Achtergrond

'Kinderen uit stiefgezinnen blijken behoefte te hebben aan rust, ritme en regelmaat'



Kijk ook eens op de homepages van Albo Helm: http://utopia.knoware.nl/users/albohelm/

http://spidernet.nl/~albo_helm/


Studium Generale over het gezin in de volgendeeeuw

'Kinderen uit stiefgezinnen blijken behoefte te hebben aanrust, ritme en regelmaat'

Vader, moeder en gemiddeld twee kinderen. Zo ziettraditiegetrouw het doorsnee Nederlandse gezin eruit. Maar hoe langnog? Scheiding, adoptie en homohuwelijken leiden tot nieuwegezinsvormen. Studium Generale neemt vanaf maandag 12 april al dienieuwe gezinnen gedurende vijf weken onder de loep. Hekkesluiter inde lezingenreeks is dr. Ed Spruijt, hoofddocent kinder- enjeugdstudies. Hij presenteert op 10 mei zijn onderzoek naar degevolgen van echtscheiding. Eén daarvan is de opkomst van eennieuw type gezin: het stiefgezin.

Wordt het stiefgezin het meest voorkomende gezinstype in de21ste eeuw?

"Ik hoop het eigenlijk niet. Maar ik denk dat het getalsmatigwel een heel belangrijk gezinstype zal worden. Het aantalechtscheidingen is nu al 35.000 per jaar, terwijl jaarlijks 80.000huwelijken worden gesloten. Over een tijdje loopt de helft van hetaantal huwelijken uit op een scheiding. Aangezien verreweg demeeste mensen na een scheiding streven naar een nieuwe relatie zalhet aantal stiefgezinnen zeer toenemen. Het aantal echtscheidingenbij tweede huwelijken is vervolgens nog hoger dan bij eerste,namelijk 60 procent. Dat is ook niet zo gek, want als je hetvergelijkt met een eerste huwelijk zijn er nogal wat risicofactorenextra. Je begint op een meer gevorderde leeftijd, er zijn kinderenin het spel, je hebt te maken met ex-en, met ouders die misschienverzorgd moeten worden, met familie. Noem maar op. Het is veelmoeilijker een goed evenwicht te vinden in een stiefgezin dan ineen eerste gezin."

Hoe verschillen hedendaagse stiefgezinnen van stiefgezinnenuit vroeger tijden?

"Vroeger - voor de oorlog - kwamen met namestiefmóedergezinnen veel voor. Oorzaak was meestal de doodvanmoeder in het kraambed. Vader hertrouwde zo snel mogelijk, wanthij moest op het land werken en er was wél iemand nodig voorhet huishouden en de verzorging van de kinderen. Die nieuwe vrouwwerd met name in agrarische gezinnen vaak gezien als een bedreigingvoor het bezit van de familie van de man en van de overleden vrouw.Stiefmoeders werden dus met argusogen bekeken, ze hadden eennegatief imago. Inderdaad, vandaar die sprookjes vol kwaadaardigestiefmoeders.

"Het woord stiefgezin roept nog steeds negatieve associaties op.Herhaaldelijk is gepleit voor een andere naam. Maar alternatievebenamingen als 'opnieuw samengesteld gezin', 'tweede gezin' of'hertrouwgezin' raken niet echt ingeburgerd. Het zal voorlopig nogwel even 'stiefgezin' blijven."

Evenwicht

Sinds wanneer wordt er onderzoek gedaan naar modernestiefgezinnen?

"In de tweede helft van de jaren tachtig hebben wij vanuitUtrecht voor het eerst landelijk onderzoek gedaan naar hetNederlandse doorsnee stiefgezin. We moesten een steekproef trekken,want stiefgezinnen staan nergens als zodanig geregistreerd. We zijngestart bij de voogdijregisters van de kinderen. Als een kindgescheiden ouders had, bepaalde de rechter destijds nog welke vande ouders het gezag kreeg over de kinderen. De ander werd dantoeziend voogd. Op gemeentelijk niveau werd dat geregistreerd enbewaard. Overigens iets wat inmiddels is veranderd. Nu houden beideouders het ouderlijk gezag.

"Enfin, we hebben twintig gemeenten in Nederland bereid gevondenom mee te doen. We hebben een steekproef genomen uit devoogdijregisters en vervolgens de adressen van de kinderenopgezocht en gekeken of daar twee volwassenen stonden ingeschreven.Zo ja, dan was de kans groot dat het een stiefgezin betrof. Diegezinnen hebben we aangeschreven met het verzoek om mee te doen aanons onderzoek.

"Driehonderd gezinnen hebben we uitgebreid geïnterviewd,deels mondeling, deels schriftelijk. Met als doel het Nederlandsedoorsnee stiefgezin in kaart te brengen. In negen van de tiengevallen gaan de kinderen na de scheiding bij de moeder wonen. Dusde stiefouder is - een enkele lesbische relatie daar gelaten - eenstiefvader. Als die man zelf vader is, wonen zijn biologischekinderen in 85 procent van de gevallen bij zijn ex. In een derdevan de stiefgezinnen krijgen de nieuwe partners samen nog een ofmeer kinderen. 85 Procent van die partners besluit te trouwen. En,zoals gezegd, drie van de vijf tweede huwelijken strandtuiteindelijk.

"Uit het onderzoek kwamen drie typen stiefgezin naar voren. Hetverdeelde, waarbij stiefouders ruzie maken over de opvoeding enerproblemen zijn met ex-partners. Kinderen uit die gezin-nen hebbenhet het moeilijkst. Dan het open stiefgezin. De echtscheiding isredelijk afgehandeld, er is een beleefd kontakt met de ex-en. Hetnieuw samengestelde gezin probeert er onderling het beste van temaken, er wordt gepraat.

Het derde type stiefgezin is het gesloten, traditionele type. Denieuwe partner wordt voorgesteld als de nieuwe papa, over de vorigehebben ze het niet, of zo min mogelijk. Zand over het vorigehuwelijk, er wordt verhuisd en in de nieuwe omgeving weet niemanddat de vader des huizes niet de biologische vader is.

"Wij dachten zelf dat het open gezinstype als het beste uit debus zou komen. Tot onze verrassing bleek dat het geslotengezinstype het minstens zo goed deed. Maar bij nadere beschouwingis dat eigenlijk niet zo verwonderlijk. Stiefgezinnen hebben infeite twee traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Eerst descheiding zelf, met daaraan voorafgaand een periode vol spanningenen ruzies. En vervolgens het zoeken naar een nieuw evenwicht alseen nieuwe partner zijn intrede doet die voor de kinderen eennieuwe vader probeert te zijn.

"De kinderen uit stiefgezinnen blijken juist behoefte te hebbenaan rust, ritme en regelmaat. In het ouderwetse gezinstype, gedijenze goed, want na al die ellende en veranderingen willen zeeindelijk duidelijkheid. Dat verklaart dus waarom het met veelkinderen uit die gesloten gezinnen zo goed gaat."

Kontakt

Hebben kinderen in stiefgezinnen het moeilijker alséén van de ouders door scheiding is vertrokken dan alsdat door de dood is veroorzaakt?

"Uit vervolgonderzoek is gebleken, dat het met kinderen uit oudestiefgezinnen gemiddeld beter gaat, dan met kinderen uit nieuwestiefgezinnen. Met andere woorden: het doodgaan van je vader ofmoeder is minder erg dan scheiding. Op zich is de gebeurtenis heeldroevig. Maar uiteindelijk is de dood minder erg in de beleving,zowel voor de kinderen als voor de ouder die achter blijft. Meestalheb je goede herinnering aan de overleden ouder. Naarmate de tijdverstrijkt worden die alleen maar beter. En je hebt het beeld vaneen goed huwelijk. Bij een scheiding heb je daarentegen slechteherinneringen aan het huwelijk en naarmate je er langer over praatworden die alleen maar slechter. Plus dat die persoon nog bestaat.Dus je moet een manier vinden om daar mee om te gaan. En tenslotteis de financiële positie van de verweduwde gezinnen beter dandie van gescheiden gezinnen. Want na een scheiding moeten opeenstwee huishoudens draaien van een hoofdinkomen en wacht nogal eensde bijstand.

"Overigens bestaat het beeld dat na een scheiding de kinderenbijna altijd regelmatig kontakt hebben met de niet-verzorgendeouder. Maar uit het onderzoek bleek dat dertig tot veertig procentvan de kinderen geen enkel kontakt meer heeft met de biologischeouder die na de scheiding apart ging wonen. Kontakt is dus helemaalniet zo vanzelfsprekend."

Hoe groot is de belangstelling van studenten voor uwvakgebied?

Kinder- en jeugdstudies valt onder pedagogiek. Jaarlijks kiezeneen stuk of vijf studenten voor een afstudeerproject rondechtscheiding. Meer dan eens blijken dat studenten te zijn die zelfkind zijn van gescheiden ouders. Mensen die een scheiding van nabijhebben meegemaakt, worden kennelijk aangetrokken tot onderzoek naarde gevolgen daarvan. Maar eigenlijk wist ik dat al lang. Ik benzelf ook gescheiden."

Karin Alberts

'Het gezin in de volgende eeuw'. Van 12 aprilt/m 10 mei elke maandag vanaf 20.00 uur in de Senaatszaal van hetAcademiegebouw. Toegang gratis.

Driedimensionale sport

De eigenlijke wedstrijd speelt zich af op de bodem van hetzwembad. Daar proberen twee teams van zes personen - alleen op hethoogste niveau is er een strikte scheiding tussen mannen en vrouwen- de puck in het doel van de tegenpartij te schuiven. Het speelveldis ongeveer vijfentwintig meter lang en vijftien meter breed. Hetdoel is een metalen bak van ongeveer drie meter lang, dertigcentimeter breed en achttien centimeter hoog.

Voor de spelers is het nooit saai, vertelt Karin Veltman,tweedejaars Rechten. Ze beoefent de sport al acht jaar bij deGooische Onderwatersport Vereniging in Bussum en ze maakt deel uitvan de Nederlandse selectie. In juni doet ze mee aan het Europeeskampioenschap in Slovenië, waar Nederland met Frankrijk tot defavorieten behoort.

"Ik heb veel andere sporten gedaan, maar ik ken geen sport diezoveel van je vergt", zegt Veltman. "Je moet jezelf steedsoverwinnen. Lucht is bij deze sport een extra belemmering. Je moetblijven gaan en bij andere sporten heb je altijd lucht. Deuitrusting van de hockeyers bestaat namelijk slechts uit vinnen,een duikbril, een snorkel en een sikkelvormige stick."

Onderwaterhockey is volgens Veltman ook erg dynamisch. "Je hebttegenstanders onder je, boven je en naast je. In Nederland is hetmeer een mannensport; bij de zestig teams is slechts een op de vijfspelers vrouw. Het is ook een ruwe sport", vervolgt Veltman. "Hetis niet zo gemeen als waterpolo, maar na een wedstrijd zit ikaltijd onder de blauwe plekken."

De sport gaat niet ten koste van Veltmans studieresultaten."Mijn studie loopt als een trein. Doordat onderwaterhockey fysiekzo zwaar is duren trainingen hooguit een uur en wedstrijden eenhalf uur." Ze is ongeveer acht uur aan haar trainingen kwijt enspeelt een wedstrijd per week. Na een training op zondagochtend metde selectie ben ik vaak wel te moe om te studeren, maar verder valthet goed te combineren. Daarnaast is ze lid van Orca waar ze tweekeer per week probeert te trainen en deel uitmaakt van deactiviteitencommissie. "Met mijn bijbaantje ben ik gestopt. Datwerd me toch allemaal iets teveel", voegtze daaraan toe.

