Achtergrond

'Er is tegenwoordig veel meer aandacht voor onderwijs'



Foto: Hans Stakelbeek


Vertrekkend Maastrichtse hoogleraar Wijnen over effect'studeerbaarheid'

Toegegeven: het is minder dan vroeger. Toch lijkt hetonderwijs op universiteiten en hogescholen nog altijd op eenvolkstuintjescomplex. "Iedere docent verbouwt zijn eigen groente.Samenhang of architectuur zit er niet in. En dat wil je bijonderwijs nu juist wel."

Dat zegt prof.dr. Wijnand Wijnen, die de afgelopen tien jaar eenforse stempel heeft gedrukt op het hoger onderwijs. Hij isgeestelijk vader van het probleemgestuurd onderwijs en zo ongeveerde uitvinder van het woord studeerbaarheid. Bovendien gaf hijleiding aan een commissie die drie jaar lang de vernieuwingsplannenvan universiteiten en hogescholen beoordeelde. Keurde de commissiedie plannen af, dan kregen de instellingen er geen geld voor.

Een belangrijk man dus. Maar vorige week stopte Wijnen er mee:hij gaat met emeritaat. Terugkijkend beschouwt Wijnen zijn leventot op zekere hoogte mislukt. Want voor iemand die tot zijndertigste riep dat hij nooit het onderwijs in wilde, is het vreemdom uitgerekend te eindigen als hoogleraar onderwijskunde.

Wat betreft zijn faam als onderwijsvernieuwer: hij herinnertzich nog dat zijn eerste poging stukliep op een koppige hoogleraar."Meneer Wijnen", zei deze prof, "ik geef nu al tien jaar lang opdinsdagochtend van negen tot elf college over mijn vak. Kunt u meeen goede reden noemen waarom ik dat zou veranderen?"

Wijnen werkte toen nog in Groningen. Later stapte hij over naarMaastricht, waar een nieuwe universiteit uit de grond werdgestampt. Beter kon hij het niet treffen. "Het was een ongelooflijkvoordeel om min of meer in een weiland te beginnen. Zonder docentendie zeiden: 'Maar zo doen we het al jaren, waarom moet het nuanders?' Je hoefde niet tegen een traditie in te zwemmen."

Tegenwoordig eindigt Maastricht in elke studentenenquête opde eersteplaats. Dat dankt de universiteit aan het probleemgestuurdonderwijs, waarin hoorcolleges zeldzaam zijn en studentenzelfstandig in kleine groepjes werken. Wijnen stond aan de basisvan deze aanpak, die zich nu als een olievlek over Nederlandsehogescholen en universiteiten verspreidt.

Het succes van het probleemgestuurd onderwijs valt samen met detoegenomen aandacht voor 'studeerbaar' onderwijs. Die aandacht iser sinds begin jaren negentig, toen Wijnen en enkele anderen opverzoek van oud-minister Ritzen een soort kookboek samenstelden mettips voor goed onderwijs. Rode draad in dat kookboek was datonderwijs beter studeerbaar wordt naarmate het is afgestemd op destudenten.

Aanvankelijk reageerde men nogal lacherig op het neologisme'studeerbaarheid'. Studeren gaat nu eenmaal gepaard met vallen enopstaan, stelden critici. Dat moet je niet willen veranderen.Inmiddels is die kritiek verstomd en is iedereen bezig om zijnonderwijs studeerbaar te maken.

Studentoordeel

Ook de studentenbonden reageerden indertijd gereserveerd. WildenWijnens mooie plannen werkelijkheid worden, dan moest dementaliteit van docenten sterk verbeteren. Dat is inmiddelsgebeurd, zegt Wijnen. "Hun instelling is ten goede veranderd. En deaandacht voor onderwijs is sterk toegenomen, zeker bijuniversiteiten. Daar telde vroeger vooral het onderzoek. Daarnakwam een hele tijd niks, en dan pas kwam onderwijs. Tegenwoordig isdaar veel meer aandacht voor."

Er is veel verbeterd, stelt Wijnen. Neem nu de UniversiteitUtrecht. Die kijkt bij een mogelijke bevordering van haarpersoneelsleden niet alleen naar iemands wetenschappelijkepublicaties. "In Utrecht letten ze ook op de onderwijsprestatiesvan de persoon in kwestie. Ook de mening van studenten over dienskwaliteiten als docent telt mee. Dat is een gunstige ontwikkeling.In vergelijking met pakweg vijf jaar geleden zijn we op de goedeweg."

Ook over het effect van het studeerbaarheidsfonds is Wijnentevreden. Hij komt nauwelijks meer opleidingen tegen met eenovervol tentamenrooster of een onsamenhangend lesprogramma. Wijnenligt er dan ook niet wakker van dat studenten desondanks nog altijdniet sneller hun diploma halen - zoals wel de bedoeling was vanRitzen, die 500 miljoen gulden in het fonds stopte.

"Bij onderwijsvernieuwingen wordt altijd halverwege al gevraagdwat de resultaten zijn. Men is te ongeduldig", zegt Wijnen. Hijverwijst naar het bedrijfsleven. Daar kosten vernieuwingen ooktijd, maar vragen buitenstaanders niet voortdurend 'of het nog watwordt'.

De eerste resultaten kan Wijnen toch al opsommen. Zo lijkt hetonderwijs al heel wat minder dan vroeger op eenvolkstuintjescomplex. "De ene docent verbouwt zijn eigen prei, deandere boerenkool of sla. Samenhang of architectuur zit er niet in.En dat wil je bij onderwijs nu juist wel. Gelukkig zie je die al tegrote autonomie van docenten verdwijnen." Ook vindt Wijnen datdocenten tegenwoordig kritisch naar hun opleiding kijken en meermet computers werken. Bovendien vangen ze studenten in hun eerstejaar tegenwoordig veel beter op.

"Dit soort dingen zag je eerder niet", vat Wijnen samen. Datopleidingen het studeerbaarheidsfonds ook hebben gebruikt voorachterstallig onderhoud, deert hem niet. "Hier en daar heeft men degevolgen van bezuinigingen geprobeerd weg te poetsen." Begin maartliet minister Hermans weten dat er geen tweedestudeerbaarheidsfonds komt. Daar heeft hij het geld niet voor. Inplaats daarvan moeten alle vernieuwingsplannen van de afgelopenjaren in een databank worden gestopt. Dan hoeft het wiel nietsteeds opnieuw uitgevonden te worden.

Wijnen is bang dat het elan dat het fonds teweeg heeft gebrachtspoedig zal afnemen. Hoewel; hij ziet dat docenten van allerleiuniversiteiten en hogescholen tegenwoordig regelmatig bij elkaarkomen. "En als iemand in die databank nu de naam en hettelefoonnummer van een docent ontdekt die hem verder kan helpen -dat is toch eigenlijk ook alleen maar positief?"

Matthé ten Wolde, HOP

Derde geldstroom voorkomt krimp in onderzoek

Het universitaire onderzoek is in 1997 voor het eerstin drie jaar tijd niet gekrompen. De overheid betaalde minderonderzoekers, maar dat werd goedgemaakt door een groei v an de'derde geldstroom'.

Volgens cijfers die de vereniging van universiteiten VSNUbinnenkort bekend maakt is er in 1997 door het wetenschappelijkpersoneel voor 14.131 mensjaar onderzoek gedaan, éénpromille meer dan het jaar daarvoor. Van 1993 tot 1996 was het onderzoekvolume van de universiteiten met bijna vijf procent afgenomen.Nu was er dus stabilisatie.

De bron van het goede nieuws was in 1997 niet de toenmaligeminister Ritzen. Uit zijn directe bijdragen aan onderzoek, de'eerste' geldstroom, konden 150 onderzoekers mínder betaaldworden: opnieuw een daling met twee procent. De pijn we rd ietsverzacht door subsidies van de landelijke organisatie NWO (detweede geldstroom). Maar alleen de contracten met derden(instellingen en bedrijven) konden inkrimping van het onderzoekvoorkomen. Deze derde geldstroom groeide met drie procent, tot 3.960 mensjaar.

Koploper

Niet alle universiteiten hielden hun onderzoekscapaciteit oppeil. Leiden en Groningen ging er vijf en zes procent (of: bijnahonderd mensjaar) op achteruit. Ook in Delft kromp het onderzoekmet vier procent. De grote boosdoener was bij alle drie de ee rstegeldstroom. In Delft nam die zelfs met elf procent af. De TU hieldde schade nog beperkt door een forse groei van de derde geldstroom(+ 12 procent).

De sterkste groei noteerden Nijmegen en Maastricht, met negen entien procent winst. In Limburg was de groei van het aantalstudenten vier jaar lang niet gepaard gegaan met meer onderzoek -al hadden ze daar wel geld voor gekregen. In 1997 maakte deuniversiteit de inhaalslag. Daarbij lukte het óók om forsmeer subsidies uit de tweede en derde

geldstroom binnen te halen.

Nijmegen dankt zijn vooruitgang aan een zeer sterke toename vanhet aantal onderzoekers uit de derde geldstroom (+ 23 procent).Deze groei komt voor bijna de helft door het Instituut voorToegepaste Sociale Wetenschappen (ITS). Dit zorgde ervoor dat dederde geldstroom in de Nijmeegse gammafaculteiten groeide van 73naar 111 onderzoekers.

