Achtergrond

Bètastraling moet kransslagaders openhouden

In het AZU draait sinds eind januari een studie meteen variant op de klassieke dotterbehandeling. Radioactievebestraling vanuit de dotterballon moet daarbij voorkomen dat eenvernauwing in de kransslagader maanden later terugkeert, eenveelvoorkomend probleem. Utrecht is naast Leuven de enige Europeselocatie waar deze studie plaatsvindt.

Mensen met vernauwde kransslagaders die geholpen zijn metdotteren, komen vaak een half jaar later toch weer in de problemen.Bij dertig tot veertig procent blijkt de vernauwing terug te keren.Maar bestraling van de vaatwand, direct na de dotterbehandeling,kan het probleem mogelijk met de helft reduceren. Het Hart-LongInstituut in het AZU experimenteert nu met een systeem waarbij eendotterballon met radioactieve vloeistof enkele minuten in dekransslagader gebracht wordt, direct na de standaarddotterbehandeling.

Dotteren is een relatief eenvoudige ingreep die al jarenredelijk succesvol wordt toegepast in de strijd tegen vernauwdekransslagaders. Kransslagaders voorzien het hart van zuurstofrijkbloed en slecht functioneren ervan kan leiden tot hartklachten ofzelfs een hartaanval. Bij een dotterbehandeling wordt eenballonnetje aan een catheter via de lies in het lichaam gebracht.Via slagaders en aorta wordt het in de vernauwde kransslagadergebracht en daar 'opgeblazen' door er vloeistof in te persen.

Na een dotterbehandeling is de weg door de kransslagader in demeeste gevallen weer vrij. Maar het oprekken van de slagaderwanddoor de ballon is niet probleemloos. Door irritatie kan er eensoort litteken gaan groeien dat maanden later opnieuw tot eenvernauwing leidt. De oplossing voor dat probleem was tot nu toe hetaanbrengen van een zogeheten stent. Dat is een soort kippengaasjedat om de dotterballon zit en dat mee opgerekt wordt bij hetopblazen. Na de behandeling blijft het achter om te voorkomen datde vaatwand opnieuw insnoert.

In ongeveer twintig procent van de gevallen is ook de stent niettoereikend omdat littekenweefsel toch weer door het gaasheengroeit. Interventie-cardioloog P.R. Stella: "Dan blijft er vaakmaar één oplossing over: een bypassoperatie. Maar eenrelatief jonge patiënt gaan opereren terwijl hij slechtséén vernauwde kransslagader heeft, dat is nogal wat."

Het idee om het lastige litteken te voorkomen door bestraling isbegin jaren negentig in de Verenigde Staten ontstaan naaraanleiding van goede ervaringen met littekenbestrijding op de huid.Het principe is erop gebaseerd dat de straling de cellen die hetlitteken vormen doodt. Deze, zich vermenigvuldigende, cellen zijnnamelijk extra gevoelig voor straling.

Stella is nu door het Amerikaanse bedrijf Mallinckrodt gevraagdom deze bestralingsmethode in een proef met dertig patiëntenuit te testen. De proef, waarvoor patiënten met mindergecompliceerde vaatvernauwingen in aanmerking komen, loopt nu ruimeen maand.

Veiligheid

"Het systeem is echt hartstikke nieuw en ik ben natuurlijk heelblij dat ik, samen met twee collega's, die voortrekkersrol magvervullen", zegt Stella. Mallinckrodt koos het AZU als proeflocatievanwege de goede relatie met de afdeling Nucleaire Geneeskunde. Diespeelt een centrale rol bij alle geneeswijzen die gebruik maken vanbestraling en voortaan dus ook bij het werk van Stella.

"Meteen na een geslaagde dotterbehandeling komt er iemand vanNucleaire Geneeskunde naar beneden met de radioactieve oplossing ineen speciale stralingswerende houder", vertelt Stella. "Van daaruitkan ik hem direct via een kraantje in de catheter brengen, die inverbinding staat met de dotterballon in de kransslagader." Doordruk op het systeem te zetten, zwelt de ballon, zodat hij over hethele oppervlak contact maakt met de vaatwand.

Stella: "Het gevoelige punt in het systeem is dat kraantje. Alsdat onverhoopt zou gaan lekken, komt allereerst de patiëntbloot te staan aan straling, maar ook ikzelf." Een van dedoeleinden van de proef is om de veiligheid van de behandeling vastte stellen. Tijdens de behandeling loopt er voortdurend eenmedewerker van Nucleaire Geneeskunde rond met een Geigerteller. Bijpatiënten wordt na afloop het bloed op radioactiviteitgetest.

Proefpersonen worden van tevoren uitvoerig geïnformeerdover het risico dat ze lopen. Volgens Stella is het niet groot. "Inhet ergste geval, als de ballon kapot zou gaan, is de stof binnenvierentwintig uur via de urine verdwenen. Het blijft dan bij eeneenmalige blootstelling. Maar voor de behandelaar die dit een paarhonderd keer per jaar doet kan een lek systeem op den duurschadelijk zijn. Ik heb stralingsdetectoren op mijn lichaam en opmijn vingers. We hebben nu twaalf patiënten gehad en we hebbennog geen buitenproportionele straling gemeten. Alles loopt dusgesmeerd.

Stella is na een maand tijd inderdaad al bijna op de helft vanhet experiment en dat is veel sneller dan hij had gedacht. "Depatiënten blijken zeer welwillend. Het merendeel van de mensendie we vragen, werkt mee. Als het zo doorgaat hebben we in aprilons eerste resultaat al binnen, namelijk de wetenschap of hetveilig is. En over een half jaar kunnen we dan gaan kijken of devernauwing definitief wegblijft." Hij is optimistisch. Op grond vandierproeven en ervaringen in de Verenigde Staten met een anderebestralingsmethode, schat hij dat de vernauwing nog maar in tientot twintig procent van de gevallen terug zal keren.

Kanaaltunnel

De methode die het AZU nu test maakt gebruik van zogehetenbètastraling die het voordeel heeft dat hij hooguit enkelecentimeters door lichaamsweefsel heendringt en daarbuiten dus geenschade kan aanrichten. Door de kunststof catheter dringt hijnauwelijks heen. De stralingsgevoelige geslachtsorganen waar decatheter vlak langs gaat lopen dus geen gevaar. De straling komtuiteindelijk heel gericht alleen terecht op de plek waar hij zijnwerk moet doen. De dosis ter plekke is fors vergeleken bij die vaneen doorsnee röntgenfoto, maar verwaarloosbaar bij vergelekenbij de hoeveelheden die gebruikt worden bijanti-kankertherapieën.

Ondanks de gunstige vooruitzichten zal de methode voorlopig nogwel in een experimenteel stadium blijven. Na de kleinschaligeproeven in Utrecht en Leuven, zullen eerst nog een aantal grotereproeven moeten volgen, zogeheten dubbelblind-experimenten. Dan weetde patiënt niet of hij met bestraling wordt behandeld of meteen placebo. En de arts weet het zelf ook niet. Pas als ook uit ditsoort proeven blijkt dat bestraling een duidelijk positief effectheeft, mag het op grote schaal toegepast worden.

Tegen die tijd zullen hopelijk ook de logistieke beperkingenwaar Stella nu mee kampt, tot het verleden behoren. "Deradioactieve stof die we gebruiken heeft een halfwaardetijd vanslechts drieëneenhalve dag", legt hij uit. "Als ik op maandageen patiënt wil behandelen, moet het de woensdag voorafgaandin de Verenigde Staten gemaakt zijn. Dat is helaas de kortstmogelijke termijn. Het kan dan op zaterdag met het vliegtuig inLonden zijn. Daarna moet het echter verder via de kanaaltunnelomdat andere Europese vliegvelden dit transport niet toestaan.Vanuit Calais gaat het per koeriersdienst hierheen. Ik neem aan datMallinckrodt het middel straks ook in Europa gaat produceren, zodatwe het op ieder moment kunnen gebruiken."

Frans van Mieghem

Een beurs die het mogelijk maakt te kiezen voor iets waarvan je stiekem droomt



Kijk ook eens op de homepage van Albo Helm: http://utopia.knoware.nl/users/albohelm/


De belangstelling voor buitenland-beurzen neemt gestaagaf

Een beurs die het mogelijk maakt te kiezen voor iets waarvan jestiekem droomt

Wie na het behalen van de afstudeerbul nog een poosin het buitenland wil studeren, moet opschieten. Op 1 maart sluitde inschrijving van de verschillende beurzen waarmee een verblijfin San Francisco, Londen of desnoods Antananarivo bekostigd kanworden. De kansen stijgen nu het aantal aanmeldingen voordergelijke buitenland-beurzen daalt.

`De heer Tummers is een stuk volwassener geworden'. Jurist LarsTummers moet met tevredenheid het rapport, dat de selectiecommissievan `het diplomatenklasje' vorig jaar over hem opstelde, hebbengelezen. Twee jaar eerder had Tummers de sollicitatieprocedure bijhet ministerie van Buitenlandse Zaken voortijdig afgebroken. Dejonge medewerker van de militaire inlichtingendienst had toen eensuccesvolle gooi gedaan naar een studieplaats aan de Paul H. NitzeSchool of advanced international studies, onderdeel van degerenommeerde John Hopkins University in Washington. De selecteursvan Buza wezen op de voordelen van de extra studie-investering."Het was bovendien altijd al mijn ideaal om ooit eens aan een goedeAmerikaanse universiteit te studeren. Ik hoefde dan ook niet langte aarzelen."

Het eerste gedeelte van het studieprogramma volgde Tummers inBologna. Zijn verblijf daar betaalde hij van het spaargeld dat hijhad overgehouden aan zijn tijd in Bosnië waar hij alsjuridisch medewerker voor de VN-strijdmacht had gewerkt. ToenTummers in het tweede jaar zijn MA wilde halen in Washington ginghij op zoek naar financieringsmogelijkheden. In Nederland bleekvoor pas afgestudeerden die naar Amerika willen de `Fulbrightbeurs'van tienduizend dollar een goede mogelijkheid. Het beursprogrammawordt gezamenlijk gefinancierd door de Nederlandse en deAmerikaanse overheid. Hoewel Tummers in Utrecht een `hakken over desloot-student' was, wist hijdoor zijn motivatie, zijn goedestudieresultaten in Italië en zijn Bosnië-ervaringen debeurs in de wacht te slepen. In Den Haag werkt de jurist nu - mededankzij zijn studie in de VS - voor de directie veiligheidsbeleidvan BuZa.