De onderwaterhockeyers zijn zich er zeer van bewust dat erweinig te doen is aan de onbekendheid van hun sport. Weinigpubliek, geen televisie, dus geen sponsors en dus geen geld. Hetdeert Veltman niet. Ze is er gelukkig mee dat ze van twee uuronderwaterhockey meer sportieve bevrediging heeft dan vanéén dag tennissen. Erkenning door het NOC*NSF alsA-sporters en mogelijke status als demonstratiesport bij deOlympische Spelen zijn al behoorlijke mijlpalen voor de karigbedeelde onderwatersporters.

Vooral bij de vrouwen zit er de laatste jaren toch aardig degroei in, volgens Veltman. "De meeste mensen trekken we door ze eenkeertje mee te laten doen. We krijgen ook wel wat leden via hetduiken. Zo is de sport dertig jaar geleden in Engeland ookontstaan. Duikers die zich verveelden omdat ze constant baantjesmoesten trekken, gingen met een echte hockeystick en een loodblokhet water in."

Jürgen Swart

Te weinig doorstroom postdocs naar andere functies

De loopbaan van een postdoc-onderzoeker is eenaaneenschakeling van tijdelijke aanstellingen. Ogenschijnlijkzonder problemen `hopt' de postdoc van de ene naar de andereuniversiteit, blij weer een nieuwe klus te hebben bemachtigd.Slechts weinigen bereiken de top. Toch beginnen ze hun stem teverheffen en is er een landelijk platform opgericht. Postdocswillen perspectief.

"Bestuurders doen alsof wij wetenschappelijke klusjesmannenzijn, die je even kunt inhuren als je ze nodig hebt. Maar zevergeten dat zonder ons de wetenschapsbeoefening in ons land opzijn gat zou liggen" , zegt dr. George Schramkowski, voorzitter vanhet in februari opgerichte Postdoc Platform. "Het leeuwendeel vanhet wetenschappelijk onderzoek in Nederland nemen postdocs voor hunrekening. Dat doen ze vol overgave, blijkt uit een recent onderzoekdoor Research voor Beleid in Leiden. Liefst 85 procent van depostdocs is gelukkig met hun werk. Dat het tijdelijk is, nemen zeop de koop toe.

Momenteel zijn er ongeveer tweeduizend postdocs in Nederland.Allemaal gepromoveerd, velen hebben jarenlange onderzoekservaringen zijn zelfs bekend in binnen- en buitenland. Maar als huncontract is afgelopen, moeten ze zich maar zien te redden.Jaarlijks komen er slechts twee tot drie procent van de positiesvan docenten, hoofddocenten of hoogleraren vrij. Er is dus weinigkans op doorstroming. Over een aantal jaren gaat er een grootpercentage oudere universitaire werknemers die een vasteaanstelling heeft met pensioen. Dan komt er meer ruimte voor jongewetenschappers.

Niet alleen door personele verstopping, maar ook door het rechtop wachtgeld, is het voor een ervaren postdocs lastig een nieuweplek te vinden. "Een ervaren postdoc wordt gezien als eenpotentiële bron van wachtgeld", zegt Schramkowski. "Hetgebeurt dat een UD die graag een postdoc wil en daar geld voorheeft, jou niet kan aanstellen om de lullige reden dat je al telang gepromoveerd bent! Hoe eerder het wachtgeld wordt afgeschaft,hoe beter dat voor ons is."

Afschaffing promotiepremie

Hoewel de postdocs zelf niet méér hoeven te verdienen,pleiten ze voor salarisverhoging en afschaffing van depromotiepremie voor aio's. Nu is het voor universiteiten teaantrekkelijkom aio's aan te stellen. Daardoor zijn er te veel.Slechts 20 procent van de aio's krijgt na promotie eenpostdoc-positie. Er moeten minder aio- en meer postdoc-plaatsenkomen. Schramkowski: "Door de promotiepremie af te schaffen, krijgje bij vacatures geen financiële, maar een inhoudelijkeafweging: hebben we een postdoc nodig of een aio?"

Gebeurt er niets, dan zal er veel wetenschappelijk talentverloren gaan, voorspellen de postdocs. Zowel het aio- als hetpostdocschap zijn voor excellente studenten immers geen lonkendperspectief. De huidige postdocs - hoe goed ze ook zijn - staansteeds voor de vraag of zij hun heil moeten zoeken in hetbedrijfsleven of in het buitenland.

Christiaan Bonebakker

Zie ook de rubriek Opinie


Helen de Hoop

"Afgezien van de perspectieven is mijn baan ideaal", zegttaalwetenschapper Helen de Hoop (35). Sinds 1 maart 1997 werkt zijals postdoc aan de Utrechtse Letterenfaculteit. Haar contract loopttot juni 2000. Het is haar tweede postdoc-positie. "Toen ik hieraanbegon, had ik het idee: dit is mijn laatste. Maar dat werkte heeldemotiverend. In plaats van met mijn onderzoek was ik steeds bezigmet de vraag wat ik hierna moest doen. Ik heb gesolliciteerd opelke UD-, UHD- en hoogleraarsvacature in mijn vakgebied, maar diewaren de afgelopen zes jaar op de vingers van één hand tetellen. Dus dat heb ik uit mijn hoofd gezet. Dit werk ligt me, ikvind het leuk en ik ben er goed in. Ik blijf hopen dat er wel weereen vervolg komt."


George Schramkowski

"Vergeleken met vast personeel is een postdoc bijzonder mobiel",zegt George Schramkowski (32). "Ik ben van Utrecht naar het NIOZ opTexel gegaan, en nu werk ik weer in Utrecht, voor minder geld." In1994 is Schramkowski gepromoveerd in de Sterrenkunde. Maar omdat demogelijkheden voor postdocs daar uitzonderlijk slecht zijn, heefthij gekozen voor een ander vakgebied. Sinds 1 januari 1999 werkthij bij het Instituut voor Marien en Atmosferisch Onderzoek inUtrecht. Hij is via het uitzendbureau (zonder wachtgeld en zonderpensioenopbouw) aangesteld, in eerste instantie voor de periode vanéén jaar. "Het zou drie jaar kunnen worden. Ik werk daarhard aan en hoop dat dat gaat lukken, want ik werk aan eenfantastisch onderzoek."


Postdoc Platform

Postdocs zijn onderzoekers met een tijdelijkeaanstelling die na hun promotie een wetenschappelijke functievervullen aan een universiteit of onderzoekinstelling. In Utrechtzijn momenteel 74 postdocs werkzaam die door NWO betaald worden.Hoeveel er in dienst van de UU zijn is niet bekend. In februaririchtten de postdocs het landelijke Postdoc Platform op voorbelangenbehartiging van de positie van de doelgroep. Belangrijksteeisen zijn: meer vaste banen voor jonge wetenschappers, afschaffingvan het wachtgeld en meer langlopende projecten. Niet alleenpostdocs kunnen lid worden, ook promovendi en vaste stafleden zijnwelkom.

Wilt u informatie, dan kunt u een email sturen naar :angeliek.vanhout@let.uu.nl.

'Hoefnie bad. Ga beer tekenen'



De gave van het spreken is exclusief aan de mensvoorbehouden. Taal wordt in pakweg de eerste vijf levensjarengeleerd, de zogeheten 'kritieke periode'; blijf je in die periodevan taal verstoken, dan is het schier onmogelijk dat later nog inte halen. Het taalniveau dat een kind voor zijn vijfde bereikt, isvoor volwassenen dan ook nauwelijks te evenaren bij het leren vaneen tweede taal. Wat er in die 'kritieke periode' allemaal gebeurtheeft dr. Maaike Verrips beschreven in het onlangs verschenen boek'De taal van je kind'.

De taalkundige Verrips, onderzoeker bij de faculteit Letteren,is gespecialiseerd in de taalontwikkeling van kinderen. In 1989 wasdat al haar promotie-onderwerp, maar nu heeft ze er een boek overgeschreven dat niet alleen voor studenten en vakgenoten interessantis, maar ook voor ouders. Stap voor stap volgt ze de ontwikkelingdie kinderen in hun taalgebruik doormaken, vanaf het eerstebabybrabbeltje tot en met de volwaardige en grammaticaal correctezin van de zesjarige.

Kinderen hebben een aangeboren vermogen om een taal te leren,een soort 'talenknobbel' die extra actief is tijdens de eerstelevensjaren en die een kind in staat stelt het taalsysteem tedoorgronden; bijvoorbeeld het gegeven dat taal is opgebouwd uitzinnen, dat zinnen bestaan uit woorden, dat betekenissen van zinnenkunnen veranderen als woorden verplaatst worden, enzovoort. Sterkernog: met dat fysiek niet precies gelokaliseerde 'talenorgaan'(ergens in de hersenen) zijn kinderen zelfs in staat een primitievetaal grammaticale 'body' te geven.

Dat is gebleken uit onderzoek van Derek Bickerton naar 'nieuwetalen' die ontstonden op de koloniale slavenplantages, waar slavenvan diverse komaf en met uiteenlopende moedertalen bij elkaarwerden geplaatst. Om tóch te communiceren ontwikkelden deslaven een primitief soort contacttaal, bestaande uit eenmengelmoes van eigen woorden met die van de Europeseplantagehouders. Uit veel meer dan woorden bestond die contacttaal- het pidgin - niet: er waren geen werkwoordvervoegingen, geengrammatica, geen mogelijkheid om een bijzin in een hoofdzin onderte brengen, geen mogelijkheid om met woordvolgordes tevariëren. De kinderen die op die plantages werden geboren endie het armoedige pidgin als 'moedertaal' kregen aangeboden, blekendie taal echter te kunnen verrijken met zelfbedachte voegwoorden enanderefunctiewoorden en zelfs met grammatica. Ze maakten er met hunaangeboren taalvermogen een volwaardige taal van, de later zogenoemde creooltaal.

Oetsiekoetsies

Verrips onderscheidt in haar boek vier fasen in die kritiekeperiode. Allereerst is er de babytaal, die nog niet veel verderkomt dan wat ongecoördineerd gepruttel. Maar de volwassene -hier in West Europa althans - heeft toch het idee dat er dan al metbaby's gecommuniceerd kan worden. Door hoge en zangerige'oetsiekoetsies' uit te stoten, denken we te voldoen aan een zekeretaalbehoefte van de boreling. In andere culturen is dat anders: deK'iche uit Guatemala beginnen pas met hun kinderen te praten alsdie iets terug kunnen zeggen. De moedertaal leren ze, niet omdat erzoals bij ons, rechtstreeks tegen ze gepraat wordt, maar omdat debaby's in hun omgeving taal 'horen'.

De babybrabbels blijken behoorlijk universeel te zijn. Er is weleens aan ouders gevraagd om naar bandopnames te luisteren vankinderen met verschillende taalachtergronden. Ze moesten proberente ontdekken welke 'brabbels' behoorden tot hun eigen moedertaal,maar dat bleek helemaal niet te lukken. Taalverschillen worden pashoorbaar als er ook echt sprake is van 'woorden'. De eerste woordendie kinderen uitspreken, liggen qua klank nog wél in hetverlengde van de eerdere brabbels. Kleine kinderen zijn daarin alzeer behendig. Want ze leren niet alleen een spraakklank (de 'k'bijvoorbeeld), maar ook een klankcombinatie (de twee 'k's' in'zakdoek' klinken anders; de ene zacht - zoals de Franse 'g' ingrand, die aan het einde hard).

Desnoods passen ze de eerste woorden aan bij de eenvoudigeklanken die ze al beheersen: limonade wordt dan 'naje' of 'nane'.De eerste woorden, die een kind doorgaans begint uit te spreken nazijn eerste verjaardag, zijn nooit functiewoorden (de, het, of,als) of vraagwoorden (waarom, wie, wat), maar vrijwel altijdzelfstandige naamwoorden ('poes', 'mama' en 'eten' scoren hoog; ziede top-20 in het kader).

