Achtergrond

Personeel: Verstokt reiziger is blij baas af te zijn

"Voor een verstokt reiziger met een gezin een perfectecombinatie", typeert Anepool zijn nieuwe baan enthousiast. Hij hadwel eens met het idee zitten spelen om ander werk te zoeken,schreef wat sollicitatiebrieven, maar daar bleef het dan bij. "Bijhet loopbaantraject kreeg ik de opdracht naar organisaties toe testappen waar ik zou willen werken, dat dwingt je je erin teverdiepen", zegt de Driebergenaar. 'Een soort verlateberoepskeuzetest', noemt hij het traject: "De begeleider dwong mijme af te vragen wat ik eigenlijk wilde in een baan, en waarom. Somshad ik het gevoel in therapie te zijn."

Wat hij niet wilde, was snel duidelijk: "Ik zou nooit kunnenwerken op een plek waar het alleen gaat om winst en opties." Toenhij de kans kreeg om bij Artsen zonder Grenzen een tijdje veldwerkte gaan doen, greep hij die met twee handen aan. Hij bracht zijnbaan van vier dagen in de week terug tot eentiende en kreeg negenmaanden vrij van de universiteit om naar Afghanistan te vertrekkenals logistiek manager .

Tweederangs burgers

Anepool: "Dat was heel spannend. Kan ik daar wel leven, hoe benik onder al dat menselijk leed, dat vroeg ik me af. Maar ik ben eentamelijk nuchter persoon en kon daar redelijk mee omgaan, hoewel jeover sommige dingen razend zou kunnen worden." Hij beschrijft desituatie in Afghanistan waar vrouwen onder het bewind van deTaliban tot tweederangs burgers zijn geworden: "Als man heb je hetdaar niet zo moeilijk, maar voor vrouwen is het een stuk lastiger.Onze verloskundigen, verpleegsters en vrouwelijke artsen mogenbijvoorbeeld niet alleen reizen. Daarom ging ik soms met ze mee alschaperonne."

Ter plekke te zijn en iets van de ellende te kunnen verlichten,dat gaf veel voldoening, ook al moest hij af en toe al zijndiplomatieke gaven aanwenden om iets gedaan te krijgen: "Onzeorganisatie probeert eenredelijke relatie te onderhouden met deautoriteiten, dus ik moest op bezoek bij de Taliban-gouverneur. Datis schipperen, want hij moet niet denken dat je het allemaalgeweldig vindt, wat hij doet, maar je moet hem wel zo ver krijgendat hij meer van ons toestaat."

Na Afghanistan was de bioloog drie maanden in Zuid-Sudan. Desituatie daar choqueerde hem: "In 1981 was ik al eens in dat landgeweest, toen was er nog openbaar vervoer en telefoon. De toestandnu is hartverscheurend, er is niets meer, het hele land isleeggeroofd." Op zo'n plek de logistiek verzorgen is geen sinecure,voegt hij hieraan toe: "Van een logisticus verwachten demedewerkers dat hij alles kan. Als het licht uitvalt, moet hij hetmaken, als de voorraad op is moet hij het aanvullen."

Capaciteiten

Zijn ervaring als hoofd van de wetenschapswinkel kwam zeer vanpas. "Ik heb op computergebied veel geleerd, cursussensysteembeheer gedaan en me allerlei computerprogramma's eigengemaakt. Ik werd me pas echt bewust van die capaciteiten inAfghanistan, waar mensen snel doorhadden dat ik iets van computerswist. Als ik op het hoofdkantoor in Pakistan kwam was het vaak,'mooi dat je er bent, dan kun je meteen even naar dit en datprobleem kijken'." De organisatie heeft zeer vooruitstrevend aanautomatisering gedaan en allerlei apparatuur het veld in gestuurd,maar de kennis hierover ter plekke laat volgens Anepool vaak tewensen over.

In eerste instantie kwam het niet bij hem op, te solliciterennaar de functie van ICT-manager op het Amsterdamse hoofdkantoor:"Ik dacht dat ik daarvoor te weinig ervaring zou hebben. Toen devacature er maanden later nog was, heb ik toch gereageerd." Deorganisatie wilde graag een ICT-medewerker die wist wat er in hetveld leefde, en dat was Anepool.

Als manager communicatietechnologie moet hij de veldwerkershelpen met hun computerproblemen: "Krijg je een mailtje van eenSpaanstalig iemand in Peru die nauwelijks Engels spreekt, dan moetje maar zien dat je het oplost." Ook werkt hij aan de ontwikkelingvan computercursussen voor medewerkers uit de lokale bevolking, deconstante factor in de buitenposten van AzG: "Hartstikke leuk isdat, die cursussen opzetten. Zo heb ik ook weer te maken metonderwijs, dat vind ik geweldig." Bovendien gaat hij alsICT-manager zo'n vier keer per jaar het veld in, dus wat reizenbetreft komt hij ook aan zijn trekken.

Het enige wat het hoofdkantoor zich afvroeg, was of Anepool welzou kunnen functioneren als ondergeschikte, na zo veel jaren aanhet hoofd van de winkel. "In het veld was ik op mijn leeftijd eenuitzondering, de meeste vrijwilligers zijn behoorlijk jong enhebben niet zo veelwerkervaring. Dan komen ze al snel om raadvragen, daardoor had ik een reputatie gekregen."

Maar de oud-universitair medewerker maakt zich geen zorgen,integendeel: "Ik sta weer onderaan de ladder, ik ben geen baasmeer, en dat vind ik toch leuk! Ik had mezelf langzaam in eenmanagementrol gemanoeuvreerd, maar ik geniet er steeds meer van datdat afgelopen is. Als ik nu mijn baas zie worstelen met eenjaarplan, dan ben ik oh zo blij dat ik dat niet meer hoef."

Femke van Zeijl

Zwemmer Werner van den Berg: een jongensdroom van 51 seconden

Zwemmer Werner van den Berg: een jongensdroom van 51seconden

"Ik zwem al mijn hele leven. Als klein jongetje was ik al gekvan sport. Ik keek altijd naar wielrennen en autoracen optelevisie. Als het om snelheid ging, vond ik het geweldig.Teamsporten als voetbal en volleybal vond ik ook wel leuk, maar dathad niks voor mij. Toen ik ontdekte dat het in het zwemmen ook omsnelheid kon gaan, was ik helemaal verkocht."

Anderhalf jaar geleden stapte hij over naar zwemvereniging meteen toptrainer, AZ & PC in Amersfoort. "Het ging helemaal nietgoed bij mijn oude vereniging in Leusden. Dat was altijd een helegezellige club met een goede trainer. Maar die trainer kreeg ruziemet het bestuur en omdat het zo'n kleine club was, kreeg je vaniedereen wat te horen. Dat moet je niet aan je hoofd moet hebbenals je goed wilt zwemmen."

De overstap was direct een groot succes. "Ik zwom binnen eenhalf jaar twee seconden van mijn persoonlijk record af en plaatsteme voor de wereldkampioenschappen in Hongkong. Dat was heelverrassend want ik had me nog nooit gekwalificeerd voor eeninternationale wedstrijd. Ik wist dat ik alleen 's ochtends in deseries zou mogen zwemmen. De grote kanonnen worden op zo'n toernooigespaard voor de finale. Ik moest het vuile werk opknappen maar datvond ik helemaal niet erg. Het was een jongensdroom die uitkwam Wezwommen in de series ook nog een nationaal record. Helaas zat ikniet bij de snelste twee die ook de finale mochten zwemmen. In definale werden ze tweede achter Australië. Ik dacht dat ik ookeen medaille zou krijgen, maar dat viel tegen. Ik kreeg eenherinneringspenning en een deel van de winstpremie, maar daar doeje het niet voor."

Ambities kreeg hij wel van die WK-deelname. "Ik had altijdgezegd: één groot toernooi is genoeg voor mij, dan stopik ermee. Maar een toernooi smaakt naar meer."

Meer is voor Van den Berg de Olympische Spelen. "Voor iederesporter zijn de Olympische Spelen het hoogtepunt. Dat is me wel eenjaar studie waard. Daar hoef ik niet lang over na te denken. Ookals het niet lukt. Dan kan ik mezelf nooit verwijten dat ik er nietalles aan heb gedaan. Ikheb nu de leeftijd om op dit niveau tesporten en studeren kan ook nog als ik dertig ben. Maar als ik opdie leeftijd wil gaan sporten, kan ik nooit meer de nationale tophalen. Als ik het nu niet haal, zat het er gewoon niet in."

Superploeg

De nationale top in Nederland is ook de wereldtop. De meesteplaatsen in de Nederlandse estafetteploeg zijn eigenlijk alvergeven. Van den Berg strijdt om de plaatsen zes en zeven. Maar nahet aanvankelijke succes loopt het nu moeizamer. Van den Berg: "Deeerste helft van 1999 heb ik in de nationale selectie gezeten maarafgelopen zomer heb ik me niet kunnen plaatsen voor de EuropeseKampioenschappen. De afgelopen winter op het NK werd ik achtste.Dat was ook niet zo lekker. Eigenlijk ben ik weer terug bijaf."