Arbeidsmarkt

Het verhaal van Tummers klink aanlokkelijk. De doctorandussen enmeesters zouden toch in de rij moeten staan voor dergelijkeervaringen. De werkelijkheid is anders. Het animo voor debeursprogramma's en buitenlandse vervolgopleidingen daaltzienderogen. Een tendens die bij uitstek is waar te nemen bij hetmeest bekende beursprogramma voor afgestudeerden: de VSB-beurzen.Na een pilot-jaar met 25 Utrechtse studenten breidde het VSB-Fondsin 1991 haar activiteiten uit tot 260 beurzen, verdeeld over zestiguniversiteiten en hogescholen in het gehele land. De populariteitneemt echter gestaag af.

Ondanks een jaarlijkse mailing van het college van bestuurwaarin hoogleraren en facultaire medewerkers wordt gevraagd hunstudenten te wijzen op de verschillende beursprogramma's, is hetaantal Utrechtse aanmeldingen de laatste jaren behoorlijkteruggelopen. In 1996 waren er nog 37 aanvragen voor een VSB-beurs,in 1997 waren het er 32 en vorig jaar slechts 23. "Voor het volgendseizoen heb ik nu twee aanmeldingen binnen", zegt Hella Snoeren vanBureau Buitenland drie weken voor de sluiting van deinschrijftermijn.

Dat er door studenten minder gebruik wordt gemaakt van demogelijkheden om tijdens de studie naar het buitenland te gaan isgezien de toegenomen studiedruk en tijdsdruk te begrijpen. Maarwaarom nu ook die aarzeling om na het behalen van de bul af tereizen? Volgens Snoeren is de aantrekkende arbeidsmarkt debelangrijkste reden voor de teruglopende belangstelling. "Studentenkunnen nu vrij snel aan de bak in de maatschappij. Het enthousiasmevoor nóg een jaar studeren wordt daardoor minder. Vooralrechtenstudenten kiezen in grote getalen voor die goede baan."

Dit zou kunnen betekenen dat de kwaliteit van de studenten dieaanvragen indienen terugloopt. Vorig jaar werden zeventien van de23 Utrechtse VSB-aanvragen gehonoreerd. De spoeling wordt dun.Willemijn van der Vaart, projectleider VSB-beurzen van hetVSB-Fonds maakt zich echter nog geen al te grote zorgen. "Dat doeik pas als we onze beurzen niet meer kwijt kunnen. Wij kijken nietzozeer naar cijfers als wel naar de motivatie en deextra-curriculaire activiteiten die iemand heeft ondernomen.Bovendien: studenten moeten van ons niet naar het buitenland. Wijwillen hen slechts de kans daartoe bieden."

Toch heeft het VSB-Fonds voor het volgende jaar enkelemaatregelen getroffen. Moest eerder een gedeelte van de maximaal15.000 guldenworden terugbetaald, in het vervolg is het hele bedrageen schenking. Het aantal beurzen wordt tegelijkertijdteruggebracht tot 200.

Cambridge

Wie misschien nog wel gebruik willen maken van debeurzenprogramma's zijn studenten die in de wetenschap hun voorlandzien. Eva Bohn doet op dit moment in Cambridge een PhD in demiddeleeuwse filosofie. "De VSB-beurs heeft het mogelijk gemaaktdat ik kon kiezen voor iets waarvan ik stiekem droomde. Je hebt nueenmaal altijd een zetje in de rug nodig", zegt zij.

Dat de Neerlandica ooit in het Britse wetenschapsbolwerk terechtis gekomen is volgens haar `puur toeval'. Ze was al van plan haarvijfde jaar studiefinanciering in het buitenland door te brengen,toen ze drie jaar terug als student-assistente bij een congres vanmediëvisten in Utrecht aan de praat raakte met een professorvan de universiteit. Hij nodigde haar uit bij hem te komenstuderen. "Daar hoor ik nooit meer iets van, denk je dan. Maarenige tijd later lagen de inschrijfformulieren in de bus."

In het jaar dat de studente Historische Letterkunde in Cambridgeeen undergraduate-programma volgde, besloot ze een VSB-beurs aan tevragen om na haar afstuderen in Utrecht terug te kunnen keren naarEngeland. Dat ze uiteindelijk door de selectie heenrolde was voorhaar een bevestiging van haar ambities. De twijfel of ze wel verderwilde in het onderzoek was weg. In Engeland leerde ze om te gaanmet `het constante schuldcomplex' dat de studiedruk en deleefomgeving met zich meebrachten. Een verschijnsel dat ze inUtrecht niet of nauwelijks had gekend. "Ik ben van die druk gaanhouden. Van nature ben ik een beetje lui, maar hier heb ik zitvleesgekregen."

Bolleboos

Als Bohn op dit moment met een beurs naar het buitenland hadgewild dan had ze ook een beroep kunnen doen op hetTalentenprogramma van de Nuffic. Sinds twee jaar mag de organisatievan het ministerie van OC&W jaarlijks één miljoengulden verdelen onder `bollebozen' die een jaar aan eentopinstelling in het buitenland willen studeren. De bedragen die destudenten krijgen liggen hoger dan die bij de VSB-beurzen en kunnenoplopen tot 40.000 gulden. Vorig jaar werden 38 beurzen vergeven,waarvan twee in Utrecht. In tegenstelling tot het VSB-Fonds is deNuffic wel op zoek naar de `top of the bill'.

Ook de Nuffic ziet het aantal aanmeldingen in het korte bestaanvan het programma al afnemen. Zo waren er dit jaar in Utrecht zesaanvragen, terwijl dat er vorig jaar nog veertien waren.Programmabeheerder Mathilde Lagendijk wijst ook naar deaantrekkende arbeidsmarkt. "Eenaantal mensen dat een beurs wastoegekend hebben `m weer teruggegeven, omdat ze tussentijds eenbaan aangeboden kregen." De Nuffic is echter niet van plan om tetornen aan de kwaliteitseisen van het programma dat nog doorloopttot 2002. "Dan maar wat minder beurzen."

Hella Snoeren van Bureau Buitenland denkt echter dat ook de PRrondom de Nuffic-beurzen wel wat beter kan. "Nederlandse studentenzijn vaak heel bescheiden. Ze zien zichzelf niet zo snel als eentalent. Ik sprak laatst een student die gemiddeld bijna een negenstond. Zelfs hij twijfelde over zijn capaciteiten. Dat zit nueenmaal in de Nederlandse volksaard. Misschien kunnen we deTalentenbeurzen beter Doorzettersbeurzen gaan noemen."

Xander Bronkhorst


VSB-beurzen: http://www.vsbfonds.nl

Talentenprogramma: http://www.nuffic.nl

Fulbrightbeurzen: http://www.nacee.nl

Of: Service Centrum Bureau Buitenland van deUU

In deeltijd naar de top


Prof. Ten Horn mist inhoudelijke discussie over werk

Mevrouw prof.dr. S. ten Horn is als bijzonderhoogleraar Zorgmanagement verbonden aan het Julius Centrum voorPatiëntgebonden Onderzoek. Ze heeft een aanstelling van 1 dagper week. Daarnaast is ze inspecteur bij de Inspectie voor deGezondheidszorg in Den Haag.

"In december stond er een lijstje met toppromotors in hetU-blad. Ik realiseerde me dat je daar als deeltijder nooit van jeleven tussen komt te staan. Ik heb vier promoties op mijn naamstaan in de periode 1994-1998. Ik werk een dag per week, dus kun jedat getal met vijf vermenigvuldigen. Dan kom ik op twintigpromoties en zou ik op dat lijstje terechtkomen, maar zo werkt datkennelijk niet. Als deeltijder is het een stuk ingewikkelder omnaam te maken."

Ten Horn zet verder haar kanttekeningen bij het belang datgehecht wordt aan het aantal publicaties in gerenommeerdewetenschappelijke tijdschriften. "Wetenschap bedrijven lijkt steedsmeer op voetbal. De doelpunten zijn belangrijker dan het spel. Watik mis is een meer inhoudelijke discussie over het werk."

Van Horn wil niet beweren dat het het typisch mannelijk is omnaar de punten te kijken, maar "het is een kwestie van cultuur, dieten dele samenhangt met het grote aantal mannen in dewetenschappelijke wereld, maar het komt vooral omdat we de Engelseen Amerikaanse cultuur menen te moeten volgen. Hier wordt bij eenpromotie na drie kwartier gezegd: hora est. Onlangs was ik inSpanje bij een promotie die twee uur in beslag nam. Hoeinteressanter de promotie, des te langer duurt het. Het gaat daarveel meer om de inhoud."

Ten Horn heeft wel gemerkt dat mannelijke hoogleraren vakergericht zijn op scoren. "Dan hoor je ze bijvoorbeeld zeggen dat zegeen boeksprekingenmeer doen omdat daar zo weinig eer aan tebehalen valt. Een vrouw heb ik nooit zo horen redeneren."

Er zijn bij Geneeskunde minder vrouwen dan zou moeten, maarvolgens Ten Horn komt dat ook omdat vrouwen relatief kort in zogrote getale geneeskunde studeren. Er moet zich eerst nog eenvrouwelijk middenkader van universitair docenten vormen.Persoonlijk is haar nooit een duimbreed in de weg gelegd omhoogleraar te worden. "Ik ben gevraagd voor de functie."

Op de vraag of een deeltijdaanstelling een belemmering is om eenbepaald niveau te bereiken in de wetenschappelijke wereld,antwoordt Ten Horn ontkennend. "Ik ben het levende bewijs dat hetgeen belemmering hoeft te zijn. Als ik niet aan de normen zouhebben voldaan, was ik niet voor een tweede termijn benoemd en zoude faculteit niet hebben besloten de bijzondere leerstoel in 2001om te zetten in een reguliere."


Prof. Noordhuizen-Stassen heeft het idee dat generatie onderhaar meer eist

Mevrouw prof.dr. E. Noordhuizen-Stassen is voor 20uur universitair hoofddocent en voor 16 uur hoogleraar Relatie MensDier aan de faculteit Diergeneeskunde.

"Een aantal jaren geleden was ik voorzitter van deemancipatiecommissie. We concludeerden dat er een glazen plafondwas voor vrouwen bij Diergeneeskunde. Al bij de overgang vantijdelijke naar vaste aanstellingen, kromp het percentage vrouwendrastisch. Zelf heb ik een unieke positie op de faculteit. Toen ikAIO was en een tijdelijk contract had dat dreigde af te lopen, benik gevraagd om docent te worden. Ik zei: 'Dat is prima, maar ik doehet alleen parttime.' Dat werd geaccepteerd."