Geruime tijd blijft het aantal gebezigde woorden rond de vijftighangen, maar dan ineens vindt er een 'woordenschatexplosie' plaats.In een razend tempo en gedurende een aantal maanden breidt hetidioom zich uit met tientallen woorden per week. Dat brengt dewoordenschat van een kind van zes jaar op ongeveer veertienduizend'actief' gebruikte woorden; voor een volwassene lopen deschattingen wat dat betreft uiteen van twintig- tot honderdduizendwoorden.

Mama beer

Na de brabbel en de woord-periode breekt eenderde moment aan inde taalontwikkeling: die van de telegramstijl. Het kind maakt kortezinnetjes van twee tot vijf woorden, echter zonder lidwoorden,verbuigingen of vervoegingen. Van een zin als 'Mama, wil je me debeer even geven?' blijft over: 'Mama beer'. In deze periode gaathet kind ook met de grammatica aan de slag. Omdat eenwerkwoordvervoeging nog te moeilijk is (pop huilt) zoekt het zijntoevlucht tot een kwistig gebruik van de werkwoorden 'doen' en'gaan' (pop doet huilen). Het weglaten van het onderwerp van eenzin is ook een strategie om grammaticale hobbels te nemen. Het kindzegt dan niet 'Ik ga de beer tekenen', maar 'Ga beer tekenen'.

Een fraai voorbeeld van hoe handig en logisch kinderen metgrammatica omgaan is het gebruik van het werkwoord 'hoeven'. Geenenkele ouder kan uitleggen wanneer je dat werkwoord gebruikt inplaats van 'moeten'. Hoeven wordt alleen gebruikt in combinatie meteen ontkenning. Dus: 'Sander hoeft geen huiswerk te maken' kan,maar 'Sander hoeft huiswerk te maken' is geen Nederlands. Kinderen,zo blijkt, halen die ontkenning er snel bij: 'hoefnie bad'. Paslater doen ze dat fout, analoog aan het gebruik van werkwoorden alsmoeten en kunnen. Als je 'Ik moet fietsen' kunt zeggen, kun jekennelijk ook 'Ik hoef fietsen' zeggen, aldus de logica van hetkind. Het in eerste instantie reeds aangebrachte onderscheid tussenhoeven en moeten komt in derde instantie, na die zogeheten periodevan 'logische terugval', pas weer terug.

Deze derde periode van de 'telegramstijl' en van het doorgrondenvan grammaticale regels loopt tot het derde of vierde jaar. Daarnabegint het spelen met de taal. Een kind schept er dan genoegen inom zelf woorden te bedenken - vooral ook vanuit de behoefte om decomplexe werkelijkheid om zich heen beter te duiden. 'Ik, jij, hij'gaat een rol spelen, getallen en kleuren verschijnen aan hetkinderfirmament.

Soms lijkt het erop alsof een kind in deze periode een terugvalheeft in taalvaardigheid. Maar wie experimenteert maakt fouten, alzijn dat vaak heel creatieve fouten. Van een groen stoplicht maaktde peuter dan een 'rijlicht' en een thermometer wordt een'brillenprikker' genoemd. Soms menen kinderen een woord verstaan tehebben en maken er vervolgens iets van wat er én op lijktén een zekere logica heeft. Het buurmeisje dat achter de muurwoont heet dan 'muurmeisje' en ook 'openreren' en 'peutermuntjes'spreken voor zich. Via dit soort 'vergissingen' zijn trouwens in degrote mensentaal óók woorden ontstaan: 'hangmat' alsverbastering van het oorspronkelijke woord 'hamaca'. Of deverschrijving 'pubertijd' voor 'puberteit'.

Na die laatste periode van spelen met taal heeft het kind eenvolwassen taalniveau bereikt. Niet dat het leren danophoudt, maarhet gaat daarna om een soort leren dat eigenlijk het hele levenverder gaat: het aanleren van steeds weer nieuwe woorden, hetverfijnen van de kennis van de grammatica enzovoort. Dat een kindin zo korte tijd zo'n prestatie levert, moet volgens Verripssamenhangen met het eerder genoemde 'talenorgaan'. De beperkte maardramatische voorbeelden van kinderen die tijdens hun vroegelevensjaren geheel van taal verstoken bleven, lijken dezeveronderstelling te bevestigen.

Zo is er de gruwelijke geschiedenis van Genie, een meisje dat inde jaren zestig opgroeide in Californië bij een blinde moederen een ernstig geestelijk gestoorde vader. Toen ze twee jaar oudwas bond haar vader haar in een kamertje vast; haar enige contactmet de buitenwereld was het babyvoedsel dat ze af en toe kreegtoegeschoven. Als ze geluid maakte, mishandelde haar vader haar.Toen Genie 13 jaar was, slaagde de blinde moeder erin met het kindte ontsnappen. Ze werd in een ziekenhuis opgenomen, en er werdacuut met haar gepraat. Haar eigen praten ging echter niet verderdan wat opeenstappelingen van klinkers en medeklinkers. Deklankstructuur ontwikkelde zich niet verder en de ontwikkeling vanhaar grammatica bleef steken op het niveau van de telegramstijl.Uit dit soort voorbeelden hebben onderzoekers kunnen afleiden dattaalverwerving kennlijk sterk gebonden is aan die bepaalde,kritieke periode.

Armand Heijnen

Maaike Verrips, De taal van je kind. Uitg:Kosmos-Z&K. Prijs: tot 1 september 29,90 gulden; daarna 39,90gulden.

Lammetjesbloed en sokophouders in het Universiteitsmuseum

Op 14 april opent het Universiteitsmuseum detentoonstelling 'Je geld of je leven, twee eeuwen ziekte en zorg inNederland'. Daarin wordt de medische ontwikkeling belicht aan dehand van vier voorbeelden: botbreuken, tuberculose, transplantatiesen ouderdomsziekten. Ook de ontwikkeling van het ziekenfonds komtaan de orde: van liefdadigheid tot een algemeen fonds. WendyJansen, projectleider van de tentoonstelling geeft eenrondleiding.

De tentoonstelling opent met een historische straat, waarin dewerkkamer van een chirurgijn, dokter en apotheker te zien zijn. Zowaan je je in het begin van de negentiende eeuw, de tijd waarinMejuffrouw Sara Burgerhart bijna op het verkeerde pad belandt, maarwaarin ook hardwerkende burgers door ziekte tot armoede kondenvervallen. Want een algemene ziektekostenverzekering bestond nogniet. Wel waren er talloze kleine fondsen.

Zo waren er verzekeringscoöperaties, die waren ontstaan uitvoormalige gilden. Dorpsdokters vroegen een wekelijkse bijdrage inruil voor zorg en medicijnen; zo waren zij óók verzekerdvan een basisinkomen. Dan waren er nog de nodige collecten vanliefdadigheidsverenigingen zoals de Emma Bloem-collecte waaraan dekoningin haar naam verbond. Het sanatorium 'De Zonnestraal' inHilversum voor tuberculose patiënten werd onder andereopgericht met geld van het Koperen Stelen Fonds: de diamantslijpersuit Amsterdam brachten geld bijeen door de koperen steeltjes waaropzij diamanten slepen niet weg te gooien, maar in te zamelen. Doordit soort fondsen werd het ontbreken van inkomsten en de kosten vanbehandelingen gedeeltelijk gedekt.

Zegeltjes

De gipskamer laat de medische ontwikkeling zien van debehandeling van botbreuken. Vóór de uitvinding van hetröntgenapparaat en behandeling met gips, leidden botbreukenvaak tot ernstige complicaties. Soms zelfs tot amputaties. Dediagnostisering met behulp van het röntgenapparaat had echterook een stijging in de kosten tot gevolg. Dit bracht op het eindevan de negentiende eeuw de discussie op gang over de noodzaak vaneen algemene, verplichte ziektekostenverzekering. Uiteindelijk isdie verplichte verzekering pas ingevoerd door de Duitsers in1941.

In de tussentijd ontstonden spaarsystemen. Mensen kondenzegeltjes kopen bij verschillende verzekeringscoöperaties endie sparen in boekjes. Zo laat een video een bezoek van eenhuisbezoekster zien zoalsdat in 1924 eruit moet hebben gezien. Deman, schoenlapper van beroep, heeft tbc. De huisbezoekster, eenverpleegkundige, komt langs om adviezen te geven over hygiëne.Als de vrouw te horen krijgt dat de schoenlapper moet kuren is haareerste zorg wie dat dan moet betalen. De huisbezoekster vraagt naarzegelboekjes en de vrouw blijkt genoeg zegels te hebben om deschoenlapper een aantal weken te laten kuren.

Uit dezelfde periode stammen de zogeheten 'tien geboden in denstrijd tegen de tuberculose'. De afbeelding bij het eerste gebodlaat een bezoek van moeder en zoon aan de dokter zien. Eronderstaat: "Gij zult voorzichtig zijn en vragen doktersraad, wanneergij hoest of kucht en 't niet gauw beet'ren gaat." Want al was deschuldige bacterie in 1882 ontdekt, het duurde nog lang voorbesmettelijkheid en dergelijke waren uitgezocht. Het door Flemmingontwikkelde penicilline in 1929 was een belangrijk keerpunt in debehandeling van tuberculose.

Badborstels

De geschiedenis van transplantaties wordt verteld in eennagebouwde operatiekamer uit het Academisch Ziekenhuis. Er is eenlegende uit de 4e eeuw waarin twee heiligen betrokken waren bij detransplantatie van een zwart onderbeen naar een blanke medemens.Ook is er verhaal uit Rusland uit de 17e eeuw over een arts die hetgat in de schedel van een patiënt dichtte met een stukhondenschedel. De patiënt werd echter in de ban gedaan door depaus omdat de hond onrein is en de man liet het stuk hondenschedelweer verwijderen.

In de jaren 1665-1670 werd er volop geëxperimenteerd metbloedtransfusies. Volgens toen heersende theorieën zou vers,jong bloed van bijvoorbeeld lammeren helpen om zieken er weerbovenop te krijgen. Een wet moest een einde maken aan dieexperimenten, waarbij velen het leven lieten. Later werdentheorieën over het evenwicht van de lichaamssappen (zoals:bloed, urine, gal) populair, met aderlatingen als gevolg. Eengebruik dat tot ver in de 19e eeuw heeft stand gehouden. Ook bijprins Maurits vonden aderlatingen plaats, al was dat tegen de wilvan koningin Sophie in.

De ouderdomsziekten hebben niet zo'n grote historie, al zijn erpacemakers uit de jaren vijftig te zien en kunstgebitten uit 1860.Zelfs Egyptenaren gebruikten al kunsttanden. De ouderdomsproductenhebben de toekomst: apparaten die sokken aantrekken volgens eeningenieus systeem en borstels voor in bad. Toch stemt dit laatstedeel van de tentoonstelling tot nadenken. Hoe ver willen we gaan?En wie gaat dat straks betalen als de babyboom bejaard is geworden?Hierover verder peinzen kan in de oude Hortus bij het museum.

Karlijn van Aerde

'Je geld of je leven, twee eeuwen ziekte en zorgin Nederland' is van 14 april tot 28 november te zien in hetUniversitietsmuseum


Museumdirecteur Peter de Haan heeft grootseplannen

'We moeten de bezoekers dat Domplein zien over te trekken'

Recipiëren na een oratie, een optreden in hetkader van het festival Oude Muziek, een lezingenprogramma vanBureau Studium Generale, een ontvangst voor artsen en apothekers,ja zelfs een kinderfeestje. Als het aan directeur Peter de Haanligt, moet dat allemaal kunnen in zijn Universiteitsmuseum.'Frappez toujours' is het motto waarmee hij het museum wilomtoveren tot een cultureel actief bedrijf. Waarmee natuurlijk nietgezegd is dat de hoofdtaak - behoud en beheer van het academischErfgoed - geen prioriteit heeft.

