Achtergrond

'Op een gegeven moment was ik in m'n eentje op excursie'

De meeste studenten zijn lid van een facultairestudievereniging. De verenigingen verkopen studieboeken,organiseren activiteiten die te maken hebben met de studie en zezijn er natuurlijk ook voor de gezelligheid. Maar, steeds meerkleine studieverenigingen van de faculteit Letteren zijn stilletjesaan het verdwijnen. De invoering van de prestatiebeurs in 1996lijkt er iets mee te maken te hebben.

Sla een studiegids uit 1996 en een gids van dit jaar open en jeziet het verschil. Diverse studieverenigingen zijn van het lijstjeverdwenen. Of ze staan er nog in maar bestaan bij nader inzien nietmeer. Verenigingen als 'Il Circolo' (Italiaanse taal- enletterkunde), 'VROEG' (Ruslandkunde en Oost-Europese Geschiedenis),8-UNG! (Duitse taal-en letterkunde) en Moira (Oudheid en AntiekeCultuur), zijn ter ziele. Braga, de vereniging voorcultuurgeschiedenis gaat zichzelf dit jaar opheffen.

"Vroeger moest je echt een plekje zoeken op het prikbord als jebijvoorbeeld een video-avond hield. Nu hangen er alleen nog maarglossy posters van het University College en de Uitwijk", zegt PienSteringa, secretaris van Braga. "We stoppen ermee. Niemand wil nogactief zijn voor de vereniging. Het bestuur bestaat al een tijd uitmensen die al afgestudeerd zijn. Er is geen draagkracht meer onderstudenten."

Volgens Pien Steringa was Braga een gezellige vereniging. "Wehadden grote feesten in Parnassos en natuurlijk onze beruchtenieuwjaarsborrels met verschillende bands en dichters. Descriptie-avonden waren ook heel succesvol. Onze vereniging was eenmengeling van gezelligheid en studeren. Als eerste zijn we met onzeexcursies gestopt. Op een gegeven moment was ik in m'n eentje opexcursie."

Braga vergaderde éénmaal per week, maar er kwamensteeds minder mensen dus besloot de vereniging om leden te werven.Steringa: "Na die actie meldde zich één nieuw lid. Bij dewervingsactie daarvoor konden we nog drie mensen strikken. Het luktblijkbaar niet meer. Nu hebben we besloten om er zelf mee op tehouden, voordat het helemaal doodbloedt." Maar zelfs dat opheffengaat niet probleemloos: "Tweederde van de leden moeten stemmen overhet opheffen. Maar die komen niet eens opdagen."

Excuses

Vroeg, Vereniging voor studenten Ruslandkunde enOost-Europesestudies, werd begin '97 opgeheven. Toenmalig bestuurslid Ronald tenArve herkent veel in het verhaal van Braga. "Ik ben eruit gestaptvlak voordat Vroeg werd opgeheven omdat ik er geen zin meer in had.Steeds meer werk kwam op de schouders van het bestuur neer. Deleden deden niets meer de laatste jaren. Niemand wilde meer actiefbezig zijn met de vereniging, we kregen steeds dezelfde excuses tehoren: geen tijd of geen zin." Een paar ouderejaars wilden devereniging nog voortzetten, maar omdat ze gingen afstuderen kregenzij het ook te druk.

Ten Arve:"Ik kreeg werkelijk het idee dat het niemand ietsinteresseerde, als een soort abonnement dat je vergeet op tezeggen. Veel mensen waren nog lid, maar betaalden de contributie aljaren niet meer. We deden nog leuke dingen toen ik erbij kwam,later gaven we alleen nog een blaadje uit omdat er geenbelangstelling was voor activiteiten. Het is wel eens voorgekomendat ik mijn vrienden optrommelde om mee te gaan naar een lezingzodat er tenminste w't publiek in de zaal zat. Het bestuur zat erdan met aanhang, maar de leden niet."

Volgens Pien Steringa heeft de opheffing zeker iets te maken metde tempobeurs. "Mensen hebben minder tijd om een middag tevergaderen. Het studentental is teruggelopen bij Letteren en erzijn veel deeltijdstudenten. Die hebben al minder binding met destudie. Sinds twee jaar zie ik echt verschil", zegt de voormaligpenningmeester. "Ik heb nog een beurs gehad van 635 gulden permaand, het collegegeld was lager en ik kon nog onbeperkt studeren.Daardoor had ik tijd om me actief in te zetten." Ronald ten Arve:"Wat ik merkte, tijdens de laatste jaren van Vroeg, was dat mensenbang waren om te lenen en gingen werken of dat ze weer thuis blevenwonen."

De studenten die thuis woonden hadden volgens Ten Arve geen zinom te reizen voor een vergadering. "Van pure ellende vergaderden weop een gegeven moment op zondagavond, omdat dat de enige avond wasdie mensen nog konden vrijmaken tussen de baantjes en het reizendoor."

Ronald ten Arve relativeert de opheffing van zijnstudievereniging tenslotte: "Misschien was het wel een natuurlijkeselectie. Ik denk dat het ook iets met de studie te maken heeft.Letteren is een studie voor mensen die niet weten wat ze willen endat maakt ze minder betrokken."

Studentendekaan Frank Peters houdt iedere week een spreekuurvoor de verenigingen in het 'Pnyx-gebouw. De laatste jaren kreeghij al de indruk dat de kleine faculteitsverenigingenondergesneeuwd werden "Ik zag ze nooit tijdens het spreekuur of eenvergadering." Volgens Peters loopt het vooral mis bij de kleintjesomdat alles teveel afhankelijk is van de inzet van een paarstudenten. De grote verenigingen krijgen bestuursbeurzen enhebbenook grotere budgetten via sponsors en de universiteit. "Dan kan jeook meer verwachten." De dekaan ziet geen direct verband met detemponorm. "Het probleem is nog niet nijpend. Je ziet nu wel datmensen zich niet meer willen vastleggen in langlopende projecten."De gezelligheidsverenigingen hebben minder last van de temponorm:na een daling in 1997 begon het aantal nieuwe leden onder deeerstejaars weer aan te trekken.

Peters vindt het vooral jammer dat de kleintjes verdwijnen. "Ikdenk dat facultaire verenigingen een welkom aansluiting zijn op hetstudieprogramma." De dekaan heeft geen zin om ze te ondersteunenals ze zelf niet enthousiast zijn. "Als er geen enthousiasme meeris kan ik dat ook niet kweken." Peters: "Het is ook eenmaatschappelijke tendens om minder vrijwilligerswerk te doen.Sportverenigingen klagen ook dat ze geen mensen meer hebben voor debardiensten."

Mariska Holman, voormalig secraris van 8-ung!, denkt inderdaaddat de verenigingszin er niet meer is. "De maatschappij wordtindividueler, iedereen gaat voor zichzelf." 8-ung!, defaculteitsvereniging voor Duitse taal- en letterkunde, werd net alsVoeg in 1997 opgeheven. Ook Holman heeft verhalen over excursiesnaar een Duitse kerstmarkt met twee mensen. De secretaris vond het'heel erg vreemd en heel erg jammer' toen ze de laatste notulennaar de kamer van koophandel brachten om de vereniging op teheffen.

Zowel Vroeg als Moira, studievereniging voor Oudheid en AntiekeCultuur, hebben nog pogingen gedaan om via Internet mensen tewerven die de vereniging konden overnemen. Zonder resultaat. FrankPeters: "Het kan zijn dat over een paar jaar nieuwe mensen weer debehoefte krijgen om een nieuwe vereniging te beginnen. De tijd zalhet leren."

Joke van der Glas

Sommetjes over veertig maagden in een boomgaard

Marjolein Kool heeft een speurtocht ondernomen naarvijftiende- en zestiende-eeuwse, Nederlandstalige rekenboekjes.Gent, Brugge, Londen, Trier, Den Haag, Amsterdam... geenbibliotheek, museum of archief ontsnapte aan haar aandacht.Opbrengst: 36 schoolboekjes - deels handgeschreven - die jammerlijkondergestoft zouden zijn als zij ze niet boven water had gehaald.Ze onderwierp de rekenboekjes aan een grondig onderzoek, waarop zedinsdag 9 februari promoveert: 'Die conste vanden getale'.

"Die periode van de vijftiende, zestiende eeuw is interessantomdat men juist toen overging op een nieuwe rekentechniek", verteltKool. "In de Middeleeuwen werd er gerekend met penningen. Daarbijhad je geen rekentaal nodig. Om op te tellen of af te trekken legdeje penningen op lijnen, een soort schaakbord, waarna je deuitkomsten zo kon aflezen. Die werden dan vervolgens genoteerd inRomeinse cijfers. In de door mij beschreven periode komt echter hetrekenen in zwang zoals we dat nog steeds kennen: methindoe-arabische cijfers op papier."

Kools fascinatie voor het rekenonderwijs komt niet uit de luchtvallen: ze studeerde eerst wiskunde en Nederlands aan de UtrechtseHBO-lerarenopleiding (SOL). Vervolgens wierp ze zich naast eenparttime onderwijsbaan op de doctoraalstudie Nederlands aan de UU:"In die studie wilde ik mijn passies voor taal en voor wiskundecombineren. Daarom legde mijn hoogleraar dr. W.P. Gerritsen me eenrekenhandschrift uit 1532 voor, om te gebruiken bij mijndoctoraalscriptie. Dat onderwerp paste tevens in een'Bulkboek-project' waarmee Gerritsen in die tijd bezig was, deuitgave van 'Vensters naar Vroeger', over schoolvakken in deMiddeleeuwen. Ik heb in dat boekje het hoofdstuk over hetrekenonderwijs geschreven. Daarna ben ik op zoek gegaan naarméér, en dat is de basis geworden voor mijnproefschrift."

Nul

Vanwege de vernieuwingen in rekentechnieken was goed onderwijshierover hard nodig. Alleen al over het cijfer nul brak menigeenzich het hoofd. Op zichzelf drukt dat cijfer immers geen enkelewaarde uit, maar gevoegd bij een ander cijfer doet het de waardedaarvan tot een tienvoud stijgen. "Dergelijke heel elementairewetenswaardigheden vond de vijftiende eeuwer mateloosfascinerend",weet Kool. "Ende tot desen neghen letteren (cijfers)doetmen een 0, de welcke 0 in haer selven niet en doet (geen waardeheeft), maar sy doet dese neghen letteren doen tien werf meer dansy in haer selven doen...", aldus Christianus van Varenbraken uitzijn rekenboek van 1532.

