Achtergrond

Bevroren slib als maat voor de temperatuur op aarde

Onderzoekers van de faculteit RuimtelijkeWetenschappen zijn erin geslaagd om klimaatgegevens van deafgelopen 9000 jaar zeer gedetailleerd in kaart te brengen. Hunmethode toont aan dat in korte tijd relatief forseklimaatschommelingen kunnen optreden. Dit inzicht is van grootbelang voor het opstellen van betrouwbare klimaatmodellen.

Dat de temperatuur op aarde de laatste jaren geleidelijk stijgt,is inmiddels een uitgemaakte zaak. Maar nog niet duidelijk is inwelke mate die opwarming te wijten is aan het veelbesprokenbroeikaseffect, veroorzaakt door de uitstoot van CO2-gassen. Overde invloed van de CO2-uitstoot op de temperatuur op aarde kannamelijk pas iets verstandigs worden gezegd als bekend is hoenatuurlijke klimaatschommelingen verlopen.

Omdat het systematisch registreren van de temperatuur nog nietzo lang door de mens wordt gedaan, zijn we voor het vaststellen vanklimaatveranderingen afhankelijk van natuurlijke'klimaatarchieven'. Deze zijn onder andere opgeslagen in de bodem,in koraalriffen, in ijskappen en in jaarringen van bomen enfossiele boomstammen. Al deze archieven hebben echter een nadeel:óf ze zijn te grof om klimaatschommelingen op korte termijnaan te geven, óf ze gaan niet ver genoeg terug in de tijd,óf ze zijn te zeer verstoord om betrouwbare conclusies uit tetrekken. Een nadeel van metingen van jaarringen is bijvoorbeeld datze in gebieden boven de boomgrens niet mogelijk zijn.

De meest gedetailleerde en betrouwbare gegevens overklimaatveranderingen in de jongste geschiedenis van de aarde zijnte vinden in ijslagen. Maar alleen op Groenland en Antarctica zijnijslagen van voldoende dikte te vinden voor de voor dit doelnoodzakelijke metingen. Deze maand publiceren de Utrechtse fysischgeografen Nico Willemse en Torbjörn Törnqvist in hetprestigieuze tijdschrift Geology de resultaten van een veelgoedkopere methode om ijs te gebruiken voor het in kaart brengenvan klimaatgegevens. Bijkomend voordeel is dat de methode op eenveel groter deel van het aardoppervlak kan worden toegepast.

Meertjes

Willemse en Törnqvist haalden hun gegevens uit een zestalarctische meertjes op West-Groenland. De bodem van deze ondiepemeertjes bevat vrij complete en onverstoorde klimaatarchievendiedoor de geografen nauwkeurig zijn geanalyseerd. De informatie isopgeslagen in slib en bestaat uit biologisch restmateriaal vanwaterplanten en algen. Omdat de meertjes gedurende een groot deelvan het jaar met ijs zijn bedekt, is de biologische activiteit vankorte duur. Maar het biologisch restmateriaal dat in dit soortmeertjes achterblijft blijkt hele betrouwbare indicaties te gevenvoor de gemiddelde lengte van het groeiseizoen en daarmee voor detemperatuur. Om specifiek lokale invloeden op het biologischeproces uit te schakelen hebben Willemse en Törnqvist boringenuitgevoerd in het ijs van zes meertjes, die op ruime afstand vanelkaar liggen.

Om zulke gedetailleerde informatie te achterhalen, maakten deonderzoekers gebruik van een methode die is ontwikkeld doorpaleobotanici van deze universiteit. Die komt er op neer dat deboormonsters van het arctische slib - met een dikte vanéén tot twee meter - worden ingevroren en daarna inflinterdunne, gelijke plakjes gesneden. Met behulp van dekoolstof-14 methode bepaalden de geografen eerst de ouderdom van desliblagen. Daarna onderzochten ze de monsters op aard enhoeveelheid van afbraakproducten van waterplanten en algen. Op dezewijze kon het klimaat tot op de eeuw nauwkeurig worden vastgesteld.Normaal gesproken zijn metingen uit bodemmonsters veel grovervanwege de moeilijke hanteerbaarheid van dergelijkeboormonsters.

Klimaatarchieven die zo gedetailleerd zijn én zo ver teruggaan in de tijd, waren tot voor kort eigenlijk alleen bekend uitboringen in ijskappen. IJskappen groeien jaarlijks met een dunlaagje aan. Deze laagjes zijn duidelijk herkenbaar. De zuurstof diein deze ijslaagjes is opgenomen bevat informatie over detemperatuur die op het moment van vorming heerste. Het gaat metname om de `zware' 18O- en de lichtere 16O-isotopen, dieafhankelijk van de temperatuur meer of juist minder voorkomen. Uitde verhouding van deze zuurstof-isotopen kan de temperatuur tentijde van de vorming van de ijslaagjes vrij nauwkeurig wordenberekend.

Superboring

De meest bekende ijsboringen tot nu toe zijn begin jarennegentig gedaan op de top van de ijskap van centraal Groenland. Hetgaat om twee boringen, één door een Amerikaans enéén door een Europees team van onderzoekers. Dezeboringen hebben een schat aan zeer gedetailleerde informatieopgeleverd over klimaatschommelingen tot 100.000 jaar terug. Datbetekent dat in deze boringen de gehele laatste ijstijdteruggevonden kan worden.

Uiteraard hebben Willemse en Törnqvist hun bevindingenvergeleken metde resultaten van deze twee superboringen. Het blijktdat de metingen van de beide geografen weliswaar minder verfijndzijn dan die van de ijsboringen, maar wel zo gedetailleerd dat zeklimaatschommelingen in de afgelopen tienduizend jaar vrij scherpkunnen reproduceren. Uit die gegevens blijkt onder meer dat degemiddelde temperatuur binnen een eeuw 1 tot 2 graden kanverschillen. Bovendien lijkt de betrouwbaarheid van de Utrechtsemetingen buiten kijf, terwijl de ijsboringen toch minstens een paarvragen oproepen.

Een groot nadeel is dat er maar heel weinig plekken op aardegeschikt zijn voor dergelijke `ideale' boringen. Dikke pakkettenlandijs die over langere tijd niet zijn verstoord zijn eigenlijkalleen op Groenland en Antarctica te vinden. Bovendien zijnijsboringen gevoelig voor het `meenemen' van lokale invloeden,omdat ze maar op zo weinig plekken gedaan kunnen worden. De methodevan de Utrechtse geografen kan op veel meer plaatsen toegepastworden. Voor makers van klimaatmodellen zou dat een uitkomst zijn,omdat ze dan een veel completer beeld krijgen van de natuurlijkeklimaatschommelingen op aarde. Dat geeft weer meer inzicht in hetwerkelijke broeikaseffect en maakt betere klimaatvoorspellingenmogelijk. "Geschikte meertjes zijn overal boven de boomgrens wel tevinden", meent Törnqvist. "En juist de gebieden boven deboomgrens zijn van grote betekenis voor het klimaat. Arctischegebieden beslaan een kwart van het aardoppervlak. Het zijn dekraamkamers van allerlei klimaatprocessen. Opwarming van de aardewordt hier bovendien drie keer zo sterk gevoeld als op lagerebreedtegraden, wat weer van directe invloed is op het afsmelten vanijskappen en zeespiegelstijging." Willemse en Törnqvist hopendat hun methode er toe bijdraagt meer over deze streken te weten tekomen: "Het onderzoek in arctische gebieden is nog vrij jong. Vaneen gebied als Siberië weten we nog vrijwel niets."

Een sterk punt van het Utrechtse onderzoek is dat het nog eensduidelijk de vinger legt op een teer punt van de ijsboringen. "Deberekeningen van de Amerikanen sporen op sommige punten slecht metdie van de Europeanen", legt Willemse uit. "Met name over delaatste 1500 jaar wijken de Amerikaanse cijfers sterk af van dievan het Europese onderzoeksteam. Onze cijfers bevestigen dat." Decijfers van de Utrechtse geografen kloppen vrij nauwkeurig met dievan de Europese ijsboring. "De verschillen tussen beide metingenzijn in eerste instantie wel verklaard als ruis, veroorzaakt doorverschillen in lokale omstandigheden", vertelt Willemse. "Maar deverschillen zijn soms zo groot dat die verklaring niet bevredigendis. De Amerikanen hebben later overigens eerlijk toegegeven dat zewaarschijnlijk analysefouten hebben gemaakt. Delen van hetonderzoek hebben ze opnieuw uitgevoerd. Het wachten is op de eerstepublikaties daarover."

De problemen maken duidelijk dat een betrouwbaar alternatiefvoor ijsboringen meer dan welkom is. Temeer daar een goedeijsboring ook nog eens peperduur is. "Ons onderzoeksbudget bedroeg40.000 gulden", verklapt Willemse. "Bij zo'n ijsboring moet je algauw denken aan veertig miljoen."

Kees Volkers

Over mannen die volleyballen

De drie dames en heren van Fons hebben zowaar de eerstewedstrijd gewonnen. En dat zonder medewerking van Fons die elderseen volleybalwedstrijd speelt. Captain Hans Paalman: "Fons isdocent bij moleculaire celbiologie en helemaal gek van volleybal.Vorig jaar deed hij nog mee en waren we vrienden, maar je begrijpt" Omdat de wedstrijden maar tien minuten duren wint de sterksteniet altijd. Met een beetje geluk en bluf kun je er ook komen. Zokrijgt Hans in de volgende wedstrijd een mooie set-up. Hij brultalsof hij een enorme smash af zal leveren en prikt de balvervolgens over het blok. Punt voor de ex-vrienden, die in hetdagelijkse leven pipetteren, transformeren en door microscopenkijken. Wedstrijd nummer twee in de zak.

