Achtergrond

Rekenonderwijs geëvalueerd: "Een onbegrijpelijke uitkomst en een onzinnig plan"

Rekenonderwijs geëvalueerd: "Een onbegrijpelijke uitkomsten een onzinnig plan"

Het onderzoek in kwestie (PPON, `Periodieke PeilingOnderwijsniveau Nederland'), werd uitgevoerd door het Cito, hetCentraal Instituut voor Toetsontwikkeling, in opdracht van hetMinisterie van Onderwijs. De resultaten werden vorige weekbekendgemaakt op de conferentie `Tien jaar PPON: hoe goed is hetNederlandse reken- en wiskundeonderwijs?', dat het UtrechtseFreudenthal Instituut organiseerde.

Andere, misschien minder frappante, conclusies van hetonderzoek: meisjes zijn over het algemeen nog steeds slechter insommetjes dan jongens en kinderen uit achterstandsmilieus rekenenminder goed dan hun klasgenootjes uit bevoorrechter kringen.Wél weer frappant: de uitkomst van het Nederlandse onderzoekstaat haaks op een zeer recent internationaal onderzoek naar hetniveau van het rekenonderwijs, waar Nederland als één vande beste landen ter wereld naar voren kwam. Alleen de leerlingen inSingapore, Korea en Japan scoren significant hoger dan deNederlandse leerlingen.

Adri Treffers, hoogleraar/onderzoeker van het FreudenthalInstituut, heeft eigenlijk geen verklaring voor het feit dat hetniveau over de hele linie is gedaald, terwijl de positiefbeoordeelde 'Freudenthal-aanpak' van concreet rekenonderwijs opgrote schaal is ingevoerd. Hij speculeert: "Het zal iets met ADV temaken hebben, waardoor er meer verschillende mensen voor de klaskomen, de afname van het aantal lesuren", en met eenverontschuldigende blik, "kinderen zijn tegenwoordig tenslotte nietmakkelijk."

Toch ziet hij wel perspectief voor het rekenonderwijs:"Internationaal staan we nog steeds op een hoog niveau en deoplossing is voorhanden. Tenslotte is er in Nederland meer dangenoeg geld beschikbaar voor nascholing, begeleiding enonderzoek."

Onzinnig

Waar Treffers zich veel meer over opgewonden heeft is hetrapport `Zeker Weten. Leerstandaarden als basisvoortoegankelijkheid' dat de Onderwijsraad in oktober presenteerde.Daarin wordt voorgesteld dat het rekenonderwijs in de onderbouw vanhet basisonderwijs voortaan landelijk getoetst moet worden. Als eenschool meerdere malen slecht scoort, zouden sancties mogelijkmoeten zijn. Een onzinnig plan, vind Treffers: "Bij zo'n landelijkonderzoek kun je dus alleen de uitkomsten van de sommetjes zien,niet de manier waarop de kinderen ze hebben opgelost."

Geduldig legt hij uit: "Neem nou eens een gemiddeld moeilijkesom voor kinderen uit groep 3/4: 52 - 27. Je kunt dit opverschillende manieren gaan uitrekenen. Doe je 52 -20 en dan nog 7eraf, of 52 -7 en dan nog 20 eraf of ga je aftellen: 52, 42, 32, endan 31, 30, ... tot je bij 25 bent?" De eerste twee manieren gevenvolgens Treffers en zijn collega's blijk van een potentieelvermogen tot rekenen. Met de laatste methode, `tellend rekenen'genoemd, zal een kind bij ingewikkelder opdrachten al snel in deproblemen komen. "Het is heel belangrijk om te zien hoe iemand totzo'n uitkomst komt, in plaats van landelijk alleen maar naarresultaten te kijken."

Adri Treffers is vooral verbaasd over het feit dat deaanbevelingen geen enkele wetenschappelijke grond hebben: "Alleonderzoeken wijzen er juist op, dat dit soort landelijke toetsenalleen maar averechts werken op het niveau van het onderwijs." Watdan wel? "De verantwoordelijkheid voor het onderwijs moet bij deleraar blijven. Er is in Nederland genoeg mogelijkheid totnascholing en behoorlijke begeleiding; daar zou meer gebruik vangemaakt moeten worden. En dan twee tot drie keer per jaar zo'n testdoen, zodat de school zelf de zwakke punten kan signaleren."

Ook de lerarenopleiding, de Pabo, is mede-verantwoordelijk voorhet niveau van ons rekenonderwijs. Daar wordt echter maar weinigaandacht aan rekenen besteed. Gemiddeld maar ééncontactuur per week, ontdekte het Freudenthal Instituut. Dat isvooral te wijten aan de nieuwe trend van 'thematisch' onderwijs,waarbij alle schoolvakken worden geïntegreerd rondéén thema - denk aan `De derdewereld', `energie' of`verdraagzaamheid'.

Kortom; twee rapporten waarover nogal wat te doen is in hetFreudenthal Instituut. Eén met een intrigerende uitkomst, enéén met een omstreden aanbeveling. Treffers ziet veelmeer in een 'nationale nascholing' van leraren. "Eenpromotie-onderzoek heeft aangetoond dat minimale extra begeleidingvan leraren op de werkplek zorgt voor maximale prestaties van deleerlingen". Voor Treffers hét bewijs dat begeleiding ennascholing wél zorgt voor betere resultaten en landelijketoetsing het niveau van het Nederlands rekenonderwijs alleen maarnòg verder zal doen dalen.

Nathan Vos

Administrateur Aardwetenschappen organiseert geologische themareizen

Administrateur Aardwetenschappen organiseert geologischethemareizen

Nederland kent maar weinig rotsen. Daarom moeten studenten ervaak op uit om de geheimen van de aardkorst aan Moeder Aarde teontfutselen. Spanje, Italië, Griekenland en Frankrijk zijn delanden die uitermate geschikt zijn voor het veldwerk. Om destudenten enigszins tegemoet te komen in de kosten, krijgen ze vande faculteit twee tientjes subsidie per dag. `t Hart, in 1980 naeen niet afgemaakte studie diergeneeskunde op de financiëleadministratie terechtgekomen, nam deze taak op zich. `t Hart:"Later kwam daar de hele financiële regeling van alle reizenbij. Zo moeten ook de stafleden geld of een creditcard mee hebben.Ik bestelde de vliegtickets, regelde busvervoer, huurauto's,campings, hotels, eten en drinken en wat al niet meer. Zo ben iklangzaam uitgegroeid tot reismanager."