Het museum heeft een bewogen periode achter de rug. Deverbouwing van het oude en deels nieuwe pand aan de LangeNieuwstraat en de verhuizing vanaf de Biltstraat heeft zoveelenergie gevergd, dat er pakweg drie jaar nauwelijks nog iets gedaanis aan beleid. Drs. Peter de Haan, die een half jaar geleden aanzijn Utrechtse baan begon, kon gelijk met een inhaaloperatiebeginnen.

"Er lopen hier creatieve en geïnspireerde mensen rond, maarze waren een beetje stuurloos. Iedereen was voor zichzelf bezig,zonder besef van waar het museum als totaal nu naar toe zou willen.Een uitsplitsing van taken in behoud, beheer, conservatie enpresentatie was er niet. Terwijl een conservator - die zijncollectie onderzoekt en erover publiceert - toch echt heel anderwerk doet dan een restaurateur of depotmedewerker. Dat hebben wegesplitst. Voor een groot deel blijven we van de expertise die eral zat gebruik maken, maar tegelijk was er een frisse wind nodig.Een organisatieplan is nu zo goed als rond, met een nieuwedirecteur, en drie nieuwe hoofden voor 'behoud en beheer','bedrijfsvoering' en 'presentatie'."

Wat zijn de plannen van dat frisse managementteam? "We moeten debezoekers dat Domplein zien over te trekken", meent demuseumdirecteur. "Utrecht kent geen verblijfstoerisme maar moet hethebben van de dagjesmensen die de winkels en restaurantjes van HoogCatharijne en de Oudegracht opzoeken, wellicht nog een bezoekjebrengen aan het historische Janskerkhof of het Domplein, maar danweer rechtsomkeer maken. Het deel van Utrecht dat inmiddels hetMuseumkwartier is gaan heten - met als centrale as deLangeNieuwstraat - is wel 'het best bewaarde geheim van Nederland'genoemd.

"Daar moet verandering in komen en ten behoeve daarvan moeten demusea in dat 'kwartier' (het Catharijneconvent, het CentraalMuseum, het Spoorwegmuseum, het Universiteitsmuseum en deels ooknog het Museum van Speelklok tot Pierement) de handen ineen slaan.Niet in de zin van 'laat het Spoorwegmuseum maar een locomotief inonze tuin zetten, dan zetten wij wel een microscoop in Speelklok',maar door aantrekkelijke cultuur-historische arrangementen aan tebieden. Aan diverse thema's - ik noem maar wat: 'Karel V','educatie', 'open depot' - kan ieder van ons een eigen invullinggeven. Doe dat dan ook samen, zou ik zeggen. Daarmee trek je eenander, nieuw publiek aan. En daaraan heeft het Universiteitsmuseumbeslist behoefte. We trekken op dit moment 25.000 bezoekers perjaar. Dat moet het dubbele kunnen worden."

De gemeente Utrecht is, met onder meer geld van de EU, volopbezig het imago van het Museumkwartier op te krikken. De ingang vanmuseum Het Catharijneconvent (nu aan de Nieuwegracht) wordtgedraaid en komt aan de Lange Nieuwstraat. Het Centraal Museumwordt verbouwd. De Lange Nieuwstraat zelf krijgt een facelift."Maar dan moet het ook mogelijk worden om bij wijze van spreken inde Oude Hortus, de tuin van ons museum, op zondagmiddag een brunchte kunnen nuttigen", vindt De Haan. "Want zonder die extrabezoekers is het heel moeilijk om onze museale taak - het zorgdragen voor een fantastisch cultureel erfgoed - waar te maken."

Dat vindt De Haan de core business van het museum: "Ik vind heteen eerbiedwaardige taak om dat fantastische academische erfgoed tebeheren en te bewaren. De wetenschap bracht en brengt veelwaardevol materiaal voort. Kostbaar ook; als je het inveilingwaarden zou vertalen gaat het om honderden miljoenenguldens. Die waarde moet, op het moment waarop het praktische nutheeft afgedaan, goed ingeschat worden. Opdat belangrijke objectenniet aan de stoeprand belanden. We moeten de toekomstige generatiesbehoeden voor fouten van vandaag."

Maar is beheer niet veeleer een kwestie van afstoten dan vanverzamelen? "De Utrechtse universiteit is breed, en Utrecht heeftervoor gekozen al zijn academisch Erfgoed onder te brengen inéén, eigen organisatie - dit in tegenstelling tot Leidenbijvoorbeeld, waar het is ondergebracht in thematische engeprivatiseerde musea zoals Boerhaave, Volkenkunde en Naturalis.Dat betekent dat er scherp geselecteerd moet worden. Hoe dichter webij de huidige tijd komen, hoe lastiger het wordt criteria teformuleren voor wat je wel bewaart en wat niet. Je kunt tochmoeilijk een exemplaar van elk type Apple Macintosh dat aan de UUgebruikt is in een magazijn opslaan?"

"Bij het formuleren van die criteria laten we ons leiden dooronze inbedding", vervolgt De Haan. "Op de eerste plaats zijn we eenbedrijfsmuseum van de moedermaatschappij UU. Dat betekent dat weobjecten moeten beheren en bewaren die met de UU - of haar historie- te maken hebben, en geen algemeen wetenschapsmuseum moeten willenzijn. Wat we presenteren kan bijvoorbeeld een vertaling voor eengroter publiek zijn van het aan de UU lopende onderzoek, het tonenvan de voortbrengselen van de wetenschap. Dat kan ook weer een rolspelen in de voorlichtende taak van de universiteit. Als Utrechtveel moeite doet, met het project Bètawaaier bijvoorbeeld, omscholieren te interesseren voor een bètastudie in Utrecht, watkun je dan beter doen dan het Jeugdlab te gebruiken, waar kinderenvan 10 tot 16 jaar direct en op een down to earth manier met diebètavakken geconfronteerd worden? Een voorlichtingsdag duurtmaar één dag; een museale opstelling staat er bijnapermanent!

"De UU is een brede, klassieke universiteit. Dat betekent datook het Universiteitsmuseum breed en klassiek moet zijn. We kunnenminder de diepte in. Neem bijvoorbeeld die enorme stenencollectievan Aardwetenschappen. Een deel daarvan wordt nog gebruikt vooronderwijs en onderzoek. Dat is des faculteits, daar blijven wijvanaf. Een ander deel is typisch een Utrechtsehistorisch-geologische collectie, bijvoorbeeld omdat het verzameldis door vooraanstaande Utrechtse geleerden als Rutten of Wichmann,of omdat het is meegenomen van typisch Utrechtse expedities. Datmoeten we bewaren. Maar er is ook een deel waarvan je zegt: dathoort hier niet, maar in Naturalis. Of het heeft helemaal geenmuseale waarde en dan moet je het gewoon opruimen. Anders blijftdie berg te groot.

"Een tweede inbedding van het museum is die in de stad Utrecht,waarover we het al gehad hebben in het kader van hetMuseumkwartier. Het Universiteitsmuseum is een publiekevoorziening. Als wij iets kunnen betekenen voor de stad, alsgastheer bij het festival Oude Muziek bijvoorbeeld, dan moeten wedat niet laten. En tenslotte is er de inbedding in de sector, in demuseumwereld. Dat betekent: wat elders beter gedaan kan worden,zoals met dat deel van de stenencollectie in Naturalis, dat moet jeniet hier willen doen. Anderzijds, met onze Tandheelkundecollectieprofileren we ons weer in de museumwereld. We zijn héttandheelkundemuseum van Nederland, misschien wel van Europa. Jemoet dus ook steeds uitgaan van de collectie die je in huis hebt.'Kunst' hoort in het Centraal Museum thuis, maar als het gaat omhet thema 'Kunsten en wetenschap', dan zie ik weer wél een rolvoor ons weggelegd."

Met de karakterisering 'Bedrijfsmuseum' heeft De Haan totaalgeen moeite. "Ik wil juist in die universiteit een legitimatievinden voor onsbestaan, en die tref ik nog veel te weinig aan. Wemoeten absoluut meer aandacht besteden aan de doelgroep UU; het zoutoch vanzelfsprekend moeten zijn dat studenten, medewerkers ofalumni eens naar het Universiteitsmuseum komen? Desnoods tegen eenaangepast tarief, of in een arrangement samen met de BotanischeTuinen.

"De andere kant van die medaille is dat wij ook iets voor deuniversiteit willen betekenen. Ik noemde het voorbeeld al van diebètavoorlichting. Maar er zijn ook exposities die vakgroepenof faculteiten nu zelf organiseren maar waarbij wij zouden kunnenhelpen. Als de Faculty Club zich wil 'opleuken' met een opstellingover de universitaire geschiedenis in het Academiegebouw, laat zebij ons aankloppen. Het museum moet een expertisecentrum voor de UUworden voor presentatie, niet alleen hier aan de Lange Nieuwstraatmaar evenzeer in andere universitaire gebouwen.

"Je mag als universiteit best trots zijn op wat je voortbrengten hebt. Die benepen bescheidenheid over jezelf, die typischUtrechts blijkt te zijn, daar heb ik niet zoveel mee. Al je fraaisaan een breed publiek tonen, met een goeie vormgeving en een goedverhaal er achter - wat nu bijvoorbeeld gebeurt met de expositie'Twee eeuwen ziekte en zorg in Nederland' - dat vind ik onze taak.Een onafhankelijk museum zullen we nooit worden en zou ik ook nietwillen zijn; we blijven toch die band houden met onzemoederinstelling."

Eind dit jaar wil De Haan een ondernemingsplan klaar hebben, opbasis waarvan hij met het college van bestuur bekijkt wat zo'nuniversiteitsbreed museum nu écht kost. "Dat wil niet zeggendat al het geld uit een CvB-pot moet komen", voegt hij er gauw aantoe. "Ik ben niet vies van een beetje commercie, als die maargekoppeld blijft aan je museale functie. Ik durf rustig te sprekenvan het 'Faciliteitenbedrijf Museum'. Je hoort mij niet zeggen:'Als het maar beweegt, dan is het goed'. Je moet oppassen voor'vertrossing'. Maar met een structurele marketing, gericht opspecifieke doelgroepen, zou ik graag een cultureel actief en eenherkenbaar bedrijf op poten willen zetten. Je moet scherp blijvenop de inhoud van je verhaal, maar je moet je verhaal wél aande man brengen. Desnoods via een kinderverjaardagspartijtje op dewoensdagmiddag."

Is er met deze baan een jongensdroom van Peter de Haanverwezenlijkt? "Het was beslist een prachtige kans. Ik kon terugnaar de stad waar ik gestudeerd heb - Geschiedenis - en ik zagleidinggeven aan een cultureel bedrijf ook wel als de volgendecarrièrestap die ik wilde maken. Maar een jongensdroom...? Ikzou niet eens meer weten wat voor droom dat was."

Armand Heijnen

Vreugdeloos getob over de liefde



De grote favorieten The Thin Red Line en Saving Private Ryan,beide over de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, moestenhet bij de Oscaruitreiking afleggen tegen Shakespeare in Love, eenpretentieloze romantische komedie over de onmogelijke liefde tussende jonge dramaschrijver en een schone blonde van goede komaf. Dedebatten over moraal en carrière die aan het derde en laatstestudentendebat van de UvH vooraf gingen, moesten het watbezoekersaantallen betreft afleggen tegen de bijeenkomst met alscentrale vraag of de ware liefde nog bestaat anno 2000.

"Waarom zit de zaal bomvol als het over de liefde gaat?", vroegUvH docent Joep Dohmen zich hardop af. Zijn eigen antwoord op dievraag kwam erop neer dat de laat-moderne samenleving zoveelonzekerheid met zich meebrengt dat de mens op zoek is naar houvast."We zijn allemaal op zoek naar een vluchtheuvel", zei hij. "Liefdeis de religie van dit moment." Een geloofsovertuiging die volgensDohmen in sterke mate wordt beïnvloed door de media.

