Achtergrond

'Je kunt een student niet zomaar meer alles voorschotelen'



De zevende conferentie Het Onderwijs Meester - terverbetering van de onderwijskwaliteit aan de UU - wordt dit jaargehouden op 26 februari.

Nadat in deze serie de voorzitter en een studentlid van deorganiserende Adviescommissie Kwaliteit Onderwijs, én de viergenomineerde docenten voor de Docentprijs met hun studenten aan hetwoord zijn geweest, kunnen in deze laatste aflevering 'zomaar' eendocent en 'zomaar' een student hun licht laten schijnen over hetuniversitaire onderwijs: de historicus Gerard Trienekens en denatuur- en sterrenkundige Peter van Glabbeek.


"De docent is de professional", vindt dr. GerardTrienekens, docent-onderzoeker sociaal-economische geschiedenis."Als je het hebt over onderwijskwaliteit, dan moet de docent eenspilfunctie vervullen. Van studenten kun je wat dat aangaat nietmeer verwachten dan een zekere bereidheid om mee te werken aan datoverdrachtsproces van kennis, vaardigheden en inzicht."

'Binding en betrokkenheid' luidt het thema van de conferentieHet Onderwijs Meester van dit jaar. Zonder wederzijdsebetrokkenheid bij het onderwijs kun je het wel schudden, is deachterliggende gedachte. Als docenten hun collegesongeïnspireerd afraffelen en studenten het allemaal lusteloosachterover geleund aanhoren, dan halen beleidsnotities overonderwijskwaliteit ook weinig meer uit.

Trienekens nuanceert het beeld van een even grote inbreng vanstudenten en docenten in het onderwijsproces. Natuurlijk mag je vanstudenten 'betrokkenheid' verwachten, "maar je kunt geen al te hogeeisen stellen aan hun kennis en inzicht. Dat is juist het doel vanje onderwijs: dat ze wat dat betreft beter toegerust de deuruitgaan dan ze zijn binnengekomen. Als je hoge eisen stelt, dan aande docenten!"

Een goede docent moet volgens Trienekens op de eerste plaats destof beheersen, "maar ik kan je verzekeren dat het in de regeldaarmee goed gesteld is", voegt hij er gauw aan toe. "Aan kennisontbreekt het hen doorgaans niet, waarbij ik wel nog eens het oudepleidooi zou willen houden voor die koppeling van onderwijs enonderzoek. Het is van groot didactisch belang als een docent inzijn colleges kan putten uit zijn eigen onderzoekspraktijk.Voorbeelden die je in je lessen geeft die zijnontleend aan je eigenonderzoek, spreken veel meer tot de verbeelding."

Voorts moet een docent dicht bij zijn studenten staan entoegankelijk zijn, vindt de historicus. "Vergeef me het woord, maarals je als een autoritaire kloot voor zo'n groep gaat staan, dankun je nog zo intelligent zijn, maar dan redt je het niet. Als jegewoon doet, gewoon praat, tijd voor ze hebt, dan komen studentenook vlotter naar je toe. Bij evaluaties blijkt dat ook steeds weer:het pakt goed uit als je toegankelijk bent."

Evaluaties is een derde punt waar Trienekens aan hecht: "Je moetalert zijn op je eigen fouten, je moet willen evalueren: is de stofovergekomen, zijn de doelstellingen bereikt? Als er dertig procentof méér zakt voor een tentamen, dan moet er een lichtjegaan branden want dan klopt er iets niet. Natuurlijk, er is altijdeen kleine groep die het niet kan of de tijd niet gehad heeft, maarbij zó'n zakpercentage moet je in je wijze van doceren ietsgaan veranderen, of de cursus gaan bijstellen, een ander handboeknemen... Dat wil niet zeggen dat je het gemakkelijker moet maken ofmet de normen moet gaan rommelen, maar er moet wél ietsgebeuren. Sowieso spreek ik iedere nieuwe cursus eerst graagkritisch door met collega's: 'Is het voor jullie helder wat ikwil'?"

Structurering

Ook tweedejaars 'combi'-student Natuur- en Sterrenkunde Petervan Glabbeek is van mening dat je als student niet zo gek veelinvloed hebt op het onderwijsproces. "Je moet wel actief meedoen enje geïnteresseerd opstellen, maar als je met een groep vanhonderd mensen in een zaal zit is dat wel eens lastig. Hetgeroezemoes is niet van de lucht - zeker als je van 9 tot 1 uurachter elkaar colleges hebt; zelfs de docent kan daar dan weinigtegen uitrichten als hij tenminste niet permanent de politieagentwil spelen."

Van Glabbeek hecht vooral aan een goede structurering van destof door de docent: "Ideaal is een combinatie van een hoorcollegewaarin je wegwijs wordt gemaakt in het handboek, afgewisseld meteen werkcollege of practicum waarin je dieper op de stof kuntingaan. Vooral wanneer studenten elkaar de stof kunnen uitleggen;als dat lukt dan snap je zelf ook goed hoe het zit."

De afwisseling hoorcollege - werkcollege vindt Van Glabbeek eengoede. Het hoorcollege hoeft wat hem betreft niet afgeschaft teworden. "Maar een docent die zo'n hoorcollege geeft - liefst alsgoed verteller en op een fijne toon - moet dat boek dan ook volgen.Ik heb wel eens colleges gehad van een docent die niets hadvoorbereid, die ter plekke zijn ingevingen ging uitwerken en die inde laatste tien minuten de eigenlijke handboekstof er ook nog evendoorheen wilde rammen. Na vijfweken zat er nog maar een handjevolstudenten bij hem op college."

Volgens Van Glabbeek zijn studenten dan ook zeer kritisch op hunonderwijs: als het niet bevalt, blijven ze weg. "Veel docenten doenwel hun best, maar dat leidt niet altijd tot het gewensteresultaat. Ze blijven toch vaak hangen in hun eigen stijl vanlesgeven, óók als bij evaluaties is gebleken datbijvoorbeeld de dictaten ronduit slecht zijn, de structuur van eencollege niet klopt of de presentatie ronduit saai is. Ik heb zelfde neiging om ook slechte colleges te blijven volgen, omdat ik altijdens mijn middelbare school gemerkt heb dat ik het meeste opneemals ik aantekeningen kan maken, maar veel studenten die het nietbevalt maken helemaal geen aantekeningen of blijven zelfs weg vanzo'n college. Na vijf weken merk je al aan de opkomst of een docentfijn lesgeeft of niet."

Asterix

Trienekens is zeer te spreken over die kritische instelling vanstudenten. "De motivatie onder studenten is in die dertig jaar datik hier nu werk eerder beter dan slechter geworden. Akkoord, zehebben minder kennis dan vroeger, hun taalvaardigheid is somsronduit beroerd en ook hun feitenkennis van het vak benedenmaats.Laatst stelde een geschiedenisstudent zelfs serieus de vraag:'Romeinen, wat zijn dat eigenlijk?' Waarop een collegastudent hemals antwoord gaf: 'Dat zijn die types die in Asterix en Obelixaltijd op hun kop krijgen'. Dan zak ik dus even door de grond.

"Maar daar staat tegenover dat hun bereidheid om actief mee tedoen veel beter is dan vroeger. Ze zijn assertiever, durvenkritische vragen te stellen, ze zijn bereid zich in te zetten. Enze zijn heel toekomstgericht. Je kunt een student niet zomaar meeralles voorschotelen, ook al omdat ze moeten woekeren met hun tijd.Ze willen weten wat ze eraan hebben, wat ze ermee kunnen, of hetpast binnen hun plannen. Ik vind dat positief."

Als goed onderwijs al een kwestie is van de juiste interactietussen docent en student, kan de universiteit als instelling dannog iets betekenen waar het de onderwijskwaliteit betreft?Trienekens meent van wel: "Zoiets als die basiskwalificatie, datvind ik heel zinnig. Gooi die jonge mensen die voor een werkgroepmoeten staan niet in het diepe, maar rust ze toe voor dieonderwijstaak. Maar het moet niet bij een eenmalig cursusjeblijven. De basiskwalificatie behoeft een follow-up. Je moetvoortdurend alert blijven.

"Ten behoeve daarvan zou de universiteit een integraal systeemvan kwaliteitszorg moeten ontwikkelen. Ik vind dat het daaraan nogontbreekt. Op alle belangrijke fronten moet de boel afgedektworden: je kunt evaluatiesystemen,klachtenregistraties,functioneringsgesprekken, docenttrainingen,cursuscertificeringen en studievoortgangsrapportages niet overlatenaan het particuliere initiatief, dat moet van bovenaf geregeldzijn. Anders is het hap-snap. En anders heb je geen middelen om ookecht consequenties te trekken uit je evaluaties. Er zijn nog zathoogleraren die per se hoorcolleges willen geven maar die geen tweewoorden achter elkaar kunnen zetten. Momenteel is er tegen zo'n manof vrouw niets te ondernemen. Dat deugt toch niet?"

Armand Heijnen

'Ik ben een beul in 't diepst van mijn gedachten'

'Hij, die vervaarlijke klauwenbaas, altijd zoonafhankelijk, de ongehoorzaamste kat ter wereld.' Zo omschrijftLouis-Ferdinand Céline zijn kater Bébert. De leden van deUtrechtse Stichting Bébert zijn minder vervaarlijk, maar nietminder eigenwijs. Bébert organiseert al vijf jaar eigenzinnigeliteraire programma's met een academische ondertoon. De organisatiebestaat uit een zestal Utrechtse studenten en afgestudeerdenNederlands en Algemene Letteren.

Bébert wist de afgelopen vijf jaar een indrukwekkende serieschrijvers naar Theater Kikker in Utrecht te halen, waaronder K.Schippers, Joost Zwagerman, Patricia de Martelaere en ToonTellegen. Maar eigenlijk gaat het Bébert niet om deschrijvers, of om hun populariteit op een bepaald moment... als jede literaire kater diep in zijn hart kijkt, maakt het hem niet eensuit of de zaal nu vol zit of niet.

Daan Beeke, zesdejaars Nederlands, Peter Kegel en RonaldBesemer, begin jaren negentig afgestudeerd in respectievelijkAlgemene Letteren en Nederlands, leggen uit waar het dan wélom gaat. "Eigenlijk maken we ons niet druk om hoeveel mensen erkomen. We hebben volkomen uitverkochte avonden gehad, maar ookhalflege zalen. Nou en? We zijn er niet op uit om te scoren, maarom een interessante avond neer te zetten. Auteurs worden nooitzomaar uitgenodigd voor een avondje voorlezen; er wordt altijd eensoort onderlaag gezocht", vertelt Besemer.

