Achtergrond

Gezond verstand wint het langzaam van militaire logica

Héctor Rosada-Granados, de man die in 1993 inGuatemala guerilla en leger rond de tafel bracht, promoveerdevrijdag in Utrecht. "Onderhandelen is altijd de waarheid spreken entoch niet alles zeggen."

"Van 1960 tot en met 1996 zijn er 137.000 mensen in Guatemalavermoord", zegt de Guatemalteekse ex-vredesonderhandelaar dr.Héctor Rosada-Granados. "Daarnaast zijn er 13.000 militairenen guerillastrijders gesneuveld." De recente geschiedenis dieRosada-Granados in het kort vertelt is een treurig verhaal overdoodseskaders, massamoorden en verwoestingen van complete Indiaansedorpen, omlijst door een aantal gemanipuleerdepresidentsverkiezingen en al dan niet gelukte staatsgrepen.

Rosada-Granados promoveerde afgelopen vrijdag bij de faculteitSociale Wetenschappen op zijn onderzoek naar het militaire complexin Guatemala. Zijn promotor was cultureel antropoloog Prof.dr. DirkKruijt. Het contact tussen de twee stamt uit de tijd dat Kruijt alsdiplomaat in Centraal-Amerika werkte. Hij was toen door deUniversiteit Utrecht voor vier jaar uitgeleend aan het Ministerievan Buitenlandse Zaken.

"De ergste tijd is de periode 1979 tot 1984 geweest", vervolgtRosada-Granados zijn relaas. "Het leger heeft toen eenoffensief-van-de-verschroeide-aarde ingezet, dat verschrikkelijksuccesvol is geweest. Geen enkel middel werd geschuwd om deguerilla aan te pakken." Hij vertelt dat de guerilla bomen hadgekapt om de wegen te blokkeren. Het leger gebruikte napalm om dewegen weer open te breken.

"Daarna kregen ze de smaak te pakken en hebben ze in totaal 440Indiaanse dorpen met napalm-bombardementen verwoest." De acties vanhet leger waren in strikt militaire zin briljant te noemen enleidden halverwege de jaren tachtig dan ook tot de overwinning. Deguerilla was toen volledig in het nauw gedreven.

Vis

"De tactiek van het leger was die van de vis in het water. Jekunt de vis zelf proberen te doden, maar als je hem niet te pakkenkrijgt, haal je het water weg en dan gaat hij ook dood. InGuatemala was de guerilla de vis en de bevolking het water, want debevolking steunde de guerilla." De meedogenloze toepassing van ditvis-waterprincipe door het leger had rampzalige gevolgen voor debevolking, grotendeels Indianen die van de Maya's afstammen.

Een andere tactiek uit de militaire denktank was de zogehetenspiegeltheorie, een term uit de koker van generaal HéctorGramajo die in 1982 de macht had gegrepen. Het leger probeerde debevolking op dezelfde manier aan zich te binden als de guerilla dateerder had gedaan: ze werd ingeschakeld voor de logistiek,inlichtingen en voedselvoorziening van het leger. Alle volwassenenwerden daarnaast onder de wapenen geroepen.

"Zo werd de guerilla gedwongen haar eigen mensen te doden",verduidelijkt Kruijt. "Dat konden ze niet en daarmee is despiegeltheorie de beslissende tactiek van het leger geworden.Daarvoor hebben ze wel het hele land tot aan de babykleren toemoeten militariseren."

Aan het eind van de oorlog organiseerde het leger verkiezingenvoor een burgerregering, maar het hield achter de schermen defeitelijke macht in handen. Onderhandelingen met het handjevolguerillastrijders dat was overgebleven werd jarenlang overbodiggeacht. Waarom zijn er in de loop van de jaren negentig tochonderhandelingen op gang gekomen?

Rosada-Granados: "Ik denk persoonlijk dat het leger interngeleidelijk aan veranderd is. Het koude-oorlogdenken verdween; menbesefte dat het leger op de lange duur de politiek uit moest, wildeer een meer stabiele democratie ontstaan. Het gezond verstand begonhet te winnen van de krampachtige militaire logica.

"De militairen begonnen in te zien dat er andere oplossingennodig waren dan strikt militaire, want een guerillabeweging kun jenooit volledig uitroeien. Er ontstond zo onder een groep meerverlichte militairen een debat over de grote structurele problemenvan het land, die feitelijk de aanleiding zijn geweest voor hetontstaan van de guerilla, bijvoorbeeld de schendingen van demensenrechten, de ongelijke verdeling van welvaart en dediscriminatie van de Indianen. Ook de terugkeer van miljoenenvluchtelingen uit het buitenland was een groot probleemgeworden."

Rosada-Granados: "De militairen wisten waar ze aan begonnen toenze gingen onderhandelen met de guerilla: ze zouden geleidelijk demacht uit handen moeten geven aan de opeenvolgendeburgerregeringen. Ze wilden echter wel als winnaar onderkend wordenen een waardige plaats voor het leger afdwingen."

Rosada-Granados werkte als onderzoeker aan de universiteit toenzijn vriend, (burger)president Ramiro De Leon Carpio, hem vroeg omde vredesonderhandelingen te leiden. Zo kreeg hij voor drie jaar depost van 'presidentieel minister'. De militairen overtuigen van denoodzaak van vrede was het moeilijkste onderdeel van zijnonderhandelingswerk, zegthij terugkijkend. "Dat bleek zo'n groteinspanning te zijn dat er nu als eindresultaat ten minste vrede isgetekend, maar voor de andere problemen is nog geen oplossing."

Bananenteelt

Rosada-Granados' mandaat liep af voordat er een definitiefvredesakkoord was. Onder zijn opvolger werd eind 1996 vredegesloten, maar Rosada-Granados is ontevreden met het resultaat. "Denieuwe president Alvaro Arzú wilde binnen twee maanden eenvredesakkoord hebben. Dat kwam er inderdaad, maar door de haast iser helemaal niets gedaan om die vrede op economisch en politiekvlak te onderbouwen. Er zijn alleen technische en praktischeafspraken over het inleveren van wapens en het terugtrekken van hetleger in de kazernes.

"De loyaliteit van de guerillacommandanten is in werkelijkheidgewoon afgekocht met banen, jeeps en met amnestie. Er is nuinderdaad vrede, maar het is een vrede tussen de top van het legeren de top van de guerilla. Ik weet niet hoe dat moet op de langetermijn. Je hoort nu al veel Maya-leiders zeggen: waarom hebben weeigenlijk vrede gesloten, er is helemaal niets verbeterd."

Rosada-Granados vertelt over zijn ervaringen als onderhandelaar:"Het was vijfentwintig uur per dag werken. Ik wist bij wijze vanspreken 's avonds niet waar ik de volgende dag wakker zou worden.Er waren namelijk zoveel verschillende partijen bij betrokken; nietalleen guerilla en leger, maar ook de kerk en niet te vergeten deinvloedrijke economische machtsblokken vanuit de bananen- enkoffieteelt. De laatsten zijn eigenlijk de oorzaak van alleproblemen in Guatemala, doordat ze een economische tweedelinghebben veroorzaakt en in stand gehouden."

Partijen probeerden Rosada-Granados tijdens de onderhandelingenvoortdurend voor hun eigen karretje te spannen: "Ik las een keer opeen bijeenkomst een verklaring voor waarmee de guerilla het oneenswas. Ik stond toen in een mum van tijd overal bekend als een pionvan het leger. Het leger speelde daar handig op in en legde meallerlei uitspraken in de mond die uit hun gedachtengoed kwamen.Een tijd later heeft de guerilla precies hetzelfde uitgehaald."

Hoewel hij naar de buitenwereld toe vaak als eenvertegenwoordiger van het militaire denken is afgeschilderd, hadRosada-Granados in werkelijkheid grote moeite het vertrouwen van demilitairen te winnen. "Ik kwam van de universiteit, maar in demilitaire wereld tel je alleen mee als je onderscheidingen hebt.Uiteindelijk was er maar één manier om geaccepteerd teworden. Dat was door altijd, maar dan ook altijd de waarheid tespreken. Je kunt het maar beter oneens zijn en zeggen dit pik ikniet, dan iets beloven dat je later moet herroepen."

Even later schetst hij het hachelijke speelveld met deopmerking: "Maar je moet toch ook weer niet alles zeggen, want zeschuwen geen enkel middel om je naar hun hand te zetten: geld ofvriendinnen, desnoods eliminatie. Er was trouwens nòg eenbelangrijke manier om door de militairen te worden geaccepteerd: jemoet zorgen dat je hen cursussen geeft, daar hebben ze veel eerbiedvoor. Ik was docent in een centrum voor militaire studies en gaf ersociologie, antropologie en ook perestroyka."

Frans van Mieghem

De gesjeesde romanticus en de ouwe lul

Wie denkt dat er alleen studenten wonen instudentenhuizen vergist zich. Op een gezonde studentenverdiepingwoont altijd een 'oude lul', of een gesjeesde romanticus. Iederstudentenhuis heeft zijn wijze uil, of vage vagebond. Mensen diemet elkaar gemeen hebben dat ze de universiteit nooit van binnenzien, maar moeilijk afscheid kunnen nemen van de chaotischelevendigheid van het studentenbestaan.

Er is een ongeschreven wet voor de mensen die makkelijk leren.Je moet naar de lagere school, je moet naar de middelbare school,je moet studeren, en je moet werken, je moet een auto en eenhypotheek, je moet een stabiele liefdesrelatie, je moet kinderen,en je moet een keertje dood.

De mooiste tijd heet de studententijd zijn. Dan moet er nog nietzo veel, en wordt bijna alles je vergeven. Zuipen, braspartijen,vage feestjes, tongen met een kwijlebal, dronken in het bed van eenander plassen. Het mag allemaal, totdat je afgestudeerd bent. Danverwacht men dat je een eigen huisje gaat betrekken. Het tijdperkvan de hypotheken, de kinderen, de uitvaartverzekeringen en degeheime minnaars of minnaressen breekt aan.

Er zijn echter mensen die van dit normale patroon afwijken, enblijven hangen in een studentenhuis. Die nog dagelijks de geur vanverschaald bier ruiken, en herrie horen uit goedkopehifi-installaties. Die nog steeds 's nachts struikelen over legewijnflessen, en gietijzeren pannen met pastaresten.

Zo iemand is Joris Uijen (31). En hij woont niet in zomaar eenstudentenkamer. Uijen is de 'opa' van verdieping 89, twee hoog, vande Ina Boudier Bakkerlaan, een soort grote studententuin. Eenvrijplaats voor jongeren die juist onder moeders vleugels vandaanzijn. Uijen is er een vreemde eend in de bijt, die het drukkebestaan van fysiotherapeut leidt.

Daarnaast coördineert hij ook nog eens het overblijven opeen school. "Ik zorg ervoor dat in de lunchpauzes alles goedgeregeld is." En tenslotte doet hij bestuurswerk op de IBB. Dewerkende man woont al tien jaar op de Ina Boudier Bakkerlaan. Uijenheeft er inmiddels de leeftijd en wijsheid bereikt, om degebeurtenissen op zijn verdieping van een droge afstand te kunnenbekijken. Dit brengt hem in de positie waarin hij analyserendeopmerkingen kan maken over de huidige en de vroegere student. Enhij ziet wel degelijk verschillen met een decennium geleden: "Destudenten werken tegenwoordig harder. Ze zijnintensiever met destudie bezig. De werkende bewoners hier op de verdieping gaan vaaklater naar bed dan de studenten. En ik heb de indruk dat destudenten minder bewust leven dan wij vroeger. Toen ging detelevisie wel eens uit en zaten we tot diep in de nacht tediscussiëren. Nu gaat de televisie nooit meer uit."

