Achtergrond

Het einde van de lokale verhoudingen

Sociaal-historicus Maarten Prak schreef een boek overde stedelijke gemeenschap van Den Bosch in de periode 1770-1820. Delokale autonomie verdween en de eenheidsstaat Nederland werd eenfeit. "Tegenwoordig zie je

weer een omgekeerde beweging, kijk maar naar hetsucces van lokale politieke partijen als Leefbaar Utrecht."

Ooit werkte de hoogleraar Economische en Sociale GeschiedenisMaarten Prak een jaartje bij het Bureau van de UniversiteitUtrecht. Daar heeft hij veel inspiratie opgedaan voor zijn boekover Den Bosch: "De universiteit is de grootste werkgever uit deregio: een gigantische instelling. In dat jaar heb ik van binnenuitkunnen observeren hoe zo'n massale institutie functioneert. Wat mijtoen opviel, was het belang van 'financiën' in debesluitvorming. Als het erop aankomt geeft geld de doorslag.Datzelfde mechanisme zie je aan het eind van de 18e eeuw. Ook toenwerd de besluitvorming heel vaak bepaald door de financiëleargumenten en veel minder door inhoudelijke argumenten."

Zo voegde het vanouds rijke en machtige gewest Holland zich aanhet eind van de 19e eeuw toch maar bij de andere arme en lastigeprovincies omdat ze zo haar schuldenlast kon afwentelen op eennationale schuld; ziedaar het ontstaan van de eenheidsstaatNederland.

Autonomie

Een kernbegrip in het boek van Prak is 'corporatisme', eensociaal systeem waarin lokale verhoudingen en de lokale autonomievoorop staan. Het is een samenleving waarin maatschappelijkegeledingen institutioneel zijn georganiseerd, zoals in gilden,kerkgenootschappen en schutterijen. "De corporatieve institutieshadden zelf weer een grote mate van autonomie, met hun eigenregels, inkomsten, kapitaal en vergaderingen", vertelt Prak.

In het begin van de 19e eeuw was het 'corporatisme' echternergens meer te bekennen. In 1798 was, mede dankzij de aanwezigheidvan Franse troepen, de eenheidsstaat Nederland een feit geworden.En met de troonsbestijging van koning Willem I in 1815 werd de zaakdefinitief beklonken: nooit zouden provincies, steden en gildenmeer een politieke factor van doorslaggevend belang vormen.

]`h p x "Nederland veranderde in de periode 1770-1820 dus vaneen lokalesamenleving met haar eigen gepriviligeerde groepen - dieallerlei voorrechten genoten en buitenstaanders uitsloten - in eennationale samenleving, waarin die voorrechten werden ingeruild voorgelijke rechten voor iedereen", vertelt Prak. "Bovendien: waarvroeger de belangrijkste besluitvorming plaatsvond op lokaalniveau, wordt vandaag de dag de essentiële besluitvorminggemaakt in Den Haag." In historische termen betekende de periodedie Prak in zijn boek beschrijft het einde van de vroeg-moderne enhet begin van de moderne tijd.

`h p x "De basis voor het einde van de vroeg-moderne tijd lag inde protestbeweging die binnen die corporatieve verhoudingenontstond. `Patriotten' - burgers die weinig politieke inspraakhadden - verzetten zich samen met de regenten tegen de almaartoenemende patronage en centralisatie die door Willem IV en WillemV in gang was gezet." Stelselmatig werden er door deze stadhouderszetbazen neergezet, luitenant-stadhouders, die hun invloed lietengelden in de lokale politiek en dus inbreuk maakten op dat geslotensysteem. De kritiek werd gevoed door de Vierde Engelse Oorlog van1780 tot 1784, toen de Staten Generaal niet in staat bleken oorlogte kunnen voeren, terwijl dat nu juist een van de (weinige)hoofdtaken was die hen in de decentrale Republiek wastoebedeeld.

"In de gewesten staken protestbewegingen de kop op, die nietsminder ambieerden dan een fundamentele verandering van hetstaatsbestel zelf", vervolgt Prak zijn verhaal. "De spanningenliepen met de jaren op, de stadhouder verhuisde met gezin en al vanhet vijandige Den Haag naar het meer trouwe Nijmegen en in 1787moesten er zelfs Pruisische troepen aan te pas komen om destadhouder te hulp te schieten en de opstandige patriotten teverjagen."

In 1794 stonden de Franse revolutionaire troepen aan de poortenvan Den Bosch, klaar om de revolutie te exporteren naar deNederlanden. Vanaf toen ging het snel: in de daaropvolgende jarenwerden de gilden afgeschaft, volgden diverse grondwetten elkaar open ontstonden er voor het eerst nationale sociale verhoudingen,daar waar deze daarvoor altijd lokaal waren geweest. Vandaag de dagweten we niet anders: we zijn vooral Nederlander, we kijken naarlandelijke televisiezenders en de opkomst bij lokale verkiezingenis lager dan voor de Tweede Kamer.

Reproductie

In het boek komt de bepalende rol van instituties zoals degilden sterk naar voren. "Voor een sociaal-historicus is de vraagaltijd: 'hoe werkte de samenleving in het verleden?'", verteltPrak. "In mijn boek beweer ik dat instituties daarbij een veelgrotere rol speelden dan lange tijd, onder invloed van desociologie, werd aangenomen." Niet alleen historici twijfelentegenwoordig aan dedoorslaggevende invloed van het vrije spel dermaatschappelijke krachten. Prak heeft zich laten inspireren doornieuwe ideeën over de rol van instituties in het economischleven. "Als je op eenzelfde manier naar de samenleving als geheelkijkt, zie je allerlei overeenkomsten. Sociale verhoudingen warenen zijn niet vanzelfsprekend, ze moeten als het ware steeds opnieuwgemaakt worden. In die reproductie van de maatschappelijkeverhoudingen, het voortzetten van gewoonten en denkwijzen, speleninstituties een doorslaggevende rol. Maar juist in het tijdvak datin het boek wordt beschreven, veranderden deze institutiesdramatisch van karakter." De 'republikeinse veelheid' maakte plaatsvoor een democratisch enkelvoud. Voor een wirwar aan lokaleinstituties kwam een duidelijk hiërarchische ordening in deplaats, geleid vanuit het regeringscentrum in Den Haag. Hetcruciale moment in deze ontwikkeling vormde een staatsgreep op 22januari 1798, toen een kleine groep Radicalen met steun van hetFranse leger de macht greep. In de verklaring waarin zij hunoptreden rechtvaardigden en programma uiteen zetten, stondonomwonden te lezen dat de tot dan toe autonome provinciale enstedelijke besturen voortaan zouden worden beschouwd als 'blotelykadministratieve lichaamen'. De centralisatie kwam echter nietuitsluitend van bovenaf. In het boek blijkt zonneklaar, dat depolitieke strijd in Den Bosch in de jaren na 1795 aanmerkelijkbijdroeg aan deze uitkomst, die men in 1787 nog verfoeid had!

Leefbaar Utrecht

Opmerkelijk genoeg signaleert Prak op dit moment eentegengestelde beweging. Trekjes van de samenleving van voor 1770lijken weer de kop op te steken. Denk maar aan het enorme succesvan lokale politieke partijen. "Er is een passieve nationale staatontstaan die de markt het werk laat doen. De overheid trekt zichsteeds meer terug, laat steeds meer zorgtaken vallen, snoeitconstant in de voorzieningen en ondermijnt zodoende haar eigenlegitimiteit. Lokale partijen als Leefbaar Utrecht spelen hierop indoor meer nadruk te leggen op de verantwoordelijkheden van deplaatselijke overheid. De landelijke politieke partijen verliezenhun grip op de burger, die zijn hoop steeds meer vestigt op delokale politiek."

De lokale tendens anno 1999 ziet Prak niet zonder meer als eenpositieve ontwikkeling: "Lokale politiek herbergt altijd eeninherent risico: het 'NIMBY'-effect (Not In My Back-Yard) waarbijeigen, persoonlijke belangen de hoofdmoot van de agenda zijn. Denationale staat lost dat probleem op, want ze trekt zaken alsuitkeringen, asielzoekers en verkeer naar zich toe en maakt het eennationale verantwoordelijkheid." Dat gedecentraliseerdebesluitvorminginderdaad niet altijd even verheffend hoeft te zijn,is het meest duidelijk te zien in Zwitserland, waar als gevolg vande organisatie in kantons het corporatisme nog volop bloeit. "In dereferenda die daar worden gehouden stemden de mannen toch nog heellang vrolijk tégen het kiesrecht voor vrouwen en tégengastarbeiders."

Nathan Vos

Maarten Prak, Republikeinse veelheid,democratisch enkelvoud. Sociale veranderingen in hetRevolutietijdvak `s Hertogenbosch 1770-1820. Uitg. SUN, Nijmegen.Prijs: 49,50 gulden.

Vakantie U-blad

De redactieburelen zijn gesloten vanaf 29 april tot enmet 16 mei.

De redactie verzoekt u vriendelijk hiermee rekening tehouden bij het aanleveren van Faculteitsberichten enUkjes.

Lombok: op een prettige manier langs elkaar heen leven

Begin jaren tachtig stond de Utrechtse stadswijkLombok nog voor verpaupering, werkloosheid en spanningen tussenNederlanders en buitenlanders. Nu heet Lombok een uiterst gezelligemulticulturele stadswijk, die laat zien dat het ook anders kan."Lombok ontgroeit status achterstandswijk", kopte het UtrechtsNieuwsblad afgelopen zomer. Gaat het inderdaad zó goed met diebuurt die ook veel studenten herbergt? Op 5 mei, tijdens demanifestatie 'Lombok Anders', kan iedereen zelf een kijkje gaannemen.