"Toen De buitenvrouw van Joost Zwagerman verscheen, zeiZwagerman in interviews dat dit boek een belangrijke multicultureleroman was, de eerste in zijn soort. Dat zijn natuurlijk geengeringe pretenties. Toen het boek een paar maanden uit was en deeerste pers- en recensieronde achter de rug was, hebben weZwagerman laten interviewen door literatuurwetenschapper MaaikeMeijer over de wijze waarop vrouwen en allochtonen in zijn boekenworden geportretteerd. Dat was een spectaculair gesprek."

Peter Kegel: "We hebben ook bewust gewacht tot de persaandachtwas geluwd. De nieuwe Zwagerman zegt ons niets, want het gaat onsom de inhoud en niet om de hype. Een bekende schrijver uitnodigenop grond van zijn laatste boek kan iedereen. Maar wij nodigenalleen maar schrijvers uit als we er iets méér meekunnen: een discussie op gang krijgen, een bijzondere mening horen.We gaan liever de diepte in. En of we dan voor of achter lopen bijde waan van de dag, interesseert ons eigenlijk niet."

"We verwachten iets bijzonders van onze gasten", vult Besemeraan. "Er zijn al genoeg literaire clubs in Utrecht die schrijversuitnodigen voor een voordracht uit eigen werk. Wij willen datmensen ook een visie geven opeen bepaald onderwerp. Dat kan vrijver gaan. Dan bel je een auteur op met de mededeling: 'Wij vindeneen bepaald thema nogal vaak terug in uw werk, wilt u daar ietsover komen vertellen'. Maar we krijgen bijna altijd wat wewillen."

Vriendinnetje

Daan Beeke: "Als we een groter budget hadden, zouden we graagschrijvers uit het buitenland hierheen halen. Zo hadden we dolgraagde Amerikaan Richard Powers, de schrijver van Three farmers ontheir way to a dance, in het programma gehad. Maar we hadden - enhebben - geen geld om zo'n man te laten overvliegen. Nu hadden weontdekt dat hij een vriendinnetje in Nederland had, waar hij dehelft van het jaar bij was. Tegen de tijd dat we haar te pakkenhadden, bleek het uit te zijn. Toen ging het feest dus niet door.Maar we hebben ideeën genoeg."

[?mP#a4!#$Y&&"Als we het even niet meer weten, duikenwe gewoon de boekenkast in op zoek naar thema's die we vanuit deBébert-filosofie zouden kunnen presenteren", aldus PeterKegel. "Wij gaan daarbij geregeld over de grens; soms komt er zelfsgeen literatuur aan te pas. Het maakt ons namelijk ook niet uit ofwe nu thema's vinden in een proefschrift, een essay, eendichtbundel of een roman... als we er maar een Bébert-verhaalvan kunnen maken. Dat wil zeggen: op een bijzondere manier aandachtbesteden aan een interessant en origineel thema. We hebbenbijvoorbeeld een lezing van de filosoof René Boomkens gehadover de verbeelding van geweld in film en popmuziek, en dieaangevuld met een presentatie van filmbeelden door detelevisiewetenschapper Chiel Kattenbelt."

Elke avond van Bébert is anders: standaardformules vooreen programma worden resoluut van de hand gewezen. De organisatiestopt dan ook veel liefde en tijd in de evenementen. Peter Kegel:"We houden alles in eigen hand, zelfs de catering." "We hebben ookeens een literair diner gehad. Stonden we nog wel drie uur af tewassen", aldus Ronald Besemer. En Daan Beeke voegt nog toe: "Nu wehet daar toch over hebben: zou je in het artikel kunnen zetten datwe nog op zoek zijn naar enthousiaste, belezen en bevlogen nieuwemedewerkers?"

Zoetigheid en zweverigheid

Dinsdag 16 februari, 20.00 uur 's avonds: de keurig uitgelichtezaal van studio T zit iets meer dan halfvol voor het lustrum vanBebért - zes sprekers zullen twee aan twee hun licht latenschijnen over de stand van zaken in de hedendaagse poëzie.Daarmee is het publiek bijna drie uur onder de pannen. Dat publiekbestaat voornamelijk uit letterenstudenten en afgestudeerden,hoewel hier en daar enkele jonge Utrechtse schrijvers en eenNijmeegse uitgever kunnen worden gesignaleerd.

De avond voltrekt zich in de gezellige sfeer van een geheimconcert voor fijnproevers. Het eerste blok is voor de onnavolgbaredichteres Anneke Brassinga en de Vrij Nederland-recensent RobSchouten. Schouten opent met een matig scherpe beschouwing diebovendien tien jaar te laat komt, want de recensent gaat nauwelijksin op Nederlandse poëzie na 1990. Anneke Brassinga leestenkele weerbarstige dood- en crematiegedichten voor, die er ook nahaar beschouwende lezing niet opwekkender op worden.

Het vermoeden dat dit een zware avond gaat worden, blijktongegrond na de charmante bijdrage van de dichter Willem van Toorn,die welsprekend ingaat op de rol van het landschap in depoëzie. Met de lezing van de jonge Vlaming Geert Buelens is deavond definitief gered. In een vlammend betoog tegen dezelfgenoegzaamheid in de poëzie voert de kritische dichter enpoëziecriticus zijn ademloze publiek moeiteloos van Tacitustot Serge van Duijnhoven.

Eén fragment: 'Ik vind zowel het gemiddelde discoursóver poëzie als het gros der gedichten zelf van eenweemakende zoetigheid, een wereldvreemde zweverigheid en, vooral,een weerzinwekkende religieuzerige pretentie. (...) Wanneer lees ikeens een gedicht waaruit blijkt dat de dichter zelf ook eenverdrukker is of zou kunnen zijn, een verdrukker of verdringer vanzijn eigen Diepste Gedachten nog wel, díe gedachten die hemzelf zouden kunnen afschrikken, die van de moordenaar, de barbaar,de vreemdeling, de illegaal in hem/haarzelf? ("Ik ben een beul in't diepste van mijn gedachten.")

Spinnen

Dat kan Schouten, die het pand dan al in allerijl heeftverlaten, in zijn zak steken. Net als bij Tien voor Taal is het alsnel duidelijk dat de Belgen veel meer kennis, bevlogenheid, enliefde voor onze taal en literatuur bezitten dan Hollanders; ook dedichter Dirk van Bastelaere laat een bom van inzicht ontploffen ineen sterk theoretisch betoog over de wisselwerking tussen degeheimen van massamedia en massacultuur en die van de poëzie.Het verhaal is te moeilijk om in één keer te begrijpen,maar alleen al het vuur van de voordracht doet verlangen naarnalezen.

De afsluiter van de avond is even merkwaardig als ontwapenend;de dichter Tonnus Oosterhoff probeert, gesteund door niet meer daneen stapel losse aantekeningen, iets duidelijk te maken over deonbedoeld poëtische wijze waarop woorden in onze cultuurcirculeren. Dat er slechts bij vlagen een touw aan vast valt teknopen, doet niets af aan het succes van zijn voordracht. Metaanstekelijke klungeligheid probeert Oosterhoff in ademloze, halfgestamelde zinnen te vertellen hoe poëzie in feite overal tevinden is, wanneer je er maar oog voor hebt. Ten bewijze sluit hijaf met een hilarische voordracht van poëtische teksten uithettelevisieprogramma Ja natuurlijk. Een mooiere conclusie isnauwelijks denkbaar. Bébert mag spinnen van tevredenheid.

Ingmar Heytze

Voor meer informatie over Bébert: RonaldBesemer (030-2318198) of Peter Kegel (030-2536345).

Polymeren als 'vervoermiddel' voor DNA

De snel groeiende kennis over de genetischeachtergond van ziekten heeft de laatste jaren gezorgd voor eentoenemend interesse in gentherapie. Maar, is de vraag, hoe breng jezo'n stukje DNA nu precies die ene gewenste cel in? In Utrechtzoeken prof.dr.ir. Wim Hennink en zijn medewerkers het antwoord ingrote moleculen, de zogeheten polymeren.

Stel je moet een partij groente naar een klant in Zuid-Europabrengen. Dan heb je aan de ene kant een goede vrachtauto nodig meteen sterke motor, een optimale klimaatbeheersing en een soepellaad- en lossysteem. Aan de andere kant doe je niets zonder eenchauffeur die weet waar het spul heen moet, die redelijk kankaartlezen en die ook nog een beetje de taal van het landspreekt.

De constructie van een 'vrachtauto' met de optimalefarmaceutische eigenschappen om de werkzame stof door het lichaamte vervoeren, en het vinden van de beste 'moleculaire chauffeur'.Zo zou je de twee aspecten kunnen omschrijven van het onderzoek datwordt verricht in de Utrechtse disciplinegroep Biofarmacie enFarmaceutische Technologie. Begin dit jaar promoveerden twee aio'sop de eigenschappen van het door prof.dr.ir. Wim Henninkontwikkelde polymeer p(DMAEMA), dat met name voor het transport vanDNA een aantal veelbelovende eigenschappen lijkt te bezitten.

De gedachte om een polymeer als 'drager' voor geneesmiddelen tegebruiken is niet nieuw, vertelt Hennink. "De meeste pillen die wijslikken, bevatten naast het werkzame bestanddeel een of meerhulpstoffen. Soms zijn die nodig om het pilletje een hanteerbareomvang te geven, maar ook worden zij gebruikt om de werkzame stofop een effectieve manier in het lichaam af te geven.

"In de jaren vijftig is in dat verband voor het eerst naarpolymeren gekeken, grote moleculen die bestaan uit een chemischeverbinding van steeds repeterende kleine bouwstenen, de zogehetenmonomeren. Een groot voordeel van polymeren is dat ze in staat zijnom een meegevoerde stof niet in één keer maardruppelgewijs in het lichaam te verspreiden. Zo zijn op dit momentanticonceptie-implantaten op basis van polymeren in gebruik die hetanti-conceptiehormoon twee tot vijf jaar onafgebroken blijvenafgeven."

Omdat aan de uiteinden van de polymeerketens eiwitverbindingenkunnen worden gekoppeld - in de eerder gehanteerde beeldspraak: dechauffeurs -worden polymeren sinds de jaren zeventig ook gebruiktvoor het zogeheten 'targeten'. Door een specifiek eiwit tegebruiken dat alleen één bepaald soort cellen herkent,kan het polymeer worden ingezet om een stof uitsluitend naar dieene cel te brengen. Het kan daarbij gaan om een geneesmiddel. Maarhet kan - bijvoorbeeld bij de bestrijding van kanker - ook gaan omgiftige stoffen die in het kader van chemotherapie op tumorcellenkunnen worden afgestuurd zonder elders in het lichaam schade aan terichten.