Behalve wanneer er feesten gegeven worden, en die zijn heftigerdan vroeger. "Er wordt dan flink gezopen en flink geblowd." Naafloop is de puinhoop groter. En er wordt minder goed opgeruimd."Resten van een feest blijven veel langer liggen. Vroeger gingen wede volgende dag met zijn allen opruimen en dat gebeurde dan ookgrondig." Paradoxaal is dat volgens Uijen de huidige student,ondanks zijn gebras, wel netter is in het liefdesleven: "Eind jarentachtig kwam het regelmatig voor dat de vriendin van een huisgenootdronken in een hoekje met een ander lag te zoenen. Dat zie je nietmeer. Tenminste niet op deze verdieping." Relaties lijkenstandvastiger te zijn. Uijen sluit echter niet uit dat het er opandere verdiepingen nog ouderwets aan toe gaat.

Hijzelf geeft zich, ondanks dat hij vrijgezel is, niet meer overaan dergelijke gekkigheid. Uijen bekent dat hij zich aan hetsociale leven op de verdieping onttrekt. "Ik vind het niet zo leukmeer om erbij te gaan zitten." De gespreksonderwerpen van dehuidige student interesseren hem niet. Als ze algespreksonderwerpen hebben. "Maar ik wil geen alien zijn", zegtUijen terwijl hij een sjekkie rolt. "Ik heb meer een houding van,wat jullie doen is niets meer voor mij, maar trek je alsjeblieftniks van mij aan."

De vraag dringt zich op of het niet eens tijd wordt dat Uijeneen huisje voor zichzelf betrekt. Geen gele poep meer in degootsteen, geen mysterieuze verdwijningen van shampoo of tandpasta,geen briefjes met anonieme verwensingen, maar wel gewoon je eigentoilet, en je eigen badkamer. "Ik ben nogal honkvast", zegt dejonge fysiotherapeut, die wijst op de onvermoede voordelen die hetstudentenhuis biedt: "Ik hou erg van computers, en het netwerk ishier ongelooflijk goed. Voor vijftig gulden per maand heb je hiereen perfecte Internetaansluiting." Hij demonstreert hoe je met eensimpele druk op een knop onmiddelijk contact kunt maken met hetInternet. Daarnaast kost een kamer op de IBB, inclusief alles datje maar kunt verzinnen, 300 gulden per maand. Een schijntje vooreen werkende jongeman, die dus voor 350 gulden per maand theinvisible master of the digital universe is, met de IBB alshomebase. Daarnaast is er natuurlijk de romantiek die kleeft aaneen studentenhuis en de angst dat na een verhuizing de gelukkigejeugdjaren definitief voorbij zijn.

Een echte romanticus met een warm kloppend hart, die zichdergelijke immateriele zaken aantrekt, is Alex Broods (24). Hij isniet afgestudeerd maar gesjeesd. Een vagebond die hetUtrechtseuitgaansleven kent als zijn broekzak. Hij studeerde enigetijd psychologie, maar het lukte hem niet om zich te concentreren,en weerstand te bieden aan de aardse geneugten van de nachtelijkestad. Hij is nu druk doende een gulden middenweg te vinden tussen"het als een robot volgen van de regels, en doen wat ik echt leukvind."

Ook Broods is blijven hangen in een studentenhuis in dePoortstraat. Hij moet de badkamer en het toilet delen, maar heefteen eigen keukentje. "Het is heel goed voor het sociale bewustzijnom met veel mensen in huis te wonen. Je moet samenwerken, en jeleert veel mensen kennen. Dat gaat best wel rap." Het grootsteprobleem vindt Broods het als "medemensen niet snappen datsamenwonen ook alleen zijn is. Af en toe wordt er teveel van jeverlangd. Krijg je het idee dat je asociaal bent als je mensen geenaandacht geeft."

Toch heeft Broods niet de behoefte om te verhuizen naar eeneenheid voor zichzelf alleen, zolang zijn kamer maar aan debasisvoorwaarden voldoet. "Het moet een bron van rust zijn. Dat jeje er lekker in kunt terugtrekken."

Hij wijst erop dat velen luchtkastelen najagen. "Je hebt mensendie wonen in een groot huis waarin ze eenzaam zijn. Het maakt nietuit hoe groot je kamer is, als je Utrecht als je tuin hebt. Datmoet je inzien, anders ga je energie verspillen aan nuttelozedingen."

Gerard Janssen

'We hebben nog even gedacht aan schapendrijven, maar dit vindt-ie werkelijk fantastisch'

'We hebben nog even gedacht aan schapendrijven, maar ditvindt-ie werkelijk fantastisch'

De reddingsacties na de aardbeving in Colombia kwamenmisschien iets te vroeg, maar over een jaar moet het VeterinairReddingshonden Team klaar zijn voor acties over de grenzen. Binnende regio Utrecht hebben de veterinairen inmiddels een reputatieopgebouwd. Onlangs nog werden ze ingeschakeld bij de zoektocht naarhet verdwenen meisje Sybine Jansons in de buurt van Maarn.

Het oude militair hospitaal in Oog in Al ligt er verstild bij.De jachtsneeuw kan niet verhullen dat het uitgestrektegebouwencomplex in een deplorabele staat verkeert. Het is alsof eenvenijnige balkanruzie over het terrein heeft geraasd. Ruiten engevels liggen in gruzelementen. Binnen bedekt een laag van gruis enstof de ellenlange gangen en sieren graffiti-tags de muren van dekale vertrekken.

De desolate aanblik van het terrein wordt deze zondagochtend ruwverstoord door het driftige geblaf van honden. Leden van hetVeterinaire Reddingshonden Team hebben de vrieskou getrotseerd enverzamelen zich rond hun auto's op het braakliggende binnenterrein.De honden dartelen nerveus rond hun benen. Het team vroeg en kreegvan de gemeente toestemming het complex, dat na renovatie eensamenwerkingsverband van protestant-christelijke kerken en eenasielzoekerscentrum gaat herbergen, te gebruiken voor trainingen."Een prachtplek", vindt voorzitter en mede-oprichtster Esther vanNeerbos. "We hebben hiervoor op de bouwlocatie van het nieuwe WKZgeoefend, maar dit is nog veel mooier."

Sinds ruim twee jaar concentreert het Veterinaire ReddingshondenTeam zich op het africhten van honden voor `inzetten' bijverdwijningen of vermissingen. De honden wordt geleerd om lichamenterug te vinden in het open veld, onder het puin, in gebouwen, enonder water. In tegenstelling tot de speurhonden van de politie,reageren de zoekhonden van het team ook op de `verstrooiing' vangeur. Ze moeten bij wijze van spreken een parachutist die midden ineen bos is neergekomen kunnen terugvinden.

Slachtoffer

In Nederland zijn er slechts twee andere groepen die zichserieus met het specialisme bezighouden. Het Utrechtse teambeschikt nu over tien leden en vijf aspirantleden. Een meerderheidvan henis verbonden aan de faculteit Diergeneeskunde. Van deongeveer twintig honden in training zijn er inmiddels zes door deKoninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging gecertificeerd omaan echte zoekacties deel te nemen.

In het oude militair hospitaal wordt vandaag geoefend met het`verwijzen': het lokaliseren van een verborgen slachtoffer. Dikingepakt tegen de snijdende wind en met de verplichte gelebouwvakkershelm op het hoofd verstopt studente diergeneeskunde enbestuurslid Judith van de Wiel zich in een van de zijvleugels vanhet gebouw. Bij de ingang houdt Van Neerbos haar opgewondenMechelse herder Fussy vast bij de voorpoten. "Haar is geleerdalleen te zoeken naar mensen die liggen of zitten", legt ze uit. Opeen commando rent het beest door de donkere gang, vliegt een bochtom en loopt schichtig enkele aanliggende zalen in en uit. In eenkamer aan het eind van de corridor houdt de hond halt bij een kasten zet het op een blaffen. Mission accomplished.

De leden van het Veterinaire Reddingshonden Team bieden telkenswanneer zij denken van nut te kunnen zijn bij hetopsporingsonderzoek hun diensten aan. Driemaal mochten deveterinairen tot nu toe daadwerkelijk in touw komen in de omgevingvan Utrecht. In het Hollands Diep speurden de honden afgelopenzomer naar een opvarende van een boot die was omgeslagen. VanNeerbos: "Binnen een half uur wisten zes honden aan te geven waardie man zich bevond. De politie wilde daar echter alleen maardreggen. De duikers werden ingezet op een plek die door de eigensonarapparatuur was aangewezen. Daar bleek een grote steen teliggen. Twee dagen later kwam het slachtoffer bovendrijven op deplaats waar onze honden begonnen te blaffen. Dat is heelfrustrerend."

Het team wist zich diezelfde zomer te bewijzen bij de zoektochtnaar een vermiste peuter in het park van Lunetten. De hondenslaagden er weliswaar niet in het meisje te vinden, maar konden welde plaats van het delict aangeven. Naar later bleek was de moederdaar in overspannen toestand met het kind te water gegaan. Hetslachtoffertje werd enige tijd later dood aangetroffen in hetstruikgewas.

Gillen

De veterinairen konden met de twee bovenstaande ervaringen eengroot deel van de scepsis over het zoekwerk van hun hondenwegnemen. De Utrechtse politie beval de reddingshondenbrigade vanharte aan voor de zoekactie onlangs naar het verdwenen meisjeSybine Jansons in de bossen bij Maarn. Toen de fiets van het meisjegevonden was, mochten de studenten als eerste het gebied afkammen.Nog voor de ME. Entoen ze op een bunker stootten waarin volgens dehonden kort daarvoor nog iemand aanwezig was geweest, werdonmiddellijk de Technische Recherche ingeschakeld. "Dat wijst ertoch op dat we nu serieus worden genomen", vindt Van Neerbos.

Voor Joanne Fruithof was de inzet in Maarn haar eerste. Detoekomstig dierenarts traint pas een jaar met Luca. De `kruisingvan een border-collie en iets anders' behaalde onlangs hetcertificaat om in het bos te mogen zoeken en kon daarom tijdens dezoekactie goed worden gebruikt. Angst kende Fruithof maar tot opzekere hoogte. "Alleen toen we `s avonds in het pikkedonker metzaklantaarns verder zochten, wist ik dat ik heel hard zou gaangillen als we iets zouden vinden."

Hoewel Fruithof het "heel stoer" vond een bijdrage te kunnenleveren aan de zoekactie, staat voor haar het speurplezier van Lucavoorop. Ook voor andere leden van het team lijkt het enthousiasmevan de honden de belangrijkste reden voor hun lidmaatschap. "Ticaheeft zo'n enorme `will to please', als je niets met dat beestonderneemt word je thuis helemaal gek", zegt co-assistent ElkeBlommers. "We hebben nog even gedacht aan schapendrijven, maar ditvindt-ie werkelijk fantastisch."

Blommers' vriend Steven Slothouwer is vandaag als vrijwilligslachtoffer meegenomen. Even daarvoor heeft hij zich omslachtiglaten begraven onder een stapel bouwmateriaal. In een mum van tijdwerd de student industrieel ontwerpen in Delft echter weertevoorschijn getoverd door de Mechelse herder Xantha, hetparadepaardje van het team.

Esther van Neerbos heeft het geheel goedkeurend gade geslagen.Voor de stuwende kracht achter het team staan de inzetten juist welcentraal. "Daar doe je het voor. Als je ziet hoe dankbaar de mensenzijn, besef je dat maar al te goed. Hun liefste wens is zekerheidover het lot van hun vrienden, familie of kennissen." Al ruim achtjaar bereidt Van Neerbos, die zich in de laatste fase van haarco-schappen bevindt, haar honden voor op eventuele zoekacties. Toenin 1994 de orkaan Luis over St. Maarten was getrokken zocht zij terplekke met haar honden naar vermisten.