Een regenachtige middag in Lombok, het gebied dat ingeklemd ligttussen Westplein, Vleutenseweg, Bilitonkade en Graadt vanRoggenweg. Overal in de Lombokstraat klinkt geklop en geboor. Dewoningen in de straat worden gerenoveerd en veel huizen staan in desteigers.

Na een voorzichtig begin eind jaren tachtig, is destadsvernieuwing sinds 1994 in volle gang. "In totaal is er voorLombok voor de periode 1994-2004 zo'n 70 miljoen aan gemeente- enrijksgelden beschikbaar", vertelt Ben Verkroost. Deassistent-manager van het gemeentelijke Wijkbureau West kan zichvinden in dat bedrag. "Daarmee kunnen we de ideeën zoals dieons voor ogen staan voor tachtig procent realiseren."

Belangrijk voor het welslagen van stadsvernieuwing in een wijkals Lombok, waar veel huizen eigendom zijn van de bewoners, is desamenwerking tussen gemeente en huiseigenaren, benadrukt Verkroost.Bewoners van een eigen huis kunnen rekenen op een subsidie vanvijftig procent van de renovatiekosten tot een maximum van een ton.Voor de Van Diemenstraat en omgeving kan dat bedrag eventueel hogeruitvallen.

Leefbaar

In de Riouwstraat zijn de resultaten van woningverbetering goedte zien. Als de zon zich tussen de buien door eindelijk even laatzien, lichten de gezandstraalde gevels helder op. Op de achtergrondtorent het kantoorgebouw van de verzekeringsmaatschappij Reaalgrootstedelijk uit boven de knusse straat.

"Vijftien jaar geleden was het hier een naargeestige bedoeningmet verkrotte en haveloze panden. Overal bladderde de verf af",herinnert Huib Wouters zich tijdens een wandeling door de wijk. In1983 deed deze socioloog van niet-westerse samenlevingen hieronderzoek in het kader van een grote studie naar de etnischeverhoudingen in Utrecht. Sindsdien heeft Wouters Lombok niet meergevolgd en hij is benieuwd hoe het de wijk is vergaan.

De aanleiding voor zijn onderzoek waren de alarmerende berichtenover de gespannen verhoudingen tussen buitenlanders enNederlanders. Wouters: "Het was een tijd van economische crisis enbestuurders vreesden dat het racisme in Lombok door die crisis zoutoenemen." Daarbij gingen de bestuurders er volgens Wouters dus tenonrechte van uit dat racisme al een probleem was. Uit hetonderzoek, in 1985 gepubliceerd in het boek Vreemd volk, gemengdegevoelens (Frank Bovenkerk et. al.), blijkt dat veel Nederlandsebewoners de buitenlanders aanvankelijk tegemoet kwamen en opallerlei manieren wilden helpen, zoals met het invullen vanformulieren. Onder invloed van de economische crisis, het vervalvan de wijk en de afzijdige houding van de gemeente, namen despanningen wel toe, maar volgens Wouters waren die niet racistischvan aard. "Het ging om spanningen tussen groepen gevestigden ennieuwkomers die zich niet of onvoldoende wilden aanpassen. Menverwachtte zeker geen gelijkschakeling."

Over de veranderingen in Lombok is Wouters goed te spreken."Veel woningen zijn flink opgeknapt. De wijk lijkt veelleefbaarder. Buitenlanders zijn zich sterker gaan wortelen." Vooreen afgewogen oordeel vindt Wouters echter dat hij opnieuwuitgebreid met bewoners zou moeten praten. Het valt hem op dat erveel minder Nederlandse winkels en horecagelegenheden zijn danvroeger. Hoe ervaren de Nederlandse bewoners dat? Is dit hun wijknog wel?

De bejaarde mevrouw Hennevelt vindt van niet. Ze woont hier al41 jaar en heeft Lombok drastisch zien veranderen. "Vroeger was hethier hartstikke gezellig. Het was zó'n wijk", zegt ze met haarduim in de lucht, achter een kopje koffie in het plaatselijkeDienstencentrum. "Je had hier nog de Jamin, een herenmodezaak, eenbloemenzaak, banketbakker Perk, ga zo maar door. Al die Nederlandsewinkels gaan weg en er komen buitenlandse voor in de plaats." Zestoort zich nogal aan de uitstallingen van de buitenlandsewinkeliers in de Kanaalstraat. "Al die kraampjes. Misschien welleuk voor de mensen die van buiten komen, voor de jonge generatie.Maar voor ons? Ik ben bijna blind en kan hier nauwelijks op destoep lopen."

Slopen

Wat mevrouw Hennevelt ervaart als chaos, omschrijft PascalBoittin juist als 'levendig'. De jonge Fransman is getrouwd met eenNederlandse. Drieëneenhalf jaar geleden kochten ze een huis inLombok. "Toeval", noemt Boittin deze keuze. "Via via kwamen we bijons huis terecht. En deze wijk was niet bijzonder duur." Spijtheeft Boittin niet. Lombok is lekker dicht bij het station, er zijnveel winkels, de wijk leeft en is veilig. Problemen met al dienationaliteiten heeft hij evenmin, maar ook niet veel contacten."Veel Turken en Marokkanen levennogal op zichzelf." De klanten vankoffiehuis Pamukkale zullen dit niet ontkennen. Het zijn voor hetovergrote deel Turkse mannen van middelbare leeftijd en ouder.Jongeren zie je er nauwelijks.

De uit Turkije afkomstige Veysel Uz vindt Lombok er gezelligerop geworden. Negentien jaar geleden begon zijn vader hier eenwinkel. Hij meent dat de buitenlanders zich helemaal niet meer zoafzonderen en dat met name de jongere generatie Nederlanders enbuitenlanders veel meer met elkaar omgaan. "Toen we hier kwamen,was er nauwelijks contact tussen Nederlanders en buitenlanders, nuwel."

Yunus Kabas van de Stichting Welzijn West deelt de mening vanzijn landgenoot Veysel Uz dat de verhoudingen tussen Nederlandersen buitenlanders er op vooruit zijn gegaan. Er is volgens hemsprake van meer integratie van buitenlanders in de wijk. Kabaswerkt al elf jaar bij Welzijn West en houdt zich bezig met deorganisatie van de bewoners. "Die loopt nog wel langs nationalescheidslijnen, maar dat is vanwege de taal en niet vanwege eenverschillende doelstelling of zienswijze." De gemeente was tot hetmidden van de jaren tachtig nog van plan de wijk te slopen en debewonersorganisaties verzetten zich daartegen. Nu zijn deverschillende bewonersorganisaties de partner van de gemeente inhet proces van stadsvernieuwing en verhoging van deleefbaarheid.

Molen

Die leefbaarheid is een ruim en rekbaar begrip. Behalve met dekwaliteit van de woningen en de etnische verhoudingen, omvat hetook zaken als verkeer en veiligheid, werkgelegenheid en cultureleen sociale activiteiten. Lombok wordt absoluut leefbaarder, vindtKabas' collega Frank Meijer. Behalve de stadsvernieuwing levert ookhet zogenaamde Urban Programma hier een bijdrage aan. Voor deperiode 1996 tot 2000 krijgt Lombok 14 miljoen gulden subsidie vanEuropa om de leefbaarheid te vergroten, op voorwaarde dat gemeenteen rijk samen een drie keer zo hoog bedrag bijdragen. Met dit geldkunnen zaken worden gefinancierd als de renovatie van de molen ende aanleg van het Molenpark. Ook in het nieuwe Volksbuurtmuseum zit'urban geld', net als in het werkgelegenheidsproject `OndernemendLombok' en een project inbraakpreventie. Voor Meijer schuilt achterdie grotere leefbaarheid meer dan alleen extra middelen. "WatLombok uniek maakt, zijn de bewoners. Er zijn hier veel lokaleinitiatieven en die maken vanzelf steun los. Dus geld is hetgrootste probleem niet."

Dat Lombok leefbaarder is geworden door de kracht van lokaleinitiatieven, vindt ook de heer Schaatsenberg. De voorzitter van dewinkeliersvereniging Lombok en eigenaar van een beddenzaak zag inde loop van de jaren zeventig en tachtig hoe Nederlandse bewonerswegtrokken en winkels hun klandizie verloren. "Mensen die om watvoor reden dan ook niet weg kondenen nieuwkomers waren tot elkaarveroordeeld." Voor hem is het omslagpunt in de wijk het midden vande jaren tachtig toen de 'blijvers' zich realiseerden dat ze zoudenblijven en de zaken moesten gaan aanpakken in plaats van mopperen."Op dat moment gingen ze lokale initiatieven ontwikkelen en kreegje nieuwkomers die gaan helpen. De gemeente heeft dat uiteindelijkopgepikt." Het feit dat veel Nederlandse winkels door buitenlanderszijn overgenomen is volgens Schaatsenberg de redding geweest vanDamstraat-Kanaalstraat als winkelgebied. "Anders hadden we nunauwelijks winkels meer gehad."

Verwittevrouwen

De laatste jaren constateert Schaatsenberg bij een aantalbuitenlandse collega's een, wat hij noemt, toenemende Nederlandseoriëntatie. Die hangt samen met de veranderingen in de wijk.De nieuwkomers van nu hebben vaak wat te besteden en dat heeft weerzijn weerslag op de winkels. Veel winkeliers verkopen nu ook watduurdere producten en besteden meer zorg aan het uiterlijk van hunwinkel.