Methacrylaat

De opkomst van gentherapie (zie kader) leidde tot de behoefteaan 'dragers' die DNA door het lichaam konden vervoeren.Aanvankelijk werd gekozen voor virussen, waarvan het eigen erfelijkmateriaal was vervangen door het af te leveren DNA. Hoewel diemethode redelijk werkt, heeft ze als nadeel dat virussen vaak een -in dit geval ongewenste - reactie van het afweersysteem oproepen.Een jaar of zes geleden stelde Hennink zichzelf daarom de vraag ofeen polymeer niet beter geschikt zou zijn voor het transport vanhet DNA.

In 1994 begon promovenda Petra van de Wetering met haaronderzoek en zij constateerde al snel dat het door Henninkontworpen synthetische polymeer met de fraaie naampoly(2-(dimethylamino)ethyl methacrylaat, roepnaam p(DMAEMA), zijnwerk in het laboratorium buitengewoon effectief deed. "Ik benallerlei eigenschappen van het molecuul gaan variëren, maarhet polymeer waarmee we begonnen, bleek verreweg het best tewerken. Om te controleren of de combinatie van polymeer en DNA ookecht in de cel zou doordringen, hebben we een stuk DNA genomen datzorgt voor de productie van een eiwit dat we met een specialetechniek een blauw kleurtje kunnen geven. Toen we het polymeer-DNAmengsel in een vloeistof met kankercellen brachten, zag je diecellen inderdaad na enige tijd blauw worden."

Vrijwel tegelijk met Van de Wetering begon ook de uit Taiwanafkomstige Jong-Yuh Cherng in Utrecht als aio. Hij concentreerdezich met name op de meest ideale verhouding van polymeer en DNA(3:1) en stelde vast op welke manier de stabiliteit en dehoudbaarheid van het geneesmiddel het best kunnen wordengegarandeerd. Zeer belangrijk werk, aldus Hennink. "Er is altijdveel aandacht voor de werking van geneesmiddelen, voor hun medischeeigenschappen kortom. Maar men vergeet vaak dat de werking heelsterk afhangt van goede farmaceutische toedieningsvormen. Ik hebhet gevoel dat die kant van de zaak soms ernstig wordtonderschat."

Octrooi

Hennink gunt zijn promovendi alle eer in wat hij een doorbraakvan formaat noemt. "We moeten weliswaar nog uitzoeken of p(DMAEMA)ook in het lichaam werkt en we moeten ons nu ook serieus gaan bezighouden met het 'targeten'. Maar gezien de resultaten tot nu toe hebik er alle vertrouwen in dat we een 'drager' hebben ontwikkeld dievoor tal van geneesmiddelen kan worden gebruikt, want in feite isdeze technologie natuurlijk universeel toepasbaar."

Dat Hennink al vroegtijdig dacht dat hij op het goede spoor zat,blijkt uit het feit dat hij al in 1995 een octrooi aanvroeg opp(DMAEMA) als middel voor 'gen-delivery'. Dat octrooi is wat deUtrechtse hoogleraar betreft overigens niet bedoeld om er schatrijkvan te worden. "Je doet zoiets vooral om een commerciëlepartner in jouw werk te interesseren door hem exclusiviteit tebieden. Wij hebben al in 1994 een overeenkomst gesloten met hetLeidse bio-techbedrijf Octoplus BV, waarin wij hen een exclusievelicentie op p(DMAEMA) hebben gegeven in ruil voor vervolgopdrachtenvoor onderzoek. En ja, als de productie van p(DMAEMA) in detoekomst winstgevend zou blijken te zijn, dan kunnen wij uiteraardrekenen op een deel van de royalties."

Hennink is zeer te spreken over de gevolgde werkwijze, in zijnogen een schoolvoorbeeld van de manier waarop universitaironderzoek zou moeten worden ingericht. "Wij zijn ons werk begonnenmet geld uit de eerste geldstroom, zonder enige externe druk op derichting van het onderzoek. Als je dan iets vindt, word je vanzelfinteressant voor externe partners die het vervolgonderzoek voor jefinancieren, zodat jij met je universitaire geld weer iets nieuwskunt gaan doen. Nee, ik heb nooit overwogen om zelf een BV op terichten. Waarom zou ik me al die rompslomp op de hals halen als erbedrijven zijn waarmee ik zo in zee kan gaan? Zolang de eerstegeldstroom op peil blijft en voldoende ruimte biedt voorfundamenteel onderzoek, is deze constructie toch ideaal?"

Erik Hardeman


Gentherapie

Gentherapie is het introduceren van genen (stukken DNA) incellen van patiënten met het doel om genetische afwijkingen tecorrigeren of te beïnvloeden. Een kapot gen kan tot gevolghebben dat een bepaald eiwit niet wordt geproduceerd of dat er eengiftig eiwit wordt geproduceerd. Omdat elk eiwit verantwoordelijkis voor het vervullen van een bepaalde taak in de cel, leidt eengenetische fout dus meestal tot een verstoorde celfunctie. Door hetdefecte gen te vervangen door een 'gezond'stuk DNA, kan de storingworden aangepakt, een methode die al wordt toegepast in het gevalvan bijvoorbeeld 'cystic fibrosis', een erfelijke ziekte, waarbijop de longen een taaie slijmlaag ontstaat.

Ook in de strijd tegen kanker biedt gentherapie wellichtmogelijkheden. Zo wordt al geëxperimenteerd met demogelijkheid om een zogeheten 'zelfmoordgen' in een kankercel tebrengen. Het gaat daarbij om een gen dat de productie van eengiftig eiwit stimuleert dat de cel doodt. Ook kan een gen wordeningezet dat stoffen helpt produceren die de bloedtoevoer naar dekankercel stoppen, zodat die afsterft. Een gen tenslotte dat ervoorzorgt dat op de wand van een tumorcel een bepaald eiwit wordtgepresenteerd, maakt die cel herkenbaar voor het afweersysteem, dathaar vervolgens kan opruimen.

E.H.

Cambridge is een fantastisch oord om door te studeren na een gedegen Utrechts doctoraal



Cambridge is een fantastisch oord om door te studeren na eengedegen Utrechts doctoraal

Hoogleraar middeleeuwse geschiedenis dr. Mayke deJong - tevens columniste van het U-blad - verblijft dit jaar vooronderzoek aan Trinity College, een onderdeel van de University ofOxford. Vanuit haar 'room with a view' doet de 'visiting fellow'verslag van die universitaire cultuur die er zo anders uitziet alsde onze - én als die van University College Utrecht. Eenmiddenpagina over tafelzilver, vrouwonvriendelijke elites en andererare tradities, hard werken en het tegenovergestelde van'studeerbaarheid'.

The Great Gate

Een gewone ochtend in dit bijzondere jaar in Trinity College.Het heeft gesneeuwd, dus Great Court ziet er nog sprookjesachtigeruit dan anders. Voetstappen op het witte gras verraden de vroegeaanwezigheid van fellows, want behalve de college-kat Titan zijnzij de enigen die op het gras mogen lopen. De invasie van'bedmakers' breekt los, dames in lichtblauwe schorten die sinds deuitvinding van het dekbed niet zoveel meer op te maken hebben. Zelegen prullemanden, maken zo nu en dan iets schoon en hebben hetreuze gezellig met elkaar. De porters (die alles voor je doenbehalve je koffer dragen) lopen gewichtig rond in hun bolhoeden enbrengen Belangrijke Post rond. Zoals het paar nette schoenen dat ikonlangs vanuit Amsterdam liet opsturen. Studenten snellen voorbij,op weg naar supervisies en colleges. Ik zit aan mijn bureau, leesmijn e-mail, en kijk uit het raam naar de torens van Great Gate. Dezon kleurt de bovenkant van de kapel goudgeel. Een nieuwe dagbegint, die zoals gewoonlijk omvliegt. Zoals dit hele jaar.

Het is een soort meisjesdroom. Toen ik dertien was en aan detoekomst dacht, zag ik een kamer met een prachtig uitzicht, metdaarin een bureau waaraan ik zou zitten lezen en schrijven, mijnleven lang, zonder dat iemand me kwam vertellen dat ik iets moest.Die kamer met uitzicht probeer ik altijd weer te bereiken, endaarin ben ik nu wonderwel geslaagd.

The Master's Lodge

Eetgemeenschap

Ik ben hier een 'VFC' (Visiting Fellow Commoner). Die laatstetitel herinnert aan de dagen waarin de Commoners, de rijkestudenten, de plicht hadden om als ze vertrokken enig tafelzilveraan het College te schenken. Het zilver van eeuwen wordt massaal optafel getoverd als er een Feast is, en dat gebeurt bijna iederemaand. April was aanvankelijk feestloos, maar nu de Master eenNobelprijs heeft gekregen, is het wederom raak. Die feesten (lees:uitvoerige diners) vinden plaats in 'Hall'. Eetzaal is niet hetgoeie woord voor een gigantische ruimte met prachtigebalkenconstructies en tal van portretten, inclusief een meer danlevensgroot schilderij van de stichter van het college, koningHendrik VIII. Die kijkt wijdbeens en streng op ons neer als weeten. De fellows doen dat aan de 'high table', dat wil zeggen, tweelange tafels op een verhoging van circa tien centimeter, directonder Hendrik.

The King's Gate

Het merendeel van Hall is gevuld met studenten. Bij de lunchkomt iedereen in z'n ouwe kloffie een snelle self-service haphalen, maar bij het diner om acht uur gaat het formeler toe: nettekleren, toga's, kaarslicht, gebed in het Latijn en het etenopgediend. Dat geldt voor fellows en studenten. Maar wij moeten alsde gong gaat haastig opstaan en naar buiten lopen; zij kunnenlekker hun flesje wijn opdrinken en wat napraten. Fellows kunnenkiezen tussen 'upstairs', voor meer wijn, port, kaas enconversatie, of 'downstairs', waar je samen koffie drinkt, of dekranten leest.

Veel gezeur over eten? Nee, want de identiteit en samenhang vanTrinity (en veel andere colleges) wordt bepaald door maaltijden.Tijdens de lunch is iedereen er, ook de fellows die een gezinhebben en dus niet in het college wonen. In de 'Parlour'(koffiekamer) is het na de lunch een drukte van belang; als je ietswilt regelen, doe je het daar. Momenteel gonst het over deverkiezing van een nieuwe Vice-Master, overmorgen. Maar liefst driekandidaten, totaal ongehoord! Aangezien de Master zelf door deKroon wordt benoemd, heeft iedereen eindelijk de gelegenheid omweer eens lekker politiek te bedrijven.