Dat is ook het uiteindelijke doel dat Van Neerbos met het teamvoor ogen heeft: "internationaal opereren met een groep vanvijftien tot twintig mensen en minstens acht inzetbare honden." Degroep zit volgens Van Neerbos bijna op een professioneel niveau.Door contacten met reddingswerkers in ondermeer Zwitserland,Frankrijk en Canada wordt getracht de expertise uit te breiden. "Indie landen mag je bijvoorbeeld oefenen met menselijkelichaamsdelen. Als diergeneeskundestudenten zijn we wel het een enander gewend, maar die lucht vergeet je niet snel."

Afgelopen maand waren ze net te laat met hun aanbod assistentieteverlenen bij de reddingsacties in Colombia. Misschien was dat ookwel te vroeg gekomen. Volgend jaar zullen ze net iets verder zijnmet de training en misschien is er dan ook een sponsor om debasisuitrusting te verbeteren. Op dit ogenblik worden pogingenondernomen om samen met het Rode Kruis een protocol te ontwikkelenvoor de inzet over de grenzen. "Als zich dan een ramp voordoetkunnen we meevliegen."

Xander Bronkhorst

'Op de universiteit hang ik de clown uit, maar in mijn studeerkamer kan ik me soms heel triest voelen'

'Op de universiteit hang ik de clown uit, maar in mijnstudeerkamer kan ik me soms heel triest voelen'

De vijf bio-medische faculteiten gaan nauwsamenwerken, zo meldde het U-blad vorige week. Initiatiefnemer vande 'Uithof-strategie' is prof.dr. Willem Hendrik Gispen, diebinnenkort vertrekt als decaan van Geneeskunde. Besturen zit hem inhet bloed, maar onderzoek is zijn passie. Portret van eenextraverte melancholicus.

Midden onder het gesprek springt hij op en beent naar deCD-speler in de hoek van de huiskamer. "Hier, dit is mijn opgewektekant." Terwijl het eerste deel van Paganini's vioolconcert door dekamer schettert en huishond Saar vrolijk met haar achterwerkschudt, zwaait de decaan van de faculteit Geneeskunde met zijndraadloze koptelefoon. "Daar loop ik dan mee door de kamer met demuziek lekker hard, heerlijk."

Hij wandelt op zijn karakteristieke, licht voorovergebogenmanier terug naar de bank. "Ik houd van drama, Mahler,Sjostakowitch, Paganini. Maar ik heb ook een andere kant. Op dedwarsfluit speel ik het liefst van die verstilde Franse muziek,Chaminade, Ravel, Debussy.

"Die twee kanten, dat is de Tweeling in mij, die vind je overalterug. Op de universiteit hang ik de clown uit, want op je werkmoet je je opgewekt gedragen, vind ik. Maar in mijn studeerkamerkan ik me soms heel triest voelen. Dat zou je misschien nietverwachten, maar dan moeten mijn vrouw en mijn kinderen me echtopbeuren: 'Kom op, Willem Hendrik, niet zo somber'."

Wie je ook spreekt over prof.dr. Willem Hendrik Gispen (55), eris niemand die geen uitgesproken mening heeft over de man die ditvoorjaar vertrekt als geneeskundedecaan om terug te keren naar hetonderzoek. Creatief, origineel, inspirerend wordt hij genoemd, maarook ijdel, autoritair en provocerend, steeds bezig de grenzen af tetasten, want - vindt hij - er moet beweging in de tent blijven, wemoeten niet vastroesten.

Onvergetelijk was zijn creatie van Vrouwe Pecunia in hethooglerarencabaret. In een halfblote jurk fladderde hij zo wulpsover het toneel dat veel aanwezigen verbluft toekeken. Was dat eenhoogleraar van de eerbiedwaardige faculteit der Geneeskunde? Zoalswel vaker tijdens het gesprek lacht hij breeduit bij de herinneringaan een spraakmakend optreden.

"Ja, Vrouwe Pecunia, dat was een glansrol van me. Ach ja, ik maggraag deranden opzoeken. Een collega-hoogleraar heeft me herhaaldemalen verzekerd dat het een schande voor de faculteit is, zoals ikme soms in het cabaret gedraag. Nou ja, dat is dan zijn mening. Ikvind het prachtig om de boel een beetje op stelten te zetten. Alsik met de decanen van de andere medische faculteiten in het landvergader, zit ik de zaak tegenwoordig ook onderuit te schoppen,want anders verveel ik me dood. Al die mensen die zichzelf zobloedserieus nemen, dat is toch een drama?"

Zowel thuis als op school was er veel aandacht voor kunst encultuur. "Ik heb op het Christelijk gym gezeten, een fantastischeschool waar werd gedebatteerd en waar je filosofie kreeg. Ik wasvoorzitter van de natuur-wetenschappelijke vereniging, ik heb hetschoolorkest gedirigeerd en ik zat samen met Herman van Veen in hetStichts Jeugdorkest. Hij speelde viool, maar hij kon er absoluutniets van.

"Ik heb altijd veel naast mijn studie gedaan, vandaar misschiendat ik zoveel waarde hecht aan de academische vorming vanstudenten. Ik vind het echt vreselijk dat er in het huidigestudieprogramma nog maar zo weinig ruimte is voor persoonlijkeontwikkeling. Dat studenten uit de U-raad nu voorstellen omwetenschapsfilosofie verplicht te stellen? Uitstekend. Zelfs alsmedische vakken daarvoor uren zouden moeten inleveren, zou ik zo'nvoorstel direct steunen, absoluut. Jammer dat ze me nog niet ommijn mening gevraagd hebben.

"Als ik aio's aan moet nemen, kies ik ook nooit voor de knapstejongetjes van de klas. Als iemand cum laude is afgestudeerd, wordik helemaal nerveus. Dan denk ik: die moeten we niet hebben. Ikkijk liever naar leiderschap, heeft iemand wel eens in een bestuurgezeten? En nog belangrijker: zitten wij op dezelfdegolflengte?"

Als hartstochtelijk natuurliefhebber ("ik herken vogels nogsteeds moeiteloos aan hun gezang") ging hij biologie studeren enkwam voor zijn afstudeeronderzoek terecht bij de net in Utrechtaangestelde farmacoloog De Wied. "Ze hadden me verteld datfarmcologie een nieuw vak was dat iets te maken had met de werkingvan geneesmiddelen. Dus ik belde aan bij de Vondellaan en zei tegenDe Wied, die zelf opendeed: 'Ik wil graag farmacologie doen, wantik heb begrepen dat dat een vak is met toekomst'.

"Die ontmoeting met De Wied is cruciaal geweest voor mijnloopbaan. Hij liet me eerst een maand in het lab rondlopen en vroegdaarna wat ik wilde gaan doen. Ik wilde wel bij professor Ernstgaan werken, een al wat oudere hoogleraar die onderzoek deed metratten. Hij had een hok op de gang staan met ratten die eeninjectie hadden gekregen om knaaggedrag op te wekken. Om hetkwartier liep Ernst de gang op en telde het aantal ratten dat zatte knagen. Daarna ging hij weer achter zijn bureau zitten dutten.Dat leek mijuiterst belangwekkend onderzoek. Maar zonder gekheid,dat experiment heeft een zeer veel geciteerd artikelopgeleverd."

Maar De Wied had andere plannen met de man die achttien jaarlater zijn schoonzoon zou worden, en zette hem aan het werk op hettoen nog onontgonnen terrein van de neurochemie. Konden er in dehersenen stoffen worden gevonden die de biologische basis vormdenvoor het leergedrag?

"Dat was een compleet nieuw terrein. In Amerika hadden ze netontdekt dat als je een platworm iets leerde en als je de hersenenvan dat wormpje daarna in een volgend platwormpje spoot, dat dattweede wormpje dan slimmer was dan zijn soortgenoten. Daarmee wasdus aangetoond dat leren iets met chemie in de hersenen te makenhad. De vraag was nu welke stoffen daarbij een rol speelden. Om datuit te zoeken, lieten wij ratten iets leren, vermaalden hunhersenen en gingen kijken welke stoffen daarin zaten die nietvoorkwamen in de hersenen van ratten die niets geleerd hadden. Alswe zo'n stof konden identificeren, zou dat heel belangrijk kunnenzijn voor de behandeling van leerproblemen, maar bijvoorbeeld ookvan dementie."

Na een kort verblijf in de Verenigde Staten kwam Gispen alsstaflid terug naar Utrecht, waar een absurd toeval hem op het spoorzette van de ontdekking die zijn repuatatie zou vestigen."Aanvankelijk liep mijn onderzoek van geen kant en op een gegevenmoment sprak De Wied mij aan op het feit dat ik zo weinigpubliceerde. 'Je hebt wel een grote bek', zei hij, 'maar waarblijven je resultaten'? Ik was zo verdomde nijdig dat ik geen woordkon uitbrengen. Ik ging naar de bibliotheek om even bij te komen enbladerde afwezig in een tijdschrift. Opeens zag ik een artikel overeen eiwit dat ik zelf ook gebruikte. Als ze dat in de kop van eenkonijn spoten, begon dat beest zich opeens te rekken en testrekken. En er stond bij dat ratten dat ook deden. Wacht even,dacht ik, dat kan ik ook. 'Nu word ik productief, De Wied'.

"Ik ben meteen naar het lab gegaan en heb tegen de technicusgezegd: 'Moet je goed luisteren, we gaan dit eiwit in de kop vanratten spuiten en als het goed is, gaan ze dan hun snorharenoppoetsen'. En verdomd, ze gingen poetsen. Dat was het bewijs datdat eiwit ervoor zorgt dat de hersenen poets-signalen gaanuitzenden. We zijn verder gaan experimenteren en dat heeft geleidtot een spraakmakend artikel in Nature en later tot een boek datnog steeds de Bijbel is op het gebied van poetsgedrag. Over toevalgesproken, ik ben dus een expert in poetsgedrag geworden omdat mijnbaas me niet productief genoeg vond."

Samen met De Wied heeft Gispen de afgelopen 25 jaar aan de basisgestaan van de groei van het Rudolf Magnus Instituut tot een van detoonaangevendecentra in de wereld op het gebied van depathofysiologie van het zenuwstelsel. "Ons onderzoek heeft eenbelangrijke bijdrage geleverd aan de kennis van de biologischegrondslagen van leren en geheugen. En daardoor ook aan een beterbegrip van de mechanismen die ten grondslag liggen aan ziekten alsepilepsie en schizofrenie, maar ook suikerziekte. Wij beschikkeninmiddels over heel interessante modellen van complicaties in dehersenen van ratten met suikerziekte. De industrie uit de helewereld staat hier op de stoep met de vraag of wij hungeneesmiddelen willen testen. Die reputatie van ons, daar ben ikbehoorlijk trots op.

"Of ik me wel eens heb afgevraagd waarom ik dat onderzoek noueigenlijk deed? In het begin niet, nee. Ik vond het fascinerend omte doen, het lab was in die tijd mijn tweede huis. Maar waarom jehet deed? Daar dacht je niet over na. Natuurlijk, je zocht naarnieuwe geneesmiddelen, en de ontdekking dat een groep ratten na eenbehandeling met een door jou gevonden stof minder ziek werd, washeel bevredigend. Maar toch was dat het niet alleen.