Toch behoudt Van den Berg vertrouwen. "Als iets gemakkelijk gaatdan haal ik er ook weinig voldoening uit. Op de training laat ikdingen zien waardoor ik zeker weet dat het erin zit. Nederlandheeft een superploeg met vier zwemmers bij de beste twaalf van dewereld. Een zwemmer als Pieter van den Hoogenband is natuurlijk waytoo big. Maar er gaan er zes of zeven mee en het gaat puur op tijd.Als je een honderdste van een seconde te langzaam bent, kun jethuis blijven."

De selectiewedstrijden zijn begin juni en tot die tijd is hettrainen, trainen en nog eens trainen. "Mijn hele trainingsopbouw isgericht op de kwalificatiewedstrijden in juni. Ik train zestien toteenentwintig uur per week. Na een week van eenentwintig uur ben iknaar de klote dan heb ik het hele weekend nodig om te herstellen.Sprinters hebben daar meer moeite dan lange-afstandzwemmers. Vaakzijn er zondag nog wedstrijden maar dan sla ik vaak geen deuk ineen pakje boter. Die wedstrijden beschouwen we als hele specifieketraining. Alles is gericht op die ene wedstrijd waar ik me voor deSpelen kan plaatsen. Allemaal voor 51 seconden zo hard mogelijkzwemmen. Daar moet je eigenlijk niet teveel over nadenken."

Studentenleven

Van den Berg heeft ondanks de concurrentie nooit overwogen omeen ander zwemnummer te kiezen. "De honderd vrij is hetkoningsnummer. Dat heeft de meeste uitstraling. En dan wil ik ookop dat nummer goed presteren. Af en toe is het wel balen want alshet even niet goed gaat, heb je alles verspeeld."

Zijn toekomst ziet hij niet in het zwemmen. "Maar je weet hetnooit. Schaatsers hadden vier jaar geleden ook niet gedacht dat zemet hun sport hun brood konden verdienen. Volgend jaar blijf ik inieder geval zwemmen, maar ik ga wel weer studeren. Vrienden van melopen nustage en ik mis dat wereldje toch wel. Er zijn wel veelovereenkomsten met topsport. Je begint aan een stage en eenuiteindelijk kom je op het punt waar je resultaten moetpresenteren. Dat is ook een traject van maanden waarin je pieken endalen kunt tegenkomen."

Ondanks de zware trainingsarbeid ondervond Van den Berg tot nutoe weinig problemen met zijn studie. "Ik heb mijn propedeuse pasna anderhalf jaar gehaald omdat ik een trainingskamp had in eententamenperiode. Maar ik heb na drie jaar drie vakken achterstand.Daar voel ik me niet door bezwaard. Het voordeel van biologie isdat er veel contacturen zijn. Ik zat elke dag van negen tot vijf opde universiteit. Thuis kon ik weinig doen, maar dat hoefde ookniet. De stof kreeg ik toch wel te horen."

Een studentenleven was er tot nu toe niet bij. "Ik vind het bestleuk om een keer naar een disco of een kroeg te gaan. Maar ik moetin het weekend herstellen. En dan ga ik niet in een kroeg staan metzuipende en kettingrokende mensen. Als ik iets leuks wil doen inhet weekend, ga ik squashen met mijn vriendin. Dat vind ik geweldigen zij ook."

Jurgen Swart

De database: de reistijd van schokgolven na een aardbeving

"In deze kast ligt informatie opgeslagen over alle groteaardbevingen die zich sinds 1964 wereldwijd hebben voorgedaan.Jaarlijks vinden meer dan honderdduizend aardbevingen plaats meteen kracht van 3 op de schaal van Richter, maar daar merk je alleenlokaal iets van. Pas vanaf schaal vijf begint het voor onsinteressant te worden. Dan praat je over bevingen die overal opaarde gevoeld kunnen worden. Dat zijn er ongeveer drieduizend perjaar.

In Europa staan in totaal zo'n tachtig seismografen opgesteld,die permanent het trillen van de aarde registreren. Er staat er ookeen in Fort Hoofddijk in De Uithof en wat die waarneemt, laten wezien in de hal van het gebouw van Aardwetenschappen. Net als alleandere Europese gegevens gaan onze seismogrammen integraal naarOrfeus, het seismologisch datacentrum van het KNMI in De Bilt. Dathaalt de grotere bevingen eruit en zet die op cd-rom. Men is daarin 1988 mee begonnen en er verschijnt nu elke maand een schijfje indie serie.

"Zeker zo interessant voor ons onderzoek zijn echter debulletins van de ISC, want die bevatten de tijden die deschokgolven van aardbevingen nodig hebben om een seismograaf tebereiken. Een aardbeving veroorzaakt verschillende soorten golvendie zich door het inwendige van de aarde voortplanten met snelhedenvariërend van drie tot dertien kilometer per seconde. Elkeseismograaf op aarde wordt dus binnen een uur door zo'n golfbereikt. Het bulletin is in januari 1964 gestart en bevatinformatie van duizenden stations over een kleine 900.000 bevingen.In totaal beschikken we daardoor nu al over ruim 28 miljoenaankomsttijden en dat aantal blijft uiteraard groeien.

"Die gegevens gebruiken we voor onderzoek naar de eigenschappen(temperatuur en samenstelling) van het binnenste van de aarde. Dereistijd van golven hangt namelijk nauw samen met het materiaalwaar ze doorheen gaan. Door de 'blubber' onder Nederland komengolven bijvoorbeeld aanzienlijk minder snel vooruit dan door hardgraniet. Dat scheelt seconden. In de afgelopen jaren is op basisvan het gemiddelde van de beschikbare meetgegevens een modelopgesteld voor de meest waarschijnlijke structuur van de aarde. Datmodel is weliswaar vrij exact, maar wat nog ontbreekt is inzicht inkleinschalige variaties van plaats tot plaats.

"Om het model verder te verfijnen vergelijken wij de reistijdendiedoor het model worden voorspeld voor een bepaalde route met dewerkelijke tijd die een schokgolf op die route heeft afgelegd. Hetverschil tussen die twee tijden heet de vertragingstijd. Hoe groterdat verschil, des te duidelijker is het dat het model niet klopt endat de eigenschappen van het gesteente op die route dus anders zijndan wij denken. Door vertragingstijden van verschillende routes metelkaar te combineren, komen we meer te weten over de samenstellingen temperatuur van telkens andere relatief kleine stukjes in deaarde. Daar zijn verschillende onderzoekers hier fulltime meebezig. Dit immense bestand aan vertragingstijden is dus onmisbaarvoor een beter begrip van de structuur van het inwendige van deaarde.

EH

Dit is het eerste deel van een nieuwe serie overdataverzamelingen die worden gebruikt door Utrechtseonderzoekers

Prof.dr. Jo Marx: "EPO is vooral een belangrijk nieuw geneesmiddel"

Prof.dr. Jo Marx: "EPO is vooral een belangrijk nieuwgeneesmiddel"

"Ik kan niet ontkennen dat alle commotie een beetje mijn eigenschuld is geweest", zegt hij lachend. "Dan had ik in 1998 in TheLancet maar niet moeten beweren dat EPO wat mij betreft niet meerals doping moest worden beschouwd. Toen Reuter daar een persberichtvan had gemaakt, ben ik echt van alle kanten benaderd. En dus washet ook niet onlogisch dat de Rabobank mij vorig jaar vroeg voor decommissie die moest onderzoeken wat er met het bloed van Dekker aande hand was."

Al jaren geldt Jo Marx in het Academisch Ziekenhuis alsEPO-deskundige bij uitstek. "Ik ben in het EPO-onderzoek verzeildgeraakt toen Organon het als geneesmiddel voor nierpatiëntenwilde gaan produceren. Vanwege mijn kennis op het gebied vanbloedarmoede ben ik toen als wetenschappelijk adviseur gevraagd.Organon heeft die race uiteindelijk verloren van de Amerikaanseconcurrentie, maar inmiddels was ik zo in EPO geïnteresseerdgeraakt dat ik het onderzoek zelf heb voortgezet. Want vergis jeniet, iedereen kent het nu als doping, maar intussen is hetwaarschijnlijk het belangrijkste geneesmiddel dat de afgelopenvijftien jaar op de markt is gekomen."

Erythropoietine, zoals de naam officieel luidt, is een hormoondat in de nieren wordt aangemaakt en dat de productie van rodebloedcellen in het beenmerg reguleert. Als de concentratie van rodebloedcellen in het bloed te laag wordt, gaan de nieren extra EPOproduceren, en dat is van groot belang, want de hemoglobine in debloedcellen zorgt voor het zuurstoftransport door het lichaam.

Marx: "Tot voor kort leidde een verstoorde EPO-productieonvermijdelijk tot bloedarmoede. Nierpatiënten moesten vroegerop de been worden gehouden met bloedtransfusies. Dat we EPOtegenwoordig als geneesmiddel in het laboratorium kunnen producerenheeft dan ook een enorme impact gehad op de kwaliteit van hunleven. Ze komen weliswaar niet van de dialyse af, maar ze kunnenwel weer sociaal actief zijn."