Reactie

Als ik tegen Britten zeg dat ik in Trinity College zit, krijg ikreacties varierend van 'nou nou, da's niet mis' tot 'wat doe je indie rare tent?'. Trinity geldt als Rijk en Rechts, het college vanPrins Charles en de adel, een bolwerk van reactie. Favoriet grapjevan een Londense collega: "How many Trinity Fellows does it take tochange alightbulb?' 'What do you mean, change'?" Ik moet daar welom giechelen, maar kloppen doet het niet. Inderdaad, Trinity isrijk, maar het gebruikt een aanzienlijk deel van die rijkdom omarmere colleges bij te springen en te investeren in durelaboratoria voor iedereen. Die rijkdom betekent ook dat Trinitygeld kan uittrekken voor nieuwe fellows. In de afgelopen jarenhebben ze er hard aan gewerkt om meer vrouwen aan te stellen. Ookdoen ze verwoede pogingen om meer studenten uit 'state schools' tewerven, in plaats van uit de traditionele 'public schools'. Dieomslag gaat traag, vooral omdat Trinity moet vechten tegen eenhardnekkige reputatie: vrouw-onvriendelijk, elitair, niet voorgewone jongens en meisjes. Als je eenmaal over die drempelheenstapt, ontdek je dat het binnen heel anders is, vooral omdathet zo'n groot college is: meer dan 150 fellows en rond de 1000studenten. Geestverwanten vind je dus altijd wel.

Ben ik chauvinistisch geworden? Ongetwijfeld. Er is een kleingroepje fellows dat probeert om de deur gesloten te houden. In eenlijvige nota protesteren ze tegen de nieuwe aanwas. Het wordtallemaal zo anoniem - teveel onbekende gezichten en vooral teveelmensen die niet ingevoerd zijn in 'de tradities van ons college'(lees: vrouwen, minderheden, buitenlanders, gasten en anderegekken). Ze voeren een achterhoedegevecht. De toon wordt gezet doorde Master, de beroemde econoom Amartya Sen, die een volstrekttegenovergestelde koers vaart. Ik ben overtuigd lid van deSen-fanclub. Over dat proteststuk wordt overmorgen gediscussieerd.Bijna iedereen wil het van tafel hebben, dus dat wordt eenoverweldigende opkomst.

Maar Tony Cox, een working-class Schot, zegt: 'Tja, ze kunnennou wel meer studenten uit state schools willen hebben, of fellowszoals ik, maar als die jongens en meisjes van de openbare school inDundee één blik op Great Court werpen, en die porters metbolhoeden in de peiling krijgen, dan maken ze rechtsomkeert.Richard Haggis, de kapelaan, vertelde dat het hoofd van zijnvoormalige school nooit leerlingen aanraadt om naar Trinity tesolliciteren, want 'daar horen ze niet thuis'.

Gezin

Het duurde eeuwen voordat ik begreep hoe het in elkaar zat. Voorwie denkt dat het University College Utrecht ook maar in de versteverte lijkt op wat hier een college heet: forget it. In Oxfordkrijgen alle 'fellows' (leden van colleges) automatisch eenuniverstaire aanstelling; daar is de universiteit de optelsom vande colleges. Hier ligt dat anders. Veel fellows hebben eenuniversitaire aanstelling, maar er zijn ook onderwijskrachten diealleen door het college worden betaald. Dan zijn er full-timeonderzoekers zonder universitaire aanstelling, of artsen, uitgeversen ander volk dat hun geld elders verdient. Al die lieden kunnenfellow voor het leven worden. Daarnaast is er nog een hele groeptijdelijkefellows, voornamelijk post-docs en gepromoveerdejunior-docenten. En niet te vergeten de 'title E fellows'. Trinityheeft nog de regel dat iedereen die meer dan 20 jaar fellow isgeweest, hier na verlies van echtgenote weer mag intrekken. Dit isdus het leukste bejaardentehuis van de wereld. Het zijn allemaaloude mannen, want vrouwen hebben hun twintigjarig fellowship nogniet gehaald. Als ze zover zijn, wordt dit prachtige voorrecht vastafgeschaft.

The Wren Library

Aan de andere kant van de streep zitten de 'students', en dat iszo ongeveer iedereen tussen het eerste jaar en de promotie. Dieeten dus 10 centimeter lager, en de kloof is gigantisch. Maar wewonen dwars door elkaar heen, dus mijn buren ken ik inmiddels wel.Trinity herbergt veel wis- en natuurkundigen; daarom is tweederdevan de studenten man, zeggen ze. Ik probeer ze uit te leggen dat erook een culturele oorzaak is: de reputatie van Trinity alsmasculien bolwerk. Het is voor ons een vreemd idee dat de scheidingder seksen in de colleges hier pas in de jaren zeventig werdopgeheven. Het gemiddelde van vrouwelijke studenten is nu 43procent in Cambridge, maar dat van de fellows hobbelt daar verachteraan, behalve in de traditionele vrouwencolleges zoals Newnhamen Girton. Vrouwen kwamen hier rond 1870 mondjesmaat studeren, verweg gehouden van de gevaarlijke mannen in locaties buiten hetcentrum. Hun universitaire graad werd pas in 1948 door deuniversiteit erkend (nee, ik verzin het niet). Twee jaar geledenwas er een inhaaloperatie, waarbij alle vrouwen die voor 1948afstudeerden werden uitgenodigd om alsnog hun bul in ontvangst tenemen. Meer dan duizend oude dames kwamen daarvoor opdagen. Grootfeest in Newnham, dat nog steeds alleen uit vrouwen bestaat. Dathad ik graag meegemaakt. Het is ook pas sinds 1882 dat fellowsgetrouwd mogen zijn. Die achtergrond is nog steeds voelbaar. Wieeen gezin heeft woont buiten het college. Op de eerste zaterdag vaniedere maand zijn wederhelften hartelijk welkom. De kleine kinderendie je tegenkomt zijn van de toeristen.

Systeem

Omdat ik niet bij het onderwijs betrokken ben, vraag ik iedereendaarover het hemd van het lijf. Het beeld wat verrijst istegenstrijdig, maar voornamelijk rijzen mij de haren te berge.Globaal gesproken gaat het als volgt. Undergraduates studeren driejaar en studeren full-time. Ernaast werken betekent eruit vliegen.Studenten worden door hun college gehuisvest en gevoederd (kosten:circa 15.000 gulden per jaar). Per trimester van acht weken heefteen student wekelijks supervisie in één van de viervakken die geëxamineerd worden. Datbetekent voor alfa's hetwekelijks schrijven en bespreken van een essay, waarvan de titeldoor de supervisor wordt opgegeven. Aan het eind van ieder jaarzijn er 'finals', examens in de vier onderdelen. De examenstofwordt grotendeels zelfstandig bestudeerd.

Ieder examen bestaat uit het schrijven van een essay over drievragen die je kiest uit een langere lijst. Niemand weet precies hoehet examen eruit zal zien; de docenten die de supervisie verzorgenal evenmin. Ook docenten die hoorcolleges en (zeldzaam!) seminarsgeven hebben geen flauwe notie waar ze op af sturen, tenzij ze'examiner' zijn en het examen dus zelf opstellen. Studeer dusvooral bij een examiner, dat helpt. Al die wekelijkse essays tellenniet mee voor het uiteindelijke cijfer. Sterker nog, de eerste tweefinals tellen uiteindelijk ook niet. Het enige waarom het draaitzijn die laatste vier examens aan het eind van je derde jaar. Alsje slaagt krijg alleen het gemiddelde te horen: een First, een hogeof lage Second, of een (foei!) Third. Wie zakt verliest drie jaarstudie. Herkansingen bestaan niet.

Volgt U mij nog? Een extra complicatie is nog dit eilandenrijkvan colleges, genaamd University of Cambridge. Als je studeert inTrinity, geeft niet wat, heb je drie personen uit het college dieover je waken. De 'director of studies' let op de algehelevoortgang, de supervisor begeleidt je essays in een bepaald vak, ende tutor, uit een andere discipline, is het aanspreekpunt voorpersoonlijke problemen. Maar de mensen van wie je in je faculteitonderwijs krijgt zitten weer in een ander college. Vaak zegt dedirector of supervisor: 'Nou joh, laat dat hoorcollege maar zittenhoor, helemaal niet belangrijk voor je examen'. Wie hier alsnieuwkomer colleges begint te geven wordt dus helemaal knettergek.Waar doe je het eigenlijk voor?

Selectie

Studenten zijn dus totaal examen-gericht; of niet? De berichtenzijn verschillend. Docenten zijn het meest kritisch over hetsysteem. Boude uitspraken aan de lunch. Studenten worden getraindom elegant te bullshitten (de essays) en in korte tijd veel in hunkop te stampen. Wie die kunst beheerst, zeilt door het examen enhoeft niet veel te doen in de rest van het jaar. Maar voor veelstudenten is de prijs hoog, zegt Liesbeth van Houts, eenNederlandse vakgenote die hier al jaren doceert. Ze legt uit hoe deselectie werkt. Het zijn de colleges die de studenten selecteren,niet de universiteit. Cijfers zeggen niet alles, er is ook nogzoiets als persoonlijkheid, motivatie en originaliteit. Enstress-bestendigheid. Volstrekt onmeetbare grootheden, maar deselectie draait erom. Men hecht verder waarde aan openhartigebrieven vanuit de middelbare scholen. Het doel is om studenten teselecteren die succesvol zullen zijn, want als teveel mensen uithetzelfde college zakken, sturen de scholen geen goede kandidatenmeer. Die zak-percentages zijn dan ook heelklein. De groepstudenten met depressies, anorexia en andere problemen is groter.De verwachtingen zijn gigantisch, zowel bij ouders als studenten,en wie geselecteerd wordt voelt een enorme druk om te presteren. Detutoren worden geconfronteerd met de 'boulevard of broken dreams'.Ze zeggen dan iets heel anders (kalm aan!) dan ze zouden doen inhun rol als supervisor (doorwerken!). Vandaar dat je supervisornooit tegelijkertijd je tutor is.