Dat Lombok de laatste jaren meer in trek komt, blijkt ookduidelijk uit de goede verhuurbaarheid van huurwoningen en deprijzen van koopwoningen. Assistent-manager Ben Verkroost vanWijkbureau West: "De prijs van koopwoningen stijgt tegenwoordig,afhankelijk van de straat, met tussen de 12 en 25 procent perjaar." Het zijn steeds meer jongere, veelal Nederlandse,tweeverdieners die de wijk instromen. Nancy Kok, tot oktober 1998manager van Wijkbureau West, noemde deze ontwikkeling bij haarafscheid het 'verwittevrouwen' van Lombok.(*)

Of Lombok met deze hogere prijzen ook haar multiculturelekarakter dreigt te verliezen, zoals Kok vreest, is de vraag. Vanverdringing van (buitenlandse) bewoners is volgens Frank Meijer vanWelzijn West in elk geval geen sprake. "Niemand hoeft natuurlijkgedwongen zijn huis uit." Ook Verkroost benadrukt dat er in zijnwijk geen sprake is van grote sloop-nieuwbouw projecten waardoorgrote groepen minder draagkrachtige, vaak buitenlandse bewoners uitde wijk worden gedrukt. Verdringing acht hij in ieder geval eenveel te negatieve term. Maar als met de huidige prijzen mensen'normaal' vertrekken en hun huis in de verkoop gaat, is hetduidelijk dat de instroom nu niet, zoals vijftien, twintig jaargeleden, hoofdzakelijk bestaat uit buitenlanders met een kleinebeurs.

Een term als 'verwittevrouwen' verhult dat er nog veel problemenzijn in de wijk. En achter gezellige projecten als de 5-mei viering'Lombok Anders' of de multiculturele markt `Salaam Lombok' gaat ookeen minder harmonieuze werkelijkheid schuil. Grote groepen vooraloudere Nederlanders en buitenlanders leven op zijn minst inonbegrip langs elkaar heen. Ook bewonersonderzoeken en statistischeinformatie van de gemeentelijk afdeling bestuursinformatie stemmentot zorg. De bewonerszijn dan wel optimistisch over de toekomst vanhun wijk, maar op dit moment telt Lombok in vergelijking met demeeste andere wijken in Utrecht nog altijd veel werklozen en mensenmet een laag inkomen. Slechts 4 van de 25 Utrechtse wijken hebbenvolgens de gemeente een grotere sociale achterstand. Sociale noodis er nog genoeg en veel mensen zitten met schuldproblemen, weetook Frank Meijer van Welzijn West.

De stadsvernieuwing in Lombok is bovendien pas heel laatingezet, in vergelijking met Utrecht-Oost en soortgelijke wijken inAmsterdam en Rotterdam. "Wij zaten achteraan in de rij", aldusMeijer. Niet-westers socioloog Huib Wouters vraagt zich zelfs af ofer geen sprake is van "too little, too late." Verkroost van hetWijkbureau West is het daar volstrekt niet mee eens. "Het huidigedraagvlak onder de bewoners voor de stadsvernieuwing en hunoptimistische toekomstverwachtingen laten zien dat de neerwaartsespiraal tijdig gekeerd is." Maar het gunstige beeld behoeft ookvolgens hem nuancering: "Lombok zit in de lift, maar die lift isbegonnen in de kelder en we zitten nu pas net boven de beganegrond." Het succesverhaal is nog niet af. Het bereiken van debovenste etage zal kortom nog de nodige tijd en inspanningenvergen.

Henk Boon

* Naar: Wittevrouwen, een oude Utrechtse wijkwaar de huizen ook in korte tijd zeer veel duurder zijn geworden,voorbeeld van een wat 'veryupte' wijk.

De verhuisgeneigdheid is in Lombok gering

Gideon Bolt (27) is stadsgeograaf en sinds 1 januari 1997 alsaio verbonden aan de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van deUniversiteit Utrecht. Tijdens zijn studie deed hij onderzoek naarde woonsituatie en segregatie van Turken in drie middelgroteNederlandse steden: Amersfoort, Delft en Den Bosch. Bolt sprakdaartoe met Turkse inwoners van wijken waar relatief weinigbuitenlanders wonen en met hun landgenoten in zogenaamde`concentratiewijken', wijken waar een groot deel van de bevolkinguit buitenlanders bestaat. "In die steden heb je overigens geenoude concentratiewijken als Lombok; concentratiewijken zijn daaruitsluitend vroeg-naoorlogse wijken", verduidelijkt Bolt.

In zijn promotieonderzoek gaat de stadsgeograaf verder op hetingeslagen pad. Het onderzoek beoogt een verklaring te geven voorde verschillen in de wooncarrière van Turken en Marokkanen inUtrecht en de rol van de buurt daarin. Als vergelijkingsgroep zijnook Nederlandse respondenten in het onderzoek opgenomen. Bolt: "Decentrale vraag is: wil men in de eigen buurt blijven of ziet men debuurt uitsluitend als springplank naar iets beters?"Het onderzoekricht zich vooral op de wijken Lombok en Kanaleneiland, maar ookLunetten, Rivierenwijk, Dichterswijk en delen van Zuilen enOvervecht behoren tot het onderzoeksgebied. Wat is het grootsteverschil tussen de oude wijk Lombok en het naoorlogseKanaleneiland? Bolt hoeft daar niet lang over na te denken: "Mensenhebben veel vaker bewust voor Lombok gekozen en willen ook veellanger in de wijk blijven. De verhuisgeneigdheid is in Lomboksowieso veel geringer dan in Kanaleneiland." Volgens Bolt spelenzowel de woonomgeving als de bevolkingssamenstelling een rol bij denegatieve waardering van Kanaleneiland. "Turken en Marokkanenvoelen zich daar bij elkaar gestopt. Op de vraag of er problemenzijn met Nederlanders geven veel Turkse en Marokkaanse respondentenals antwoord: `Nee, want er zijn hier bijna geen Nederlanders'. Zehebben vooral problemen met Marokkaanse jongeren."

Succesverhaal

De waardering van Lombok is daarentegen overwegend positief,constateert Bolt, maar veel respondenten geven nogal algemeneantwoorden. "Veel Turken en Marokkanen geven aan: `We willen hierblijven, het is hier prettig wonen'. De aanwezigheid vanmoskeeën en `etnische' winkels speelt wel een rol, maar nietzo'n grote." Ook wijst Bolt op de afwezigheid van grote spanningentussen de verschillende bevolkingsgroepen. "Men voelt zich prettigen dat geldt zeker ook voor de meeste Nederlanders in Lombok. Diekwamen toen Lombok al een multiculturele wijk was." Die Nederlandsebevolking bestaat voor een groot deel uit jonge, hoogopgeleidemensen. Daaronder bevinden zich veel studenten en in straten als deJohannes Camphuysstraat en J.P. Coenstraat zijn veelstudentenhuizen. "Maar zelfs als je de studenten weg zou strepen,houd je nog een jonge goedopgeleide bevolking over", stelt Bolt,die spreekt van een `positieve selectie'. "De meeste Nederlandersdie weg wilden uit de wijk zijn ook weggetrokken". Wel geeft Boltaan dat er nog een groep is - vooral oudere Nederlanders (zoalsmevrouw Hennevelt uit bijgaand artikel) - die die mogelijkheid niethad en die de stadsgeograaf als `achterblijvers' aanduidt.

Is Lombok inderdaad een multicultureel succesverhaal? Bolt: "Dathangt ervan af hoe je een multicultureel succesverhaal definieert.Als je bedoelt dat de verschillende groepen echt met elkaarsamenleven en intensieve banden aangaan, nee. Men deelt bij wijzevan spreken niet de lakens. Nederlanders hebben vooral huncontacten buiten de wijk, terwijl Turken en Marokkanen veelalomgaan met landgenoten binnen de wijk. Maar als je bedoelt dat deverschillende groepen op een prettige manier langs elkaar heenleven, ja dan is Lombok zeker een multicultureel succesverhaal. Endat vind ik persoonlijk prima. Men laat elkaar in waarde." Dat wilvolgens Bolt nog niet zeggen dat Lombok ook een `succesformule' isdie zomaar opvroeg-naoorlogse wijken toegepast kan gaan wordent."De wijk heeft nu eenmaal een aantal specifieke kenmerken die deandere wijken niet hebben: een centrale ligging en eenaantrekkelijke, oude bebouwing. Lombok zal in de toekomst welkunnen concurreren met Leidsche Rijn; de vroeg-naoorlogse Utrechtsewijken niet."

Een proces van verschrikkelijk veel vallen en opstaan

Spelen met een spiegeltje en wandelen in de zon. Zoziet volgens dr. Ed de Moor de ideale wiskundeles aan jongekinderen eruit. De Moor reconstrueerde de geschiedenis vantweehonderd jaar meetkunde-onderwijs en schreef er een lijvigproefschrift over.

"U ziet wel dat ik eigenlijk nog steeds een schoolmeester ben",grinnikt promovendus, inmiddels doctor, Ed de Moor, terwijl hijdrie vellen papier met gedetailleerde tijdbalken uit zijncentimeters dikke proefschrift haalt en op tafel uitspreidt. Erstaan tientallen namen van sleutelfiguren, onderwijsboeken enonderwijswetten op, met elkaar verbonden door een wirwar van pijlendie dwarsverbanden aangeven. De Moor vindt blindelings zijn weg indeze informatiebrij.

De Moor is gepensioneerd medewerker van het UtrechtseFreudenthal Instituut voor reken- en wiskundedidactiek enpromoveerde afgelopen maandag op zijn onderzoek naar degeschiedenis van het meetkunde-onderwijs in Nederland sinds1800.