Landelijk is de derde geldstroom nu goed voor 28 procent van deuniversitaire onderzoeksinspanningen. Wageningen is koploper met46procent, gevolgd door Nijmegen met 37 procent. In Tilburg enGroningen wordt slechts 22 procent van de onderzoekers uit d ederde geldstroom betaald.

In Utrecht is het onderzoeksvolume gegroeid met 2 procent.Anders dan veelal elders het geval is, is deze groei echter niet tewijten aan een toename van het derde geldstroomonderzoek (dat juistmet maar liefst 5 procent afnam), maar van een toename va nuit deeerste geldstroom.

Na de landbouwwetenschappers zijn de medische faculteiten in hetalgemeen de afdelingen met het meeste onderzoek voor derden (42procent). Ook was de groei in 1997 d''r het sterkst.Collectebusfondsen zoals de Hartstichting zijn daarbij een belangrijke financier. De minste contractresearch doen alfa's (8procent) en juristen (10 procent).

Frank Steenkamp, HOP


Groeiers en krimpers

In onderstaande tabel zijn opgenomen het aantal mensjarenwetenschappelijk personeel per 'geldstroom' in 1997, met daarachterde percentuele toe- of afname van het onderzoeksvolume vergelekenmet het jaar daarvoor.

InstellingTotaal1eGS2eGS3eGS

Maastricht

577(+10%)364(+7%)44(+38%)169(+11%)

Nijmegen

1326(+9%)598(+4%)241(+ 0%)487(+23%)

Eindhoven

674(+5%)387(-1%)100(+19%)187(+13%)

UvA'dam

1632(+3%)886(+4%)358(+ 6%)389(+ 1%)

VUA'dam

1014(+3%)566(+3%)187(+ 3%)261(+ 4%)

Utrecht

1896(+2%)1065(+7%)364(- 3%)467(- 5%)

Twente

663(-2%)347(-6%)111(+ 9%)204(- 1%)

Tilburg

396(+0%)277(-6%)34(+17%)85(+13%)

Wageningen

898(-2%)342(-6%)146(+16%)410(- 4%)

Rotterdam

821(-3%)456(-4%)100(+12%)266(- 7%)

Delft

374(-4%)780(-11)204(- 1%)390(+12%)

Leiden

1496(-5%)842(-6%)300(- 5%)354(- 4%)

Groningen

1326(-6%)740(-9%)297(- 4%)288(+ 0%)
Totaal14131(+0%)7685(-2%)2487(+2%)3960(+3%)

'Je wilt toch op de hoogste berg staan'

De groep reist naar Lang Tang, vlak boven de hoofdstad Katmandu."We hebben voor dat gebied gekozen omdat het relatief gemakkelijkbereikbaar is per openbaar vervoer. Weliswaar zijn de meeste bergendaar al eens beklommen, maar er zijn nog een hoop lijnen die nognooit zijn gedaan", vertelt reisgenoot Wouter Dorigo.

Hoewel ze allemaal behoorlijk wat klimervaring hebben opgedaanin de Alpen is deze reis voor de Utrechtse klimmers een uitdaging.Dorigo: "Het is de eerste keer dat we in de Himalaya klimmen. In deAlpen ben je twee dagen met een tocht bezig en je loopt in eenmiddag naar een hut toe. Nu moeten we een paar dagen reizen om inhet gebied te komen en daarna lopen we met dragers en een lokalegids naar een basiskamp toe. Vanuit dat basiskamp gaan we allerleiklimtochten ondernemen."

De onbekendheid van het terrein betekent voor de klimmers eenextra dimensie. Expeditiegenoot Reinier Treep: "In de Alpen werkenwe met klimgidsjes waarin de klim precies staat beschreven tot enmet de haken aan toe. De kaarten van dit gebied kloppen alnauwelijks laat staan dat er klimgidsjes zijn."

Ook de omstandigheden zullen ruiger zijn, maar de expeditieheeft haar uitrusting daarop aangepast. "We hebben collectiefslaapzakken besteld en de fabrikant heeft ons in ruil voor watmooie foto's een flinke korting gegeven. Daarnaast hadden wedonsjacks nodig en extreme wanten", vertelt Treep.

Bij het opstaan is de kou het ergst, want klimmers beginnen hundag bij voorkeur erg vroeg. "Zo'n slaapzak is wel heel erg knus alsje midden in de nacht je bed uitmoet", vertelt Martijn Jongmans."Het is zaak om al in je slaapzak je broek en je trui aan tetrekken. Dan meteen dunne handschoenen aan en een muts op. Vaakmoeten we daarna eerst een stuk lopen en dan word je snel warm.Tijdens het klimmen krijg je het dan vanzelf weer koud. Maar het isaltijd een genot als de eerste zonnestralen je bereiken. Meestal isdat ook het eerste rustpunt op zo'n dag."

Belangrijkste reden om zo vroeg te vertrekken is desneeuwgesteldheid. Als de sneeuw warm wordt dan zak je er snellerdoorheen, vertelt Dorigo. "Maar je hebt ook een langere dag. Jeloopt niet het risico dat je in het donker nog ergens op een wandhangt."

Voor dit soort noodgevallen nemen de klimmers zenders mee."Vanuit het basiskamp gaan we afzonderlijk tochten ondernemen. Inde Alpen hebben we gemerkt dat je toch onrustig wordt als een groeplanger wegblijft. Meestal is er niks aan de hand, zijn ze gewoonfout gelopen."

Treep: "Er kan daar ook eerder iets gebeuren omdat we onbekenderzijn met het terrein". Hij ontkent echter dat het gevaar hem eenextra kick geeft. "Je kunt tijdens het klimmen redelijk bewust jerisico's kiezen. Iedereen heeft zijn eigen grenzen en als je hetgevaarlijk vindt, ga je terug. De uitdaging ligt voor ons meer ophet klimtechnische vlak." Daarnaast speelt de grootsheid van hetterrein een rol. "Je wilt toch op de hoogste berg staan."

Jurgen Swart

'De tijd van Freud, met z'n psychoanalyse, is voorbij'

Psychiater prof.dr. René Kahn zoekt vooral naarbiologische oorzaken van psychiatrische aandoeningen. Als hoofd vande afdeling Psychiatrie van het Academisch Ziekenhuis Utrecht ishij gespecialiseerd in schizofrenie en hij heeft mede het bewijsgeleverd dat schizofrenie niet ontstaat door een 'koele moeder',maar veroorzaakt wordt door een afwijking in het centrale deel vande hersenen. Onlangs hield Kahn de jaarlijkse David de Wiedlezingvan de Universiteit Utrecht.

Foto: Evelyne Jacq


"Het is onjuist te veronderstellen dat ik een 'pillenman' ben.Wel ben ik iemand die ervan overtuigd is dat psychiatrischeaandoeningen een belangrijke biologische component hebben, zoals -al dan niet aangeboren - structurele afwijkingen in het centraalzenuwstelsel."

Psychiater René Kahn verwacht bij therapie het meeste heilvan een gecombineerde aanpak. In sommige situaties kunnenmedicijnen soelaas bieden, in andere werkt psychotherapie het best,is zijn overtuiging. Hoewel Kahn algemeen zenuwarts is en als hoofdvan de afdeling Psychiatrie van het AZU ook verantwoordelijk isvoor behandeling van en onderzoek aan volwassenen met angst endepressies, gaat zijn hart toch uit naar de schizofrenie.

Die aandoening heeft ook het grootste deel van de patiëntendie de afdeling Psychiatrie van het AZU bezoeken. "Schizofrenie iseen uiterst invaliderend ziektebeeld met een grote maatschappelijkeimpact", constateert Kahn. "Dertig jaar geleden zat het gros van deschizofrenie-patiënten in de grote psychiatrischeziekenhuizen. Nu kan ongeveer de helft van hen weer in demaatschappij functioneren, zij het wel onder het niveau van voorhun ziekte."

Naar schatting 100.000 mensen lijden aan schizofrenie, eenfrequentie van één per 150 Nederlanders. Belangrijkstefenomeen van de ziekte is de psychose die ontstaat doordat depatiënt werkelijkheid en fantasie niet uit elkaar kan houden.Achterdocht, achtervolgingsangst, waanideeën, stemmen horen:ze maken het leven van patiënten en hun omgeving tot een hel.Schizofreniepatiënten moeten vaak langdurig worden opgenomen,komen de deur niet meer uit of gaan zwerven. Veel patiëntengebruiken ookdrugs.

Kahn: "Schizofreniepatiënten komen niet erg voor zichzelfop. Anderen, zoals hun ouders of de beroepsgroep van artsen enhulpverleners, moeten dat voor hen doen. Als patiëntenpsychotisch zijn, zitten ze erg in hun eigen leven. Maar ookdaarbuiten trekken ze zich sociaal terug en nemen ze maar weiniginitiatieven. Dat is een van de belangrijkste kenmerken vanschizofrenie."