Noordhuizen-Stassen heeft nooit gemerkt dat collega's haar eropaankeken. Dat ze zich spiegelt aan degenen die fulltime werken zitpuur in haarzelf. "Maar kijk, deeltijd werken is niet ideaal als jeverder wilt. Mijn lijstje van prestaties zijn uiteraard korter dandat van een fulltimer. Dat kan niet anders. Voor toelating tot onzeonderzoekschool wordt echter niet naar individuen gekeken, maarnaar de projectgroep in zijn geheel en naar het aantal publicatiesin verhouding tot de aanstelling. Dus in mijn geval speelt dathelemaal niet. Behalve als ik ergens anders hogerop wil."

Ze vindt dat er niet te zwaar aan publicaties getild moetworden. Kwaliteit is belangrijker. "Er is een bepaald minimum datiemand gepubliceerd moet hebben om geloofwaardig te zijn, maar ofiemand nou 10 of 14 publicaties op zijn naam heeft staan, mag nietdoorslaggevend zijn."

Noordhuizen-Stassen ziet op haar faculteit meer mannen metambitie dan vrouwen. "Ambitie moet je hebben als je verder wiltkomen. Soms heb ik het idee dat de generatie onder mij ook meereist. Dat je deeltijd werkt en voor kinderen moet zorgen is ook jeeigen keuze. Je kan niet altijd vergaderingen afzeggen. Je moet ooghebben voor de organisatie en je een beetje soepel opstellen." Inhet verleden werd ze er, ondanks haar soepele opstelling, wel eensop aangekeken dat ze een dag in de week niet kon vergaderen omdatze bij de kinderen moest zijn. Maar nu ze hoogleraar is, heeft zedaar geen last meer van. "Deeltijdwerken is meer geaccepteerd in desamenleving, maar het is ook een kwestie van hiërarchie. Alsik nu niet op een vergadering kom, vraagt niemand meer naar dereden."

Suzanne Brink

'Je kunt een student niet zomaar meer alles voorschotelen'



De zevende conferentie Het Onderwijs Meester - terverbetering van de onderwijskwaliteit aan de UU - wordt dit jaargehouden op 26 februari.

Nadat in deze serie de voorzitter en een studentlid van deorganiserende Adviescommissie Kwaliteit Onderwijs, én de viergenomineerde docenten voor de Docentprijs met hun studenten aan hetwoord zijn geweest, kunnen in deze laatste aflevering 'zomaar' eendocent en 'zomaar' een student hun licht laten schijnen over hetuniversitaire onderwijs: de historicus Gerard Trienekens en denatuur- en sterrenkundige Peter van Glabbeek.


"De docent is de professional", vindt dr. GerardTrienekens, docent-onderzoeker sociaal-economische geschiedenis."Als je het hebt over onderwijskwaliteit, dan moet de docent eenspilfunctie vervullen. Van studenten kun je wat dat aangaat nietmeer verwachten dan een zekere bereidheid om mee te werken aan datoverdrachtsproces van kennis, vaardigheden en inzicht."

'Binding en betrokkenheid' luidt het thema van de conferentieHet Onderwijs Meester van dit jaar. Zonder wederzijdsebetrokkenheid bij het onderwijs kun je het wel schudden, is deachterliggende gedachte. Als docenten hun collegesongeïnspireerd afraffelen en studenten het allemaal lusteloosachterover geleund aanhoren, dan halen beleidsnotities overonderwijskwaliteit ook weinig meer uit.

Trienekens nuanceert het beeld van een even grote inbreng vanstudenten en docenten in het onderwijsproces. Natuurlijk mag je vanstudenten 'betrokkenheid' verwachten, "maar je kunt geen al te hogeeisen stellen aan hun kennis en inzicht. Dat is juist het doel vanje onderwijs: dat ze wat dat betreft beter toegerust de deuruitgaan dan ze zijn binnengekomen. Als je hoge eisen stelt, dan aande docenten!"

Een goede docent moet volgens Trienekens op de eerste plaats destof beheersen, "maar ik kan je verzekeren dat het in de regeldaarmee goed gesteld is", voegt hij er gauw aan toe. "Aan kennisontbreekt het hen doorgaans niet, waarbij ik wel nog eens het oudepleidooi zou willen houden voor die koppeling van onderwijs enonderzoek. Het is van groot didactisch belang als een docent inzijn colleges kan putten uit zijn eigen onderzoekspraktijk.Voorbeelden die je in je lessen geeft die zijnontleend aan je eigenonderzoek, spreken veel meer tot de verbeelding."

Voorts moet een docent dicht bij zijn studenten staan entoegankelijk zijn, vindt de historicus. "Vergeef me het woord, maarals je als een autoritaire kloot voor zo'n groep gaat staan, dankun je nog zo intelligent zijn, maar dan redt je het niet. Als jegewoon doet, gewoon praat, tijd voor ze hebt, dan komen studentenook vlotter naar je toe. Bij evaluaties blijkt dat ook steeds weer:het pakt goed uit als je toegankelijk bent."

Evaluaties is een derde punt waar Trienekens aan hecht: "Je moetalert zijn op je eigen fouten, je moet willen evalueren: is de stofovergekomen, zijn de doelstellingen bereikt? Als er dertig procentof méér zakt voor een tentamen, dan moet er een lichtjegaan branden want dan klopt er iets niet. Natuurlijk, er is altijdeen kleine groep die het niet kan of de tijd niet gehad heeft, maarbij zó'n zakpercentage moet je in je wijze van doceren ietsgaan veranderen, of de cursus gaan bijstellen, een ander handboeknemen... Dat wil niet zeggen dat je het gemakkelijker moet maken ofmet de normen moet gaan rommelen, maar er moet wél ietsgebeuren. Sowieso spreek ik iedere nieuwe cursus eerst graagkritisch door met collega's: 'Is het voor jullie helder wat ikwil'?"

Structurering

Ook tweedejaars 'combi'-student Natuur- en Sterrenkunde Petervan Glabbeek is van mening dat je als student niet zo gek veelinvloed hebt op het onderwijsproces. "Je moet wel actief meedoen enje geïnteresseerd opstellen, maar als je met een groep vanhonderd mensen in een zaal zit is dat wel eens lastig. Hetgeroezemoes is niet van de lucht - zeker als je van 9 tot 1 uurachter elkaar colleges hebt; zelfs de docent kan daar dan weinigtegen uitrichten als hij tenminste niet permanent de politieagentwil spelen."

Van Glabbeek hecht vooral aan een goede structurering van destof door de docent: "Ideaal is een combinatie van een hoorcollegewaarin je wegwijs wordt gemaakt in het handboek, afgewisseld meteen werkcollege of practicum waarin je dieper op de stof kuntingaan. Vooral wanneer studenten elkaar de stof kunnen uitleggen;als dat lukt dan snap je zelf ook goed hoe het zit."

De afwisseling hoorcollege - werkcollege vindt Van Glabbeek eengoede. Het hoorcollege hoeft wat hem betreft niet afgeschaft teworden. "Maar een docent die zo'n hoorcollege geeft - liefst alsgoed verteller en op een fijne toon - moet dat boek dan ook volgen.Ik heb wel eens colleges gehad van een docent die niets hadvoorbereid, die ter plekke zijn ingevingen ging uitwerken en die inde laatste tien minuten de eigenlijke handboekstof er ook nog evendoorheen wilde rammen. Na vijfweken zat er nog maar een handjevolstudenten bij hem op college."

Volgens Van Glabbeek zijn studenten dan ook zeer kritisch op hunonderwijs: als het niet bevalt, blijven ze weg. "Veel docenten doenwel hun best, maar dat leidt niet altijd tot het gewensteresultaat. Ze blijven toch vaak hangen in hun eigen stijl vanlesgeven, óók als bij evaluaties is gebleken datbijvoorbeeld de dictaten ronduit slecht zijn, de structuur van eencollege niet klopt of de presentatie ronduit saai is. Ik heb zelfde neiging om ook slechte colleges te blijven volgen, omdat ik altijdens mijn middelbare school gemerkt heb dat ik het meeste opneemals ik aantekeningen kan maken, maar veel studenten die het nietbevalt maken helemaal geen aantekeningen of blijven zelfs weg vanzo'n college. Na vijf weken merk je al aan de opkomst of een docentfijn lesgeeft of niet."

Asterix

Trienekens is zeer te spreken over die kritische instelling vanstudenten. "De motivatie onder studenten is in die dertig jaar datik hier nu werk eerder beter dan slechter geworden. Akkoord, zehebben minder kennis dan vroeger, hun taalvaardigheid is somsronduit beroerd en ook hun feitenkennis van het vak benedenmaats.Laatst stelde een geschiedenisstudent zelfs serieus de vraag:'Romeinen, wat zijn dat eigenlijk?' Waarop een collegastudent hemals antwoord gaf: 'Dat zijn die types die in Asterix en Obelixaltijd op hun kop krijgen'. Dan zak ik dus even door de grond.

"Maar daar staat tegenover dat hun bereidheid om actief mee tedoen veel beter is dan vroeger. Ze zijn assertiever, durvenkritische vragen te stellen, ze zijn bereid zich in te zetten. Enze zijn heel toekomstgericht. Je kunt een student niet zomaar meeralles voorschotelen, ook al omdat ze moeten woekeren met hun tijd.Ze willen weten wat ze eraan hebben, wat ze ermee kunnen, of hetpast binnen hun plannen. Ik vind dat positief."

Als goed onderwijs al een kwestie is van de juiste interactietussen docent en student, kan de universiteit als instelling dannog iets betekenen waar het de onderwijskwaliteit betreft?Trienekens meent van wel: "Zoiets als die basiskwalificatie, datvind ik heel zinnig. Gooi die jonge mensen die voor een werkgroepmoeten staan niet in het diepe, maar rust ze toe voor dieonderwijstaak. Maar het moet niet bij een eenmalig cursusjeblijven. De basiskwalificatie behoeft een follow-up. Je moetvoortdurend alert blijven.