Hij buigt zich over de vellen papier op tafel en wijst aan:"Pestalozzi, met die naam begint eigenlijk mijn verhaal. Pestalozzihanteerde drie basisingrediënten voor de ontwikkeling van hetkind: woord, getal en vorm. Dat laatste begrip was nieuw.Pestalozzi wilde het onderwijs aanschouwelijk maken. De eerste stapin het leren moest een visuele zijn."

Hij laat illustraties uit een van de eerste lagere-schoolboekenop het gebied van deze 'vormleer' zien. Er werd begonnen meteenvoudige vormen: punten en lijnen. Op het plaatje staan groepjespunten in kluitjes bij elkaar. Dat symboliseert dat ze samenvallen.De Moor: "U begrijpt, met kinderen van zes jaar in klassikaalverband ging dat meteen de verkeerde kant op. Dat werd het in koornazeggen van regeltjes."

Het onderwijzershandboek geeft inderdaad een groot aantalzinnetjes dat door de klas opgedreund moest worden; erboven staatmet strepen zelfs het te volgen metrum aangegeven. "Drie puntenkunnen verenigd zijn; drie punten kunnen onverenigd zijn." Lachenddoet De Moor na zoals het een kleine twee eeuwen geleden in deschoolklassen geklonken moet hebben.

"Later in de negentiende eeuw, rond 1870, is de vormleeromgeslagen naar meer praktische meetkunde", vertelt De Moor."Kinderen leerden toen bijvoorbeeld het meten van de hoogte van eenberg met behulp van hoekmetingen op verschillende afstanden. In demaatschappij kwam diepraktische aanpak tegelijk goed van pasvanwege de industriële revolutie en haar behoefte aanenigszins geschoolde arbeiders."

Het vak bleef na deze inhoudelijke verandering vormleer heten,maar moest het tegen het eind van de eeuw afleggen tegen hettekenonderwijs. Voorstanders van het tekenonderwijs hadden zichnamelijk beter georganiseerd dan die van de vormleer en kregen hetbij de overheid voor elkaar dat het vak tekenen in de plaats kwamvan vormleer.

"De praktische meetkunde heeft daarna nog wel invloed gehad opde middelbare school", vertelt De Moor. "Het idee was om ook daarop een aanschouwelijke manier te beginnen. Laat de leerlingbijvoorbeeld eerst maar eens naar een gelijkbenige driehoek kijkenen ontdekken dat de hoeken gelijk zijn; het bewijs daarvoor komtlater wel."

Wandeling

Deze 'knip-en-plak' aanpak van de meetkunde ondervond natuurlijkweerstand van de traditionele stroming die gestoeld was op deklassieke methodes van de Griekse wiskundige Euclides. Zo ontstonder een strijd die pas in de jaren zeventig definitief beslecht isin het voordeel van de vrijere visuele methode.

De Moor: "De allerbelangrijkste naam uit minder formele stromingwas die van de uit Rusland afkomstige mevrouw Ehrenfest. Zij wildein de jaren twintig het wiskunde-onderwijs op de middelbare schoolvooraf laten gaan door een soort intuïtievekennismakingscursus, maar daar was de tijd toen nog niet rijp voor.Ik zeg het altijd zo: eigenlijk zijn de ideeën van mevrouwEhrenfest pas in 1970 door het Freudenthal Instituut weer opgepakt,om ze in de praktijk te brengen. Freudenthal die in 1928 vanuitDuitsland naar Nederland kwam, noemde zichzelf een leerling vanEhrenfest."

In 1971 ontstond zo het project 'Wiskobas' waar De Moor, tot dantoe wiskundeleraar op de middelbare school, aan mee ging werken.Wiskobas stond voor het invoeren van wiskunde op de lagere schoolmaar dan op een speelse manier.

"We wilden de leerling bijvoorbeeld mee naar buiten nemen vooreen wandeling in de zon en hem naar zijn schaduw laten kijken.'Hé', zegt de leerling dan: 'de schaduw blijft even lang'.Vervolgens laat je de leerling in het lokaal langs een lamp lopen.'Hé', zegt hij: 'mijn schaduw wordt langer. Maar de schaduwloopt wel mooi langs een lijn.' Kortom, het ging ons om wiskundedie gebaseerd is op om je heen kijken. Inmiddels zijn onzeideeën verwerkt in de lagere-schoolstof en meetkunde is eenvan de kerndoelen in het basisonderwijs geworden."

Uit een enquête onder onderwijzers blijkt dat zeventigprocent de meetkunde-aanpak van het Freudenthal Instituut ookdaadwerkelijk gebruikt. De Moor: "Dat is niet slecht. Je hebtnatuurlijk altijd een soort verwateringsproces: allereerst is hetde vraag wat er van je ideeën in het lesboek komt; vervolgensmoet je afwachten wat de leerkracht ermee doet en tot slot wat ervan in de examens terugkeert. Vaak wordt er omgekeerd gewerkt:leerlingen worden puur op de eindtoets getraind maar dat isnatuurlijk geen ontwikkeling van een kind. Er is dus op een aantalpunten nog behoorlijk wat te doen."

"Maar dat gaat ook lukken", verzekert De Moor. "Het ministerieheeft het Freudenthal Instituut namelijk pasgeleden gevraagd om derichtlijnen voor het basisonderwijs verder te verfijnen. Dus nietalleen kerndoelen vaststellen, maar ook tussendoelen en het trajectwaarlangs die bereikt moeten worden. Ik ga daar ondanks het feitdat ik al gepensioneerd ben aan meewerken."

De Moor heeft overigens niet alleen historisch-beschrijvend werkin zijn proefschrift zitten. Als een van de laatste onderdelenheeft hij onder duizend lagere school-leerlingen getoetst wat zevan meetkunde terecht brengen. Die gegevens heeft hij vergelekenmet hun rekenprestaties.

Hersenhelften

"Het bleek dat er vrijwel geen correlatie was. Iemand die goedis in meetkunde kan slecht scoren in rekenen en andersom." De Moorsstelling is dat meetkundige ontwikkeling en rekenkundigeontwikkeling in verschillende hersenhelften zijn gelokaliseerd."Die vinding sluit goed aan bij de school van Gardner die zegt dater in de hersenen meerdere gebieden van intelligentie zijn,bijvoorbeeld voor taal, denken, ruimtelijk inzicht, muzikaleontwikkeling, enzovoorts."

Ondanks dit soort niet-geschiedkundige uitstapjes en hetdoorgaan van zijn didactische werk voor het Freudenthal Instituut,voelt De Moor zich op dit moment vooral historicus. "Misschien hadmijn vader gelijk toen hij me als twaalfjarige naar het gymnasiumstuurde omdat hij eerder een alfa-aanleg in me zag dan een aanlegvoor wiskunde. Maar misschien heeft het ook met mijn leeftijd temaken dat ik het leuk vind om terug te blikken en historischeverbanden en ontwikkelingen te ontdekken. Dan zie je dat hetmeetkundeonderwijs in tweehonderd jaar flink vooruit is gegaan,maar aan de andere kant ook dat het ook een proces is geweest vanverschrikkelijk veel vallen en opstaan. Daar kun je van leren voorde toekomst."

Lachend: "Maar ik houd natuurlijk nog steeds ontzettend veel vanhet vakwiskunde. Als er weer eens een wiskunde-tijdschrift metuitdagende vraagstukken in de bus valt ga ik meteen zittenpuzzelen."

Frans van Mieghem

Het proefschrift is voor 70 gulden te bestellenbij het Freudenthal Instituut, tel: 030-2611611

Hoe hoger de naslagwaarde hoe geringer de verhaalwaarde

De Nederlandstalige literatuur heeft een nieuwegeschiedenis nodig, daar zijn de betrokkenen het over eens.Anderhalf jaar geleden begonnen twee hoofdredacteuren, negenschrijvers en zesentwintig adviseurs aan het door de NederlandseTaalunie geëntameerde, 2,4 miljoen gulden kostende project.Maar hoe moet die geschiedenis, waarvan het eerste deelwaarschijnlijk in 2004 van stapel loopt, er precies uit gaan zien?Studievereniging Awater organiseerde een debat.

De Senaatszaal in het Academiegebouw vormde half april eenwaardige omgeving voor een echt academisch debat. Daarbij steldeWilbert Smulders, verbonden aan het Instituut Nederlands van de UU,al snel de volgens velen centrale vraag. Hij vroeg zich af, hoe demedewerkers aan dit 'spannende project' de gigantische bergmateriaal gaan ordenen. Smulders: "Als je eenliteratuurgeschiedenis schrijft dan moet je enerzijds een verhaalvertellen, en anderzijds feiten leveren. Dat zijn conflicterendeelementen. Een verhaal veronderstelt dat je een visie hebt, dat jeeen methode hebt, dat je beseft dat je zo'n geschiedenis binnen eenbepaald kader schrijft." Aan de andere kant moet een geschiedenisvolgens Smulders een 'opzoekinstrument' zijn. "Hoe hoger denaslagwaarde, des te geringer de verhaalwaarde. En omgekeerd. Hetverhaal moet zo genuanceerd zijn dat het veel feiten kanbevatten."