Tot zover mijn collega's. De jongeren die ik spreek zienallemaal wat zonniger. Eva Bohn, een neerlandica uit Utrecht dieeen jaar als 'undergraduate' Oud-Engels studeerde, en nupostgraduate is in de middeleeuwse filosofie, is veel positiever.Hier worden er eindelijk eisen aan me gesteld, zegt ze stralend.Mensen zitten op je nek, je essays mogen niet te laat wordeningeleverd; de studie komt op de eerste plaats, want je mag nieternaast werken, en studeren is een voorrecht. Maar ook zij denktdat afgestudeerden uit Oxbridge goed terecht komen in 'demaatschappij' omdat iedereen weet dat ze met de stress vandeadlines om kunnen gaan en in heel korte tijd heldere stukkenkunnen produceren. Andrew Green, die hier wiskunde studeerde en nupostdoc is, zegt dat hij het prima redde met regelmatig studerenvan acht uur 's ochtends tot twee uur 's middags. De rest van dedag had hij vrij. Heldere stukken schrijven? Ach nee, dat lerenwiskundigen hier helemaal niet. Die doen het in hun broek als zevoor hun finals een essay moeten schrijven, dat deden ze voor hetlaatst toen ze zestien waren. Hij voegt eraan toe: 'Weet je, Mayke,veel studenten doen hier alsof ze niet hard studeren, maar dat isomdat ze bang zijn om af te gaan als ze slecht scoren op deexamens'.

De University Library

Onderzoekers

Dit heeft allemaal niets te maken met studeerbaarheid, nietwaar?En die arme 'undergraduates' genieten maar een klein deel van watCambridge te bieden heeft, want ze doen nooit zelfstandigonderzoek. Het zijn de promovendi, postdocs en anderonderzoekersvolk (zoals ik) die echt plezier hebben van allefaciliteiten. Wij hollen opgewekt naar de University Library, dieeruit ziet als een energiecentrale, en dat ook is. Het mooisteboekenpaleis van de wereld, bijna alles wat je nodig hebt staatvoor het grijpen. Vier grote afdelingen met elk zes verdiepingenhelemaal vól met boeken en tijdschriften. Vanwege diebibliotheek ben ik hier naartoe gegaan. De beta's zitten aan delunch al even tevreden te knorren over hun laboratoria. Dit is geenuniversiteit waar ik mijn achttienjarige spruit naartoe zou sturen,als ik er eentje had. Maar het is wel een fantastisch oord om doorte studerennadat je een gedegen Utrechts doctoraal hebt gehaald.Niet University College, maar gewoon zo'n ouderwetse Nederlandseuniversitaire opleiding met veel onderzoekstraining. Dan schitterje hier vanwege talenkennis, zelfstandigheid en analytischvermogen. Wat je nog moet leren, misschien, is snel schrijven, jestukken op tijd inleveren en harder werken dan je ooit in je levenhebt gedaan. Maar wat niet is, kan komen.

Mayke de Jong

'Studenten moeten overtuigd zijn dat ze iemand voor zich hebben die gelooft in z'n vak'



'Studenten moeten overtuigd zijn dat ze iemand voor zich hebbendie gelooft in z'n vak'

"Ik moet jullie vragen om jullie naambordjes voor jeop tafel te zetten. Namen van buiten leren lukt nog steeds niet."Dr. André Manders is één van de vier genomineerdenvoor de titel 'Docent van het jaar'. "Waar ik op uit ben is datmensen zelf gaan denken en niet alleen maar bezig zijn met devraag: 'Wat moet ik weten om het tentamen te halen?'

De colleges van Manders kenmerken zich door interactie met destudenten. Hij stelt vragen en legt stellingen aan de studentenvoor waarop ze moeten reageren. "Dat ze op een gegeven momentroepen wat ze zelf vinden, dat vind ik altijd een mooi moment",vertelt Manders.

De effectieve vraag van Keynes is het onderwerp dat vandaagwordt behandeld. De vijftien studenten in het lokaal schrijven drukmee en wekken de indruk goed op te letten. Manders laat zich nietvan z'n apropos brengen door de studenten die nog binnen komendruppelen, ook niet als er één pas na drie kwartierbinnenkomt. Wat hij vaak doet is de theorie koppelen aan depraktijk. Hij betrekt de werkelijkheid, de economische politiek bijde economische theorie.

"Dat maakt het echt levend voor ze, je ziet ook dat ze op datmoment bij de les zijn. Het is stil, je hebt de aandacht. Er wordtmeegedacht, er ontstaan dan soms discussies tussen studenten als zehet met elkaar oneens zijn. Op dat moment weet je dat het muntje isgevallen, er wordt even op eigen denkkracht gevaren in plaats vanalleen maar te luisteren."

Als studenten de stof niet hebben bestudeerd laat Manders zichdaardoor niet van zijn stuk brengen. Daarin heeft hij eenontwikkeling doorgemaakt: "In de beginperiode had ik af en toe deneiging om te zeggen: 'Jongens we gaan naar huis. Als julliehelemaal niks doen, dan kan ik m'n lessen hier niet draaien. Wehouden ermee op en dan doen we het volgende week wel weer over, enanders maar niet'. Ik heb dat in een soort uitdaging omgezetdoor tezeggen: 'Als je het niet weet val je door de mand, want ik ga jevragen of je het hebt gelezen en wat je ervan vindt'."

Vervolgens zet hij de discussie voort met mensen die de stof welgelezen hebben. "Op die manier kun je toch een goede wisselwerkingoproepen. Ik hoop daarmee te bereiken dat ze zich de volgende keerwel hebben voorbereid en ook actief in de discussie mee willendoen."

Minderwaardig

In de 25 jaar dat Manders doceert heeft hij zich eenpersoonlijke stijl eigen gemaakt. "Ja, in 25 jaar doe je wel wat,hè. Dan komen er ook verschillende soorten studenten voorbijen ik heb natuurlijk een hoop verschillende vakken gegeven. Grotecolleges en kleinere werkgroepen, die variëteit, ja die is welinteressant. Het vraagt toch allemaal om z'n eigen aanpak." Beidevormen vindt hij boeiend, maar hij onderscheidt daarbijverschillende doelen. Het aantrekkelijke van de kleine groepenvindt hij de interactie. Bij de grote hoorcolleges stelt hij zichtot doel de studenten op het hoofdspoor te zetten en op voetangelsen klemmen te wijzen.

Nanco van Arkel - eerstejaars psychologie - volgt het vakeconomie en is tevreden over de colleges die Manders geeft. "Decolleges zijn duidelijk en niet elke week hetzelfde. Bovendien vindik het prettig dat hij open staat voor een praatje. Hij praat zelfniet de hele tijd, maar probeert de informatie uit de studenten tehalen."

Ook eerstejaars Christel Kraaij is te spreken over de aanpak vanManders, al heeft ze ook kritiek. "Wat hij uitlegt vind ik welduidelijk. Maar je voelt je soms een beetje minderwaardig. Alsiemand een antwoord geeft, weet hij het altijd beter. Wij kennen determen niet zo goed, je voelt je dan een beetje dom. En op eengegeven moment durf je niets meer te zeggen."

De studievereniging ECU '92 nomineerde Manders voor de titel'Docent van het jaar' op basis van gesprekken met studenten en deantwoorden van de economiedocent op een aantal vragen.Bestuursvoorzitter van ECU '92 Oscar Buma zat in de jury: "WaarManders vooral in uitblinkt is het uitdragen van hetmultidisciplinaire karakter van de opleiding. Vanaf dagéén dat je binnenkomt. Ook het contact tussen student endocent is bij hem heel belangrijk, hij staat open voor studenten.Er is geen drempel om naar hem toe te stappen."

Manders voelt zich gevleid door de nominatie. "Daar doe je hettoch voor. Ik bedoel, ik had er niet om gevraagd, ik wist niet eensdat ik kans maakte. Maar ik was wel buitengewoon aangenaam verrast.Ik vind het een eer. Eigenlijk kun je geen betere beloningkrijgen."

Overtuiging en identificatie met de stof, dat zijn tweeelementen die volgens Manders iemand tot een goed docent maken."Studenten moeten overtuigd zijn dat ze iemand voor zich hebben diegelooft in z'n vak. Datmaakt volgens mij het luisteren ookgemakkelijker." Manders vindt het ook zijn taak om de stof levendte maken, zodat het niet alleen een abstract verhaal blijft. "Inons vak zit een identificatiemogelijkheid en ik vind het belangrijkdaarop aan te koersen. Je kunt studenten rechtstreeks met vragenconfronteren: 'Wat zou jij nou doen of adviseren in zo'ngeval'."

Show

Tijdens het college maakt Manders gebruik van het schoolbord,hij tekent een grafiek waarmee het evenwicht op de produktiemarktduidelijk wordt. Andere grafieken laat hij zien met behulp van eenoverheadprojector. De economiedocent denkt dat het gebruik vanmultimedia tijdens colleges de aandacht van studenten vergroot,maar hij is voorzichtig.

"Ik vind niet dat je als docent een show moet maken. Studentenmoeten ook een intrinsieke motivatie hebben en niet alleen dooraardige gimmicks aangetrokken zijn tot de colleges. Maar multimediais wel functioneel, al leent het ene vak zich er meer voor dan hetandere."

Hij zou graag zien dat er systematischer aandacht besteed wordtaan scholing voor docenten met betrekking tot multimedia. "Hetwordt nu, naar mijn gevoel, teveel overgelaten aan de vraag of dedocent dat grappig vindt en er handig in is. Eigenlijk zouden alledocenten op de universiteit de mogelijkheid moeten krijgen zich tebekwamen in het hanteren van dat soort middelen."

Het thema van de conferentie Onderwijs Meester is verbeteringvan de binding tussen universiteit en studenten. Manders denkt dateen binding het best tot stand kan komen op het niveau van hetvakgebied. "Je moet studenten de mogelijkheid geven ergens bij tehoren. Onder andere door te zorgen dat ze zich iets voor kunenstellen bij de vakken die ze krijgen. Maar het gaat ook omvakgenoten die aanspreken in hun manier van analyseren en hunenthousiasme voor het vak. Binding met de universiteit dat werktniet, dat is een veel te grof begrip.

"Dat de universiteit door middel van Onderwijs Meestercommitment toont met onderwijs vind ik in ieder geval heelbelangrijk. Maar ik moet je er eerlijk bij zeggen dat ik nietprecies weet of die conferenties ook werkelijk bijdragen om deresultaten te verspreiden over de héle organisatie."

Hugo Kamperman

'The ups and downs of getting settled'

De internationale uitwisseling van studenten enonderzoekers, een van de doelstellingen van de Nederlandseregering, wordt ernstig belemmerd door een andere doelstelling vandiezelfde regering. De aanscherping van het vreemdelingenbeleidzorgt ervoor dat veel 'welkome' gasten van universiteiten ongewildterechtkomen in de bureaucratische mallemolen van de gemeentelijkeen overheidsinstanties. Dat is de bevinding van deontwikkelingsorganisatie Nuffic die afgelopen week een conferentiehierover belegde. Wat zijn de ervaringen in Utrecht?