Columnist Patrick Vlug leek het hier volledig mee eens: "Vanafmijn vijfde heb ik één zekerheid in het leven: hetbestaan van de ware. Een zekerheid die met grote kracht in mijnbewustzijn gestanst werd door op het oog onschuldige kinderseriesals De Berenboot en Barbapapa. Helaas bestaat die ene ware alleenin ons hoofd en in films, verhalen, liedjes en bouquetreeksen."

'De Ware' bestaat niet meer maar heeft plaats gemaakt voormeerdere ware liefdes met een kleine 'w', zo lijkt de communisopinio. Of de ware liefde vroeger dan wel bestond of dat de liefdein tijdsgewrichten zonder Hollywoodfilms en All You Need Is Love demensen inderdaad minder bezig hield was geen onderwerp vandiscussie op de debatavond. Het gesprek bleef dichter bij huis enging voornamelijk over de maakbaarheid van de liefde en de vraag ofzij egoïstisch is. In hoeverre is zij te beheersen? Kun je despreekwoordelijke knop omdraaien en besluiten dat je verliefd wordtof is het juist iets dat je overkomt en waar niks tegen te doen is?Beginnen we alleen relaties omdat we zelf liefde willen ontvangenof bestaat er zoiets als onvoorwaardelijke liefde?

Verklaringen kunnen soms ontnuchterend werken. Al zoekende naareen verklaring voor het fenomeen liefde werd het gesmoord doorwoorden alsvluchtgedrag, bindingsangst en eigenbelang. "Wat eenvreugdeloos getob", riep tegen het einde van de avond iemand vanuithet publiek, "het lijkt wel een therapiesessie. Kunnen we nog metpassie over de

liefde spreken?"

De man werd op zijn wenken bediend want Marleen Meijaard, eenvan de drie panelleden, droeg uit haar hoofd een gedicht voor overde liefde en ook Dohmen relativeerde zijn cynische beschouwing metpoëzie. Het kan dus wel, gepassioneerd over de liefde spreken,maar blijkbaar niet in de naar objectiviteit en waarheid zoekendetaal van de wetenschap.

Sommige dingen zijn niet te bevatten maar zijn er slechts om jeover te verwonderen, niet in een overvolle kantine, maar met zijntweeën, buiten in de lentezon:

Ga mee in de velden / dan gaan we daar slapen / dan gaan wedaar kijken / hoe alles gegroeid is / of de knoppen al botten / deblaadjes al groenen, // daar ga ik je zoenen (JudithHerzberg).

Raymond van de Wiel

'Je kunt in dit vak nooit iedereen tevreden stellen'

Het Educatorium van Rem Koolhaas, het Minnaertgebouwvan Willem Jan Neutelings, de nieuwe Universiteitsbibliotheek vanWiel Arets. De Uithof wordt onder leiding van Aryan Sikkema steedsmeer een staalkaart van moderne architectuur. Kwaliteit is hetsleutelwoord in de visie van de universitaire directeurHuisvesting. Maar dat hij niet voor een leefbare Uithof zou zijn,sorry, dat is echt klinkklare onzin.

"Wordt er echt gezegd dat ik iemand ben die alleen maar kickt opmooie gebouwen en publicaties in internationalearchitectuurtijdschriften en die niets geeft om leefbaarheid engezelligheid?" De verontwaardiging in zijn stem klinkt zo oprechtdat er maar twee conclusies mogelijk zijn. Of Aryan Sikkema is zijnroeping als toneelspeler misgelopen: of zijn imago alsrücksichtlose stedenbouwer bij wie alles moet wijken voor hetonverbiddelijke dictaat van de planologie, behoeft dringendcorrectie. Als door een wesp gestoken verdedigt hij zijn beleid,dat er volgens hem juist van meet af aan op was gericht om DeUithof zo leefbaar mogelijk te maken.

"We hebben ons jarenlang ingespannen om hier winkels te krijgen,maar als puntje bij paaltje kwam haakten vrijwel alle kandidaten afomdat ze in De Uithof onvoldoende winstmogelijkheden zagen. Als jeeens wist hoe we ons hebben moeten uitsloven om de Dagmarkthiernaartoe te krijgen. Het is echt onzin dat ik niet voor eenleefbare Uithof zou zijn. Ik ben blij met de toename vanactiviteiten in de Uithof. Een bruin café hoort daar ook bij.Maar het is een illusie om te denken dat je hier een soortbinnenstadssfeer kunt creëren. Ik ben niet naïef", zegthij met klem.

Ir. Aryan Sikkema heeft binnen de universiteit een omstredenreputatie. De bouwheer staat niet bekend om zijn groot vermogen totoverleg noch om zijn bereidheid om ook maar één druppelwater bij de door hem zorgvuldig geselecteerde wijn te doen. Deterughoudende manier waarop hij de Universiteitsraad onlangs vaninformatie voorzag over het toekomstig bouwbeleid spreekt in datverband boekdelen. Hij zegt het niet hardop, maar het is volstrektduidelijk dat Sikkema een broertje dood heeft aan bureaucratischgeneuzel.

Maar daar staat tegenover dat vriend en vijand hem prijst omzijn visie, die ervoor heeft gezorgd dat de mensonterend lelijkeUithof van vijftien jaar geleden geleidelijk begint te veranderenin een omgeving waar plaats is voor esthetiek. Het is Sikkema diede ene na de andere bekende architect binnenhaalt en die er vrijweleigenhandig voor heeft gezorgddat de Uithof met gebouwen als hetEducatorium en het Minnaertgebouw een groeiende reputatie genietals proeftuin voor het nieuwe bouwen.

"Een gebouw moet mooi zijn voor iedereen die het ziet en ermeete maken heeft. En dat zijn niet alleen de gebruikers maar ook demensen die hier op bezoek komen. In feite is de hele samenlevingeen gebruiker. Een nadeel daarvan is dat iedereen over architectuurdenkt te kunnen meepraten. Werkgroepen, projectgroepen, college vanbestuur; iedereen roept voortdurend wat. Maar er is maaréén manier om iets te laten gebeuren: Er moet een persoonzijn die beslissingen neemt over welk ontwerp verantwoord is enwelk niet."

Hij is 54, geboren in Rotterdam tijdens de hongerwinter. "Zo'nbeetje het slechtste moment van de eeuw." Zijn hele jeugd groeidehij op met het geluid van heistellingen tijdens de wederopbouw.Sikkema vertelt met heldere stem, zonder veel omhaal van woorden inzijn werkkamer op de tweede verdieping van het Bestuursgebouw. Aande muur hangen kaarten van De Uithof en Utrecht en foto's vanRomeinse bouwwerken, zoals de Pont du Gard. "Da's een test voormijn bezoekers. Of ze weten wat daar hangt", zegt hij bulderend vande lach. Hij lacht vaak en hard.

Het architectenbloed zat bij hem in de familie. Een tante wasarchitect, een grootvader architect en aannemer. Als kind was hijaltijd aan het tekenen en schilderen. "Ik was niet speciaalartistiek, maar ik vind kunst het allerbelangrijkste wat er is."Nog steeds besteedt hij veel vrije tijd aan het beeldhouwen."Stevig hakken is een gezonde manier om met het verdriet om te gaanvan dingen die mislukken. Minstens één keer in de weekben ik daar verdrietig over. Dat komt waarschijnlijk door mijnopvoeding. Als je iets doet, dan moet je het ook goed doen."

En dus ging de jonge Sikkema bouwkunde studeren in Delft, omdathij zichzelf niet goed genoeg vond om naar de kunstacademie tegaan. "Architectuur is de moeder der kunsten. Je kunt ook zeggendat het toegepaste kunst is. Een combinatie van analyseren,nadenken, wiskunde, techniek en wetenschap", zegt hij. Maar al snelkwam hij erachter dat hij waarschijnlijk ook als architect niet aanzijn eigen hoge eisen zou kunnen beantwoorden. "Er waren zoveelbetere architecten dan ik. Maar wat ook opviel was dat het inNederland ontbrak aan goede opdrachtgevers."

"Als student was ik al ontevreden over de kwaliteit van degebouwde omgeving. Dat lag niet aan de architecten. Er wasvoldoende talent om goede gebouwen te ontwerpen maar er was geentalent om die gebouwen gerealiseerd te krijgen. Dat is precies derol van de opdrachtgever. Die stelt de goede vragen, geeftvoldoende ruimte, volgt de ontwerper en vecht voor kwaliteit.Uiteindelijk ben ik afgestudeerd als stedenbouwkundige op eenafstudeerproject over de huisvestingsproblematiek in Afrikaansesteden."

"Ik vind huisvesten wezenlijk interessanter dan ontwerpen.Huisvesten is het hele proces. Dat gaat over energiebesparing,BTW-problemen, juridische structuren en huurcontracten. Dat klinktmisschien niet zo spectaculair maar het is heel interessant om aldie dingen te coördineren. Een architect is daar maaréén schakel in. Ik denk dat ik er beter in ben om eenontwerp te bekritiseren of te analyseren dan om het zelf te maken",meent hij nuchter. Toch heeft hij wel een gebouw ontworpen dat ookgebouwd is. Na zijn studie heeft hij een aantal jaar voor de UNESCOgewerkt in Azië en Afrika. In Sri Lanka staat een schoolafkomstig van zijn tekentafel. "Die school bestaat nog steeds. Ikheb er wel eens foto's van gezien, maar ik ben er nooit meergeweest."

Terug in Nederland werd hij opdrachtgever. Eerst voor eenwoningbouwvereniging in Amsterdam waar hij als bouwkundige aanstadsvernieuwing deed, onder meer in de Jordaan. "In de jarenzestig kwamen er steeds meer mensen zoals Aldo van Eijck die wezenop de kwaliteit van de historische stad. Oude steden hoefden nietmeer gesloopt te worden, maar ze konden gerenoveerd worden. Dat wasabsoluut nieuw en nog nooit bedacht. De stad herontdekken in zijnrijkdom. Dat sprak mij aan. Ik heb tien jaar in de stadsvernieuwinggewerkt, in de bestaande stad dingen verbeterd."

Begin jaren tachtig kwam hij op De Uithof terecht. Binnen deuniversiteit was een nieuwe functie gecreeërd. De afdelingennieuwbouw, planbureau en huisvesting werden samengevoegd en daarmoest iemand de leiding over hebben. "Ik kende De Uithofnauwelijks, maar het was er heel droevig gesteld. Er stonden eenaantal grote en sombere gebouwen waarvan het leek alsof ze oponbegrijpelijke wijze uit de ruimte waren aan komen vliegen engeland, zonder enige samenhang. Ik denk dat het toen éénvan de naargeestigste plekken van Nederland was. Dat had ook ietsinspirerends. Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren maar ikwist niet zo goed wat en hoe. Ik had nog geen beleid in mijnhoofd."

Dat beleid kwam er met de eerste stedenbouwkundige schets die deook toen al bekende Rotterdamse architect Rem Koolhaas op verzoekvan Sikkema ontwierp. "Dat plan heeft de universiteit eigenlijk tedanken aan Gerard Rijntjes, de toenmalige secretaris van deuniversiteit. Hij wilde een cadeau aanbieden aan de nieuwecommissaris van de koningin, Belaerts van Blokland, en dat cadeaumoest duidelijk maken dat de universiteit zich echt niet zonegatief opstelde over de toekomst van De Uithof als bij deprovincie werd gedacht. Dus moest er een mooi schilderij komen meteen visionair beeld erop van De Uithof in de toekomst", lachtSikkema.