Waarschijnlijk vroeg Smulders hier naar de hemzelf al bekendeweg maar de Gentse hoogleraar Anne Marie Musschoot, samen met deUtrechter Arie Jan Gelderblom hoofdredacteur van het project, wasniet te beroerd hem die nogmaals te wijzen. Musschoot: "Het wordteen verhaal. Die keuze sluit aan bij een internationale trend onderhistorici. Men vertelt tegenwoordig verhalen vanuit de constateringdat je 'de' geschiedenis niet kunt schrijven. Dat hangt weer samenmet de opvatting dat de waarheid niet bestaat, dat je altijdvoorlopige verhalen opschrijft. De informatieve kant komtuiteindelijk als een soort bijproduct in elektronische vormbeschikbaar, mogelijk als cd-rom. Daarnaast bestaan er nu al zeerinformatieve lexica, voor als studenten bijvoorbeeld willen wetenwat Willem Frederik Hermans allemaal heeft geschreven."

Een groot verhaal dus. En dat grote verhaal gaat verteld wordenin zeven delen, die elk ongeveer één eeuw bestrijken.Voor elk deel zijn één of twee aparte auteurs aangezocht,die begeleid worden door de twee hoofdredacteuren en door een panelvan zesentwintig vakbroeders en -zusters. 'Lassen' tussen de eeuwenmoeten voor de continuïteit in dat verhaal zorgen. Musschoot:"Dat betekent dat belangrijke verschijnselen soms op twee manierenbeschreven worden. Zo kun je de beweging van de tachtigers, eindvorige eeuw, zien als een uitvloeisel van de 19e eeuwse romantiek,maar ook als een voorloper van de moderne literatuur." Hetresultaat is uiteindelijk bedoeld voor een groot publiek,variërend van studenten en docenten Nederlands tot degeïnteresseerde leek.

Beschaving

"Iedere zichzelf respecterende beschaving die zijn eigengeschiedenis onderhoudt, besteedt ook aandacht aan het literaireverleden", licht hoofdredacteur Gelderblom het project nader toe."De afgelopen anderhalve eeuw zijn er dan ook behoorlijk watliteratuurgeschiedenissen geproduceerd. De laatste grote die wehebben, die de hele Nederlandstalige literatuur van begin tot eindemet een pretentie van compleetheid beschrijft, is de geschiedenisvan Knuvelder. De eerste druk verscheen eind jaren veertig, en hetboek beleefde nog herdrukken tot in de jaren zeventig." Maar ookover de oudere literatuur is er inmiddels, mede dankzij nieuwewetenschappelijke benaderingswijzen, zoveel meer bekend gewordendat een nieuwe geschiedenis nodig is. Gelderblom: "We stellen hetverleden de vragen, die wijzelf op een bepaald moment interessantvinden. Zo staan bijvoorbeeld de late 15e en vroege 16e eeuw op ditmoment meer dan vroeger in de belangstelling, mede dankzij het werkvan één van onze auteurs, de Amsterdamse hoogleraarHerman Pleij. Hij baseert zijn werk op teksten die vroeger nietgezien werden omdat men ze onbetekenend vond. Bijvoorbeeld liedjesdie in de steden gezongen werden op vastenavond en pamfletten diete maken hebben met carnavalsoptochten of rederijkerskamers." Zokan verschuiving van het historisch zoeklicht volgens Gelderblomweer hele nieuwe vondsten opleveren. Het werk van Pleij leertbijvoorbeeld, dat het voor de toenmalige burgerij belangrijk waszich op allerlei manieren te onderscheiden van andere groepen,onder andere door zich beschaafder te achten dan deniet-stedelingen.

Naast dergelijke cultuurhistorische doorkijkjes kan eenverandering van blikrichting ook nieuwe literaire inzichtenopleveren. Gelderblom: "Zo zocht een projectgroep onder leiding vande Utrechtse hoogleraar Riet Schenkeveld-van der Dussen naarschrijvende vrouwen uit de periode 1550-1850, waar we niets vanwisten. Daar is nu een boek van een kilo of drie over verschenen,vol met informatie over tot voor kort onbekende schrijfsters. Diehele groep was uit het zicht verdwenen."

Een voorbeeld dat aansluit bij één van die moderneinvalshoeken, het'gender-perspectief'. Anne Marie Musschoot:"Daarbij is de vraag naar de kwaliteit van die vergeten vrouwelijketeksten moeilijk te beantwoorden, omdat die altijd werd beantwoordvanuit een mannelijk oogpunt. Zo noemden Ten Braak en Du Perron hetsoort literatuur dat in hun tijd massaal verslonden werd heeldenigrerend 'die vrouwenromans'. Dat moet je in elk gevalsignaleren, en verder kun je eventueel kijken hoe dat mannelijkoordeel tot stand kwam, en de betreffende romans mogelijkherwaarderen. Het zijn de vragen waar we als redactie voortdurendmee worstelen en die de betreffende auteurs voor een belangrijkdeel zelf zullen moeten beantwoorden." Overigens relativeertMusschoot deze momenteel populaire invalshoek ook weer. "Het iséén van de vele benaderingswijzen, en in die zin minderbelangrijk dan het basisprincipe dat we bij het opstellen van degeschiedenis hanteren: de relatie tussen tekst en context."

Context

Daarbij gaat het volgens Musschoot om een wisseling vanparadigma in de literatuurwetenschap. Musschoot: "Tekst tegenovercontext is een heel fundamentele manier om aan wetenschap te doen.De onderzoekers gaan ervan uit dat je de tekst niet mag losmakenuit zijn omgeving. Zij gaan niet alleen in op zaken als stijl,beeldspraak en inhoud, maar betrekken daar voortdurend bij dat eentekst een uitdrukking is van wat zich afspeelt in de wereld, en datdie tekst ook naar een lezer toegaat die er betekenis aan geeft.Daarnaast wordt gelet op poëticale tegenstellingen, op deinterne dynamiek van de literatuur."

Het zijn uitgangspunten waarin Utrechter Joost Kloek, auteur vanhet boek over de 18e eeuw, zich goed kan vinden. Kloek: "Juist voor'mijn' eeuw is die context heel belangrijk, omdat literatuur toengrotendeels als instrument werd gezien om de mensen tebeïnvloeden. Het was een tijd waarin de Nederlanders zagen dathun land zijn vooraanstaande plaats aan het verliezen was, en menwilde alle krachten in de natie mobiliseren om die plaats weerterug te krijgen. Vandaar dat de schrijvers sterk op vermeendenationale deugden tamboereerden." En daarom werd de 18e eeuwseliteratuur, bij latere beschouwing zonder deze context, tenonrechte gezien als moralistische schrijfsels van een ingeslapennatie.

Binnen deze brede context gaat Kloek bij het schrijven uit vande kleinere contextjes van afzonderlijke literaire verschijnselen.Die verschijnselen inventariseert hij momenteel aan de hand vanbinnen- en buitenlandse voorbeelden. Kloek: "Het hele literaireleven veranderde bijvoorbeeld. Door de opkomst van landelijketijdschriften en het ontstaan van literaire genootschappen kwamener voor het eerst opnationale schaal discussies over literatuur opgang. Verder maakt de persoonlijke, direct op het gemoed werkenderoman in de 18e eeuw zijn grote opmars. Dat gaf de mensen eentotaal nieuwe leeservaring." Aan de hand van de besprekingen vandeze en andere verschijnselen introduceert Kloek de auteurs. Kloek:"Ik ga bij het schrijven dus niet van de individuele schrijversuit, maar een groot deel komt uiteraard wel aan bod."

De vraag, welke verschijnselen nu wel of niet tot die contextbehoren is een constant onderwerp van discussie tussen de auteurs,waarbij verschillende tijden ook verschillende eisen stellen Kloek:"Bij een bespreking van de 20e eeuw ontkom je er niet aan iets overde invloed van moderne media als film en televisie te zeggen. Aande andere kant is een verschijnsel als het mecenaat, rijkeindividuen die dichters geld verschaften als ze een mooie bundelschreven, tegenwoordig vrijwel uitgestorven."

Adri Bolt

Reis naar het binnenste van de cel

Samen met de NMR-faciliteit van het Bijvoet-centrum(Scheikunde) en met de onderzoeksschool IMAGO (Geneeskunde) heefthet Centrum voor Elektronenmicroscopie EMSA (Biologie) Utrecht deafgelopen jaren een grote faam bezorgd als het landelijke mekka vande beeldvormende technieken in het bio-medisch onderzoek. Op 12 meiwordt op de vijfde verdieping van het Kruijtgebouw de aanschaf vande eerste volledig computergestuurde 3D-elektronenmicroscoopgevierd.

Als prof.dr. Arie Verkleij voorzichtig de deur opent, is heteven alsof we een kapel betreden. Er dringt maar weinig licht doorin de verstilde ruimte waar de blik van de bezoeker als vanzelfgetrokken wordt door een futuristisch ogend apparaat midden in deverder lege zaal. "Kijk, dat is hem", zegt Verkleij trots,"volledig automatisch en met naar keuze bediening voor de rechter-of de linkerhand. Je schuift er het preparaat in en dan doet hijverder alles zelf. In feite functioneert hij als een pc. Wij kunnengewoon achter de computer gaan zitten om de beelden tebekijken."

Met 'hem' en 'hij' bedoelt Verkleij de Technai 20, het onlangsin Utrecht gearriveerde eerste exemplaar van een door Philipsontwikkelde driedimensionale elektronenmicroscoop. Als voorbeeldvan wat de Technai 20 kan, tovert de onlangs in Utrecht aangesteldeKNAW-fellow dr. Bram Koster op het beeldscherm een stukje van eencel tevoorschijn, waarin met de beste wil van de wereld geen dieptekan worden onderscheiden. Dan neemt hij de muis ter hand en zorgter al klikkend voor dat de structuur gaat draaien. En plotselingkrijgt het beeld voor de toeschouwer de ruimtelijkheid van eendriedimensionale weergave, waarin het 'skelet' van de cel fraainaar voren komt.