Al honderd jaar geleden bedachten artsen dat voor schizofrenieeen lichamelijke oorzaak in de hersenen te vinden zou moeten zijn.Die theorie maakte echter plaats voor de gedachte dat trauma's inde opvoeding schizofrenie zouden veroorzaken. Tot voor vijftienjaar gold vooral 'een koele moeder' als oorzaak van de stoornis,die zich in het algemeen uit tussen het vijftiende envijfentwintigste levensjaar; bij meisjes gemiddeld vijf jaar laterdan bij jongens.

Kahn: "Die opvatting, die je nog steeds wel tegenkomt, heeftheel veel leed berokkend. Dan krijg je te horen dat je kindschizofrenie heeft en krijg je er als moeder ook nog eens de schuldvan. Volkomen onterecht, zoals inmiddels gebleken is. In de helftvan alle eeneiïge tweelingen, waarvan de één aanschizofrenie lijdt, is de ander gezond. Een knappe moeder die datverschil bij zulke genetisch identieke kinderen kanveroorzaken."

Maar belangrijker is dat pas zeer recent onomstotelijk isaangetoond dat in de hersenen van schizofreniepatiëntenspecifieke afwijkingen aanwezig zijn. Het centrale deel, diep in dehersenen, de thalamus - dat als een logistiek controlecentrum takentoewijst aan de verschillende hersendelen - is bij hen kleiner dangewoonlijk. De thalamus is betrokken bij de zogenoemdelateralisatie van de hersenen (zoals het doen ontwikkelen vantalige of creatieve processen in vooral de linker- of juist derechter hersenhelft) en bij het filteren van informatie (komt dezevan buiten of van binnenuit de hersenen?). De derde hersenholte vanschizofreniepatiënten is ook vergroot en er zijn in defrontaalkwab en andere delen van de hersenen afwijkingen tevinden.

"Maar", zegt Kahn, "veranderingen in de hersenen betekenen nietautomatisch ook schizofrenie. Bij beide helften van eeneeneiïge tweeling zie je afwijkingen in de hersenen, terwijlde ene helft van de tweeling volstrekt normaal kan zijn en deandere schizofreen. Bij de schizofrené helft zijn er echtermeer veranderingen in de hersenen te vinden en ze zijn ook meeruitgesproken."

De thalamus van schizofreniepatiënten is ongeveer tienprocent kleiner dan gebruikelijk, die van niet-schizofrenétweelingbroertjes en -zusjes ongeveer vijf procent. Kortom, er iseen duidelijke genetische aanleg die iemand kwetsbaarder voorschizofrenie maakt. Deze alleen is echter niet voldoende om ookdaadwerkelijk schizofrenie te krijgen. De indruk bestaat dat deveranderingen die tot schizofrenie leiden zich al vóórhet tweedelevensjaar voltrekken. Trauma's rond de geboorte, zoalseen tangverlossing of zuurstofgebrek, zijn gecorreleerd aanschizofrenie.

Kahn: "De reden dat bij schizofreniepatiënten groterehersenafwijkingen te vinden zijn dan bij hun niet-schizofrenétweelingbroertje of -zusje kan heel eenvoudig zijn. Door eenerfelijke belasting zijn ze kwetsbaar voor bepaaldehersenbeschadigingen en bijvoorbeeld ook extra gevoelig voorzuurstofgebrek in de hersenen. Bijvoorbeeld omdat een enzym dat deschadelijke gevolgen van zuurstoftekort beperkt, niet goed werkt.Daardoor kunnen de gevolgen van een geboortetrauma niet goedopgevangen worden, ontstaan er extra hersenbeschadigingen en -uiteindelijk - schizofrenie. Deze theorie is pure speculatie, maarlaat wel zien hoe de gevonden verschillen in de hersenen vaneeneiige tweelingen te verklaren zijn. Doordat we nu beter in dehersenen kunnen kijken, zullen we uiteindelijk een idee krijgenover het ontstaan van schizofrenie."

Want dat is belangrijk. Voor de patiënten en hun omgevingdie vaak geconfronteerd worden met een taboe: aan een geestesziekteheb je zelf, of als ouder, méér schuld dan aan eenhartafwijking of een nierziekte. Met een somatische oorzaak komtschizofrenie meer in de sfeer van 'pech gehad' dan van 'eigenschuld' en wordt deze maatschappelijk meer aanvaardbaar.

Kahn: "Dit is de eerste psychiatrische aandoening waar duidelijkeen verband gevonden is tussen ziekte en biologische veranderingenin de hersenen. Er zijn maar weinig ziekten waarbij er een bewijsis voor een biologische correlatie van kwetsbaarheid. Vijf jaargeleden hielden we dit niet voor mogelijk."

Maar nog belangrijker dan een gegroeide maatschappelijkeacceptatie is dat kennis over de ontstaanswijze van schizofrenie ertoe leidt dat gerichter kan worden gezocht naar een mogelijketherapie. Die is dringend nodig, want slechts twintig procent vande patiënten geneest spontaan na een psychotische aanval,echter tien procent pleegt zelfmoord. Van de overige zeventigprocent mensen bij wie de schizofrenie blijvend is, kan de helft zogoed worden geholpen dat ze maatschappelijk nog enigszins kunnenfunctioneren. De andere helft blijft echter ernstig ziek enhulpbehoevend.

Kahn: "Er zijn inmiddels nieuwe medicijnen op de markt. Vroegerkon je niet veel meer doen dan mensen in toom houden. Door trialand error heeft men veertig jaar geleden een middel gevonden datweliswaar de symptomen bestrijdt, maar enorme bijwerkingen heeft.Mensen veranderden er volledig door: ze liepen als een soort zombierond. De huidige geneesmiddelen hebben veel minder bijwerkingen, demensen voelen zich beter. Maar ook die medicijnen zijn nog verrevan ideaal."

Psychische aandoeningen zijn in het algemeen complex. Dehersenen zitten vol regelsystemen die elkaar onderlingbeïnvloeden. Vroeger dacht men dat alleen het dopaminergeregelsysteem betrokken was bij schizofrenie engaf mendopamine-blokkers.

Kahn: "Nu geeft men ook serotonine-blokkers. Daardoor nemen debijwerkingen af en verminderen de negatieve symptomen van deschizofrenie: de depressie en het zich sociaal terugtrekken."

Ook nu nog spelen trial and error een hoofdrol bij het vindenvan middelen tegen schizofrenie. Technieken waarmee in de hersenenkan worden gekeken, zoals PET-scans, ondersteunen dat zoekprocesechter flink. Maar schizofrenie genezen...?

Kahn: "Zover zijn we nog lang niet. We weten feitelijk niet eensof schizofrenie een degeneratieve aandoening is - zoalsbijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer - of dat het eenontwikkelingsstoornis is die onomkeerbaar is. Zelf denk ik dat heteen combinatie is: een ontwikkelingsstoornis die gekoppeld is aande kwetsbaarheid - de genetische opmaak - van het individu met daarbovenop een omkeerbaar degeneratief proces. Dat denk ik omdatschizofrenie zelf pas ontstaat op latere leeftijd - vanaf een jaarof vijftien - en toeneemt in de tijd. Maar feitelijk weten we nietwat er gebeurt bij schizofrenie; welke hersengebieden er bijbetrokken zijn; en of het wel echt een voortschrijdend procesis."

Vroeger werden schizofreniepatiënten opgeborgen. Daar is nugelukkig geen geld meer voor. Een andere belangrijke reden voor desluiting van de grotere psychiatrische ziekenhuizen is deontwikkeling van nieuwe en betere medicijnen tegen psychiatrischeaandoeningen.

Kahn: "Pillen vormen een noodzakelijk onderdeel van debehandeling van schizofreniepatiënten. Maar ook praten isnoodzakelijk. Je krijgt schizofreniepatiënten nooit tot hetnemen van pillen als je ze niet intensief begeleidt. Net zointensief als je zou doen met mensen die suikerziekte hebben. Maardat gebeurt veel te weinig. Een verpleegkundige die elke week bijeen schizofreniepatiënt thuis komt, is toch minimaal nodig.Dat gebeurt echter zelden."

Kahn vindt de tegenstelling tussen pillen en praten in depsychiatrie slechts schijn. "Er zijn genoeg psychiatrischeziektebeelden waar het onzin is om pillen te gebruiken. Daar kun jeveel meer bereiken met ECT (de elektroshock) of psychotherapie. Bijde behandeling van dwangstoornissen bijvoorbeeld, heeft degedragstherapie enorm succes. Onderzoek heeft voldoende aangetoonddat je de hersenen ook kunt beïnvloeden door gesprekken enopvoeding. Dat het gebruik van pillen in de psychiatrie lang in eenkwaad daglicht stond, komt doordat ze vaak slecht gebruikt werden.Er was onvoldoende controle op, er werd te weinig verantwoordingoverafgelegd."

Bovendien is er een tijd geweest dat het debat tussen nurture ennature - tussen opvoeding en aanleg - in de psychiatrie werdoverheerst door het nurture-kamp. Mensen die mogelijke biologischeoorzaken van gedrag onderzochten, werden zelfs met pek en verenbesmeurd door de straten gejaagd - zoals de Leidse criminoloogBuikhuizen eind jaren zeventig in figuurlijke zin overkwam. Deoorzaak van bijvoorbeeld schizofrenie lag toen dan ook niet in een'biologisch substraat' maar in het contact tussen moeder enkind.