"Rijntjes vroeg ons wat er op moest komen te staan. Dan zou hijstudenten van de academie voor de kunsten vragen om dat teschilderen.Hij zei ook nog: 'Het is jammer dat ik geen tijd hebanders zou ik het zelf wel even maken.' Echt waar." Hij vervolgt:"Dat vond ik toch niet zo'n goed plan."

Sikkema besloot Rem Koolhaas te benaderen voor het schilderij,want zegt hij, "Koolhaas is de meest originele denker overarchitectuur en stedenbouw in Nederland. Bovendien is hijéén van de weinigen met een positieve houding tenopzichte van de gebouwen uit de jaren zestig die hier staan. Dus ikwas er zeker van dat hij niet weer met een plan zou komen dat alseen keffend hondje alleen maar een protest is tegen wat er alstaat. Want dat hadden we inmiddels al genoeg gezien.

"Wat er in de jaren zeventig in De Uithof niet allemaalgeprobeerd is aan het creëren van een soort kleinschaligeleefbaarheid, met schuine hoekjes, grappenmakerijen, baksteen, noemhet allemaal maar op. Kijk maar naar Centrumgebouw-Noord en Zuid ennaar die originele scheve beddenhuizen van het ziekenhuis. Allemaalpogingen om De Uithof leuk en gezellig te maken. Ik dacht: 'Zo moetje het dus niet doen'."

Sikkema gaf Koolhaas de opdracht en de rest is geschiedenis. DeRotterdamse architect maakte niet alleen een schilderij, maar ookeen tekening en een maquette, waarmee het universiteitsbestuur ende gemeente Utrecht in feite voor een voldongen feit werdengeplaatst. Hij grinnikt quasi onschuldig. "Ik ben nu eenmaal nietzo goed in het iedereen raadplegen."

Uit de prille samenwerking met Koolhaas groeide al snel eencompleet nieuw ontwerp voor De Uithof, waarin mede dankzij Sikkemageleidelijk een steeds sterkere nadruk is komen te liggen opstedenbouwkundige en architecturale uitgangspunten waardoor volgenssommigen volstrekt wordt genegeerd wat de gebruikers ervan vinden.Maar met die kritiek ben je bij Aryan Sikkema aan het verkeerdeadres.

"Wij luisteren wel degelijk naar wat er wordt gezegd. We zijnbijvoorbeeld nog steeds bezig om in het Educatorium veranderingenaan te brengen. We proberen het voor meer mensen aantrekkelijk temaken. Ook met de kritiek op de akoestiek van het Edocatorium zijnwe nog steeds bezig." Hij lacht en zegt: "Er is geen kritiekpuntdat ik niet serieus heb genomen. Maar dat is niet hetzelfde alsoveral op ingaan."

Hij noemt als voorbeeld het stukje drassig grasland voor deFaculteit Sociaal Agogische Opleidingen van de HvU aan deHeidelberglaan tegenover het Bestuursgbouw. "Er zijn mensen die datslordig en lelijk vinden. Die vinden dat het er netter uit moetzien, dat het gras gemaaid moet worden of dat er tegels moetenliggen. Nee zeg ik dan, dat kan niet. Dat is namelijk plas-drasgebied met grote ecologische waarde. Dat is gewoon het historischepeil van het weiland. In de middeleeuwen was dit het stroomgebiedvan de Krommerijn. Toen was dit hele gebied een soort moeras. Hetis dus zowel uit ecologisch als uit historisch oogpuntinteressanten bovendien is het aardig, want in de zomer valt het droog, danzie je gebarsten klei, en in de winter is het een vijver. Het isdus zowel esthetisch als conceptueel aardig als contrast vannatuur, landschap en cultuur.

"En als iedereen toch vindt dat het weg moet? Tja, dan zeg ik:roep maar een vergadering bij elkaar. Dan leg ik het wel uit. Ik gaer vanuit dat als mensen over zoiets nadenken, dat ze het ook leukgaan vinden. En zo niet dan is dat jammer, maar je moet soms keuzesmaken, anders wordt het niks. Je kunt in dit vak nooit iedereentevreden stellen en dat moet je dan ook maar niet erg vinden."

Dat bleek nog weer eens in het geval van de naderende sluitingvan de Uithof Inn, die Sikkema de reputatie bezorgde van eenbouwheer die er geen been in ziet om de leefbaarheid van De Uithofop te offeren aan zijn stedenbouwkundige concepten. Hij protesteertfel tegen deze typering en herhaalt dat ook hij een grootvoorstander is van de toename van activiteiten en van dediversiteit in De Uithof. "Maar De Uithof zal altijd een specifiekuniversitair kenniscentrum blijven, waar grote delen 's avondsdonker en leeg zijn."

Hij wil graag nog even wat nader ingaan op zijn gedachten overleefbaarheid en verwijst daarvoor naar de ideeën van een vanzijn Delftse docenten, de hoogleraar psychologie Gonggrijp. "Hijheeft mij geleerd hoe belangrijk de kwaliteit van de gebouwdeomgeving is voor de kwaliteit van de processen die zich daarafspelen. Vandaar dat ik ervan overtuigd ben dat de inspanning vande universiteit in eerste instantie gericht moet zijn op dekwaliteit van wat zij aan gebouwen neerzet. De grote vraag is hoemensen tot prestaties komen. Waarom spant een mens zichüberhaupt ergens voor in? Waarom willen mensen studeren ofwerken? Mijn antwoord daarop is: om hun gevoel van eigenwaarde tebevorderen.

"Nu ben ik ervan overtuigd dat er een koppeling is tussenkwaliteit en gevoel van eigenwaarde. Als er een omgeving is waarmensen trots op zijn, trots dat ze er mogen werken of studeren, danzullen ze in die omgeving ook de beste prestaties leveren. Vandaardat ik veel waarde hecht aan de kwaliteit van de gebouwde omgeving.En daar horen nadrukkelijk ook de uitgangspunten van eenstedenbouwkundig plan bij. Er is een keiharde causale relatietussen de kwaliteit van de huisvesting en de kwaliteit van deprocessen die zich daar afspelen. Ik denk dat de universiteit zichdaar voortdurend rekenschap van moet geven. Het zal steedsmoeilijker zijn om goede mensen in dienst te krijgen, om studentente trekken. De kwaliteit van de gebouwde omgeving zou straks weleens een vitale factor kunnen worden om mensen naar De Uithof telokken."

De komende tien jaar zit het wel snor met die kwaliteit, wantAryanSikkema denkt nog niet aan opstappen. "Ik heb het hier tot nutoe prima naar mijn zin. Ook al gebeurt er elke week wel weer ietswaar ik diepdroevig van wordt, er zijn gelukkig veel meer momentenwaarop ik denk; 'Wat fantastisch dat ik in de gelegenheid ben omdit werk te mogen doen. Of ik trots ben op wat er in De Uithofbereikt is? Ja, dat kan ik wel zeggen."

Aan nieuwe plannen is voorlopig geen gebrek. Hij springtenthousiast op en loopt naar de kaart van De Uithof. Hij wijst aan:"We gaan het NMR-gebouw maken met Ben van Berkel, de nieuwebibliotheek, voor het NITG gaan we een gebouw maken, de HOV-hopelijk komt die er- met twee stations in het centraleUithofgebied. Als ik iets mocht veranderen? Dan zou ik die poot vanCentrumgebouw-Noord over de Heidelberglaan graag willen slopen. Datdoodlopende stuk over de weg, dat is toch geen gezicht?"

Het hoofd huisvesting heeft nog één andere grote wensvoor De Uithof: "Er moet meer kunst in de buitenruimte komen. Daarga ik ook wat aan doen. Ik heb twee weken geleden naar de gemeentegebeld om te zeggen dat we belangstelling hebben voor dat beeld datvoor de Neude was bedoeld; die haas met die oren. Ik had daar weleen plek voor, maar de gemeente had er al een andere bestemmingvoor. In ieder geval vind ik kunst, met name in de buitenruimte,erg belangrijk. Vandaar dat kunst in ons nieuwe huisvestingsplanzeker een hogere prioriteit zal krijgen."

Joke van der Glas & Erik Hardeman


Favoriete architecten

Frank Lloyd Wright en Le Corbusier. "De ontwerpen vandeze architecten hebben lichamelijkheid en ruimtelijkheid. Zeprikkelen je om na te denken. Eén van de criteria van kunstvind ik dat het je in verwarring brengt. Dat het je dwingt omopnieuw te kijken, opnieuw vragen te stellen. Het levert eenbijdrage op je zoektocht naar waarheden in het leven."

Frank Gehry, van dat museum in Bilbao, is ook eentopper. "Ik kan een lijstje met wel honderd namengeven."

"We zijn in gesprek geweest met Tadao Ando, een Japansearchitect, voor het entreegebouwtje van de Botanische Tuin. Deopdracht was te klein voor hem. Dat is weer iemand van de oudegarde. Je hebt alweer jonge, nieuwe helden die misschien een kansmoet geven."

"Ik probeer een architect bij het project te zoeken, bijhet onderwerp,het budget, de sfeer. Het is helemaal niet zo dat wealleen de top 10 willen hebben. We werken ook met minder grotenamen. Tot nu toe alleen Nederlanders. Dat is ook een beetjezuinigheid. Maar, het is niet noodzakelijk om met buitenlandsearchitecten te werken, we hebben genoeg talent inNederland."

"Natuurlijk hoort Koolhaas er ook in. Wiel Arets,Neutelings en Ben van Berkel niet te vergeten. In Japan zijn datwel de namen die de mensen kennen. Voor Japanners is de Uithof welhandig."

'Binnen twee dagen had ik een aanbieding. Ik viel zowat van mijn stoel'

'Binnen twee dagen had ik een aanbieding. Ik viel zowat vanmijn stoel'

Het dreigende vertrek van een toponderzoeker naarYale omzetten in een lucratieve overeenkomst met die prestigieuzeAmerikaanse universiteit. Dat was de wonderbaarlijke krachttoer dierector-magnificus Voorma eind vorig jaar verrichtte. Weliswaarvertrekt prof.dr. Berend Olivier kort na Pasen voor twee jaar naarNew Haven. Maar dankzij de slagvaardigheid van de rector en vandecaan Bult van Farmacie kreeg de hoogleraar Farmacologie ook eenUtrechtse leerstoel en keert hij in 2001 naar de Domstad terug.Verslag van een paar hectische dagen.

Berend Olivier (50) is er nog steeds verbaasd over."Ongelofelijk zo snel als de universiteit in november heeftgereageerd. Een kant-en-klaar aanbod om in Utrecht hoogleraar teworden nog geen twee dagen nadat ik had aangekondigd naar Yale tezullen vertrekken. Dat had ik nooit verwacht. Dat ik mijn loopbaanstraks in Utrecht voortzet, is voor een niet onbelangrijk deel aanAuke Bult en Harry Voorma te danken."

Het is oktober 1998 als Olivier een telefoontje krijgt uit NewHaven. Wetenschappers van Yale hebben vergevorderde plannen vooreen biotechnologiebedrijf dat op 1 april moet gaan draaien en menis nu op zoek naar een vice-president research die kan helpen datbedrijf op poten te zetten. Of Olivier geïnteresserd is. Naasthet vice-presidentschap wordt hem een aanstelling als fullprofessor psychiatrie aan de Yale-universiteit in het vooruitzichtgesteld, een aanbod dat zo mogelijk nog verleidelijker is dan hetaantrekkelijke salaris dat hem wordt geboden.

Wetenschap

Olivier: "Het was in alle opzichten een fantastisch aanbod. Hetbedrijf, Psychogenics, zou zich gaan bezighouden met hetontwikkelen van diermodellen waarmee geneesmiddelen tegenaandoeningen zoals angst, depressiviteit en stress kunnen wordengetest, precies het gebied waarop ik hier ook werk. En ik zouhoogleraar worden aan een van Amerika's topuniversiteiten. Dat isvoor veel wetenschappers echt een droom. Dus u kunt zichvoorstellen hoe enthousiast ik was."