Wie deze zomer in het bulletin van de Internationale NeighbourGroup, de organisatie voor buitenlandse gastmedewerkers in Utrecht,het relaas van de Deense Ann Fleisher Vosegaard las, vreest hetergste. Vosegaard beschreef de

'ups and downs of getting settled' als volgt: 'The firstthree months (...) our most regular contacts with the Dutch werethe ones at the municiple offices and the aliens police, (...).When we applied for the residence permit they kept sending us thewrong forms, would not accept our papers, and they certainly didnot read the letters of explanation we sent them.'

Frits Koek, medewerker personeelszaken bij Farmacie, ontkent datde

buitenlandse gasten van de UU grote problemen hebben met hetNederlandse vreemdelingenbeleid. De zaken zijn volgens hem invergelijking met andere universiteiten en hogescholen juist heelgoed geregeld. Al sinds het begin van de jaren negentig onderhoudtKoek nauwe contacten met de gemeente, de vreemdelingendienst en debelastingdienst. Zijn ervaringen vormden mede de basis voor deregeling voor buitenlandse bezoekers zoals die is vastgelegd in hetHandboek Personeel. "Daar staan alle procedures precies inomschreven."

Volgens Koek ontstaan de moeilijkheden vaak wanneer goedwillendemaar onwetende medewerkers, niet werkzaam bij een afdelingpersoneelszaken zich ermee gaan bemoeien. Ook de fricties waar deandere onderwijsinstellingen blijkbaar op stuiten zijn naar demening van de universitair medewerker in eerste instantie te wijtenaan een gebrek aan kennis bij de instellingen zelf en veel minderaan de uitvoerende overheidsorganen.

Michiel van de Kasteelen, beleidsmedewerker InternationaleSamenwerking bij de faculteit Rechtsgeleerdheid, heeft groteremoeite met het stroperige vreemdelingenbeleid van de overheid,alhoewel ook hij erkent dat zaken in Utrecht inmiddels de goedekant opgaan. Maar in het nog recente verleden is de faculteit eenpost-graduate studente misgelopen, omdat ze niet 'bewezen' kreegdat ze over voldoende middelen van bestaan beschikte. En ook deprocedure voor een Tewerkstelling bij onderzoekers, die met eenbeurs naar Utrecht komen, acht hij in wezen onzinnig, aangezien ervan geen enkele arbeidsrelatie sprake is.

"Met de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en devreemdelingendienst zijn nu duidelijke afspraken gemaakt rondom dete volgen procedures voor studenten die naar Utrecht komen", zegteen woordvoerster van Bureau Buitenland. In hoeverre die afsprakenworden nageleefd is altijd afwachten, maar de houding iswelwillend. De ambtenaren van die diensten komen tegenwoordig zelfsmet hun lap-top naar het Bestuursgebouw om de studenten teregistreren. Op korte termijn zal de universiteit bovendien innavolging van de Leidse universiteit een medewerker aanstellen dieals centraal aanspreekpunt zal dienen voor zowel studenten dieproblemen ondervinden als de betrokken instanties.

Ook de Nuffic ijverde tijdens een eerder congres voor deinstelling van één loket voor alle procedures. Deverschillende overheidsinstellingen konden echter geenovereenstemming bereiken over een dergelijke separate behandeling."Zo'n snelle behandeling is nog steeds onze doelstelling", alduseen woordvoerster van de Nuffic. "We proberen nu echter meer denadruk te leggen op goede deelafspraken en communicatie."

Xander Bronkhorst

Voor meer informatie: Service Centrum BureauBuitenland, Hella Snoeren, tel: 2532696

Synchroonzwemmen is weinig blessuregevoelig

Vier jaar lang combineerde ze het zwemmen met turnen. Doordathaar rechtenstudie veel tijd vergt heeft ze nu geen tijd meer omdaarnaast nog twee sporten te beoefenen. Ze heeft het turnen latenvallen. Jammer vindt Maat dat wel, ze zou graag ook een anderesport willen doen. "Maar dan moet het wel iets zijn wat ik leukvind, tennis bijvoorbeeld."

De naam kunstzwemmen is inmiddels vervangen. Het heet nusynchroonzwemmen. Zo'n twee jaar geleden besloot de zwembond totnaamsverandering. "De betekenis van de oude naam klopte niethelemaal en bovendien is er nu internationaal één lijngetrokken.", aldus Maat.

Maat neemt in februari deel aan de Nederlandse KampioenschappenSynchroonzwemmen in Utrecht. Ze zwemt daar op verschillendeonderdelen. Met haar team, dat uit zes dames bestaat en ze gaat ookeen duet zwemmen. Een podiumplaats zit er volgens Maat niet in, zeverwacht dat ze met haar team uiteindelijk niet hoger komt dan eenplaats bij de eerste zes. "Ook bij het duet zal het moeilijkworden, maar bij de vorige twee edities van het NK hebben we eenfinaleplaats gehaald."

Maat heeft inmiddels al acht keer acte de présence gegevenop het NK maar ze is nog nooit Nederlands kampioen geworden. Zezwom ook nog nooit op een EK of WK, wel heeft ze internationalewedstrijden gezwommen tegen clubs uit diverse Europese steden.

De studente is van mening dat ze te lang bij de verkeerde clubheeft gezwommen. "Ik ben van Deventer overgestapt naar Zwolle, inDeventer kwam ik niet verder. Het niveau was daar niet hooggenoeg." Bij haar nieuwe club in Zwolle ziet ze meer perspectief omzichzelf te verbeteren. "Ik zwem nu met mensen die in de juniorenaan het wereldjeugdkampioenschap hebben meegedaan en mijn huidigetrainster was daar toen coach. Soms denk ik er wel eens over omover te stappen naar Nijmegen, dat is een nog betere vereniging.Als ik eerste of tweede wil worden op een NK dan zal ik toch weernaar een andere vereniging moeten." Ze voelt er niets voor om inUtrecht te zwemmen. "Utrecht telt landelijk gezien niet echt mee",aldus Maat.

Ondanks het hoge niveau waarop ze actief is hoeft ze voor haarsport nietveel te laten. "Ik ga gewoon uit en ik ben onlangs nog opwintersport geweest. Je moet de leuke dingen inplannen op demomenten dat het kan." Last van blessures heeft ze zelden,synchroonzwemmen is dan ook een weinig blessuregevoelige sport. Dezwemsters hebben wel allen een neusklem op, als ze dat niet zoudendoen zou de kans op voorhoofdsholte-ontsteking een stuk groterzijn.

Ze traint zo'n tien à vijftien uur in de week, als ze daarde reistijd nog bij optelt komt ze aan ongeveer twintig uur. Vijfkeer per week is ze anderhalf uur in het water te vinden, daarnaastis er nog een half uur droogtraining. Ook doet ze anderhalf uurkrachttraining per week. De studente bezoekt haar trainingen in 'savonds en in het weekend. Maat heeft wel eens aan stoppen gedacht,omdat ze dacht dat ze het synchroonzwemmen niet meer kon combinerenmet haar studie. "Het is moeilijk om het moment van stoppen tebepalen. Als degene met wie ik de duetten zwem stopt dan stop ikmisschien ook."

Mogelijk stopt Maat volgend jaar al met synchroonzwemmen. "Ikmoet dan afstuderen en dan moet je toch een afweging maken of jedoorgaat of niet. Mijn club verleent mij veel medewerking, maar alsik naar een andere club zou gaan moet ik dat nog maar afwachten.Dat zijn dingen die ik nog op een rijtje moet zetten."

Hugo Kamperman

Gezond verstand wint het langzaam van militaire logica

Héctor Rosada-Granados, de man die in 1993 inGuatemala guerilla en leger rond de tafel bracht, promoveerdevrijdag in Utrecht. "Onderhandelen is altijd de waarheid spreken entoch niet alles zeggen."

"Van 1960 tot en met 1996 zijn er 137.000 mensen in Guatemalavermoord", zegt de Guatemalteekse ex-vredesonderhandelaar dr.Héctor Rosada-Granados. "Daarnaast zijn er 13.000 militairenen guerillastrijders gesneuveld." De recente geschiedenis dieRosada-Granados in het kort vertelt is een treurig verhaal overdoodseskaders, massamoorden en verwoestingen van complete Indiaansedorpen, omlijst door een aantal gemanipuleerdepresidentsverkiezingen en al dan niet gelukte staatsgrepen.

Rosada-Granados promoveerde afgelopen vrijdag bij de faculteitSociale Wetenschappen op zijn onderzoek naar het militaire complexin Guatemala. Zijn promotor was cultureel antropoloog Prof.dr. DirkKruijt. Het contact tussen de twee stamt uit de tijd dat Kruijt alsdiplomaat in Centraal-Amerika werkte. Hij was toen door deUniversiteit Utrecht voor vier jaar uitgeleend aan het Ministerievan Buitenlandse Zaken.

"De ergste tijd is de periode 1979 tot 1984 geweest", vervolgtRosada-Granados zijn relaas. "Het leger heeft toen eenoffensief-van-de-verschroeide-aarde ingezet, dat verschrikkelijksuccesvol is geweest. Geen enkel middel werd geschuwd om deguerilla aan te pakken." Hij vertelt dat de guerilla bomen hadgekapt om de wegen te blokkeren. Het leger gebruikte napalm om dewegen weer open te breken.

"Daarna kregen ze de smaak te pakken en hebben ze in totaal 440Indiaanse dorpen met napalm-bombardementen verwoest." De acties vanhet leger waren in strikt militaire zin briljant te noemen enleidden halverwege de jaren tachtig dan ook tot de overwinning. Deguerilla was toen volledig in het nauw gedreven.

Vis

"De tactiek van het leger was die van de vis in het water. Jekunt de vis zelf proberen te doden, maar als je hem niet te pakkenkrijgt, haal je het water weg en dan gaat hij ook dood. InGuatemala was de guerilla de vis en de bevolking het water, want debevolking steunde de guerilla." De meedogenloze toepassing van ditvis-waterprincipe door het leger had rampzalige gevolgen voor debevolking, grotendeels Indianen die van de Maya's afstammen.

Een andere tactiek uit de militaire denktank was de zogehetenspiegeltheorie, een term uit de koker van generaal HéctorGramajo die in 1982 de macht had gegrepen. Het leger probeerde debevolking op dezelfde manier aan zich te binden als de guerilla dateerder had gedaan: ze werd ingeschakeld voor de logistiek,inlichtingen en voedselvoorziening van het leger. Alle volwassenenwerden daarnaast onder de wapenen geroepen.

"Zo werd de guerilla gedwongen haar eigen mensen te doden",verduidelijkt Kruijt. "Dat konden ze niet en daarmee is despiegeltheorie de beslissende tactiek van het leger geworden.Daarvoor hebben ze wel het hele land tot aan de babykleren toemoeten militariseren."