"Ten behoeve daarvan zou de universiteit een integraal systeemvan kwaliteitszorg moeten ontwikkelen. Ik vind dat het daaraan nogontbreekt. Op alle belangrijke fronten moet de boel afgedektworden: je kunt evaluatiesystemen,klachtenregistraties,functioneringsgesprekken, docenttrainingen,cursuscertificeringen en studievoortgangsrapportages niet overlatenaan het particuliere initiatief, dat moet van bovenaf geregeldzijn. Anders is het hap-snap. En anders heb je geen middelen om ookecht consequenties te trekken uit je evaluaties. Er zijn nog zathoogleraren die per se hoorcolleges willen geven maar die geen tweewoorden achter elkaar kunnen zetten. Momenteel is er tegen zo'n manof vrouw niets te ondernemen. Dat deugt toch niet?"

Armand Heijnen

'Ik ben een beul in 't diepst van mijn gedachten'

'Hij, die vervaarlijke klauwenbaas, altijd zoonafhankelijk, de ongehoorzaamste kat ter wereld.' Zo omschrijftLouis-Ferdinand Céline zijn kater Bébert. De leden van deUtrechtse Stichting Bébert zijn minder vervaarlijk, maar nietminder eigenwijs. Bébert organiseert al vijf jaar eigenzinnigeliteraire programma's met een academische ondertoon. De organisatiebestaat uit een zestal Utrechtse studenten en afgestudeerdenNederlands en Algemene Letteren.

Bébert wist de afgelopen vijf jaar een indrukwekkende serieschrijvers naar Theater Kikker in Utrecht te halen, waaronder K.Schippers, Joost Zwagerman, Patricia de Martelaere en ToonTellegen. Maar eigenlijk gaat het Bébert niet om deschrijvers, of om hun populariteit op een bepaald moment... als jede literaire kater diep in zijn hart kijkt, maakt het hem niet eensuit of de zaal nu vol zit of niet.

Daan Beeke, zesdejaars Nederlands, Peter Kegel en RonaldBesemer, begin jaren negentig afgestudeerd in respectievelijkAlgemene Letteren en Nederlands, leggen uit waar het dan wélom gaat. "Eigenlijk maken we ons niet druk om hoeveel mensen erkomen. We hebben volkomen uitverkochte avonden gehad, maar ookhalflege zalen. Nou en? We zijn er niet op uit om te scoren, maarom een interessante avond neer te zetten. Auteurs worden nooitzomaar uitgenodigd voor een avondje voorlezen; er wordt altijd eensoort onderlaag gezocht", vertelt Besemer.

"Toen De buitenvrouw van Joost Zwagerman verscheen, zeiZwagerman in interviews dat dit boek een belangrijke multicultureleroman was, de eerste in zijn soort. Dat zijn natuurlijk geengeringe pretenties. Toen het boek een paar maanden uit was en deeerste pers- en recensieronde achter de rug was, hebben weZwagerman laten interviewen door literatuurwetenschapper MaaikeMeijer over de wijze waarop vrouwen en allochtonen in zijn boekenworden geportretteerd. Dat was een spectaculair gesprek."

Peter Kegel: "We hebben ook bewust gewacht tot de persaandachtwas geluwd. De nieuwe Zwagerman zegt ons niets, want het gaat onsom de inhoud en niet om de hype. Een bekende schrijver uitnodigenop grond van zijn laatste boek kan iedereen. Maar wij nodigenalleen maar schrijvers uit als we er iets méér meekunnen: een discussie op gang krijgen, een bijzondere mening horen.We gaan liever de diepte in. En of we dan voor of achter lopen bijde waan van de dag, interesseert ons eigenlijk niet."

"We verwachten iets bijzonders van onze gasten", vult Besemeraan. "Er zijn al genoeg literaire clubs in Utrecht die schrijversuitnodigen voor een voordracht uit eigen werk. Wij willen datmensen ook een visie geven opeen bepaald onderwerp. Dat kan vrijver gaan. Dan bel je een auteur op met de mededeling: 'Wij vindeneen bepaald thema nogal vaak terug in uw werk, wilt u daar ietsover komen vertellen'. Maar we krijgen bijna altijd wat wewillen."

Vriendinnetje

Daan Beeke: "Als we een groter budget hadden, zouden we graagschrijvers uit het buitenland hierheen halen. Zo hadden we dolgraagde Amerikaan Richard Powers, de schrijver van Three farmers ontheir way to a dance, in het programma gehad. Maar we hadden - enhebben - geen geld om zo'n man te laten overvliegen. Nu hadden weontdekt dat hij een vriendinnetje in Nederland had, waar hij dehelft van het jaar bij was. Tegen de tijd dat we haar te pakkenhadden, bleek het uit te zijn. Toen ging het feest dus niet door.Maar we hebben ideeën genoeg."

[?mP#a4!#$Y&&"Als we het even niet meer weten, duikenwe gewoon de boekenkast in op zoek naar thema's die we vanuit deBébert-filosofie zouden kunnen presenteren", aldus PeterKegel. "Wij gaan daarbij geregeld over de grens; soms komt er zelfsgeen literatuur aan te pas. Het maakt ons namelijk ook niet uit ofwe nu thema's vinden in een proefschrift, een essay, eendichtbundel of een roman... als we er maar een Bébert-verhaalvan kunnen maken. Dat wil zeggen: op een bijzondere manier aandachtbesteden aan een interessant en origineel thema. We hebbenbijvoorbeeld een lezing van de filosoof René Boomkens gehadover de verbeelding van geweld in film en popmuziek, en dieaangevuld met een presentatie van filmbeelden door detelevisiewetenschapper Chiel Kattenbelt."

Elke avond van Bébert is anders: standaardformules vooreen programma worden resoluut van de hand gewezen. De organisatiestopt dan ook veel liefde en tijd in de evenementen. Peter Kegel:"We houden alles in eigen hand, zelfs de catering." "We hebben ookeens een literair diner gehad. Stonden we nog wel drie uur af tewassen", aldus Ronald Besemer. En Daan Beeke voegt nog toe: "Nu wehet daar toch over hebben: zou je in het artikel kunnen zetten datwe nog op zoek zijn naar enthousiaste, belezen en bevlogen nieuwemedewerkers?"

Zoetigheid en zweverigheid

Dinsdag 16 februari, 20.00 uur 's avonds: de keurig uitgelichtezaal van studio T zit iets meer dan halfvol voor het lustrum vanBebért - zes sprekers zullen twee aan twee hun licht latenschijnen over de stand van zaken in de hedendaagse poëzie.Daarmee is het publiek bijna drie uur onder de pannen. Dat publiekbestaat voornamelijk uit letterenstudenten en afgestudeerden,hoewel hier en daar enkele jonge Utrechtse schrijvers en eenNijmeegse uitgever kunnen worden gesignaleerd.

De avond voltrekt zich in de gezellige sfeer van een geheimconcert voor fijnproevers. Het eerste blok is voor de onnavolgbaredichteres Anneke Brassinga en de Vrij Nederland-recensent RobSchouten. Schouten opent met een matig scherpe beschouwing diebovendien tien jaar te laat komt, want de recensent gaat nauwelijksin op Nederlandse poëzie na 1990. Anneke Brassinga leestenkele weerbarstige dood- en crematiegedichten voor, die er ook nahaar beschouwende lezing niet opwekkender op worden.

Het vermoeden dat dit een zware avond gaat worden, blijktongegrond na de charmante bijdrage van de dichter Willem van Toorn,die welsprekend ingaat op de rol van het landschap in depoëzie. Met de lezing van de jonge Vlaming Geert Buelens is deavond definitief gered. In een vlammend betoog tegen dezelfgenoegzaamheid in de poëzie voert de kritische dichter enpoëziecriticus zijn ademloze publiek moeiteloos van Tacitustot Serge van Duijnhoven.

Eén fragment: 'Ik vind zowel het gemiddelde discoursóver poëzie als het gros der gedichten zelf van eenweemakende zoetigheid, een wereldvreemde zweverigheid en, vooral,een weerzinwekkende religieuzerige pretentie. (...) Wanneer lees ikeens een gedicht waaruit blijkt dat de dichter zelf ook eenverdrukker is of zou kunnen zijn, een verdrukker of verdringer vanzijn eigen Diepste Gedachten nog wel, díe gedachten die hemzelf zouden kunnen afschrikken, die van de moordenaar, de barbaar,de vreemdeling, de illegaal in hem/haarzelf? ("Ik ben een beul in't diepste van mijn gedachten.")

Spinnen

Dat kan Schouten, die het pand dan al in allerijl heeftverlaten, in zijn zak steken. Net als bij Tien voor Taal is het alsnel duidelijk dat de Belgen veel meer kennis, bevlogenheid, enliefde voor onze taal en literatuur bezitten dan Hollanders; ook dedichter Dirk van Bastelaere laat een bom van inzicht ontploffen ineen sterk theoretisch betoog over de wisselwerking tussen degeheimen van massamedia en massacultuur en die van de poëzie.Het verhaal is te moeilijk om in één keer te begrijpen,maar alleen al het vuur van de voordracht doet verlangen naarnalezen.

De afsluiter van de avond is even merkwaardig als ontwapenend;de dichter Tonnus Oosterhoff probeert, gesteund door niet meer daneen stapel losse aantekeningen, iets duidelijk te maken over deonbedoeld poëtische wijze waarop woorden in onze cultuurcirculeren. Dat er slechts bij vlagen een touw aan vast valt teknopen, doet niets af aan het succes van zijn voordracht. Metaanstekelijke klungeligheid probeert Oosterhoff in ademloze, halfgestamelde zinnen te vertellen hoe poëzie in feite overal tevinden is, wanneer je er maar oog voor hebt. Ten bewijze sluit hijaf met een hilarische voordracht van poëtische teksten uithettelevisieprogramma Ja natuurlijk. Een mooiere conclusie isnauwelijks denkbaar. Bébert mag spinnen van tevredenheid.

Ingmar Heytze

Voor meer informatie over Bébert: RonaldBesemer (030-2318198) of Peter Kegel (030-2536345).

Polymeren als 'vervoermiddel' voor DNA

De snel groeiende kennis over de genetischeachtergond van ziekten heeft de laatste jaren gezorgd voor eentoenemend interesse in gentherapie. Maar, is de vraag, hoe breng jezo'n stukje DNA nu precies die ene gewenste cel in? In Utrechtzoeken prof.dr.ir. Wim Hennink en zijn medewerkers het antwoord ingrote moleculen, de zogeheten polymeren.