De favorieten NWS-1 van Natuurwetenschappen en Samenlevinghebben ook al twee wedstrijden gewonnen. "Met 10 - 4 waren we nogniet helemaal warm", zegt Robert, "maar in de tweede pot hebben wede tegenstander weggespeeld. Uitslag? Heel veel tegen heel weinig."Vorig jaar verloor het team de finale van Olympos Bar. "Maar dat iseen vriendenclub van allemaal (ex-)volleyballers van Protos",vertelt Marco Hekkert. "Wij werken allemaal bij dezelfde vakgroep.Zij komen overal vandaan."

De ex-vrienden van Fons lachen om iedere gemiste bal. Ze klappenvoor de enkele mooie actie of die nu van de tegenstander komt ofvan henzelf. Daan is in topvorm, Yvonne en Wendy halen de meestonmogelijke ballen. Bovenhands spelen zit er niet in. Yvonne geeftonderhands wel een prachtige set-up, die door een van de heren hardnaar beneden wordt gemept. Na vijf potjes staan ze gedeeld bovenaanin de poule en gaan naar de volgende ronde!

Dit geldt ook voor NWS-1. De eerste wedstrijd is tegen hunAngstgegner. Olympos Bar wint dan ook redelijk gemakkelijk. Maardat is ingecalculeerd. Richard: "Als we maar in de kruisfinalekomen. Dan zien we ze terug in definale en moet het er van komen."Een van zijn teamgenoten wijt de nederlaag aan Jacqueline die eenpaar ballen ongelukkig raakt. Elk team moet verplicht twee damesopstellen anders hadden Jacqueline en Esther vast niet meegedaan.Jacqueline: "Mannen en volleybal eerst halen ze alle ballen voor jeweg en dan krijg je onverwacht een set-up. Maar ik ben heus geenuitzondering hoor. Dat zul je alle vrouwen horen zeggen die in eengemengd team spelen."

Dan gaat het erom spannen. De onderlinge wedstrijd komt eraan.Het krachtsverschil is snel duidelijk. Hoewel Marco van NWS-1 eendriemansblok tegenover zich ziet, knalt hij er dwars doorheen.Yvonne kan er nog net een onderarm tegenaan krijgen, maar heeftdaar al snel spijt van. Met een vuurrode arm speelt ze verder. Evendreigt de sfeer weg te zakken. Zo hard slaan hoort toch niet op eenrecreantentoernooi. Marco excuseert zich en slaat voortaan meergeplaatst. Na de wedstrijd is Yvonne nog steeds boos. "Je moet alsrecreantenteam niet eens in de finale willen staan. De scheids hadmoeten ingrijpen."

Het loopt tegen middernacht als de ex-vrienden van Fonseindelijk naar huis mogen. De NWS'ers zitten wel in de kruisfinale.Maar hier loopt de planning uit de rails. Eerst stapt Marcohalverwege uit, omdat zijn bloedsuikerspiegel te laag is en hijeerst maar een mars moet eten. Zijn mannelijke teamgenoten makenvervolgens teveel onnodige fouten. Esther heeft het moeilijk aanhet net. "Sorry Robert", roept ze nog, "ik ben nu eenmaal eenlullig blok." Tja, en als je dan niet in de finale staat, is dewedstrijd om de derde en vierde plaats heel moeilijk. Maar nietgetreurd. Volgend jaar weer een kans om Olympos Bar (vanavondwederom winnaar) te grazen te nemen.

René de Bie

'De tijd der eenzijdige bewegingen is voorbij'

Op zestienjarige leeftijd verruilde hij hetvoetbalveld voor de wereld der dichtkunst: zijn kennismaking met deVijftigers leidde tot een passie voor poëzie die hem nooitmeer heeft verlaten. Onlangs verscheen van Redbad Fokkema 'Aan demond van al die rivieren, een geschiedenis van de Nederlandsepoëzie sinds 1945'.

In 'Aan de mond van al die rivieren' worden historischebeschouwingen afgewisseld met korte analyses en interpretaties vangedichten. De door Fokkema zo geliefde Vijftigers gelden steeds alsijkpunt. "Gewoon omdat je bij het schrijven van een boek nu eenmaaleen Archimedisch punt nodig hebt. En de Vijftigers zijn nog steedslevend: kijk naar Kouwenaar en Campert, zij schrijven nog en zijnabsoluut niet verouderd. Alle dichters na de Vijftigers kunnen nogsteeds niet heen om die groep, die vlak na de oorlog een revolutiein de poëzie veroorzaakte. Zie het bovendien als een soortdankbetuiging van mijn kant: tenslotte hebben de Vijftigers alleste maken met mijn kennismaking met poëzie."

Fokkema wil in zijn boek een aantal bestaande misverstanden overpoëzie uit de weg ruimen. "Het literaire debat gaat vaak uitvan twee poëzierichtingen: één waarbij dewerkelijkheid centraal staat en één waarbij de taal alsonderzoeksobject centraal staat, ofwel referentialiteit versusautonomie. Ook zelf heb ik lange tijd in die tweedeling geloofd. Ikben opgevoed in de traditie van het tijdschrift Merlyn en hetRussisch formalisme, dat uitgaat van de autonomie van hetkunstwerk. In de loop van de tijd ben ik gaan inzien dat dat eeneenzijdig standpunt is: er bestaat tussen die twee opvattingenhelemaal geen absolute tegenstelling. Meer aandacht voor dewerkelijkheid betekent niet dat de formulering er niet toe doet.Andersom is het een grote misvatting dat het taalgerichte dichtersontbreekt aan werkelijkheidsbesef."

Hij illustreert zijn visie aan de hand van de Vijftigers,taalkunstenaars bij uitstek. "Hun sociale bewogenheid is enormonderschat. Zij waren anti-kerkelijk, anti-burgerlijk, totaalanders dan alles wat men gewend was. De kritiek van de buitenwachtluidde toen: als je iets aan de wereld wil veranderen, waarom drukje je dan zo moeilijk uit dat niemand het snapt? Daarmee werdvoorbijgegaan aan het feit dat juist die andere taal al aangaf datmen de bestaande werkelijkheid afwees. De Vijftigers wilden degeknechte taal bevrijden, omdat zij de taal van de machthebbersafwezen."

Volgens Fokkema staat poëzie overigens altijd in dienst vaneen maatschappij- of mentaliteitsverandering. "Anders is hetsimpelweg niet te verklaren dat literatuur zou leiden totverrijking, waar toch iedereen het over eens is."

Laboratorium

Toen hij door Peter Nijssen - oud-student en redacteur bij DeArbeiderspers - werd benaderd met het verzoek een modernepoëziegeschiedenis te schrijven, was Redbad Fokkema meteenenthousiast. Wel had hij zo zijn voorwaarden. "Ik wilde geenconventioneel boek in de zin van 'en toen en toen' en 'dit en dat'.Per slot van rekening is het verhaal van 1945 tot nu, dat vanAtonaal tot Maximaal, redelijk bekend door overzichts-boeken alsdie van Calis en Dautzenberg. Ik realiseerde me wel dat ik niet omeen chronologisch overzicht heen kon, voor de lezers die daar nietzo bekend mee zijn. Vandaar dat de eerste drie hoofdstukken van'Aan de mond van al die rivieren' een beeld geven van dehistorische achtergrond van de poëzie van 1945 tot nu." In deoverige hoofdstukken bekijkt Fokkema de poëzie op geheelandere wijze, waarmee hij een eigen toon toevoegt aan het boek.

Eerst groepeert hij bestaande poëticale tegenstellingenrondom de termen modernisme en postmodernisme. Modernisme staatvoor experimentele poëzie in de lijn der Vijftigers, terwijlFokkema de noemer 'postmodernisme' sinds 1960 van toepassing achtop alle andersoortige poëzie. Poëzie dus die juistníet staat in de traditie van Kouwenaar en - later - Faverey,maar die meer aandacht heeft voor de anekdote, de alledaagsheid ende werkelijkheid.

Vervolgens herverkavelt Fokkema de geschiedenis en bekijktdaarbij de dichtkunst vanuit verschillende invalshoeken, die hijlaboratoria noemt. Dat klinkt klinisch, geeft hij toe. "Maar ik ziehet zo: dichters trekken zich min of meer terug uit dewerkelijkheid en richten hun literaire activiteiten op observatiesen ervaringen. Die ondergaan vervolgens een behandeling in taal.Vandaar dat ik, in de lijn van de Franse dichter Mallarmé, hetbeeld gebruik van een atelier, een onderzoeksplek, waar de dichterkijkt hoe hij met taal verder kan reiken dan wat al gezegd is."Fokkema stelt zich hierbij vragen als: wat is de wezenlijke aardvan poëzie, is dat de expressie van gevoelens door de dichterof het oproepen van emoties bij de lezer? En wat is de relatietussen dichter en gedicht?

Ten slotte brengt Fokkema niet alleen de dominante,experimentele poëzie in beeld, maar beschrijft hij ook de meerherkenbare dichtkunst. "Die is misschien weleens overschaduwd doorde kracht van de Vijftigers. Lucebert zei het echter al: 'De tijdder eenzijdige bewegingen is voorbij'. De maatschappij isveelzijdiger geworden, standpunten zijn veelzijdiger geworden enook de poëzie is veelzijdiger geworden. Ik stel eigenlijk datalles kan in de poëzie, mits een gedicht maar méérgeeft dan ikzelf al bedacht heb. Dat kan 'm zitten in de taligheid,maar ook in een stukje onherkenbaarheid, iets mysterieus. En datkun je vinden bij iemand als Kouwenaar, die vaak ontoegankelijkwordt gevonden, maar ook bij Annie M.G. Schmidt."