Het Utrechtse onderzoek richt zich de laatste jaren vooral op devraag hoe het dure fabrieks-EPO zo effectief mogelijk kan wordengebruikt. Daarbij speelt met name ijzer een centrale rol, steltMarx. "Deproductie van rode bloedcellen wordt niet alleengestimuleerd door EPO, maar ook door de hoeveelheid ijzer in hetbloed. Omdat EPO erg duur is, krijgen nierpatiënten nu vaakextra ijzer toegediend, maar dat geeft de nodige problemen. Als hetoraal wordt ingenomen, wordt ijzer slecht in het bloed opgenomen.Maar via een infuus - op dit moment de meest gangbare methode -wordt vaak juist te veel ijzer afgegeven, wat de kans op hetkrijgen van atherosclerose bevordert. De meeste nierpatiëntensterven tegenwoordig niet aan nierproblemen, maar aan hart- envaatproblemen."

Een geheel andere toepassing waarnaar in Utrecht onderzoek wordtgedaan, is de toediening van EPO voorafgaand aan een operatie.Marx: "In veel landen vormen bloedtransfusies tijdens operaties eenbelangrijke bron van infecties. Daarom wordt nugeëxperimenteerd met zogeheten autologe bloedtransfusies,waarbij patiënten enige tijd voor de operatie bloed afstaan.Dat wordt dan opgeslagen, zodat de patiënt tijdens de operatiezijn of haar eigen bloed toegediend kan krijgen.

"Op zich is dat een goede methode, maar het nadeel is dat hetenige tijd duurt voordat het aantal rode bloedcellen weer op hetoude niveau terug is. Dat betekent dus dat de patiënt tijdensde operatie lijdt aan een lichte vorm van bloedarmoede en dat isniet gunstig voor de weerstand. Door voor de operatie EPO toe tedienen, kan de productie van rode bloedcellen enorm wordenversneld. Deze methode wordt inmiddels al op kleine schaaltoegepast en wij bekijken nu onder welke voorwaarden EPO in zulkegevallen het best kan worden gebruikt."

Tour de France

In 1998 raakte Marx serieus betrokken bij het gebruik van EPO inde sport. "Ik deed af en toe al dingen voor Peter Vergouwen diehier de afdeling topsportgeneeskunde runt. Maar in augustus 1998,vlak na die dramatische Tour de France toen de ene na de andereploeg eruit werd geknikkerd, hebben Peter en ik een artikel in TheLancet gepubliceerd over de hematocrietwaarde, dat wil zeggen hetpercentage rode bloedlichaampjes in het bloed, bij topsporters. Wevergeleken hun waarden, die al enige tijd werden bijgehouden, metdie van normale mensen en toonden aan dat er geen enkel verschilwas. In beide groepen zat zo'n twee à drie procent van debetrokkenen boven de vijftig procent.

"We hebben dat stuk geschreven omdat de internationalewielerunie eerder had bepaald dat een hematocrietwaarde van meerdan 50 procent wees op dopinggebruik. Wij dachten: wacht eens,straks worden er dus wielrenners en andere topsporters gepakt, diehelemaal geen EPO gebruikt hebben. We wilden duidelijk maken dathet puur aan defysiologie kan liggen dat sommige wielrenners altijdof soms boven de 50 zitten.

"Toen die grens van vijftig procent werd ingevoerd, heb ik in deNRC gezegd: dit is stom want nu gaan allerlei renners precieszoveel EPO gebruiken dat ze net beneden de 50 blijven. Dan zittenze goed, terwijl het misschien helemaal hun eigen waarde niet is.Mensen met een van nature lage hematocrietwaarde kunnen zo dusgelegitimeerd doping gaan gebruiken. Ik zei daarom dat het beterzou zijn om EPO niet meer als doping te beschouwen maar alsgeneesmiddel, dat onder goede controle een lage hematocrietwaardezou kunnen compenseren zodat de competitie eerlijker zouworden.

"En waarom ook niet, als sporters om tekorten aan te vullen welallerlei andere middelen mogen gebruiken? Als ze last hebben vanbloedarmoede, mogen ze ijzer gebruiken en alle denkbarevitaminepreparaten. Alleen EPO mag niet. Sterker nog, ze mogenzelfs hoogtetrainingen doen terwijl die exact hetzelfde doel hebbenals EPO, namelijk kunstmatig je hematocriet opkrikken. Sorry, maarik zie niet in wat het verschil is met het gebruik van EPO, zekeromdat een hoogtestage veel duurder en dus veel elitairder is. Ikvind dit echt de hypocrisie ten top."

Dekker

Marx verwacht niet dat de conservatieve wielerwereld zijnstandpunt snel zal overnemen, en dus zal de omstreden grens vanvijftig voorlopig wel gehandhaafd blijven, met alle ellende vandienvoor sporters die zich van nature al rond die grens bewegen en voormensen zoals Erik Dekker van de Rabobank-ploeg die het slachtofferzijn van een onoordeelkundige bloedafname. Dat was althans hetoordeel dat de commissie-Marx eind vorig jaar uitsprak. DeUtrechtse hoogleraar is overtuigd van de onschuld van deRabo-renner, die bij een controle in Verona op 9 oktober 1999 eenhematocrietwaarde van 52 vertoonde en op grond daarvan niet mochtmeedoen aan de wereldkampioenschappen op de weg.

Marx: "Centraal in ons onderzoek stond een analyse van debloedcontroles die Dekker de afgelopen drie jaar had ondergaan. Datwaren er heel veel, alleen in 1999 al veertien, met niet alleen dehematocrietwaarden maar ook allerlei ijzerparameters en anderebepalingen. Die controles lieten een zo constant beeld zien dat hetonwaarschijnlijk is dat Dekker op enig moment EPO heeft gebruikt.De hoge waarde moet dus wel zijn ontstaan door afwijkendeomstandigheden bij de controle. Er is slecht geprikt en daardoorheeft de stuwband meer dan een minuut om de arm van de rennergezeten. Dat kan grote invloed hebben op verschillendebloedwaarden. Het is niet voorniets dat voor wetenschappelijkonderzoek bij voorkeur ongestuwd bloed wordt gebruikt."

Wat Marx dwars zit, is het feit dat er weliswaarcontra-expertise (een tweede test) is uitgevoerd, maar wel ophetzelfde bloedmonster. En dat gaf Dekker uiteraard geen soelaas."Een van onze suggesties is om bij twijfel voortaan een tweede keerbloed af te nemen. Dan kan zo'n renner ook een deskundige getuigemeenemen. Voorzitter Verbruggen van de internationale wielerunieheeft gezegd dat dat te moeilijk en te duur wordt, maar dat vind ikecht onzin. Je praat alleen over twijfelgevallen die je binnen eenuur voor een tweede prik kunt oproepen. Als de wielerunie dopingecht zo'n groot probleem vindt, dan moet men dat beetje extra gelden moeite er toch wel voor over hebben, zou ik zeggen."

Erik Hardeman

Cursus loopbaanonderhoud bij Centrum voor Beleid en Management: leeglopen en opnieuw beginnen

Cursus loopbaanonderhoud bij Centrum voor Beleid en Management:leeglopen en opnieuw beginnen

Een diep dal in het leven van initiatiefnemer Hans Knip (60), isde aanleiding geweest voor het organiseren van workshopsloopbaansturing. Knip was tot 1992 universitair hoofddocent bijSociale Wetenschappen. Door conflicten rondom zijnhoogleraarsbenoeming die niet doorging, werd hij bij het CBMgedetacheerd. Hij besloot er te blijven. Voorwaarde was dat Knipmarktgericht zou gaan werken. Hij moest z'n eigen salaristerugverdienen.

"Ik veranderde ineens van gerespecteerd hoofddocent in eenopleider die samen met andere mensen in een kamer zat, waar de heledag de telefoon ging. Ik moest cursussen binnenhalen als 54-jarigeen werd afgerekend op mijn resultaat. Ik was zeer gespannen overm'n resultaten en de conflicten in de faculteit hadden diepe sporenachtergelaten. Die afdaling was verschrikkelijk en heelbedreigend."

Knip zat in 1994 acht maanden overspannen thuis. Bij terugkomstvroeg zijn baas wat het CBM kon doen om hem van de straat tehouden. "Ik had gemerkt, dat meer wetenschappers vastliepen in hunbaan. Zo ben ik gestart met de workshops."

Vanuit de organisatie is meestal geen aandacht voor actiefloopbaanbeleid. Medewerkers horen wel wanneer ze niet goedfunctioneren, maar niemand vraagt of ze nog wel goed op hun plekzitten. Leidinggevenden kaarten het niet aan, omdat ze bang zijndat iemand dan weggaat, is de ervaring van Knip. Binnen deuniversiteit zijn er twee clubs voor loopbaantrajecten: Topselectbiedt aan wetenschappelijk en ondersteunend personeel individueletrajecten. De CBM-workshop is opgezet voor wetenschappers. Met namedocenten in de leeftijd 38-plus willen de balans opmaken.