Het 'nieuwe rekenen' is waarschijnlijk bedacht in Indië envan daaruit terecht gekomen in Arabië. Via twee routes is hetin de twaalfde eeuw in Europa beland: via Spanje, waar Arabischeteksten in het Latijn werden vertaald en via de Italiaan Leonardovan Pisa die zijn jeugd in Noord Afrika doorbracht en daar kennismaakte met de nieuwe cijfers. Hij schreef in 1202 het liber abacidat vervolgens voor veel reken-tractaten als voorbeeld heeftgediend.

"Leonardo voegde veel handelskennis aan zijn boek toe. Wellichtis dat de reden dat zijn werk ook in de Nederlanden navolging heeftgevonden. Het rekenen had in de handelsnatie die de Nederlandentoen begonnen te worden immers groot praktisch nut", weet Kool."Steeds méér mensen zoals kooplui, schippers endergelijke moesten kunnen rekenen, en het rekenwerk zélf werdsteeds complexer. Sommige handelaren bijvoorbeeld gooiden hunnegotie op één hoop. De ene handelaar legde zoveel in, deandere een ander bedrag. De winst na afloop van de transactie moestdan verdeeld worden naar evenredigheid van de inleg. Dan moest jekunnen delen, of in percentages kunnen rekenen. Dat soortrekenwerk, delen of worteltrekken bijvoorbeeld, waren moeilijkehandelingen om met penningen te verrichten. Het nieuwe rekenen booddaartoe veel betere mogelijkheden. Dat wil niet zeggen dat het ouderekenen opeens werd afgeschaft. De twee methoden bleven nog langetijd broederlijk naast elkaar bestaan. Zelfs eind zestiende eeuwwerd er nog penning-gerekend."

De introductie van het nieuwe rekenen werd mede bevorderd doorde papierprijs, die in die periode stukken lager werd, ennatuurlijk door de boekdrukkunst die verspreiding van boeken ingrotere oplagen mogelijk maakte. "Rekenen werd belangrijker omdater steeds minder in natura geruild werd en er steeds meer handelmet muntgeld plaatsvond", meent Kool.

Inzicht

De boekjes die Kool boven water haalde en bestudeerde, werden(behalve als hulpmiddel bij zelfstudie of als naslagwerk) vooralgebruikt in de zogeheten Franse scholen. "Die waren opgericht omdatmet name kooplieden zich beklaagden over de kwaliteit van hetonderwijs zoals dat gegeven werd door 'rekenmeesters'. Je had welde Latijnse scholen, maar die bereidden voor op een universitairestudie,en dat betrof in die dagen vooral de disciplinesgeneeskunde, rechten en theologie. Aan rekenen werd er weiniggedaan, en al zeker niet aan handelsrekenen. Universitair rekenenwas eerder een soort getalfilosofie, arithmetica. Op de Fransescholen daarentegen kreeg het rekenen, zoals kooplui dat nodighadden, betere kansen. Zoals Latijn in die dagen dewetenschappelijke voertaal was, zo was Frans de handelstaal en deFranse school dus een koopliedenopleiding."

Anders dan in de huidige rekenboekjes, waren de auteurs van dieoude boekjes niet geïnteresseerd in de logica achter deberekeningen. De 'waarom'-vraag of het overbrengen van 'inzicht'deden er niet toe, het ging vooral om de 'hoe'-vraag: ze gavenrecepten voor het oplossen van vraagstukjes. "Naarmate hetvervaardigen van boeken goedkoper en simpeler werd, werden dieboeken dikker", vertelt Kool. "Die omvang heeft vooral te maken methet aantal toepassingen en oefeningen. Je komt in sommigeexemplaren oneindig veel vraagstukjes tegen over winst- ofverliesberekeningen, erfenisverdelingen of handelstransacties.Meestal heel serieus en ontleend aan de kooplieden-praktijk, maardan opeens weer afgewisseld met in wonderlijke verhalen gegotensommetjes over drie jaloerse echtgenoten, veertig maagden in eenboomgaard of een man die een ton bier leegdrinkt. Vaak gingen dieverhalen terug op oude volksanekdoten. Ik denk dat ze er omdidactische redenen doorheen gestrooid zijn: de boog kan nietaltijd gespannen staan."

Afdivideren

Opmerkelijk aan de boekjes is voorts dat blijkt dat de'rekentaal' nog uitgevonden moest worden. Bij het penningrekenenwas nauwelijks sprake van 'taal', omdat het rekenen helemaalgevisualiseerd werd. Maar met het nieuwe rekenen was er opeensbehoefte aan uitleg, en dus aan woorden. De oudste boeken bevattendan ook hele lappen tekst, omdat iedere rekenhandeling 'omschreven'werd. Na verloop van tijd konden die omschrijvingen echtergecomprimeerd worden tot schematiserende 'termen'.

"Aanvankelijk putte men nog uit het Latijn, maar juist dieschoolmeesters hadden behoefte aan termen in de volkstaal", aldusKool. "Voor een woord als 'optellen' bestonden wel dertienverschillende aanduidingen: adderen, tellen voor, tegader tellen,vergaderinghe, tellen bi, tegader adderen, sommeringhe, tellentot... Nu proberen we zo exact mogelijk te zijn door maaréén benaming te gebruiken. Toen dacht men juisthelderheid te verschaffen door zoveel mogelijk variatie aan tebrengen, soms zelfs in één regel; dan zat er allicht weléén term bij die de gemiddelde lezer kongebruiken.Vrijwel elke auteur nam de rekentermen over uit het boek dat hemtot inspiratie had gediend, en voegde daar weer een aantal zelfverzonnen termen aan toe.

"In die hele berg zit óók de terminologie die wij nunog gebruiken, maar het is onduidelijk waarom sommige woorden -zoals delen of aftrekken - het 'gered' hebben, en andere woorden -zoals afdivideren of extraheren - niet. Die ontwikkelingsgang vande rekenterminologie zou een mooie vervolgstudie kunnen zijn."

Voor het basismateriaal heeft Kool, samen met Jeroen Fokker -een medewerker van de vakgroep Informatica - al gezorgd. Aan hetproefschrift is een diskette toegevoegd met alle rekentermen die zeis tegengekomen. Wie niet over het boek beschikt maar die termenwel wil raadplegen kan terecht op website:www.math.uu.nl/publications/theses/kool.

Armand Heijnen

Onderwijs Meester



Belangstellenden kunnen zich opgeven via de folder ofbij het FBU-congresbureau (Anouk Denis, telefoon253.5219).

Doel is de onderwijskwaliteit te verbeteren door middelvan uitwisseling tussen docenten en studenten. Jaarlijks kunnenstudieverenigingen hun favoriete docenten voordragen voor de titel'Docent van het jaar.' Vier genomineerden leverde dat op die invier achtereenvolgende weken geportretteerd worden in hetU-blad.

Vorige week was de beurt aan natuurkundige Jan Kuperus.Deze week: de bioloog prof. dr. Sjef Smeekens.


'Ik ben constant aan het sleutelen en schaven

"Je moet maar naar het college over de 'Regulatie vande Celcyclus' komen", zegt prof.dr. Sjef Smeekens door de telefoon."Dat gaat over wat er gebeurd met huidcellen die jarenlang aanzonlicht blootstaan. Mensen die van zonnebaden houden kunnen daarmaar beter wegblijven." Deze uitspraak is tekenend voor Smeekens,die is voorgedragen door de Utrechtse Biologen Vereniging alskandidaat voor de titel 'Docent van het Jaar'. "Hij wil graagemoties opwekken en gebruikt daarvoor voorbeelden uit demaatschappij."

We belanden uiteindelijk bij het college 'Telomeren', eenonderdeel van een serie colleges over chromosomen die de hoogleraarMoleculaire Plantenfysiologie Sjef Smeekens aan tweedejaarsstudenten geeft. Het is wat rumoerig in de kleine collegezaal inhet Kruytgebouw. Maar als Smeekens zachtjes begint te praten is hetmeteen stil. "Wanneer cellen in het menselijk lichaamongecontroleerd aan de gang gaan praten we over kanker. Van spier-en hersencellen wil je dat ze stilstaan", vertelt de docent alsinleiding. "Bij planten willen we de celcyclus juist op gangkrijgen want dan kan je grotere suikerbieten of grotere aardappelenkweken." Al pratend loopt hij de zaal in en gaat hij tussen destudenten staan. Hij kijkt ze aan. "Het eerste uur gaan we hethebben over 'Centromeren', de wijze waarop chromosomen zichbewegen..."

Machtelt Romeyn vice-voorzitter van de UBV: "Hij praatheelzachtjes en toch is het muisstil tijdens zijn colleges." Destudente zegt een 'heel andere kant van de biologie' op te gaanmaar herinnert zich de lessen van Smeekens nog bijna letterlijk."Dat komt doordat hij alles koppelt aan emoties. In zijn collegeover 'Erfelijkheid en Genen' geeft hij het voorbeeld van erfelijkeziekten of genetisch bepaalde aanleg voor alcoholverslaving",vertelt de studente enthousiast. "Sjef zegt dan: 'Hoe ver kan dewetenschap gaan met het in kaart brengen van erfelijke gegevens?'.Straks willen verzekeringsmaatschappijen die informatie gebruikenof werkgevers tijdens een sollicitatieprocedure." Machtelt haalteven adem tijdens haar rappe betoog en gaat verder: "Wetenschap isgoed en leuk maar je moet ook de maatschappelijke relevantie in degaten houden."

Een vakidioot of een pure docent wil Smeekens zichzelf nietnoemen. Hij vindt dat een goede onderwijzer net zo goed verankerdmoet zijn in het onderzoek. "Ik probeer betrokkenheid te bereikenbij de studenten", zegt de bioloog. Hij wil niet alleen consumentenin zijn collegezaal. "Ik probeer altijd fysiek tussen de studentente gaan staan en stel gerichte vragen waardoor ze zich aangesprokenvoelen. Het is een ingewikkeld vak dus probeer ik de principes vande genetica te larderen met voorbeelden die herkenbaar zijn enaanspreken."

De docent volgt de laatste ontwikkelingen in zijn vakgebiednauwkeurig. "Ik hoor tijdens congressen veel voorbeelden vancollega's. Die gebruik ik vaak letterlijk omdat ze zo beeldendzijn." Smeekens studeerde in Utrecht. In 1982 promoveerde hij. Dehoogleraar zegt niet geïnspireerd te zijn door éénenkele docent uit zijn eigen studietijd, het waren er meerdere. "Erwas wel een scheikundedocent die een erg lastig vak gaf. Die manzorgde ervoor dat ik het voor honderd procent begreep. Daaruit leerje hoe belangrijk het is om op een gestructureerde manier les tegeven." Smeekens noemt zijn stijl self-made . "Lesgeven is eenproces waar je in moet groeien. Ieder jaar merk je wat overkomt enwat niet. Ik ben constant aan het sleutelen en schaven." Over het'Telomeren-college' is hij nog niet helemaal tevreden. De stof isingewikkeld en de voorbeelden om emoties mee op te roepen liggenniet voor het oprapen.