Aan het eind van de oorlog organiseerde het leger verkiezingenvoor een burgerregering, maar het hield achter de schermen defeitelijke macht in handen. Onderhandelingen met het handjevolguerillastrijders dat was overgebleven werd jarenlang overbodiggeacht. Waarom zijn er in de loop van de jaren negentig tochonderhandelingen op gang gekomen?

Rosada-Granados: "Ik denk persoonlijk dat het leger interngeleidelijk aan veranderd is. Het koude-oorlogdenken verdween; menbesefte dat het leger op de lange duur de politiek uit moest, wildeer een meer stabiele democratie ontstaan. Het gezond verstand begonhet te winnen van de krampachtige militaire logica.

"De militairen begonnen in te zien dat er andere oplossingennodig waren dan strikt militaire, want een guerillabeweging kun jenooit volledig uitroeien. Er ontstond zo onder een groep meerverlichte militairen een debat over de grote structurele problemenvan het land, die feitelijk de aanleiding zijn geweest voor hetontstaan van de guerilla, bijvoorbeeld de schendingen van demensenrechten, de ongelijke verdeling van welvaart en dediscriminatie van de Indianen. Ook de terugkeer van miljoenenvluchtelingen uit het buitenland was een groot probleemgeworden."

Rosada-Granados: "De militairen wisten waar ze aan begonnen toenze gingen onderhandelen met de guerilla: ze zouden geleidelijk demacht uit handen moeten geven aan de opeenvolgendeburgerregeringen. Ze wilden echter wel als winnaar onderkend wordenen een waardige plaats voor het leger afdwingen."

Rosada-Granados werkte als onderzoeker aan de universiteit toenzijn vriend, (burger)president Ramiro De Leon Carpio, hem vroeg omde vredesonderhandelingen te leiden. Zo kreeg hij voor drie jaar depost van 'presidentieel minister'. De militairen overtuigen van denoodzaak van vrede was het moeilijkste onderdeel van zijnonderhandelingswerk, zegthij terugkijkend. "Dat bleek zo'n groteinspanning te zijn dat er nu als eindresultaat ten minste vrede isgetekend, maar voor de andere problemen is nog geen oplossing."

Bananenteelt

Rosada-Granados' mandaat liep af voordat er een definitiefvredesakkoord was. Onder zijn opvolger werd eind 1996 vredegesloten, maar Rosada-Granados is ontevreden met het resultaat. "Denieuwe president Alvaro Arzú wilde binnen twee maanden eenvredesakkoord hebben. Dat kwam er inderdaad, maar door de haast iser helemaal niets gedaan om die vrede op economisch en politiekvlak te onderbouwen. Er zijn alleen technische en praktischeafspraken over het inleveren van wapens en het terugtrekken van hetleger in de kazernes.

"De loyaliteit van de guerillacommandanten is in werkelijkheidgewoon afgekocht met banen, jeeps en met amnestie. Er is nuinderdaad vrede, maar het is een vrede tussen de top van het legeren de top van de guerilla. Ik weet niet hoe dat moet op de langetermijn. Je hoort nu al veel Maya-leiders zeggen: waarom hebben weeigenlijk vrede gesloten, er is helemaal niets verbeterd."

Rosada-Granados vertelt over zijn ervaringen als onderhandelaar:"Het was vijfentwintig uur per dag werken. Ik wist bij wijze vanspreken 's avonds niet waar ik de volgende dag wakker zou worden.Er waren namelijk zoveel verschillende partijen bij betrokken; nietalleen guerilla en leger, maar ook de kerk en niet te vergeten deinvloedrijke economische machtsblokken vanuit de bananen- enkoffieteelt. De laatsten zijn eigenlijk de oorzaak van alleproblemen in Guatemala, doordat ze een economische tweedelinghebben veroorzaakt en in stand gehouden."

Partijen probeerden Rosada-Granados tijdens de onderhandelingenvoortdurend voor hun eigen karretje te spannen: "Ik las een keer opeen bijeenkomst een verklaring voor waarmee de guerilla het oneenswas. Ik stond toen in een mum van tijd overal bekend als een pionvan het leger. Het leger speelde daar handig op in en legde meallerlei uitspraken in de mond die uit hun gedachtengoed kwamen.Een tijd later heeft de guerilla precies hetzelfde uitgehaald."

Hoewel hij naar de buitenwereld toe vaak als eenvertegenwoordiger van het militaire denken is afgeschilderd, hadRosada-Granados in werkelijkheid grote moeite het vertrouwen van demilitairen te winnen. "Ik kwam van de universiteit, maar in demilitaire wereld tel je alleen mee als je onderscheidingen hebt.Uiteindelijk was er maar één manier om geaccepteerd teworden. Dat was door altijd, maar dan ook altijd de waarheid tespreken. Je kunt het maar beter oneens zijn en zeggen dit pik ikniet, dan iets beloven dat je later moet herroepen."

Even later schetst hij het hachelijke speelveld met deopmerking: "Maar je moet toch ook weer niet alles zeggen, want zeschuwen geen enkel middel om je naar hun hand te zetten: geld ofvriendinnen, desnoods eliminatie. Er was trouwens nòg eenbelangrijke manier om door de militairen te worden geaccepteerd: jemoet zorgen dat je hen cursussen geeft, daar hebben ze veel eerbiedvoor. Ik was docent in een centrum voor militaire studies en gaf ersociologie, antropologie en ook perestroyka."

Frans van Mieghem

De gesjeesde romanticus en de ouwe lul

Wie denkt dat er alleen studenten wonen instudentenhuizen vergist zich. Op een gezonde studentenverdiepingwoont altijd een 'oude lul', of een gesjeesde romanticus. Iederstudentenhuis heeft zijn wijze uil, of vage vagebond. Mensen diemet elkaar gemeen hebben dat ze de universiteit nooit van binnenzien, maar moeilijk afscheid kunnen nemen van de chaotischelevendigheid van het studentenbestaan.

Er is een ongeschreven wet voor de mensen die makkelijk leren.Je moet naar de lagere school, je moet naar de middelbare school,je moet studeren, en je moet werken, je moet een auto en eenhypotheek, je moet een stabiele liefdesrelatie, je moet kinderen,en je moet een keertje dood.

De mooiste tijd heet de studententijd zijn. Dan moet er nog nietzo veel, en wordt bijna alles je vergeven. Zuipen, braspartijen,vage feestjes, tongen met een kwijlebal, dronken in het bed van eenander plassen. Het mag allemaal, totdat je afgestudeerd bent. Danverwacht men dat je een eigen huisje gaat betrekken. Het tijdperkvan de hypotheken, de kinderen, de uitvaartverzekeringen en degeheime minnaars of minnaressen breekt aan.

Er zijn echter mensen die van dit normale patroon afwijken, enblijven hangen in een studentenhuis. Die nog dagelijks de geur vanverschaald bier ruiken, en herrie horen uit goedkopehifi-installaties. Die nog steeds 's nachts struikelen over legewijnflessen, en gietijzeren pannen met pastaresten.

Zo iemand is Joris Uijen (31). En hij woont niet in zomaar eenstudentenkamer. Uijen is de 'opa' van verdieping 89, twee hoog, vande Ina Boudier Bakkerlaan, een soort grote studententuin. Eenvrijplaats voor jongeren die juist onder moeders vleugels vandaanzijn. Uijen is er een vreemde eend in de bijt, die het drukkebestaan van fysiotherapeut leidt.

Daarnaast coördineert hij ook nog eens het overblijven opeen school. "Ik zorg ervoor dat in de lunchpauzes alles goedgeregeld is." En tenslotte doet hij bestuurswerk op de IBB. Dewerkende man woont al tien jaar op de Ina Boudier Bakkerlaan. Uijenheeft er inmiddels de leeftijd en wijsheid bereikt, om degebeurtenissen op zijn verdieping van een droge afstand te kunnenbekijken. Dit brengt hem in de positie waarin hij analyserendeopmerkingen kan maken over de huidige en de vroegere student. Enhij ziet wel degelijk verschillen met een decennium geleden: "Destudenten werken tegenwoordig harder. Ze zijnintensiever met destudie bezig. De werkende bewoners hier op de verdieping gaan vaaklater naar bed dan de studenten. En ik heb de indruk dat destudenten minder bewust leven dan wij vroeger. Toen ging detelevisie wel eens uit en zaten we tot diep in de nacht tediscussiëren. Nu gaat de televisie nooit meer uit."

Behalve wanneer er feesten gegeven worden, en die zijn heftigerdan vroeger. "Er wordt dan flink gezopen en flink geblowd." Naafloop is de puinhoop groter. En er wordt minder goed opgeruimd."Resten van een feest blijven veel langer liggen. Vroeger gingen wede volgende dag met zijn allen opruimen en dat gebeurde dan ookgrondig." Paradoxaal is dat volgens Uijen de huidige student,ondanks zijn gebras, wel netter is in het liefdesleven: "Eind jarentachtig kwam het regelmatig voor dat de vriendin van een huisgenootdronken in een hoekje met een ander lag te zoenen. Dat zie je nietmeer. Tenminste niet op deze verdieping." Relaties lijkenstandvastiger te zijn. Uijen sluit echter niet uit dat het er opandere verdiepingen nog ouderwets aan toe gaat.

Hijzelf geeft zich, ondanks dat hij vrijgezel is, niet meer overaan dergelijke gekkigheid. Uijen bekent dat hij zich aan hetsociale leven op de verdieping onttrekt. "Ik vind het niet zo leukmeer om erbij te gaan zitten." De gespreksonderwerpen van dehuidige student interesseren hem niet. Als ze algespreksonderwerpen hebben. "Maar ik wil geen alien zijn", zegtUijen terwijl hij een sjekkie rolt. "Ik heb meer een houding van,wat jullie doen is niets meer voor mij, maar trek je alsjeblieftniks van mij aan."

De vraag dringt zich op of het niet eens tijd wordt dat Uijeneen huisje voor zichzelf betrekt. Geen gele poep meer in degootsteen, geen mysterieuze verdwijningen van shampoo of tandpasta,geen briefjes met anonieme verwensingen, maar wel gewoon je eigentoilet, en je eigen badkamer. "Ik ben nogal honkvast", zegt dejonge fysiotherapeut, die wijst op de onvermoede voordelen die hetstudentenhuis biedt: "Ik hou erg van computers, en het netwerk ishier ongelooflijk goed. Voor vijftig gulden per maand heb je hiereen perfecte Internetaansluiting." Hij demonstreert hoe je met eensimpele druk op een knop onmiddelijk contact kunt maken met hetInternet. Daarnaast kost een kamer op de IBB, inclusief alles datje maar kunt verzinnen, 300 gulden per maand. Een schijntje vooreen werkende jongeman, die dus voor 350 gulden per maand theinvisible master of the digital universe is, met de IBB alshomebase. Daarnaast is er natuurlijk de romantiek die kleeft aaneen studentenhuis en de angst dat na een verhuizing de gelukkigejeugdjaren definitief voorbij zijn.