Jacqueline Hulst (38), twaalf jaar docent/onderzoeker bijLetteren, volgde de cursus in het voorjaar van 1999. "Op het werkging het goed, ik was gepromoveerd en in het bezit van debasiskwalificatie. Maar er kwam een moment waarop ik me niet meerafvroeg `ben ik wel goed genoeg, maar is het werk wel goed genoegvoor mij'. Ik heb bij mijndirecteur toen kenbaar gemaakt dat ik decursus wilde volgen. Het klimaat in de faculteit om zulke zaken aante snijden, is niet uitnodigend. Er worden binnen mijn opleidingnooit functioneringsgesprekken gehouden. Mijn baas had gemengdegevoelens, omdat hij bang was dat ik zou vertrekken."

Door workshop werd het voor Hulst helder hoe haar loopbaan eruitmoest gaan zien. De docente werd bevestigd in haar opvatting dat zehaar vleugels uit moest slaan, maar wel binnen de universiteit. Zedeed een stap achteruit en keek vanaf een afstand naar haar eigenwerksituatie. "Als wetenschapper ben je zo gefixeerd op de inhoud",legt ze uit. De docente werkt sinds 1 oktober voor éénjaar twee dagen per week bij het Universitair Strategisch Programmaals projectmedewerker onderwijskwaliteit.

Veilig

"Mensen vertellen hun verhaal en herkennen zich in degezamenlijke problematiek. De eigen werkplek wordt vaak alsonveilig ervaren en men is bang voor repercussies. Deelnemerskunnen hier 'leeglopen' en ervaren het als een opluchting om er metanderen over te kunnen praten", zegt Knip. Er zijn viercontactdagen, verspreid over een periode van twee maanden. Naasthet `groepsproces' is er individuele aandacht. Elke deelnemer heeftzijn eigen leertraject. Na de derde contactdag heeft iedereen eenpersoonlijk actieplan geformuleerd in het zogehetenbalans-document. Dit document helpt bij het beantwoorden van deultieme vraag wat een deelnemer wil bereiken. Na een half jaarkomen we nog een keer bijeen, om te kijken hoe het gaat, aldus deworkshopleider.

Wat hem meevalt, is dat het geen grote klaagzang wordt. Al gauwstaat de vraag centraal `Wat kan ik bereiken, ontwikkelen.' Nieteindeloos zeuren over wat niet goed is. `Laat ik maar eens tenstrijde trekken', 'laat ik maar eens weggaan'. "Het hoeft niet tebetekenen dat je een andere baan moet zoeken. Belangrijk is jezelfde ruimte te gunnen een keuze te maken. Er worden in die tweemaanden contactgroepjes gevormd. De groepsleden informeren elkaarover hun voortgang.

Maaike Meijer (50) ging eind 1997 met vijf opties de workshopin: Beheerder worden van een landgoed, psycho-analytica, makelaarin onroerend goed, onafhankelijk schrijver of opgaan voor hethoogleraarschap. Het werd het laatste. Meijer is nu hoogleraargenderstudies in Maastricht. Ze had het idee dat haar loopbaanstokte en ze alles al een keer gezien had. Toen ze de workshopvolgde, was ze tien jaar hoofddocent bij VrouwenstudiesLetteren.

Ze kreeg behoefte aan verandering van lucht. De optie van hethoogleraarschap had te maken met het feit dat ze nu wel eens haareigenstempel wilde drukken. "Wetenschap is altijd stressy en de latligt altijd hoog. Als hoogleraar zou ik veel meer m'n eigen tijdkunnen invullen."

In haar workshop zaten enkele mensen behoorlijk vast in hunbaan. Meijer zat niet aan de bodem, maar had het gevoel dat ze nuwat moest gaan doen omdat ze anders te oud zou zijn. Ze leerde datze zelf het antwoord moest vinden op de vraag welke kant zeuitwilde. "Wanneer je zelf handelt, voel je je veel beter."

In het verleden kon Meijer radicaal van koers wijzigen door vande ene op de andere dag van baan te veranderen. Ze voer altijdsterk op haar intuïtie. "Op mijn 47ste was ik ineens mijnroer, mijn intuïtie kwijt en hiermee mijn besliskracht." Zedurfde niet meer te bewegen. Door de workshop nam ze de tijd vooreen beslissing. Daardoor wist ze dat ze in de wetenschap wildeblijven. "Wanneer ik voor wat anders zou kiezen had ik het gevoeldat er een prachtig zeilschip zou zinken."

Drempel

Het is voor het CBM moeilijk om Utrechtse deelnemers voor deworkshop te krijgen. Volgens Knip komt dit onder meer doordatmedewerkers toestemming moeten vragen aan hun leidinggevende endoordat wetenschappers het moeilijk vinden om toe te geven dat zewat anders willen.

Rob Cozzi, universitair adviseur personeel en organisatie, isvan mening dat ieder personeelslid geregeld op cursus gestuurd moetworden. "Er is niet voor niets anderhalve ton vrijgemaakt voorherbezinning." Topselect heeft in het kader hiervan 'Koers 2000'ontwikkeld. Door dit project konden medewerkers een loopbaantrajectvolgen. Cozzi vindt dat de universiteit als werkgever actiefpersoneelsbeleid moet voeren en ze de leidinggevenden moeten lerenhoe zij over de toekomst met medewerkers kunnen praten. In decursus Academisch Leiderschap komt dit aan bod. Ook zullen depersoneelsfunctionarissen verder moeten professionaliseren.

Cozzi beaamt dat er nu nog veel achterstallig onderhoud wordtgepleegd. "We moeten nu de overstap maken van repareren naarpreventief onderhoud. Er gaat nog wel een generatie docentenoverheen voordat het loopbaangedeelte van ons personeelsplan FLOWgoed werkt. Maar in de tussentijd kan al wel op andere manieren aanloopbaanonderhoud worden gedaan, waaronder dat gedifferentieerdaanbod van Topselect en CBM."

"Dat is mooi gezegd, maar er gaapt een enorme kloof tussen watmen zegt en doet", vindt Knip. "Dit is een groot thema binnenuniversiteit De mensen die nu de workshops volgen zijn pioniers."De reactie van Cozzi hierop is dat hij van medewerkers wel eenzekere mate van zelfredzaamheid verwacht. Mensen zijn zelfverantwoordelijk voor huncarrièreplanning. "Als je je vingerniet opsteekt, dan denk ik: 'Tja...het zijn toch niet de domstendie we in huis hebben'."

Janny Ruardy


Workshop Werk- en loopbaanbalans

In de vierdaagse workshop voor wetenschappers komen de volgendeonderwerpen aan bod:

- confrontatie met een veranderend functieprofiel van dewetenschapsbeoefenaar

- de balans opmaken van de eigen loopbaan tot nu toe

- verkenning van de huidige taak en werkplek

- uitwerken van het eigen profiel naar kwaliteiten enaffiniteiten

- ontwikkeling van een perspectief en een persoonlijkactieplan

Start voorjaarsworkshop 2000: 17 maart, 13 en 14 april en 19mei. Kosten: 3125,- gulden (exclusief 525,- gulden accomodatie enverzorgingskosten). Voor nadere inlichtingen kunt u contact opnemenmet Martine Kroezen (CBM), 030-2536463. pao.cbm@law.uu.nl.

Informatie via Internet: http://www.law.uu.nl/cbm/pwwerk.asp

Iraanse vluchtelingstudent Sander Terphuis: 'Ik voel me hier prima op mijn gemak'

Iraanse vluchtelingstudent Sander Terphuis: 'Ik voel me hierprima op mijn gemak'

Sander kreeg op zijn veertiende het idee dat hij uit Iran wildevluchten. Met zijn ouders en zussen heeft hij er nooit een woordover gesproken. Dat kon ook niet anders, vertelt hij. Ze zouden hetniet begrijpen en het zou te gevaarlijk zijn als er iemand wist vanzijn plannen. "Je hebt geen idee hoe de Iraanse samenleving inelkaar zit. Mensen zijn daar net robots. Vrijheid van meningsuitingbestaat er niet. En vanaf dat ik me kan herinneren hecht ik veelwaarde aan vrijheid en rechtvaardigheid. Ik heb ook opverschillende manieren geprobeerd me te verzetten tegen het Iraansesysteem. Maar vluchten was het enige dat ik kon doen. Hoe dan ookhad ik in Iran nooit kunnen studeren. Daar is studeren aan deuniversiteit namelijk alleen weggelegd voor de happy few die heelveel selectierondes weten te overleven en bovendien wat geld op zakhebben."

Eén van de weinige manieren om als jongere Iran uit tekomen, is de weg van de topsport. Door veel te trainen kwam Sandersteeds hogerop als professioneel worstelaar. Maar dan wel bij deselectie van visueel gehandicapten, want Sander ziet vanaf zijngeboorte maar vijf procent. "Eigenlijk was dat harde trainen al deeerste stap naar de vrijheid. Vrienden die ik kon vertrouwen haddengezegd dat een carrière als topsporter dé mogelijkheidzou zijn om het land te verlaten. Jongeren mogen in Iran normaalnooit het land uit. Dat ik visueel gehandicapt ben, heeft me watdat betreft alleen maar geholpen. Een plaats veroveren in detopsport is voor gehandicapten relatief gemakkelijker. Hoewel nogzwaar, natuurlijk. Maar door mijn wilskracht lukte het."