"Aan het doen van onderzoek zit een kant die ik niet kanuitleggen aan mensen die het niet zelf hebben ervaren. Ik zeg weleens dat wetenschap in zekere zin cultuur is. Een goed opgezetexperiment bezit een bepaald soort schoonheid. Maar daarnaast is erde spanning. Je wilt weten hoe dingen werken. En steeds als je eenstukje van het raadsel oplost, is dat weer opwindend. Op eengegeven moment was ik samen met een Engelse post-doc op zoek naarde werking van een bepaald eiwit. We konden er maar niet achterkomen hoe het zat, tot zij me midden in de nacht helemaal 'excited'uit bed belde: 'Ik heb het'. De volgende ochtend stonden we voordag en dauw in het lab, trillend op onze benen. Dat is de kick vanwetenschap. Daarvoor doe je het allemaal. Ik zal die dag nooit meervergeten."

Toen Gispen in 1988 directeur werd van het Rudolf MagnusInstituut was dat met het vaste voornemen om na een jaar of tienterug te gaan naar het onderzoek. Decaan worden was niet in zijncarrièreplanning opgenomen. Maar in 1996 was de sfeer in defaculteit na het voortijdige vertrek van decaan Staal zo gespannendat zowel de faculteitsraad als het college van bestuur hem bijnasmeekten om het roer in handen te nemen. Een van zijn voorwaardenwas dat studenten voortaan alleen als adviseur bijbestuursvergaderingen aanwezig zouden zijn.

De herinnering aan de woedende reacties op die 'ondemocratische'eis geeft hem drie jaar later nog steeds een zelfde gevoel alsRichard Witschge moet hebben in een stadion vol joelendeFeijenoord-supporters. "Ik was nog niet aangetreden of ik had al600 handtekeningen vanstudenten tegen mij verzameld en erverschenen spotprenten over me in de krant. Prachtig vond ikhet."

Met zijn actie bevestigde hij het beeld van de autoritairebestuurder die inspraak maar onzin vindt. Maar daar is hij het nietmee eens. Als ik autoritair overkom, komt dat omdat ik op eengegeven moment de knoop doorhak. Ik heb geen zin om eindeloos teblijven praten. Ik wil dat er dingen gebeuren. Maar ik ben geendespoot. Volgens mij ben ik juist een heel laagdrempelige decaan.Iedereen kan onaangekondigd bij me binnenkomen en zeggen wat hijdenkt.

"Dat ik niet tegen kritiek zou kunnen en soms geïrriteerdreageer op lastige vragen? Ach kom, dat is gewoon toneel. Ik heb inde afgelopen drie jaar met geen van de raadsleden problemen gehad.Dat meen ik serieus. Ook niet met Evert de Beer van depersoneelsgeleding. Als hij een vervelende vraag stelt, zeg ik nade vergadering: 'Evert, als je dat nog een keer doet, gooi ik je detrap af'. En dan loopt hij mee naar mijn kamer en nemen we eenbiertje. Hij speelt zijn rol en ik de mijne, begrijp je?"

Als hij de hoofdprijs in de Lotto zou winnen, zou hij het welweten. Een huis in Toscane en geen bestuurswerk meer, maar alleennog onderzoek, en daarnaast eindelijk tijd voor al die dingen dieer te lang bij in zijn geschoten. Opeens wordt hij weer ernstig."Ik heb als onderzoeker een prachtige tijd gehad, maartegelijkertijd ben ik voor mijn gevoel toch ook iets kwijt geraakt.Ik mis de confrontatie met de wereld van cultuur en filosofie. Ofik dan niet beter wat minder hard had kunnen werken? Nee, dat kanniet, dat gaat niet. De proeven gaan door en je zit nu eenmaal indie 'rat-race' waarin je moet publiceren om nummer één teblijven. Ik heb jaren gehad dat ik ook met Kerst en Oud en Nieuwiedere dag even op het lab was. Dat kon niet anders.

"Je zult mij niet horen klagen, want dat onderzoek was enormfascinerend. Maar ik merk nu dat je er een prijs voor betaalt. Datis een van de dingen waarover ik soms op mijn studeerkamer zit tepiekeren.

Misschien heeft die melancholie van mij daar ook mee te maken,het gevoel dat je altijd wel iets moet inleveren. Ruim een jaargeleden heb ik in de Kerstvakantie twee weken vrij genomen om inalle rust mijn diesrede te schrijven. Dat is me heel goed bevallen,een beetje luisteren naar muziek, een dagje jagen, en verder alleenmaar bezig zijn met ideeën. Dat smaakte naar meer.

"Een van mijn idealen is om volgend jaar een serie colleges tegaan lopen in de Letterenfaculteit. Toen ik post-doc was in Amerikaheb ik naast mijn onderzoek colleges Amerikaanse geschiedenisgevolgd. Zoiets zou ik wel weer willen doen, nu in de sfeer van depoëzie. Ik lees veel gedichten,Achterberg, Marsman.'Berusting' van Marsman is een van mijn favorieten, een heel kortgedicht over de dood. 'Ik weet niet of het lang is tot de dood, alshet maar goed is.' Zoiets. Prachtig toch?"

Zijn favoriete stad is New York. "Ongelofelijk, wat eendynamiek. Toen ik daar voor het eerst was, heb ik in een half uurgeloof ik dertig fotorolletjes verschoten. Dat eerste bezoek heefteen dramatische indruk op me gemaakt. Ik kom er nog regelmatig, ookal omdat ik eredoctor ben van de State University. Vandaar dat iktijdens de dies met zo'n speciale jurk om mijn hoofd loop."

De melancholie van daarnet maakt weer plaats voor de gulleGispen-lach. "Als ik met die toga de aula binnenkom, dan zie ikcollega's denken: 'Hé, heb ik wat gemist?' Ik kan er niets aandoen, maar dan heb ik inwendig het grootste plezier van dewereld."

Erik Hardeman


Lullige crapaudjes

Op de vraag of de suggestie klopte dat hij in de race is geweestvoor de opvolging van rector-magnificus Van Ginkel, doet Gispen erhet zwijgen toe. Maar mocht hij ooit in aanmerking komen, dan zaler veel moeten veranderen op de vijfde verdieping van hetBestuursgebouw voordat hij 'ja' zegt. "Ik ben iemand die veellawaai maakt, maar op de vijfde is het altijd zo vreselijk stil. Erwordt niet gefloten, er wordt niet gelachen, het lijkt wel eencrematorium. Ik denk niet dat ik me in zo'n sfeer erg op mijn gemakzal voelen. En dan die blauwe stoeltjes op de kamer van Veldhuis.Je laat je gasten toch niet met goed fatsoen in zo'n lulligcrapaudje zitten? Die dingen kunnen wat mij betreft beter vandaagdan morgen de open haard in."


Van Raan

Als onderzoeker pur sang gelooft Gispen maar zeer ten dele in demogelijkheid om wetenschap te sturen. In de rede die hij vorig jaartijdens de dies hield haalde hij vernietigend uit naar analyses alsdie van de Leidse bibliometricus Van Raan, die de 'impact' vanpublicaties proberen te wegen.

"Ik geloof er niets van dat wetenschap te sturen is. Om dieenedramatische stap voorwaarts te doen, kun je niet zonder veelonderzoek in de breedte en daar zit ook werk bij dat in de termenvan Van Raan onder de maat is. Ik heb het college van bestuur weleens gevraagd om mij uit te leggen hoe ik met 'Van Raan' beleidmoet voeren. Dan komt er geen antwoord. 'Ja', zegt men, 'het ismaar één van de instrumenten, er komt nog veel meer bijkijken'. Maar wat dat is, vertellen ze niet.

"Weet je wat het is? Van Raan kan een kunstje, zet professorvoor zijn naam en heeft succes omdat iedereen zoekt naarobjectiveerbare oordelen. Maar het is allemaal zo beleidsarm als ikweet niet wat. Hoe het wél moet weet ik ook niet. Misschien ishet het beste om jonge mensen geld te geven en ze dan vijf jaar metrust te laten. Na die vijf jaar moeten ze projecten hebbenbinnengebracht, en hebben gepubliceerd in de top-20 van hun veld.Daar gaat het om. Wat doet het ertoe of die publicaties veel ofweinig worden aangehaald?

"Dat 'Nature'-verhaal van mij over het poetsgedrag van ratten isvoor de Van Raan-analyse het slechtste wat ik ooit heb gedaan, wanter zijn maar elf laboratoria in de wereld die aan poetsen werken.Dat stuk is dus nooit aangehaald, dat is een zeperd geweest. Maarintussen had ik wel in een van de beste bladen van de wereldgepubliceerd. En dat zegt vakgenoten meer dan een goedrapportcijfer van ene meneer van Raan."


Berusting

Tussen dit ogenblik en mijn dood

ligt misschien een lang leven;

ook een groot?

de hoop daarop heeft mij allengs begeven;

maar is groot of klein niet om het even

voor wie gelooft dat wij pas met den dood

gaan leven?

H. Marsman

Hoe geef je les aan leerlingen met verschillende culturele achtergronden en talen?

Hoe geef je les aan leerlingen met verschillende cultureleachtergronden en talen?

René van Dongen staat op het punt om af tereizen naar Trinidad. Hij gaat daar vier maanden lesgeven op deGirls High School. "Het is een hele goede school. Vergeleken metandere scholen in het Caribische gebied is het niveau hoog."René behoort tot de eerste lichting studenten van de'International Postgraduate Teacher Training Course'. Ditstudiejaar wordt deze opleiding voor het eerst gegeven door hetIVLOS, het interfacultair instituut voor onder meer delerarenopleidingen.

De studenten worden net als de reguliere cursisten opgeleid omles te geven op Nederlandse scholen in het voortgezet onderwijs.Het verschil met de gewone lerarenopleiding is dat er specialeaandacht is voor tweetalige scholen, waar Engels in de helft van delessen de voertaal is.

Daarnaast worden René en zijn medestudenten voorbereid omvoor de klas te staan op een Internationale School, waar kinderenvan allerlei nationaliteiten in de schoolbanken zitten. Deze vaakparticuliere scholen worden in de regel bevolkt door de zonen endochters van mensen die tijdelijk in Nederland wonen en werken.

Om kennis te maken met lesgeven aan kinderen met een andereculturele achtergrond reizen bijna alle studenten af naar hetbuitenland voor hun stage. René weet nog niet precies wat hemte wachten staat. "Ik zal veertig leerlingen in de klas hebben,maar ik verwacht niet dat ik ordeproblemen zal krijgen." Hij hooptmaar dat hij in de tropische hitte niet verplicht is een pak tedragen. Hij heeft deze stageplaats zelf geregeld. René kentter plekke mensen uit de tijd dat hij werkte voor een organisatiedie zich in het naburige Guyana bezighoudt metontwikkelingssamenwerking.

Vlekkeloos

"Ik ben erg blij dat hij naar Trinidad gaat", zegt Gerrit-JanKoopman, coördinator van de opleiding. Anderen gaan naarZweden, Groot-Brittannië en Noorwegen. Naast het lesgevenmoeten de studenten tijdens de stage ook een kort onderzoekuitvoeren. Koopman hoopt dat de Utrechtse internationalelerarenopleiding kan profiteren van de kennis en de contacten diezo worden opgedaan. Met het opleiden van leraren heeft het IVLOSwel ruime ervaring. Maar hoe geef je les aan leerlingen metverschillende culturele achtergronden en talen? Op dit gebied wilhet IVLOS meer expertise ontwikkelen.

Deze kennis is nodig, vindt Koopman. Het aantal tweetaligemiddelbarescholen groeit. "Toen we begonnen met de opleiding warener 11 à 14, nu zijn er zo'n 25 van deze scholen. Deverwachting is dat leerlingen die op een tweetalige school hebbengezeten beter zijn voorbereid op de moderne maatschappij waarinternationale contacten een belangrijke rol spelen", zegt Koopman.Dit jaar hebben alleen afgestudeerden van de studies biologie,Engels, geografie, scheikunde en natuurkunde zich op kunnen gevenvoor de International Postgraduate Teacher Training Course. Volgendstudiejaar komen economie en geschiedenis erbij.