Tulpen

Tijdens het college loopt Smeekens heen en weer met eenaanwijsstok. Op de projector ligt een foto waarop iets staatafgebeeld dat lijkt op een abstract schilderij van een bos rodetulpen. Het blijkt een foto uit het blad Nature te zijn. "Ditzijnplastic bolletjes waar ze DNA aan vast hebben geplakt", gaat dedocent verder om de stof te verduidelijken. Dit zijn nog de meestkleurrijke plaatjes, voor de rest is alles zwart/wit of tekent hijnog als een ouderwetse schoolmeester met krijt op het bord.Machtelt Romeyn: "Hij gebruikt geen mooie computeranimaties. Dat isook niet nodig. Dat blijft een middel, geen doel."

In september 1997 werd Smeekens benoemd tot hoogleraar. "Zeboden me in Groningen een hoogleraarsschap aan. Toen dat bijna rondwas, wilden ze me hier in Utrecht ook hebben." Hij vertelt dat hijrecentelijk voor het eerst is benaderd door een headhunter uit hetbedrijfsleven. Voorlopig vindt hij zijn baan 'een erg leukebezigheid'. "Ik geef colleges, ben direct in de weer met scripties,verslagen en ik begeleid studenten in binnen- en buitenland. En ikheb daarnaast mijn eigen onderzoek."

Volgens Machtelt Romeyn is begeleiding ook één vanSmeekens' sterke punten. "Hij is erg betrokken en open. Het is nieteen grote boze meneer die boven iedereen staat, hij staat n''st destudenten", zegt Romeyn. Smeekens: "Door benaderbaar te zijn wil ikook die betrokkenheid opwekken bij mijn studenten. Tijdens depauzes praat ik ook altijd met ze." En inderdaad: als de eerstehelft van het college 'Telomeren' is afgelopen blijft hij in dezaal en legt nog wat uit aan achtergebleven studenten terwijl derest koffie is gaan drinken.

"Het begeleiden is een continu proces. Als ik in de buurt benvan de stageplaatsen ga ik langs. Van de studenten in hetbuitenland verwacht ik minstens éénmaal per maand eene-mail. Ik moet in de gaten houden of ze bijvoorbeeld niet gebruiktworden als lab-slaaf. Dat ze niet alleen plantjes staan tesnijden", vertelt de docent. "Je zet ze op de rails maaruiteindelijk moeten ze het zelf doen. Wij creëren de omgevingwaarin ze zich maximaal kunnen ontplooien."

De studenten die hij onder zijn hoede heeft zijn vierdejaars diena twee jaar regulier onderwijs op stage gaan. Daar heeft hij hetmeest intensieve contact mee. "Studenten moeten minstenséén onderzoeksstage gelopen hebben om het proces vankennis verwerven van dichtbij meegemaakt te hebben." Zijn maniervan lesgeven staat ook op een andere manier in verband met hetonderzoek: "Het is een kruisbestuiving. Als je op een enthousiastemanier onderwijs geeft, kweek je ook enthousiasme voor hetonderzoek. Dat onderzoek is weer afhankelijk van de instroom vanjong talent. Als dat proces stokt is het afgelopen." Volgens dedocent levert de biologie gelukkig vrij veel onderzoekers. "Ik zegaltijd tegen mijn studenten dat ze moeten zorgen dat ze veel tekiezen hebben. Ze moeten zich niet laten wegstoppen in eenonbekendlab in een onbekende plaats."

Proeftuin

Smeekens vindt een conferentie als Onderwijs Meester belangrijkomdat het onderwijs 'in het zonnetje wordt gezet'. "Door er over tepraten alleen al kan er iets vernieuwen. Je moet constant blijvenexperimenteren en zoeken naar methodieken om het onderwijs beter telaten beklijven." Hij staat volledig achter de onderwijsvormUniversity College. "Het is een proeftuin die erg aantrekkelijk is.Kleine aantallen studenten en grote betrokkenheid", verteltSmeekens. "Ik zit erover te denken om daar ook les te gaangeven."

De bioloog die zelf beweert dat hij geen pure onderwijsman isvindt het onderwijs in Nederland van hoog niveau. "Ik wordt altijdboos als ik de politiek hoor roepen dat het onderwijs beter kan.Die tweede kamerleden zitten elkaar allemaal na te blaffen zonderte weten waar ze over praten", zegt Smeekens opgewonden. "Watbetekent dat nou, beter onderwijs? Het onderwijs ís goed." Hijspringt op en loopt naar zijn bureau. Uit een lade trekt hij eenknipselmap tevoorschijn. "De wetenschap op politiek niveau, daarleg ik een map over aan." Hij verklaart zijn boosheid: "Het ismiskenning: er wordt al zoveel jaren tegen de universiteitenaangeschopt en we kunnen zo weinig weerwoord geven. We wordenalleen maar gezien als een kostenpost terwijl de universiteit eenbron is van welzijn en welvaart. Onze welvaart is grotendeels hetdirecte gevolg van universitair onderzoek."

Joke van der Glas

'Een bloemstuk? Dat zet ik er graag neer'

Is het Faciliteiten Bedrijf Utrecht (FBU) na het OMIen het ACCU wellicht de volgende universitaire dienst die op denominatie staat voor 'outsourcing'? Al voor de aankondiging van hetvertrek van directeur A. Mansvelders eind vorig jaar deed eendergelijk gerucht de ronde. Waarnemend directeur J. Lubbersbegrijpt niet goed waar dat verhaal vandaan komt. "Het FBU is eenkerngezond bedrijf."

"Meldkamer, met Donselaar. U heeft problemen met deverwarmingsketel? Dan sturen we toch even een monteur langs.Kinderdagverblijf Wammes, nietwaar? We komen eraan, hoor." Het ismaandagmorgen even na achten in de meldkamer van de TechnischeDienst. Normaal regent het om deze tijd storingsmeldingen, maarvandaag heerst in kamer 327 van het Bestuursgebouw een serene rust.Om half negen hebben Donselaar en zijn collega Cees-Jan Brantjeswelgeteld vijf meldingen binnen, met als meest spectaculairemalheur een kapotte draaideur op sportcentrum Olympos.

Brantjes en Donselaar zijn twee van de bijna driehonderdmedewerkers van het Faciliteiten Bedrijf Utrecht, dat inmiddels alweer bijna acht jaar op commerciële basis werkzaamhedenuitvoert voor universitaire klanten. Het bedrijf werd in 1991opgericht om onderdak te bieden aan een groot aantal ondersteunendediensten die volgens het college van bestuur in een bedrijfsmatigesetting efficiënter en meer klantgericht moesten kunnen gaanwerken dan zij binnen de ambtelijke organisatie deden.

Aanvankelijk overheerste bij alle betrokkenen irritatie over hetfeit dat nu voor vrijwel elke handeling een rekening moest wordenuitgeschreven. Maar geleidelijk werd duidelijk dat de introductievan marktwerking ook zo zijn voordelen had. De klanten kregen meerzeggenschap, zeker omdat ze nu ook naar de concurrentie kondenstappen. En voor veel FBU-medewerkers vormde de nieuwe opzet nietzozeer een bedreiging als wel een kans om te laten zien dat zijniet onderdeden voor welke commerciële concurrent dan ook.

"Als je dan ook nog bedenkt dat wij onszelf volledig kunnenbedruipen, zie ik geen enkele reden voor bezorgdheid", stelt hoofdJ. Lubbers van de Technische Dienst die nu al voor de tweede keerbinnendrie jaar het directeurschap waarneemt. "We maken jaarlijksbijna twee miljoen gulden winst, een bedrag dat we overigens nietzelf houden maar dat we vrijwel volledig aan het college vanbestuur en de faculteiten uitkeren.

De waarnemend directeur onderstreept zijn visie met deresultaten van een vorig jaar uitgevoerd onderzoek onder 74opdrachtgevers waaronder vrijwel alle faculteiten. Zij beoordeeldende dienstverlening van de twaalf FBU-onderdelen met een 6,5 tot 7en gaven in overgrote meerderheid te kennen ook in de toekomstklant te willen blijven. Nauw aan de universiteit verbondeninstellingen zoals het AZU en de Hogeschool van Utrecht lietenzelfs weten het bedrijf in de toekomst vaker te zullen inschakelen.Zo werd onlangs een overeenkomst met de Hogeschool gesloten voor debeveiliging van de gebouwen van de SOL in Rijnsweerd, waarbij hetfeit dat FBU-Security over volledig gediplomeerd personeelbeschikt, een belangrijke overweging vormde.

Klantgerichtheid

Lubbers is de eerste om toe te geven dat het FBU er nog langniet is. Want uit het onderzoek blijkt ook dat de klantgerichtheiden de prijs-kwaliteitverhouding van verschillende FBU-onderdelen naacht jaar nog steeds te wensen overlaten. "Je merkt toch dat hetvoor mensen die hun hele leven in een ambtelijke organisatie hebbengewerkt, lastig blijft om opeens puur servicegericht te gaanopereren", vat een klant van het FBU de klachten bondig samen.

"Maar", zegt directeur M. Klein van de faculteit Rechten, "overhet algemeen ben ik tevreden over het FBU. Eigenlijk maken wealleen voor lunches weleens gebruik van externe bedrijven, omdat wehet gevoel hebben dat die bij het FBU een beetje in de knel komen.Soms lijkt het of ze in de kantines wat te veel op personeelbeknibbelen, en het is ook nogal lastig om ze zover te krijgen datze veranderingen in het assortiment aanbrengen."

Een domper op het FBU-optimisme vormde eind vorig jaar hetbesluit van het college van bestuur om zowel het beheer als decatering van het Academiegebouw aan de buiten-universitaireconcurrentie te gunnen. Lubbers noemt de nederlaag in een openbareaanbesteding een logische consequentie van facilitair werken, maarerkent dat de beslissing van het college hard is aangekomen.

"Ik begrijp het ook niet helemaal. Het niveau van onzedienstverlening was onvoldoende, werd er gezegd. Maar hoe kan hetdan dat we van externe opdrachtgevers zoals de Orde van Advocaten,na diners in het Academiegebouw altijd lovende brieven kregen?Secretaris Kardux mist bij de ingang een fraai bloemstuk. Prima,dat zet ik er graag neer. Maar zoiets kost wel geld terwijl onzeopdracht was dat er bezuinigd moest worden. Hoe het mogelijk is datde firma Kuil het voor minder geld wel kan doen? Tja, dat is voormij ook een vraag. Maar ik weet wel dat ons personeel niet bij henin dienst wilde treden. En dat zullen ze niet geweigerd hebbenomdat er zo goed betaald wordt."