Marsmuziek

Fokkema herinnert zich zijn eigen kennismaking met poëzie -die van de Vijftigers - nog goed. In zijn inleiding van 'Aan demond van al die rivieren' refereert hij daaraan. "Ik herinner mijmijn wanhopige pogingen rationeel te begrijpen wat ikintuïtief meende aan te voelen; ik hoor mijn jongste zusje nogzeggen: 'Hij leest boekjes die hij niet begrijpt'." Fokkemaherkende zich echter in een opmerking van Jan Elburg, datbegrijpelijkheid van poëzie niet alles is, maarverstaanbaarheid wel.

Een beginnend poëzielezer adviseert hij om via RemcoCampert en Rutger Kopland uiteindelijk bij Gerrit Kouwenaar tebelanden. "Maar als je daar echt niks mee kunt, zoek dan een anderehoek van het speelveld op. Ik noemde al Annie M.G. Schmidt en ikdenk verder aan bijvoorbeeld Elly de Waard of Anna Enquist. Zelfben ik ook echt geen absolutist in het Kouwenaar-kamp. Marsmuziekis óók goede muziek!"

Zelf gedichten schrijven doet Redbad Fokkema nauwelijks meer."De poëticale gerichtheid is er bij mij niet meer. Ik heb geenformuleringen die mijzelf verbazen, vind anderen vaak beter,frapperender." Die anderen zijn natuurlijk Lucebert en GerritKouwenaar, maar ook Rutger Kopland. Daarnaast bewondert hijrelatieve nieuwkomers zoals Robert Anker en Ilja Pfeijffer."Pfeijffer is een voorbeeld van een recente dichter die deliteraire traditie niet uit de weg gaat. Hij gaat een link aan methet verleden en werkt op een wijze die vergelijkbaar is metLucebert. Hij heeft oog en oor voor de magie van de taal en laatzien dat er vandaag de dag méér is dan rap- enpodiumkunst."

Pfeijffer wordt niet genoemd in 'Aan de mond van al dierivieren'. "Ik hoop echter dat dichters die niet vermeld zijn,zichzelf in de marge kunnen invullen. Ik hoop dat ook de lezer datkan, als hij iemand mist."

Annemarie Heuts


Zonder titel

Het is laat zoals ieder jaar, de tijd

zit krap in zijn heden, de dag

is steeds weer geweest

steek dus het licht aan

dat de toekomst nog uitspaart, spreek

het brood aan dat nog niet doof is, maak

de taal waar achter zijn tekens, spel

het vlees, stil de tijd, leef nog even

Gerrit Kouwenaar

Favoriete gedicht van Redbad Fokkema


Redbad Fokkema

Redbad Fokkema (1938) doceert moderne Nederlandse letterkundeaan de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde de studies 'HetKomplot der Vijftigers' (1979) en 'Varianten bij Achterberg' (1973)en was betrokken bij de bezorging van Hans Lodeizens 'Verzameldegedichten' (1996). Hij was jarenlang poëzierecensent bij Trouwen publiceerde zelf twee dichtbundels: 'Elke dag is de eerste'(1980) en 'Het doek van de dag' (1990).

Onlangs verscheen 'Aan de mond van al dierivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds1945' (uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 59,90gulden).

Puur voor de gezelligheid sporten

Dit jaar deden vijfenveertig teams mee, verdeeld over vijfklassen. De competitie levert verschillende kampioenen op en hetjaar wordt afgesloten met een bekercompetitie. De finales voor dezebeker werden op 18 juni gespeeld.

Letteren-medewerker Broere speelt zelf ook mee. For old timessake voetbalt hij met een stel oud-flatgenoten onder de naamFlatboys. "Je hoeft echt niet te kunnen voetballen. Het is puurvoor de gezelligheid."

Oude vriendschappen zijn de basis van de meeste teams. Zo wordtde troostfinale van de tweede klasse gewonnen door Feyenesse eensociaal-geografenteam bestaande uit Feyenoord- enVitesse-supporters. "Er zit ook een Ajacied bij", vertelt coachElger Heeren, "maar die is niet zo belangrijk. Omdat we allemaalafstuderen, zien we elkaar niet meer zo vaak. Dus zijn we gaanvoetballen. Dat kunnen we eigenlijk geen van allen, maar onzekracht zit in het collectief."

Heeren is bijzonder gelukkig met de derde plaats die zijn ploegin de bekercompetitie bereikt. In de reguliere competitie gingvrijwel iedere wedstrijd kansloos verloren. De ploeg werdvoorlaatste in de laagste klasse. "We waren al blij als we eenkeertje maar met 4-0 verloren", zegt hij. Opgemerkt moet overigensworden dat de tegenstander van Feyenesse, Spias, niet kwam opdagenvoor de troostfinale.

"Het gebeurt wel vaker dat het animo voor de wedstrijd om dederde en vierde plaats niet zo hoog is", zegt organisator Broere."Feyenesse wint reglementair met 5-0 en krijgt een bekertje en eenstapel consumptiebonnen."

De gemiddelde leeftijd van FC de Ballen, het winnende team vande troostfinale van de eerste klasse ligt een stuk lager.Jongerejaars studenten die elkaar kennen van Jordan-college enuitgezwermd zijn over verschillende opleidingen in de stad, hebbenom elkaar niet uit het oog te verliezen ook een team opgericht.

Hun ster is Luuk Luissink. Deze spits van Sporting '70 is eenpaar niveaus te sterk voor de rest. Toch heeft ook hij zijn teamniet naar de finale kunnen slepen. De Ballen verloren in de halvefinale nipt van de Flatboys. Zodat hun inbreng in de finale beperktblijft tot het leveren van de scheidsrechter.

In de troostfinale maakt FC de Ballen het zich door jeugdigeovermoed nog moeilijker dan verwacht. In plaats van rustig dekansen af te maken,zijn de heren uit op persoonlijk succes en nietal te serieus. Ze schieten vanaf elke afstand keihard op het doel.Dit kan dodelijk zijn in het zaalvoetbal waar twee snelle counterseen wedstrijd kunnen beslissen. De Ballen redden het echter wel. Zewinnen met 5-3.

Alle finales verlopen tot dan toe bijzonder sportief. "Zo gaatdat het hele jaar, het gaat er academisch beschaafd aan toe",vertelt Feyenesse-coach Heeren daarover. "Er is af en toe eenbeetje gezeik, maar dat hoort erbij."

Jurgen Swart


Tweede klasse

troostfinale

Spias -Feyenesse 0-5 (reglementair)

finale

Kees 1 -Monumentenzorg 2 6-2

Eerste klasse

Troostfinale

De Ballen -BSU (Bruine Ster Utrecht) 5-3

Finale

Flatboys -Hogeschool Domstad 7-5 (gestaakt)


Zo gezellig nu ook weer niet

Heel kort was er nog maar te spelen in de bekerfinale van deinterne zaalvoetbalcompetitie, toen de Flatboys een 7-5 voorsprongnamen. De resterende minuten werden niet uitgespeeld, wanttegenstander Hogeschool Domstad had er genoeg van.

Scheidsrechter Luuk Luissink die het tot dan toe slechts verbaalhad moeten ontgelden, kreeg keihard een bal naar zijn hoofdgeschoten en staakte de wedstrijd.

Luissink, floot niet bijzonder goed, maar zeker niet slechterdan de andere scheidsrechters die vrijdagavond de anderebekerfinales floten. De competitie is volgens organisator JacquesBroere, puur voor de lol en elk team moet een keer een wedstrijdfluiten.

De spelers van Domstad wekten tijdens de finale op geen enkelmoment de indruk dat het voor de lol was. Ze maakten door hunazzuriblauwe outfit al een professionele indruk en hun warming-updie begeleid werd door de klanken van het Wilhelmus verdiende eenbetere ambiance dan de lege tribunes van Olympos.

Hun tegenstander de Flatboys waren gekleed in eenBarcelona-shirt. Uiterlijk en motorisch leek dit team van dertigersvolkomen kansloos tegen de Domstadstudenten, maar de Flatboys wareneen stuk uitgekookter.

Domstad speelde een soort catenaccio (hard verdedigend spel) datuitstekend bij de kleding paste, maar kwalitatief niet voldoendewas om los te komen van hun tegenstander. Die wist steeds gelijk temaken en er ontspon zich een bloedstollende finale.

Dat frustreerde de spelers van Domstad, in de regulierecompetitie de grote overwinnaar, enorm. Het ontging ze bovendienniet dat de sympathie van de teamgenoten van scheidrechter Luissinkduidelijk uitging naar hun tegenstander. Deze frustratie uitten zeweinig academisch beschaafd op de scheidrechter en de ledematen vande tegenstander. Keeper Ran van Domstad was drukker met hetkalmeren en coachen van zijn spelers dan met het schoonhouden vanzijn doel. En dit resulteerde in een 7-5 voorsprong voor deFlatboys vlak voor tijd.

JS

Rover, Mercedes en het poesje in Eilat



We hadden nog niet besloten wat te doen, toen er een groteloslopende herdershond hard in onze richting kwam lopen. Hij joeghet poesje het struikgewas in, en die kwam er niet meer uit. Wezijn zwijgend doorgelopen en hebben het diertje nooit meer gezien.Nog steeds voel ik me daar slecht over, en het meisje dat toen mijnvriendin was, die voelt dat ook, want dat weet ik. We hebben eenhulpeloos wezentje aan het lot overgelaten. Zo is het gewoon.