Het tweetalige onderwijs vraagt niet alleen veel van deleerlingen maar ook van de leraar. Net als bij de gewoneIVLOS-studenten is er veel aandacht voor pedagogische endidactische vaardigheden. Maar dat is niet genoeg. Hij of zij moetvlekkeloos Engels spreken om het goede voorbeeld te geven.Daarnaast moet de leraar of lerares ook weten hoe een leerlingEngels leert. Wanneer en hoe moet je een leerling verbeteren diebijvoorbeeld tijdens aardrijkskunde inhoudelijk wel het goedeantwoord geeft, maar zijn zinnen niet goed formuleert? De studentenmoeten in een logboek bijhouden hoe ze zelf Engels leren en welkefouten ze maken. Op die manier kunnen de aspirantleraren aan dehand van eigen ervaringen leren hoe taalverwerving verloopt.

Het IVLOS stelt overigens een goede kennis van het Engels alsvoorwaarde voor toelating. "We bieden geen Engels aan tijdens deopleiding." Als studenten het willen, kunnen ze in de zomer voorhet begin van de cursus hun Engels bijspijkeren. "De opleiding ispittig. Wij verwachten dat de studenten een stap harder lopen dande anderen." Veel aandacht is er voor de verschillende culturen dieop een Internationale School in de schoolbanken terechtkomen. Dievormen een verrijking van het leven van een leerling, maar dieverscheidenheid kan ook wel eens problemen veroorzaken. Zo is voorsommige kinderen de verhuizing naar een ander land eencultuurshock, waardoor ze in de klas onrustig zijn. Deze kinderenzijn dan geen onhandelbare pubers, maar kinderen die moeite hebbenmet de overgang naar een vreemd land. Tijdens de opleiding leren destudenten hoe ze deze problemen kunnen herkennen en wellichtoplossen.

Orde

De studenten vinden het geen probleem om hard te werken. Ze zijnzeer gemotiveerd. Uit een korte vragenronde tijdens de lunch tussentwee colleges door blijkt dat de meesten op een InternationaleSchool, al dan niet in het buitenland, willen lesgeven. Het IVLOShad gehoopt dat meer studenten op een tweetalige Nederlandse schoolwillen werken.

Een stage op een Nederlandse school hebben de studenten er al opzitten. Het is niet iedereen goed bevallen. Beata Hitchcock, dieuit Polen komt,had af en toe moeite met de Nederlandse leerlingen.Ze luisteren slecht en zijn niet geïnteresseerd in de Engelseliteratuur waar zij zo van houdt. Liever besteedt ze haar tijd aande in haar ogen beter gemotiveerde leerlingen van eenInternationale School.

In Nieuwegein gaf ze les op een tweetalige vwo. De helft van delessen is in het Engels. Het gaat om de vakken aardrijkskunde,geschiedenis, biologie, scheikunde, natuurkunde en wiskunde.Kinderen die tweetalig onderwijs willen volgen, moeten daarvoorgeselecteerd worden. De leerlingen moeten niet alleen pienter maarook gemotiveerd zijn.

"Maar ze verschillen niet van de gewone leerlingen hoor",verzucht ze. Beata heeft een tijd in Engeland gewoond en vervolgensheeft ze in Leiden Engels gestudeerd. "In Nederland is de leraarvooral bezig om orde te houden." En daar heeft ze geen zin in. Eenandere student van de opleiding, Ivo Daems, kijkt vanachter zijnlunchbordje verbaasd op. "Ik heb stage gelopen in Ede. Het gingprima. Ik had geen kind aan die klas." Beata laat zich echter nietovertuigen. Ze kijkt uit naar de stage op een Internationale Schoolin Hilversum. "Ik heb al met mijn begeleider overlegd enafgesproken dat ik lessen over Engelse literatuur geef. Ik ga inmijn lessen Jane Eyre behandelen. Op deze school kan ik lesgevencombineren met mijn passie voor literatuur. In Nieuwegein moest ikhet hebben over het Engelse warenhuis Marks and Spencer." Ivo wilook liever op een Internationale School werken. "Het tweetaligeonderwijs stopt bij 4 vwo. In klas 5 en 6 gaan ze weer in hetNederlands verder, omdat het eindexamen in het Nederlands is."

René vindt dat de Internationale Scholen inhoudelijk eengrotere uitdaging bieden voor de leraar. Bijna al deze scholenhouden zich aan het eindexamenprogramma van het InternationalBaccalaureate (IB). Het IB biedt toegang tot vrijwel alleuniversiteiten in de wereld. "Het IB is anders dan wat we inNederland gewend zijn", vertelt hij enthousiast. "Leerlingen werkenaan multidisciplinaire projecten, ze gebruiken kennis vanverschillende schoolvakken."

Koopman maakt zich echter geen zorgen over het gebrek aanbelangstelling voor het Nederlandse tweetalige onderwijs. "Het isgeen enkel probleem als ze eerst een paar jaar op eenInternationale School lesgeven. Ze krijgen daar weer meerervaring." Hij verwacht dat ze op een gegeven moment vanzelf in hetNederlandse onderwijs terecht komen.

Michiel Slütter

Houd je van vlees, bak je in Croma

Verschillende instanties in Nederland en Belgiëhouden zich bezig met het geven van taaladviezen. Zo heeft hetGenootschap Onze Taal een speciale taaladviesdienst waar ledenterecht kunnen met al hun vragen omtrent de Nederlandse taal. En deVrije Universiteit heeft een taalcentrum dat onder meer Van DaleLexicologie adviseert. Soms worden ten aanzien van dezelfdekwesties verschillende adviezen gegeven. Om tot meer consensus tekomen hebben de verschillende adviesdiensten onder auspiciënvan de Nederlandse Taalunie een elektronische database ontwikkeldwaar de vijfhonderd meest gestelde vragen met betrekking tot hetNederlands in zijn opgenomen. Het eerste exemplaar van deze cd-rom,de Taaladviesbank geheten, wordt 9 februari aangeboden aan ministerHermans van Onderwijs.

Zonder dat de lezer het door heeft, bevat de boven-staandeinleiding een groot tal van kwesties die in de Taaladviesbankkunnen worden opgezocht. Zo betreft een van de behandelde problemende vraag of de correcte spelling 'onder meer' of 'ondermeer' luidt.Ook worden adviezen gegeven omtrent het al dan niet voluitschrijven van cijfers, de correcte spelling van woorden met c of k(voor de spellingswijziging van 1995 zou ook 'electronisch' correctzijn geweest) en wordt uitgelegd wat een tangconstructie is (diekomt voor in de voorlaatste zin).

Commercieel

De eerste uitgave van de Taaladviesbank bevat de antwoorden opde vijfhonderd vragen die de afgelopen jaren het meest frequent aande taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal werdenvoorgelegd. Over twee jaar, als ook de vier nog te verschijnencd-roms zijn uitgebracht, zal de Taaladviesbank zo'nvijftienhonderd taaladviezen bevatten die stuk voor stuk zijngecontroleerd en goedgekeurd door een grote groep taalkundigen entaaladviseurs uit Nederland en Vlaanderen.

Aanvankelijk was de Taaladviesbank bedoeld als een vraagbaakvoor de verschillende taaladviesdiensten die Nederland enVlaanderen rijk is. Al snel werd echter duidelijk dat een dergelijkproduct ook commercieel interessant zou zijn. Het nieuwe GroeneBoekje was immers ook een bestseller en wie heeft niet hetstijlboek van de Volkskrant of de Schrijfwijzer naast de computerliggen? Dr. Jan Komen, medewerker vanhet Utrechtse instituut voorLinguïstiek (OTS) en coördinator van de redactie van deTaaladviesbank, is erg tevreden over het programma. Vooral desnelle en eenvoudige toegankelijkheid van de cd-rom, die ook vanuitde reguliere tekstverwerkingsprogramma's kan worden geraadpleegd,kan zijn goedkeuring wegdragen, maar ook inhoudelijk vindt hij hetproduct zeer interessant. "Veel taaladviesliteratuur is het productvan één persoon", stelt hij. "Daar is niets mis mee, maartaal is voor een deel een kwestie van persoonlijke smaak. Het isdan ook een belangrijke meerwaarde van de Taaladviesbank dat heteen collectief product is van een groter gezelschap. Daardoor sluitje persoonlijke voorkeuren uit."

Een voorbeeld van zo'n voorkeur is het gebruik van kunnen ofkennen in combinatie met de naam van een taal. "Sommige mensenzeggen ik kan Engels, anderen ik ken Engels", zegt Komen. "Binnende redactie en later, binnen de taaladviescommissie van deNederlandse Taalunie, kwamen we er niet goed uit welke van de tweevormen correct is. Uiteindelijk hebben we besloten beide variantengoed te keuren en in de toelichting nader in te gaan op deargumenten van de voor- en tegenstanders van de verschillendemogelijkheden."

De Taaladviesbank bevat adviezen op vele gebieden, onder andereuitspraak, spelling, woordgebruik en zinsniveau. Het probeert nietal te normerend te zijn maar juist flexibele normen te geven dieruimte laten voor variatie. "Eigenlijk is alleen de spellingwettelijk vastgelegd", zegt Komen. "Voor alle andere niveaus zijnde regels, voor zover je al van regels mag spreken, van een andereorde. Wanneer je het hebt over zinsstructuur, bijvoorbeeld, heb jehet over een zekere regelmaat die in de taal aangewezen kan worden.Een constructie als 'Houd je van vlees, bak je in Croma',bijvoorbeeld, is heel snel geaccepteerd door de taalgemeenschap.Een aantal jaar geleden bestond die constructie nog niet, nu komtzij met enige regelmaat voor. Het kan dus heel snel gaan met detaal, maar soms ook heel erg langzaam. Het gebruik van 'als' inplaats van 'dan' is al eeuwen geleden begonnen, maar nog steedsniet algemeen geaccepteerd."

Volwaardig

De Taaladviesbank is een momentopname, dat beseft Komen,gepromoveerd in de historische taalkunde, terdege. "Taal is altijdin beweging", stelt hij, "Neem nu bijvoorbeeld de invloed van hetEngels op het Nederlands. Laatst hoorde ik op tv een man vertellendat hij een consultant in executive search was, waarop depresentatrice reageerde: 'Oh, u bent een soort headhunter'."

Komen vindt het jammer dat zoveel woorden letterlijkwordenovergenomen. In Vlaanderen gebeurt dit veel minder, meenthij, daar wordt vaker gezocht naar Nederlandse alternatieven. "Datkomt wellicht doordat voor Vlamingen de eigen taal veel mindervanzelfsprekend is dan voor de Nederlanders", zegt hij, "en zovanzelfsprekend is het ook helemaal niet. Het Nederlands is eencultureel product waar eeuwen aan gewerkt is. Het is niet vanzelfeen eenheidstaal geworden die op allerlei gebieden wordt gebruikt."De laatste tijd, zo meent Komen, is het Nederlands aan kracht aanhet inboeten. "Hoe meer gebieden er zijn waarop je een taal kuntgebruiken, hoe volwaardiger de taal is", stelt hij. "Je ziet dathet Nederlands op het gebied van de wetenschap minder bruikbaarwordt. Op een heleboel onderzoeksgebieden wordt al niet meer in hetNederlands gepubliceerd."