Autoverhuur

Lubbers heeft overigens weinig behoefte om lang stil te blijvenstaan bij de domper van het Domplein, die hij als een eenmaligincident beschouwt. Liever praat hij over het grote aantalpositieve ontwikkelingen, zoals de groeiende waardering zowelbinnen als buiten de universiteit voor FBU-schoonmaakmanagement, desnelle ontwikkeling van de automatiseringsafdeling totICT-dienstverlener en de explosieve toename van de min of meer bijtoeval gestarte autoverhuur.

Een interessant perspectief biedt in zijn ogen de samenwerkingmet de Hogeschool van Utrecht. "Wij doen al flink wat voor deHogeschool, terwijl zij omgekeerd expertise in huis hebben die wijmissen. We zijn nu met ze in gesprek over nauwere samenwerking enop termijn zou het best kunnen dat we in de Uithof ééngezamenlijk bedrijf gaan vormen, liefst in een eigen pand, want inhet Bestuursgebouw groeien we echt uit ons jasje."

Inmiddels is de procedure voor de benoeming van een nieuwedirecteur in gang gezet en als die benoeming eenmaal een feit is,staat niets een schone toekomst voor het FBU in de weg, denktLubbers. "We zullen heus nog wel vaker een tegenvaller te verwerkenkrijgen. Dat hoort bij facilitair werken. Maar voor doemdenken isvolgens mij geen enkele reden. Het FBU is echt een fantastischetent."


De dertien van het FBU

Afvalbeheer (7):

De verwerking van al het universitaire afval.


Automatisering (5):

Aanleg en onderhoud van het gebouwautomatiseringssysteem datautomatisch storingen aan de apparatuur meldt. Ondersteuning vankantoorautomatisering.


Commerciële zaken (4):

Advies en ondersteuning op het terrein van in- en verkoop vangoederen en diensten. Afsluiting van grootverbruikerscontracten metonder meer verhuurders van kopieerapparatuur en verzekeraars.


Congresbureau (6):

Het centrale loket voor alles wat komt kijken bij de organisatievan congressen.


Engineering (13):

De voorbereiding van en advisering over alle projecten optechnisch gebied. Verzorgt ook verhuizingen.


Energie (1):

De inkoop en het beheer van door de universiteit verbruiktaardgas, elektriciteit, water en warmte. Advisering overenergiebesparende maatregelen.


Facility management (9):

Beheer van het Bestuursgebouw en tot vorig jaar van hetAcademiegebouw.


Post (9):

Universitaire postdienst.


Restauratief (72):

Verzorgt de universitaire catering.


Schoonmaakmanagement (24):

Organisatie van de universitaire schoonmaakactiviteiten enadvisering. Schoonmaakmanagement kreeg als eerste universitaireonderdeel ISO 9002-certificaat voor kwaliteitszorg.


Security + Telefooncentrale (53):

Bedrijfsbeveiliging, inclusief de meldkamer en detelefooncentrale. Bewaakt de brandveiligheid en geeft cursussenbedrijfshulpverlening.


Technische Dienst (59):

Onderhoud van universitaire gebouwen en installaties.Exploitatie van twee warmtekrachtcentrales, die ook de HvU vanwarmte voorzien.


Vervoer (12):

Verzorgt personen- en goederenvervoer, waaronder de post.Beschikt over 15 auto's en realiseerde in 1998 ongeveer 16.000'auto-verhuur dagen'.

(tussen haakjes het aantal medewerkers inuniversitaire dienst)

Aanzien en sociale connecties zijn cruciaal

Om de Mexicaanse politiek te begrijpen, moet je nietalleen naar verkiezingen en andere formele politieke fenomenenkijken, maar vooral ook naar het politieke gedrag van alledag.Daarom heeft Jolle Demmers in haar proefschrift 'Friends and BitterEnemies' - waarop ze 28 januari promoveert - het begrip 'politiekecultuur' centraal gesteld. Een studie over de veranderde politiekeverhoudingen sinds de liberalisering in het Mexico van de jarentachtig.

Politicoloog Jolle Demmers kwam na haar afstuderen als AIO bijde vakgroep Culturele Antropologie terecht om onderzoek in Mexicote doen naar de relatie tussen staat en samenleving. Mexico is eeninteressant land voor politicologen. Er is decennialang een partijmet sterk autoritaire trekken aan de macht geweest, de PRI. Haarmachtige positie had de PRI vooral te danken aan het feit dat zeeen groot deel van de coöperaties en staatsbedrijven in handenhad. Maar na de liberalisering in de jaren tachtig kwamen diebedrijven grotendeels in particuliere handen.

Demmers onderzocht de consequenties van die liberalisering voorhet politieke reilen en zeilen van Mexico. Daarvoor ging ze naarYucat'n, een regio met 1,5 miljoen inwoners, die aan het begin vande eeuw erg welvarend was vanwege de verbouw van enorme cactussen,de 'henquen', waar touw van gemaakt kon worden. De eerste weken vanhaar verblijf in Yucat'n wilde ze besteden aan het verzamelen vanwat algemene informatie over de regio. Inwonersaantallen, verdelingover de beroepssectoren en dergelijke. Maar overal waar ze kwamving ze bot. "Nee", zeiden de secretaresses achter de balie, |"dieinformatie kunnen we u niet geven."

Demmers: "Ik werd er niet goed van. Ik was drie weken verder enik had nog helemaal niks bereikt terwijl het ging om puur stommefeitjes, helemaal geen omstreden materiaal." Ze vermoedde dat ze teaardig was, dus gooide ze het over een andere boeg. Ze trok nettekleren aan, stak haar haar op en stelde zichzelf niet meer voor alseen 'student' uit Nederland, maar als professor Demmers. "Ik gingme heel vervelend gedragen, zwaaide met visitekaartjes vanbelangrijke mannen en riep dat ik direct de chef wilde spreken. Datwerktefantastisch. Iedereen rende voor me."

Toen ze eenmaal in terug in Nederland de onderzoeksgegevens aanhet verwerken was, opende deze ervaring haar de ogen. Ze had al eentijd een onbevredigend gevoel over het verloop van haar onderzoek."Ik dacht: 'Er mist iets'. Ik schrijf het nu wel zo op, maar erontbreekt een stuk. Iets dat ik wel in de lucht had voelen hangen,maar wat ik niet kon pakken. Toen ik thuiskwam begon ik dieervaring van de eerste drie weken te analyseren. Eigenlijk zou elkewillekeurige burger het recht moeten hebben om die informatie dieik zocht te krijgen. Maar het werkte niet zo. Ik kreeg dieinformatie pas toen ik liet zien dat ik geen anonieme onderzoekerwas, maar dat ik deel uitmaakte van een groep belangrijke mensen.Zo'n sociaal netwerk was cruciaal. Toen ik me dat realiseerde wasdat het begin van de ontwikkeling van het theoretische kader."

Formeel

In de bestaande literatuur werd verschillend aangekeken tegen derelatie tussen neoliberalisme en politiek in Mexico. Een kleinegroep auteurs zag in het bestaan van meerdere partijen en inverkiezingsoverwinningen van de oppositie een bewijs dat Mexico eendemocratie was. Maar de meerderheid van de auteurs vond dat deMexicaanse politiek haar autoritaire karakter had behouden ondankspluralisme en verkiezingen. Die discussie was te formeel, vondDemmers. Er werd te veel naar stemgedrag gekeken en naarmacro-economische beleid. Alsof autoritarisme een politieke houdingwas die alleen maar van de toppolitici naar het volk kwam, terwijlhet Demmers bevinding was dat in de hele samenleving aanzien enbelangrijke sociale connecties cruciaal waren om iets gedaan tekrijgen.

De oplossing voor een minder formele aanpak vond ze in hetbegrip 'politieke cultuur', waarmee ze de politieke praktijkentheoretisch onder dak bracht. Zoals vriendjespolitiek en hetzogeheten 'caciquismo', het verschijnsel dat een lokale baas, een'cacique' enorme invloed heeft op de gang van zaken.

Een belangrijk personage in haar onderzoek van Demmers is decacique Cervera Pacheco, een man met veel aanzien en invloed inYucat'n, die ten tijde van de staatseconomie macht verwierf doorsolidair te zijn met de boeren op de coöperaties en die na deneoliberalisering slimme allianties sloot met ondernemers. Demmersbeschrijft hoe Pacheco handlangers om zich heen verzamelt en hoehijpolitieke tegenstanders zonder zo'n machtige achterbanuitschakelt.

Demmers: "Cervera Pacheco wordt in de Mexicaanse cultuur nietgezien als een corrupte patser, zoals zo iemand in Nederlandgenoemd zou worden. Hij wordt geaccepteerd als een belangrijke manmet een goed sociaal netwerk. Als je dat niet hebt in Mexico kun jehet wel vergeten. Aan de andere kant is het ook weer geenstammenstrijd. Er spelen twee culturen door elkaar heen. Depolitieke cultuur van burgerschap, van formele regels die algemeentoegepast dienen te worden zonder aanzien des persoons. En aan deandere kant de cultuur van 'caudillaje', van persoonlijkeloyaliteit. Die twee culturen zijn sterk met elkaar verweven. Hoedat in zijn werk gaat zie je alleen als je naar de informelepolitieke processen kijkt. Zonder informele processen krijg je maareen half beeld."

Cliëntisme

Voor een beeld van die informele processen was het belangrijkniet alleen te letten op wat mensen allemaal zeiden in interviews.Ook de setting zei veel over het functioneren van het politiekesysteem.

Demmers: "Dat is wat ik als politicoloog wel van antropologenheb geleerd. Die kijken bij een interview ook naar hoe ze ontvangenworden, naar wat ze te drinken krijgen en dergelijke. Als ikMexicanen interviewde lieten ze me een half uur of langer wachten,want als je belangrijk bent laat je op je wachten natuurlijk. Entijdens het interview moesten ze zogenaamd hoognodig telefoontjesplegen met kopstukken her en der in het land. Het liefst lieten zehun secretaresse nog vier keer interveniëren. Zulk gedrag isdaar rationeel. Het levert die mannen ook echt iets op."

Demmers beschouwt haar proefschrift als autobiografisch omdathet haar eigen ontwikkeling weergeeft. Het eerste hoofdstuk geefteen formele politicologische analyse van de literatuur over deMexicaanse politiek en naarmate het boek vordert, krijgt eenantropologische, informele kijk steeds meer de overhand.