Als in de zomer het veldwerk op het hoogtepunt was kon `t Hartwegens de drukte nooit weg. En dat ging toch wel een beetje zeerdoen. Hij wilde zelf ook wel een keer mee. Want waar je mee omgaatwordt je mee besmet. Steenlagen, afzettingsgesteente,platentektoniek, vulkanisme of subductie van de oceanische korst...Boudewijn `t Hart weet er het zijne van. Toen twee jaar geledenbleek dat hij over een stuwmeer aan vrije dagen beschikte, besloot`t Hart om voor particulieren geologische themareizen teorganiseren. "Het blijft echt een hobby en het wordt heus geen BV",vertelt hij, "ik hoef er niet rijk van te worden. Maar zo kan ikgratis mee en kan mijn vrouw die niet van reizen houdt rustigthuisblijven. Bovendien geniet ik van de uitleg waarvoor mijnwetenschappelijke begeleiders zorgen. Nu even geen reismanager maarreisleider. Heerlijk!"

Fit en gezond

Voor een 15-daagse reis naar de Cycladen, een eilandengroep inGriekenland, wist `t Hart emeritus hoogleraar OlafSchuiling testrikken voor de wetenschappelijke begeleiding. Schuiling had dezereis al jaren samen met studenten gedaan. Nu mocht hij uitleg gevenaan wat oudere deelnemers. De meesten waren de vijftig algepasseerd. Maar volgens `t Hart hoeft dat geen probleem te zijn."Als de mensen maar fit en gezond zijn want er staan nogal watwandelingen en beklimmingen op het programma. Zo is de 900 meterlange afdaling van de top van Stromboli absoluut geen makkie. Enzeker niet `s nachts."

Het is geen doorsnee publiek wat hij met zijn themareizen trekt.Doorgaans reageren veelal hoger opgeleide mannen. Waar deCycladenreis slechts zes deelnemers trok, was de tweede reis met 24reislustigen aanmerkelijk beter gevuld. Via een museum waargeregeld geologische lezingen werden gehouden kwamen er plotselingveel mensen af op de reis naar de Italiaanse vulkanen zoals de aleerder genoemde Stromboli, de Vesuvius en de Etna. De Utrechtsevulkanoloog Cees Jan de Hoog reisde met de groep mee. Verder leerde`t Hart via Internet een zekere Boris Behncke kennen, eenvulkanoloog van de universiteit van Catania. "En hij wilde zomaareen paar dagen vrijmaken om de Hollanders de Etna te laten zien,prachtig toch?" Tijdens de themareizen is er ook tijd voormuseumbezoek en voor archeologische cultuur. Als de deelnemers eenterugkomdag afspreken om met elkaar de foto's te bekijken weetBoudewijn `t Hart dat zijn geologiereis geslaagd is geweest.

René de Bie

Topbadmintonners op de campus van het UC: `Elke avond in de kroeg is ook niet alles'

Topbadmintonners op de campus van het UC: `Elke avond in dekroeg is ook niet alles'

De stereotiepe kratten bier ontbreken in het appartement op devijfde verdieping. Drie van de vier bewoners zijn weliswaar studentmaar drank en topsport gaan niet goed samen. Ook het op eensteenworp afstand gelegen studentenrestaurant hoeft niet te rekenenop een bezoekje van het viertal. Te ongezond. "Wij moeten het meerhebben van koolhydraatrijk voedsel. Rijst en pasta", verklaart Tijs(19).

De vier kregen de sleutel van hun nieuwe onderdak na bemiddelingvan Martijn van Dooremalen, topsportcoördinator bij deNederlandse Badminton Bond (NBB). Hij regelde een huurcontract voorminimaal een jaar vanaf 1 september. Een prettige verrassing, wantook badmintonners hebben te maken met kamernood. Het UC ligt lekkercentraal waardoor de reistijd naar sporthal en college totaanvaardbare proporties is teruggebracht. "We zitten precies in hetmidden. Echt ideaal. De Uithof is vlakbij en voor de trainingengaan we de andere kant op", zegt Neeltje (18).

Drie keer per week organiseert de NBB centrale trainingen insporthal Welgelegen op Kanaleneiland. Voor Robert, Neeltje (beidenJong Oranje) en Tijs en Judith (beiden Oranje) verplichte kost. Inhet weekend komt daar nog de reguliere competitie met de clubs bij.Op die manier blijft er weinig tijd over voor de studie: "Het iseen zware combinatie. Medische biologie is niet de lichtste studie,maar wel de leukste", zegt eerstejaars Neeltje. "Vooralhoorcolleges mis ik nogal eens, werkgroepen zijn te doen met goedeafspraken en hard werken. Practicum is verplicht, dus daarvoor moetik weleens een training overslaan. Ik heb nu geen idee hoe ikervoor sta. Maar op dit moment voel ik me meer sporter danstudent."

Zelfstudie

Robert knikt instemmend. Volgens zijn huisgenoten heeft de18-jarige student geneeskunde het het zwaarst van allemaal. "Ik ziehet licht op zijn kamer regelmatig nog om drie uur aan. Dan zit hijnog met zijn neus in de boeken", lacht Tijs. Hij heeft het een stukmakkelijker met een opleiding aan de nieuweRandstadTopsportacademie. Het topsportersklasje commerciëleeconomie kost hem slechts zes uren college per week. Maar ookRobert hoor je niet klagen. "Al val ik tijdens colleges weleens inslaap. Ik kan gelukkig veel zelfstudie doen. Maar dat doe ikmeestal wel op de universiteit, want hier kan ik me niet zo goedconcentreren. En als het nodig is kan ik mijn studie stopzetten om`m later weer op te pikken."

Judith is de enige die niet studeert. En, toeval of niet, zijheeft het tot nu toe het verst geschopt in badmintonland. Momenteelis de oudste van het stel (21) druk bezig met de kwalificatie voorde Olympische Spelen in Sydney van volgend jaar. Toch zwemt ook zijniet in de vrije tijd. "We zijn altijd weg. Slapen en eten: meerdoen we eigenlijk niet in dit huis." Neeltje: "Ik ben blij als ik`s avonds even op de bank kan zitten."

Vier badmintonners onder één dak. Raken ze nooituitgekeken op elkaar? "Wij kenden elkaar allemaal al van decentrale trainingen van de bond. Maar daar blijven de contactenoppervlakkig", weet Tijs. "Nu leren we elkaar op een andere manierkennen. En dat pakt tot op heden goed uit. Het is een goede groep."Zelden wordt er daarom over badminton gepraat: "Als de deur achterons in het slot valt is het afgelopen. Hooguit vijf minuten overhoe de training ging of als iemand ergens mee in de maag zit."

Topsport bedrijven betekent leven volgens strakke schema's,vroeg naar bed en gezond eten. En dat temidden van alle anderestudenten die zich wel zonder remmingen in het Utrechtsestudentenleven kunnen storten. Van jaloezie is evenwel geen sprakebij de vier. "Natuurlijk is het leuk om te stappen", zegt Tijs."Maar elke avond in de kroeg is ook niet alles. Ik mis het nietomdat ik al vanaf mijn veertiende druk bezig ben met badminton. Ikmoet de schade maar inhalen in de vakantie."

Judith gaat zelfs een stapje verder. "Ik denk dat veel mensenjuist jaloers op ons zijn. Op jonge leeftijd zijn wij al in landenover de hele wereld geweest. 'Goh. ga je naar Hongkong?' Voor onsis dat normaal."