Ontsnappen

Toen Sander op zijn achttiende werd gevraagd mee te doen aan deparalympics in Assen, werd een droom werkelijkheid. Tijdens eenmiddagrust kon hij in het paralympics-kamp aan de strenge bewakingontsnappen die speciaal was meegekomen uit Iran om de selectie inde gaten te houden. Sander stapte vervolgens in eenspelersbus envroeg de chauffeur hem naar het dichtstbijzijnde NS-station tebrengen. Daar kocht hij een enkeltje Amsterdam, waar hij zichdirect meldde bij de vreemdelingenpolitie. Die namen hem inbescherming en hielpen hem onder te duiken totdat het Iraanseparalympicsteam het land uit was.

Na zijn vlucht volgde een doodsaai jaar voor Sander. Hij brachtzijn dagen door in afwachting van de goedkeuring van zijnverblijfstatus in een asielzoekerscentrum in Friesland. "Het is m'nslechtste jaar geweest. Ik voelde me alleen en onzeker omdat ikmoest afwachten wat er zou gebeuren. Toch heb ik er toen geenmoment spijt van gehad dat ik gevlucht ben. Ik heb toen ook m'nmoeder gebeld en haar verteld dat ik gevlucht was. Dat wasmoeilijk. Natuurlijk begreep ze er niets van. Ze wilde gelijk ietsregelen, zodat ik terug kon naar Iran. Maar ik wilde per seblijven."

Na het jaar in Friesland vertrok Sander naar Apeldoorn. Op hetrevalidatiecentrum Lo-erf voor visueel gehandicapten kreeg hijmobiliteitsles, hij leerde Nederlands en volgde via hetarbeidsbureau een beroepsopleiding voor administratief medewerker.Maar Sanders ambitie is het rechter te worden. Dus haalde hijversneld zijn vwo-diploma en ging daarna in Utrecht rechtenstuderen en in deeltijd filosofie. Daar werd hij lid van allerleistudentenverenigingen, ging weer sporten, werd parttime journalisten schreef veel gedichten. Bovendien maakte hij veel vrienden inhet Utrechtse studentenleven. "Ja, met die Hollandse saaiheid bleekhet achteraf heel erg mee te vallen", lacht hij.

Gezelligheid

Sander heet eigenlijk geen Sander. Hij liet zijn "voorNederlanders veel te ingewikkelde" Iraanse naam direct veranderentoen hij een verblijfsvergunning kreeg. Niet alleen beheerst hij nuhet Nederlands uitstekend, maar ook - en dat is volgens hem nogveel belangrijker - heeft Sander zich de "gevoelsmatige taal" vande Nederlanders eigen gemaakt. "Als buitenlander wordt je veelsneller geaccepeteerd als je iets van Nederlands gedrag engewoontes overneemt", zegt hij. "Ik hou van de Nederlandsegezelligheid. Gewoon met eenvoudige dingen het gezellig maken,bijvoorbeeld met een kerstboom. Als er in Iran iets gevierd wordt,moet het gelijk allemaal groots en duur."

"Mensen zeggen wel eens dat ik mijn achtergrond vergeet. Maardaar heb ik niets aan. Ik voel me hier prima op m'n gemak en wilgraag in de Nederlandse samenleving blijven. Ik heb dan misschienwel afstand gedaan van mijn ouders, maar ja, mijn vrijheid is mehet waard. Dat is zo fundamenteel."

Eind vorig jaar vroeg de Wetenschapswinkel Sander Terphuis eenonderzoek te doen in opdracht van de UAF (de Stichting voorVluchteling Studenten) naar de rechtspositie vanvluchtelingstudenten. Sander, natuurlijk begaan met het onderwerp,nam de opdracht graag aan. Hij ontdekte dat er veel ongelijkheidbestaat voor vluchtelingen die hoger opgeleid zijn. Hunbuitenlandse diploma's gelden vaak niet in Nederland. Dus als eenvluchteling in Nederland wil gaan studeren, krijgt die geenstudiefinanciering. In sommige gemeentes kan hij wel met behoud vanuitkering studeren, maar in andere weer niet. "Ik heb veelonderzoek gedaan. Het is een goed stuk geworden. En ik ben heelblij met het rapport. Het geeft me het gevoel dat ik iets vooranderen heb gedaan, want vluchtelingstudenten kregen nooit aandachtvan de politiek."

Vorige maand heeft Sander Terphuis zijn rapport aan ministerHermans aangeboden. In de tweede kamer is naar aanleiding van'Student of Schoonmaker' een vraag gesteld door de PvdA-fractie.Hermans wordt gevraagd te reageren op de geschetste problematiek.Hij zal dat donderdag 13 januari doen.

Dit jaar doet Sander weer mee aan de paralympics, die deze keerin Sydney worden gehouden. Hij zal nu niet meedoen als worstelaar,maar met goalbal. Een spel met een doel van negen meter waar je eenbal die geluid maakt in moet gooien. Dit keer gaat hij alsNederlander en zal hij dus niet het kamp hoeven ontvluchten.

Joyce Vanhommerig

Nieuw collegelid Kardux wil meer flexibele universiteit

"Er was een profiel voor een nieuw lid van hetcollege van bestuur, en ik geef toe: dat profiel was mij niet ophet lijf geschreven." Binnen de universitaire gemeenschap is her ender verrast gereageerd op de benoeming van Wim Kardux als opvolgervan de eind vorig jaar vertrokken mw. dr. B. van Vucht Tijssen.Andermaal een vrouw zou het worden, dit zogeheten 'derde lid'(naast collegevoorzitter Veldhuis en rector magnificus Voorma), eenfrisse wind, een financieel expert. Het heeft andersuitgepakt.

"Er waren meer dan vijftig sollicitanten", weet Kardux. "Maar ikdacht: 'Ondanks dat profiel... ik solliciteer toch!' Ik ben door debenoemingscommissie - de Raad van Toezicht - verschillende keren opgesprek geroepen, en waarom ik gekozen ben in plaats van dievijftig anderen, dat ontgaat de eenvoudige sollicitant..."

Kennelijk is het profiel in de loop van de sollicitatieprocedureaangepast, mogelijk omdat de RvT te veel verwachtte van wat zo'nderde lid aan vaardigheden in zich zou moeten verenigen; en schapenmet méér dan vier poten zijn nu eenmaal schaars. "De RvTwilde een accent leggen op het financiële beheer van deuniversiteit. Op dat punt is het profiel aangepast, toen eenmaalduidelijk werd dat de financiële functie ook op zich genomenzou kunnen worden door een zogenoemde chief financial officer, eenCFO", vertelt Kardux. "Met het in beeld komen van die CFO iskennelijk het argument van continuïteit in bestuur eenbelangrijkere rol gaan spelen."

Wat dat betreft zat de RvT met de voormalig secretaris van deuniversiteit - in de wandelgangen ook wel het 'vierde collegelid'genoemd - wel goed. "Ik heb een langdurige inwerkingsperiodegehad", glimlacht Kardux. Verrassingen hebben de eerste dagen vanzijn nieuwe functie hem niet opgeleverd. "Ik ben op 3 januari alscollegelid begonnen met een toespraak die ik als secretaris algewend was te houden. Dat was een heel plezierige start."

Maar gepokt en gemazeld in de Utrechtse universitaire cultuurals hij is, is er dan nog nieuw beleid van hem te verwachten?Kardux: "Het is typisch Utrechts om een beleid te voeren datgebaseerd is op veel overleg. Daardoor zijn over de hoofdlijnen deafzonderlijke collegeleden het wel met elkaar eens. Maar tussenidee en werkelijkheid is nog een lange weg te gaan. Ik zie het alsvoornaamste uitdaging om aan het realiseren van die werkelijkheidbij te dragen, méér dan aan het formuleren van nieuwebeleidspunten."

Organisatie

Over wat die werkelijkheid dan is lichtte Veldhuis al een tipjevan de sluier op tijdens de nieuwjaarsreceptie van het college vanbestuur, vorige week dinsdag: de universiteit zou meergeorganiseerd moeten worden langs de lijnen van onderwijs- enonderzoekinstituten, en minder langs die der faculteiten. D'trealiseren, zou een belangrijke opdracht zijn voor het nieuwecollegelid.

Kardux heeft daar oren naar: "Dit wordt ongetwijfeld het taaistedeel van mijn portefeuille. Maar ik bepleit al langer dat deinstituutsvorming krachtig ter hand genomen moet worden wil deuniversiteit beter kunnen aansluiten op maatschappelijkeontwikkelingen. Via interdisciplinaire onderwijs- enonderzoekinstituten kan flexibeler en slagvaardiger gereageerdworden op wat de maatschappij van ons vraagt.