Een echte romanticus met een warm kloppend hart, die zichdergelijke immateriele zaken aantrekt, is Alex Broods (24). Hij isniet afgestudeerd maar gesjeesd. Een vagebond die hetUtrechtseuitgaansleven kent als zijn broekzak. Hij studeerde enigetijd psychologie, maar het lukte hem niet om zich te concentreren,en weerstand te bieden aan de aardse geneugten van de nachtelijkestad. Hij is nu druk doende een gulden middenweg te vinden tussen"het als een robot volgen van de regels, en doen wat ik echt leukvind."

Ook Broods is blijven hangen in een studentenhuis in dePoortstraat. Hij moet de badkamer en het toilet delen, maar heefteen eigen keukentje. "Het is heel goed voor het sociale bewustzijnom met veel mensen in huis te wonen. Je moet samenwerken, en jeleert veel mensen kennen. Dat gaat best wel rap." Het grootsteprobleem vindt Broods het als "medemensen niet snappen datsamenwonen ook alleen zijn is. Af en toe wordt er teveel van jeverlangd. Krijg je het idee dat je asociaal bent als je mensen geenaandacht geeft."

Toch heeft Broods niet de behoefte om te verhuizen naar eeneenheid voor zichzelf alleen, zolang zijn kamer maar aan debasisvoorwaarden voldoet. "Het moet een bron van rust zijn. Dat jeje er lekker in kunt terugtrekken."

Hij wijst erop dat velen luchtkastelen najagen. "Je hebt mensendie wonen in een groot huis waarin ze eenzaam zijn. Het maakt nietuit hoe groot je kamer is, als je Utrecht als je tuin hebt. Datmoet je inzien, anders ga je energie verspillen aan nuttelozedingen."

Gerard Janssen

'We hebben nog even gedacht aan schapendrijven, maar dit vindt-ie werkelijk fantastisch'

'We hebben nog even gedacht aan schapendrijven, maar ditvindt-ie werkelijk fantastisch'

De reddingsacties na de aardbeving in Colombia kwamenmisschien iets te vroeg, maar over een jaar moet het VeterinairReddingshonden Team klaar zijn voor acties over de grenzen. Binnende regio Utrecht hebben de veterinairen inmiddels een reputatieopgebouwd. Onlangs nog werden ze ingeschakeld bij de zoektocht naarhet verdwenen meisje Sybine Jansons in de buurt van Maarn.

Het oude militair hospitaal in Oog in Al ligt er verstild bij.De jachtsneeuw kan niet verhullen dat het uitgestrektegebouwencomplex in een deplorabele staat verkeert. Het is alsof eenvenijnige balkanruzie over het terrein heeft geraasd. Ruiten engevels liggen in gruzelementen. Binnen bedekt een laag van gruis enstof de ellenlange gangen en sieren graffiti-tags de muren van dekale vertrekken.

De desolate aanblik van het terrein wordt deze zondagochtend ruwverstoord door het driftige geblaf van honden. Leden van hetVeterinaire Reddingshonden Team hebben de vrieskou getrotseerd enverzamelen zich rond hun auto's op het braakliggende binnenterrein.De honden dartelen nerveus rond hun benen. Het team vroeg en kreegvan de gemeente toestemming het complex, dat na renovatie eensamenwerkingsverband van protestant-christelijke kerken en eenasielzoekerscentrum gaat herbergen, te gebruiken voor trainingen."Een prachtplek", vindt voorzitter en mede-oprichtster Esther vanNeerbos. "We hebben hiervoor op de bouwlocatie van het nieuwe WKZgeoefend, maar dit is nog veel mooier."

Sinds ruim twee jaar concentreert het Veterinaire ReddingshondenTeam zich op het africhten van honden voor `inzetten' bijverdwijningen of vermissingen. De honden wordt geleerd om lichamenterug te vinden in het open veld, onder het puin, in gebouwen, enonder water. In tegenstelling tot de speurhonden van de politie,reageren de zoekhonden van het team ook op de `verstrooiing' vangeur. Ze moeten bij wijze van spreken een parachutist die midden ineen bos is neergekomen kunnen terugvinden.

Slachtoffer

In Nederland zijn er slechts twee andere groepen die zichserieus met het specialisme bezighouden. Het Utrechtse teambeschikt nu over tien leden en vijf aspirantleden. Een meerderheidvan henis verbonden aan de faculteit Diergeneeskunde. Van deongeveer twintig honden in training zijn er inmiddels zes door deKoninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging gecertificeerd omaan echte zoekacties deel te nemen.

In het oude militair hospitaal wordt vandaag geoefend met het`verwijzen': het lokaliseren van een verborgen slachtoffer. Dikingepakt tegen de snijdende wind en met de verplichte gelebouwvakkershelm op het hoofd verstopt studente diergeneeskunde enbestuurslid Judith van de Wiel zich in een van de zijvleugels vanhet gebouw. Bij de ingang houdt Van Neerbos haar opgewondenMechelse herder Fussy vast bij de voorpoten. "Haar is geleerdalleen te zoeken naar mensen die liggen of zitten", legt ze uit. Opeen commando rent het beest door de donkere gang, vliegt een bochtom en loopt schichtig enkele aanliggende zalen in en uit. In eenkamer aan het eind van de corridor houdt de hond halt bij een kasten zet het op een blaffen. Mission accomplished.

De leden van het Veterinaire Reddingshonden Team bieden telkenswanneer zij denken van nut te kunnen zijn bij hetopsporingsonderzoek hun diensten aan. Driemaal mochten deveterinairen tot nu toe daadwerkelijk in touw komen in de omgevingvan Utrecht. In het Hollands Diep speurden de honden afgelopenzomer naar een opvarende van een boot die was omgeslagen. VanNeerbos: "Binnen een half uur wisten zes honden aan te geven waardie man zich bevond. De politie wilde daar echter alleen maardreggen. De duikers werden ingezet op een plek die door de eigensonarapparatuur was aangewezen. Daar bleek een grote steen teliggen. Twee dagen later kwam het slachtoffer bovendrijven op deplaats waar onze honden begonnen te blaffen. Dat is heelfrustrerend."

Het team wist zich diezelfde zomer te bewijzen bij de zoektochtnaar een vermiste peuter in het park van Lunetten. De hondenslaagden er weliswaar niet in het meisje te vinden, maar konden welde plaats van het delict aangeven. Naar later bleek was de moederdaar in overspannen toestand met het kind te water gegaan. Hetslachtoffertje werd enige tijd later dood aangetroffen in hetstruikgewas.

Gillen

De veterinairen konden met de twee bovenstaande ervaringen eengroot deel van de scepsis over het zoekwerk van hun hondenwegnemen. De Utrechtse politie beval de reddingshondenbrigade vanharte aan voor de zoekactie onlangs naar het verdwenen meisjeSybine Jansons in de bossen bij Maarn. Toen de fiets van het meisjegevonden was, mochten de studenten als eerste het gebied afkammen.Nog voor de ME. Entoen ze op een bunker stootten waarin volgens dehonden kort daarvoor nog iemand aanwezig was geweest, werdonmiddellijk de Technische Recherche ingeschakeld. "Dat wijst ertoch op dat we nu serieus worden genomen", vindt Van Neerbos.

Voor Joanne Fruithof was de inzet in Maarn haar eerste. Detoekomstig dierenarts traint pas een jaar met Luca. De `kruisingvan een border-collie en iets anders' behaalde onlangs hetcertificaat om in het bos te mogen zoeken en kon daarom tijdens dezoekactie goed worden gebruikt. Angst kende Fruithof maar tot opzekere hoogte. "Alleen toen we `s avonds in het pikkedonker metzaklantaarns verder zochten, wist ik dat ik heel hard zou gaangillen als we iets zouden vinden."

Hoewel Fruithof het "heel stoer" vond een bijdrage te kunnenleveren aan de zoekactie, staat voor haar het speurplezier van Lucavoorop. Ook voor andere leden van het team lijkt het enthousiasmevan de honden de belangrijkste reden voor hun lidmaatschap. "Ticaheeft zo'n enorme `will to please', als je niets met dat beestonderneemt word je thuis helemaal gek", zegt co-assistent ElkeBlommers. "We hebben nog even gedacht aan schapendrijven, maar ditvindt-ie werkelijk fantastisch."

Blommers' vriend Steven Slothouwer is vandaag als vrijwilligslachtoffer meegenomen. Even daarvoor heeft hij zich omslachtiglaten begraven onder een stapel bouwmateriaal. In een mum van tijdwerd de student industrieel ontwerpen in Delft echter weertevoorschijn getoverd door de Mechelse herder Xantha, hetparadepaardje van het team.

Esther van Neerbos heeft het geheel goedkeurend gade geslagen.Voor de stuwende kracht achter het team staan de inzetten juist welcentraal. "Daar doe je het voor. Als je ziet hoe dankbaar de mensenzijn, besef je dat maar al te goed. Hun liefste wens is zekerheidover het lot van hun vrienden, familie of kennissen." Al ruim achtjaar bereidt Van Neerbos, die zich in de laatste fase van haarco-schappen bevindt, haar honden voor op eventuele zoekacties. Toenin 1994 de orkaan Luis over St. Maarten was getrokken zocht zij terplekke met haar honden naar vermisten.

Dat is ook het uiteindelijke doel dat Van Neerbos met het teamvoor ogen heeft: "internationaal opereren met een groep vanvijftien tot twintig mensen en minstens acht inzetbare honden." Degroep zit volgens Van Neerbos bijna op een professioneel niveau.Door contacten met reddingswerkers in ondermeer Zwitserland,Frankrijk en Canada wordt getracht de expertise uit te breiden. "Indie landen mag je bijvoorbeeld oefenen met menselijkelichaamsdelen. Als diergeneeskundestudenten zijn we wel het een enander gewend, maar die lucht vergeet je niet snel."

Afgelopen maand waren ze net te laat met hun aanbod assistentieteverlenen bij de reddingsacties in Colombia. Misschien was dat ookwel te vroeg gekomen. Volgend jaar zullen ze net iets verder zijnmet de training en misschien is er dan ook een sponsor om debasisuitrusting te verbeteren. Op dit ogenblik worden pogingenondernomen om samen met het Rode Kruis een protocol te ontwikkelenvoor de inzet over de grenzen. "Als zich dan een ramp voordoetkunnen we meevliegen."

Xander Bronkhorst