Nu draag ik dus weer schuld. Ik heb mijn poezen Rover enMercedes gisteren laten steriliseren. Het was alsof ze wisten water ging gebeuren. Nooit eerder hebben ze zo zitten miauwen enbrommen in hun draagkooitje. Ze hebben waarschijnlijk aan megemerkt dat er iets niet pluis was. Van de dierenarts moest ik dekatjes achterlaten in een soort dierengevangenis, met een gewondekip, een ziek konijn, een depressieve poes, een lusteloze kater eneen arme hond. Rover en Mercedes mochten niet samen in een kooi engescheiden van elkaar liet ik de arme beestjes achter.

Aangetast door Amerikaanse televisie en films, verbeeldde ik medat ze met elkaar zouden gaan praten zodra de deur gesloten was.Dat de kip zijn snavel moest houden van de oude doorgewinterdedierenartsdieren, die enge verhalen vertelden tegen de goedgelovigeRover en Mercedes. Over scherpe messen en boormachines, en dat zemisschien wel doormidden gezaagd zouden worden zodat van dedarmpjes een tennisracket gemaakt kon worden, voor de vrouw van dedierenarts.

Nu, een dag later, zijn de poezen weer thuis. Rover doet al eenbeetje normaal, maar Mercedes is stilletjes en somber. Dat haarbaasje dat heeft kunnen doen! Gelukkig kwam ze zojuist weer op mijnschoot liggen. Tochvalt het voor mezelf niet goed te praten, dat ikde moed heb om de diertjes het moederschap te ontzeggen. En waarom?Omdat iedereen het doet en omdat de dierenarts zegt dat het beteris. Dit schuldgevoel is echter niks vergeleken met dat over hetarme poesje in Israël. Ik hoop maar dat iemand anders wel degoede beslissing heeft genomen en het diertje heeft geadopteerd enniet gesteriliseerd, zodat ze een trotse moederpoes is geworden.Anders hoop ik dat het vermoeide beestje rust heeft gevonden in dedierenhemel.

Gerard Janssen

'De dichter zit in mij...'

Tin Lok Chan (roepnaam Lok) is studentcultuurgeschiedenis en dichter. Hij gaf twee van zijn gedichten ineigen beheer uit in een oplage van dertig exemplaren. In septembergeeft de Groningse uitgeverij Triona Pers Bloemengedicht eenbibliofiele uitgave van hem uit en hij is in onderhandeling met eenAmsterdamse uitgeverij over een bundel.


Faust

mijn boekenkasten ketsen de

grauwe stilte van hun dode

dichters naar me terug

ik verveel me nee

ben lusteloos

buiten aan de horizon tolt avondrood

rond als een spinnewiel

de cassettespeler - kado gekregen van

mijn duivelse kameraad -

draait haar blikkerige stem

stotterende boodschap na:

ik vind nooit iets volkomens maar

jij keerde jouw aangezicht in vlammen

naar mij toe gaf alles waar

ik om vroeg

- snel de televisie aan; misschien

is de paus nog niet vertrokken

voordat de paaswakeklokken luiden

het doffe beeldscherm flikkert op

mijn netvlies ik zie

donkere koorts in m'n hoofd

mijn klamme hand en glimlach

Voor Joachim von der Thüsen

Tin Lok Chan


Lok Chan: "Sinds twee jaar ben ik echt dichter. Daarvoor schreefik erg sporadisch korte verhalen, maar gedichten bleven me trekkenen ik las ook veel gedichten. Slauerhof bijvoorbeeld over Het GroteVerlangen. Ik was niet zo gelukkig in die tijd. Twee jaar geledenschreef ik ineens drie avonden achter elkaar erotische gedichten.Het ene kwam na het andere. Zo spontaan. Alsof ik een doorgeefluikwas. Ik moest die gedichten wel herschrijven, maar de kern zatgoed. Sindsdien ben ik volop aan het dichten. Of ik nou een goededichter ben of een hartstikke beroerde... ik ben er één.Het is een deel van mij. De dichter zit in mij."

Hij kwam in 1998 voor het eerst met zijn gedichten naar buiten.Dat was een bibliofiele uitgave, Clara, in eigen beheer, eentijdrovende bezigheid. In zijn kamer in Lunetten vouwde en reeg hijavonden achtereen dertig keurige exemplaren. Het was voor zijngevoel tijd om in actie te komen. "Dat had te maken met het idee:ik ben dichter en dat moet ik naar buiten brengen." Hij had almanuscripten naar uitgeverijen gestuurd, maar hoewel hij vanallemaal lovende reacties kreeg, was geen van hen in staat om zedirect uit te geven.

Lok: "Ik zou niet ophouden met dichten, denk ik, als er nooitiets van me uitgegeven wordt. Misschien wel als mijn werk nooitvoorgedragen of gelezen wordt. Dat kan ook buiten publiceren. Totnog toe heb ik niet op open podia voorgedragen, simpelweg omdat ikniet durfde. Maar nu durf ik het wel. Ik sta daar niet meer als eenjochie dat eens iets geschreven heeft. Ik sta daar als de dichterLok en lees mijn eigen werk voor."

Zijn thema's zijn 'liefde, dood, verlangen en ondergang'. "Deklassiekers. Er zit iets fatalistisch in mijn gedichten. Ik heb ookwel gelukkige gedichten, maar de meeste literatuur gaat toch overongelukkige liefdes en ongelukkige levens. Anders maak je het ookniet spannend."

Zelf ziet Lok niets in zijn werk dat er op duidt dat hij eenChinese achtergrond heeft. "Ik voel me ook niet typisch Chinees.Misschien is dat wel omdat ik homo ben. Dan ben je al anders dan demeeste Chinezen. Ik dacht altijd dat ik de enige homoseksueleChinees was. Ik ben altijd weer verbaasd als ik Aziaten of Chinezenin Amsterdamse homo-uitgaansgelegenheden tegenkom."

Gepassioneerd

Als kind bezocht hij de Chinese school om het Chinese schrift teleren. "Ik was erg patriottistisch in die tijd: ik ben Chinees enChinezen zijn beter, want wij zijn beleefder en beschaafder, wijhebben een veel oudere cultuur, wij hebben de lange muur. Mijnmoeder heeft me het idee sterk meegegeven dat ik anders was: 'Jebent Chinees, geen Nederlander, Lok'. Ik vertelde eens aan mijnmoeder dat er mensen bijmij op school zaten die al met elkaarzoenden. 'Ja', zei mijn moeder, 'dat is typisch Nederlands, typischwesters om dat al op zo jonge leeftijd te doen.' Homoseksualiteitwas ook typisch iets voor westerse - verkeerde - mensen. Op eengegeven moment heb ik me daar van los gemaakt. Alles wat Chineeswas, was ineens niet goed meer. Het was een keurslijf terwijl ikgraag mijn eigen gang wilde gaan. Ik ging toen ik vijftien was naarmusea en kunstzinnige dingen. Dat heb ik niet van mijn oudersmeegekregen. Het was iets van mezelf. In mijn eentje museum inmuseum uit. Ik begon naar klassieke muziek te luisteren en nietmeer naar Chinese pop. Nu heb ik een fase dat ik het weer terug wilhebben en luister ik daar wel weer naar. Uit een soort nostalgie enomdat ik beter in mijn vel zit hoef ik niet meer zo te vechten metmijn Chinees-zijn."

Lok was lang zoekende. "Ik zocht nieuwe horizonten, iets waar ikme in kon storten, naar grote gevoelens. Ik ben ook intensief beziggeweest met geloof. Op mijn zeventiende voelde ik me op eenschoolreisje een keer erg rot en zei iemand tegen me: 'God kan jehelpen'. Heel EO-achtig, maar om niet onbeleefd te zijn ging ikmaar met hem meebidden. Ik voelde me toch al rot dus dat kon er ooknog wel bij. We gingen het bos in. Ik vouwde mijn handen en op eengegeven moment kreeg ik een gevoel dat ik nooit verwacht gehad. Ikzat daar op mijn knieën, maar terwijl mijn ogen dicht warenzag ik een hele grote deken de hemel omspannen. Die deken zakteheel langzaam neer. Op een geven moment voelde ik iets tegen mijnkruin aankomen. De deken kwam over me heen en ik werd er helemaalwarm van. Een warme gloed. Ik had zoiets nog nooit meegemaakt. Eenpaar jaar later ging ik in een klooster. Ik studeerdemuziekwetenschappen en pendelde op en neer naar Utrecht."

Hij beaamt dat hij toen toch echt wel een rare vogel was: homo,Chinees en met zijn amper 22 jaar ook nog kloosterling. Lok: "Oh,nou helemaal. Ik begin nu gelukkig eindelijk wat gewoner teworden.Ik heb dat zoeken naar grote gevoelens minder, maar ik hebdieneiging nog wel als ik ga dichten. Ik moet ook oppassen dat ikniet al te abstract word. Ik wil die romantiek nu uit het momenthalen. Niet schrijven over eeuwen, ruige bergen, razende rivieren,dat grote gepassioneerde."

Mild

Het cassettebandje met Chinese pop wordt stopgezet en Lok draagteen voorbeeld van een abstract gedicht van zijn hand voor:"Constant te naakt voor de wereld, / Nooit naakt genoeg voor dewaarheid / Nooit etherisch licht op mij af zien dalen... etc."

Lok: "Het is helemaal niet lijfelijk of concreet. Het heeft geenhanden of voeten. Daar neigde ik altijd toe. Van sommige anderegedichten denk ik: hè, dat ik dat ook kan: "Stukjes van jouoveral / tussen jampot, koffiemok / en eierdopje overal stukjes /jou op het linnen tafelkleed en boeket...etc."