"Daarmee pleit ik niet voor een einde van de faculteiten. Hetgaat om een matrix-model van én én. Enerzijds de inslagvan de disciplines, die zich langs wetenschappelijke lijnen goedmoeten kunnen blijven ontwikkelen - zeg maar het meer in zichzelfgekeerde back-office. Anderzijds het front office, het op debuitenwacht gerichte en meer slagvaardige instituut waarbinnen vaakwordt gewerkt op de grenzen van verschillende disciplines. Dat isde theorie. Waar het nu om gaat is die in de praktijk te brengen.Dat is weerbarstige materie. Als het gaat om de plek vanaanstelling van personeelsleden, om budgettering, mandatering, omadministratieve randvoorwaarden, om shared services tussenfaculteiten op gebied van financiën, personeels- enhuisvestingstaken... dan is er nog een lange weg te gaan."

En oppositie te verwachten: faculteiten met een lange traditieen een groot gevoel van eigenwaarde zullen niet graag ofgemakkelijk het bestaande opgeven ten behoeve van een nieuweorganisatievorm. "Bepaalde faculteiten hebben de draad opgepakt,anderen wat minder. Over de hele linie genomen zit er te weinigschot in", geeft Kardux toe. "Het kost moeite om oude structuren tevernieuwen. We zullen vaak en met veel mensen aan tafel moeten gaanzitten. Het punt is bereikt dat het college niet alleen ideeënkan verkondigen. Er zal nu met beide benen op de grond gelandmoeten worden. Het is niet voor niets dat de universitaireorganisatie een expliciet deel is geworden in deportefeuille-verdeling van de collegeleden."

Outsourcing

Is er, in zijn streven naar efficiency en een zakelijkeorganisatie, nog veel te vrezen van de 'kampioen uitbesteding',zoals Kardux in het verleden in de wandelgangen wel genoemd is? "Ikzou mezelf niet met die bijnaam willen tooien", zegt hij. "Maar alsje een groter accent wil leggen op de primaire taken van eenuniversiteit, dan is het nodig om de ondersteunende diensten zozakelijk mogelijk teorganiseren. Op IT-gebied gaan deontwikkelingen razendsnel en die mogen we niet missen. Dan is hetgoed om de afhankelijkheid van een ACCU van je af te schudden. HetACCU d'cht voor ons, maar het ACCU kon de hectiek op IT-gebied ookniet bijbenen. Het werd noodzakelijk om breder te kunnen kijken, endat heeft geleid van de outsourcing van het ACCU naar CapGemini.

"Waarmee ik niet wil zeggen dat we in die outsourcing dogmatischmoeten worden. Wat we als universiteit beter dan een ander kunnendoen, moeten we blijven doen. Maar iets meer van 'schoenmaker blijfbij je leest' zou geen kwaad kunnen. Academici hebben de neiging tedenken alles zelf te kunnen, maar dat is niet zo."

Maar in een complexe organisatie die een universiteit is, valtniet simpel aan te geven wat die 'leest' behelst. Met de stelling'de primaire taken zijn onderwijs en onderzoek' is het verhaal nietcompleet. Kardux: "Er zijn natuurlijke ondersteunende taken die zotypisch universitair zijn - de bibliotheek bijvoorbeeld - dat jemoet zeggen: dat is óók leest. Maar op de randen heb jeveel in huis wat ook elders op de markt te krijgen is. Dan is hetzinvol om steeds weer te bezien of je het zelf moet blijven doen.En zo niet, dan moet je ook oog hebben voor de sociale gevolgen vanuitbesteding."

Waarmee we over een volgende onderdeel van de portefeuille vanKardux komen te spreken: personeelsbeleid. "Waar het om gaat is eenwerkomgeving creëren waarin mensen zich prettig voelen, waarinruimte is voor initiatief en persoonlijke ontwikkeling, maar waarintegelijk gezamenlijk tot resultaten wordt gekomen", aldus het credovan het nieuwe collegelid. "Je ziet dat universiteiten geweldigonder druk staan, en die druk verplaatst zich naar de medewerkers.Ik zou willen dat die druk positief benut kon worden. Naar mijnmening kan dat alleen als er een meer op de persoon gerichtpersoneelsbeleid kan worden gevoerd, met minder nadruk op regels enmeer oog voor de individuele situatie en competentie en demobiliteit van het personeel. Het vervangen van eenpubliekrechtelijke positie van onze werknemers doorarbeidsvoorwaarden en een arbeidsrechtelijke positie zoals die inde rest van de maatschappij veelal geldt - en waarover momenteel inde cao-onderhandelingen wordt gedebatteerd -, maakt deel uit vandat streven. Ik denk dat het in het voordeel van universiteitén medewerkers is als die omslag gestalte kan krijgen."

Meebeslissen

Een laatste beleidsterrein waarop Kardux grote ontwikkelingenverwacht is dat van IT, "waardoor binnen een universiteit zich dekomende tien jaar méér veranderingen zullen voordoen danin de afgelopen dertig jaar." Die veranderingen zullenverstrekkendegevolgen hebben. "Als tijd en plaats geen rol meer spelen, dan moetje rekening houden met concurrentie van all over the world.Studenten krijgen meer keuzevrijheid, kunnen met hetzelfde gemakvia Internet een stukje studie uit de UU plukken als uit deUniversity of Wisconsin. En ze kunnen gemakkelijker studie en werkcombineren. Dat betekent dat je als institutie, als bolwerk eensteeds kleinere rol gaat spelen. Een universiteit wordt meer enmeer een open kenniscentrum én een keurmerk voor kwaliteit.Dat zijn ontwikkelingen die we niet mogen missen. De vraag waarmeewe moeten beginnen is: 'welke technische voorzieningen en welkeorganisatievorm horen bij die ontwikkeling'. Nogmaals: met deafhankelijkheid van het ACCU kwam het beleid in die richting teweinig van de grond."

Kardux verwacht dat hij zich nu, als collegelid, kan gaanrichten op dit beperkter aantal onderwerpen. "Als secretaris was ikbetrokken bij 'lle onderwerpen en daarnaast nog belast met interneBureauzaken, parafen zetten en brieven voorbereiden. Debelangrijkste verandering nu is dat ik kan meebeslissen en niet alsadviseur hoef op te treden. Daar ligt ook mijn ambitie."

Niet bij de opvolging van Jan Veldhuis? "Die vraag wordt vakergesteld want het was een element in het profiel. Mijn antwoord: ikben benoemd tot derde lid, daar ligt mijn ambitie en met dieportefeuille ga ik aan de slag."

Armand Heijnen

Vincent Icke: we kunnen terug tot de oerknal, maar niet verder

Vincent Icke: we kunnen terug tot de oerknal, maar nietverder

Prof.dr. Vincent Icke studeerde in Utrechtsterrenkunde en theoretische natuurkunde. Hij promoveerde aan deRijksuniversiteit Leiden waar hij op dit moment werkzaam is.Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar Cosmologie aan deUniversiteit van Amsterdam.

"Echt voltooide wetenschap bestaat eigenlijk niet. Er zijngebieden waarvan je een tijdje denkt dat ze afgerond zijn, maarvaak gaan ze alleen maar door een soort flessenhals. In het beginvan deze eeuw wist men bijvoorbeeld niets van de evolutie vansterren. Totdat men vond dat ze hun energie verkrijgen doorkernfusie. Met dat gegeven kon men toen in een paar decenniareconstrueren hoe die evolutie verloopt en daarna kwam hetonderwerp in een rustfase: de vooruitgang bestond hooguit uit hetuitrekenen van het zoveelste cijfer achter de komma.

"Maar op dit moment heb ik een postdoc aan het werk op hetgebied van het ontstaan van sterren en zelf onderzoek ik met eenpromovendus wat er aan het eind van het proces gebeurt. Op eengegeven moment realiseer je je gewoon dat er in de marge van eenonderwerp verbazend interessante problemen te ontdekken zijn.

"Zo is wetenschap een onophoudelijk evolutieproces. Soms steekteen onderzoeker met kop en schouder boven de rest uit. Einstein isongetwijfeld de grootste geleerde die deze eeuw heeft opgeleverd,maar persoonlijk heb ik heel veel geleerd van de natuurkundigeRichard Feynman. Ik heb met hem gewerkt in Californië en hetmerendeel van wat ik van de natuurkunde echt begrépen heb, hebik bij hem opgepikt.

"Iedereen kan formules uit zijn hoofd leren, maar alleen wat jeecht snapt is een basis om op verder te bouwen. Van Feynman leerdeik hoe je natuurkunde m''kt: door een probleem te omsingelen, hetals het ware in de val te lokken. Het is het idee dat je nietophoudt voordat je het aan jezelf of aan een twaalfjarige kuntuitleggen.

"Die evolutie in het wetenschappelijk denken kun je het bestebeschrijven door te kijken wat door de tijd heen het antwoord isgeweest op steeds dezelfde vraag. Hoe is het heelal ontstaan? Demeest primitieve mythen gaan er zonder uitzondering van uit dat ereen begin is geweest. God, een schildpad of een andere gekkefantasie. Maar in de zestiende, zeventiende eeuw, bij de intredevan de mechanica, werd het idee van een begin verworpen. Als jetegen een bal schopt, komt die weer tot stilstand... door dewrijving begreep men toen. Rondcirkelende planeten hebben echtergeen last van wrijving, dus men concludeerde:die beweging zal weleeuwig zo geweest zijn.