Kahn: "Ik ben iemand die primair zoekt naar het biologischesubstraat van een ziekte en naar mogelijkheden om daarop aan tegrijpen. Dat kan ook met praten. Maar dan wel volgens de modernsteinzichten, zoals de cognitieve gedragstherapie doet. De tijd vanFreud, met z'n psycho-analyse is toch wel voorbij. Waar zou jebehandeld willen worden met een therapie en een theorie van honderdjaar geleden. Toch nergens, dus ook niet in de psychiatrie!"

Overigens was Kahn tijdens zijn studie erg onder de indruk vanhet werk van Freud. "Ik was gefascineerd. Het was prachtiggeschreven en hij had al in 1895 een aantal concepten heel juistgesignaleerd. De theorieën van Freud hebben in een behoeftevoorzien. Eerst tijdens de Victoriaanse tijd met z'n onderdrukkingvan de seksualiteit, later tijdens de seksuele revolutie toen hettegenovergestelde gaande was. Die grote belangstelling voor Freudheeft de psychiatrie als vak echter geen goed gedaan, omdat zij deaandacht heeft afgeleid van de echte psychiatrische aandoening enheeft gericht op de Woody Allen-achtige pijntjes van het dagelijksebestaan. Wij moeten ons als psychiatrie beperken tot dat wat weziekten noemen en niet tot louter levensvragen."

Een depressie rekent Kahn echter niet tot die louterlevensvragen. "Een echte depressie is een psychiatrischziektebeeld. Dat is wel iets anders dan een 'dipje'. Als je nooitzo'n depressie hebt meegemaakt, kun je het je niet voorstellen. Hetis een vreselijke aandoening, niet voor niets suïciderendepressieve mensen zich zo vaak. Ik ben heel blij met demaatschappelijke aandacht die er voor depressie is, want heel veeldepressies blijven onbehandeld. Minimaal één op de tienmensen maakt in zijn of haar leven een depressie door. Als je eréén hebt doorgemaakt, heb je vijftig procent kans om erweer een te krijgen. Dat is zeker niet niks."

Maarten Evenblij, Illuster

Bruggen bouwen tussen studiehuis en propedeuse

Hoogleraren hebben geen idee wat de veranderingen inhet voortgezet onderwijs nu precies inhouden. En leraren van hetvwo hebben nauwelijks een beeld van de propedeuse-eisen waaraan hunleerlingen straks moeten voldoen. De aansluiting tussen voortgezeten wetenschappelijk onderwijs kan beter vond de universiteit enrichtte een samenwerkingsverband op tussen universiteit enscholengemeenschappen. Vorige week donderdag ontmoetten tweehonderdafgevaardigden van beide werelden elkaar op de tweejaarlijkseconferentie Bruggen Bouwen.

Nee, over de invoering van de tweede fase in het voortgezetonderwijs wil Jan Veldhuis zich geen mening aanmatigen. Hoewel,vooruit. Toch één opmerking erover. "Ik denk wel eens alsik die jongelui van tussen de vijftien en achttien zie: die hebbenmeer baat bij een strenge kostschool, dan bij een studiehuis."

In de zaal gaan wenkbrauwen omhoog, bevreemde blikken wordenuitgewisseld. De voorzitter van het college van bestuur is zich vangeen kwaad bewust. Blijmoedig schudt hij na dit welkomstwoord dehand van de volgende spreker, mevrouw Kootstra, als hoge ambtenaarvan het ministerie van Onderwijs medeverantwoordelijk voor hetstudiehuis.

Zij is uit Zoetermeer gekomen, in de hoop het publiek vanuniversitaire medewerkers en docenten uit het vwo net zoenthousiast te maken voor deze vernieuwingen in het voortgezetonderwijs als zijzelf is. Haar boodschap bereikt Veldhuis in elkgeval niet. Nog voor Kootstra bij de microfoon is, staat hij albuiten de collegezaal. Op weg naar een belangrijke vergadering.

Het is de tweede keer dat universiteit en voortgezet onderwijselkaar op deze manier ontmoeten. 's Ochtends in de collegebankjesen 's middags in een aantal klaslokalen op een scholengemeenschap.Het gaat over het gebrek aan aansluiting tussen voortgezet enwetenschappelijk onderwijs, over de manier waarop je leerlingen dekneepjes van het zelfstandig werken bij brengt, over de vraag hoeje leerlingen beter kunt voorbereiden op de studiekeuze die zemaken.

Vrijheid

Drijvende krachten achter het initiatief zijn hetInformatiecentrum Aansluiting vwo-wo van de VSNU en het BureauScholennetwerk, gerund door Ivonne Gierman en Annemiek Jonker.

Nog steeds is het verloop in met name het eerste studiejaargroot. Uitcijfers van de Capaciteitsgroep Onderwijskunde blijkt dattwintig procent van de studenten de eerste studiekeuze inwisselenvoor een andere. Omdat de studie heel anders is dan ze van tevorendenken. Of omdat ze de nieuwe vrijheid niet aan kunnen. Werd hunagenda in het voortgezet onderwijs bijna van minuut tot minuutbepaald door de school, nu zijn ze opeens zelf verantwoordelijkvoor hun planning.

De aansluiting tussen vwo en universiteit is onvoldoende, vindende meeste spelers in het onderwijsveld. Het ministerie ontwikkeldedaarom plannen om het voortgezet onderwijs anders in te richten.Doel is scholieren zelfstandiger te leren werken en de onderlingesamenhang tussen vakken te vergroten.

Ook de universiteit wilde een steentje bijdragen. "In 1994 kreegik van de universiteit de opdracht te onderzoeken of er misschienmeer samengewerkt kon worden om de aansluiting te verbeteren",vertelt Ivonne Gierman. "Er bleken al wel contacten te bestaantussen scholen en universiteit. Studenten die bij ons delerarenopleiding volgden, liepen op het vwo rond. En deuniversiteit organiseerde voorlichtingsdagen voor scholieren. Maarecht structurele contacten ontbraken. Met een scholennetwerkhoopten we dat gat te vullen."

Het Scholennetwerk werd in het leven geroepen en toen was hetzaak zoveel mogelijk scholen en faculteiten enthousiast te makenopdat zij zich zouden aansluiten bij het netwerk. Daarvoor moestenze eerst overtuigd worden van het nut van zo'nsamenwerkingsverband. In het voortgezet onderwijs hebben docentenal de handen vol aan de invoering van onderwijsvernieuwingen. Ookop de universiteit hebben medewerkers doorgaans niet te klagen overgebrek aan werk. Vier jaar kreeg Gierman om te bewijzen dat hetScholennetwerk levenskracht had. Dat is gelukt. Vijfentwintigscholen uit de regio Utrecht hebben zich inmiddels aangesloten bijhet netwerk en bijna alle faculteiten doen mee.

Maar daarmee is het Scholennetwerk er nog niet. Gierman: "Het isecht de bedoeling dat deelnemende scholen hun steentje bijdragen.Ze moeten niet alleen de activiteiten die wij vanuit deuniversiteit aanbieden consumeren, maar ook zelf meedoen in deorganisatie." De vaknetwerken, sinds dit studiejaar georganiseerddoor en voor vakdocenten, bieden daarvoor alle mogelijkheid.

Niet iedereen grijpt die kans even enthousiast aan. Debijeenkomst van het vaknetwerk Engels die voor 25 maart geplandstond, is bij gebrek aan belangstelling geannuleerd. Ook hetvaknetwerk Frans dat volgens het Bureau Scholennetwerk een aantalgoedlopende activiteiten organiseerde, heeft moeite de motordraaiende te houden. Contactpersoon Pauline Hörmann van hetnetwerk Frans: "Het blijkt met name moeilijk om activiteiten voordocenten te organiseren.Verschillende pogingen om samen een schoolin het voortgezet onderwijs te bezoeken liepen op niets uit bijgebrek aan animo."

Daarom besloot de voorbereidingsgroep waarvan Hörmann deeluit maakt, zich te richten op de leerlingen van het voortgezetonderwijs. Dat sloeg wel aan. Veertig scholieren kwamen een dagnaar de universiteit om met Franstalige cd-rom's te werken. Enzestig scholieren kwamen af op een gastcollege 20ste eeuwseliteratuur. Leuk voor scholieren, maar wat heeft de universiteit tewinnen bij zulke activiteiten? Hörmann: "Bekendheid verwervenbinnen het vwo. Maar het klopt, het wederzijdse karakter van zo'nvaknetwerk is bij ons nog niet uit de verf gekomen. Dat vind ikjammer, want ik geloof dat zo'n netwerk heel erg belangrijk is,zowel voor de universiteit als voor het voortgezet onderwijs."