Lok: "Zie je, dat is heel anders. Uit de concreetheid van hetalledaagse wordt een brug geslagen naar een andere dimensie. Datpast beter bij deze tijd van anything goes. Ouders zeggen tegen hunkinderen: 'Maakt niet uit wat je doet, als je maar gelukkig bent'.Als je nu over dat Grote schrijft ben je eigenlijk een beetjebelachelijk."

Tot nog toe heeft hij zijn gedichten vooral aan vriendenvoorgelezen. Het nadeel daarvan vindt hij dat die misschien te mildzijn in hun oordeel. "Ik ben gek op reacties. Het geeft me een kickom kritiek te horen van iemand waarvan ik aan zijn motivatie kanhoren dat hij er echt mee bezig is geweest en erover nagedachtheeft. Ik heb nooit een cursus of zo gevolgd. Zou ik misschien welwillen doen om metrisch te leren dichten. Ik ben daar niet zo goedin, moet ik zeggen, maar in mijn gedichten gaat het denk ik ookmeer om de inhoud. Ik ben wel blij dat ik na zoveel tijd eindelijkmijn eigen manier van schrijven heb. Het is typisch Lok."

Suzanne Brink

De Gouden Gids voor alumni

De universitaire lerarenopleiding zou oud-studentendie nu in de regio Utrecht in het voortgezet onderwijs werkzaamzijn willen betrekken bij een project om de opleiding tevernieuwen... Een universitair bestuurder die naar een buitenlandmoet wil daar als entree een beroep kunnen doen op Utrechtseafgestudeerden... Het U-blad wil graag interviews afnemen met'bekende Nederlanders' die aan de UU hebben gestudeerd... Ofgezelligheidsvereniging Veritas wil voor de viering van haarlustrum een overzicht van haar 'reunisten' die het tot hoogleraarhebben gebracht... Voor al dat soort situaties heeft deUniversiteit Utrecht sinds kort een 'alumnibestand' beschikbaar meteen schat aan gegevens.

Het alumnibeleid waarmee de universiteit vier jaar geleden eenbegin heeft gemaakt, heeft als oogmerk de band te verstevigen metde nog in leven zijnde afgestudeerden; dus vanaf - pakweg - 1918.Alumni kunnen immers voor de universiteit een rol spelen opinhoudelijk, relationeel of financieel terrein. Een eerste vereisteis dan echter te achterhalen wie die alumni zijn, waar ze zitten,wat ze doen en welke posities ze bekleden. Om daar achter te komenheeft de universiteit 4,5 ton beschikbaar gesteld voor die operatie'bestandsverrijking'.

"We zijn begonnen die organisaties aan te spreken, die al ietsdeden met alumni", vertelt drs. Desirée Majoor, deuniversitair medewerker die als expliciete opdracht kreeg om, samenmet die groepen, een alumnibeleid van de grond te tillen. "Datkonden vakgroepen, faculteiten, gezelligheidsverenigingen ofsportclubs zijn. Maar ook beroepsverenigingen bijvoorbeeld. Dieinventarisatie leverde een kaartenbak op met ongeveer 87.000alumni." Maar die gegevens waren divers van kwaliteit. De ene groephield zijn bestand nauwkeurig bij, een andere had een summierlijstje van vijf jaar geleden laten onderstoffen.

"Vervolgens hebben we die basisset gegevens overgedragen aanOnderzoeksbureau Stogo. Dat is begonnen met een check met detelefoongegevens van de PTT; van 42.000 alumni bleken naam- entelefoongegevens te kloppen", vervolgt Majoor. "Via allerlei andereroutes - adresgegevens, oproepen in het alumniblad 'Illuster' endergelijke - is er uiteindelijk een bestand ontstaan van 51.000alumni waarmee Stogo daadwerkelijk contact heeft gehad. Dat isweliswaar een teruggang ten opzichte van die oorspronkelijkekaartenbak, maarmet die 51.000 kun je wél concreet aan deslag. Het bestand - dat naar schatting de helft van de nog in levenzijnde alumni van de UU bevat - maakt het bijvoorbeeld mogelijk tebesparen op de verzendkosten van Illuster, omdat in hetbeginstadium veel bladen naar onbestelbare adressen werdenverzonden, of dubbel op één adres."

Spielerei

Universiteitswoordvoerder dr. Joop Kessels erkent dat zijnvingers jeuken als het alumnibestand op zijn bureau ligt; bladerenen cijferen en ontdekken dat er in de regio Utrecht 103 alumni alsleraar werkzaam zijn in de alfa-sector, 148 in de bèta-sectoren 51 in de gamma-sector... en zich verbazen over dat hogere aantalbèta's dan alfa's. "De demografisch-culturele dwarsverbandendie uit het alumnibestand te destilleren zijn, vind ik razendinteressant. Met zo'n bestand in de buurt betreur ik het dat ikgeen sociaal wetenschapper ben; prachtig materiaal voor eenpromotie-onderzoek!"

Voor Kessels is het ook neuzen in het bestand een soortSpielerei, maar beslist nog méér dan dat. "Het biedt veleingangen voor faculteiten en verenigingen. Vakinhoudelijk kan hetuitermate belangrijk zijn om te weten hoeveel Utrechtse alumni eenjuridische functie vervullen. Als je dat weet, kun jeterugkoppelen. Of stel, het Universiteitsmuseum kan een uniekecollectie aankopen uit Noordoost Nederland en wil daarvoor -voorzichtig - legaten verwerven; dan is het handig om na te kunnengaan welke Utrechtse afgestudeerden zich in die regio hebbengevestigd als notaris. Je bent als instelling dus niet meerafhankelijk van toevallige adresbestanden."

Het alumnibestand wordt in een vervolgproject digitaaltoegankelijk gemaakt voor faculteiten - in eerste instantieLetteren - en vervolgens voor de gezelligheidsverenigingen, zodatdie gegevens van hun eigen alumni kunnen gebruiken en eruit kunnenhalen wat voor hen van belang is. Dat kan het toezenden van eenfacultair alumniblad zijn, het onderhouden van e-mail contact, hetverzenden van uitnodigingen voor reünies, of heel specifiek:het uitnodigen van het jaren zestig cohort van geschiedenis voor depresentatie van een boek van hoogleraar Hans Righart over dieperiode.

"Spielerei?" Desirée Majoor verschuift licht gepiqueerdnaar het puntje van haar stoel. "Het is een essentieel tool!", zegtze. "Op een gegeven moment ga je vinkjes plaatsen bij namen; dan ishet geen louter alumnibestand meer, maar een relatiebestand. Datgeeft mogelijkheden tot hele nieuwe vormen van management."

Armand Heijnen

Katten zijn goddelijk en duivels

De vroegste vermelding van een relatie tussen mens en katdateert van ongeveer 2600 vChr. in het antieke Egypte. De eersteafbeeldingen van katten in Egyptische graftomben dateren van rond2000 vChr., maar die hebben betrekking op de wilde kat; de FelisChalis. De eerste afbeelding van een huiskat komt voor in eenschildering uit de graftombe van May, 1450 vChr. Hierop wordt eenkat afgebeeld die is vastgebonden aan een stoelpoot. Lateremuurschilderingen zoals uit de graftomben in Deir el Medina uit1275 bevatten een kat temidden van een gezin. Waarom de kat bijmensen is gaan wonen is onduidelijk. Vermoedelijk is de verbintenisvoortgekomen uit de noodzaak om de grote graanschuren in Egyptetegen knaagdieren te beschermen.

De kat werd in het oude Egypte beschouwd als een goddelijk dier.De tempel Bastet bij Bubastis in de Nijldelta was het centrum vande kataanbidding. Het lijk van het dier werd met dezelfde eerbiedbehandeld als dat van de mens. Het lichaam werd naar Bubastisgebracht, gebalsemd en in gewijde grafkamers bijgezet, terwijl deeigenaren hun wenkbrauwen afscheerden als teken van rouw.

De kat vond wellicht zijn weg naar Europa door rondtrekkendekooplui en militairen. Tegen de tijd van de Romeinse invasiesbereikte de kat Engeland. Tot de middeleeuwen werden er aan hetdier nog magische krachten toegekend, veel verhalen uit deze tijdgaan over katten die hun eigenaar voorspoed en geluk brachten.

Toen het christelijk geloof de gevestigde godsdienst in Europawerd, verloor de kat haar goddelijke status: zij werd gezien alsmetgezel - en uiteindelijk ook als symbool - van de duivel.Duizenden katten werden levend verbrand omdat men geloofde deduivel te pijnigen door het dier te laten lijden. Dit bijgeloofwerd veroorzaak door de onafhankelijke aard van de kat, haargeheimzinnig gedrag en ondoorgrondelijke uitdrukking.

De kat kreeg nog een negatief imago doordat ze werd geassocieerdmet heksen. Een heks werd altijd afgebeeld met een zwarte kat. Deheksenvervolging in Engeland en in de Lage Landen was ook gerichtop katten. In die tijd was het feit dat een vrouw een kat had algenoeg bewijs voor hekserij. Dit duurde tot de tweede helft van de18e eeuw. De kat werd weer respectabel, mede door de eerste Engelsekattententoonstelling in 1871. De publieke opinie veranderde en dekat werd een populair huisdier.

Studenten en hun katten

Joke van der Glas


Joris

Theo, Joris, Nicolai, Geesje en Maarten wonen metvijf andere huisgenoten op de derde verdieping van de 'blauwe flat'op het Tuindorp-West studentencomplex. Hun huiskat heetJoris.

Joris is een potige kater met een eigenwijze kop. Hij trekt zichniet zoveel aan van al dat studentvolk om hem heen maar looptparmantig door de gemeenschappelijke keuken van de etage. De katbehoort toe aan Geesje van Lieshout, die hem heeft meegenomen uithaar vorige studentenhuis in Houten.