"Autoritarisme fascineerde me altijd al. Hoe kan het dat eenkleine groep zo lang aan de macht blijft? Hoe doen ze dat? En ikvind het interessant om te kijken hoe andere mensen zich daar tegenverzetten, of het juist accepteren. Dat laatste heb ik nu pasgezien. Eerst zag ik het meer als een strijd tegen grote bozemachthebbers. Het is veel te simpel om te spreken over eenstaatsapparaat dat de boel vreselijk onderdrukt. Autoritairismenestelt zich ook in demensen zelf. En zo kan het dat Mexico nogsteeds een samenleving is die wordt gedomineerd door een kleineelite. Ook de oppositie werkt via cliëntisme. Het is dusabsoluut niet zo dat neo-liberalisme automatisch tot democratieleidt."

Suzanne Brink

'Het Bureau', een soap voor intellectuelen

Een roman in zeven delen met alles bij elkaar meerdan vijfduizend dichtbedrukte pagina's. Misschien wel de diksteroman ooit. De verschijning ervan werd zelfs voorpagina-nieuws.'Het Bureau' - van de hand van J.J. Voskuil - is een hype.Afgelopen vrijdag verscheen deel 5, om tien uur precies. DrieUtrechtse lezers over deze soap voor intellectuelen.

Het boek behandelt de tragi-komische lotgevallen van MaartenKoning. Een man die elke zomer met zijn vrouw Nicolien gaatwandelen in de Auvergne en de rest van zijn dagen slijt op HetBureau, een instituut voor Volkskunde in Amsterdam. Het boek is eenaaneenschakeling van zeldzaam minutieuze beschrijvingen van dedagelijkse dingen op een kantoor. Het gezeur, de voorspelbaredialogen en de herhaling. Honderden keren schuift Maarten zijnbordje bij de deur op 'in' of 'uit', honderden keren haalt hij dehoes van zijn schrijfmachine.

Hilarisch zijn de beschrijvingen van het wetenschappelijkonderzoek dat als doel heeft om de verspreiding van volksgebruikenin kaart te brengen. Waar de nageboorte van het paard werdopgehangen, waar men een kerstboom had, een trouwring droeg of eenzeis met een bepaald leertje. Duizenden en duizenden uren gaanermee heen, en waartoe? Eigenlijk weet Maarten Koning in deel 1 hetantwoord al: het leidt nergens toe. Maar dat belet hem niet zijnhele werkende leven op Het Bureau te slijten. Constant geplaagddoor twijfel aan het bestaan, angst voor zijn medemens enverschikkelijke hoofdpijn. Herkenning is de grootste kracht van hetepos. Maar niet voor iedereen is dat een reden om de boeken telezen.

"Voskuil is de belichaming van alles wat Nederland eenstomvervelend land maakt." Tom Verbogt (Kinder -en Jeugdstudies)vindt Het Bureau in een woord een ramp. "Het is van eenverpletterende saaiheid. Het is het enige boek dat ik niet eens inde boekenkast wil hebben staan. Halverwege deel 1 ben ik afgehaakten heb ik het aan een tweedehandswinkel verkocht. Ja, die was erwel blij mee... het boek was nog als nieuw."

Publicatiedwang

Humorloos, vindt Verbogt het boek, benepen en ook nog slechtgeschreven. "Als je zelf op kantoor zit, waaromzou je dan in jevrije tijd ook nog eens over al dat soort intriges gaan lezen?",vraagt hij zich verbijsterd af. Maar dat is nu juist de reden datveel mensen smullen van Het Bureau. Die zeikerd van een Bart Asjes,die Prinzipienreiter, dat is toch zeker net collega X van tweedeuren verderop? Dr. Ruud Abma (Communicatie en Welzijn), die samenmet Verbogt en nog drie andere sociale wetenschappers eenleesclubje vormt, is het dan ook helemaal niet met zijn collegaeens. Hij vindt Het Bureau geweldig. En inderdaad: herkenning isdaarbij een sleutelwoord.

"Ik kijk tegen het universitaire bedrijf aan zoals MaartenKoning tegen Het Bureau aankijkt", verklaart hij zijn fascinatie."Voskuil beschrijft heel treffend hoe mensen zich hechten aan hunterritoriumpje, aan hun eigen stijl van werken en hoe ze zichverzetten tegen orders van bovenaf."

Vooral Maarten Konings verzet tegen publicatiedwang is hem uithet hart gegrepen. "Maarten Koning huldigt het prinicpe dat jealleen moet publiceren als je iets te melden hebt en niet omdat hethoort. Het probleem is dat sommige mensen dan helemaal nooitpubliceren", geeft Abma toe. "Een beetje druk is wel nodig maar nuis dat doorgeschoten. De universiteit is een productiemachinegeworden waarbij je van tevoren al moet weten wat de te verwachtenresultaten van een onderzoek zijn. De wetenschap isverbureaucratiseerd en iedereen haat dat." In Maarten Koning zietAbma de idealistische onderzoeker die het echt om de inhoud te doenis en die een hekel heeft aan spelletjes en gewichtigdoenerij.Daarmee voelt hij zich verwant.

Hoe goed hij Het Bureau ook vindt, voor Voskuil zelf heeft Abmageen goed woord over. Niet omdat hij zijn ziekelijke en zeurderigecollega's te kakken zet. Daar kan Abma niet mee zitten. Maar hijvindt de schrijver een poseur, helemaal geen aardige man. "Hijcultiveert het idee van een sober leven. Hij haat auto's en belijdtzijn liefde voor de fiets. Hij is tegen glamour op tv maarondertussen zit hij er toch maar te ijdeltuiten als hij genomineerdwordt voor een prijs."

Als Abma moet kiezen vindt hij Balk, de directeur van hetinstituut, de onaangenaamste figuur. "Hij doet echt lullig tegenzijn mensen. Hij laat mensen bungelen en maakt ze onzeker door deene keer vriendelijk te doen en dan weer niet."

Fiches

Dat Het Bureau een sleutelroman is waarin tal van bekendeneerlandici figureren is maar een deel van de charme, vindt dr.Thijs Pollmann, hoogleraar linguïstiek en zelfneerlandicus.Zijn eigen vader komt trouwens ook nog ergens in decyclus voor ("in een bijzin") maar veel belangrijker vindt Pollmanndat hij ooit nog college heeft gehad van Meertens. De man die modelstond voor Beerta in Het Bureau. "Een treffend portret. Demotoriek, het precisieuze, dat is allemaal heel herkenbaar. Maarhet escapistische van Meertens, dat hij om de haverklap weg wasnaar onduidelijke bijeenkomsten, daar heb ik als student niet veelvan gemerkt.

"Meertens gaf Dialectologie. Ik vond het niet zo interessant enbegreep eigenlijk niet waar het over ging. Men maakte kaarten. Erwerden vragenlijsten uitgestuurd en er was heel veel aandacht voorde techniek van het ondervragen. Welk opleidingsniveau moesten derespondenten hebben? Sinds hoeveel generaties moesten zij ergensgewoond hebben? Moest je mannen vragen of vrouwen? In feite was heteen oeverloze verzameling van feiten zonder dat daar veel theorieof hypotheses aan ten grondslag lagen."

De sfeer van die colleges herkent Pollmann in Het Bureau. "Hetboek documenteert een visie op wetenschap waarin materiaalverzamelen voor alles komt. Miljoenen fiches in een groot archiefzonder dat er belangrijke ideeen boven tafel komen. Het kaderontbreekt. Voskuil weet al snel dat de grondslagen van zijnvakgebied niet deugen, maar hij kan er geen draai aan geven. Infeite is Het Bureau een zoektocht naar het antwoord op de vraagwaarom hij daar zo lang is gebleven.

"Een van de unieke dingen is dat het van binnenuit beschrijfthoe het is om op een kantoor te werken. De beklemming van met zijnallen op een plek werken, de vergaderingen, de lief-en-leedpot.Schrijvers schrijven daar nooit over omdat ze schrijver zijn en dieomgeving niet kennen.

Daarnaast is het mooi Nederlands, echt een feestje om telezen."

Alette van Doggenaar


Tijdschrift

'Waarom zeg je dan niet gewoon dat je het verdomt?' zeiNicolien. 'Als ze met alle geweld een tijdschrift willen hebben,laat ze dat dan zelf maar maken! Daar hoeven ze jou toch niet voorte laten opdraaien? Stel je voor! Dat zou helemaal mooi zijn! Zijwillen een tijdschrift, maar jij moet het werk doen! Zo lust ik erook nog wel een! Dat is wel heel gemakkelijk!'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ik ben nu eenmaal desecretaris.'

'Nou dan treedt je maar af als secretaris! Dan ben je daarmeteenvan af, van die rotzooi! Het is toch allemaal flauwekul watjullie doen? Er is toch niks aan verloren als jij geen secretarismeer bent? Laat Bart dan maar secretaris worden, of Ad, dan doendie ook eens wat! Een eigen tijdschrift! Als ze je dat tien jaargeleden voorspeld hadden, dan had je je doodgelachen! Dan had jegevraagd of ze niet goed bij hun hoofd waren!'

'Dat is onzin natuurlijk.'

'Onzin?! - haar stem ging omhoog van verontwaardiging. 'Sindswanneer praat ik onzin? Ik heb toch zeker gelijk? Je hoort tochhelemaal niet te publiceren? Publiceren is toch flauwekul?'

Het Bureau, deel 4, pagina 15/16


Vertellen

'Wat moet ik dan zeggen?', vroeg Bart.

'Dat moet je zelf weten.'

'Ik wil toch wel graag precies weten wat ik zeggen moet.'

'Dan zeg je dat ze moet worden opgenomen voor onderzoek, maardat je van de details niet precies op de hoogte bent.'

'Nee, want nu je het ons verteld hebt, ben ik wel op de hoogtevan de details. Dus dat kan ik niet doen.'

'Dan zeg je maar dat je het niet van haar gehoord hebt, dus datje daar niets over kunt zeggen.'

'Ik zal zeggen dat ik het wel weet, maar het niet magzeggen.'

'Dat is dus niet zo. Je mag het best zeggen, als ze er maar nietmet haar over gaan praten!'

'Dat is jouw verantwoordelijkheid. Dan had je het me maar nietmoeten vertellen', zei Bart geïrriteerd.

Het Bureau, deel 4, pagina 182/183

'De pedel komt dan met haar belletjes en ik met mijn pijpjes'

'De pedel komt dan met haar belletjes en ik met mijnpijpjes'

Gert Oost is de onzichtbare figuur achter deorgelmuziek die tijdens oraties weerklinkt. Al bijna vier decenniabespeelt de universiteitsorganist het barokke instrument in hetAcademiegebouw. "Ik hier al van alles gespeeld, van Wagner tot deBeatles."