Tongzoen

Op bezoek bij de eerste bijeenkomst van het vaknetwerk Biologie,eind maart, blijkt het wederzijdse karakter daar wel aan te slaan.Zeventien deelnemers zijn op de middag af gekomen en zowelvoortgezet als wetenschappelijk onderwijs is goed vertegenwoordigd.Onderwerp van gesprek is de tweede fase in het voortgezetonderwijs. De universitaire medewerkers horen met welke bagage detoekomstige studenten hun college- of practicumzaal zullen binnenkomen. En biologieleraar Rinus van den Heijkant van het OosterlichtCollege uit Nieuwegein, geeft zijn collega's uit het voortgezetonderwijs tips voor kleine onderzoekjes die scholieren kunnenuitvoeren in het kader van het studiehuis. Naar zijn ervaring zijnleerlingen heel creatief bij het bedenken van onderzoeksvragen. Vanden Heijkant: "Een scholier onderzocht of koeien liever rijpe ofniet-rijpe appels at. Een onderzoek dat dooe de plaatselijkegroenteman werd gesponsord. Een ander wilde weten of hamsters lasthebben van een jetlag en legde zijn twee hamsters een 23-uursritmeop in een donkere gangkast. En een innig verliefd stel onderzochtde speekselontwikkeling tijdens een tongzoen." Het gezelschap in dezaal grinnikt hardop.

"Als propedeusedocenten eens langs willen komen om te kijken watdat studiehuis nu precies inhoudt, zijn ze welkom", zegt Van denHeijkant. Een uitnodiging die door twee docenten wordt aangenomen.Een leraar vraagt of zijn leerlingen eens een college mogenbijwonen om de sfeer te proeven. Ook dat valt te regelen. RolandBobbink die vanuit de faculteit biologie het vaknetwerkcoördineert, stelt tevreden vast: "Al dat soort zaken zijn zovoor elkaar binnen zo'n netwerk."

Vervolgens wil hij weten of er belangstelling is voor

vervolgactiviteiten en zo ja, welke. Drie suggesties komen uitde groep: leerlingactiviteiten, vakinhoudelijke lezingen. En nu deuniversiteairdocenten op de hoogte zijn gebracht van hetstudiehuis, willen de docenten uit het voortgezet onderwijs wel watmeer horen over de opzet van de propedeuse.

"We houden kontakt via de e-mail", klinkt het. Dan verdwijnt hetgros van de deelnemers snel naar huis. Voor uitgebreid nakletsen isgeen tijd, er ligt nog correctiewerk genoeg te wachten.

Karin Alberts

Vakantie U-blad

De redactieburelen zijn gesloten vanaf 29 april tot enmet 16 mei.

De redactie verzoekt u vriendelijk hiermee rekening tehouden bij het aanleveren van Faculteitsberichten enUkjes.

'De werkelijkheid is zo ingewikkeld dat je met louter kwantitatieve methoden onvermijdelijk vastloopt'

'De werkelijkheid is zo ingewikkeld dat je met louterkwantitatieve methoden onvermijdelijk vastloopt'

Meten is weten. Dat was de optimistische slogan dielange tijd opgeld heeft gedaan in de wetenschap. Maar inmiddels isduidelijk dat kwantitatief onderzoek lang niet altijd toteenduidige uitkomsten leidt. Dat heeft de rel over deonderzoeksmethoden van het RIVM nog weer eens laten zien. Deze weekverschijnt een boek waarin Nederlandse methodologen de grenzen vanhun vak verkennen. "De werkelijkheid is zo ingewikkeld dat je metlouter kwantitatieve methoden onvermijdelijk vastloopt."

"Ik moet bekennen dat ik niet echt ongelukkig was met deRIVM-affaire. Eindelijk kreeg de publiciteit oog voor de zaken waarwij al zolang op hameren. Simulatiemodellen zijn hoogstbelangwekkende hulpmiddelen voor wetenschappelijk onderzoek, maarbeleidsmakers en trouwens ook onderzoekers zelf verliezen veel tegemakkelijk uit het oog dat modellen ook hun beperkingenhebben.

De Kwaadsteniet had groot gelijk met zijn kritiek op het RIVM.Als minister Pronk vraagt om een voorspelling over zoietsgecompliceerds als de toekomstige milieubelasting van Schiphol, danzou het RIVM veel vaker moeten zeggen: daar kunnen wij op basis vanonze huidige modellen geen zinnig woord over zeggen. Laat jecollega Hermans eerst maar eens over de brug komen met geld vooronderzoek naar de voorwaarden waaronder simulatiemodellen geldigzijn. Want daar weten we nog veel te weinig van."

Methodoloog dr. Cor van Dijkum geeft onmiddellijk toe dat dat inzijn kraam te pas zou komen. Werkend in de capaciteitsgroepMethodenleer en Statistiek in Utrecht is hij één van deweinigen binnen de sociale wetenschappen die simulatiemodellenzoals het milieumodel van het RIVM op hun toepasbaarheidonderzoekt. Twee jaar geleden organiseerde Van Dijkum samen metandere methodologen onder wie ook een medewerker van het RIVM, eenconferentie waar de stand van zaken in simulatieland onder de loepwerd genomen. Deze week werd in Utrecht het boek gepresenteerd datde neerslag vormt van die conferentie. En daaruit blijkt dat onzekennis van simulatiemodellen nog beperkt is.

Experimenten

Het gebruik van modellen is bijna zo oud als de wetenschap zelfen gaat terug op ontwikkelingen in de zestiende eeuw wanneer hetexperiment zijn intrede doet in het onderzoek. Doel van de nieuwegeneratie onderzoekers (Galileï, Kepler, Newton) is om opbasis van experimenten de wetten te achterhalen die bepalen hoenatuurlijke processen verlopen. Door die wetmatigheden te gieten inde vorm van wiskundige vergelijkingen ontstaan in feite de eerstemodellen, die niet alleen duidelijk maken wat zich afspeelt maardie ook een grote voorspellende kracht hebben.

Die laatste eigenschap zorgt ervoor dat de modelbouw al snel ookbuiten de exacte wetenschappen haar intrede doet. Meteorologen,economen, demografen en sociologen raken in de ban van de gedachtedat de gecompliceerde processen die zij bestuderen kunnen worden'vertaald' in een stelsel wiskundige vergelijkingen. Maar omdatniet alle vergelijkingen oplosbaar zijn, beperkt men zichvooralsnog tot relatief simpele modellen waarin gevolgen min ofmeer rechtstreeks uit oorzaken kunnen worden afgeleid.

Pas met de komst van de computer begint de opmars van meergecompliceerde modellen die in de jaren zeventig voor het eerst opgrote schaal worden ingezet voor de sombere voorspellingen van deClub van Rome over de toekomst van ons milieu. Behalve door zijngrote omvang (enkele honderden vergelijkingen) onderscheidt ditmodel zich vooral door het feit dat voor het eerst het verschijnsel'feedback' in een simulatiemodel wordt geïntroduceerd, zegtVan Dijkum.

"De lineaire modellen bleken niet te voldoen in situaties waarinde tijd een rol speelde. Dat kwam omdat in die modellen geenrekening werd gehouden met het feit dat de uitkomst van het modelop moment A wel eens invloed zou kunnen hebben op de vorm van debasisvergelijkingen en daarmee op de uitkomst op moment B. Zo zoueen toename van de milieuvervuiling ertoe kunnen leiden dat deprijs van het openbaar vervoer een minder grote rol gaat spelen bijde keuze van reizigers voor de trein. Dat betekent dus dat devergelijking in het model die het gebruik van de trein relateertaan de prijs van een spoorkaartje verandert. Dankzij de computerkonden in de jaren zeventig voor het eerst meer gecompliceerdemodellen worden gebruikt waarin wél met dit soort feedbackrekening wordt gehouden."

Chaos

Behalve hun grotere realisme bleken de niet-lineairesimulatiemodellen echter ook een andere en nogal verrassendeeigenschap te bezitten. Want zelfs bij minieme verschillen in deinvoergegevens vertoonden die modellen zulk chaotisch gedrag dat opde uitkomst vaak geen peil te trekken viel. Van Dijkum noemt alsvoorbeeld het model waarmee hij zelf werkt om te kunnen voorspellenhoe mensen omgaan met vermoeidheidsklachten.

"Ons model is gebaseerd op psychologische leertheorieën enprobeert antwoord te geven op de vraag hoe artsen, gegeven demanier waarop mensen met hun gezondheid omgaan, het best opvermoeidheidsklachten kunnen reageren. Op basis van dertigvariabelen en met behulp van ongeveer vijftig vergelijkingenvoorspelt het model wat mensen afhankelijk van onder meer hungeslacht, hun leeftijd en hun opleiding doen als ze zich gedurendelangere tijd vermoeid voelen en wat de invloed zal zijn van medischhandelen op hun gedrag.

"Dat leek heel simpel, maar toen we dat model gingen gebruiken,zagen we iets merkwaardigs. Als we er gegevens instopten van tweemensen die in vrijwel elk opzicht identiek waren, bleken deproblemen van die mensen zich volgens het model soms op twee totaalverschillende manieren te ontwikkelen. Nadat we een paar honderdpatiëntgegevens in het model hadden ingevoerd, zagen wegrofweg drie groepen ontstaan met drie totaal verschillendereactiepatronen. Voor ons was dat een complete verrassing, maartoen wij het resultaat aan artsen voorlegden, bleken zij het teherkennen, ook al hadden zij zich dat nooit zo duidelijkgerealiseerd."