Stel je moet een partij groente naar een klant in Zuid-Europabrengen. Dan heb je aan de ene kant een goede vrachtauto nodig meteen sterke motor, een optimale klimaatbeheersing en een soepellaad- en lossysteem. Aan de andere kant doe je niets zonder eenchauffeur die weet waar het spul heen moet, die redelijk kankaartlezen en die ook nog een beetje de taal van het landspreekt.

De constructie van een 'vrachtauto' met de optimalefarmaceutische eigenschappen om de werkzame stof door het lichaamte vervoeren, en het vinden van de beste 'moleculaire chauffeur'.Zo zou je de twee aspecten kunnen omschrijven van het onderzoek datwordt verricht in de Utrechtse disciplinegroep Biofarmacie enFarmaceutische Technologie. Begin dit jaar promoveerden twee aio'sop de eigenschappen van het door prof.dr.ir. Wim Henninkontwikkelde polymeer p(DMAEMA), dat met name voor het transport vanDNA een aantal veelbelovende eigenschappen lijkt te bezitten.

De gedachte om een polymeer als 'drager' voor geneesmiddelen tegebruiken is niet nieuw, vertelt Hennink. "De meeste pillen die wijslikken, bevatten naast het werkzame bestanddeel een of meerhulpstoffen. Soms zijn die nodig om het pilletje een hanteerbareomvang te geven, maar ook worden zij gebruikt om de werkzame stofop een effectieve manier in het lichaam af te geven.

"In de jaren vijftig is in dat verband voor het eerst naarpolymeren gekeken, grote moleculen die bestaan uit een chemischeverbinding van steeds repeterende kleine bouwstenen, de zogehetenmonomeren. Een groot voordeel van polymeren is dat ze in staat zijnom een meegevoerde stof niet in één keer maardruppelgewijs in het lichaam te verspreiden. Zo zijn op dit momentanticonceptie-implantaten op basis van polymeren in gebruik die hetanti-conceptiehormoon twee tot vijf jaar onafgebroken blijvenafgeven."

Omdat aan de uiteinden van de polymeerketens eiwitverbindingenkunnen worden gekoppeld - in de eerder gehanteerde beeldspraak: dechauffeurs -worden polymeren sinds de jaren zeventig ook gebruiktvoor het zogeheten 'targeten'. Door een specifiek eiwit tegebruiken dat alleen één bepaald soort cellen herkent,kan het polymeer worden ingezet om een stof uitsluitend naar dieene cel te brengen. Het kan daarbij gaan om een geneesmiddel. Maarhet kan - bijvoorbeeld bij de bestrijding van kanker - ook gaan omgiftige stoffen die in het kader van chemotherapie op tumorcellenkunnen worden afgestuurd zonder elders in het lichaam schade aan terichten.

Methacrylaat

De opkomst van gentherapie (zie kader) leidde tot de behoefteaan 'dragers' die DNA door het lichaam konden vervoeren.Aanvankelijk werd gekozen voor virussen, waarvan het eigen erfelijkmateriaal was vervangen door het af te leveren DNA. Hoewel diemethode redelijk werkt, heeft ze als nadeel dat virussen vaak een -in dit geval ongewenste - reactie van het afweersysteem oproepen.Een jaar of zes geleden stelde Hennink zichzelf daarom de vraag ofeen polymeer niet beter geschikt zou zijn voor het transport vanhet DNA.

In 1994 begon promovenda Petra van de Wetering met haaronderzoek en zij constateerde al snel dat het door Henninkontworpen synthetische polymeer met de fraaie naampoly(2-(dimethylamino)ethyl methacrylaat, roepnaam p(DMAEMA), zijnwerk in het laboratorium buitengewoon effectief deed. "Ik benallerlei eigenschappen van het molecuul gaan variëren, maarhet polymeer waarmee we begonnen, bleek verreweg het best tewerken. Om te controleren of de combinatie van polymeer en DNA ookecht in de cel zou doordringen, hebben we een stuk DNA genomen datzorgt voor de productie van een eiwit dat we met een specialetechniek een blauw kleurtje kunnen geven. Toen we het polymeer-DNAmengsel in een vloeistof met kankercellen brachten, zag je diecellen inderdaad na enige tijd blauw worden."

Vrijwel tegelijk met Van de Wetering begon ook de uit Taiwanafkomstige Jong-Yuh Cherng in Utrecht als aio. Hij concentreerdezich met name op de meest ideale verhouding van polymeer en DNA(3:1) en stelde vast op welke manier de stabiliteit en dehoudbaarheid van het geneesmiddel het best kunnen wordengegarandeerd. Zeer belangrijk werk, aldus Hennink. "Er is altijdveel aandacht voor de werking van geneesmiddelen, voor hun medischeeigenschappen kortom. Maar men vergeet vaak dat de werking heelsterk afhangt van goede farmaceutische toedieningsvormen. Ik hebhet gevoel dat die kant van de zaak soms ernstig wordtonderschat."

Octrooi

Hennink gunt zijn promovendi alle eer in wat hij een doorbraakvan formaat noemt. "We moeten weliswaar nog uitzoeken of p(DMAEMA)ook in het lichaam werkt en we moeten ons nu ook serieus gaan bezighouden met het 'targeten'. Maar gezien de resultaten tot nu toe hebik er alle vertrouwen in dat we een 'drager' hebben ontwikkeld dievoor tal van geneesmiddelen kan worden gebruikt, want in feite isdeze technologie natuurlijk universeel toepasbaar."

Dat Hennink al vroegtijdig dacht dat hij op het goede spoor zat,blijkt uit het feit dat hij al in 1995 een octrooi aanvroeg opp(DMAEMA) als middel voor 'gen-delivery'. Dat octrooi is wat deUtrechtse hoogleraar betreft overigens niet bedoeld om er schatrijkvan te worden. "Je doet zoiets vooral om een commerciëlepartner in jouw werk te interesseren door hem exclusiviteit tebieden. Wij hebben al in 1994 een overeenkomst gesloten met hetLeidse bio-techbedrijf Octoplus BV, waarin wij hen een exclusievelicentie op p(DMAEMA) hebben gegeven in ruil voor vervolgopdrachtenvoor onderzoek. En ja, als de productie van p(DMAEMA) in detoekomst winstgevend zou blijken te zijn, dan kunnen wij uiteraardrekenen op een deel van de royalties."

Hennink is zeer te spreken over de gevolgde werkwijze, in zijnogen een schoolvoorbeeld van de manier waarop universitaironderzoek zou moeten worden ingericht. "Wij zijn ons werk begonnenmet geld uit de eerste geldstroom, zonder enige externe druk op derichting van het onderzoek. Als je dan iets vindt, word je vanzelfinteressant voor externe partners die het vervolgonderzoek voor jefinancieren, zodat jij met je universitaire geld weer iets nieuwskunt gaan doen. Nee, ik heb nooit overwogen om zelf een BV op terichten. Waarom zou ik me al die rompslomp op de hals halen als erbedrijven zijn waarmee ik zo in zee kan gaan? Zolang de eerstegeldstroom op peil blijft en voldoende ruimte biedt voorfundamenteel onderzoek, is deze constructie toch ideaal?"

Erik Hardeman


Gentherapie

Gentherapie is het introduceren van genen (stukken DNA) incellen van patiënten met het doel om genetische afwijkingen tecorrigeren of te beïnvloeden. Een kapot gen kan tot gevolghebben dat een bepaald eiwit niet wordt geproduceerd of dat er eengiftig eiwit wordt geproduceerd. Omdat elk eiwit verantwoordelijkis voor het vervullen van een bepaalde taak in de cel, leidt eengenetische fout dus meestal tot een verstoorde celfunctie. Door hetdefecte gen te vervangen door een 'gezond'stuk DNA, kan de storingworden aangepakt, een methode die al wordt toegepast in het gevalvan bijvoorbeeld 'cystic fibrosis', een erfelijke ziekte, waarbijop de longen een taaie slijmlaag ontstaat.

Ook in de strijd tegen kanker biedt gentherapie wellichtmogelijkheden. Zo wordt al geëxperimenteerd met demogelijkheid om een zogeheten 'zelfmoordgen' in een kankercel tebrengen. Het gaat daarbij om een gen dat de productie van eengiftig eiwit stimuleert dat de cel doodt. Ook kan een gen wordeningezet dat stoffen helpt produceren die de bloedtoevoer naar dekankercel stoppen, zodat die afsterft. Een gen tenslotte dat ervoorzorgt dat op de wand van een tumorcel een bepaald eiwit wordtgepresenteerd, maakt die cel herkenbaar voor het afweersysteem, dathaar vervolgens kan opruimen.

E.H.

Cambridge is een fantastisch oord om door te studeren na een gedegen Utrechts doctoraal



Cambridge is een fantastisch oord om door te studeren na eengedegen Utrechts doctoraal

Hoogleraar middeleeuwse geschiedenis dr. Mayke deJong - tevens columniste van het U-blad - verblijft dit jaar vooronderzoek aan Trinity College, een onderdeel van de University ofOxford. Vanuit haar 'room with a view' doet de 'visiting fellow'verslag van die universitaire cultuur die er zo anders uitziet alsde onze - én als die van University College Utrecht. Eenmiddenpagina over tafelzilver, vrouwonvriendelijke elites en andererare tradities, hard werken en het tegenovergestelde van'studeerbaarheid'.

The Great Gate

Een gewone ochtend in dit bijzondere jaar in Trinity College.Het heeft gesneeuwd, dus Great Court ziet er nog sprookjesachtigeruit dan anders. Voetstappen op het witte gras verraden de vroegeaanwezigheid van fellows, want behalve de college-kat Titan zijnzij de enigen die op het gras mogen lopen. De invasie van'bedmakers' breekt los, dames in lichtblauwe schorten die sinds deuitvinding van het dekbed niet zoveel meer op te maken hebben. Zelegen prullemanden, maken zo nu en dan iets schoon en hebben hetreuze gezellig met elkaar. De porters (die alles voor je doenbehalve je koffer dragen) lopen gewichtig rond in hun bolhoeden enbrengen Belangrijke Post rond. Zoals het paar nette schoenen dat ikonlangs vanuit Amsterdam liet opsturen. Studenten snellen voorbij,op weg naar supervisies en colleges. Ik zit aan mijn bureau, leesmijn e-mail, en kijk uit het raam naar de torens van Great Gate. Dezon kleurt de bovenkant van de kapel goudgeel. Een nieuwe dagbegint, die zoals gewoonlijk omvliegt. Zoals dit hele jaar.