Joris van Kempen, eerstejaars student Informatica en zijnwerkende huisgenoot Theo Boersma vinden het leuk dat er een huiskatis. "Joris is niet lastig, behalve toen ik hem per ongeluk eenweekend had opgesloten in mijn kamer. Hij heeft toen vanalles opmijn spiksplinternieuwe vloerbedekking gedeponeerd", vertelt deinformaticastudent. "Vorige week is hij uit mijn raam gewaaid. Datwas zo zielig. Ik schrok me rot, maar gelukkig kwam hij op degalerij hier onder terecht."

Volgens de jongens wordt Joris altijd heel lief rond vier uur 'smiddags. "Als iemand voor zijn charmes bezwijkt of over hemstruikelt, krijgt hij eten. Het lijkt me heerlijk om een huiskat tezijn: lekker de hele dag op de bank liggen en iedereen naar collegezien gaan." Ze vinden de kat lui en dik.

Geesje is verantwoordelijk voor de kat: zij koopt het eten enzorgt ervoor dat Joris regelmatig bij de dierenarts komt en dat hijanti-vlooienmiddel krijgt toegediend. De kattenbak verschoont zijook. Die kattenbak is vaak een discussiepunt in huis: "Dat dingstinkt", zegt iedereen.

De kat mag niet op de kamer van Maarten van het Bolscher komen;hij schiet 'm nat zodra hij één poot naar binnen waagt.Huisgenoot Nicolai Schewe heeft er spijt van dat hij ooit ingestemdheeft met Joris: "Hetis gewoon een klotebeest. Hij heeft mijn kamereen keer ondergepoept, zijn kattenbak stinkt en hij is nietaardig."

Nicolai vervolgt zijn relaas: "Hij geeft steeds over en in hethele huis zwerven plukken haar. Die kat spoort niet. Iedereen geefthem eten om van het gezeik af te zijn. Alleen Theo doet het uitpure liefde." Maarten relativeert tenslotte de hele zaak: "Ach,zo'n kat in huis, dan hebben we tenminste iets om over tepraten."


Poes

Elske, Carlie, Jan, Wouter en Cindy wonen met nogvier andere huisgenoten op het IBB-complex. Hun kat heet 'Poes' enhet dier is tevens de huisoudste.

Poes was eerst van Paul, vertellen de huisgenoten terwijl zenaar een kinderfoto van deze oud-huisgenoot wijzen die nog in dekeuken hangt. Toen Paul verhuisde heeft hij de kat achtergelaten omhet dier in zijn oude omgeving te laten. Jan ten Ham: "Poes isnogal gestresst en schichtig. Paul heeft in zijn nieuwe huis maaréén kamer en wij hebben hier een woonkamer. Daarom is zehier gebleven."

De oude eigenaar van Poes, Paul, heeft haar meegenomen in zijnjaszak vanaf de boerderij van zijn ouders. "Een boerderijkat isniet gewend aan mensen", zegt Jan. "Misschien is ze daarom zo bang.Als er een voetbalwedstrijd op TV is en er zitten veel mensen in dewoonkamer, durft ze niet naar binnen. Een groen scherm incombinatie met bruine flesjes is genoeg om haar de gang op tejagen."

Het dier heeft volgens de studenten een aantal vreemdegewoontes. "Ik snap dat beest niet, soms kotst ze alleen eenblaadje met wat speeksel uit." De studenten beginnen een discussieover kotsen en uiteindelijk besluiten ze: Kotsen is de hobby vanPoes. Jan: "Ze heeft een keer over mijn bureau gekotst, preciesover twee hele dure studieboeken. Ze kan wel goed mikken."

Iedereen in huis is verantwoordelijk voor Poes, er is nietéén specifieke verzorger. De kattenbak verschonen hoortbij de 'keukenbeurt' en eten krijgt ze van degene die in de buurtis om zes uur. Wouter van Weerendonk: "Je hoort het wel als zehonger heeft. Ze eet trouwens alleen kattenvoer en kwaliteitsham."Elske Eertink: "Laast heb ik haar boter gegeven en dat at zeook."

De huisgenoten noemen vervolgens verschillende etenswaren die zeweleens hebben gegeven aan Poes: boterhamworst, mayonaise entonijn. Het kattenvoer wordt betaald van de huisrekening. Jan:"Voordat ik hier kwam was ze al gesteriliseerd, daarna is ze nooitmeer bij de dierenarts geweest. Maar als ze iets heeft, betalen wedat ook van de huisrekening."

Over het schoonmaken hebben de huisgenoten nooit ruzie: "Datgaat vrij relaxed hier."

Ze vinden Poes vooral gezellig. Carlie Karouw: "Je kan altijdeen beetje met haar knuffelen." En Wouter praat altijd tegen Poes:"Als je mauw zegt, mauwt zij terug. Dat kan je vijf minutenvolhouden." Jan: "Poezen zijn makkelijk in een studentenhuis, jehoeft ze niet uit te laten. Zij zit altijd in de vensterbank."Huisgenote Cindy Strijbos: "Honden zijn zo aanwezig." Maar als Poeser niet meer zou zijn, zouden ze haar echt missen.


Ruim twee miljoen katten

Dr. Nienke Endenburg is klinisch pedagoog enonderzocht voor haar proefschrift de relatie tussen mensen endieren. Nu werkt ze als onderzoeker bij de faculteitDiergeneeskunde.

Volgens Endenburg lopen op dit moment zo'n 16 miljoen huisdierenrond in Nederland. De kat neemt daarvan als huisdier 2,2 miljoenplaatsen in. En dat aantal blijft stijgen. De onderzoekster noemtde kat 'het dier van de emancipatie'. "Katten redden zichzelf. Jehoeft je bij een kat geen zorgen te maken als je een uurtje laterthuiskomt."

De meeste katten komen in gezinnen voor. Endenburg geeft eenmogelijke verklaring: "Jongeren hebben een druk sociaal leven. Vooreen kat moet je toch zorgen." Een studentenhuis kan onder bepaaldevoorwaarden een goede oplossing zijn. "Er zijn daar altijd mensendie voor het dier kunnen zorgen."

Nienke Endenburg is geen voor- of tegenstander van een kat ineen studentenhuis. Als er goede afspraken zijn, gaat het volgenshaar goed. De taken en de kosten moeten verdeeld worden en er moetéén iemand eindverantwoordelijk zijn. "Er moet eenpersoon zijn die in de gaten houdt of de kat eten krijgt of dat hijingeënt is. Zijn die afspraken er niet, dan ben ik eentegenstander van katten in een studentenhuis. Het dier isafhankelijk van de mens, die hem voor de gezelligheid houdt,maarvoor de kat moet het ook leuk zijn."

Of een studentenhuis goed is voor een kat is individueelverschillend. Katten hebben een socialisatieperiode van twee totzeven weken na hun geboorte. Gaat het daar mis dan krijg je kattendie bang zijn voor mensen."Die moet je niet in een studentenhuiszetten. Maar een kat die bijvoorbeeld in een café is geboren,moet je weer niet in huis zetten bij iemand die er nooit is."

Voor katten is het verloop in een studentenhuis niet vervelendomdat katten zich vooral aan een plek hechten. Honden hechten zichmeer aan een eigenaar. "Maar katten zijn erg tijdgevoelig en hebbenroutine nodig. De ene dag bergen met eten geven en de volgende tweedagen niets is slecht."

Het enige waar Endenburg echt bang voor is, is dat er raredingen met de huiskat gebeuren. "Je hoort wel eens verhalen overdronken studenten die rare spelletjes spelen met het dier: ermeegooien of kijken of hij hittebestendig is, dat soort dingen."

Voor mensen kan een huisdier goed zijn. Uit onderzoek isgebleken dat het aanraken van een huisdier stress-verlagend werkt.De cholestorol- en triglyceridegehaltes in het bloed dalen. Debloeddruk gaat ook omlaag. Een voorwaarde voor die positieveeffecten is wel dat je plezier hebt van het dier. "Als je het drukhebt en je voelt je daar schuldig over tegenover je kat, dan zal jebloeddruk niet dalen. Dat is ook het geval als je een pesthekelhebt aan katten."

Uiteindelijk komt het er op neer dat de mens plezier moet hebbenin de kat en goed voor het dier moet zorgen. Endenburg somt debehoeften van katten op: "Eén eindverantwoordelijke,regelmatig eten, aandacht en een plekje voor zichzelf." Dat plekjezoeken katten zelf uit. Je hoeft geen speciale kattenmand te kopen.Een doos, een stoel of een vensterbank is ook goed.


Lola en Otis

Mireille Versteeg, studente Theater-, Film- enTelevisiewetenschap, woont in een studentenhuis met vijf anderen.Mireille heeft twee katten: Lola en Lola's dochter Otis.

"Toen ik in dit huis kwam wonen had ik een kat Sofie, maar dieis op een gegeven moment weggelopen", vertelt Mireille. "Lola iseen dochter van Sofie. En Lola heeft zelf twee kittens gekregen,Otis en Curtis." Ze wijst naar Otis; die eet onverstoorbaar dooruit zijn voederbak die op Mireilles kleine studentenkamer staat.Onder haar bureau staat een kattenbak.

"Soms is het wel smerig om een kattenbak op je kamer te hebben,maar je hebt tegenwoordig een speciaal soort korrels, die zijnultra-absorberend en klonteren de plas van de kat. Dan hoef je nietsteeds een hele bak te verschonen, maar je kan die klonten ergewoon uitscheppen."

De studente vindt vooral de eigenwijsheid van katten bijzonder."Honden zijn slijmerds, die doen alles voor eten. Katten zijn leukom naar te kijken. Ze hebben een eigen taal." Ze wijst naar dekleine Otis: "Zij is zó stoer; ze is heel klein maar jaagtalle katers uit de buurt de boom in."

