Achtergrond

Hoorcollege als multimedia show




Jan Kuperus op voor de titel 'Docent van hetjaar'

"Wat is het probleem waarmee we in de natuur- ensterrenkunde altijd weer te maken krijgen? Dat is dat je eenmeetinstrument hebt waar data uitkomen en de vraag is nu: hoe krijgik die data de computer in?" Dr. Jan Kuperus kijkt onderzoekend hetzaaltje rond waar elf tweedejaars studenten in afwachting zijn vande start van het practicum 'data-acquisitie', en zegt en passanttegen een laatkomer: "Kom binnen, je hebt al heel wat gemist. Ikhad je toch de begintijd gemaild? O, je staat niet op demailinglist."

Lang, kaarsrecht en onberispelijk in het pak vormt de man die almeer dan dertig jaar actief is in het natuurkunde-onderwijs eenopvallend contrast met zijn losjes geklede studenten die deinleiding van hun docent onbewogen over zich heen laten komen. Maarkennelijk kunnen zij de terloopse ironie waarmee Kuperus zijnverhaal doorspekt wel waarderen, gezien althans het feit datstudievereniging A-Eskwadraat hem heeft voorgedragen voor de titel'docent van het jaar'. De voornaamste reden voor die uitverkiezingvormt overigens het eerstejaars college Meten in de fysica, datdoor Kuperus is omgevormd tot een ware visuele belevenis.

"Hij heeft zijn multimedia prima voor elkaar", is hetgoedkeurende oordeel van twee studenten wie de Kuperusshow uit huneerste jaar nog helder voor de geest staat. "In dat opzicht valthij in deze faculteit echt op, want voor veel andere docenten ishet gebruik van twee overheadprojectoren al het summum vanhightech." Ook studentassistent Alexander van Heukelum is tespreken over het onderwijs van de man die nog steeds opmerkelijkeinteresse aan de dag legt voor nieuwe ontwikkelingen. "Hij was eenvan de eersten die computers in het onderwijs is gaan gebruiken, enhij blijft voortdurend zoeken naar manieren om het practicum tevernieuwen. Heel inspirerend. Deze zomer neemt hij afscheid, maarik denk dat hij in zijn hart nog best een paar jaar zou willenblijven."

Op zijn werkkamer in het Minnaertgebouw ondergaat Kuperus deplichtplegingen die horen bij zijn nominatie met enige tegenzin."Docentvan het jaar? Ach, persoonlijk zit ik daar niet zo om tespringen. Ik ben niet zo'n persoonsverheerlijker. Overigenswaardeer ik het wel bijzonder dat de studenten van A-Eskwadraat mijmet zoveel enthousiasme hebben voorgedragen."

Een goede docent? Hij denkt even na. "Dat is voor mij in deallereerste plaats iemand die er zin in heeft, iemand die het leukvindt om studenten wat nieuws bij te brengen. Dat zoeken naarnieuwe dingen gaat voor mij zeer zeker op. Toen ik in 1967 uitAmerika terugkwam en hier als docent begon, was mijn eerste aankoopeen mechanische rekenmachine voor het practicum, als aanloop vooralle

computerontwikkelingen die er aan zouden komen."

Slinger

Sinds jaar en dag verzorgt Kuperus voor zo'n honderd eerstejaarshet college Meten in de fysica, waarin studenten kennis maken methet meten en het statistisch interpreteren van meetgegevens. Om diekennismaking levendig te houden, maakt Kuperus gebruik van alletechnieken die voorhanden zijn.

"Op zich geef ik dat college in de vorm van een klassiekhoorcollege. Daar is wat mij betreft ook niks mis mee, mist je heteen beetje sappig kunt houden. Daarom zorg ik dat er voortdurendwat te zien is. Op één scherm projecteer ik de tekstenvan het college. Intussen loopt in een hoek van de zaal eenexperiment, dat via een camera op een tweede scherm wordt vertoond.En dan is er vaak ook nog een scherm met simulaties van de metingdie ik behandel.