Koster: "Het ruimtelijk effect wordt bereikt door een grootaantal opnamen van het preparaat te maken terwijl we het in demicroscoop laten ronddraaien. Met behulp van een computerprogrammaworden die plaatjes vervolgens samengevoegd tot een beeld dat we opde pc naar believen in alle gewenste richtingen kunnen draaien.Voor leken is er dan misschien nog niet veel te zien, maar vooronderzoekers biedt deze nieuwe techniek de mogelijkheid om als hetware binnenin het preparaat te kijken, terwijl ze tot nu toe geendiepte konden zien."

Elektronenbundels

De elektronenmicroscopie werd in de jaren dertig ontwikkeldomdat de grens van wat nog zichtbaar gemaakt kon worden met gewonemicroscopen was bereikt. Door een object met elektronenbundels tebestoken, kon een aanmerkelijke winst in vergrotend vermogen wordenbereikt. Terwijl lichtmicroscopen een voorwerp maximaal duizendmaal vergroten, kunnen met een elektronenmicroscoop (maximalevergroting: 900.000) preparaten tot op één nanometer(10-9 meter) nauwkeurig worden bekeken. In de beeldspraak vanoud-voetballer Verkleij: "Vroeger zag je alleen een luchtfoto vaneen stadion, nu kun je ook zien wie er aan de bal is."

Een probleem was tot nu toe echter dat met deelektronenmicroscoop geen driedimensionale opnamen konden wordengemaakt, vertellen Koster en Verkleij. "Dat kwam omdat onzecomputers niet snel genoeg waren. We konden wel verschillendeopnamen maken, maar de verwerking daarvan duurde maanden. Bovendienmoest het preparaat zo lang aan de elektronenbundels wordenblootgesteld dat het schade opliep, met als gevolg dat veelinformatie verloren ging. Pas een paar jaar geleden kregen we debeschikking over computers die wel snel genoeg waren. Toen kondenwe eindelijk serieus beginnen met het werk waarvan het resultaat nuhier staat."

Samen met centra in Amerika en Duitsland behoort de UtrechtseEMSA (Electron Microscopy and Structure Analysis) internationaaltot de top op het gebied van de elektronenmicroscopie, een positiedie met de komst van Koster nog zal worden versterkt, zegtVerkleij. Als post-doc in het Max Planck-instituut in Martinsriedbij München was de in Delft opgeleide natuurkundige tussen1994 en 1998 de drijvende kracht achter de ontwikkeling van deprogrammatuur die de 3D-elektronenmicroscopie mogelijk heeftgemaakt. Bij zijn aanstelling als KNAW-fellow bij de EMSA nam hijdie kennis mee naar Utrecht, waar hij de komende tijd in nauwesamenwerking met Philips nieuwe software gaat ontwikkelen voor de3D analyse.

Vetten

Verkleij beklemtoont dat de elektronenmicroscopen in hetKruijtgebouw ten dienste staan van alle Utrechtse onderzoekers. Alshoogleraar moleculaire celbiologie en directeur van deonderzoeksschool Biomembranen stimuleert hij het gebruik van zijnmicroscopen vooral voorde bestudering van processen in de cel. "Wijproberen er met name achter te komen op welke manier bepaaldeeiwitmoleculen in een cel hun functie vervullen. Stel dat we vaneen eiwit weten dat het vetten afbreekt. Dan willen we uiteraardgraag weten hoe zo'n eiwit dat precies doet en waar het werkt. Metonze nieuwe microscoop kunnen we nu voor het eerst zien waar dateiwitmolecuul zich precies in de cel bevindt en naar welk deel vande celwand het gaat als het wordt geactiveerd om binnendringendevetten af te breken." (Zie kader)

Verkleij is trots op de voortrekkersrol van zijn faculteit. "Deelektronenmicroscopie is hier volledig vanuit een biologischevraagstelling tot ontwikkeling gekomen." Maar inmiddels bestaat ookin andere Utrechtse vakgebieden grote belangstelling. Zo gaanUtrechtse scheikundigen met behulp van onder meer de Technai 20 dedoor hen geproduceerde katalysatoren onderzoeken om te ontdekkenhoe de moleculen van de werkzame metalen op de koolstofondergrondzijn verdeeld. Medici zijn weer geïnteresseerd in de vraagwaar precies in de cellen van de hartspier zich de natrium- encalciumatomen ophouden die een rol spelen bij het ontstaan van eenhartinfarct en aardwetenschappers hopen meer inzicht te krijgen inde structuur van het gesteente op plaatsen waar aardschollen langselkaar heen schuiven. Niet voor niets is inmiddels al besloten datde elektronenmicroscopen van het Nederlands Instituut voorToegepaste Geologie (NITG) bij de verhuizing van dat instituut naarDe Uithof, in het Kruijtgebouw komen te staan.

Verkleij is zichtbaar trots op zijn centrum, waarwetenschappers, technici en computerspecialisten de gebruikers vande zes aanwezige elektronenmicroscopen met raad en daad terzijdestaat. "Het gebruik van deze geavanceerde apparatuur vereist eenhoge graad van samenwerking. Gelukkig hebben zowel Bram als ik inons elftal lange tijd laatste man gespeeld. Dus met het teamworkzit het in ons centrum wel goed."

Voor meer informatie zie http://mcb.bio.uu.nl/3DEM/index.html

Erik Hardeman


Goudbolletjes

Een probleem in de driedimensionale elektronenmicroscopie is omhet specifieke eiwit waarnaar onderzoek wordt gedaan te herkennenop de afbeelding. Een in Utrecht ontwikkelde 'labelings'-methodebiedt uitkomst. Ultra-kleine goudbolletjes van tien tottwintiggoudatomen worden gebonden aan zogeheten antilichamen. Dit zijnmoleculen die in staat zijn om één bepaald eiwit teherkennen. Door de goudbolletjes aan de antilichamen te hechten endie combinaties vervolgens in het preparaat te brengen, wordt hetgoud naar het gezochte eiwit gebracht en daaraan vastgekoppeld.Omdat de goudbolletjes als gevolg van hun relatief hoge dichtheidop het microscoopbeeld als zwarte puntjes verschijnen, is vooronderzoekers nu in één oogopslag zichtbaar waar degezochte eiwitten zich in de cel bevinden. Al eerder werd voor dit'labelen' in de celbiologie gebruik gemaakt van relatief grotegoudbollen van 5 tot15 nanometer. Maar deze goudbollen konden doorhun omvang niet doordringen in de cel zelf waar de gezochteeiwitten zich bevinden.


De film stilzetten

Een complicatie bij het bekijken van biologische preparatenonder een elektronenmicroscoop is dat het leven doorgaat. Om eenbepaalde structuur in de cel te fixeren wordt sinds twintig jaareen techniek gebruikt waarbij preparaten in hoog tempo wordeningevroren. Dat invriezen gaat met een snelheid van twintigduizendgraden per seconde, vertelt Verkleij. "Wij gaan tot een temperatuurvan 196 graden onder nul en snijden onze preparaten dan in plakjesvan een tienduizendste millimeter. Als wij een biologisch procesbestuderen kunnen we de film zo dus als het ware stilzetten op hetmoment dat wij iets interessants zien gebeuren."

Sociaal vangnet voor buitenlandse gasten

"Ik ben een fanatiek Sinterklaas-aanhanger", zegtbestuurslid Mary Kelly. "Dat feest maak je als buitenlander nietsnel mee. Het is een typisch familiefeest, waarvoor je niet wordtuitgenodigd door de Nederlanders." Om bekend te raken metNederlandse gebruiken en voor de opvang van buitenlandse gastenbestaat de International Neighbour Group (ING).

Bijna 25 jaar geleden werd de ING in het leven geroepen door devrouwen van Utrechtse hoogleraren. Doel was vrouwen vanbuitenlandse gasten opvangen met een kopje koffie and a littlechat. "Toen waren er nog weinig buitenlandse post-docs, maar vooralmensen die hier een sabbatical year hielden", aldus Tony Hearn,hoogleraar Sterrenkunde, van Britse afkomst en bestuurslid. Doordat verleden met de hoogleraarsvrouwen heeft de ING het imago vantuttigheid. Beide bestuursleden beginnen te grinniken: "Dat hebbenwij ook gehoord, maar de tuttigheid is al lang voorbij. We hebbeneen bestuur van negen mensen en zelfs een secretaresse in dienst,die wordt betaald van de subsidie die we jaarlijks van het collegevan bestuur krijgen."

"We zijn een sociaal netwerk voor buitenlandse gasten", verteltde Ierse Mary Kelly. Zij woont sinds 1970 in Nederland en isechtgenote van hoogleraar scheikunde John Kelly. De verenigingorganiseert allerlei activiteiten, zoals excursies voor de ledennaar het Drielandenpunt, de Deltawerken, het Openluchtmuseum endiverse Nederlandse steden.

Mary Kelly is een fervente voorstander van Sinterklaas vieren.Ze vertelt een anekdote over de misverstanden die kunnen ontstaandoordat je onbekend bent met de cultuur van een land: "Toen mijndochter nog op de basisschool zat, moest ze op een gegeven momenteen surprise meenemen voor een ander kind in de klas. Ik was naarde winkel gegaan en kocht een cadeautje dat ik mooi heb ingepakt.Wat bleek? Ik dacht dat een surprise een surprise was. Niemand hadmij dat ooit verteld en ik vond dat zo naar voor mijn dochter.Daarom vind ik dit feest zo belangrijk."