Turbulentie

Het interessante van dynamische modellen is dus dat ze nieuwekennis opleveren, of beter gezegd dat ze helpen om verschijnselenzichtbaar te maken die voordien niemand waren opgevallen,constateert Van Dijkum. "Je krijgt er een andere denkrichting dooraangereikt. Natuurwetenschappers zijn er bijvoorbeeld tot dan toeonbegrepen turbulenties in vloeistoffen door gaan begrijpen."

Zoals mag blijken uit het feit dat hijzelf ook regelmatiggebruik maakt van simulatiemodellen, is Van Dijkum zeker geentegenstander van de kwantitatieve aanpak. "Modellen kunnen jedichter in de buurt van de werkelijkheid brengen dan welke anderetechniek ook." Maar daar staat tegenover dat het voorspellen van detoekomst op basis van zulke modellen per definitie een hachelijkezaak is. En dat realiseren de gebruikers van modellen zich helaasnog te weinig, vindt de Utrechtse onderzoeker.

"De werkelijkheid is zo ingewikkeld dat je met louterkwantitatieve methoden onvermijdelijk vastloopt. Dat geldt zelfsvoor puur fysische verschijnselen. De Utrechtse wiskundige Verhulstgeeft een voorbeeld van een simulatiemodel voor de getijdestromingin de Waddenzee dat weliswaar een redelijk beeld oplevert van deglobale stroming en van de daarin optredende chaotische patronen,maar dat geen exacte voorspelling kan doen over de plaats waar diepatronen zullen optreden. Om daar een beeld van te krijgen zul jeop een aantal plaatsen in de Waddenzee metingen moeten verrichten,stelt Verhulst."

Van Dijkum denkt dat zo'n aanpak waarbij modelmatig onderzoekwordt aangevuld met observaties en interviews ook in de socialewetenschappen aanbeveling verdient. Met als bijkomend voordeel dater dan wellicht ook een einde kan komen aan de onvruchtbarerichtingenstrijd tussen kwantitatieven en kwalitatieven. Voorwaardeis dan wel dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de theorieachter dynamische modellen. Maar daarover is hij betrekkelijksomber. "Een groot probleem is dat er te weinig geld is voor ditsoort innoverend onderzoek, dat blijkens de RIVM-discussie toch ookmaatschappelijk van groot belang is. Maar als ik een artikel overdynamische modellen probeer te slijten aan een tijdschrift op hetterrein van de sociale wetenschappen, dan is de kans klein dat hetgeaccepteerd wordt. Want ja, de reviewers van die tijdschriftenhebben maar weinig tijd, en zodra zij een differentiaalvergelijkingzien, kun je het vaak wel schudden. De universiteiten en NWO zoudendit soort zeer innoverend onderzoek van harte moeten ondersteunen.Maar er gebeurt precies het omgekeerde en het geld gaat,bijvoorbeeld in de Breedtestrategie, naar mensen die voor deduizendste keer hetzelfde verschijnsel gaan onderzoeken. Heeljammer."

Erik Hardeman

Validation of Simulation Models, Cor van Dijkum,Dorien DeTombe, Etzel van Kuijk (Editors), (1999). Amsterdam:SISWO.

'Als je een studie hebt afgemaakt kijken ze toch anders tegen je aan'

'Als je een studie hebt afgemaakt kijken ze toch anders tegenje aan'

Patrick van Diemen voetbalt dit seizoen voor hetgerenommeerde Anderlecht. Toch is hij vastbesloten zijn studieRecht en Economie in Utrecht af te maken. Op bezoek bij derechtenstudent en een chique Brusselse club.

"Allez Scifo". De Belgische jeugd heeft Paasvakantie. Driebussen vol in paars-wit uitgedoste scholieren zijn zojuistafgeleverd bij de ingang van het jeugdcomplex Neerpede waar deselectie van de Royal Sporting Club Anderlecht eenongeïnspireerd trainingspartijtje afwerkt. Veteraan EnzoScifo, opgeklommen uit een mijnwerkersmilieu, is voor de Waalsesupportertjes nog steeds het grote idool. `Hollandais' Patrick vanDiemen mag dan in zijn eerste jaar zijn uitgegroeid totbasisspeler, voorlopig kan hij wat hen betreft slechts in deschaduw staan van de flegmatieke vedette. Van Diemen lijkt vandaagechter een van de weinigen die het oefenpotje wel serieus wilnemen. "Die bal is allang uit", foetert de middenvelder. Met tweehanden gebaart hij geïrriteerd naar trainer Vercauteren hoeverde bal volgens hem de lijn heeft gepasseerd. De jonge fans hebbenhet begrepen. "Il est sorti déjà."

Een uurtje na de training wordt Van Diemen op de trappen voorhet Stadion Constant van den Stock vereeuwigd met een pruttelendebaby van een paar maanden in zijn armen. Handtekeningenjagers enouders met kroost hebben tientallen minuten nerveus in de hal voorde kleedkamer staan drentelen om keer op keer verwachtingsvol op tekijken als de deur wordt geopend. Yuri Cornelisse, vorig jaargekocht van TOP Oss maar nu voornamelijk acterend in het tweedeteam, mag ongestoord doorlopen naar zijn bolide op hetparkeerterrein. Spelers met een grotere status dienen wel halt tehouden voor het signeren van ballen, programmaboekjes en T-shirtsof voor een kiekje met zoonlief. Van Diemen is een van de laatstendie naar buiten komt en moet er ook aan geloven. "De club is allesvoor die mensen", aldus de 26-jarige voetballer. "De supporterskunnen hier zelfs Anderlecht-onderbroeken kopen."

Studiepunten

In taveerne Green Park tegenover het stadion worden de madammenvan de bediening gezoend. Het restaurantje blijkt door te kunnengaan voor de tweede huiskamer van Anderlecht-spelers."Lunchen,Patrick?", vragen de dames. "Steak met een uiensausje enfrieten. Iets te drinken erbij?"

Patrick van Diemen bij het grote Anderlecht? FCUtrecht-aanhangers moeten vorig jaar raar hebben opgekeken toen zijde sportkranten opensloegen. Was dat dezelfde Van Diemen die zesjaar geleden vertrok uit De Galgenwaard zonder daar ooit ook maarhet uitzicht op een basisplaats te hebben gehad? Dezelfde. Na eenhalf jaar AZ en twee jaar NEC wist de fysiek sterke middenvelderbij RKC de aandacht te trekken van vele clubs in binnen- enbuitenland. Even was er ook sprake van een terugkeer naar Utrecht,maar Van Diemen sloeg Anderlecht toch wat hoger aan.

Om andere redenen was een nieuw optreden bij Utrechts trots nietongunstig geweest. Als speler van FC Utrecht haalde Van Diemen meteen deeltijdstudie zijn propedeuse. Vanaf zijn derde studiejaarvolgde hij vakken van de nieuwe voltijdstudie Recht en Economie.Hoe staat het nu met die studie? "Die heb ik dit jaar even op eenlaag pitje gezet. De tentamendata vielen helemaal verkeerd. Ik moetnog zo'n 44 punten, iets meer dan een jaar. Binnenkort ga ik weercontact opnemen met mijn studiecoördinator, want ik wil injuli de draad weer oppakken."

Een topvoetballer en -zo mag waarschijnlijk geconcludeerdworden- grootverdiener die verhaalt over tentamendata enstudiepunten. Het is enigszins bevreemdend. Is die studie nietgewoon hobbyisme geworden? Om de dooie dood niet. Demidden-twintiger Van Diemen denkt serieus na over een leven na hetvoetbal. Ook dan wil hij een leuke baan hebben. Iets in demanagement-sfeer. En het liefst in de sport. In die wereld heefthij tegen die tijd immers twintig jaar rondgelopen. "Als je eenstudie hebt afgemaakt kijken ze toch anders tegen je aan. Je hebtdan ook kennis waar je op kunt terugvallen. Veeltechnisch-directeuren hebben hun baantje slechts te danken aan hunvoetbalcapaciteiten. Ik ken er daar nu een paar van, maar ze kunnenwat mij betreft beter hun mond houden."

Waterkanonnen

Een voetballer die studeert en meer leest dan De Telegraaf ofequivalenten moet beducht zijn voor zijn imago, weet devoetballer-student. Toen journalisten Anderlecht vergezelden `opstage' in het buitenland en in de gaten kregen dat op de kamer VanDiemen en keeper Filip De Wilde enkele dikke pillen te vinden warenwerden de twee plotsklaps gebombardeerd tot `de intellectuelen vanAnderlecht'.