Door de overvolle agenda's is er de afgelopen acht weken nogamper tijd geweest om de stad Utrecht eens aan een nader onderzoekte onderwerpen. Ze hebben inmiddels wel wat meegekregen van deroemruchte aanhang van FC Utrecht: "Als er gescoord wordt kunnen wehet hier nog horen," zegt Neeltje. Om het met eigen ogen te ziengaan de vier binnenkort een wedstrijd van de voetbalclub bezoeken.Het is dus niet alleen badminton wat de klok slaat.

En de binnenstad? "Geen tijd voor", klinkt het bijna in koor."Maar volgens mij is het een gezellige stad", weet Neeltje. Judith:"Vooral in de zomer moet het hier geweldig zijn. Maar als we eenkeer tijd hebben gaan we met z'n allen."

Ondanks hun fraai gemeubileerde stek beseffen de vierbadmintonners dat hun Utrechtse geluk van korte duur kan zijn:Judith: "Het UniversityCollege groeit. En het is niet zeker of ervoldoende kamers zijn om die toeloop te verwerken. Als de rek eruitis zijn wij de eersten die eruit vliegen. Maar wat ons betreftzitten we hier nog een paar jaar.''

Michiel van Ruitenbeek

Symposium 'Onderweg naar morgen'


[Bijschrift bij een foto]

Testosteron en zijn invloed op de zaadproductie

Testosteron. Voor veel lezers roept dat woord waarschijnlijkvooral associaties op met fietsen en doping (de mysterieuzetestosteronspiegel van wielrenner Gert-Jan Theunisse). Nadat decontrolemethoden waren verbeterd, verdwenen de anabolesteroïden een jaar of vijf geleden echter vrij abrupt uitbeeld om plaats te maken voor EPO (de mysterieuze EPO-waarde vanwielrenner Erik Dekker). Maar ook al hebben sporters hunbelangstelling voor het mannelijk geslachtshormoon verloren, voordr. Rüdiger Schulz is er geen boeiender onderzoeksthemadenkbaar.

Schulz: "Testosteron is een zogenaam steroïd-hormoon, eenvetachtig molecuul dat wordt geproduceerd in de testis, demannelijke zaadbal. In feite is het een schoolvoorbeeld van deeconomie waarmee levensprocessen zijn georganiseerd want hetvervult een groot aantal verschillende functies. Het zorgt voor devorming van secundaire geslachtskenmerken zoals een mannelijkelichaamsbouw, een zwaardere stem en baardgroei; bij volwassenenbevordert het onder meer de opbouw van spiereiwitten, waardoor hetin de jaren tachtig populair werd als dopingmiddel, en vanaf depuberteit reguleert het samen met andere geslachtshormonen deproductie van zaadcellen. Op hormonaal niveau kennen we testosterondus al vrij goed, maar op DNA-niveau zijn we nog minder ver."

Stamcel

Het onderzoek van Schulz richt zich op het DNA in de stamcel vande testis en dan met name op de vraag welke genen in die cel doorhet testosteron worden 'aangezet'. Want pas als dat gebeurt startde productie van zaadcellen, legt hij uit.

"Overal in het lichaam komen op een gegeven moment stamcellenvoor die de erfelijke informatie gebruiken voor de vorming van degespecialiseerde cellen waaruit het lichaam bestaat. Maar terwijlde meeste stamcellen van meet af aan actief zijn, is dat in detestis pas het geval als daar op grote schaal geslachtshormonengeproduceerd worden. Dat proces komt op gang nadat de hersenendaartoe een signaalhebben gegeven. Dat signaal brengt via eeningewikkelde cascade van hormonale activiteit de productie vanmannelijke (androgene) geslachtshormonen op gang. En die zetten destamcel weer aan tot delingen waaruit zaadcellen ontstaan.

Dat de puberteit bij mensen en sommige zoogdieren een eenmaligeovergang vormt naar permanente geslachtsrijpheid, terwijl bijandere dieren sprake is van relatief korte perioden vangeslachtsrijpheid (de bronsttijd), heeft volgens Schulz te makenmet omgevingsfactoren. "Voor een mannelijk dier is de voortplantingéén van de gevaarlijkste activiteiten in zijn leven. Eenmannetje van een soort met veel natuurlijke vijanden is hetkwetsbaarst op het moment dat hij alleen maar aan de vrouwtjesdenkt en al zijn energie nodig heeft om de concurrenten de baas teblijven. Zulke inspanningen kan hij alleen in de korte bronsttijdleveren, net na de zomer als hij een tijd lang goed heeft kunneneten en dus lekker dik en sterk is. Het grappige is dat mensenweliswaar het hele jaar vruchtbaar zijn, maar dat uit cijfersblijkt dat er meer kinderen worden verwekt in het najaar en in dewinter. Misschien dat het goede leven in de zomer dus ook bij onzevoortplanting een rol speelt."

Hoe het ook zij, een cruciale vraag voor biologen is wat erprecies in de stamcel gebeurt onder invloed van testosteron enzoals gezegd probeert Schulz het antwoord te vinden bijzebravissen, een geliefd proefdier van ontwikkelingsbiologen. "Wijdoen dat door de testis van mannetjesvissen in een reageerbuisbloot te stellen aan mannelijke geslachtshormonen. Als zo'n hormooneen gen activeert, gaat dat een bepaald eiwit produceren met deboodschap aan de stamcel om zaadcellen te gaan produceren. We hopendoor die eiwitten te analyseren, genen op het spoor te komen diebij de zaadcelproductie een rol spelen én die door testosteronaangestuurd worden. In het AZU doet celbioloog Dick de Rooijeenzelfde soort onderzoek bij muizen en ratten met dien verstandedat hij ook is geïnteresseerd in andere hormonen. In detoekomst hopen wij gemeenschappelijk onderzoek bij muizen te gaandoen, onderzoek dat vroeg of laat zal leiden tot de identificatievan de testosteron-afhankelijke genen die de zaadproductiereguleren."

Onvruchtbaarheid

Boeiend onderzoek ongetwijfeld, maar op de vraag wat je met deeventuele resultaten van dat speurwerk zou kunnen doen, zegt Schulzronduit dat het op dit moment alleen is bedoeld om nieuwefundamentele kennis op te leveren. "Bij onderzoek naarzaadcelvorming denken veel mensen natuurlijk meteen aan het genezenvan onvruchtbaarheid, maar ik vrees dat we mannen op basis vanditonderzoek niet kunnen helpen. Zelfs als we ooit exact zoudenweten welke genen er verantwoordelijk voor zijn dat dezaadproductie niet op gang komt, dan nog zal dat weinig soelaasbieden, want het gaat om genen die ontbreken of functioneelincompetent zijn en daar doe je weinig aan, zeker wanneer het gaatom genen in kiemcellen.