Naast excursies, sinterklaas- en paasviering is er eenwekelijkse borrel in café Jan Primus, een Cookery club en eenHigh-Tea in de kassen van debotanische tuin. Voor moeders is erelke maandagochtend bij iemand thuis een Parent & ChildPlaygroup. Vaders zijn ook welkom, tot nu toe is er slechtséén vader lid.

De ING telt 300 leden afkomstig uit dertig verschillende landen.In de loop der jaren is het ledenbestand veranderd; tegenwoordigkomen er meer jonge onderzoekers dan hoogleraren naar Utrecht.Vroeger waren het voornamelijk gezinnen, nu komen meer mensenalleen. De verblijfsduur van de 600 gasten die Utrecht jaarlijksaandoen varieert: De post-doc die vier jaar blijft tot een docentdie twee maanden in Utrecht lesgeeft. Ze komen overal vandaan."Ghana, Duitsland, Rusland, Brazilië, Italië, IJsland,het is makkelijker om te zeggen waar ze niet vandaan komen.", zegtKelly. "We hebben drie leden uit IJsland, terwijl er maar 250.000mensen in dat land wonen", vervolgt Hearn. "Door deimmigratiewetgeving is het momenteel echter moeilijk geworden, ommet het hele gezin te komen. Ik hoor vaak van mensen uit China enRusland dat ze geen toestemming krijgen om hun gezin mee te nemen.Dat vind ik onmenselijk, dit zijn bonafide bezoekers en dan wordenze zo behandeld."

Buitenlandse gasten kunnen met zakelijke problemen terecht bijBureau Buitenland van de UU. De ING is vooral voor de socialecontacten. Kelly: "Op het werk is het vaak leuk, maar daarna gaanveel mensen toch weer alleen naar huis. In Nederland bestaat erminder een cultuur waarin mensen je thuis uitnodigen om te komeneten. Wij bestaan voor na het werk."

"We hebben contactpersonen bij verschillende faculteiten diemensen doorverwijzen naar ons", vertelt Tony Hearn. "Maar datgebeurt niet altijd even goed. Veel buitenlandse medewerkers kennende ING nog steeds niet." De huisvestings-afdeling van BureauBuitenland verwijst wel alle mensen door. Die krijgen een 'Welcometo Utrecht'-pakket waarin de ING wordt vermeld. "Het is afhankelijkvan de faculteit wat ze doen voor de buitenlanders", vindt Hearn."Ik ga mijn post-docs altijd zelf van Schiphol halen, maar er zijnmensen die dat heel vreemd vinden. Het is moeilijk om in een vreemdland te komen waar je de taal en gebruiken niet kent. Wij kunnen ervoor zorgen dat buitenlandse medewerkers zich thuisvoelen.

Joke van der Glas


Loonstrook: bruto - netto

De loonstrook die elke maand op de deurmat valt, heeft defunctie om toelichting te geven op het bedrag dat die maand op derekening is gestort. Voor veel mensen blijft het echter moeilijktedoorgronden, hoe een brutosalaris tot nettoloon wordt verrekend.Daarom geeft de VSNU op haar webside uitleg over de loonstrook. Ophet scherm wordt het traject van bruto naar netto uitgelegd aan dehand van een loonstrook die aangeklikt kan worden.

Het adres van de VSNU-site is: http://www.vsnu.nl onder het kopjePersoneel/Werkgeversvereniging


ING-Monthly Programma

The International Neighbour Group is an organisation of socialactivities for foreign visitors at Utrecht University. They have amonthly programma. Day-trips to various destinations throughout theNetherlands: Openlucht Museum May 22; Parents-Child playgroup everymonday morning; Cookery Club: last meal Summer Barbecue in June;Get Togethers in café Jan Primus, J. van Scorelstraat 31 everywednesday evening from 21.30; Learning Dutch in the ING languageclasses.

For more information: ING website: http://www.astro.uu.nl/~ahearn/ing.html

email: A.G. Hearn@astro.uu.nl

Phone: 030-2532696

'Er is tegenwoordig veel meer aandacht voor onderwijs'



Foto: Hans Stakelbeek


Vertrekkend Maastrichtse hoogleraar Wijnen over effect'studeerbaarheid'

Toegegeven: het is minder dan vroeger. Toch lijkt hetonderwijs op universiteiten en hogescholen nog altijd op eenvolkstuintjescomplex. "Iedere docent verbouwt zijn eigen groente.Samenhang of architectuur zit er niet in. En dat wil je bijonderwijs nu juist wel."

Dat zegt prof.dr. Wijnand Wijnen, die de afgelopen tien jaar eenforse stempel heeft gedrukt op het hoger onderwijs. Hij isgeestelijk vader van het probleemgestuurd onderwijs en zo ongeveerde uitvinder van het woord studeerbaarheid. Bovendien gaf hijleiding aan een commissie die drie jaar lang de vernieuwingsplannenvan universiteiten en hogescholen beoordeelde. Keurde de commissiedie plannen af, dan kregen de instellingen er geen geld voor.

Een belangrijk man dus. Maar vorige week stopte Wijnen er mee:hij gaat met emeritaat. Terugkijkend beschouwt Wijnen zijn leventot op zekere hoogte mislukt. Want voor iemand die tot zijndertigste riep dat hij nooit het onderwijs in wilde, is het vreemdom uitgerekend te eindigen als hoogleraar onderwijskunde.

Wat betreft zijn faam als onderwijsvernieuwer: hij herinnertzich nog dat zijn eerste poging stukliep op een koppige hoogleraar."Meneer Wijnen", zei deze prof, "ik geef nu al tien jaar lang opdinsdagochtend van negen tot elf college over mijn vak. Kunt u meeen goede reden noemen waarom ik dat zou veranderen?"

Wijnen werkte toen nog in Groningen. Later stapte hij over naarMaastricht, waar een nieuwe universiteit uit de grond werdgestampt. Beter kon hij het niet treffen. "Het was een ongelooflijkvoordeel om min of meer in een weiland te beginnen. Zonder docentendie zeiden: 'Maar zo doen we het al jaren, waarom moet het nuanders?' Je hoefde niet tegen een traditie in te zwemmen."

Tegenwoordig eindigt Maastricht in elke studentenenquête opde eersteplaats. Dat dankt de universiteit aan het probleemgestuurdonderwijs, waarin hoorcolleges zeldzaam zijn en studentenzelfstandig in kleine groepjes werken. Wijnen stond aan de basisvan deze aanpak, die zich nu als een olievlek over Nederlandsehogescholen en universiteiten verspreidt.

Het succes van het probleemgestuurd onderwijs valt samen met detoegenomen aandacht voor 'studeerbaar' onderwijs. Die aandacht iser sinds begin jaren negentig, toen Wijnen en enkele anderen opverzoek van oud-minister Ritzen een soort kookboek samenstelden mettips voor goed onderwijs. Rode draad in dat kookboek was datonderwijs beter studeerbaar wordt naarmate het is afgestemd op destudenten.

Aanvankelijk reageerde men nogal lacherig op het neologisme'studeerbaarheid'. Studeren gaat nu eenmaal gepaard met vallen enopstaan, stelden critici. Dat moet je niet willen veranderen.Inmiddels is die kritiek verstomd en is iedereen bezig om zijnonderwijs studeerbaar te maken.

Studentoordeel

Ook de studentenbonden reageerden indertijd gereserveerd. WildenWijnens mooie plannen werkelijkheid worden, dan moest dementaliteit van docenten sterk verbeteren. Dat is inmiddelsgebeurd, zegt Wijnen. "Hun instelling is ten goede veranderd. En deaandacht voor onderwijs is sterk toegenomen, zeker bijuniversiteiten. Daar telde vroeger vooral het onderzoek. Daarnakwam een hele tijd niks, en dan pas kwam onderwijs. Tegenwoordig isdaar veel meer aandacht voor."

Er is veel verbeterd, stelt Wijnen. Neem nu de UniversiteitUtrecht. Die kijkt bij een mogelijke bevordering van haarpersoneelsleden niet alleen naar iemands wetenschappelijkepublicaties. "In Utrecht letten ze ook op de onderwijsprestatiesvan de persoon in kwestie. Ook de mening van studenten over dienskwaliteiten als docent telt mee. Dat is een gunstige ontwikkeling.In vergelijking met pakweg vijf jaar geleden zijn we op de goedeweg."

Ook over het effect van het studeerbaarheidsfonds is Wijnentevreden. Hij komt nauwelijks meer opleidingen tegen met eenovervol tentamenrooster of een onsamenhangend lesprogramma. Wijnenligt er dan ook niet wakker van dat studenten desondanks nog altijdniet sneller hun diploma halen - zoals wel de bedoeling was vanRitzen, die 500 miljoen gulden in het fonds stopte.

"Bij onderwijsvernieuwingen wordt altijd halverwege al gevraagdwat de resultaten zijn. Men is te ongeduldig", zegt Wijnen. Hijverwijst naar het bedrijfsleven. Daar kosten vernieuwingen ooktijd, maar vragen buitenstaanders niet voortdurend 'of het nog watwordt'.

De eerste resultaten kan Wijnen toch al opsommen. Zo lijkt hetonderwijs al heel wat minder dan vroeger op eenvolkstuintjescomplex. "De ene docent verbouwt zijn eigen prei, deandere boerenkool of sla. Samenhang of architectuur zit er niet in.En dat wil je bij onderwijs nu juist wel. Gelukkig zie je die al tegrote autonomie van docenten verdwijnen." Ook vindt Wijnen datdocenten tegenwoordig kritisch naar hun opleiding kijken en meermet computers werken. Bovendien vangen ze studenten in hun eerstejaar tegenwoordig veel beter op.