Komen ligt er niet wakker van en ziet het niet als het begin vande teloorgang van het Nederlands, maar hij stelt dat het wel zinvolis over dit soort ontwikkelingen na te denken als je de positie vanhet Nederlands op de lange termijn wilt handhaven. Het projectwaaraan hij werkt draagt bij aan de versterking van de Nederlandsestandaardtaal, meent hij. Het is een gedegen beschrijving van dietaal, vanuit de praktijk, niet vanuit de theorie. Dat is zowel hetsterke als het zwakke punt van de Taaladviesbank. Omdat het uitgaatvan concrete vragen zijn de antwoorden veelal beknopt en helder,wat het programma toegankelijker maakt dan veel van zijn gedrukteconcurrenten. Het aantal vragen dat vanuit de praktijk kan wordengesteld is echter schier oneindig. Daarom lijkt het beoogde aantalvan vijftienhonderd taaladviezen volledig arbitrair. Komen beaamtdat men niet op inhoudelijke gronden tot dit getal is gekomen, maardat het door de drukker is vastgesteld op basis vanmarketingonderzoek. Het zal blijken nooit afdoende te zijn. Het isleuk en leerzaam om door het programma heen te surfen door middelvan de hyperlinks, maar op het moment dat je werkelijk een tekstaan het redigeren bent zal je merken dat de database in het geheelniet toereikend is. Met een derde van het programma tot mijnbeschikking kon ik nog niet eentiende van de vragen beantwoordenwaar ik tijdens het schrijven van dit stuk tegenaan liep.Vooralsnog blijft de dikke Van Dale de meeste uitgebreideadviesbank voor de Nederlandse taal. Wanneer uitgeverscombinatieSDU/Standaard besluit de teller niet te laten stoppen bijvijftienhonderd, dan zou de Taaladviesbank wel eens kunnenuitgroeien tot een serieuze concurrent.

Raymond van de Wiel

De eerste uitgave van de Taaladviesbank isbinnenkort te koop in de boekhandel voor 59,00 gulden.

'Zo'n dictaat wordt toch een soort kindje van je'



Na de natuurkundige Jan Kuperus en de bioloog prof.dr.Sjef Smeekens is het deze week de beurt aan informaticus TwanMaintz.

'Het Onderwijs Meester' vindt plaats in hetEducatorium.

Belangstellenden kunnen zich opgeven via de folder ofbij het FBU-congresbureau (Anouk Denis, telefoon253.5219).


"Ah joh, doe niet zo gek". Dr. Twan Maintz dachtwaarschijnlijk even aan een grap toen hij vernam door zijnstudenten te zijn voorgedragen als Docent van het Jaar. Met slechtsanderhalf jaar onderwijservaring vindt de jonge docent-onderzoekervan de faculteit Wiskunde & Informatica zichzelf nog niet deperfecte onderwijzer. "Maar met een grote inzet kom je al een heeleind."

Woendagmiddag, Buys Ballot Laboratorium zaal 105a. Terwijlbuiten de lichten van de auto's op de A27 door een donkere regenbuivoorbijschuiven, ploeteren elf studenten tijdens hun collegemedische beeldverwerking op de Fourier-transformatie. Twan Maintzloopt driftig heen en weer, zich keer op keer buigend over de rugvan een van de studenten. Hij heeft zijn hoorcollege onderbrokenvoor een korte opdracht en speelt nu even de schoolmeester diecontroleert of zijn leerlingen de essentie van debeeldverwerkingstechniek in de vingers hebben. "Dit is een lastige,hè?"

Maintz is opvallend jong. Met zijn negentwintig jaar en jeugdiguiterlijk zou hij zelf nog in de banken hebben kunnen zitten. Inseptember 1997 werd Maintz in het diepe gegooid. Hij begon toen alsdocent-onderzoeker en studieadviseur voor Medisch TechnischeInformatie (MTI), een opleiding die op dat moment pas een jaarbestond. Studenten MTI volgden het curriculum van Informatica, maarkregen daarnaast enkele medische basisvakken. Een vastomlijndcurriculum was er echter niet. Aan Maintz de schone taak om insamenspraak met drie collega's de opleiding vormte geven.

In korte tijd heeft Twan Maintz volgens de voordracht vanstudievereniging A-Eskwadraat een essentiële rol gespeeld bijhet overwinnen van het identiteitsprobleem waarmee hetMTI-onderwijs, gezien de onduidelijke verhouding tussengeneeskunde- en wiskundevakken, kampte. "Twan is echt opgevallenbij MTI. Door hem is er veel meer samenhang gekomen", aldusstudente Danielle Sent.

Als studieadviseur kon Maintz niet bogen op enige ervaring."Voordat ik hier begon had ik eigenlijk nog nooit nagedacht overstudieplanning en de opbouw van een curriculum", vertelt hij inzijn werkkamer recht boven de Heidelberglaan, terwijl de bussenonder het Centrumgebouw Noord doordenderen. "Gelukkig heb ik nogmaar te maken met vijftig studenten, dus dat is te behappen." Zijnstudenten prijzen 'de persoonlijke betrokkenheid' van destudieadviseur van het doctoraalprogramma. "Zijn deur staat altijdopen en hij heeft altijd tijd voor een praatje op de gang." Maintz:"Ik zoek bewust contact, omdat ik de feedback hard nodig heb voorhet stroomlijnen van het vakkenpakket. Ik wil weten hoe deopleiding bevalt." Dat bij alle coördinerende werkzaamhedenhet onderzoek er een beetje bij is ingeschoten deert hem niet. "Datkomt over een tijdje wel weer."

Vousvoyeren

Maintz hecht niet veel waarde aan het geringe leeftijdsverschiltussen hem en zijn studenten. "Het is echt niet zo dat ik ze om diereden beter begrijp dan mijn collega's." Bovendien valt zijnleeftijd binnen de jonge studie informatica niet echt op. Er zijnwel meer jonge medewerkers. Hij heeft zelfs even moeten wennen aande informele omgangsvormen binnen de faculteit. "Ik heb wiskundegestudeerd in Delft. Daar worden docenten door studentenaangesproken met u en andersom ook. Hier ligt dat allemaal eenbeetje anders. De studieadviseur hecht er echter nog steeds aan dateerstejaars hem vousvoyeren. Afstand schept duidelijkheid. "Ik heber ook een gigantische hekel aan wanneer ik bij de IKEA met jij enjou wordt aangeduid." Bij hogerejaars ligt het volgens Maintzanders. Die kent hij vaak persoonlijk.

Terug naar woensdagmiddag. Met een laserpennetje wijst Maintz opeen foto van een uit het water opspringende dolfijn op de mogelijkeeffecten van de Fourier-transformatie. Wanneer zijn verhaal oversinus-golven in het beeld op de sheet wordt onderbroken door eendrietal giebelende studentes op de eerste rij, kijkt hij enigeogenblikken star in hun richting. "Zouden de dames even .....?"

Zijn manier van lesgeven heeft Maintz het meeste kredietopgeleverd bijzijn studenten. Opvallend, want tot vorig jaar hadMaintz nog niet bijster vaak voor de klas gestaan. Hij gaf een jaarwiskundeles op een middelbare school en als aio bij Geneeskundeverzorgde hij een aantal colleges, verder reikte zijn ervaringniet. De studenten van A-Eskwadraat vinden dat Maintz 'indruisttegen alle vooroordelen' die op een docent aan een faculteitWiskunde & Informatica van toepassing kunnen zijn. StudentRobin Langerak: 'Bij Twan zit je niet twee keer drie kwartier teslapen. Hij integreert hoor- en werkcolleges waardoor er meteen eenterugkoppeling is tussen theorie en praktijk."

De docent-onderzoeker zelf kan zich uit zijn eigen studietijdnog goed herinneren hoe 'stoffige heren in driedelig grijs in eensoort geheimtaal theorieën en formules uitlegden'. "Daar wasik heel ontevreden over. Ik probeer nu mijn stof op een zodanigemanier in te pakken dat het aansluit bij wat de studentenverwachten. Tijdens een college medische beeldverwerking geef ikdus niet alleen de wiskundige achtergronden en formules, maar laatik ook beelden zien, bij voorkeur uit een ziekenhuis. Dat is voorde studenten, maar ook voor mezelf een stuk leuker."

Frikkerig

Volgens studente Danielle Sent stuitte Maintz bij sommige vanzijn initiatieven aanvankelijk op de argwaan van de studenten. Zowas zijn beslissing de traditionele midsemestertest die voorveertig procent van het eindcijfer meetelt te vervangen door eenzelfstudieopdracht niet onomstreden. Nam dat niet veel meer werkmet zich mee? Nu is een ieder er volgens Sent van doordrongen datzo'n opdracht grote voordelen met zich meebrengt. Studenten wordengestimuleerd zelfstandig te werken en krijgen de gelegenheid dehele stof nog eens te doorlopen.

Toch heeft het Maintz enigszins verbaasd dat zijn studenten hemhebben voorgedragen als Docent van het Jaar. Verdient hij die prijseigenlijk wel, vraagt hij zich af. "Ik vind mezelf na ruimanderhalf jaar nog geen goede docent." En zo bijzonder vindt hijzijn eigen werkwijze ook weer niet. Wijzend naar de ingelijsteoorkonde met de zojuist ontvangen basiskwalificatie. "De heleuniversiteit is toch bezig het onderwijs te verlevendigen?"

Zelf volgde Maintz met het oog op zijn aanvraag voor dekwalificatie een IVLOS-cursus. "De basiskennis die je daar opdoetis heel handig. Het gaat vaak om kleine dingen. Ik weet nubijvoorbeeld dat ik onmiddelijk moet reageren als studentenhinderlijk fluisteren. Dat werkt. Veel docenten laten dat op hunbeloop, raken geïrriteerd en vallen dan opeens heftig uit. Ikgebruik nu meestal van die frikkerige zinnetjes. 'Mag ik even?',hoor ik mezelf dan zeggen."

Bij het zoeken naar lesmateriaal laat Maintz zich kennen als eenPietje Precies. Het moet zijn zoals hij het wil en anders wil hijhet niet. Hoewel er genoeg boeken over beeldverwerking voorhandenzijn kon Maintz niet de hand leggen op een geschikt werk voor zijnstudenten beeldverwerking. Hij besloot daarop zelf het dictaat teschrijven. Het resultaat werd een strak vormgegeven handleiding,die binnenkort hoogstwaarschijnlijk ook in de boekhandel teverkrijgen is. Een voor een heeft hij ze op de laserprinteruitgedraaid. Op een kopie is het effect dat hij wil laten zienimmers een stuk onduidelijker. "Zo'n dictaat wordt toch een soortkindje van je."

De software voor de practica idem dito. Maintz ontdekte in hetgrote aanbod aan beeldverwerkingsprogramma's niet het gewenstemateriaal. Hij vroeg daarom een aio een programma te ontwikkelenwaarvoor zijn studenten zich niet eerst nieuwe interfaces encommando's hoefden eigen te maken. "Die jongen heeft een weekjehard geprogrammeerd, maar toen kreeg ik precies het programma datik wilde, gewoon met standaard windows-commando's, veelgemakkelijker."

Danielle Sent: "Bij Twan merk je gewoon dat het college niet ineen avondje in elkaar is geflanst." Maintz zelf heeft in de korteperiode dat hij nu lesgeeft in ieder geval een ding geleerd:onderwijs draait om inzet. "Het is misschien een enorme open deur,maar als ik mijn verhaal goed voorbereid en goed lesmateriaal leverdan heeft dat zijn weerslag op de instelling van de studenten. Metinzet van twee kanten kan er weinig meer fout gaan."

[?mP#a4!#$&@Auteur= XanderBronkhorst

'Hoge intelligentie alléén niet genoeg om een tent te runnen'

'Hoge intelligentie alléén niet genoeg om een tent terunnen'

Hoogleraren worden doorgaans benoemd vanwege hunkwaltiteiten op gebied van onderzoek en onderwijs. Maar dan wordenze opeens directeur van een onderzoekschool, moeten ze leidinggeven, veranderingen aansturen... Dat is héél iets andersdan kikkervisjes-onderzoek of middeleeuwse liedteksten bestuderen.Om dat 'managen' enigszins onder de knie te krijgen, is een aantalbestuurders van de Universiteit Utrecht vorig jaar naar de heigetogen voor een cursus 'academisch leiderschap'.