Het is een soort meisjesdroom. Toen ik dertien was en aan detoekomst dacht, zag ik een kamer met een prachtig uitzicht, metdaarin een bureau waaraan ik zou zitten lezen en schrijven, mijnleven lang, zonder dat iemand me kwam vertellen dat ik iets moest.Die kamer met uitzicht probeer ik altijd weer te bereiken, endaarin ben ik nu wonderwel geslaagd.

The Master's Lodge

Eetgemeenschap

Ik ben hier een 'VFC' (Visiting Fellow Commoner). Die laatstetitel herinnert aan de dagen waarin de Commoners, de rijkestudenten, de plicht hadden om als ze vertrokken enig tafelzilveraan het College te schenken. Het zilver van eeuwen wordt massaal optafel getoverd als er een Feast is, en dat gebeurt bijna iederemaand. April was aanvankelijk feestloos, maar nu de Master eenNobelprijs heeft gekregen, is het wederom raak. Die feesten (lees:uitvoerige diners) vinden plaats in 'Hall'. Eetzaal is niet hetgoeie woord voor een gigantische ruimte met prachtigebalkenconstructies en tal van portretten, inclusief een meer danlevensgroot schilderij van de stichter van het college, koningHendrik VIII. Die kijkt wijdbeens en streng op ons neer als weeten. De fellows doen dat aan de 'high table', dat wil zeggen, tweelange tafels op een verhoging van circa tien centimeter, directonder Hendrik.

The King's Gate

Het merendeel van Hall is gevuld met studenten. Bij de lunchkomt iedereen in z'n ouwe kloffie een snelle self-service haphalen, maar bij het diner om acht uur gaat het formeler toe: nettekleren, toga's, kaarslicht, gebed in het Latijn en het etenopgediend. Dat geldt voor fellows en studenten. Maar wij moeten alsde gong gaat haastig opstaan en naar buiten lopen; zij kunnenlekker hun flesje wijn opdrinken en wat napraten. Fellows kunnenkiezen tussen 'upstairs', voor meer wijn, port, kaas enconversatie, of 'downstairs', waar je samen koffie drinkt, of dekranten leest.

Veel gezeur over eten? Nee, want de identiteit en samenhang vanTrinity (en veel andere colleges) wordt bepaald door maaltijden.Tijdens de lunch is iedereen er, ook de fellows die een gezinhebben en dus niet in het college wonen. In de 'Parlour'(koffiekamer) is het na de lunch een drukte van belang; als je ietswilt regelen, doe je het daar. Momenteel gonst het over deverkiezing van een nieuwe Vice-Master, overmorgen. Maar liefst driekandidaten, totaal ongehoord! Aangezien de Master zelf door deKroon wordt benoemd, heeft iedereen eindelijk de gelegenheid omweer eens lekker politiek te bedrijven.

Reactie

Als ik tegen Britten zeg dat ik in Trinity College zit, krijg ikreacties varierend van 'nou nou, da's niet mis' tot 'wat doe je indie rare tent?'. Trinity geldt als Rijk en Rechts, het college vanPrins Charles en de adel, een bolwerk van reactie. Favoriet grapjevan een Londense collega: "How many Trinity Fellows does it take tochange alightbulb?' 'What do you mean, change'?" Ik moet daar welom giechelen, maar kloppen doet het niet. Inderdaad, Trinity isrijk, maar het gebruikt een aanzienlijk deel van die rijkdom omarmere colleges bij te springen en te investeren in durelaboratoria voor iedereen. Die rijkdom betekent ook dat Trinitygeld kan uittrekken voor nieuwe fellows. In de afgelopen jarenhebben ze er hard aan gewerkt om meer vrouwen aan te stellen. Ookdoen ze verwoede pogingen om meer studenten uit 'state schools' tewerven, in plaats van uit de traditionele 'public schools'. Dieomslag gaat traag, vooral omdat Trinity moet vechten tegen eenhardnekkige reputatie: vrouw-onvriendelijk, elitair, niet voorgewone jongens en meisjes. Als je eenmaal over die drempelheenstapt, ontdek je dat het binnen heel anders is, vooral omdathet zo'n groot college is: meer dan 150 fellows en rond de 1000studenten. Geestverwanten vind je dus altijd wel.

Ben ik chauvinistisch geworden? Ongetwijfeld. Er is een kleingroepje fellows dat probeert om de deur gesloten te houden. In eenlijvige nota protesteren ze tegen de nieuwe aanwas. Het wordtallemaal zo anoniem - teveel onbekende gezichten en vooral teveelmensen die niet ingevoerd zijn in 'de tradities van ons college'(lees: vrouwen, minderheden, buitenlanders, gasten en anderegekken). Ze voeren een achterhoedegevecht. De toon wordt gezet doorde Master, de beroemde econoom Amartya Sen, die een volstrekttegenovergestelde koers vaart. Ik ben overtuigd lid van deSen-fanclub. Over dat proteststuk wordt overmorgen gediscussieerd.Bijna iedereen wil het van tafel hebben, dus dat wordt eenoverweldigende opkomst.

Maar Tony Cox, een working-class Schot, zegt: 'Tja, ze kunnennou wel meer studenten uit state schools willen hebben, of fellowszoals ik, maar als die jongens en meisjes van de openbare school inDundee één blik op Great Court werpen, en die porters metbolhoeden in de peiling krijgen, dan maken ze rechtsomkeert.Richard Haggis, de kapelaan, vertelde dat het hoofd van zijnvoormalige school nooit leerlingen aanraadt om naar Trinity tesolliciteren, want 'daar horen ze niet thuis'.

Gezin

Het duurde eeuwen voordat ik begreep hoe het in elkaar zat. Voorwie denkt dat het University College Utrecht ook maar in de versteverte lijkt op wat hier een college heet: forget it. In Oxfordkrijgen alle 'fellows' (leden van colleges) automatisch eenuniverstaire aanstelling; daar is de universiteit de optelsom vande colleges. Hier ligt dat anders. Veel fellows hebben eenuniversitaire aanstelling, maar er zijn ook onderwijskrachten diealleen door het college worden betaald. Dan zijn er full-timeonderzoekers zonder universitaire aanstelling, of artsen, uitgeversen ander volk dat hun geld elders verdient. Al die lieden kunnenfellow voor het leven worden. Daarnaast is er nog een hele groeptijdelijkefellows, voornamelijk post-docs en gepromoveerdejunior-docenten. En niet te vergeten de 'title E fellows'. Trinityheeft nog de regel dat iedereen die meer dan 20 jaar fellow isgeweest, hier na verlies van echtgenote weer mag intrekken. Dit isdus het leukste bejaardentehuis van de wereld. Het zijn allemaaloude mannen, want vrouwen hebben hun twintigjarig fellowship nogniet gehaald. Als ze zover zijn, wordt dit prachtige voorrecht vastafgeschaft.

The Wren Library

Aan de andere kant van de streep zitten de 'students', en dat iszo ongeveer iedereen tussen het eerste jaar en de promotie. Dieeten dus 10 centimeter lager, en de kloof is gigantisch. Maar wewonen dwars door elkaar heen, dus mijn buren ken ik inmiddels wel.Trinity herbergt veel wis- en natuurkundigen; daarom is tweederdevan de studenten man, zeggen ze. Ik probeer ze uit te leggen dat erook een culturele oorzaak is: de reputatie van Trinity alsmasculien bolwerk. Het is voor ons een vreemd idee dat de scheidingder seksen in de colleges hier pas in de jaren zeventig werdopgeheven. Het gemiddelde van vrouwelijke studenten is nu 43procent in Cambridge, maar dat van de fellows hobbelt daar verachteraan, behalve in de traditionele vrouwencolleges zoals Newnhamen Girton. Vrouwen kwamen hier rond 1870 mondjesmaat studeren, verweg gehouden van de gevaarlijke mannen in locaties buiten hetcentrum. Hun universitaire graad werd pas in 1948 door deuniversiteit erkend (nee, ik verzin het niet). Twee jaar geledenwas er een inhaaloperatie, waarbij alle vrouwen die voor 1948afstudeerden werden uitgenodigd om alsnog hun bul in ontvangst tenemen. Meer dan duizend oude dames kwamen daarvoor opdagen. Grootfeest in Newnham, dat nog steeds alleen uit vrouwen bestaat. Dathad ik graag meegemaakt. Het is ook pas sinds 1882 dat fellowsgetrouwd mogen zijn. Die achtergrond is nog steeds voelbaar. Wieeen gezin heeft woont buiten het college. Op de eerste zaterdag vaniedere maand zijn wederhelften hartelijk welkom. De kleine kinderendie je tegenkomt zijn van de toeristen.

Systeem

Omdat ik niet bij het onderwijs betrokken ben, vraag ik iedereendaarover het hemd van het lijf. Het beeld wat verrijst istegenstrijdig, maar voornamelijk rijzen mij de haren te berge.Globaal gesproken gaat het als volgt. Undergraduates studeren driejaar en studeren full-time. Ernaast werken betekent eruit vliegen.Studenten worden door hun college gehuisvest en gevoederd (kosten:circa 15.000 gulden per jaar). Per trimester van acht weken heefteen student wekelijks supervisie in één van de viervakken die geëxamineerd worden. Datbetekent voor alfa's hetwekelijks schrijven en bespreken van een essay, waarvan de titeldoor de supervisor wordt opgegeven. Aan het eind van ieder jaarzijn er 'finals', examens in de vier onderdelen. De examenstofwordt grotendeels zelfstandig bestudeerd.

Ieder examen bestaat uit het schrijven van een essay over drievragen die je kiest uit een langere lijst. Niemand weet precies hoehet examen eruit zal zien; de docenten die de supervisie verzorgenal evenmin. Ook docenten die hoorcolleges en (zeldzaam!) seminarsgeven hebben geen flauwe notie waar ze op af sturen, tenzij ze'examiner' zijn en het examen dus zelf opstellen. Studeer dusvooral bij een examiner, dat helpt. Al die wekelijkse essays tellenniet mee voor het uiteindelijke cijfer. Sterker nog, de eerste tweefinals tellen uiteindelijk ook niet. Het enige waarom het draaitzijn die laatste vier examens aan het eind van je derde jaar. Alsje slaagt krijg alleen het gemiddelde te horen: een First, een hogeof lage Second, of een (foei!) Third. Wie zakt verliest drie jaarstudie. Herkansingen bestaan niet.