De katten zijn van Mireille, dus zorgt zij er ook voor. "Niemandhier in huis doet moeilijk over de katten. Officieel staat in mijnhuurcontract dat we geen huisdieren mogen houden, maar de huisbaasweet er vanaf." De buren van Mireilles huis, ook een studentenhuis,zijn dol op Otis. "Ze zijn helemaal weg van haar. Otje gaat daarwel eens logeren en ze hebben allemaal kattenspeeltjes voor haargekocht."

Volgens Mireille is het niet duur om een kat te hebben: Zo'ntwintig gulden per week. "Het enige wat duur is, zijn de spuitjesbij de dierenarts en het steriliseren."


Muis, voorheen Curtis

Damiaan Volp, student fysiotherapie, is de vriend vanMireille en heeft het broertje van Otis in huis genomen. Maar, toenzijn huisbaas daar achter kwam moest de kat weer weg. "Hij zit nubij mijn moeder, die heeft zelf zes katten."

Het katertje is nu ongeveer een jaar oud en heet 'Muis'. "Eerstheette hij Curtis. Ik heb die naam veranderd omdat het bij mij inde familie een gewoonte is om katten een naam te geven die met een'M' begint. De eerste katten van mijn moeder heetten Maarten enMinou. Mijn zus heeft een kat die Madelief heet. Je kan leuke namenverzinnen die beginnen met een 'M'". De student somt op: "Medusa,Mokkel..."

Damiaan vertelt dat hij bij de geboorte van Muis was. "Lolaheeft de kittens gebaard tussen ons in, in bed. Dat is heel apart,een normale kat trekt zich terug in een hoekje, maar zij niet. Hetvlies dat nog om dekittens heen zit ziet eruit als een glazenknikker. Het breekt zodra ze eruit komen. Dat is zo mooi om tezien", zegt Damiaan. "Daarna likt de moederpoes ze helemaalschoon."

Na de geboorte ging Mireille een aantal weken op vakantie enDamiaan paste er op. "Ik wilde er toen ééntje hebben wanthet zijn echt de leukste katten die er zijn. Maar, ja, dat zegtiedereen over zijn kat."

De vreugde duurde echter niet lang. Damiaan: "Mijn huisbaas kwamer achter dat ik een kat in huis had door mijn onderbuurvrouw. Ikhad mot met haar. Toen de huisbaas een keer bij ons was, liep zijmee naar de voordeur en zei 'Kijk je uit voor de kat'. En hij:'Welke kat?'. Een week later kreeg ik een zakelijke brief over hethuurcontract. Ik had drie weken de tijd ..."

Damiaans' moeder woont achtehonderd meter verderop en heeft dekat nu. "Ik ga hem elke dag bezoeken, want het zo'n leuke kat. Ikkan hem niet missen", zegt Damiaan.

'Een psychiatrische ziekte is net zo biologisch van aard als elke andere ziekte'

'Een psychiatrische ziekte is net zo biologisch van aard alselke andere ziekte'

Drie pond drillerige substantie zonder geur of smaak.Zo nuchter omschrijft prof.dr. Jan van Ree het lichaamsdeel dat hijnu al dertig jaar wetenschappelijk probeert te doorgronden. Hijstond in 1989 aan de wieg van de Hersenstichting Nederland en isdaarom op 19 juni één van de eregasten tijdens het tweedelustrum van zijn geesteskind. Er is reden voor tevredenheid, vindtde man die zich inmiddels een landelijke reputatie heeft verworvenals verslavingsdeskundige. "Maar de hersenen krijgen nog lang nietde aandacht die ze verdienen."

Het blijft voor veel mensen moeilijk te accepteren. Terwijl erin het geval van kanker of van een hartkwaal geen twijfel bestaatover het medische karakter van de aandoening, worden psychischekwalen zoals schizofrenie, depressiviteit, maar ook verslaving, nogsteeds beschouwd als problemen die 'tussen de oren' zitten.Weliswaar groeit het besef dat geneesmiddelen kunnen helpen. Maar,is de opvatting, onze hersenen kunnen als 'zetel van onzepersoonlijkheid' toch moeilijk op één lijn worden gesteldmet alledaagse organen als het hart, de lever of de nieren.

"Onterecht", vindt hoogleraar psychofarmacologie prof.dr. Janvan Ree. "Net als bij elke andere ziekte is er ook bijpsychiatrische ziekten sprake van een verstoring van biologischeprocessen. Daarmee ga ik niet zover dat ik psychiatrischeaandoeningen volledig wil reduceren tot genetische afwijkingen,zoals sommigen doen. Maar mede dankzij het onderzoek dat wij inUtrecht doen, wordt wel steeds duidelijker dat een psychiatrischeziekte in de kern net zozeer biologische van aard is als elkeandere ziekte. Gelukkig maar, want dat biedt niet alleen kans opeen effectievere behandeling, maar ook op het opruimen vanschadelijke vooroordelen.

"Neem autisme. Hoe lang is er niet gedacht dat kinderen datkregen omdat ze door hun moeder verkeerd waren opgevoed. Dat wasgeen gering verwijt. Inmiddels is duidelijk dat de opvoeding erweinig mee te maken heeft en dat autisme een ontwikkelingsstoornisin de hersenen is, een biologische afwijking die voor negentigprocent erfelijk bepaald is. Het is dus denkbaar dat er in detoekomst met geneesmiddelen iets aan kan worden gedaan. Ik ben heelblij met dit soort ontdekkingen."

Hij ging farmacie studeren in Utrecht, maar voelde er weinigvoor om zijn leven te slijten als verkoper van voorverpaktegeneesmiddelen. Integendeel, hij raakte meer en meer geboeid doorde vraag waarom geneesmiddelen eigenlijk werken. Om meer over hetmenselijk lichaam te weten te komen, besloot hij om naast farmacieook geneeskunde te gaan studeren. Zonder veel problemen haalde dezoon van een eierexporteur uit Amerongen in beide studies hetdoctoraal, waarna hij koos voor een loopbaan in het onderzoek. In1969 kreeg hij een promotiebaan op het Rudolf Magnus Instituut,waar hij na ruim dertig jaar nog steeds niet is uitgekeken op detweehonderd miljard zenuwcellen die ons doen en laten besturen.

"Ik kwam daar op het moment dat er voor het eerst werdgeëxperimenteerd met het toedienen van prikkels aan dehersenen van ratten. Ik vond het mateloos fascinerend om te zienhoe groot het effect daarvan was op het gedrag van die dieren. Alsje een elektrode in de hypothalamus van zo'n rat aanbracht en deknop aanzette, ging hij eten. En als je hem uitzette, hield hijweer op. Dat was nogal wat. Als je diezelfde elektrode op een ietsandere plek in de hersenen aanbracht, ging de rat zichzelfstimuleren. Later probeerden we datzelfde effect op te wekken doorin de betreffende hersendelen chemische stofjes te spuiten. En ookdat werkte. Daarmee was dus aangetoond dat je zulk basaal gedragals eten kon beïnvloeden met behulp van stofjes in dehersenen. Toen ik dat gezien had, was ik verkocht. Ik wilde per seweten wat er zich in die hersenen afspeelde."

Verslaving was het thema waardoor Van Ree van meet af aan werdgegrepen. "Op dat moment was nog volstrekt onduidelijk via welkmechanisme verslaving werkte. Er bestonden ruwweg tweetheorieën. De ene ging ervan uit dat verslaving wordtveroorzaakt door het feit dat stoppen met het innemen van deverslavende stof leidt tot puur fysieke onthoudingsverschijnselen.Het bekende verhaal van de alcoholist die trillend wakker wordt enpas kalmeert als hij zijn eerste borrel achterover heeft geslagen.Dat was dus een zuiver lichamelijke verklaring, waarvan nu wel vaststaat dat hij de plank misslaat.

"De andere theorie ging uit van de gedachte dat mensen geneigdzijn bepaald gedrag meer te vertonen naarmate de beloning groteris. Volgens die gedragstheorie is het prettige gevoel, de roes, bijverdovende middelen en ook bij alcohol de belonende prikkel omsteeds opnieuw naar het middel te grijpen. Op zich klopt dietheorie wel, maar de meeste deskundigen stopten bij de conclusiedat de psychische afhankelijkheid werd veroorzaakt door iets'tussen de oren'. Zij accepteerden de hersenen als een 'black box',waarin je toch niet kon doordringen, maar dat zinde mijniet. Ik wasnu juist benieuwd naar wat zich in die hersenen afspeelde."

De nieuwsgierigheid van Van Ree en zijn collega's op het RudolfMagnus Instituut heeft de afgelopen dertig jaar steedsaannemelijker gemaakt dat verslaafd raken (maar ook deontvankelijkheid voor psychiatrische ziekten) nauw samenhangt metfysiologische processen in de hersenen. Zo is bijvoorbeeldduidelijk geworden dat de aan morfine verwante stof endorfine eenbelangrijke rol speelt bij het ontstaan van een verslaving, verteltVan Ree.

"Als we onze ratten iets lieten doen wat ze prettig vonden, danbleken ze dat minder vaak te willen doen naarmate we ze meerstoffen toedienden die de werking van endorfine tegengingen.Kennelijk was de hoeveelheid endorfine in de hersenen bepalend voorde hunkering van de ratten naar de kick van de verslavendeactiviteit. En als dat bij ratten zo was, dan was de kans groot dathet bij mensen ook zo werkte, was onze redenering die later ookproefondervindelijk is bevestigd.