"Een goede benaming", vindt prof.mr. Gio ten Berge, decaan vande faculteit Rechtsgeleerdheid. "Want het gaat niet om zomaarleiding geven; een universiteit is immers geen zeepjesfabriek. Dieacademische setting is belangrijk: je moet leiding geven aan hoogopgeleide mensen met een kritische instelling. Dat vereist een heeleigen aanpak."

Ten Berge is één van de decanen en directeuren vanonderzoek- of onderwijsscholen die de 'cursus' gevolgd hebben. Hetis de bedoeling dat alle personen op dergelijke topfuncties - en optermijn wellicht zelfs alle hoogleraren - zich aan een dergelijkescholing onderwerpen. "Het zijn sessies van anderhalve dag, geleiddoor een organisatie-adviseur", vertelt hij. "Je krijgt een hoopinformatie over bestuurlijke kwesties: stijlen van leiding geven,vaardigheden om veranderingsprocessen in te zetten, omwetenschappelijk personeel 'op de werkvloer' aan te sturen, cohesiete creëren, je profiel naar buiten uit te dragen... kortom:kwaliteiten die je als bestuurder of manager nodig hebt. Dat isgoed geweest. We zijn allemaal druk bezette mensen, en tijdens diesessies werd die informatie zeer geconcentreerd en to the pointovergedragen. Daarnaast was er ruimte om in dat academisch milieuvan gedachten te wisselen over het besturen. Bijkomend effectdaarvan is geweest dat er solidariteit ontstaat tussen dedeelnemers. Je kunt 's avonds nog informeel doorgaan omdat er eenovernachting in een hotel aan verbonden is."

Transformatie

Sinds 1995 vindt men dat er op de UU iets aan academischleiderschap moet worden gedaan, terwijl veel hoogleraren toch aljaren leiding geven. Rector magnificus Voorma zei hierover in eenvoordracht over leiderschapsontwikkeling voor hoogleraren, dat hetveel temaken heeft met de vernieuwingen die de universiteitenrecentelijk doormaken: "Van oorsprong zijn wij geleerden en weontlenen ons gezag aan wetenschappelijk prestige. Maar nu en in detoekomst komt er meer op ons af. Men verwacht van ons eenbelangrijke rol in het personeelsmanagement van wetenschappelijkpersoneel, een rol in de samenwerking met partners buiten deuniversiteit, bij het ontwikkelen van nieuwe post-academischeopleidingen in een open markt, in het leidinggeven aan onderwijs-en onderzoeksinstituten, in het leidinggeven aan faculteiten. Deuitdaging zit in de transformatie van hoogleraar naar academischleider, of van professor naar professional."

Ten Berge vindt dat je ten behoeve van die transformatie te radekunt gaan bij het bedrijfsleven: "In vrijwel alle bedrijfskundigekwaliteitsconcepten die je onder ogen krijgt speelt het begrip'leiderschap' een belangrijke rol. De idee daarachter is dat elkkwaliteitsproces dat je binnen een organisatie wiltbewerkstelligen, aansturing behoeft. De MUB heeft die gang vanzaken bevorderd: het zijn niet zozeer de raden en commissies diedergelijke processen in gang zetten en sturen, maar personenwaarmee afspraken gemaakt worden en die op hun verantwoordelijkheidaanspreekbaar zijn. Ik kan niet meer zeggen: 'College van bestuur,het spijt me maar mijn faculteitsraad wil niet...'. Het is numíjn verantwoordelijkheid. 'Ik wil niet', moet ik danzeggen."

"Een universiteit is net als een bedrijf een doelorganisatie. Ikben er altijd al voorstander van geweest om de barrièrestussen bedrijfsleven en publieke sector enigszins te slechten; jekunt van elkaar leren. Maar er is verschil; een universiteit isniet écht een bedrijf. Meer dan elders gaat het binnen deuniversitaire wereld om draagvlak creëren. En het valt nietmee om kritische professionals op één lijn te krijgen ente houden. Bij academisch leiderschap moet het dan ook vooral gaanom collegiaal leiderschap."

Is er, juist bij die mensen die universitaire, bestuurlijketopposities innemen, geen weerstand tegen 'een cursusje moetenvolgen'?

"Elke bestuurder moet zich open stellen voor nieuweontwikkelingen", meent Ten Berge. "Een goed bestuurder is perdefinitie geen autistisch bestuurder. Je moet niet te beroerd zijnom cursussen te volgen en congressen te bezoeken. Bovendien, iedereprofessional die begint aan zo'n nieuwe taak is een beetje onzeker.Je bent als hoogleraar aangenomen om iets anders te doen dan omprocessen te sturen. Je moet nu opeens veel intensiever omgaan metmensen, weten hoe organisatieprocessen in elkaarzitten, feelinghebben voor wat je collega's bezighoudt, je hebt socialeintelligentie nodig... daarvoor kun je best wat specifieketoerusting gebruiken. Een hoge intelligentie alléén isniet genoeg om een tent te runnen."

Armand Heijnen

Jezelf wegstampen op de maat van de muziek

Spinning is het geesteskindje van Johnny G., een charismatischegezondheidsfreak die in Californië dagelijks op de trappersstaat. Sindsdien heeft deze manier van vet verbranden, conditieopbouwen en spierpijn creëren een hoge vlucht genomen.

Op Sportcentrum Olympos konden studenten afgelopen zaterdag eengratis proeftraining Spinning volgen. Waar jongens grotendeelsafhaken bij aerobicvarianten als Body Shaping, Aero-steps ofCallanetics, daar komen mannelijke deelnemers juist wel af op dezerelatief nieuwe manier van fitness. Deelnemers hoeven geenmoeilijke pasjes te kunnen, zoals bij veel vormen van aerobic. Wiekan fietsen, kan spinnen. Onder alle condities kan deze afmattendesport beoefend worden. Je bepaalt je eigen workout, je bepaalt jeeigen weerstand op je fiets, je bepaalt je eigen tempo. Laat jeleiden door je hartslag. Dat mag niet boven de 200 Beats Per Minuteuitkomen. Men dient op te letten, want met Spinning zit je hartslagzo op 180 BPM.

Wat is Spinning? Bij Spinning ondergaat een groep mensen opspeciaal ontworpen hometrainers een intensief programma om in 40minuten 500 calorieën kwijt te raken, aangewakkerd door eeninstructeur die jou aanmoedigt om net iets verder te gaan dan jevoor mogelijk hield.

Hippe housemuziek begeleidt de gehele training, zodat je jezelfop de maat van de muziek weg kunt stampen. Een goede instructeurweet de fitnesszaal om te bouwen tot een fantasiewereld, waarinmensen in up tempo bergen dienen te berijden (Standing Jog/ SeatedClimb), een immens steile berg moeten bedwingen (Standing Climb),soms op een vlak stukje terecht komen (Flatride), afwisselendstaande op de trappers en zittend in het zadel een parcoursafleggen (Jumping) tot er een massale demarrage wordt ingezet(Spinning) met nu en dan een acute noodstop.

De hometrainers zijn geen lompe, gietijzeren buizenstelsels meerzoals in de jaren '80. De apparaten, waarmee gespind wordt, zijnmodern vormgegeven, makkelijk verstelbaar en stabiel. De weerstanddie op het wiel gezet kan worden stel je zelf in en wordt niet viaeen computer aangestuurd. Evenwel, eenmaal op snelheid gekomen kunje niet even uitrusten, want de pedalen moeten door. En jij dusook. Aan het eind van de sessie bevinden er zich dan ook onder elkehometrainer plasjeszweet.

Guido van de Wiel

Spinning bij Olympos: iedere maandagavond van18.30 uur - 19.30 uur

Lezen - lezen - lezen




'Waarom zouden mavo-leerlingen geen Mulisch kunnen lezen?'

Hij begon als leraar met Karel ende Elegast, maarstapte al snel over naar Roald Dahl. Om mensen aan het lezen tekrijgen moet je aansluiten bij hun belangstelling, vindt'leesprofessor' dr. Dick Schram. De nieuwe hoogleraar gaatonderzoek doen naar de didactiek van het literatuuronderwijs. "Ikgun het iedereen om deel te hebben aan de verrijkende ervaring diehet lezen van goede literatuur is."

"Ik was onlangs op een conferentie waar een opvallende grafiekover leesgedrag van jongeren werd getoond." Prof.dr. Dick Schramspringt enthousiast op en trekt een A4'tje uit de kast. "Kijk, zietu die enorme dip bij 16- en 17-jarigen? Op die leeftijd blijkenmensen opeens aanzienlijk minder te gaan lezen. Natuurlijk heeftdat allerlei externe oorzaken - van vaker uitgaan tot een groterebelangstelling voor bijvoorbeeld computerspelletjes - maar ik vraagme toch af of ook ons literatuuronderwijs niet mede schuld heeftaan die wel heel forse teruggang."

Op 1 september1998 werd Schram - in het dagelijks levenliteratuurwetenschapper aan de Vrije Universiteit - in Utrechtbenoemd tot bijzonder hoogleraar 'Leesbevordering'. De leerstoelwordt betaald door de Stichting Lezen, maar Schram haast zich uitte leggen dat hij niet is aangesteld om te gaan fungeren als eenpropagandist van het betere boek. Weliswaar heeft de door hetministerie van Onderwijs in het leven geroepen Stichting hetstimuleren van lezen als hoofddoelstelling, maar van Schram wordtvooral onderzoek verwacht naar de achtergronden van leesgedrag ennaar de meest effectieve inrichting van hetliteratuuronderwijs.

Schram: "Als het om lezen gaat, weten we eigenlijk nog maar heelweinig. Neem de plotselinge teruggang van het lezen bij 16- en17-jarigen. Kloppen die cijfers eigenlijk wel, kun je je afvragen.En zo ja, ligt dat dan aan een afname van de interesse of aanalternatieve vormen van vrijetijdsbesteding die zich plotselingvoordoen? En dan is er natuurlijk ook nog de vraag wat de invloedis van verplichte boekenlijsten. Wij vermoeden op basis van tot nutoe uitgevoerd onderzoek dat verplicht lezen averechts werkt. Maarde vraag is of dat puur aan de verplichting ligt ofdat de didactiekdaar ook het nodige mee te maken heeft.

"Toen ik als jonge leraar in de vierde klas letterkunde ginggeven, begon ik braaf volgens het programma met Karel ende Elegasten Beatrijs. Nou, dat was eens maar nooit weer. De leerlingenwisten nauwelijks iets van de Middeleeuwen en die teksten sloegendus totaal niet aan. In het tweede jaar ben ik begonnen met RoaldDahl en de dierenverhalen van Koolhaas, en nu zou ik misschienbeginnen met Giphart. Daar kan een leerling tenminste wat mee."

Dat de bevordering van het lezen van eminent belang is, staatvoor Schram als een paal boven water. Niet om de verkoop vanliteratuur met een grote L te bevorderen, maar wel omdat hetvermogen om te lezen in de huidige maatschappij onmisbaar is om tefunctioneren als volwaardig burger. "Op dit moment kan acht tottien procent van de leerlingen van de basisschool niet functioneellezen. Dat betekent dat ze brieven van de overheid, bijsluiters bijmedicijnen en artikelen in de krant niet goed of helemaal nietbegrijpen. En ja, als je moeite hebt om die teksten te lezen dandoe je het op een gegeven moment niet meer, met als gevolg dat jeleesvaardigheid nog slechter wordt. Dat is een vicieuze cirkel diebijdraagt aan de tweedeling in de samenleving en die naar mijnmening alleen kan worden doorbroken door scholieren al in een vroegstadium te laten lezen. En als dat met de huidige didactischeaanpak niet lukt, dan moet je dus naar iets zoeken dat welhelpt."