"Een heel theoretische, zelfs enigszins sciencefiction-achtigeaanpak zou zijn om de stamcellen uit de testis te oogsten, die inhet laboratorium te behandelen en ze dan terug te plaatsen. Maardat is voor de mens echt nog een puur hypothetische mogelijkheid,waarbij we ook de ethische problemen niet moeten onderschatten.Onderzoekers overal ter wereld zijn nu al bijna tien jaar bezigzonder dat er ook maar één testosteron-afhankelijk gen isgevonden. We mogen blij zijn als we er over nog eens tien jaaréén hebben gevonden.

Maar eerlijk gezegd zijn we ook niet in eerste instantiegeïnteresseerd in praktische toepassingen. Wij willen domwegweten welke genen door testosteron worden aangestuurd. Dat is eenduidelijke lacune in onze kennis en een zuiver wetenschappelijkevraagstelling die wellicht ooit tot toepasbare resultaten zalleiden. Maar voor mij is die vraag ook zonder dat perspectiefattractief genoeg om nog een hele tijd met dit onderzoek bezig teblijven."


Endocrinologisch Consortium Utrecht

Op tal van plaatsen in het Utrechtse bio-medische cluster wordtonderzoek gedaan naar ziekten en processen waarbij hormonen een rolspelen. De term hormoon (afkomstig van het Griekse woord 'hormaein'dat aanzetten of stimuleren betekent) kwam ruim honderd jaargeleden in zwang als naam voor een groep stoffen die de groei, deontwikkeling en de stofwisseling van cellen reguleren. Hormonenworden gevormd in de zogeheten endocriene klieren in ons lichaam.Die naam houdt in dat de hormonen inwendig worden afgegeven aan debloedbaan. Daarnaast kennen we klieren met uitwendige secretie,zoals zweetklieren en speekselklieren. Bekende voorbeelden vanhormonen zijn het groeihormoon, insuline, en de geslachtshormonentestosteron en oestrogeen. Op dit moment zijn ongeveer vijftighormonen bekend.

Hoewel hormonen in verschillende delen van het Utrechtseonderzoek een voorname rol spelen, staan zij als zodanig niet ofnauwelijks in de schijnwerpers. Een voorname reden daarvoor is deversnippering van het vakgebied over tal van deelterreinen. Vandaardat endocrinoloog prof.dr.Cees Lips dit voorjaar het initiatiefheeft genomen tot de oprichting van het Endocrinologisch ConsortiumUtrecht. Voornaamste doel van het ECU is een duidelijke profileringen presentatie van het endocrinologisch onderzoek in de vijffaculteiten van het Utrechts bio-medisch cluster.

Op 9 november vindt in het hoofdgebouw van de faculteitDiergeneeskunde het eerste symposium van het ECU plaats, waar dedrie hoofdlijnen van onderzoek zullen worden gepresenteerd. Naastde invloed van hormonen op de productie van zaadcellen, wordttijdens het symposium ook aandacht besteed aan de rol die hormonenspelen bij de allerprilste processen van celgroei en-differentiatie en bij de manier waarop de neuro-endocrienecommunicatie in de hersenen een rol speelt bij het ontstaan van deziekte van Alzheimer.

Sport: Tae bo is de weg

Ook in Nederland lijkt de dagelijkse hersenspoeling zijnvruchten af te werpen, want Tae Bo is de fitnessrage van het jaar.Terwijl Blanks beweert dat zijn programma het enige is dat nietprobeert nutteloze en zelden gebruikte fitnesstoestellen teslijten, biedt hij tegelijkertijd voor een schamele 150 gulden deBilly Blanks-video aan. Blanks durft zelfs geld terug te garanderenaan wie er na dertig dagen niet beter uitziet. Voor wie mochttwijfelen aan Billy's handelsgeest: in Nederland is een dergelijkegarantie verplicht.

In het promotiefilmpje treden mensen op die beweren dat hunleven voor altijd veranderd is sinds ze het fitnessprogramma vanBlanks volgen. De voorbeeldles die Blanks aan een groepje geeft,ziet er behoorlijk stoer uit compleet met karatetrappen enboksbewegingen. "Als zij de wil hebben is Tae Bo de weg", zegtBlanks. De cursisten voegen er ongevraagd aan toe dat ze niet meerbang zijn alleen op straat.

Met die laatste bewering heeft Europees kampioen Kenpo MarcDolman, medewerker bij het Communicatie Service Centrum van de UU,de nodige moeite. Tae Bo is niet meer dan fitness, vindt hij."Iedereen die zich fit voelt, voelt zich waarschijnlijk sterker.Het is goede basis om verder te gaan met een vechtsport." Decommercial wekt in zijn ogen verkeerde verwachtingen.

De Utrechtse sportschoolhouder John de Ruiter is het daar welmee eens. Hij introduceerde het als een van de eersten in Utrechtin zijn sportschool Zazen. Zijn cursus heeft de naam tai bo. "Hetis geen cursus zelfverdediging", zegt hij. "Mensen krijgen erhooguit meer zelfvertrouwen door. In die zin zal het welwerken."

De Ruiter heeft zelf een vechtsportachtergrond en begon zo ookals sportschoolhouder. Hij is blij dat de vechtsportelementen weerterugkeren in zijn school. "Vroeger hadden die vechtsporten eenverkeerd imago. Dat is gelukkig wel over."

Marc Dolman heeft in Amerika met Tae Bo kennisgemaakt. "Daar ishet ontzettend populair. Je ziet mensen in parken en op podia desport beoefenen." De Ruiter verwacht ook in Nederland eenbehoorlijke hype."Sinds Blanks bij Oprah Winfrey is geweest, wordik heel veel gebeld. Die marketing is natuurlijk ook enorm."

De Ruiter is ook om een andere reden wel gelukkig met hetprogramma van Blanks. Hij hoeft nauwelijks te investeren. "Dit gaatweer terug naar de basis. Die andere hypes zoals sliding enspinning waren steeds door de industrie bedacht om dingetjes teverkopen. Als sportschoolhouder moet je ontzettend uitkijken met aldie zogenaamde trends. Voor je het weet zit je met de spullen."

Het is dus de ideale trend voor de sportschoolhouder. "Iedereenkan meedoen en het ziet er spectaculair uit op de video", zegt DeRuiter. "Het lijkt of iedereen het kan, maar kijk uit: er zittenbewegingen bij waar je jarenlang karate voor moet hebben gedaan.Die zijwaartse uittrap oogt heel simpel, maar dat is veel temoeilijk en gevaarlijk voor een beginner. Maar na de eerste wekenzullen de kinderziektes er wel uit komen."

In Zazen waren in oktober al twee work-outs. De Ruiter wilde ernog een paar doen, maar het animo is zo groot dat hij direct al metde lessen begint. Instructrice Ankie Thuis nam de video's vanBlanks onder de loep en bewerkte ze voor haar lessen. Goedebegeleiding is noodzakelijk, vindt zij. "Zoals hij op die videostaat, dat kun je echt niet thuis gaan doen. Dat is nietverantwoord."