De afgelopen maanden zal de geestelijke bagage van de spelersechter wel het laatste zijn geweest waar de gemiddeldeAnderlecht-aanhanger zich zorgen over maakte. De club kende eendramatisch seizoensstart. In hetnajaar waren de Brusselaarsafgezakt naar de vijftiende plaats op de ranglijst en bovendienvroegtijdig uitgeschakeld voor de Uefa-cup. Trainer Arie Haan werdsubiet de laan uitgestuurd. Van Diemen: "De paniek was compleet."Knikkend naar de overkant van de straat: "Er moesten hierwaterkanonnen worden ingezet om de supporters in toom te houden.Iedere dag stonden er wel tien cameraploegen rond het veld. In dekranten verschenen Titanic-achtige cartoons; zinkende schepen waarAnderlecht-spelertjes vanaf sprongen."

Dat moet even wennen zijn geweest. "In Waalwijk gebeurde nooitwat. Hier heb ik een interview met mijzelf gelezen, terwijl ik metde journalist nog nooit een woord had gewisseld."

Toch was Patrick Van Diemen in de algehele malaise een van deweinige spelers die nog enigszins werden gespaard. Hij was bijaanvang van het seizoen voor de meeste Anderlecht-supporters eennobody en werd derhalve niet geconfronteerd met de hooggespannenverwachtingen, waar bijvoorbeeld ex-Feyenoorder Gaston Taument aanten onder ging. Ondertussen is de normaliteit enigszins weergekeerdbij de Europese topclub van weleer. Anderlecht is na eenopmerkelijke zegereeks opgeklommen naar de derde plaats. Eenkampioenschap zit er waarschijnlijk niet meer in, maar Europeesvoetbal lijkt zeker. "Als dat lukt dan kan ik ondanks alles tochterugkijken op een redelijk geslaagd seizoen. Ik heb allesgespeeld. En dat was mijn eerste doelstelling."

Taalstrijd

De student-voetballer lijkt met volle teugen te genieten van degrandeur en traditie van zijn nieuwe club. "Anderlecht wordt overalgerespecteerd. In het buitenland spelen wij geregeld tegen hetnationale team van een land. Onlangs hadden we nog een toernooitjemet AC Milan en Paris St. Germain. Dat is natuurlijk prachtig ommee te maken." Ook is hij ondertussen bekend met de al jarenbestaande hiërarchische verhoudingen binnen de club. De mandie Anderlecht groot maakte, biermagnaat Constant van den Stock, isinmiddels op vergevorderde leeftijd maar wordt nog steeds op handengedragen. "Zo af en toe wordt hij door zijn chauffeur naar hetstadion gebracht", vertelt Van Diemen. "Dan zien we 'm voor hetraam staan, handen op de rug, uitkijkend over het trainingsveld.Alleen voor hem wordt dan een kwartiertje langer gespeeld."

Wat Van Diemen enigszins is tegengevallen bij zijn nieuwe clubis de zakelijke en individualistische houding van de spelersgroep."In Nederland heerste er altijd een uitbundige sfeer in dekleedkamer. Dat gemoedelijkezou je misschien juist in Belgiëverwachten, maar hier ben je duidelijk niet alleen collega's, maarook elkaars concurrenten."

De voor de Brussels club kenmerkende taalstrijd heeft volgenshem geen positieve invloed op de onderlinge verhoudingen. Toen hijlaatst werd opgesteld op de plaats van de franstalige back Crassonwerd de Nederlander keihard neergesabeld in de Waalse pers. Ondankshet feit dat hij onlangs aan een studie Frans is begonnen blijft devoetballer voor de zekerheid zijn interviews nog maar even in hetNederlands geven."In die taal kan ik mij net iets genuanceerderuiten."

De voetballer zegt België wat dat betreft "met andere ogente zijn gaan bekijken". Iedere dag wordt hij geconfronteerd met deBelgische realiteit. Bij het binnenrijden van de Brusselsedeelgemeente waarin hij woont ziet hij een groot bord met de tekst:`Dilbeek, waar Vlamingen zich thuisvoelen'.

Xander Bronkhorst

'Er moet een klimaat ontstaan waarin het normaal is om je met de geschiedenis van het vak bezig te houden'

'Er moet een klimaat ontstaan waarin het normaal is om je metde geschiedenis van het vak bezig te houden'

De kunstgeschiedenis is een jonge discipline.Klassici, historici of archeologen zagen eind vorige eeuwkunsthistorici als concurrenten die uit dezelfde ruif gingen eten.Dat was reden het vak te dwarsbomen. Nóg jonger is desubdiscipline die zich met dit soort bespiegelingen bezighoudt: degeschiedenis van de kunstgeschiedenis. De Utrechtse hoogleraar dr.P.A. Hecht heeft er een begin mee gemaakt. Onlangs verscheen dedoor hem geredigeerde bundel 'Kunstgeschiedenis in Nederland', dieeen startsein wil geven voor het vak kunst-historiografie.

De weerstand tegen de instelling van een leerstoelKunstgeschiedenis was rond de eeuwwisseling groot. Ten opzichte vanandere landen liep Nederland wat dat betreft enkele decenniaachter. Hoogleraar Beeldende kunst van de Renaissance en van deNieuwere Tijd Peter Hecht vindt het moeilijk om daar eenbevredigende verklaring voor te geven.

"Ik denk dat de tegenstand vanuit de gevestigde vakken heelgroot was, uit de hoek van de Klassieke Talen, de Archeologie enuit de hoek van de Geschiedenis bijvoorbeeld. Een nieuw vak wordtdikwijls met wantrouwen bekeken. Niet zozeer om wat het doet, maarvooral omdat iedereen moet eten uit dezelfde ruif.Kunstgeschiedenis werd hooguit geaccepteerd alshulpdiscipline."

Maar er was méér. "De buitenlanders waren bepaaldsneller dan wij met het museaal verzamelen van de Nederlandse 17eeeuwse kunst. Onze musea stelden in die tijd dan ook nog nietzoveel voor. Het is nu moeilijk voor te stellen dat het Rijksmuseumzijn eerste eigen Rembrandt met geld van particulieren kocht in1900. Tot dan toe had het museum moeten volstaan met vierschilderijen van Rembrandt in bruikleen van de stad Amsterdam. Inzo'n land is de Kunstgeschiedenis natuurlijk dan nog niet wat zezou kunnen zijn", zegt Hecht lachend.

Hecht denkt dat de Kunstgeschiedenis een soortgelijkemancipatieproces heeft doorgemaakt als de vaderlandse geschiedenisten opzichte van de algemene geschiedenis en de klassieken. "Heellang werd de introductie van het vak tegengehouden, maar op eengegeven moment kon dat niet langer. Nederlanders werden in hetbuitenland opgeleid tot kunsthistorici en dan komt toch depolitieke wil om dat in eigen land ook te gaan doen. Het startseinwerd gegeven in 1907, toen in Utrecht Vogelsang als eerstehoogleraar Kunstgeschiedenis werdbenoemd.

"Als je nu naar het vakgebied kijkt snap je niet dat hetallemaal zo snel heeft kunnen groeien", vervolgt de hoogleraar. "Eris werkelijk een hoop gebeurd in de musea en met de bestudering vande Nederlandse kunst."

Een beeld daarvan geeft de uit negen opstellen bestaande bundel'Kunstgeschiedenis in Nederland' die Hecht heeft samengesteld naaraanleiding van een in 1997 georganiseerd symposium. Tot hetverschijnen van deze "verkennende studie" is er over deKunstgeschiedenis in Nederland als academische discipline maarweinig geschreven.

"Misschien zijn kunsthistorici meer met kunstgeschiedenis bezigen zijn ze niet zo geïnteresseerd in zichzelf", meent Hecht."Methodologisch maken ze wel ruzie, net zoals in de meeste anderedisciplines, maar dat je dat in historisch perspectief zet isongebruikelijk.

Kruimels

"We besloten een symposium te organiseren met onderwerpen dieduidelijk als markant werden herkend, bijvoorbeeld de geschiedenisvan de oprichting van de eerste leerstoel. Na afloop van datsymposium leek het ons wel aardig om de voordrachten te bundelen",vervolgt Hecht. "Het is nu de bedoeling na verloop van tijd weerzo'n congres te houden, zodat je een soort werkgroep krijgt dieiets doet aan de geschiedschrijving van het vak. Hoe langer jewacht hoe moeilijker dat immers wordt. Nu zijn er nog ooggetuigen,je kunt praten met collega's, leerlingen, vrienden en uitgevers vanonze directe voorgangers. Binnenkort kan dat niet meer. Je krijgtdan een heel ander soort geschiedschrijving. Als je nu wilt wetenwat jonkvrouw De Jonge voor de Nederlandse Kunstgeschiedenisbetekende, dan ben je aangewezen op publicaties en wat kruimels. Enals je nu schrijft over - laten we zeggen - dedichter-kunsthistoricus Jan Emmens, dan heb je het weliswaar overiemand die ook al een kwart eeuw geleden is overleden, maar dietoch nog, ten dele althans, in beeld kan worden gebracht. Zelfs danbesef je echter dat je met verschillende mensen niet meer kuntpraten. Het verdwijnt terwijl je er naar kijkt. Als je nu nietschrijft dan wordt het niet meer zo geschreven."