Op de vraag of literatuuronderwijs in dit soort gevallen nietwat hoog gegrepen is, reageert Schram ontkennend. "Ik zeg niet datiedereen nu meteen Hermans moet gaan lezen, maar ik vind wel dat jezoveel mogelijk mensen in aanraking moet brengen met fictie. Datmag ook best Baantjer zijn, al hoop ik wel dat ze daarna verderkomen. Maar waar het om gaat is dat je mensen confronteert metliteraire teksten waardoor ze zich aangesproken voelen en daarontbreekt het in het huidige onderwijs helaas nog te vaak aan."

Een van de projecten die Schram in Utrecht ter hand gaat nemenis een onderzoek naar de didactiek voor leerlingen van de mavo enhet voorbereidend beroepsonderwijs. "Meer dan zestig procent van demiddelbare scholieren in ons land zit op die scholen. Dat is eenheel weerbarstige groep jongeren die nauwelijks leest en waar lezenook nog eens een heel negatief imago heeft. Als je leest ben je'soft', dus dat doe je niet.

"Juist in die omgeving moet je dus over een heel uitgekiendedidactiek beschikken om leerlingen aan het lezen te krijgen. Maarwat zie je? De didactiek daar is een slap aftreksel van wat er opde havo en in het vwo gebeurt. Dan is het toch logisch dat het nietwerkt? Het klinkt misschien erg idealistisch, maar ik ben ervanovertuigd dat je ook die jongeren aan het lezen kunt krijgen. Laatze beginnen met Baantjer, of laat ze kennismaken met de enorm rijkejeugdliteratuur die wij in Nederland hebben. Als je ze eenmaal overde eerste drempel hebt geholpen, dan zie ik niet in waarom zelfsmavo-leerlingen op een gegeven moment ook 'De Aanslag' van Mulischniet zouden kunnen lezen.

"Waarom ik dat belangrijk vind? Omdat ik het iedereen gun omdeel te hebben aan de verrijkende ervaring die het lezen van goedeliteratuur is. Ja, wordt er dan gezegd, maar is het niet ergelitair om te willen dat iedereen Mulisch leest? Maar dan is mijnantwoord dat het veel elitairder is om mensen die kans niet tebieden. Dan sluit je ze pas echt buiten."

Dat er op het terrein van de leesbevordering veel meer mogelijkis dan altijd wordt gedacht illustreert Schram aan het voorbeeldvan de Franse schrijver Pennac, die in de door allochtonengedomineerde achterbuurten van Parijs grote successen boekt metvoorlezen. "Kennelijk is hij een begenadigd docent, en daardoor ishij erin geslaagd om louter door zijn geïnspireerde manier vanvoorlezen vrijwel alle kinderen in de klas tot lezen aan te zetten.Dat vind ik een heel opwekkend verhaal. Ik denk trouwens toch datde functie van voorlezen enorm onderschat wordt. Zodra kinderenzelf kunnen lezen houden ouders op met voorlezen. Helemaal fout,want die kinderen kunnen emotioneel al veel meer aan dan waartoezij leestechnisch in staat zijn. Door ze niet meer voor te lezenrem je ze dus nodeloos in hun ontwikkeling."

Een van de taken die Schram voor zichzelf ziet is de literatuurtoegankelijker te maken, bijvoorbeeld via Internet.US

"Ik ben samen met professor Ed Tan bezig met de uitwerking vanthematische literatuurmodules, met thema's als reizen, de dood ende de toekomst. In het thema 'reizen' kun je bijvoorbeeld beginnenmet vakantieverhalen om vervolgens ook boeken aan bod te latenkomen waarin de reis een metafoor is voor de levensweg. In zo'nmodule wordt niet alleen verwezen naar boeken over dat thema, maarzijn ook videobeelden opgenomen van films die gebaseerd zijn op dieboeken. Ook is er muziek te vinden en gesproken gedichten. En voorde leraren worden hulpmiddelen aangeboden in velden die niettoegankelijk zijn voor leerlingen.

Ik vind het heel spannend om te zien of je op die manier eennieuw soort didactiek kunt ontwikkelen waarbij leerlingeninteractief betrokken worden en ook met elkaar op het net over deboeken kunnen praten. Nu moeten leerlingen vaak zes keer per jaareen leesverslag maken met steeds weer de vraag 'Wat deed het boekje?'. Dat is toch de dood in de pot?"

Bijdragen aan een didactiek die lezen leuk maakt. Dat is decentrale taak, waarvoor Schram zich in Utrecht gesteld ziet.Daarbij passen naar zijn mening geen verplichte leeslijsten en ookniet het vaak wel erg star gehanteerde verschil tussen 'hoge' en'lage' literatuur. "Natuurlijk bestaan er inhoudelijke verschillentussen de zogenaamde 'echte' literatuur enontspanningslectuur. Maarik denk dat je in je didactiek heel voorzichtig moet zijn met hetonderstrepen van dat verschil. Ik weet nog dat ik als leraar bijeen eindexamen zat, waar een boerendochter vertelde dat ze eenstreekroman op haar lijst had gezet. De examinator deed daar zoneerbuigend over dat het kind op slag niet meer wist wat ze moestzeggen. Ik ergerde me dood, niet alleen aan zijn arrogante enbeledigende houding, maar ook aan het feit dat hij kennelijk geenenkel begrip had voor het plezier dat zij in het lezen hadgehad."

Schram erkent dat hij het een lastige kwestie vindt, want hijkan niet ontkennen dat veel zogenoemde 'triviaal-literatuur' welerg clichématig is. "Als ik met mijn kinderen naar Baantjerkijk, gaat het mij snel tegenstaan. Het is allemaal zo stereotiepen voorspelbaar. Soms zou ik willen dat mensen voor hun eigenplezier wat betere boeken lazen. Maar aan de andere kant is hetnatuurlijk mooi dat ze lezen."

Hij grinnikt met een aanstekelijk gevoel voor zelfspot. "Opvakanties kan ik het in het zwembad nooit laten om te kijken waarmensen zoal mee bezig zijn. Allemaal van die dikke pillen vanKonsalik en noem maar op. Dan weet ik het even niet meer. Moet ikhier nou tegen zijn? Of vind ik het juist schitterend dat er zoenthousiast wordt gelezen?"

Erik Hardeman


Alfa's lezen anders dan bèta's

Lezen bèta's minder dan alfa's? Dat is een vande vragen die algemene literatuurwetenschappenstudente Minke Maatzich stelde in haar afstudeeronderzoek naar het leesgedrag vanbeide groepen.

Van de alfastudenten leest 53 procent regelmatig boeken naast deverplichte literatuur, bij bèta's ligt dat percentage op 29.Op een doordeweekse dag besteden alfastudenten gemiddeld 1 uur en10 minuten van hun vrije tijd aan lezen, dat komt neer op 36procent van hun totale vrije tijd. "Alfastudenten lezen over hetalgemeen echt heel graag", vertelt Minke Maat. "Op elk vrij momentgaan ze lezen, het is het eerste waaraan ze denken bij vrijetijdsbesteding." Voor bètastudenten ligt dat duidelijk anders.Die besteden op een doordeweekse dag gemiddeld 50 minuten van hunvrije tijd aan lezen, dat is 25 procent van hun totale vrijetijd.

Maat studeerde in augustus 1997 af met een scriptie die alstitel kreeg: Alfa-Bètisme. Als achtergrond voor haar onderzoekgebruikte Maat The two cultures van natuurkundige en schrijver C.P.Snow. Hij gaat uit van een tweedeling in onze twintigste-eeuwsecultuur. Volgens Snow is er al jareneen strijd gaande tussen denatuur- en geesteswetenschappen, die tot grote discussies leidt.Behalve wederzijds onbegrip en wantrouwen bestaat er tussen de tweeculturen ook afkeer, en zelfs vijandschap. Beide groepenvertegenwoordigen strikt gescheiden culturen. De literaireintellectuelen bejegenen de natuurwetenschappen en demaatschappelijke invloed ervan voortdurend met minachting ennegeren deze zelfs grotendeels. Schrijvers weigeren interesse op tebrengen voor de natuurwetenschappen, enkele uitzonderingendaargelaten. Zowel de alfacultuur als de bètacultuur kent haartrots. De alfa's verfoeien de bèta's omdat die na huntwinigste geen roman meer gelezen hebben en de bèta'sminachten de alfa's omdat die nooit geleerd hebben met eenrekenliniaal om te gaan. "Ik denk niet dat ik de vooroordelen diebestaan over alfa- en bètastudenten heb versterkt", zegt Maat."Enkele vooroordelen zijn weliswaar bevestigd, maar de vooroordelenzijn door het onderzoek ook genuanceerd."

Status

Volgens Maat is lezen behalve een vorm van cultuurdeelname ookeen activiteit om status mee te verwerven of te bestendigen.Alfastudenten zijn in hun leesgedrag meer statusgericht danbètastudenten. Alfa's willen met boekenbezit de indruk vanbelezenheid en algemene ontwikkeling wekken. Daarnaast nemenalfastudenten vaker een kijkje in de boekenkast van een ander danbètastudenten. Zowel alfa- als bètastudenten lettenvooral op de smaak van de eigenaar, en wel in hoeverre dezeovereenkomt met de eigen smaak. Na smaak is de variëteit vande collectie het belangrijkste aandachtspunt.

Alfastudenten lezen vooral ter ontspanning, terwijlbètastudenten het tevens erg belangrijk vinden om wat van eenboek te leren. De leesinteresse van alfa- en bètastudentenverschilt significant. Alfastudenten zijn meer geïnteresseerdin zaken `rondom het boek' dan bètastudenten. Zo kijkenalfastudenten vaker naar televisieprogramma's over boeken en lezenze vaker recensies van boeken en biografieën.

Alfa's staan positiever tegenover aandacht voorliteratuuronderwijs dan bèta's. Uit het onderzoek komt ooknaar voren dat de alfastudenten minder moeite hebben met eenverplichte literatuurlijst op de middelbare school danbètastudenten.

Er is dus wel degelijk een verschil te zien in het leesgedragvan alfa- en bètastudenten. Ook zijn er verschillen in deleesmotivatie en leesvoorkeuren. Het is echter niet eenvoudig omdeze verschillen te verklaren. Misschien heeft het te maken met eenverschil in interesses of in de aard van het vakkenpakket en dekwaliteit van het literatuuronderwijs op de middelbare school,waardoor alfa's en bèta's (ongemerkt) in een bepaalde richtingevolueren.

Hugo Kamperman


Het favoriete boek van...

Elise Leenaarts, scheikunde.

Kaas - Willem Elschot. "Het is vooral de ironische ondertoon dieer voor zorgt dat het boek zo mooi is."

Peter Westerweel, geneeskunde.

Demian - Hermann Hesse. Hesse's kijk op het leven komt overeenmet die van mij

Suzanne Bisschop, scheikunde.

Louis Couperus - De stille kracht. "De mooie taal en de fantasiesprak mij heel erg aan."

Eva Sittich, fonetiek.

Hubert Lampo - Hermione betrapt. "Vanwege de vele verwijzingennaar de klassieke oudheid en de mythologie."

Jacobien Koningsberger, rechten.

Morris West - Advocaat van de duivel. "Ontroerend verhaal overeen man die pas op latere leeftijd leert dat het leven meer inhoudtdan regels en wetten."