Rechtenstudente Manon Hoseman doet mee aan de laatste work-out.Ook zij kent Tae Bo uit Amerika. "Daar is het een extreme hype. Ikben er in Nederland al een hele tijd naar op zoek." De combinatievan krachttraining en calorieën verbranden trekt haar aan. "Natien jaar ben je al die stepjes en aerobic-dingetjes moe." Hetzelfverdedigingaspect van Tae Bo is voor haar eenbijkomstigheid.

Toch wordt er flink gebruik gemaakt van het vechtsportimago.'Verdedig jezelf' roept instructrice Thuis regelmatig tijdens deanderhalf uur durende work-out. De boksbewegingen op muziek kerensteeds terug in haar programma. Er zijn ongeveer 35 deelnemers diestevig worden afgebeuld. Ze beschikken over een bewonderenswaardiguithoudingsvermogen. Na ongeveer drie kwartier vallen echter deeerste slachtoffers en Thuis neemt wat gas terug.

De meeste deelnemers houden het echter goed vol. Ook Hoseman."Onwijs tof. Het is zoveel leuker dan aerobic", zegt zij na afloopmet een rood hoofd. De andere deelnemers waren volgens Hosemanvoornamelijk mensen 'die ik hier al vaker heb gezien'. Zelf traintze vijf keer per week. Ze is geen uitzondering, een anderedeelnemer brengt twintig uur per week in de sportschool door endoet mee om wat 'souplesse' op te doen.

Tae Bo lijkt dan ook in eerste instantie aan te slaan bijfitnesspubliek dat al redelijk veel ervaring heeft en op zoek isnaar iets nieuws. Voorde sportschoolhouder is het prettig dat hijzijn klanten iets nieuws kan bieden dat eenvoudig in de bestaandeprogramma's in te passen is en waar hij nauwelijks voor hoeft teinvesteren. Alleen de videobanden moeten worden aangeschaft zodatBilly ook zijn geld verdient en iedereen gelukkig is.

Jurgen Swart

Met een fictief bedrijf de Braziliaanse markt op

"Oef, nog zo'n lap Engelse tekst. Laten we maargewoon doorklikken, dan gokken we het goede antwoord wel." DeUtrechtse voorronde van de Global Management Competition bleek voorveel studenten zwaarder dan gedacht. Iedere academische student hadvorige week de kans een avond aan het hoofd van een fictieftelecombedrijf in Brazilië te staan, met de bedoeling daar eenstabiel bedrijf van te maken. De hoofdprijs bestaat uit een reisnaar Brazilië. Meer dan veertig procent van de 120 deelnemershield het simulatiespel na de tweede ronde echter al voorgezien.

"Ik geef de afhakers geen ongelijk", zegt Pieter de Brabander,derdejaars bedrijfskunde. "Wanneer ik tijdens het spel had geziendat onze score helemaal hopeloos was, had ik ook aan stoppengedacht." Zijn teamgenoot Tijs Tacken knikt. "Je speelt het spelomdat je die reis naar Brazilië wilt winnen. Zit dat er nietmeer in, dan kun je beter een borrel gaan drinken." Tijdens deborrel na afloop hadden de deelnemers genoeg om over te praten."Als we hadden geweten dat je daar de prijs van het product in hadmoeten vullen, hadden we misschien nog een kans gemaakt", verzuchteen afhaker wanneer hij de antwoorden hoort. "Nou ja, volgende keerbeter!"

"Wij behoren niet tot de beste vier", vertelt Tijs na afloop,"maar we maken nog wel een kans om naar de finale door te gaan." Erzijn voorrondes gehouden in zeven steden, met in totaal duizenddeelnemers. Van die duizend deelnemers gaan er zeventig door naarde finale in februari. Mochten de deelnemers in andere stedengemiddeld lager hebben gescoord dan Tijs en zijn team, dan zittenze er alsnog bij. Met een verongelijkt gezicht meldt Pieter dat hunburen wel tot de eerste vier behoren. "Daar snap ik echt niets van.Ze wisten niet eens wat een 'niche' was! Ik vraag me nu wel af inhoeverre dit managementspel iets over je kennis zegt, als dewinnaars zoiets essentieels al niet weten."

Eerlijk

Aan het begin van de avond zitten alle deelnemers zenuwachtigachter hun computer te wachten. Het opstarten van het spel gaatveel te langzaam, vinden de meesten. "Shit, zij zitten al in hetspel", zegt een nerveuze jongen terwijl hij op het beeldschermnaast hem gluurt. Wanneer hun computer vijf minuten later noghetzelfde beeldscherm toont, raakt het team enigszins in paniek.Gelukkig lopen er veel mensen van de organisatie rond die devastgelopen studenten snelverder helpen. Al snel blijkt dat er omaan de nodige informatie te komen hele lappen tekst gelezen moetenworden. In het begin zit iedereen nog aandachtig te lezen, maar alsnel wordt de tekst alleen nog gescand op belangrijke details, omzo snel mogelijk weer door te gaan.

Terwijl de deelnemers bezig zijn met de eerste ronde houdt PeterPaul Coolen, één van de organisatoren, in de gaten of decomputers het naar wens doen en of het spel eerlijk verloopt. "Ikben best gespannen of alles het wel correct blijft doen. AIESECorganiseert elk jaar een computersimulatie over management in hetbuitenland, maar dit is de eerste keer dat we het via het Internetspelen. Het is voor ons dus ook allemaal nieuw." Kort vertelt hijwaar het in het spel om draait: "Als deelnemer sta je aan het hoofdvan een fictief telecom-bedrijf dat de Braziliaanse markt op wil.Deze markt is sinds een aantal jaren aan het privatiseren en heeftz'n eigen bijzonderheden. De deelnemers hebben niet alleen de taakde economische problemen op te lossen, maar moeten ook omgaan metde politieke, sociale en culturele dilemma's in dat land." Gehaastloopt hij weer verder om de broodjes in de kantine klaar te zetten,want het einde van de eerste ronde nadert.

Tijdens de pauze wordt er druk gepraat over de verschillendemogelijkheden binnen het spel. Alle deelnemers hebben nu eengeschikte locatie voor hun bedrijf gevonden en moeten in de tweederonde managers en personeel gaan aannemen en de juistemarktcombinatie neerzetten. "Ik denk dat wij allemaal lokaalpersoneel inhuren", zegt een zelfverzekerde deelnemer, "die zijntenminste lekker goedkoop." Zijn teamgenoot is het daar niet meeeens. "Natuurlijk niet! Die lui hebben toch niet de kennis diewesterse werknemers wel hebben." Verderop gaat de discussie overwelke contacten je het beste kunt leggen om je plannen erdoor tekrijgen. Een oplossing wordt niet gevonden, want de gong voor hetbegin van de tweede ronde klinkt al.