Wanneer een geroezemoes de aula vult, springt Gert Oost op uitzijn stoel en buigt zich over de rand, het rechterbeen naarachteren opzwiepend. "Kan het wat zachter daar beneden?" Verschriktkijkt de luidruchtige groep bezoekers op naar het gebruinde gelaatvan de organist dat zich in een schalks lachje plooit. "Dat haddenjullie niet gedacht, hè?"

Een gietijzeren poortje in een donkere hoek van de aula geeftvia een houten trap toegang tot de orgelballustrade. Het oxaal isal bijna veertig jaar zo'n beetje het exclusieve heiligdom vanuniversiteitsorganist Gert Oost. Oost bespeelt sinds 1960 hetachttiende-eeuwse orgel dat boven de ingang van de historische zaalprijkt. Het instrument van de Groningse orgelbouwer Anthonie Hinsz,oorsprokelijk afkomstig uit de Doopsgezinde Kerk in Deventer, werdin dat jaar door het Universiteitsfonds gekocht en aan de Utrechtseuniversiteit geschonken.

Gezeten achter een formica tafel die, samen met een felspotlampje, zijn werkplek naast het orgel de eenvoud van eenkloostercel geeft, blikt Oost terug. Dat hij als eerste `op hetorgel mocht' lag voor de hand. Hij was toentertijd immers de enigestudent musicologie die naast zijn opleiding aan de universiteiteen praktische opleiding aan het conservatorium volgde. "Diecombinatie van wetenschap en praktijk is tegenwoordig veelnormaler, maar lange tijd was ik de enige in Nederland met beidediploma's op zak."

Zijn werkzaamheden zijn volgens Oost een continuering van eenaloude traditie die zijn oorsprong vindt bij de universitairekapelmeester. Dat was vanaf de achttiende eeuw een officiëlefunctie aan de Alma Mater. De kapelmeester componeerde de muziekvoor belangrijke universitaire evenementen en gaf leiding aan dekoren van de universiteit. Die aparte status bestaat niet meer.Oost is nu in de eerste plaats docent muziektheorie bij deopleiding Muziekwetenschap. Daarnaast verzorgt hij jaarlijks demuzikale omlijsting van meer dan dertig oraties ("de pedel komtdanmet haar belletjes en ik met mijn pijpjes"). Verder zet hij dediesviering en de opening van het academisch jaar in de Domkerkluister bij.

Op zachte toon doch zeer resoluut weerlegt deuniversiteitsorganist de gedachte dat elke oratie vergezeld gaatvan dezelfde riedel. "Ik heb hier al van alles gespeeld, van Wagnertot de Beatles. De hoogleraren weten in de meeste gevallen wel eenspeciale inhoud aan mijn werk te geven. Bijzonder hoogleraarUtrecht Studies Piet `t Hart vroeg mij bijvoorbeeld onlangs hetUtrechts volkslied te spelen tijdens zijn oratie op 1 februari. Ikwist niet eens dat we zo'n lied hadden." Ooit maakte Oost zelf deeluit van een oratie. De hoogleraar legde in zijn verhaal overonomkeerbare chemische reacties een parallel met de verandering intoonsoorten in de muziek en liet dat door de organist illustreren."Dat zijn aardige dingen om te doen."

Eén voorval zal Oost zeker niet licht vergeten. Aan devooravond van een oratie was hij door de hoogleraar gebeld met hetvriendelijke verzoek voor en na zijn oratie te improviseren opkinderliedjes. Schouderophalend putte Oost zich de volgende dag uitin variaties op `toen ons mop een mopje was' en `hoeperdepoep zatop de stoep' om na afloop geconfronteerd te worden met een woesteorator. Schaterend: "De arme man bleek het slachtoffer van eensmakelijke grap van zijn diergeneeskundestudenten."

Oost heeft zich dikwijls afgevraagd of zijn muziek nog wel wordtopgemerkt, maar wanneer hij noodgedwongen eens een keer versteklaat gaan krijgt hij steevast het commentaar dat het zonder hem`toch niet helemaal echt was'. Ook wanneer er door de hoogleraargeen muziekvoorkeur kenbaar wordt gemaakt probeert Oost aan teknopen aan de inhoud van de oratie. Knikkend naar het witteluidsprekertje aan de wand: "Zojuist nog werden er door eenhoogleraar enkele passages uit Don Giovanni aangehaald. Zoiets kanik natuurlijk niet op me laten zitten. Als ik dan wat fragmentenuit die opera speel dan hoor ik de herkenning beneden."

Toch vindt Oost dat "de universiteit best `wat trotser' mag zijnop het eigen orgel. Buiten Groningen en Friesland staan er maarenkele orgels van de hand van Hinsz. Het is dus werkelijk eenbijzonder exemplaar." Als organist van de Raad van State voelt Oostzich veel meer gewaardeerd dan in Utrecht. Twee woensdagmiddagen inde maand bespeelt hij in Den Haag het orgel in de gothische zaalvan het voormalig paleis van koning Willem II. Daarnaast wordt hijherhaaldelijk opgetrommeld voor ontvangsten van de koningin ofandere officiële gelegenheden in dat gebouw. "In Utrecht ishet orgel te horen bij oraties, maar verder doet men toch bitterweinigberoep op het instrument. Ik zou ook heel graag een nieuwe CDmaken. De vorige met achttiende eeuwse orgelmuziek dateert alweervan zes jaar geleden en is uitverkocht, maar bij het college vanbestuur en het kabinet vind ik weinig belangstelling voor eennieuwe."

De liefde van Oost voor het orgel zit diep. Al vanaf zijn derdelevensjaar wist hij dat hij organist wilde worden. Het was heteerste instrument waarmee hij als telg van een predikantengezin inaanraking kwam. Niet alleen de magie van de muziek lokte, maar ookde geweldige mechaniek van het instrument. Daar kwam Oostsbelangstelling voor exacte vakken om de hoek kijken. "Organistenkomen veel meer dan andere muzikanten in aanraking met debouwtechnische kant van hun instrument. Voor een pianist verschiltde ene vleugel niet werkelijk van een andere, maar een orgel uit debarok stelt toch hele andere eisen dan een orgel uit deromantiek."

De dubbele belangstelling van Oost, die in een grijs verledennog een poosje wiskunde studeerde, kwam ook tot uiting in dedissertatie die hij in 1975 schreef over de Nederlandseorgelgeschiedenis. Bovendien adviseerde hij meerdere keren bijorgelrestauraties en is hij redacteur van de Nederlandseorgel-encyclopedie waarvan inmiddels vier delen klaar zijn.

Tenslotte is Gert Oost ook nog eens een zeer verdienstelijkcomponist. "Ik heb altijd de muziek die ik in mijzelf hoorde opwillen schrijven. Nog steeds ben ik in het bezit van de stukken dieik schreef toen ik twaalf was." Voorlopig hoogtepunt voor Oost isde kerkopera Visions of Heaven, die hij vorig jaar in het kader vanhet Festival Klank-visioenen schreef. De opera werd in novemberdriemaal voor een uitverkochte Janskerk opgevoerd. Het stuk wasvoor een groot gedeelte gebaseerd op de werken die Oost deafgelopen vijftien jaar schreef voor Schola Davidica, het Utrechtsekoor dat hij zelf oprichtte. De inhoud van de opera wekte overigensbehoorlijk wat opschudding. Oost vloekte letterlijk in de kerk doorin zijn alternatieve versie van het Job-verhaal God uit de hemel telaten zetten door de Duivel. Ook het feit dat hij van God een vrouwhad gemaakt was velen te gortig. "Ik was er niet op uit om teshockeren", zegt Oost nu. "Dat verhaal had veel betekenis voor mij.Vele mensen waren ontroerd, anderen niet, zo gaat dat metkunst."

Dat Oost jaarlijks een groot aantal concerten in het buitenlandverzorgt is in Utrecht misschien minder bekend. Als een troubadourtrekt hij door Europa om af en toe neer te strijken achter hetorgel van een grootstedelijke kathedraal of dorpskerk in Polen,Bohemen of Tirol. "Het heeft iets spectaculairs dat reizen, maareerlijk is eerlijk: voor de orgels kun je beter in Nederland zijn.Nergens vindje zoveel onaangetaste orgels op zo'n kleingrondgebied. Nederland is het orgelland van de wereld." Wat er danzo mooi is aan het spelen op een authentiek orgel? "Wanneer jeeenmaal gewend bent aan de krakkemikkerige mechaniek van deuitgesleten toetsen en rammelende pedalen, dan krijg je daar zoveelvoor terug. Die klank is meer dan tweehonderd jaar bezadigd, hetlood twee eeuwen ingewerkt. Dat geluid geeft een hele inspirerendeervaring."

Xander Bronkhorst

Hersenen, hormonen en het afweersysteem vormen één groot netwerk

Hersenen, hormonen en het afweersysteem vormen ééngroot netwerk

Ook voor prof.dr. Cobi Heijnen was deze uitkomst geenverrassing. Als jong immunologe was ze in het begin van de jarentachtig onder invloed van haar leermeester prof.dr. Rudy Ballieuxin de ban geraakt van de toen nog zeer controversiële gedachtedat het afweersysteem reageert op veranderingen in degemoedstoestand.

"Ballieux is als een van de eersten onderzoek naar die samenhanggaan doen. Dat was een mooie tijd, waarin we allerlei spannendeproeven deden. We lieten vrouwelijke proefpersonen in ons labbijvoorbeeld naar angstige films kijken. Geweldig. De een krooponder de stoel van angst, terwijl een ander gewoon bleef zittenkijken. Zelf verwachtten we dat stress pas na langere tijd meetbareinvloed zou hebben op het afweersysteem, maar tot onze stommeverbazing zag je vrijwel direct effect. In de bloedmonsters van degestresste proefpersonen bleek het aantal killer-cellen van hetafweersysteem (de cellen die ongewenste indringers aanvallen enopruimen) al tijdens de film ongeveer te zijn verdubbeld."

De hoop van de immunologen was dat het vinden van een relatietussen stressgevoeligheid en het afweersysteem zou bijdragen aanhet vinden van therapieën voor auto-immuunziekten zoals reumaen MS Dat zijn chronische ontstekingsziekten die samenhangen meteen verstoring van het afweersysteem en de aanwijzingen werdensteeds sterker dat de mate waarin die verstoringen optreden medewordt beïnvloed door de productie van stresshormonen in dehersenen.

"Onze centrale vraag was hoe het kwam dat sommige mensen reumakregen en anderen niet. Waarschijnlijk heeft dat ook iets met hunstressgevoeligheid te maken, maar met dat blote feit konden weweinig. We zochten dus naar een fysiologische maat diestressgevoeligheid kon uitdrukken, bij voorbeeld in de aanwezigheidvan het stresshormoon cortisol, maar de psychologen die wijraadpleegden gaven niet thuis. Het was de tijd waarin debiologische benadering in de psychologie nogzeldzaam was. Depsychologen zaten nog volledig op de toer van maatschappelijkeoorzaken voor psychische problemen. Maar daar schoten wijnatuurlijk weinig mee op, want wij zochten naar therapieënvoor ziektes."