"Deze eeuw is uit Einsteins relativiteitstheorie echterduidelijk geworden dat een stabiel heelal niet mogelijk is. Datvolgde eigenlijk al uit de bewegingsvergelijkingen van Newton, maardie vond het idee in zijn tijd te radicaal en heeft het nooitgepubliceerd. Dat het heelal niet stabiel is komt doordat dezwaartekracht de merkwaardige eigenschap heeft dat hij alleenaantrekkend is. Andere fundamentele krachten zoals deelectromagnetische kracht kunnen zowel aantrekkend als afstotendzijn en zo'n wisselwerking is onmisbaar om in de praktijk eenstabiele evenwichtstoestand te kunnen krijgen.

"Maar de zwaartekracht is op de grote schaal van het heelal debaas over de andere krachten en wat er dus gebeurt is eenvoortdurend proces van samenklonteren van materie. Daardoorontstaat een soort sponsstructuur: lege holtes die steeds groterworden en daartussen steeds zwaardere structuren vansterrenstelsels die op hun beurt zijn samengegroepeerd tot clustersen zelfs superclusters. Ik ben zelf in de jaren zeventig op ditonderwerp gepromoveerd en toen waren dit nog allemaal kettersetheorieën, maar inmiddels zijn ze algemeen geaccepteerd.

"Het idee dat er een begin moet zijn geweest is in deze eeuwnatuurlijk heel duidelijk teruggekomen in de oerknaltheorie. Die isin 1917 voor het eerst door Friedman geformuleerd. Eind jarenveertig is vervolgens aangetoond dat de begintoestand superheetmoet zijn geweest. En vandaag de dag kun je zeggen dat de theorievolledig juist is gebleken. Hij klopt op een dramatisch goedemanier met wat we feitelijk waarnemen.

"Terug naar die klassieke vraag over het ontstaan van hetheelal: je kunt dus stellen dat hij rare lotgevallen heeftondergaan. Als we die vraag op dit moment stellen dan luidt hetantwoord zelfs: we weten het niet. We kunnen terug toteenhonderdmiljardste seconde na de oerknal, maar niet verder. Wehebben de natuurkunde gewoon niet om iets te zeggen over hetallereerste moment. Dat is een zware crisis in het vakgebied op ditmoment.

"Er zijn in die malaise wetenschappers die doorgaan op degeijkte paden en anderen die kiezen voor een buitenissige aanpak.Pas achteraf zal blijken wat de juiste weg is. Iedere vooruitgangis altijd voorafgegaan door een periode van crisis. Vroeg of laatkrijgt ergens ter wereld een onderzoeker de juiste ingeving.Intuïtief zeg ik: 'We zijn er nu dicht bij'. Wetenschapperslopen overal ter wereld in het donker te tasten. Vroeg of laatvindt iemand het lichtknopje."

Frans van Mieghem

De onvoltooide wetenschap

Honderd jaar geleden legde Einstein de laatste handaan de relativiteitstheorie. Max Planck zette de quantummechanicaop de rails. Onze landgenoot Hugo de Vries gaf de aanzet tot eenserieuze studie van de erfelijkheidsleer van Mendel. Markeert denadering van het jaar 2000 een vergelijkbare revolutie?

Het U-blad en alumniblad 'Illuster' inventariserengezamenlijk met zes onderzoekers enkele verworvenheden van detwintigste eeuw. Welke wetenschappelijke dossiers kunnen wordengesloten? En vooral: wat blijft er liggen voor de volgendegeneraties?

Wetenschapsfilosoof Dennis Dieks gelooft niet zozeerin revoluties. Hij leidt de zes overige wetenschapsbeoefenaren in:er is eerder sprake van evolutie, denkt hij.


Dennis Dieks: 'Wetenschappelijke theorieën verdwijnen bijgebrek aan belangstelling'

De snarentheorie op het gebied van de dode materie;de ontrafeling van het genoom op dat van de levende cel. Is hettoeval dat we aan het begin van het nieuwe millennium getuigen zijnvan een revolutie in twee van de meest fundamentelewetenschapsgebieden van deze tijd? De Utrechtse wetenschapsfilosoofDennis Dieks gelooft niet zo in wetenschappelijke revoluties, laatstaan in mysterieuze millenniuminvloeden.

We schrijven het jaar 1900. Voeg bij de ontdekkingen vanEinstein, Planck en De Vries die van Pavlov, Marx, Freud of Darwinen het moge duidelijk zijn dat de vorige eeuwwende voor eenrevolutie in de wetenschap heeft gezorgd. En dus dringt zich, bijhet naderen van weer een nieuwe eeuw, als vanzelf de vraag op watde wetenschap deze keer voor ons in petto heeft.

Op zijn werkkamer in het Buys Ballotgebouw grinnikt Dieks omzo'n overdosis aan bewijsvoering voor een volstrektenonsens-stelling. Maar nog los van de gedachte dat wetenschapperszich iets zouden aantrekken van de kalender, wil hij graag eenvraagteken plaatsen bij de stelling dat de wetenschap zichsprongsgewijs ontwikkelt. "Wie iets beter naar de geschiedenis vande verschillende wetenschappen kijkt, ziet al snel dat er maarzelden sprake is geweest van een echte revolutie. Alle zogenaamdrevolutionaire sprongen voorwaarts blijken zich in werkelijkheid alruim van te voren te hebben aangekondigd en bovendien duurt hetmeestal een hele tijd voordat een nieuwe theorie volledig wordtgeaccepteerd. Denkmaar aan Lorentz, die nog tot ver in de jarentwintig heeft geprobeerd om de niet-relativistische natuurkunde metde theorie van Einstein te verzoenen. In feite maakt elkewetenschap een heel geleidelijke ontwikkeling door van het eneparadigma naar een ander. Het zijn vooral filosofen die er achterafparadigmasprongen in zien."

Feiten

Interessanter dan de vraag of er al dan niet sprake is vanplotselinge wetenschappelijke revoluties, is voor Dieks de vraagnaar de autonomie van de wetenschappelijke ontwikkeling. Over dievraag woedt namelijk al jaren een fel debat tussennatuurwetenschappers en sociaal-filosofen met als inzet de vraag ofwetenschappelijke uitspraken corresponderen met 'feiten' in dewerkelijkheid, ook als het gaat om niet-direct waarneembarezaken.

Dieks: "Tot in de jaren zestig was dat het algemeneuitgangspunt, op basis waarvan wetenschapsfilosofen - zoals KarlPopper - konden beweren dat theorieën die niet 'waar' zijn,vroeg of laat zullen worden weerlegd. Zo blijven alleen 'ware'theorieën over. Maar als je goed naar de geschiedenis kijkt,zie je dat theorieën niet definitief worden weerlegd, maaruitsterven bij gebrek aan belangstelling. In feite ontwikkelt dewetenschap zich min of meer via de wetten van de evolutie. Er zijnvaak meerdere concurrerende theorieën en de vraag is danwaarom de ene theorie het wel haalt en de andere niet."

Volgens wetenschappers zelf is het antwoord op die vraag simpel.Een theorie haalt het als hij 'werkt', dat wil zeggen als hijcorrecte voorspellingen doet. En hij blijft bestaan tot er eentheorie komt die beter werkt. Maar hoewel zij daarmee het lastigebegrip 'waarheid' vermijden, zit impliciet in het denken van veelwetenschappers toch nog steeds het idee dat een theorie die 'werkt'dus wel moet corresponderen met de werkelijke stand van zaken. Endat betekent dus dat andere theorieën niet denkbaar zijn, wanter is tenslotte maar één werkelijkheid.

In de jaren tachtig zijn verschillende wetenschapsfilosofen zichgaan afvragen of de zaken wel zo simpel liggen. Zij noemen zichzelfsociaal-constructivisten en wijzen het idee van een correspondentietussen theorieën en de werkelijkheid af. Sterker, het heeft inhun visie weinig zin om te spreken over 'de werkelijkheid' en over'feiten'.

Dieks: "In hun ogen gaat het bij de acceptatie vantheorieën veeleer om een collectieve voorkeur vooréén bepaalde verklaring voor een reeks waarnemingen.Theorieën zijn daarmee in hun ogen sociale constructies die ineen bepaalde tijd en situatie zijn ontstaan. Onder andereomstandigheden hadden andere theorieën kunnen ontstaan diewaarschijnlijk even goed hadden kunnen werken. In de socialewetenschappen is dat misschien geen al te opmerkelijke gedachte,maar desociaal-constructivisten trekken die gedachte door naar deharde wereld van de bèta-wetenschap. Ja inderdaad, zelfs deberoemde vergelijking van Einstein, E=mc2, is wat hen betreft eenconstructie. Als de geschiedenis anders was verlopen, was ermisschien een andere theorie met een andere formule geweest die dewaarneembare relativistische verschijnselen even goed of misschienzelfs beter zou hebben verklaard. Maar omdat E=mc2 goed werkte enalgemeen werd geaccepteerd hebben eventuele alternatievetheorieën geen kans gekregen om zich te ontwikkelen of zelfsmaar om bedacht te worden."