Irritant

Been aan been schuiven de deelnemers weer naar hun plaats. Hieren daar klinkt wat gemopper over de beperkte ruimte die er voor elkteam is. "Het is niet erg handig dat iedereen in deze tweelokaaltjes gepropt zit. Je zit bijna bij je buurman op schoot." Eenvoordeel is volgens een andere deelnemer dat je wel lekkermakkelijk op het scherm van de buren kan kijken. De tweede rondevan het spel vereist duidelijk meer vaardigheid dan de eersteronde. Binnen de teams onstaat af en toe onenigheid over de tenemen beslissingen. De scores van de verschillende teams liggenbinnen een mum van tijd mijlenver uit elkaar door de vele keuzesdie ze moeten maken. "Ik snap niet hoe die puntentelling werkt",verzucht Pieter. "Op de een of andere manier bevat de computer eensysteem dat controleert of je bepaalde bronnen wel ofniet aanboort,en aan de hand daarvan punten toekent." Tijs vindt het bovendienirritant dat het multiple-choicevragen zijn. "Ik geef liever watcreatievere anwoorden, alhoewel ik wel begrijp dat dit veelmakkelijker en sneller nakijkt."

"Dit was toch wel moeilijker dan ik dacht", zegt een vroegtijdigafhaker na de tweede ronde. "Ik studeer economie, dus ik dacht dathet een makkie zou zijn. Vooral omdat er heel veel mensen uitandere studierichtingen zitten, die er toch veel minder verstandvan zouden moeten hebben dan ik." Een student geschiedenis die nogwel volop in de race zit denkt dat de jongen zich te veel op deeconomische problemen heeft geconcentreerd. "Het is volgens mij debedoeling dat je goed in de gaten houdt wat juist de Braziliaanseconsument wil, en hoe je met de bedrijven in dat land om moet gaan.De Latijns-Amerikaanse consument is natuurlijk heel anders dan deWest-Europese. Ik denk dat wij met onze tactiek wel op de goede wegzitten." De andere jongen haalt zijn schouders op en trekt zijn jasaan. "Onze score is nu zo laag dat we toch niet meer kunnen winnen.Ik houd het voor gezien."

Een uitgedund groepje worstelt zich door de derde ronde heen.Het aanklikken van links gaat steeds sneller en er wordt steedsminder gelezen. "Ik heb echt geen zin meer hoor", verzucht eenvermoeide deelnemer tegen zijn maatje, "we zitten hier nu al vijfuur." Het lijkt erop of de meeste deelnemers zo snel mogelijk vandeze ronde af willen zijn, want ze zijn bijna allemaal ruim op tijdklaar. "Zo, dat is gedaan", zegt Tijs met een voldaan gezicht. "Opnaar de prijsuitreiking." De winnaars blijken uiteindelijk al naarhuis te zijn, maar dat mag de pret niet drukken. De nog aanwezigedeelnemers hebben allemaal een tevreden gevoel over de avond. "Hetis een leuk en leerzaam spel", aldus Pieter. "Maar nu naar dekroeg." Na zo'n lange avond achter de computer kan iedereen wel eenborrel gebruiken.

Fleur Baxmeier

Van der Ploeg wil het volk via Internet het museum inlokken

Van der Ploeg wil het volk via Internet het museuminlokken

Van 21 tot en met 23 oktober wordt in Utrecht een congresgehouden over het digitaliseren van het Europees Cultureel Erfgoed.Het congres is georganiseerd door het Instituut voorInformatiewetenschappen van de Universiteit Utrecht samen met deUniversiteitsbibliotheek. Verantwoordelijk bewindsman voor dedigitalisering van het cultureel erfgoed is staatssecretaris Rickvan der Ploeg. Hij is een groot voorstander van cultuurverbreidingonder het volk. Zo suggereerde hij onlangs nog om meesterwerken dietoch maar in museumdepots lagen op Schiphol, stations of op anderedrukke plaatsen te hangen, zodat een groot publiek ervan kangenieten. Naar aanleiding van het congres sprak het U-blad met destaatssecretaris.

"Ik ben een groot voorstander van digitaliseringsprojecten. Ikkijk dan naar de projecten die al lopen: zo zijn we bezig met hetdigitaliseren van ons omvangrijke audio-visuele archief, wat hardnodig is, omdat films en foto's onherroepelijk verloren zoudengaan. We hebben een programma om museumstukken te digitaliseren,bedoeld voor het onderwijs, maar ook om een nieuw publiek tetrekken, jongeren vooral. De bedoeling is dat ze via Internetkennis kunnen maken met de collecties, en dat ze daardoor zogeprikkeld worden dat ze uiteindelijk naar het museum zelf gaan. Dekomende jaren willen we ook een grote inspanning leveren in hetdigitaliseren van archieven. Archieven worden nog steeds gezien alseen beetje duffe instellingen, maar ontsluiting in gedigitaliseerdevorm zal daar verandering in brengen, zoals proefprojecten alhebben laten zien.

"Veel van onze museumschatten blijven verborgen. Dat wil ikveranderen. Onder andere door het bevorderen van uitwisselingtussen musea en door het tonen van kunst op publieke plekken; denkaan vliegvelden, ziekenhuizen of scholen. Daarnaast denk ik dat wemoeten proberen om de verborgen schatten beschikbaar te stellen viaInternet. Niet alleen om die vast te leggen voor toekomstigegeneraties, maar ook om er achtergrondinformatie over te geven,voor onderwijsdoeleinden bijvoorbeeld.

"Gedigitaliseerde informatie is natuurlijk niet the real thing .Je moet digitale informatie dan ook benutten voor doeleinden die jein het museum zelf niet hebt. Dus voor schoolprojecten of vooronderzoek. Of waarom niet voor kunstenaars die metpaintbox-programma's collages maken van de zonnebloemen van VanGogh, gecombineerd met wat meer prikkelende fragmenten van JeffKoons. Daar kun je om lachen, maar ik kan me voorstellen dat debits and bytes zelfs nieuwe kunstvormen voortbrengen, die een nieuwjong publiek trekken, dat daardoor zo enthousiast wordt dat ze naarhet museum gaan om het werk in het echt te zien.

"Universiteiten en wetenschappelijke bibliotheken zijn verdermet digitalisering dan musea en archieven. Dat heeft denk ik temaken met cultuur. Voordat ik in de politiek ging ben ik vijftienjaar hoogleraar economie geweest. Dankzij Internet werkte ik metsommige collega's in Amerika en Engeland meer samen dan met sommigecollega's in Nederland. Dat global-village-gevoel is in de museum-en archiefwereld minder doorgedrongen. Digitaliseringsprogramma'szijn ook vrij duur voor musea en archieven. Een groot probleem isook de standaardisering, verschillende instituten gebruiken even zoveel verschillende systemen. In het buitenland zie je hetzelfde.Dat is in mijn ogen dan ook een van de belangrijkstediscussiepunten van dit moment: hebben we een common standard nodigen hoe kunnen we verschillende standards met elkaar latencommuniceren?