Heijnen, vorig jaar aangesteld als hoogleraarpsycho-neuro-immunologie, besloot om haar hypotheses dan maar uitte testen op proefdieren. Zouden stressgevoelige rattenbijvoorbeeld eerder ziek worden dan kalme dieren en zo ja, was daarwellicht iets aan te doen?

"We hebben dat onderzocht door bij een groep ratten een stof inte brengen die kan leiden tot verlammingen zoals ook optreden bijmultiple sclerose en de gevolgen waren verrassend duidelijk. Vantevoren hadden we vastgesteld welke ratten bij stress een zogehetenactief copinggedrag vertoonden, en welke dieren passief op stressreageerden. Dat deden we door een vreemde rat in de kooi te zettenen te zien of onze proefrat in de aanval ging of een afwachtendehouding aannam. Daarna hebben we die stof ingebracht en al snelwerd duidelijk dat de ratten met een actief copinggedrag de ziektevrijwel allemaal kregen, terwijl de andere dieren niet ofnauwelijks ziek werden.

"Nog interessanter was dat we in staat bleken om dat patroon teveranderen door dieren die vatbaar waren voor multiple scleroseonmiddellijk na de geboorte bij de moeder weg te halen. Dat levert,mits enige tijd volgehouden, zoveel stress op dat dat een enormeverandering in de hormoonhuishouding van het dier teweeg brengt.Gevolg is dat dieren die aanvankelijk vatbaar waren voor MS deziekte nu niet meer krijgen. En dat is toch wel een heelopmerkelijke vinding. Dat je zoiets puur biologisch als vatbaarheidvoor een ziekte kunt veranderen door de leefomgeving teveranderen."

ME

Heijnen hoopt voorzichtig dat met deze ontdekking de eerste stapis gezet op de weg naar een nieuwe behandeling van patiëntenmet multiple sclerose en andere auto-immuunziekten zoals reuma enastma. "Ik sluit inderdaad niet uit dat we in de toekomst bijmensen die gezien hun stressgevoeligheid tot een risicogroep voorauto-immuunziekten behoren met behulp van medicijnen en/of metgedragstherapie kunnen voorkomen dat ze de ziekte krijgen. Maar danzullen we wel eerst precies moeten weten welke mechanismen een rolspelen bij de productie van stresshormonen. Van wat er in hetlichaam gebeurt, weten we inmiddels redelijk wat, het wachten is nuop psychologen zoals Van Doornen die die kennis voor ons kunnenkoppelen aanhun kennis van het gedrag, die als het ware de biologievan de menselijke individualiteit kunnen ontrafelen."

De verwachte doorbraak op het gebied van auto-immuunziekten zouook wel eens interessante gevolgen kunnen hebben voor de aanpak vanpsychische kwalen zoals burn-out en ME, verwacht Heijnen. Want eris sprake van opmerkelijke overeenkomsten. "In beide gevallenklagen patiënten over vermoeidheid en lusteloosheid. In hetgeval van bij voorbeeld reuma weten we inmiddels dat stofjes die deimmuuncellen afscheiden daarvan de oorzaak zijn. Daarom denken wedat die symptomen ook bij ME wel eens mede door het afweersysteemzouden kunnen worden veroorzaakt. In het WKZ is recent onderzoekgedaan naar kinderen met ME en daar hebben we ontdekt dat er netals bij ziekten als reuma en MS sprake is van een verstoring van decommunicatie tussen de hersenen en het afweersysteem. Het wordtsteeds duidelijker dat hersenen, hormonen en afweersysteem in feiteéén groot netwerk vormen, waarvan de delen elkaar op allemogelijke manieren beïnvloeden."

Net als Van Doornen ervaart ook Heijnen in haar omgeving datklachten van patiënten met ME niet of nauwelijks serieusworden genomen. In de oratie die zij begin november uitsprak,kapittelde zij niet alleen de zogeheten orenmafia (alles zit tussende oren), maar ook artsen en psychiaters die weigeren om demedisch-biologische achtergrond van chronische vermoeidheid serieuste nemen.

"Uiteraard moet de oorzaak van de genoemde ziektes eldersgezocht worden. In sommige gevallen is chronische stress deoorzaak, in andere gevallen is er sprake van een ontsteking, eeninfectie of een aangeboren afwijking in het hormonale regelsysteem.Maar waar het om gaat is dat de ziekte zich in al die gevallenmanifesteert in een verstoorde interactie tussen de hersenen en hetafweersysteem. Dat is een fysiologisch probleem, en dan spreekt hettoch voor zich dat je probeert om dat met behulp van medicamentenaan te pakken? Ik vind het beschamend dat de klachten van mensenmet ME door de media serieuzer worden genomen dan door veelartsen."

Erik Hardeman

'Hij is net kapot gegaan. Ik zweer het'

Tijdens de wintermaanden is het vroeg donker en laatlicht. Maar voor veel mensen die op de fiets naar het werk of naarcollege gaan is dat nog geen reden om het licht op hun fiets telaten repareren. De Utrechtse politie houdt in het kader van delandelijke actie 'Fiets opvallend, fiets verlicht' diversecontrole's langs de fietsroutes. Een reportage.

Het is zeven uur in de morgen, donker en het heeft die nacht eenbeetje gesneeuwd. Een busje met daarin vijf politie-agenten van hetdistrict Tolsteeg gaat door de verlaten straten richting Lunetten."We gaan op het fietspad vanuit Houten bij het station staan", zegtbrigadier T. Jansen. Daar aangekomen is het politiebusjeonvindbaar. Even later komt Jansen uit de duisternis aangelopen."We staan hier achter, daar ligt een grote scholengemeenschap",zegt de brigadier terwijl hij wijst naar een contour van een gebouwdat zich aftekent tegen de lucht. "Op dit tijdstip fietsen descholieren naar school. Die gaan we controleren."

Even later blijkt dat verderop het fietspad al een controle aande gang is. "Deze controles vallen onder de landelijke actie vanVeilig Verkeer Nederland, maar worden per districtgecoördineerd. Onze collega's die verderop het fietspad staanzijn van het district Lekstroom. Daardoor wisten wij niet dat zijdaar vandaag gingen staan. We gaan geen mensen tweemaal ophetzelfde fietspad bekeuren."

Inpakken en wegwezen want de tijd dringt: over minder dan tweeuur wordt het licht. "Laten we naar de Weg tot de Wetenschap gaan",stel ik zelf voor. De agenten kijken me wat bevreemd aan en keurenhet voorstel af. "We gaan geen razzia houden en alle studentenpakken. Dat gaat te ver." Het wordt de Koningsweg die van Bunniknaar Utrecht loopt, maar ook fietsers vanuit Houten en Amelisweerdkomen langs deze plaats. Het busje wordt de berm ingereden vlakvoor het viaduct over de A27.

Iedereen neemt een plaats in, de bonnenboekjes worden getrokkenen het controleren kan beginnen. Er komen vooral scholieren langsdie in grote groepen luidruchtig langsfietsen. Af en toe fietst ereen fietser alleen tussen. Even later is het raak. Een jongemanzonder voorlicht wordt aangehouden door brigadier T. Stokkel diezijn hand opsteekt. "Kunt u zich legetimeren", vraagt de politiemanstreng. De jongen haalt gelaten zijn ov-jaarkaart uit zijn jaszak.Naam, adres en geboortedatum worden overgeschreven op de bekeuring."Hoe komt het dat u geen licht op uw fietsheeft?" vraagt Stokkel."Ik was al van plan om 'm te laten maken", antwoordt degeneeskundestudent die zijn naam liever niet in de krant wil."Helaas ben ik nu gepakt, dit is toch een stuk duurder dan eennieuw lampje." Een voor- of achterlicht dat niet werkt kost dertiggulden. Helemaal onverlicht rondfietsen levert een bekeuring vanvijftig gulden op. Na een praatje over de gevaren van 'fietsenzonder licht' mag de jongen weg. "U krijgt een acceptgiro vandertig gulden thuisgestuurd."

Pakkans

Veilig Verkeer Nederland vindt dit soort acties belangrijk omdatuit onderzoek is gebleken dat veel fietsers geen verlichtinghebben. Bijna de helft van alle fietsers voert niet meer dewettelijk voorgeschreven verlichting en reflectie. Van de fietsersboven de twaalf jaar zegt 60% wel eens in het donker zonder lichtte fietsen. "Veel mensen zien verlichting als iets vrijblijvendsmaar het is wél verplicht", zegt Frederique Hermie,woordvoerster van Veilig Verkeer Nederland. "We krijgen hier genoegbrieven binnen van boze automobilisten. Het is gewoon gevaarlijk omte fietsen zonder licht."

Uit cijfermateriaal van het Centraal Bureau voor de Statistiekblijkt dat in 1997 in het Nederlandse verkeer 242 fietsers om hetleven kwamen. Daarvan waren er 56 in het donker onderweg. De meesteslachtoffers vallen omdat ze in botsing komen met een auto. Hermie:"Het is al donker, meestal fietsen mensen met donkere kleding aan:je schrikt je rot in de auto."

Wat is eigenlijk goede verlichting? "Het ruiterlicht, die rodelampjes op de arm zijn formeel niet toegestaan", vertelt brigadierJansen. "Maar" vervolgt de politieman, "het gaat niet om de wet,het gaat om de strekking. Fietsers moeten zichtbaar zijn en aan huneigen veiligheid denken." De fietsverlichtingscontroles behorenniet tot de dagelijkse werkzaamheden van de politie. "Deze maandlaten we andere dingen liggen zoals snelheidscontroles", zegtJansen. "De pakkans moet vergroot worden: de fietsers moetenbeseffen dat ze het haasje kunnen zijn. Eigenlijk zouden we ditminstens één keer per week moeten doen."

"Een groot deel van de studenten rijdt rond zonder licht",vertelt Jansen. Vooral deze maand lopen ze het risico gesnapt teworden. We kunnen bijvoorbeeld volgende week aan de Oudegrachtstaan. Ik denk dat we dan blijven schrijven."