Een voorbeeld van zo'n experiment is de statistischebeschrijving van de periode van een slinger. Als ik de statistiekvan waarnemingen

behandel, staat in de hoek van de zaal een slinger opgesteld,die is verbonden met een meetapparaat dat per slingerbeweging deperiode registreert en dat de gegevens verwerkt tot een grafiek.Dit gebruik ik om de in de statistiek bekende normaalverdeling teintroduceren. Het aardige van deze aanpak is dat de studenten zienhoe dat grafiekje tijdens het college heel geleidelijk naar dieverdeling toegroeit. Overigens loopt het college samen met eenwerkcollege en een practicum over dezelfde stof. Het is decombinatie van die drie waardoor de studenten leren om zelf met destof om te gaan."

Als onderwijsman heeft Kuperus zich bij Natuur- en Sterrenkundealtijd prima op zijn gemak gevoeld, zegt hij. "In sommigefaculteiten wordt iemand die zich fulltime met het onderwijs bezighoudt al snel gezien als een uitgerangeerde wetenschapper. Zo benik bij mijn weten nooit bekeken. Maar dat komt ook omdat onderwijshier altijd een heel centrale positie heeft ingenomen. Wij waren deeerste faculteit met een eigen onderwijsinstituut en ook op hetgebied van niveaudifferentiatie waren wemet onze TWIN-programma'smet Scheikunde en Wiskunde vroeg bij."

Verwachtingen

Een van de meer serieuze problemen van Natuur- en Sterrenkundevormt de hoge uitval van een kleine veertig procent van destudenten in het eerste jaar. Om studenten een persoonlijkerbegeleiding te geven, krijgt de faculteit dit najaar eentutorsysteem. En met de invoering van de bètawaaier kunnenstudenten over een paar jaar naast een wetenschappelijkeafstudeervariant ook kiezen voor een maatschappelijke of eeneducatieve afstudeerrichting. Toch vraagt Kuperus zich af of ditecht oplossingen zijn.

"De kern van het probleem blijft dat mensen met verkeerdeverwachtingen natuurkunde gaan studeren. Het zijn soms ook debetere leerlingen die het in het VWO niet al te moeilijk hadden.Als die merken dat ze hier opeens wel hard moeten werken, valt dattegen. En zoiets los je niet op met een maatschappelijke variant ofmet tutoren, want natuurkunde op het niveau dat wij van onzeafgestudeerden verwachten is gewoon een moeilijk vak, waarvoor eenaantal studenten nu eenmaal niet geschikt zijn."

Hoewel het onderwijs hem zeer aan het hart gaat, heeft Kuperusnog slechts een enkele keer een Onderwijs Meesterdag bijgewoond."Ik ben heel blij dat de universiteit zich nu echt serieus metonderwijs bezig houdt na haar interesse lange tijd alleen met demond te hebben beleden. De invoering van onderwijskwalificaties enonderwijsloopbanen is zonder meer positief. Maar of je dat moetbegeleiden met onderwijsconferenties vraag ik me af. Die leidentoch relatief vaak tot vage uitspraken, waarmee niemand uit devoeten kan. Ik organiseer zelf op 22 januari een practicumdag voorcollega's uit den lande met lezingen en demonstraties rechtstreeksuit de praktijk van het natuurkundeonderwijs. Dan gaat het om heelconcrete informatie over het vak. Daar zie ik eigenlijk meer heilin."

Aan het eind van het gesprek voert Kuperus de verslaggever nietzonder trots mee door het Minnaertgebouw. "Ik heb vrijwel mijn heleloopbaan in Trans 1 gewerkt, een prima gebouw, maar wel erg ver vande rest van de faculteit. Toen ik nog in de U-raad zat, heb ik meer al voor ingezet om het Minnaertgebouw gerealiseerd te krijgen.Bij de totstandkoming ben ik van ontwerp tot inrichting actiefbetrokken geweest. Ik ben dan ook heel blij dat ik nog meemaak datwe er nu zitten."