"Binnen de culturele wereld zelf is het onderwerp ook nogcontroversieel. Uit die pot voor culturele voorzieningen wil dezakelijk manager misschien een bedrag claimen voor onderzoek eneducatie, terwijl de conservator geld wil hebben voor restauratieof aankoop. Nu komt er een extra claim bij voordigitaliseringsprogramma's. Ik denk dat alles tegelijk nodig is.Hoewel anderzijds: we moeten niet 'lles willen digitaliseren, datzou een grote vergissing zijn. We moeten selecteren en rekeninghouden met de doelen die we voor ogen hebben. We moeten allereerstfocussen op de belangrijkste onderdelen die een instelling bezit,en op vriendelijke, laagdrempelige interfaces, zodat het goedwerkt. Dan houden we ook nog geld over voor andere claims op defondsen.

Authenticiteit

"Vergeleken met andere landen loopt Nederland achter met detoepassing van informatietechnologie in de culturele sector. In hetrapport `Alles uit de kast' is berekend dat er 150 miljoen guldennodig zou zijn om dat in te halen. Dat te financieren is natuurlijkeen groot probleem. Daarnaast zijn er nog de financiëleconsequenties van copyright en dergelijke. Als staatssecretaris zouik graag geldbeschikbaar willen stellen om die achterstand in tehalen. Maar ik denk dat de instellingen zelf ook prioriteiten indie richting moeten stellen en er geld voor opzij moeten leggen,sponsoren zoeken en wellicht een vergoeding voor het digitaliserenmoeten inbouwen in de tarieven.

"Veel van ons cultureel erfgoed overstijgt het nationalebelang. Internationale samenwerking acht ik daarom van vitaalbelang. We zien dat overigens al, dat onze belangrijke museasamenwerken met hun collega's in Parijs of New York. Dat zounatuurlijk ook op digitaliseringsgebied kunnen. Dat is juist hetmooie van de digitale wereld: die kent geen grenzen, het is echteen global activity. Cultuurschatten kunnen voor iedereen in dewereld toegankelijk worden. Het is echt te gek voor woorden alsiedere instelling zijn eigen weg gaat zoeken in deze wereld. Daarligt een rol voor de Europese Commissie; die heeft trouwens al eenaantal van dit soort projecten gefinancierd.

"We willen die digitalisering allemaal heel graag. Maar hetgenereert ook een aantal problemen, waarvoor we nog nieteen-twee-drie een oplossing hebben. Zoals het probleem van deprivacy-gevoeligheid van gegevens, of het probleem van decopyrights: wie is eigenaar van de cultuur en wie ontvangt devergoedingen daarvoor? Zelf zou ik het graag zo vrij en gratismogelijk willen maken op Internet. Dan heb je de meeste kans ommensen te bereiken en uiteindelijk tot the real thing te verleiden.Nog ernstiger is denk ik het probleem van misbruik. Eenmaalgedigitaliseerd is het vrij makkelijk om bijvoorbeeld een originelefoto te manipuleren en er iets anders van te maken. Het wordt danheel moeilijk om uit te maken wat het origineel is. Overauthenticiteit en autorisatie van het origineel moet nog heel goednagedacht worden."

Kees Volkers


Alles uit de kast

Digitalisering is van groot belang voor de hele culturelesector, alsmede voor onderzoek en onderwijs in Nederland, vindt ookprof.dr. Jurgen van den Berg van het Instituut voorInformatiewetenschappen van de Universiteit Utrecht. Van den Bergis mede-auteur van het rapport `Alles uit de kast' dat vorig jaaroktober aan de minister is aangeboden. Het rapport maakte gewag vaneen grote achterstand in het digitaliseren van het Nederlandsecultureel erfgoed. Minimaal 100 miljoen gulden is nodig om deachterstand niet verder op te laten lopen, 150 miljoen als we deachterstand in willen halen, aldus het rapport.

Volgens Van den Berg is er na het verschijnen van het rapportvoorlopigvier miljoen gulden door de overheid beschikbaar gesteld.Dat is bestemd voor een bureau Digitaal Erfgoed Nederland (DEN) dathet digitaliseringsprogramma moet gaan leiden. "Een beginnetje",reageert Van den Berg desgevraagd. Maar hij heeft goede hoop opmeer. "Ik ben er van overtuigd dat Van der Ploeg het geld graag zouwillen geven. En het `klimaat' is nu ook gunstig. In dewandelgangen wordt gefluisterd dat die 150 miljoen erwaarschijnlijk komt. Het zijn nog geruchten, maar wel hele sterkegeruchten."

Serie Onderwijs Anders: Software maken doe je niet alleen

Het Software Project lijkt op een stage, maar is het niet. Ineen periode van vier maanden werken studenten, gewoon op defaculteit, met medestudenten, aan software voor bedrijven. Eens inde week wordt er vergaderd in het bijzijn van de begeleidendedocent, maar nagenoeg alles wordt aan de studenten zelfovergelaten. Volgens Lex Bijlsma, coördinator van het project,maakt het veel uit dat de opdracht voor een echt bedrijf wordtgemaakt. "Het motiveert de studenten als ze iets maken dat echtgebruikt kan gaan worden. Het is natuurlijk veel interessanter daneen simulatiespel waarin de docent een valse snor opplakt, zegt dathij de opdrachtgever is en na afloop enkel een cijfer geeft. Hetwerk dat ze doen voor het Software Project is echt nuttig."

De bedrijven die meedoen aan het Software Project zijn onderandere de Technische Universiteit Delft, het NIBUD, het KNMI, hetAZU en ORTEC Consultancies. Deze zijn benaderd door Bijlsma. Hijkijkt of de bedrijven in de buurt van Utrecht liggen en of deopdrachten die zij bieden wel haalbaar zijn. "Die opdrachten zijnvaak pilot-projecten of plannen waar ze zelf geen tijd voor hebben.Dus als ze iets willen uittesten, is het Software Project eenuitstekende optie. Het is namelijk gratis. Bedrijven hoeven nietsmeer te betalen dan de tijd die ze in de begeleiding van destudenten steken. En daar krijgen ze, als het goed is, softwarevoor terug."

'Headinjury'-protocol

Het Software Project loopt al een aantal jaren en krijgt zeerpositieve reacties, zowel van studenten als van de deelnemendebedrijven. Vorig jaar heeft een groepje bijvoorbeeld een succesvolprogramma geschreven voor het AZU. Het ging om eenheadinjury-protocol. Dat is een checklist aan de hand waarvanhersenletsel in de gaten wordt gehouden. Een patiënt methersenletsel wordt op bepaalde momenten door zijn artsgecontroleerd. Daarbij moet op verschillende dingen gelet worden.Die dingen zaten tot voor kort allemaal in het hoofd van de arts.Studenten Informatica ontwierpen eenprogramma waarbij die checklistin de computer zit en puntje voor puntje kan worden afgewerkt. Ditprogramma wordt nu in het AZU gebruikt.