Volgt U mij nog? Een extra complicatie is nog dit eilandenrijkvan colleges, genaamd University of Cambridge. Als je studeert inTrinity, geeft niet wat, heb je drie personen uit het college dieover je waken. De 'director of studies' let op de algehelevoortgang, de supervisor begeleidt je essays in een bepaald vak, ende tutor, uit een andere discipline, is het aanspreekpunt voorpersoonlijke problemen. Maar de mensen van wie je in je faculteitonderwijs krijgt zitten weer in een ander college. Vaak zegt dedirector of supervisor: 'Nou joh, laat dat hoorcollege maar zittenhoor, helemaal niet belangrijk voor je examen'. Wie hier alsnieuwkomer colleges begint te geven wordt dus helemaal knettergek.Waar doe je het eigenlijk voor?

Selectie

Studenten zijn dus totaal examen-gericht; of niet? De berichtenzijn verschillend. Docenten zijn het meest kritisch over hetsysteem. Boude uitspraken aan de lunch. Studenten worden getraindom elegant te bullshitten (de essays) en in korte tijd veel in hunkop te stampen. Wie die kunst beheerst, zeilt door het examen enhoeft niet veel te doen in de rest van het jaar. Maar voor veelstudenten is de prijs hoog, zegt Liesbeth van Houts, eenNederlandse vakgenote die hier al jaren doceert. Ze legt uit hoe deselectie werkt. Het zijn de colleges die de studenten selecteren,niet de universiteit. Cijfers zeggen niet alles, er is ook nogzoiets als persoonlijkheid, motivatie en originaliteit. Enstress-bestendigheid. Volstrekt onmeetbare grootheden, maar deselectie draait erom. Men hecht verder waarde aan openhartigebrieven vanuit de middelbare scholen. Het doel is om studenten teselecteren die succesvol zullen zijn, want als teveel mensen uithetzelfde college zakken, sturen de scholen geen goede kandidatenmeer. Die zak-percentages zijn dan ook heelklein. De groepstudenten met depressies, anorexia en andere problemen is groter.De verwachtingen zijn gigantisch, zowel bij ouders als studenten,en wie geselecteerd wordt voelt een enorme druk om te presteren. Detutoren worden geconfronteerd met de 'boulevard of broken dreams'.Ze zeggen dan iets heel anders (kalm aan!) dan ze zouden doen inhun rol als supervisor (doorwerken!). Vandaar dat je supervisornooit tegelijkertijd je tutor is.

Tot zover mijn collega's. De jongeren die ik spreek zienallemaal wat zonniger. Eva Bohn, een neerlandica uit Utrecht dieeen jaar als 'undergraduate' Oud-Engels studeerde, en nupostgraduate is in de middeleeuwse filosofie, is veel positiever.Hier worden er eindelijk eisen aan me gesteld, zegt ze stralend.Mensen zitten op je nek, je essays mogen niet te laat wordeningeleverd; de studie komt op de eerste plaats, want je mag nieternaast werken, en studeren is een voorrecht. Maar ook zij denktdat afgestudeerden uit Oxbridge goed terecht komen in 'demaatschappij' omdat iedereen weet dat ze met de stress vandeadlines om kunnen gaan en in heel korte tijd heldere stukkenkunnen produceren. Andrew Green, die hier wiskunde studeerde en nupostdoc is, zegt dat hij het prima redde met regelmatig studerenvan acht uur 's ochtends tot twee uur 's middags. De rest van dedag had hij vrij. Heldere stukken schrijven? Ach nee, dat lerenwiskundigen hier helemaal niet. Die doen het in hun broek als zevoor hun finals een essay moeten schrijven, dat deden ze voor hetlaatst toen ze zestien waren. Hij voegt eraan toe: 'Weet je, Mayke,veel studenten doen hier alsof ze niet hard studeren, maar dat isomdat ze bang zijn om af te gaan als ze slecht scoren op deexamens'.

De University Library

Onderzoekers

Dit heeft allemaal niets te maken met studeerbaarheid, nietwaar?En die arme 'undergraduates' genieten maar een klein deel van watCambridge te bieden heeft, want ze doen nooit zelfstandigonderzoek. Het zijn de promovendi, postdocs en anderonderzoekersvolk (zoals ik) die echt plezier hebben van allefaciliteiten. Wij hollen opgewekt naar de University Library, dieeruit ziet als een energiecentrale, en dat ook is. Het mooisteboekenpaleis van de wereld, bijna alles wat je nodig hebt staatvoor het grijpen. Vier grote afdelingen met elk zes verdiepingenhelemaal vól met boeken en tijdschriften. Vanwege diebibliotheek ben ik hier naartoe gegaan. De beta's zitten aan delunch al even tevreden te knorren over hun laboratoria. Dit is geenuniversiteit waar ik mijn achttienjarige spruit naartoe zou sturen,als ik er eentje had. Maar het is wel een fantastisch oord om doorte studerennadat je een gedegen Utrechts doctoraal hebt gehaald.Niet University College, maar gewoon zo'n ouderwetse Nederlandseuniversitaire opleiding met veel onderzoekstraining. Dan schitterje hier vanwege talenkennis, zelfstandigheid en analytischvermogen. Wat je nog moet leren, misschien, is snel schrijven, jestukken op tijd inleveren en harder werken dan je ooit in je levenhebt gedaan. Maar wat niet is, kan komen.

Mayke de Jong

'Studenten moeten overtuigd zijn dat ze iemand voor zich hebben die gelooft in z'n vak'



'Studenten moeten overtuigd zijn dat ze iemand voor zich hebbendie gelooft in z'n vak'

"Ik moet jullie vragen om jullie naambordjes voor jeop tafel te zetten. Namen van buiten leren lukt nog steeds niet."Dr. André Manders is één van de vier genomineerdenvoor de titel 'Docent van het jaar'. "Waar ik op uit ben is datmensen zelf gaan denken en niet alleen maar bezig zijn met devraag: 'Wat moet ik weten om het tentamen te halen?'

De colleges van Manders kenmerken zich door interactie met destudenten. Hij stelt vragen en legt stellingen aan de studentenvoor waarop ze moeten reageren. "Dat ze op een gegeven momentroepen wat ze zelf vinden, dat vind ik altijd een mooi moment",vertelt Manders.

De effectieve vraag van Keynes is het onderwerp dat vandaagwordt behandeld. De vijftien studenten in het lokaal schrijven drukmee en wekken de indruk goed op te letten. Manders laat zich nietvan z'n apropos brengen door de studenten die nog binnen komendruppelen, ook niet als er één pas na drie kwartierbinnenkomt. Wat hij vaak doet is de theorie koppelen aan depraktijk. Hij betrekt de werkelijkheid, de economische politiek bijde economische theorie.

"Dat maakt het echt levend voor ze, je ziet ook dat ze op datmoment bij de les zijn. Het is stil, je hebt de aandacht. Er wordtmeegedacht, er ontstaan dan soms discussies tussen studenten als zehet met elkaar oneens zijn. Op dat moment weet je dat het muntje isgevallen, er wordt even op eigen denkkracht gevaren in plaats vanalleen maar te luisteren."

Als studenten de stof niet hebben bestudeerd laat Manders zichdaardoor niet van zijn stuk brengen. Daarin heeft hij eenontwikkeling doorgemaakt: "In de beginperiode had ik af en toe deneiging om te zeggen: 'Jongens we gaan naar huis. Als julliehelemaal niks doen, dan kan ik m'n lessen hier niet draaien. Wehouden ermee op en dan doen we het volgende week wel weer over, enanders maar niet'. Ik heb dat in een soort uitdaging omgezetdoor tezeggen: 'Als je het niet weet val je door de mand, want ik ga jevragen of je het hebt gelezen en wat je ervan vindt'."

Vervolgens zet hij de discussie voort met mensen die de stof welgelezen hebben. "Op die manier kun je toch een goede wisselwerkingoproepen. Ik hoop daarmee te bereiken dat ze zich de volgende keerwel hebben voorbereid en ook actief in de discussie mee willendoen."

Minderwaardig

In de 25 jaar dat Manders doceert heeft hij zich eenpersoonlijke stijl eigen gemaakt. "Ja, in 25 jaar doe je wel wat,hè. Dan komen er ook verschillende soorten studenten voorbijen ik heb natuurlijk een hoop verschillende vakken gegeven. Grotecolleges en kleinere werkgroepen, die variëteit, ja die is welinteressant. Het vraagt toch allemaal om z'n eigen aanpak." Beidevormen vindt hij boeiend, maar hij onderscheidt daarbijverschillende doelen. Het aantrekkelijke van de kleine groepenvindt hij de interactie. Bij de grote hoorcolleges stelt hij zichtot doel de studenten op het hoofdspoor te zetten en op voetangelsen klemmen te wijzen.

Nanco van Arkel - eerstejaars psychologie - volgt het vakeconomie en is tevreden over de colleges die Manders geeft. "Decolleges zijn duidelijk en niet elke week hetzelfde. Bovendien vindik het prettig dat hij open staat voor een praatje. Hij praat zelfniet de hele tijd, maar probeert de informatie uit de studenten tehalen."

Ook eerstejaars Christel Kraaij is te spreken over de aanpak vanManders, al heeft ze ook kritiek. "Wat hij uitlegt vind ik welduidelijk. Maar je voelt je soms een beetje minderwaardig. Alsiemand een antwoord geeft, weet hij het altijd beter. Wij kennen determen niet zo goed, je voelt je dan een beetje dom. En op eengegeven moment durf je niets meer te zeggen."

De studievereniging ECU '92 nomineerde Manders voor de titel'Docent van het jaar' op basis van gesprekken met studenten en deantwoorden van de economiedocent op een aantal vragen.Bestuursvoorzitter van ECU '92 Oscar Buma zat in de jury: "WaarManders vooral in uitblinkt is het uitdragen van hetmultidisciplinaire karakter van de opleiding. Vanaf dagéén dat je binnenkomt. Ook het contact tussen student endocent is bij hem heel belangrijk, hij staat open voor studenten.Er is geen drempel om naar hem toe te stappen."

Manders voelt zich gevleid door de nominatie. "Daar doe je hettoch voor. Ik bedoel, ik had er niet om gevraagd, ik wist niet eensdat ik kans maakte. Maar ik was wel buitengewoon aangenaam verrast.Ik vind het een eer. Eigenlijk kun je geen betere beloningkrijgen."