Dat enthousiasme wordt nog versterkt doordat het aanbod precieskomt op een moment waarop Olivier zoekt naar mogelijkheden om zijnloopbaan in een meer wetenschappelijke richting voort te zetten.Weliswaar heeft hijin 1992 van zijn werkgever, hetchemisch-farmaceutische concern Solvay, toestemming gekregen om metbehoud van salaris deeltijdhoogleraar in Utrecht te worden. Datneemt niet weg dat zijn functie als Hoofd research van het centralezenuwstelsel bij Solvay hem de laatste jaren steeds minder kanboeien.

"Net als bij veel andere bedrijven krijgt ook bij Solvay detechnologie meer en meer de overhand. De fundamentele research komtonder druk te staan en ik ben teveel wetenschapper om me daar opden duur prettig bij te voelen. Dat ik zeven jaar geleden een dagin de week hoogleraar werd bood wel enig soelaas, maar eigenlijkhad ik al jaren geleden besloten om zodra er zich een kansvoordeed, volledig voor de wetenschap te kiezen. Ik heb daar ookmet de faculteit Farmacie over gesproken, en ik had de toezeggingdat ik zodra er een plaats zou vrijkomen, fulltime hoogleraar konworden. Maar dat was pas over een kleine vijf jaar het geval en datvond ik wel erg ver weg."

Het telefoontje uit Amerika komt dus als een geschenk uit dehemel en nadat Olivier in een 'sollcitatieprocedure' bij Yalegrondig 'door de molen' is gegaan, komt er een aanbieding die naarzijn zeggen "zo goed is dat ik onmiddellijk 'ja' had moetenzeggen." Maar zijn gevoel zegt hem dat hij dat niet kan makenzonder eerst Farmaciedecaan Bult in te lichten. "Ik ben hier inUtrecht altijd heel goed behandeld en ik vond dat hij het recht hadom te weten wat er aan de hand was. Het voelde toch een beetjealsof ik ze in de steek liet. Bult schrok toen ik hem vertelde hoede vork in de steel zat, en vroeg meteen: 'Wat moeten we doen om jete houden?'

"Die vraag zette mij aan het denken. Als ik zou gaan, zou datvoor de rest van mijn loopbaan zijn, en hoe goed het aanbod uitAmerika ook was, ik vond het wel heel wat dat ik mijn oudstekinderen hier in Nederland achter zou moeten laten. Als ik nu eenskans had om in Nederland hoogleraar te worden, dan was dat hetoverwegen waard. Maar dan moest het aanbod wel heel aantrekkelijkzijn. Dus zei ik tegen Bult: Ik blijf hier mits je zorgt voor eenaanstelling als hoogleraar B in de hoogste salarisschaal en eenbenoeming in 1999. En ik moet het snel weten. Ik dacht: dat lukteen Nederlandse universiteit natuurlijk nooit. Maar Bult nam meteencontact op met rector Voorma en twee dagen later had ik eenaanbieding binnen waarin alles waarom ik gevraagd had wasingewilligd. En dat voor zo'n bureaucratische organisatie als deuniversiteit. Ik viel zowat van mijn stoel."

Gezin

Na deze bliksemactie kiest Olivier alsnog voorUtrecht, tot grootverdriet van zijn Amerikaanse contacten. Maar in de besteAmerikaanse traditie krijgt het verhaal een paar dagen later ookvoor Yale een happy end. "Eerst probeerden ze me over te halen meteen hoger salaris, maar ik had al eerder duidelijk gemaakt dat hetme daar niet in eerste instantie om ging. Toen vroegen ze of ik danmisschien niet voor twee jaar wilde komen. Dan zou ik daarna naarUtrecht kunnen teruggaan en tegelijkertijd als adviseur aan hetbedrijf verbonden kunnen blijven. Bovendien zou ik na die twee jaarook hoogleraar in Yale kunnen blijven.

Dat was natuurlijk een fantastisch aanbod waar ook de faculteitFarmacie wel oren naar had. Uiteindelijk beschikken maar weinigNederlandse faculteiten over een hoogleraar met een aanstelling bijYale. Hoe je het ook wendt of keert, zoiets geeft een faculteitprestige. Daar komt bij dat zo'n dubbele aanstelling enormemogelijkheden biedt voor samenwerking tussen Utrecht en Yale. Entenslotte speelt Psychogenics, dat in Amerika wil uitgroeien toteen bedrijf met ongeveer 150 werknemers, nu al met de gedachte omstraks een filiaal in Europa te openen. En wat ligt dan meer voorde hand dan een vestiging in Utrecht?"

En zo vertrekt Olivier volgende week naar de VS met de afspraakdat hij leiding blijft geven aan zijn Utrechtse groep en dat hijvoor dat doel vier maal per jaar een week naar het Wentgebouw komt."Het is vreemd gelopen", geeft hij toe. "Dat ik hier over twee jaarterugkom, is deels te danken aan de snelle reactie van de Utrechtseuniversiteit. Maar in feite heeft zoiets toevalligs als desamenstelling van mijn gezin ook een grote rol gespeeld. Als ikgeen familie had gehad, dan had ik op het eerste aanbod 'ja'gezegd. Dan had ik straks definitief in Amerika gezeten. Terwijl deoplossing die nu uit de bus is gekomen, echt in alle opzichten demeest ideale is."

Erik Hardeman


Psychogenics

Doel van het bedrijf waaraan Olivier de komende twee jaarleiding gaat geven, is het ontwikkelen van kennis over genetischeafwijkingen die samenhangen met aandoeningen van het centraalzenuwstelsel. Voor dat doel zal worden geëxperimenteerd metgenetisch gemanipuleerde muizen. Gestreefd wordt naar hetaanbrengen van zodanige genetische veranderingen in het centralezenuwstelsel dat de dieren een psychiatrische of neurologischeaandoening, zoals depressiviteit of stress ontwikkelen.

Van elke aangebrachte mutatie zal een uitgebreide beschrijvingworden gemaakt over zowel het gedrag van de betrokken muizen alsover de fysiologische en hormonale effecten van de genetischeverandering.Uiteindelijk doel van deze inventarisatie is omfarmaceutische bedrijven de kans te geven om tegen betaling nieuwontwikkelde stoffen op de muizen uit te testen. Door in zo'nzogeheten diermodel te meten wat voor effecten verschillendestoffen hebben op de diverse parameters, moet duidelijk worden inhoeverre zij geschikt zijn als mogelijk nieuw geneesmiddel tegen debetreffende aandoening.

Meteen een geschikte baan op academisch niveau




Duale trajecten bij RuimtelijkeWetenschappen

Tegelijkertijd geld verdienen en studiepuntenbehalen. Sinds kort kan het. De faculteit Ruimtelijke Wetenschappenbeschikt over een van de negen duale trajecten die deuniversiteiten op experimentele basis mochten beginnen. Deze weekgaan de eerste Utrechtse duale studenten daadwerkelijk aan de slagbij hun werkgever.

"Het lijkt me voor zo'n bedrijf heel verfrissend eens een youngacademic met vernieuwende ideeën over de vloer te krijgen."Derdejaars student Johan Slik is een van de deelnemers aan hetexperiment met duaal leren van de faculteit RuimtelijkeWetenschappen. De student Planologie heeft zijn bijbaantje bij deAlbert Heijn kort geleden stopgezet. Volgende week gaat Slik netals vier studiegenoten voor het eerst `duaal' aan het werk. Hijheeft een werkervaringsplaats bij het ministerie van VROM inZoetermeer aangeboden gekregen.

Slik heeft met het ministerie en zijn faculteit inmiddels eenzogeheten leer-arbeidsovereenkomst (LAO) gesloten. Daarin zijnnaast een reguliere arbeidsovereenkomst tussen de student en dewerkgever ook afspraken opgenomen over de aard van dewerkzaamheden, de begeleiding, de beoordeling enzovoort. In zijneerste werkperiode zal de student bij het ministerie gedurende tienmaanden drie dagen per week werk verrichten op assistentniveau,bijvoorbeeld als assistent van een beleidsmedewerker op academischniveau. Tijdens de tweede werkperiode die aan het einde van zijnvierde studiejaar begint gaat hij een jaar lang een meerinhoudelijke bijdrage leveren. In dat jaar zal hij ook zijnafstudeerproject moeten uitwerken. Slik en de andere deelnemers aanhet project verdienen in hun eerste werkperiode (drie dagen perweek) 1440 gulden bruto per maand, in de tweede periode (vier dagenper week) wordt dat 2400 gulden. De salarissen zijn vergelijkbaarmet die van een studentassistent. Door het duale werken `verdienen'de studenten bovendien een extra studiejaar. Het duale programmaduurt dus vijf in plaats van de gangbare vier jaar.

Hbo-isering

Werken en leren combineren in een academische opleiding. Tijdensde bespreking van het Hoger Onderwijs en OnderzoekPlan `98 van detoenmalige minister Ritzen bleek het nog steeds zeer omstreden. HetHBO kent al langer het `coöp-onderwijs', waarbij studentenvanaf het tweede jaar een half jaar leren combineren met een halfjaar werken. In het hogere technisch onderwijs wordt vaak de`MKB-route' toegepast, dat wil zeggen: drie dagen werken en tweedagen naar school. Maar in tegenstelling tot minister Ritzen vondeen meerderheid in de Tweede Kamer het concept 'werkend leren' nieteen-twee-drie te verenigen met het wetenschappelijke karakter vanacademische studies. De `hbo-isering' van het universitaironderwijs lag, volgens de parlementariërs, op de loer. In meibesloot de kamer daarom dat de minister het duale leren alleenonder strikte voorwaarden en slechts op experimentele basis mochtdoorzetten om te kijken of, en zo ja in welke vorm, er behoefte aanwas.

Op dat moment had de minister de universiteiten al opgeroepenaanvragen in te dienen voor experimenten met duale trajecten. Eenmaand na de oproep van de minister, in januari 1998, benadruktemevr. dr. Van Vucht Thijssen, lid van het college van bestuur vande UU, tijdens een van de `tuinkamerlezingen' van destudentenvakbond USF dat duaal leren past in het het `onderwijs opmaat'-concept uit het Utrechtse onderwijsprofiel. Ook studenten diehun studie graag willen afwisselen met relevant werk moeten inUtrecht terecht kunnen. Negen Utrechtse subsidieaanvragen werdeningediend. Alleen het Utrechtse projectvoorstel van SocialeGeografie en Planologie behoorde uiteindelijk tot de negeninitiatieven die in de subsidieronde elk een half miljoen guldenwerden toegekend. De beoordelingscommissie kende de Utrechtseinzending zelfs een voorbeeldfunctie voor andere initiatiefnemerstoe.

"Dit is een stap verder op de weg die we al langer bewandelen",zegt Hein Hoitink, adjunct-directeur van de faculteit RuimtelijkeWetenschap en maker van het voorstel. Binnen de UniversiteitUtrecht staat zijn faculteit bekend om de voortrekkersrol die zijvervult op het gebied van afstudeerstages, alumnibeleid,arbeidsmarktonderzoek en -bemiddeling. Volgens Hoitink heeft eenduaal traject grote voordelen voor studenten. "Zij verwerven doorde werkervaring meer inzicht in hun kennen en kunnen. Bovendienmaken ze zich sociale vaardigheden eigen die in eenlaboratoriumsituatie niet zijn aan te leren." Hoitink is erbovendien van overtuigd dat de deelnemers "beter geëquipeerd"op de arbeidsmarkt verschijnen. "De duale studenten zullen na hunopleiding vrijwel zeker onmiddellijk een geschikte baan opacademisch niveau vinden. Nu zie je nog vaak dat afgestudeerdeneerst een paar jaar zoekende zijn."

