar hoede. Als dekmantel was Kindjeshaven een dagopvang voor kinderen uit de buurt.

Er werden ook baby's opgevangen van Nederlandse meisjes die ietshadden gehad met een Duitse soldaat. Als Duitse patrouilles dantijdens de wandelingen in het park naar de herkomst van een kind vroegen, verwees Van Lier naar de wettelijke voogd van kinderen waarvan de vader de oorlog ingestuurd was: 'Vraag maar aan de Ortskommandant of het is toegestaan dat ik deze kinderen opvang, zei ik dan', vertelt Van Lier in het Utrechts Nieuwsblad. Daarmee legde ze iedereen het zwijgen op. Ook 'maakte' ze vaak halfjoodsekinderen van haar beschermelingen. "Met een joodse moeder die ineen sanatorium verbleef en een vader die in Duitsland te werk wasgesteld. Bij controles werd dat altijd weer geslikt."

Na de Amsterdamse razzia's van 1943 verbleven er soms wel dertigkinderen tegelijkertijd in Kindjeshaven. "Met de trein kreeg ikhele groepen tegelijk. Eigenlijk was het te vol. Maar beter te vol,dan dood, dacht ik. Overal leende ik wiegen en dekens, wantkinderen weigeren kon ik niet."

Bonkaarten
Ze sloot toen de crèche. "Al die mensen over de vloer werdte gevaarlijk." Voeding en medicijnen bleven binnenkomen, omdatbaby's onder een jaar recht hadden op uitgebreide bonkaarten.Tabak-en snoepbonnen werden verkocht. Een kinderarts uit de buurt enttede kinderen in en zorgde voor de medische controle. Trui van Liervindt het nog steeds verbazingwekkend dat er nooit kinderen zijnoverleden of zelfs maar ziek geworden in Kindjeshaven.

Het was zwaar werk voor de verzorgsters. De hulp van anderenhield hen op de been. Via een soort Foster Parents Plan avant lalettre betaalden mensen voor een kindje in het opvanghuis. Van Lierinformeerde hen vervolgens over het wel en wee van `hun'kindje.

Het onderbrengen van de kinderen was een punt van zorg, maar metoverredingskracht en voedselbonnen lukte het Van Lier steeds weeradressen te vinden. En als de kinderen eenmaal op eenonderduikadres zaten, ging ze er vaak 's avonds langs om een oogjein het zeil te houden.

Ook was de persoonsvervalsing van de kinderen een probleem. "Ikmaakte twee lijsten. én met de echte naam, en éénmet de valse naam. Moses Cohen werd Jantje Smit. En ik noteerde eenvals adres. De lijsten werden door de vader van Jet bewaard op zijnkantoor. Met een code om te achterhalen wie bij welke echte naamhoorde." Een paar kinderen verbleven de hele oorlog inKindjeshaven. Dat waren broertjes en zusjes die ze niet uit elkaarwilden halen maar die ook niet samen onder te brengen waren.

Wonder
Nu noemt Van Lier het een wonder, dat Kindjeshaven nooitverraden is. "Het was een komen en gaan van kinderen. Iedereen konzien dat ze joods waren. De hele buurt moet op de hoogte zijngeweest, inclusief de buurman, een NSB'er. We hadden een vluchtplanen konden binnen één minuut met het hele stel buitenstaan. Maar dat was alleen zinvol bij een bombardement. Bij verraadzouden we verloren zijn."

In oktober 1944 moest Trui van Lier stoppen met Kindjeshaven. Erwas een huiszoeking op de Prins Hendriklaan nadat bekend werd dathaar nicht Truus, die actief was in het verzetswerk, gefusilleerdwas. Van Lier was toen niet aanwezig. Ze kon ook maar beter nietterugkomen en ze dook onder in Culemborg. "Het was vreselijk. Ikkon daar niks betekenen voor de kinderen.

Jet hield vol tot februari 1945, tot er geen water enelektriciteit meer waren. Zij bracht alle kinderen naar deVoogdijraad. Gelukkig zaten we ruim in voedselbonnen, dus kregen dekinderen een voorraadje eten mee."

Trui van Lier is nu 86. Ze is staatsereburger van Israël en kreeg de hoogste onderscheiding Yad Veshem. In Nederland is ze onderscheiden met de Utrechtse stadsmedaille. Voor haar is de maand mei altijd weer moeilijk vanwege de herinnering die de herdenkingoproept. Soms schrikt ze nog wakker uit haar slaap, uit angst vooreen inval. "Maar hetwas de meest waardevolle periode uit mijnleven. Noem het gesublimeerd egoïsme. Ik heb geleerd wat dewaarde is van vrijheid."

Chiara Soldati (Illuster) / EvaHoutsma


De Van Lier Eggink Zaal

Op 4 mei werd de universiteitszaal in het bestuursgebouw vernoemd naar drie bekende Utrechtse verzetsstudenten uit de TweedeWereldoorlog: Wim Eggink en de twee nichtjes Trui en Truus vanLier. De zaal draagt nu de naam Van Lier Eggink Zaal. Wim Eggink en Truus van Lier waren twee Utrechtse studenten die nu nog vanwege hun verzetswerk bekendheid genieten.

Eggink (geboren drie mei 1920) studeerde geografie. In 1941en1942 was hij praeses van de VUGS, de studentenorganisatie vangeografie. In april 1944 overleed hij in het kamp-tuchthuis Hameln,na in januari tijdens een razzia op de Paroolgroep te zijnopgepakt. Win Eggink was een stuwende kracht in hetstudentenverzet. Eerst in Utrecht, later in landelijk verband. Hijwas mede-oprichter van de Raad van Negen en initiator van illegalebladen als De Geus en Ons Volk en nog enkele Utrechtse bladen zoalsSol Justitiae.

Truus van Lier (geboren in1921) schreef zich in 1940 in alsrechtenstudente in Utrecht. Van studeren kwam het niet: zij slootzich al spoedig aan bij de Amsterdamse verzetsgroep CS6. Op drieseptember 1943 schoot zij in het Willemsplantsoen de gevreesdepolitiecommissaris Kerlen neer, die bezig was razzia's voor tebereiden. Truus werd later in dat jaar gearresteerd en op 27oktober vermoord in Sachsenhausen.

Er zijn veel meer namen bekend van Utrechtse studenten diehebben bijgedragen aan het verzet. Zij die de oorlog niet hebbenoverleefd, zijn vermeld op een plaquette in het Academiegebouw.