Het boek van Hecht is naar alle waarschijnlijkheid het eerste ineen reeks. Een lijst met onderwerpen voor een volgende bijeenkomstis al klaar. "Als je drie keer achter elkaar zo'n symposiumorganiseert en naar aanleiding van de daar behandelde onderwerpeneen boek maakt, dan staat er misschien wel iemand op die zegt: `Ennu wil ik wel eens een écht boek maken.' Dan is er toch eenklimaat ontstaan waarin het normaal is om je met de geschiedenisvan het vak bezig te houden. Maarik zie persoonlijk niet hoe ik nogeens zo'n dag moet organiseren en vervolgens weer zo'n boek moetredigeren. Ik hoop eigenlijk dat iemand anders dat onder zijn ofhaar hoede neemt, maar gebeuren moet het wél."

Hobby

De kunstgeschiedenis als serieuze wetenschap - niet alleenbedoeld voor verveelde freule's - is snel gegroeid. Maar geldt datook voor de opleiding? Het vak staat toch nog steeds te boek alsbestemd voor hoofdzakelijk meisjes die zich niet zo om huntoekomstige broodwinning hoeven te bekommeren?

"De studie is veel intensiever geworden dan ze ooit was",vertelt Hecht. "We leren studenten tegenwoordig veel en veelméér. Maar toch weet ik niet of er vooruitgang isgeboekt. Als je bedenkt wat we we allemaal moeten doen om ze tekrijgen waar we ze willen hebben..."

Hecht denkt niet dat de motivatie om Kunstgeschiedenis te gaanstuderen in de loop der jaren is veranderd. "Er zijn altijd eenpaar studenten die het precies weten, zeer gemotiveerd zijn enwaarbij vaak thuis ook al een zekere belangstelling isaangemoedigd. En er is altijd weer een aantal dat denkt met dit vakhet Paard van Troje op te kunnen graven. Archeologie spreekt voorvelen méér tot de verbeelding dan kunstgeschiedenis. Datwas vroeger al, dat mensen 'Kunstgeschiedenis en archeologie'gingen studeren omdat ze dat avontuurlijke van de archeologiehoopten aan te treffen. Vervolgens kozen ze dan toch maar voorkunstgeschiedenis."

Maar hoe zit dat voor de meerderheid van de studenten? DeKunstgeschiedenis heeft toch nog altijd een beetje het imago vaneen hobbystudie? "Dat heeft het zeker, maar ik denk niet dat datterecht is. Er zijn nogal wat studenten die hier komen in de hoopop kunstgenot en dan blijkt het verdorie geschiedenis te zijn, waarze op school ook al de pest aan hadden. Wel is er een soortdemografische verschuiving gaande die volgens mij met destudiefinanciering te maken heeft. Toen die heel gunstig was zag jedat het percentage jongens dat Kunstgeschiedenis studeerdegigantisch steeg. Dus als je risicoloos geld krijgt, dan komen dejongens óók wel. Als dat niet zo is, als je beseft dat jeeen studieschuld opbouwt en geen geld hebt van huis uit, dan wordendie jongens toch weer liever econoom, jurist of arts. Dan weet jeimmers zeker dat je zes jaar later in ieder geval een goede baanhebt, en dan laat je de kunst maar hobby. En die enkele maniak gaatnatuurlijk toch Kunstgeschiedenis studeren.

"Ik heb tot mijn opluchting nog nooit gezien dat iemand die echtgoed was in het vak niet ook goed terecht is gekomen. Dus voor detoekomst van de talentvolle student ben ik niet bang. Het is zelfszo dat het somsmoeilijk is om capabele mensen te vinden voor eenkunsthistorische functie. Maar dat neemt niet weg dat je in anderesectoren met veel minder inspanning veel meer geld kunt verdienen.En dat is belangrijk geworden voor een heleboel mensen, meer daneen jaar of twintig, dertig terug."

Hugo Kamperman

Peter Hecht, Chris Stolwijk, AnnemiekeHoogenboom (red). Kunstgeschiedenis in Nederland: negen opstellen.Uitg. Prometheus, Amsterdam. 34,90 gulden.

Europa trekt twee miljard uit voor jonge onderzoekers

"Hier héb je als universiteiten tenminste wataan." Met die aanbeveling werd onlangs het nieuwe Europeseprogramma voor 'training en mobiliteit' van onderzoekersgepresenteerd. Deze Brusselse geldpot heeft als enig doel:versterking van het onderzoek. De nadruk ligt op internationaletraining van jonge onderzoekers.

Vijfduizend postdoc-plaatsen voor jonge mensen die buiten eigenland aan onderzoek meedoen; steun aan vijfhonderd

internationale onderzoeksnetwerken; en tienduizend kortebezoeken aan grote onderzoekfaciliteiten in Europa. Dat gaatBrussel de komende vier jaar ongeveer betalen uit het programma'Improving the Human Research Potential' of IHP. In totaal mag het2,5 miljard gulden kosten. Maar er wordt voor een veelvoud van datbedrag aan aanvragen verwacht.

Voor de Nederlandse universiteiten is IHP interessant, stelt mr.Cees Vis, die in Brussel de onderzoekswereld vertegenwoordigt. Devoorganger van het IHP-programma leverde de instellingen 150miljoen gulden op, of zo'n duizend extra mensjaren vanonderzoekers. Daarmee was Europa een belangrijke financier van dein ons land schaarse fellowships, waarmee gepromoveerden ervaringbij goede instituten kunnen opdoen.

Utrecht

Nederlandse universiteiten waren penvoerder van verbanden dievaak wel tien instituten in zeven landen besloegen. Dat gold ondermeer voor het netwerk 'Linkage of DNA-replication and cell-cyclecontrol', onder leiding van prof.dr. P.C. van der Vliet in Utrecht.Ook de chemicus Vliegenthart (van het Bijvoet-centrum), decelbioloog Strous en de sterrenkundige Rutten bleken als penvoerderbij het vorige programma succesvolle netwerk-vormers.

Het IHP-programma, is een onderdeel van het nieuwe EuropeseKaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, dat in totaal 33miljard gulden gaat kosten. Het meeste geld is gekoppeld aanpolitieke doelen zoals efficiëntere productiemethodes ofbetere gezondheidszorg. Maar IHP is een buitenbeentje: het magoveral over gaan, als er maar over de grens wordt samengewerkt. Enals het onderzoek maar kwaliteit heeft.

Na het opstappen van de Europese Commissie in maart was er evenonzekerheid. Maar inmiddels zijn alle onderzoekprogamma's gestart.Dat geldt ook voor IHP. Veel onderzoekers zijn al bezig hunaanvraag te schrijven. Want volgende maand zijn de deadlines.Daarna is het weereen jaar wachten om mee te kunnen doen.

De subsidie voor netwerken van onderzoekers is andermaal eenpopulair onderdeel. Dit jaar is er een half miljard gulden voorbeschikbaar, goed voor tweehonderd initiatieven. In een netwerkmoeten minstens vijf onderzoeksgroepen, uit drie of meer landen,samenwerken. De EU-subsidie dient meer dan voorheen voor het kwekenvan een nieuwe generatie 'Europese' onderzoekers: zestig procentvan het geld moet bestemd zijn voor postdocs. En die moeten vrijtoegang hebben tot de

aangesloten collega-instituten.

Op individuele onderzoekersbeurzen (budget dit jaar: 270 miljoengulden) wordt eveneens een stormloop verwacht. Maar de pothiervoor

is gehalveerd.

Bedrijven kunnen ook jonge onderzoekers in huis halen. Brusselheeft dit jaar 45 miljoen gulden voor zulke industry hostfellowships beschikbaar gesteld. "De boodschap is dat research bijbedrijven géén tweederangs onderzoek is", aldusMcSweeney. "De helft van alle jonge onderzoekers in Europa werkt inde industrie."

Behalve met netwerken en fellowships stimuleert Brussel nog opeen derde manier de 'Europeanisering' van het onderzoek. Dat is hetgezamenlijk gebruik van grote onderzoeksfaciliteiten of-instituten. Hiervoor is de komende jaren 400 miljoen guldenbeschikbaar. Hoofddoel van dit fonds is om te zorgen dat dure'topfaciliteiten' ook zoveel mogelijk gebruikt worden dooronderzoeksteams uit andere landen.

Ook eerder gaf de Europese Unie al beurzen voor dit doel. Maartoen ging het om een beperkte groep mega-faciliteiten zoalscyclotrons, kernreactoren en de sterrewacht op La Palma. Dit keervalt er veel meer onder. Zoals onderzoeksschepen, windtunnels,databases en specialistische bibliotheken. Ook grote biologischecollecties zoals herbaria en musea moeten van Brussel meerbezoekers krijgen.

Na het verstrijken van de deadline voor aanvragen, zal erwaarschijnlijk een formele beslissing bekend gemaakt worden op 15september. Dat tempo sluit niet helemaal aan bij het beeld van eenlogge Brusselse bureaucratie. Maar navraag bij enkele 'klanten' vanMcSweeney leert dat dat beeld in dit geval niet klopt. J. Wouters,medewerker van een bedrijfje dat bemiddelt in onderzoekscontracten:"Als je ziet hoe efficiënt een vrij kleine staf in enkelemaanden zoveel aanvragen behandelt, dan kunnen Nederlandseorganisaties daar nog veel van leren."

Frank Steenkamp, HOP