Lennart Swart, derdejaars Informatica, heeft vorig jaar metnegen anderen software gemaakt voor het KNMI. Daar hadden ze eenprogramma nodig dat een overzicht kon geven van alle gebruiktecomputerruimte. Dagelijks komen er bij het KNMI nieuwe gegevensbinnen over hoe lang de medewerkers hun computer en het netwerkgebruiken. Maar die gegevens werden weergegeven in onleesbaretabellen. De opdracht was een systeem te ontwerpen waarmee die ruwegegevens overzichtelijk in tabellen en grafieken konden wordenomgezet. Dat is gelukt. "Nou ja... het ging wel aardig", verbetertLennart Swart. "Sommige taken bleken onderschat, die zijn dan ookminder mooi geworden dan we dachten."

De KNMI-projectgroep werd bij de start van het Software Projectin vier groepen verdeeld. Een groep zorgde ervoor dat de gegevensgoed binnenkwamen, een andere was verantwoordelijk voor de mooiegrafieken, de derde voor de database en de laatste voor hetoverzicht. Vooral het samenwerken vonden de meesten lastig. "Metz'n tweeën werken we aan een onderdeel, waar je ook dingenvoor in je eentje thuis kon doen", zegt Lennart. "Het probleem wasdat mensen van andere groepjes hun werk niet afhadden. Of het bijnaafhadden, en dat vier maanden lang. Dan kan een ander groepje dusniet verder. Ik denk dat tien man voor één project ookgewoon teveel is. Als iemand iets niet af heeft, zitten er gelijknegen te wachten en die kunnen dan weer niet verder met hun eigenwerk. Ook ben je met tien man de helft van de tijd bezig metoverleggen. Zo hebben we heftige discussies gevoerd over de vraagwat mooie, overzichtelijke grafieken zijn. Iedereen heeft daarnamelijk een eigen idee over. Als mensen binnen een bedrijf samensoftware maken, doen ze dat meestal maar met z'n vieren. Dat lijktme veel handiger."

Enquête

Het KNMI begeleidde de groep nauwelijks, dat was ook debedoeling van het project. De studenten moesten leren door vallenen opstaan. "Ze hebben ons wel goed gesteund", vertelt Lennart."Het helpt als je af en toe van je opdrachtgever hoort dat je hetgoed doet." Het KNMI was heel tevreden met de software die detweedejaars Informatica hebben gemaakt. Zo tevreden zelfs, dat zezich dit jaar graag aanbevolen hielden voor nog een project. "Voorhetzelfde geld zijn bedrijven niet tevreden", zegt Bijlsma. "Erzijn ook projecten die mislukken in die zin dat een bedrijf er tochniet veel aan heeft. Dat betekent nog niet dat een groep studentenin onze ogen gefaald heeft. Het gaat er tenslotte om dat ze er ietsvan leren. Er zitten nou eenmaalprojecten bij die standaard zijn enprojecten die een iets experimentelere aanpak eisen."

Na afloop van het Software Project vorig jaar werd eenenquête gehouden onder studenten. Ze konden het projectwaarderen op een schaal van één tot vijf. Alle studentendie de enquête invulden gaven het project een vijf. Bij geenander vak oordeelde men zo positief. "Dat is voor ons een teken dathet de goede vorm is", zegt Bijlsma. "Althans voor dit doel. Ookdocenten vinden om de groepen van het Software Project tebegeleiden, is nooit moeilijk."

Studenten vinden vooral dat ze veel leren. Lennart: "Wat ikgeleerd heb is dat je altijd eerst goed moet bedenken wat je gaatdoen, voordat je iets gaat doen. In het begin van het projecthadden we daar twee workshops over gehad. En daar zeiden ze welallemaal verstandige dingen over plannen en samenwerken, maar inons groepje hadden we het na vijf weken wel gehad met dat plannen.Uiteindelijk kom je er dan toch achter dat het beter is om eerst tedenken en dan te doen."

Dit schooljaar zal het project de laatste twee blokken wordengegeven. Dan wagen zo'n honderd tweedejaars zich weer aan dezepraktijkgerichte vorm van onderwijs. Onder de bedrijven heeft zichnet ook Gategame.com aangemeld, een bedrijf dat spelletjes opInternet verzorgt. "De bedrijven komen zo in aanraking met destudenten en een voordeel is dat daar soms ook goede stageplaatsenuitrollen", zegt Bijlsma. "Als het project de student aanspreekt,zijn er bedrijven die ook wel iets vergelijkbaars, maar moeilijkerte doen hebben. Dan is al snel een externe afstudeeropdrachtbinnen."

Joyce Vanhommerig

Waarom slangen een gespleten tong hebben

Vijf jaar geleden gaf bioloog Kurt Schwenk in het blad Scienceantwoord op de tot dan toe onbeantwoorde vraag hoe het komt datslangen een gespleten tong hebben. Bekend was dat slangen met huntong geursignalen van een potentiële prooi van de grondoppikken en die naar een reukorgaan in het verhemeltetransporteren. Schwenk toonde nu aan dat dat mechanisme alleenwerkt als de geur op twee plaatsen tegelijk wordt verzameld.Slangen ruiken als het ware in stereo en kunnen daarom nietoverleven zonder gespleten tong, aldus de uitleg van Schwenk.

Met zijn verklaring voor de gevorkte slangentong zadelde deonderzoeker de filosofie op met een levensgroot probleem. Inmeerderheid vinden filosofen namelijk dat een verklaring causaalmoet zijn en dus moet uitleggen hoe een verschijnsel is ontstaan,en dat deed Schwenk niet. Sommigen filosofen wezen zijn functioneleverklaring (als een slang geen gespleten tong had, zouden slangenhun prooi niet vinden) dan ook van de hand omdat die volgens henniets toevoegt aan de constatering dat slangen hun tong gebruikenom prooien te volgen. Anderen stelden dat de Duitse bioloogeigenlijk in het kort uitlegde hoe de gespleten tong in de loop vande evolutie was ontstaan en dat hij dus wel degelijk een causaleverklaring gaf.

In zijn proefschrift Explanation without a cause noemt Woutersbeide standpunten onjuist. Schwenk gaat niet in op deevolutiegeschiedenis, maar toch snijdt zijn verklaring hout. Defilosofen in kwestie zien namelijk over het hoofd dat de redeneringdat slangen zonder gespleten tong een veel minder groteoverlevingskans hebben, iets zegt over het verband tussen de manierwaarop de tong gebouwd is en de manier waarop de tong gebruiktwordt: de tong kan alleen gebruikt worden om prooien te volgen alsdeze gevorkt is.

Een dergelijke functionele verklaring laat weliswaar niet zienhoe een verschijnsel is ontstaan, maar geeft wel inzicht in demanier waarop de verschillende onderdelen en gedragingen van eenorganisme van elkaar afhankelijk zijn. Volgens Wouters, die op 3november op zijn onderzoek promoveert, is het onzin om te bewerendat dit soort verklaringen, die inbiologische kringen zeer gangbaarzijn, minder kracht zouden hebben dan de causale verklaringenwaarop veel filosofen zo dol zijn.

Erik Hardeman