Bij de controle aan de Koningsweg hebben de meeste fietsers tochhun licht aan. Groepen fietsers komen voorbij, af en toe wordt eréén uitgeplukt. "Het gaat ons om de preventieve werkingdie hier vanuit gaat",vindt Stokkel. De fietsers beginnen in degaten te krijgen dat ze in de val lopen want af en toe zie je erééntje voor de controlepost afslaan of snel afstappen."Het is niet zo dat we geniepig na een bocht gaan staan waarniemand ons kan zien. Je dacht toch niet dat wij achter een dikkeboom gaan staan?", lacht brigadier Stokkel. "Normaal gesprokenhebben we wel een motoragent mee, dat ben ik dan, die achter mensenaangaat die proberen te ontsnappen. Vandaag was het te glad, dan gaje snel onderuit op een motor." Op het moment dat Stokkel ditvertelt springt één van zijn collega's in de bus en rijdtmet zwaailicht aan het fietspad op. "Ze blijven proberen om aan onste ontsnappen."

Roest

Annique Merkel wordt uit een groep vriendinnen geplukt. "Hij isnet kapot gegaan. Ik zweer het", roept de 16-jarige scholiere meteen angstige stem. Twee politiemannen van het controleteam staan omhaar heen. De draadjes bij haar voorwiel worden onderzocht. "Er zitgewoon roest op. Ik geloof niet dat 'ie het net nog deed", zegtStokkel. Met een aansteker wordt het uiteinde van de dynamobewerkt. "Draai nu eens aan je wiel?" De opluchting straalt vanAnnique's gezicht af als haar licht het plotseling doet. "Volgendekeer moet je er zelf voor zorgen dat het werkt", zegt éénvan de brigadiers en laat het meisje gaan. "We zijn natuurlijk geenfietsenmakers", vindt Stokkel. "Maar, ik heb zelf een dochter en ikweet hoe dat gaat. Ik weet dat die draadjes snel wordenkapotgetrokken."

Het begint nu langzaam maar zeker echt licht te worden. Erworden nog een paar fietsers aangehouden, waarvan de bekeuringenweer worden ingetrokken omdat het te licht is. Reden om te gaan.Deze controle heeft ongeveer vijftien bekeuringen opgeleverd. "Deoverheid verdient hier dus niets aan. Hier hebben vijf mensengewerkt, dan reken ik de administratie nog niet mee", verteltJansen. "Het gaat vooral om het praatje dat je erbij houdt, je moetook vertellen waarom. Ik sta daar niet voor m'n lol in de kou teschrijven."

Joke van der Glas




Illustratie: Joost van Waert (© U-blad)


Smoezen top-5

"Net deed mijn licht het nog..."

"Oh, ik wist niet dat 'ie het niet deed..."

"Hij is gisteren gemold..."

"Het trapt zo zwaar..."

"Dit is een fiets van een huisgenoot..."

Probleemgestuurd onderwijs deugt, maar studenten moeten wennen

Probleemgestuurd onderwijs deugt, maar studenten moetenwennen

"Boot, auto, trein, schoenen." Een groepje eerstejaarsIndustrieel Product Ontwerpen (IPO) van de Haagse Hogeschool somteen rijtje voertuigen op. Het is de bedoeling dat de studenten eendenkbeeldige fabrikant op weg helpen. Hij is van plan een nieuwvervoermiddel op de markt te brengen, maar heeft geen flauw ideewelk. Daarom wil hij eerst weten wat vervoeren eigenlijk is. En watde verschillen en overeenkomsten zijn tussen al bestaandevervoermiddelen.

De opdracht brengt de studenten ertoe een opsomming te geven diehet niveau van Sesamstraat niet ontstijgt. Slechts éénvan hen heeft in de gaten dat dit niet de bedoeling kan zijn. Maarzijn pogingen de groep op een ander spoor te zetten, wekken slechtsirritatie op: "In de tijd dat we hierover discussiëren, haddenwe al een A4'tje vol kunnen hebben." Als de tijd om is, lijken destudenten inderdaad weinig te zijn opgeschoten. En om nou te zeggendat ze op hbo-niveau aan de slag zijn geweest...

Dat zijn ze wel, legt tutor Paul Hörchner uit. "Want debedoeling van deze bijeenkomst is dat ze de opdracht goed lezen, demoeilijke begrippen proberen te verklaren en leerdoelenvaststellen. Dat is redelijk gelukt." Maar het liep niet echtlekker, vindt hij ook. De student die de groep op een andere koersprobeerde te krijgen, mag de slimste zijn geweest, maar daar gaathet niet om. "Hij is te weinig flexibel, daardoor traineert hij hetgroepsproces."

Als je op de ouderwetse manier naar zo'n bijeenkomst kijkt, gaanje vingers jeuken, weet Erik de Jong, een andere Haagse tutor. "Danis de verleiding groot om toch een klein college te gaangeven."

Ontevredenheid

Maar om ouderwetse colleges draait het in probleemgestuurdonderwijs (pgo) nu juist niet. De bakermat van dezeonderwijsformule is de Universiteit Maastricht. Daar wilde men afvan de traditionele hoorcolleges - met een alleswetende docent diekennis overdraagt aan zijn nietswetende studenten. Studenten stekenveel meer op als ze zelf aan het werk gezet worden. Geef ze eenprobleem en laatze er zelf in groepjes de benodigde kennis bijzoeken, dat is simpel gezegd de Maastrichtse filosofie.

Maastricht heeft veel succes met pgo, en haar voorbeeld heeftalom navolging gekregen. Geneeskunde in Groningen doet al metsucces aan pgo, technische bestuurskunde in Delft ook, dehotelschool in Leeuwarden oogst er applaus mee, de TechnischeUniversiteit Eindhoven wil 'ontwerpgericht onderwijs' geven. Er isbijna geen hogeschool of universiteit meer die niets aan pgo-achtigonderwijs doet.

Maar lang niet overal is pgo een succes. Aan sommige opleidingenis de waardering van studenten met sprongen omhoog gegaan sinds hunonderwijs in een pgo-jasje is gestoken. Maar op minstens even veelplaatsen leidt de invoering van pgo tot grote ontevredenheid onderstudenten.

De opleiding maatschappelijk werk & dienstverlening (mwd)aan de Hogeschool van Amsterdam lijkt zo'n plek waar pgo vooralsnogop een fiasco is uitgelopen. Vóór de invoering ervaneindigde ze als tiende in de studenten-poll van de Keuzegids HogerOnderwijs, dit jaar is ze gekelderd naar de twintigste en laatsteplaats.

Opleidingshoofd Els Verhoef heeft er wel een verklaring voor."We leiden studenten op die in het voortgezet onderwijs nog met detraditionele docent voor het bord te maken hadden", zegt ze. "Diehebben het gevoel dat ze in het diepe worden gegooid. Na eenkwartaal begonnen ze de hakken al in het zand te zetten, zo van:'Wij willen colleges'. Omdat ze dachten dat ze te weinigleerden."

Revolutie

"Onderwijsveranderingen brengen altijd hectiek met zich mee",zegt dr. Cees van der Vleuten, als hoogleraar onderwijskunde aan deUniversiteit Maastricht dagelijks bezig met probleemgestuurdonderwijs. "Je moet zoeken naar je eigen weg. Dat kost altijd eenaantal jaren. Dat ligt niet zozeer aan pgo, hoewel dat wel vaak deschuld krijgt. Maar het invoeren van zo'n nieuwe onderwijsvormvereist een totaal andere aanpak en die kun je niet één,twee, drie doorvoeren."

Dat er hoop is voor opleidingen als de Amsterdamse mwd, bewijsthet voorbeeld van bestuurskunde aan de Katholieke UniversiteitNijmegen (KUN). Die studie voerde bij de oprichting, tien jaargeleden, een verregaande vorm van pgo door. Dat kwam haaraanvankelijk op een slechte beoordeling van een visitatiecommissiete staan en ook de studenten waren ontevreden.

"Er begon op een gegeven moment moeheid op te treden", verteltonderwijskundig adviseur Rob Gerritsen van de KUN. "Want pgo werktaltijd volgens een vaste procedure." Het belangrijkste probleemwasvolgens hem dat de studenten te weinig loskwamen van de boeken."Dat klinkt misschien vreemd, maar ze zochten de antwoorden op deproblemen die ze voorgelegd kregen in de literatuur. En ze slaagdener niet goed in om die in hun eigen woorden te vertalen. Daaromwerken we sinds een jaar of drie met taken waarin ze verder moetenkijken dan de boeken."

Bestuurskunde in Nijmegen hanteert inmiddels een eigen mix vanmoderne onderwijsvormen, die wel allemaal op pgo gebaseerd zijn."Ik denk dat dat een voorwaarde is. Het is voor de afwisseling inelk geval heel belangrijk", aldus Gerritsen. De deskundigen zijnhet daar mee eens. Een nieuwe visitatiecommissie was heel tevreden.Gerritsen: "We hebben nu de beste bestuurskunde-opleiding vanNederland."

De Maastrichtse onderwijskundige Van der Vleuten denkt dat hetook met de Amsterdamse mwd-opleiding wel goed komt. Die heeft er inieder geval goed aan gedaan om radicaal te veranderen, vindt hij."Revolutie is beter dan evolutie. Omdat het een heel andere maniervan denken vereist. Als je het maar mondjesmaat invoert, rakenstudenten en docenten er niet aan gewend. Je doet het goed of jedoet het helemaal niet."

HOP, Inge de Visser


Probleemgestuurd onderwijs in Utrecht

In Utrecht werkt de faculteit Dierengeneeskunde al een jaar ofvier met probleemgestuurd onderwijs. De faculteit Geneeskunde gaatin het nieuwe curriculum, dat per september start, ook beginnen metpgo. De opleiding Natuurwetenschappen en Bedrijf & Bestuur(NWBB), heeft van de visitatiecommissie de aanbeveling gekregen ommeer de kant van het probleemgestuurd onderwijs op te gaan enoverweegt dit nu dan ook. "Er is een hele delegatie naar Maastrichtgeweest om daar eens te kijken", vertelt F. Keesen van hetUniversitair Strategisch Programma. "De stemming was: 'Goh, dat isleuk, maar niet snel te kopiëren. Je moet het integraal in dehele opleiding doorvoeren, je kunt het niet alleen in een vakjetoepassen."

Volgens Keesen moeten vooral de docenten wennen aanprobleemgestuurd onderwijs."

De studenten zijn wel tevreden over deze vorm van onderwijs."Als je de Keuzegids of de Elsevier-enquetes erop naslaat staat deMaastrichtse opleiding consequent bovenaan", aldus Keesen. Criticizeggen dat je een speciaal soort student moet zijn om goed tefunctioneren binnen hetpgo. "Je moet goed kunnen samenwerken,einzelg"ngers zouden minder goed functioneren."

Vooral voor de lagere jaren is het een goede onderwijsvorm meentKeesen. "Voor eerste en tweedejaars is het een goede manier omstudenten te begeleiden. Ze studeren samen, daardoor is er meersociale druk, dus worden er meer vakken gehaald." Voor de hogerestudiejaren zijn de probleemstellingen vaak van een te laagniveau.

Jv/dG