Animo

De angst dat opleidingen zich teveel op het bedrijfsleven zoudengaan richten noemt Hoitink `koudwatervrees'. Hij benadrukt dat destudenten voor hun werkzaamheden in dienst van het ministeriegewoon studiepunten ontvangen. Het moet daarom altijd gaan om werkop academisch niveau. "En dan nog: van rechten of diergeneeskundezeggen we toch ook niet dat het eigenlijk hbo-studies zijn?"Volgens de adjunct-directeur past duaal leren in het streven naardifferentiatie van het onderwijsaanbod. "Voor studenten die verderwillen in het onderzoek bestaan er al `excellente tracé's'.Voor studenten die meer toepassingsgericht zijn is er nu duaalleren."

Kort voor de zomer van 1998 werd gestart met het werven vanstudenten Sociale Geografie en Planologie. In september moestimmers al worden begonnen met het `duaal colloquium', waarinstudenten worden voorbereid op de reality shock van dearbeidsmarkt. Gemikt werd op vijftien deelnemers. De belangstellingviel echter vies tegen. Van de zeventien studenten die aanvankelijktoch interesse toonden zijn er inmiddels nog maar vijf over.

Volgens Fieke Arts, als arbeidsbemiddelaar verbonden aan hetproject, bleken studenten aan het einde van hun tweede studiejaarnog helemaal niet na te denken over wat er na hun studie komt.Bovendien willen de meesten hun vrije studentenleven niet opgevenom enkele dagen van acht tot vijf op kantoor te gaan zitten. Ook debeperking van de keuzevrijheid binnen een duaal traject leverdeproblemen op. Nog zwaarder woog echter de problematiek van destudiefinanciering. Het mogelijk overschrijden van debijverdiengrens van 15000 gulden en het mogelijke verlies van deov-jaarkaart deden vele studenten afhaken. Arts: "De ingewikkelderegelgeving leidde tot grote onzekerheid. Ook wij konden daarovergeen uitsluitsel geven."

De tegenvallende animo van de studenten leidde tot deonverwachte situatie dat er een overschot was van potentiëlewerkgevers. Die hadden wel enthousiast gereageerd op het initiatiefvan de faculteit. M. Schram, manager van de WoonwinkelAmstel-Meerlanden, neemt volgende week ook een van de studentenonder zijn hoede: "Een duale student doorloopt bij ons eengroeitraject. Het gaat om een functie die we op een andere manierniet hadden kunnen bekostigen. Voor ons is het natuurlijk ook eengroot voordeel dat de student vanuit de universiteit begeleid wordtin de werkzaamheden die hij voor ons verricht."

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC en W)stelt dit jaar nog eens acht miljoen beschikbaar voor deexperimenten met duaal leren. De Utrechtse Letterenfaculteit heeftvoor deze tweede subsidieronde verbeterde versies ingeleverd vantwee voorstellen die eerder werden afgewezen. De faculteit hooptvolgend collegejaar twee experimentele trajecten bij de opleidingTheater-, Film enTelevisiewetenschap en bij de opleidingen Frans enDuits te kunnen opstarten. Een projectvoorstel van de faculteitSociale Wetenschappen voor een duaal traject bij de opleiding ASWwerd teruggetrokken toen bleek dat uitverkorenen in de tweede rondeslechts aanspraak maakten op twee jaar in plaats van drie jaarsubsidie. Tenslotte is de faculteit Letteren nog in de race vooraparte subsidies voor een duale invulling van delerarenopleidingen. Om de tekorten aan leerkrachten in hetmiddelbaar onderwijs tegen te gaan wil het ministerie universitairestudenten de mogelijkheid bieden al tijdens hun universitaireopleiding een onderwijsbevoegdheid te behalen.

Overigens is het nog afwachten wat de uitwerking zal zijn van denieuwe studiefinancieringsplannen van minister Hermans. Wanneeralle studenten vanaf het academisch jaar 2000-2001 hun nominalestudieduur van vier jaar mogen uitsmeren over tien jaar, verdwijntin feite het verschil tussen `duale' en `normale' studenten. Allestudenten kunnen dan immers besluiten er een paar maanden tussenuitte gaan om te werken. In dat geval lijkt universitaire begeleidingvan studenten echter niet goed mogelijk omdat die zich bij deuniversiteit uitschrijven. De uitdaging voor de universiteiten zalvooral zijn om hun opleidingen zo flexibel in te richten dat hetvoor studenten inderdaad mogelijk wordt af en toe werkperioden inte lassen.

Xander Bronkhorst

Schrijven is ontevredenheid

Eigentijdse onderwerpen en misschien zelfs weltypisch vrouwelijke thematiek. Hagar Peeters beweegt zichschrijvend en performend tussen ernst en relativering. In maartverscheen haar debuut Genoeg gedicht over de liefdevandaag.

De presentatie van haar debuut vond dichteres Hagar Peetersvooral erg spannend. "Voor een volle zaal voorlezen is nietsvergeleken bij zo'n emotioneel moment, als je familie er is. Dedagen voor de presentatie was al het andere bijzaak Een beetjezoals het krijgen van een kind, denk ik."

Eigenlijk is het opmerkelijk dat van Peeters nog niet eerder eenbundel was verschenen. Een paar jaar geleden stond ze al op deNacht van de Poëzie - een privilege dat doorgaans voorbehoudenis aan meer gevestigde namen. Daarnaast deed ze tal van optredensonder andere op de festivals Double Talk en Crossing Border. "Uitmezelf ga ik niet zo achter dingen aan. Bovendien vond ik dat ikmijn poëzie nog even moest laten rusten. Laten rijpen.Uitgeverij Podium belde zelf, op een goed moment. Ik werd watonrustig, omdat ik vond dat er na alle optredens toch iets van eenvervolg moest komen. Juist om weer verder te kunnen."

De landelijke media hebben de bundel inmiddels redelijkopgepikt. Dat voelt onwennig. Peeters: "Mezelf verkopen ligt meniet erg, maar het gaat nu wel spelen. Op een podium is hetmakkelijk. In je performance laat je een beeld zien dat niet met dewerkelijkheid overeen hoeft te komen. Maar in mijn poëzie wilik juist heel zinnige dingen zeggen. Dat is dus strijdig. Ik moetdaar nog een balans in vinden, een balans tussen uiterlijkheden eninhoud. Bovendien kan het altijd beter. Goed dichten is nietgenoeg. Het hangt er helemaal vanaf wat voor vorm je eraan geeft.Mijn voordracht vind ik lang niet altijd goed."

Playmobil

Peeters maakt bewust een onderscheid tussen"voordrachtgedichten" en "bundelgedichten". "Ik doe veel met rap enmuziek. Optreden is voor mij heel belangrijk. Als dat goed gaat,heb je contact met het publiek. Dat ontbreekt als je in je eentjezit te schrijven. Ik wil zien wat mensen ervan vinden, wil dingenuitdragen en verder vind ik het leuk en spannend om op te treden.Sommige gedichten lenen zichbeter voor een performance dan andere.Daar let ik op in mijn presentatie: ik wil gedichten zóneerzetten dat de voordracht iets toevoegt aan de inhoud."

Genoeg gedicht over de liefde vandaag gaat, ondanks wat de titeldoet vermoeden, voor een groot deel over de liefde. "De filosofieerachter is het eeuwige dilemma dat je, terwijl je schrijft nietkunt liefhebben en andersom. Misschien is dat wel typischevrouwenthematiek. Ik lees veel jonge dichters. Als het gaat om degeijkte onderwerpen, zoals de liefde, valt het me op dat mannen dievia een omweg benaderen. Ze kijken naar buiten, en vrouwen meernaar binnen. Mannen schrijven veel over science fiction-achtigeonderwerpen, terwijl vrouwen het dichter bij zichzelf houden.Misschien klinkt dat ongeëmancipeerd, maar dat is wat ik zie.Vrouwen schrijven vaak over het lichaam en over situaties tussenmensen. Jongens kijken naar het grotere. Om het oneerbiedig tezeggen: het lijkt wel een soort uitvloeisel van playmobil, datbezig zijn met ruimte en techniek. Misschien zou ik me in eenvolgende bundel moeten verzetten en ook over het heelal gaandichten. Maar dat boeit me niet."

Peeters begon ooit met filosofie en studeerde daarna algemeneletteren en cultuurgeschiedenis. Momenteel heeft ze een parttimebaan als pr- en communicatiemedewerker bij eennon-profit-organisatie. Met het dichterschap erbij zijn dat driegescheiden werelden. "Het voelt heel gespleten. Eigenlijk ben ikiemand die zich helemaal op één ding wil storten. Maar jemoet zakelijk blijven: ik moet ook geld verdienen. Juist mijn baangeeft me de mogelijkheden om te schrijven en op te treden. Wel moetik er nog een routine in vinden. Als student was het makkelijker:het studentenleven doet toch aan dat van kunstenaars denken. In dekroeg hangen, je eigen onregelmatige ritme hebben. Ik schrijfbijvoorbeeld meestal `s nachts. Dat kan niet als je werkt."

Houdbaarheid

Dichten is voor Peeters een behoefte die steeds terugkomt. "Indie zin ben ik een echte dichter. Het is iets van mezelf. Als ikbijvoorbeeld moest kiezen tussen heel gelukkig zijn en nooit meerschrijven, of andersom, zou ik misschien wel voor het laatstekiezen. Nu heb ik van allebei een beetje. Afwisselend. Ik kan erggenieten van het maken van een gedicht. Maar schrijven is perdefinitie een soort ontevredenheid. Zonder dat ongenoegen maak jeniets. Dichten is wikken en wegen, dingen wegstrepen en heelgeconcentreerd iets op een bepaalde manier - en geen andere -neerzetten. Schrijven is een balans vindentussen gevoel en denken.Soms is er wel een flow, bijvoorbeeld als ik een rap maak. Datgevoelsgerichte is grappig, maar mijn hersens werken altijd aan eeninhoud. Dat is persoonlijk: ik houd bijvoorbeeld ook niet zo vanklankgedichten."

Peeters speelt graag met het thema tijd. "Ik heb het over heeleigentijdse dingen, zoals tamagotchi's. Misschien is dat onhandig,voor de houdbaarheid van mijn poëzie. Maar daarmee bezig zijnvind ik gevaarlijk. Je moet niet verwachten dat je voor deeeuwigheid schrijft: er wordt zoveel gemaakt, zo kort na elkaar. Ikdenk er echt niet over na of wat ik schrijf aan mijn oneindige roemzal bijdragen."

Het eeuwige met het tijdelijke verbinden is een van deuitdagingen van het schrijven van gedichten, aldus Peeters. "Destrijd tegen de sterfelijkheid is een belangrijk thema vanpoëzie, denk ik. Dat dingen ophouden vind ik wel eng. Het islastig in het leven dat je niet weet hoe de dingen lopen. Aan deandere kant denk ik dat er ongeluk nodig is, fundamentelegebrekkigheden en ontoereikendheid. Dat noodt in mijn geval totschrijven. Met ernst, maar ook met relativering. Geluk is alleeninteressant als je het kunt afzetten tegen het noodlot dat ergensstaat te wachten."

Vrouwkje Tuinman

Genoeg gedicht over de liefde vandaag verschijntbij Podium en kost fl. 24,90. ISBN: 9057593521.


Eeuwig bliepen de tamagotchi's

Op de tamagotchibegraafplaats

waar de kinderen met hun kinderen

en hun kindskinderen ter aarde gaan,

regent het langzaam.

Stoeten rubberlaarsjes zakken in de blubber.

Kleine knuistjes dragen eerbiedig glazen potjes

met hier en daar nog pindakaas

in de groeven van het glas;

balsem voor zijn langste nacht logeren.

Populieren wiegen er vol ongeloof het hoofd.

Aan scheppen zand met bloemetjes

ontstijgt een zachtjes bliepen:

`I ...did it ...my way.'