Quantummechanica

Hoewel Dieks als natuurkundige voorzichtig blijft, sluit hijniet uit dat de opvattingen van de sociaal-constructivisten houtsnijden, al gaan sommigen naar zijn mening wel erg ver. "Iemand alsForman stelt dat de snelle ontwikkeling van de quantummechanica na1918 verklaarbaar is vanuit het culturele klimaat van Duitsland inhet interbellum. Voor 1914 werd het ondenkbaar geacht dat Duitslandde oorlog zou kunnen verliezen. Dat dat nu toch was gebeurd, zouvolgens Forman hebben geleid tot een sfeer van défaitisme,waarin aan elke zekerheid werd getwijfeld. In zo'n klimaat kon eenwetenschappelijke theorie die uitging van onzekerheid en waarin hettoeval een grote rol speelde, gemakkelijk boven komen drijven.

"Ik denk zelf dat die verklaring voor de ontwikkeling van dequantummechanica wat ver voert, maar aan de andere kant valt niette ontkennen dat maatschappelijke ontwikkelingen invloed hebben opde gang van de wetenschap. Denk maar aan de industriëlerevolutie die bepalend is geweest voor de ontwikkeling van destoommachine. En ook de afwijzing van de sociobiologie in de jarenzeventig moet in dat licht worden gezien. De theorievorming in desociale wetenschappen is jarenlang gedomineerd door politiekcorrecte opvattingen over aangeleerd gedrag die inmiddelsonhoudbaar zijn gebleken. Dat voorbeeld maakt afdoende duidelijkdat een bepaald intellectueel klimaat wel degelijk invloed heeft opde gang van de wetenschap. En als dat het geval is in degamma-wetenschappen, is niet goed in te zien waarom dat ook niethet geval zou zijn in de bèta-wetenschap.

"Maar tegelijkertijd laat de geschiedenis van de jaren zeventigen de tijd daarna zien dat er toen ook iemand als Buikhuizen wasdie zich niets aan de heersende mode gelegen liet liggen. Weliswaaris hij zelf het slachtoffer geworden van de hetze tegen hem, maarzijn lijn is later toch weer opgepikt en wordt nu vrij algemeengeaccepteerd. Uiteindelijk ontwikkelt de natuurwetenschap zichwaarschijnlijk toch vooral op een autonome manier, tamelijk los vanwat er in de maatschappij gebeurt. Persoonlijk vind ik dat wel eengeruststellende gedachte, die mij in iedergeval ontslaat van deverplichting op zoek te gaan naar mogelijke invloeden van demillenniumwisseling die waarschijnlijk toch uit de lucht zoudenzijn gegrepen."

Erik Hardeman

Jan van Leeuwen: belangrijkste ontwikkeling was de chip-technologie

Jan van Leeuwen: belangrijkste ontwikkeling was dechip-technologie

Prof.dr. Jan van Leeuwen (53) studeerde wis- ennatuurkunde aan de Universiteit Utrecht. Sinds 1977 bezet hij deeerste informatica-leerstoel in Utrecht. Tot 1 september was VanLeeuwen decaan van de faculteit Wiskunde & Informatica. In hetjaar 2000 zal hij waarschijnlijk gaan optreden als adviseur vanPhilips Research.

"De informatica probeert structuur te vinden in informatie enkennis die overal aanwezig is. Dat kan gaan om gegevens over eenexperiment of bedrijfsprocessen, of om de beschrijving van beeldenen de manier waarop we die willen gebruiken. Die structuur is nodigom met computers te kunnen werken. Dat wil zeggen dat we met dieinformatie creatief om willen gaan, aanknopingspunten voorprogrammering zoeken, een mooie interface willen hebben, zodat weop een eenvoudige manier keuzes kunnen maken, instructies kunnengeven en nieuwe dingen kunnen maken of ontdekken. Digitalisering isdaarbij een belangrijk hulpmiddel. Vroeger dacht je daarbij vooralaan computers die konden rekenen, nu meer aan systemen dieintelligent met informatie omgaan, die kunnen redeneren, analyserenen communiceren.

"De belangrijkste sprong is ongetwijfeld de ontwikkeling van dechip-technologie geweest. Die heeft de verregaande miniaturiseringvan elektronische schakelingen mogelijk gemaakt. Dat heeft geleidtot de ontwikkeling van de pc en de laptop. En tot de embeddedsystems, waarmee je vele apparaten - van koelkast tot robot -intelligente sturingsmogelijkheden kan geven.

"Een tweede ontwikkeling zien we in de programmeerconcepten. Hetobject-geöriënteerd programmeren betekende zo'n tien jaargeleden een doorbraak. Programma's die normaal de omvang zoudenhebben van een telefoonboek zijn hiermee toch te behappen.Eigenlijk praat je hier al niet meer over een programmeertaal,zoals vroeger Fortran of C, maar over een totaal andere conceptuelewereld. We kunnen nu veel complexere systemen bouwen.

"Een derde verworvenheid is de ontwikkeling van kennisgebaseerdeen zelflerende programma's, die hele complexe informatie kunnenaanpakken op manieren die we zelf niet begrijpen, of al lang nietmeer aankunnen. Sommigen noemen het kunstmatige intelligentie. Demensen maken zich daar wel eens zorgen over, die zijn bang datcomputers met een zelflerend vermogen ons op gegeven moment gaanoverheersen. De vraag is echter of je aan computers dergelijkesturingsmogelijkhedenkan geven.

"Tot slot: de geweldige rol van het Internet. Dat heeft voor eenenorme ontsluiting van kennis gezorgd. Kennis is niet langer eengelokaliseerd fenomeen, maar laat zich op mondiale schaal zoeken envinden. Dat leidt vervolgens natuurlijk tot de vraag hoe mensendaar op een of andere manier hun voordeel mee kunnen doen: iedereenwil de technologie toepassen, van scholen tot universiteiten enbedrijven.

"Er is ook nog veel wat we niet bereikt hebben. Het modellerenen programmeren van beweging bijvoorbeeld, of het creëren vanvirtual reality, dus namaakwerelden. En dan niet die virtuelewerelden die je in films als Starwars ziet of andere digitalekunst, maar bijvoorbeeld mogelijkheden om virtueelwetenschappelijke experimenten te doen of hele bedrijven tesimuleren. Onze software tools zijn al wel mooi, maar nog lang nietgoed en slim genoeg. Soms heb je wel een idee hoe het zou moeten,maar dan loop je tegen enorme praktische problemen op, die te makenhebben met de complexiteit van de vraagstukken. De oplossingen zijnvaak te omvangrijk om in een programma te vatten, of vergen te veelrekentijd om er reëel op te wachten. Informatici stoppen heelveel tijd in het ontdekken van manieren om in die complexiteit eenweg te vinden, om iets haalbaar te maken.

"Ik denk niet zo in Jules Verne-achtige beelden. Debelangrijkste ontwikkeling voor de nabije toekomst zal deverdergaande digitalisering zijn, op alle gebieden.Informatiesystemen zullen in alle sectoren een veel grotere endirectere rol gaan spelen in de sturing van activiteiten. Dealomtegenwoordigheid van chips in allerlei apparaten zal grotemogelijkheden geven om deze intelligent te maken, dus stuurbaar,automatisch en robotachtig. Zo zullen gsm's zich gaan ontwikkelentot intelligente zakcomputers die met allerlei andere functiesgeïntegreerd gaan worden.

De informatica zal zich blijven richten op het op een handzameen intelligente manier werken met informatie. Ze zal verderpenetreren in gebieden waar we nu nog tegen problemen oplopen. Dieproblemen kunnen van technische aard zijn, zoals die complexiteit,of van maatschappelijke aard: hoe snel wordt een nieuwe technologiegeaccepteerd?

"Ik heb al in 1980 in een werkgroep gezeten die zich bezig hieldmet de vraag in hoeverre we ons moeten laten sturen door systemen.Dat is een bekende zorg van veel mensen. Technologische systemenzullen altijd afhankelijk zijn van de bereidheid van de mens om zete gebruiken. Mensen willen vrijheid houden in hun handelen en inhet omgaan met computersystemen. Ze willen zich niet geprogrammeerdvoelen door een apparaat. Maar technische en maatschappelijkeontwikkelingen duwen elkaar voort. Je ziet op een gegeven momentvanzelf wat de acceptatieis van een nieuwe technologie. De aanschafvan mobiele telefoons wijst op een brede acceptatie. En op eengegeven moment is de verbreiding van gsm's zo groot dat niemand ermeer aan ontkomt. Dan worden allerlei andere toepassingen er opafgestemd, zodat je wel moet. Je ziet dat nu al: want hoeveelopenbare telefooncellen zullen er over vijf jaar nog staan inNederland ?'

Kees Volkers