"Het idee is dat mensen met een verhoogde endorfineproductiesneller verslaafd raken dan anderen. Een volgende vraag is dannatuurlijk waar die verschillen vandaan komen, maar daar weten wehelaas nog heel weinig van. Het is denkbaar dat de verslavende stofde afgifte van endorfine in de hersenen geleidelijk vergroot, maarik ben er persoonlijk van overtuigd dat genetische aanleg ook eengrote rol speelt bij de ontvankelijkheid voor verslaving."

Hoezeer de omstandigheden ook een rol mogen spelen, Van Ree iszeer pertinent in zijn stelling dat mensen die gemakkelijkverslaafd raken 'andere hersenen' hebben dan diegenen die meerweerstand aan genotsmiddelen kunnen bieden. "Uit onderzoek onderheroïneverslaafden is bijvoorbeeld gebleken dat zij gemiddeldgenomen een sterkere anti-sociale persoonlijkheidsstructuur hebbendan niet-verslaafden. Dat wil niet zeggen dat zulke mensenautomatisch verslaafd zullen raken, maar wel dat zij een groterrisico lopen. Gelukkig wordt het steeds minder een taboe om ditsoort dingen te beweren. Dat verslaving een hersenaandoening is,dat er iets mis is met de hersenen van verslaafden, wordt nu meeren meer geaccepteerd."

Die constatering is wat de Utrechtse onderzoeker betreft vooralvan belang omdat daarmee aanknopingspunten kunnen worden gevondenvoor een succesvolle medische behandeling. "Bij alcoholisten wordtdat al geprobeerd met zogeheten opiaatantagonisten die de werkingvan de endorfine blokkeren. Zo proberen we de hunkering vanalcoholisten naar alcohol tegen te gaan en hopen wij te voorkomendat zij als zij een tijd zijn gestopt weer in hun oude gewoontevervallen. Die aanpak is op ditmoment nog geen groot succes, maarja, zo is het bij de eerste stoffen die depressies en psychosestegen moesten gaan, ook begonnen. Ik vind het al winst dat er nuvoor het eerst sprake is van een biologische behandeling van hetfenomeen verslaving.

"Of een dergelijke aanpak in de toekomst ook bij heroïne encocaïne zou kunnen werken? Ik denk het wel, ja. Een extracomplicatie bij heroïne is alleen dat de onderdrukkende stofniet alleen de hunkering naar het verdovende middel tegengaat, maarook de werking ervan, wat bij alcohol niet het geval is. En ja,verslaafden aan heroïne weten dat en zullen dus minder snelgeneigd zijn om het medicament in te nemen."

Veelbelovende vooruitzichten kortom voor een meer succesvolleaanpak van de verslavingsproblematiek. Maar ook op andere terreinengroeit de kennis over de biologische achtergond van psychiatrischeziekten. Van Ree is ervan overtuigd dat de jubilerendeHersenstichting Nederland daaraan een forse bijdrage heeftgeleverd. De oprichting van dit jongere zusje van onder meer deHartstichting en het Koningin Wilhelmina Fonds was een min of meerdirect gevolg van de oproep die hij een jaar eerder deed in zijnoratie met als titel 'Liefde voor de psyche'.

Van Ree: "Ik vond dat hersenaandoeningen op dat moment nog heelerg in het verdomhoekje zaten en in de publiciteit werdenondergesneeuwd door kanker en hart- en vaatziekten. Ik wilde inieder geval erkenning voor het feit dat ernstig verslaafden ofmensen met een forse depressie ziek zijn. Het zijn vaak in-triestepatiënten die net zo goed recht hebben op een goede medischebehandeling als hartpatiënten."

Gelukkig is er de afgelopen tien jaar veel veranderd. Maartevreden ben ik nog lang niet. Als je een lijstje zou maken vanaansprekende ziekten dan komen hersenaandoeningen nog steeds nietverder dan pakweg de tiende plaats. En dat is veel te laag voorziekten waar op jaarbasis bijna een kwart van de bevolking mee temaken krijgt, en die zorgen voor eenderde van alle gevallen vanarbeidsongeschiktheid en eenzevende van alle sterftegevallen.

Op dit moment gaat eenderde van ons volksgezondheidsbudget naarhersenaandoeningen. Dat lijkt prachtig, maar als je beter kijkt,zie je dat dat geld voor een groot deel opgaat aan het in standhouden van psychiatrische inrichtingen en verpleeghuizen. In feitegeeft dat enorme bedrag dus vooral aan dat er nog geen adequatetherapieën zijn. Als het om de aanpak van psychiatrischeziekten met medicamenten gaat, staan we nog pas aan het begin. Hetis symptoombestrijding en niet veel meer.

"Vandaar dat de Hersenstichting veel nadruk legt op onderzoek.Voor de komende jaren zijn drie speerpunten geformuleerd, te weten:hersenletselen cognitie; veroudering en kwaliteit van leven; enkinder- en jeugdpsychiatrie. Met name dat laatste terein is vanbelang omdat het wereldwijd nog een zeer onderontwikkeld vakgebiedis en omdat er waarschijnlijk veel meer problemen op die leeftijdvoorkomen dan we denken.

"Op dit moment loopt in ons land een onderzoek naar de relatietussen het ontsporen van kinderen op de lagere school en de kansdat zij later in het verslavingscircuit terecht komen. Als blijktdat die relatie inderdaad aanwezig is, dan lijkt het nietonverstandig om de aandacht speciaal op die groep te richten. Datkun je doen met gedragstherapie, maar je zou zulke kinderen ookpreventief kunnen behandelen met medicamenten. Dat dat op bezwarenzou kunnen stuiten? Ik zie het probleem niet, zolang het althans opvrijwillige basis gebeurt. Dat doen we met andere ziekten tochook?

Ik weet ook wel dat met geneesmiddelen ingrijpen in de hersenenvoor sommige mensen nog steeds is als vloeken in de kerk, gegevenons verheven idee van 'de menselijke geest'. Maar juist daarom denkik dat patiënten met hersenaandoeningen er alleen maar bijgebaat zijn als we wat nuchterder tegen onze hersenen aan gaankijken. Ik hoop dat de Hersenstichting daar de komende tijd aan bijkan dragen. Als dat lukt, dan zal ik daar erg gelukkig meezijn."

Erik Hardeman


Morfine zorgt voor sociaal gedrag

Naast verslaving vormt ook sociaal gedrag een van despeerpunten in het onderzoek in de groep van Van Ree. Door bijratten bepaalde vormen van menselijk gedrag te imiteren, hopen deonderzoekers inzicht te krijgen in de stoffen in de hersenen diedaarbij een rol spelen.

Wat gebeurt er als je het ratten op jonge leeftijd onmogelijkmaakt om te spelen? Dat was de vraag die centraal stond in hetproefschrift waarop Caroline van den Berg vorige week in Utrechtpromoveerde. De keuze voor deze vraagstelling was ingegeven doorhet feit dat het gedrag van ratten die in hun jeugd niet hebbengespeeld, op latere leeftijd veel gelijkenis vertoont met dat vanautistische patiënten. Niet alleen zijn zulke ratten opvolwassen leeftijd minder goed in staat tot sociaal en seksueelcontact, ook kunnen zij dan minder goed omgaan met stress.

Van den Berg voerde het experiment uit met ratten in hun vierdeen vijfdelevensweek. Met name speldeprivatie in de vierde weekbleek een grote invloed te hebben op de sociale activiteiten van dedieren op latere leeftijd, terwijl ook de lengte van de periodewaarin niet werd gespeeld, een rol speelde. De verminderde socialeactiviteit van de spelgedepriveerde ratten bleek overigens geenkwestie van onvermogen maar eerder van een gebrek aan motivatie.Dat werd bevestigd door het feit dat de 'spelloze' dieren op latereleeftijd ook minder belangstelling hadden voor het normaal bijratten zeer geliefde suikerwater.

Hoofddoel van het onderzoek was om te achterhalen welkefarmacologische processen in de hersenen de verschillen in sociaalgedrag hadden beïnvloed. Uit dat onderzoek bleek dat opioiden,morfine-achtige 'plezierstoffen' in de hersenen, daarbij eenhoofdrol spelen. Speldeprivatie op jonge leeftijd bleek gepaard tegaan met een forse verstoring van de afgifte van opioiden inbepaalde delen van de hersenen. Van den Berg vermoedt nu dat dieverstoring, die ook op latere leeftijd doorwerkt, bepalend is voorhet vermogen van volwassen ratten om sociaal gedrag te vertonen.Haar theorie werd bevestigd door het feit dat spelgedepriveerderatten die in de vierde en vijfde week morfine kregen toegediend omhet ontbreken van opioiden te compenseren, zich op volwassenleeftijd wel sociaal gedroegen.

De uitkomst van haar onderzoek is vooral van belang voor deontwikkeling van geneesmiddelen ten behoeve van autisten, hoopt Vanden Berg. "Omdat het sociale gedrag van autisten veelovereenkomsten vertoont met dat van spelgedepriveerde ratten, zoueen vroege aanpak met morfine in de toekomst wellicht kunnenbijdragen aan het verminderen van de sociale stoornissen vanautistische patiënten."

Van Ree is enthousiast over deze vorm van gedragsonderzoek."Naar mijn mening zijn stoornissen in de ontwikkeling van sociaalgedrag een van de hoofdoorzaken van het ontstaan van psychiatrischeziekten en ik ben uiteraard zeer geïnteresseerd wat er inzulke gevallen in de hersenen gebeurt. Gek genoeg wordt erwereldwijd nog weinig gedaan aan sociaal gedrag van proefdieren. Ikvind dat vreemd, want de rat is bij uitstek een sociaal dier en dekans is dus groot dat wat we bij ratten vinden, ook voor mensengeldt."

EH