"Dit soort dingen zag je eerder niet", vat Wijnen samen. Datopleidingen het studeerbaarheidsfonds ook hebben gebruikt voorachterstallig onderhoud, deert hem niet. "Hier en daar heeft men degevolgen van bezuinigingen geprobeerd weg te poetsen." Begin maartliet minister Hermans weten dat er geen tweedestudeerbaarheidsfonds komt. Daar heeft hij het geld niet voor. Inplaats daarvan moeten alle vernieuwingsplannen van de afgelopenjaren in een databank worden gestopt. Dan hoeft het wiel nietsteeds opnieuw uitgevonden te worden.

Wijnen is bang dat het elan dat het fonds teweeg heeft gebrachtspoedig zal afnemen. Hoewel; hij ziet dat docenten van allerleiuniversiteiten en hogescholen tegenwoordig regelmatig bij elkaarkomen. "En als iemand in die databank nu de naam en hettelefoonnummer van een docent ontdekt die hem verder kan helpen -dat is toch eigenlijk ook alleen maar positief?"

Matthé ten Wolde, HOP

Derde geldstroom voorkomt krimp in onderzoek

Het universitaire onderzoek is in 1997 voor het eerstin drie jaar tijd niet gekrompen. De overheid betaalde minderonderzoekers, maar dat werd goedgemaakt door een groei v an de'derde geldstroom'.

Volgens cijfers die de vereniging van universiteiten VSNUbinnenkort bekend maakt is er in 1997 door het wetenschappelijkpersoneel voor 14.131 mensjaar onderzoek gedaan, éénpromille meer dan het jaar daarvoor. Van 1993 tot 1996 was het onderzoekvolume van de universiteiten met bijna vijf procent afgenomen.Nu was er dus stabilisatie.

De bron van het goede nieuws was in 1997 niet de toenmaligeminister Ritzen. Uit zijn directe bijdragen aan onderzoek, de'eerste' geldstroom, konden 150 onderzoekers mínder betaaldworden: opnieuw een daling met twee procent. De pijn we rd ietsverzacht door subsidies van de landelijke organisatie NWO (detweede geldstroom). Maar alleen de contracten met derden(instellingen en bedrijven) konden inkrimping van het onderzoekvoorkomen. Deze derde geldstroom groeide met drie procent, tot 3.960 mensjaar.

Koploper

Niet alle universiteiten hielden hun onderzoekscapaciteit oppeil. Leiden en Groningen ging er vijf en zes procent (of: bijnahonderd mensjaar) op achteruit. Ook in Delft kromp het onderzoekmet vier procent. De grote boosdoener was bij alle drie de ee rstegeldstroom. In Delft nam die zelfs met elf procent af. De TU hieldde schade nog beperkt door een forse groei van de derde geldstroom(+ 12 procent).

De sterkste groei noteerden Nijmegen en Maastricht, met negen entien procent winst. In Limburg was de groei van het aantalstudenten vier jaar lang niet gepaard gegaan met meer onderzoek -al hadden ze daar wel geld voor gekregen. In 1997 maakte deuniversiteit de inhaalslag. Daarbij lukte het óók om forsmeer subsidies uit de tweede en derde

geldstroom binnen te halen.

Nijmegen dankt zijn vooruitgang aan een zeer sterke toename vanhet aantal onderzoekers uit de derde geldstroom (+ 23 procent).Deze groei komt voor bijna de helft door het Instituut voorToegepaste Sociale Wetenschappen (ITS). Dit zorgde ervoor dat dederde geldstroom in de Nijmeegse gammafaculteiten groeide van 73naar 111 onderzoekers.

Landelijk is de derde geldstroom nu goed voor 28 procent van deuniversitaire onderzoeksinspanningen. Wageningen is koploper met46procent, gevolgd door Nijmegen met 37 procent. In Tilburg enGroningen wordt slechts 22 procent van de onderzoekers uit d ederde geldstroom betaald.

In Utrecht is het onderzoeksvolume gegroeid met 2 procent.Anders dan veelal elders het geval is, is deze groei echter niet tewijten aan een toename van het derde geldstroomonderzoek (dat juistmet maar liefst 5 procent afnam), maar van een toename va nuit deeerste geldstroom.

Na de landbouwwetenschappers zijn de medische faculteiten in hetalgemeen de afdelingen met het meeste onderzoek voor derden (42procent). Ook was de groei in 1997 d''r het sterkst.Collectebusfondsen zoals de Hartstichting zijn daarbij een belangrijke financier. De minste contractresearch doen alfa's (8procent) en juristen (10 procent).

Frank Steenkamp, HOP


Groeiers en krimpers

In onderstaande tabel zijn opgenomen het aantal mensjarenwetenschappelijk personeel per 'geldstroom' in 1997, met daarachterde percentuele toe- of afname van het onderzoeksvolume vergelekenmet het jaar daarvoor.

InstellingTotaal1eGS2eGS3eGS

Maastricht

577(+10%)364(+7%)44(+38%)169(+11%)

Nijmegen

1326(+9%)598(+4%)241(+ 0%)487(+23%)

Eindhoven

674(+5%)387(-1%)100(+19%)187(+13%)

UvA'dam

1632(+3%)886(+4%)358(+ 6%)389(+ 1%)

VUA'dam

1014(+3%)566(+3%)187(+ 3%)261(+ 4%)

Utrecht

1896(+2%)1065(+7%)364(- 3%)467(- 5%)

Twente

663(-2%)347(-6%)111(+ 9%)204(- 1%)

Tilburg

396(+0%)277(-6%)34(+17%)85(+13%)

Wageningen

898(-2%)342(-6%)146(+16%)410(- 4%)

Rotterdam

821(-3%)456(-4%)100(+12%)266(- 7%)

Delft

374(-4%)780(-11)204(- 1%)390(+12%)

Leiden

1496(-5%)842(-6%)300(- 5%)354(- 4%)

Groningen

1326(-6%)740(-9%)297(- 4%)288(+ 0%)
Totaal14131(+0%)7685(-2%)2487(+2%)3960(+3%)

'Je wilt toch op de hoogste berg staan'

De groep reist naar Lang Tang, vlak boven de hoofdstad Katmandu."We hebben voor dat gebied gekozen omdat het relatief gemakkelijkbereikbaar is per openbaar vervoer. Weliswaar zijn de meeste bergendaar al eens beklommen, maar er zijn nog een hoop lijnen die nognooit zijn gedaan", vertelt reisgenoot Wouter Dorigo.

Hoewel ze allemaal behoorlijk wat klimervaring hebben opgedaanin de Alpen is deze reis voor de Utrechtse klimmers een uitdaging.Dorigo: "Het is de eerste keer dat we in de Himalaya klimmen. In deAlpen ben je twee dagen met een tocht bezig en je loopt in eenmiddag naar een hut toe. Nu moeten we een paar dagen reizen om inhet gebied te komen en daarna lopen we met dragers en een lokalegids naar een basiskamp toe. Vanuit dat basiskamp gaan we allerleiklimtochten ondernemen."

De onbekendheid van het terrein betekent voor de klimmers eenextra dimensie. Expeditiegenoot Reinier Treep: "In de Alpen werkenwe met klimgidsjes waarin de klim precies staat beschreven tot enmet de haken aan toe. De kaarten van dit gebied kloppen alnauwelijks laat staan dat er klimgidsjes zijn."

Ook de omstandigheden zullen ruiger zijn, maar de expeditieheeft haar uitrusting daarop aangepast. "We hebben collectiefslaapzakken besteld en de fabrikant heeft ons in ruil voor watmooie foto's een flinke korting gegeven. Daarnaast hadden wedonsjacks nodig en extreme wanten", vertelt Treep.

Bij het opstaan is de kou het ergst, want klimmers beginnen hundag bij voorkeur erg vroeg. "Zo'n slaapzak is wel heel erg knus alsje midden in de nacht je bed uitmoet", vertelt Martijn Jongmans."Het is zaak om al in je slaapzak je broek en je trui aan tetrekken. Dan meteen dunne handschoenen aan en een muts op. Vaakmoeten we daarna eerst een stuk lopen en dan word je snel warm.Tijdens het klimmen krijg je het dan vanzelf weer koud. Maar het isaltijd een genot als de eerste zonnestralen je bereiken. Meestal isdat ook het eerste rustpunt op zo'n dag."

Belangrijkste reden om zo vroeg te vertrekken is desneeuwgesteldheid. Als de sneeuw warm wordt dan zak je er snellerdoorheen, vertelt Dorigo. "Maar je hebt ook een langere dag. Jeloopt niet het risico dat je in het donker nog ergens op een wandhangt."

Voor dit soort noodgevallen nemen de klimmers zenders mee."Vanuit het basiskamp gaan we afzonderlijk tochten ondernemen. Inde Alpen hebben we gemerkt dat je toch onrustig wordt als een groeplanger wegblijft. Meestal is er niks aan de hand, zijn ze gewoonfout gelopen."

Treep: "Er kan daar ook eerder iets gebeuren omdat we onbekenderzijn met het terrein". Hij ontkent echter dat het gevaar hem eenextra kick geeft. "Je kunt tijdens het klimmen redelijk bewust jerisico's kiezen. Iedereen heeft zijn eigen grenzen en als je hetgevaarlijk vindt, ga je terug. De uitdaging ligt voor ons meer ophet klimtechnische vlak." Daarnaast speelt de grootsheid van hetterrein een rol. "Je wilt toch op de hoogste berg staan."

Jurgen Swart