Overtuiging en identificatie met de stof, dat zijn tweeelementen die volgens Manders iemand tot een goed docent maken."Studenten moeten overtuigd zijn dat ze iemand voor zich hebben diegelooft in z'n vak. Datmaakt volgens mij het luisteren ookgemakkelijker." Manders vindt het ook zijn taak om de stof levendte maken, zodat het niet alleen een abstract verhaal blijft. "Inons vak zit een identificatiemogelijkheid en ik vind het belangrijkdaarop aan te koersen. Je kunt studenten rechtstreeks met vragenconfronteren: 'Wat zou jij nou doen of adviseren in zo'ngeval'."

Show

Tijdens het college maakt Manders gebruik van het schoolbord,hij tekent een grafiek waarmee het evenwicht op de produktiemarktduidelijk wordt. Andere grafieken laat hij zien met behulp van eenoverheadprojector. De economiedocent denkt dat het gebruik vanmultimedia tijdens colleges de aandacht van studenten vergroot,maar hij is voorzichtig.

"Ik vind niet dat je als docent een show moet maken. Studentenmoeten ook een intrinsieke motivatie hebben en niet alleen dooraardige gimmicks aangetrokken zijn tot de colleges. Maar multimediais wel functioneel, al leent het ene vak zich er meer voor dan hetandere."

Hij zou graag zien dat er systematischer aandacht besteed wordtaan scholing voor docenten met betrekking tot multimedia. "Hetwordt nu, naar mijn gevoel, teveel overgelaten aan de vraag of dedocent dat grappig vindt en er handig in is. Eigenlijk zouden alledocenten op de universiteit de mogelijkheid moeten krijgen zich tebekwamen in het hanteren van dat soort middelen."

Het thema van de conferentie Onderwijs Meester is verbeteringvan de binding tussen universiteit en studenten. Manders denkt dateen binding het best tot stand kan komen op het niveau van hetvakgebied. "Je moet studenten de mogelijkheid geven ergens bij tehoren. Onder andere door te zorgen dat ze zich iets voor kunenstellen bij de vakken die ze krijgen. Maar het gaat ook omvakgenoten die aanspreken in hun manier van analyseren en hunenthousiasme voor het vak. Binding met de universiteit dat werktniet, dat is een veel te grof begrip.

"Dat de universiteit door middel van Onderwijs Meestercommitment toont met onderwijs vind ik in ieder geval heelbelangrijk. Maar ik moet je er eerlijk bij zeggen dat ik nietprecies weet of die conferenties ook werkelijk bijdragen om deresultaten te verspreiden over de héle organisatie."

Hugo Kamperman

'The ups and downs of getting settled'

De internationale uitwisseling van studenten enonderzoekers, een van de doelstellingen van de Nederlandseregering, wordt ernstig belemmerd door een andere doelstelling vandiezelfde regering. De aanscherping van het vreemdelingenbeleidzorgt ervoor dat veel 'welkome' gasten van universiteiten ongewildterechtkomen in de bureaucratische mallemolen van de gemeentelijkeen overheidsinstanties. Dat is de bevinding van deontwikkelingsorganisatie Nuffic die afgelopen week een conferentiehierover belegde. Wat zijn de ervaringen in Utrecht?

Wie deze zomer in het bulletin van de Internationale NeighbourGroup, de organisatie voor buitenlandse gastmedewerkers in Utrecht,het relaas van de Deense Ann Fleisher Vosegaard las, vreest hetergste. Vosegaard beschreef de

'ups and downs of getting settled' als volgt: 'The firstthree months (...) our most regular contacts with the Dutch werethe ones at the municiple offices and the aliens police, (...).When we applied for the residence permit they kept sending us thewrong forms, would not accept our papers, and they certainly didnot read the letters of explanation we sent them.'

Frits Koek, medewerker personeelszaken bij Farmacie, ontkent datde

buitenlandse gasten van de UU grote problemen hebben met hetNederlandse vreemdelingenbeleid. De zaken zijn volgens hem invergelijking met andere universiteiten en hogescholen juist heelgoed geregeld. Al sinds het begin van de jaren negentig onderhoudtKoek nauwe contacten met de gemeente, de vreemdelingendienst en debelastingdienst. Zijn ervaringen vormden mede de basis voor deregeling voor buitenlandse bezoekers zoals die is vastgelegd in hetHandboek Personeel. "Daar staan alle procedures precies inomschreven."

Volgens Koek ontstaan de moeilijkheden vaak wanneer goedwillendemaar onwetende medewerkers, niet werkzaam bij een afdelingpersoneelszaken zich ermee gaan bemoeien. Ook de fricties waar deandere onderwijsinstellingen blijkbaar op stuiten zijn naar demening van de universitair medewerker in eerste instantie te wijtenaan een gebrek aan kennis bij de instellingen zelf en veel minderaan de uitvoerende overheidsorganen.

Michiel van de Kasteelen, beleidsmedewerker InternationaleSamenwerking bij de faculteit Rechtsgeleerdheid, heeft groteremoeite met het stroperige vreemdelingenbeleid van de overheid,alhoewel ook hij erkent dat zaken in Utrecht inmiddels de goedekant opgaan. Maar in het nog recente verleden is de faculteit eenpost-graduate studente misgelopen, omdat ze niet 'bewezen' kreegdat ze over voldoende middelen van bestaan beschikte. En ook deprocedure voor een Tewerkstelling bij onderzoekers, die met eenbeurs naar Utrecht komen, acht hij in wezen onzinnig, aangezien ervan geen enkele arbeidsrelatie sprake is.

"Met de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en devreemdelingendienst zijn nu duidelijke afspraken gemaakt rondom dete volgen procedures voor studenten die naar Utrecht komen", zegteen woordvoerster van Bureau Buitenland. In hoeverre die afsprakenworden nageleefd is altijd afwachten, maar de houding iswelwillend. De ambtenaren van die diensten komen tegenwoordig zelfsmet hun lap-top naar het Bestuursgebouw om de studenten teregistreren. Op korte termijn zal de universiteit bovendien innavolging van de Leidse universiteit een medewerker aanstellen dieals centraal aanspreekpunt zal dienen voor zowel studenten dieproblemen ondervinden als de betrokken instanties.

Ook de Nuffic ijverde tijdens een eerder congres voor deinstelling van één loket voor alle procedures. Deverschillende overheidsinstellingen konden echter geenovereenstemming bereiken over een dergelijke separate behandeling."Zo'n snelle behandeling is nog steeds onze doelstelling", alduseen woordvoerster van de Nuffic. "We proberen nu echter meer denadruk te leggen op goede deelafspraken en communicatie."

Xander Bronkhorst

Voor meer informatie: Service Centrum BureauBuitenland, Hella Snoeren, tel: 2532696

Synchroonzwemmen is weinig blessuregevoelig

Vier jaar lang combineerde ze het zwemmen met turnen. Doordathaar rechtenstudie veel tijd vergt heeft ze nu geen tijd meer omdaarnaast nog twee sporten te beoefenen. Ze heeft het turnen latenvallen. Jammer vindt Maat dat wel, ze zou graag ook een anderesport willen doen. "Maar dan moet het wel iets zijn wat ik leukvind, tennis bijvoorbeeld."

De naam kunstzwemmen is inmiddels vervangen. Het heet nusynchroonzwemmen. Zo'n twee jaar geleden besloot de zwembond totnaamsverandering. "De betekenis van de oude naam klopte niethelemaal en bovendien is er nu internationaal één lijngetrokken.", aldus Maat.

Maat neemt in februari deel aan de Nederlandse KampioenschappenSynchroonzwemmen in Utrecht. Ze zwemt daar op verschillendeonderdelen. Met haar team, dat uit zes dames bestaat en ze gaat ookeen duet zwemmen. Een podiumplaats zit er volgens Maat niet in, zeverwacht dat ze met haar team uiteindelijk niet hoger komt dan eenplaats bij de eerste zes. "Ook bij het duet zal het moeilijkworden, maar bij de vorige twee edities van het NK hebben we eenfinaleplaats gehaald."

Maat heeft inmiddels al acht keer acte de présence gegevenop het NK maar ze is nog nooit Nederlands kampioen geworden. Zezwom ook nog nooit op een EK of WK, wel heeft ze internationalewedstrijden gezwommen tegen clubs uit diverse Europese steden.

De studente is van mening dat ze te lang bij de verkeerde clubheeft gezwommen. "Ik ben van Deventer overgestapt naar Zwolle, inDeventer kwam ik niet verder. Het niveau was daar niet hooggenoeg." Bij haar nieuwe club in Zwolle ziet ze meer perspectief omzichzelf te verbeteren. "Ik zwem nu met mensen die in de juniorenaan het wereldjeugdkampioenschap hebben meegedaan en mijn huidigetrainster was daar toen coach. Soms denk ik er wel eens over omover te stappen naar Nijmegen, dat is een nog betere vereniging.Als ik eerste of tweede wil worden op een NK dan zal ik toch weernaar een andere vereniging moeten." Ze voelt er niets voor om inUtrecht te zwemmen. "Utrecht telt landelijk gezien niet echt mee",aldus Maat.

Ondanks het hoge niveau waarop ze actief is hoeft ze voor haarsport nietveel te laten. "Ik ga gewoon uit en ik ben onlangs nog opwintersport geweest. Je moet de leuke dingen inplannen op demomenten dat het kan." Last van blessures heeft ze zelden,synchroonzwemmen is dan ook een weinig blessuregevoelige sport. Dezwemsters hebben wel allen een neusklem op, als ze dat niet zoudendoen zou de kans op voorhoofdsholte-ontsteking een stuk groterzijn.

Ze traint zo'n tien à vijftien uur in de week, als ze daarde reistijd nog bij optelt komt ze aan ongeveer twintig uur. Vijfkeer per week is ze anderhalf uur in het water te vinden, daarnaastis er nog een half uur droogtraining. Ook doet ze anderhalf uurkrachttraining per week. De studente bezoekt haar trainingen in 'savonds en in het weekend. Maat heeft wel eens aan stoppen gedacht,omdat ze dacht dat ze het synchroonzwemmen niet meer kon combinerenmet haar studie. "Het is moeilijk om het moment van stoppen tebepalen. Als degene met wie ik de duetten zwem stopt dan stop ikmisschien ook."

Mogelijk stopt Maat volgend jaar al met synchroonzwemmen. "Ikmoet dan afstuderen en dan moet je toch een afweging maken of jedoorgaat of niet. Mijn club verleent mij veel medewerking, maar alsik naar een andere club zou gaan moet ik dat nog maar afwachten.Dat zijn dingen die ik nog op een rijtje moet zetten."

Hugo Kamperman