De ene na de andere zaal, waar we doorheen lopen, zit vol metjongens. Heeft Kuperus het nooit jammer gevonden dat er zo weinigvrouwen natuurkunde studeren? Hij kijkt verbaasd op bij een vraagdie hem kennelijk nooit erg heeft bezig gehouden. Dan antwoordt hijmet een zweem van een glimlach: "Ach nee, het vak natuur- ensterrenkunde is sekseneutraal, dus in dat opzicht heb ik het nooitals een bezwaar gezien.En bovendien, ik heb zelf drie dochters. Dusvormde mijn huiselijk leven misschien wel een mooi tegenwicht."

Erik Hardeman

Stress is een prachtig mechanisme


Aan psychische klachten zoals chronische vermoeidheid enburn-out zit altijd ook een lichamelijke kant. Daartegenover hebben(immuun-) ziekten zoals reuma vaak mede een psychische achtergrond.Om te zoeken naar een effectieve therapie is het dus hoog tijd omin het onderzoek een einde te maken aan de kunstmatige scheidingtussen lichaam (geneeskunde) en geest (psychologie), vindenpsycholoog Lorenz Van Doornen en immunologe Cobi Heijnen. Weg metde orenmafia. Op zoek naar de biologie van deindividualiteit.


Stress is een prachtig mechanisme

Het mag vreemd klinken, maar wie prof.dr. Lorenz vanDoornen over stress hoort praten, zou bijna enthousiast worden.Natuurlijk, ook de hoogleraar Gezondheidspsychologie probeert deongezonde spanning te vermijden die wordt veroorzaakt doorovermatige drukte. Maar over stress als hormonaal regelsysteem vanhet lichaam is de man die al zo'n 25 jaar 'in de stress' zit in deloop der tijd alleen maar enthousiaster geworden.

"Het stress-systeem is een geniaal en voor ons voortbestaanonmisbaar stelsel van 'checks and balances'. Ruwweg zijn er tweehormonale systemen bij betrokken. Het ene systeem produceertadrenaline, een heel functioneel hormoon dat energie mobiliseert opmomenten waarop we in actie moeten komen en dat ervoor zorgt dat westress in beginsel als aangename spanning in ons lichaam kunnenervaren.

"Bij langdurige stress gaat het lichaam daarnaast ook cortisolproduceren. Als de adrenaline ongeremd zijn gang zou gaan, zoudenonze reserves namelijk binnen de korste keren zijn opgebrand.Cortisol voorkomt dat. Op zich is er dus sprake van een prachtiguitgebalanceerd mechanisme. Het gaat pas mis als de spanning telang aanhoudt. Dan kan stress leiden tot burn-out en chronischevermoeidheid."

Omdat deze kwalen vooral als psychisch worden gezien, heeft denadruk in het onderzoek naar het uit de rails lopen van hetstress-systeem tot nu toe vooral op de gedragstherapeutische kantvan de zaak gelegen, betoogde Van Doornen vorige week in zijnoratie. "Psychologen wetenwel dat stress gepaard gaat metlichamelijke verschijnselen zoals een hogere bloeddruk, eenversnelde hartslag en een hoog cortisolniveau. Maar omdat die bijhet beëindigen van de stressvolle situatie weer snelverdwijnen, worden zij vooral gezien als bijverschijnselen.

"Als mensen na afloop van een periode van stress last blijvenhouden van moeheid of van een gebrek aan concentratie, moeten zijdus een psychisch probleem hebben, is de gangbare redenering in depsychologie. Het probleem zal wel tussen de oren zitten, wantfysiek is er immers niets aan de hand."

Paniek

Hoe meer bekend wordt over het stressmechanisme, des teduidelijker wordt dat dit een onjuiste gedachte is, stelt VanDoornen. "Uit onderzoek met proefdieren blijkt namelijk datblootstelling aan stress gepaard gaat met duidelijk waarneembarefysiologische veranderingen in onder meer de hersenen en hetimmuunsysteem. De voornaamste boosdoener is een te hoge dosiscortisol in het bloed. Zo zijn bij proefdieren die gedurende enigetijd in paniek zijn gebracht, nog weken later veranderingenzichtbaar aan de hippocampus, een klein orgaan in de hersenen dateen centrale rol speelt in de manier waarop ons brein omgaat metemoties en herinneringen. Later is zulk onderzoek met behulp vanscans ook bij mensen uitgevoerd. Bij een langdurig verhoogdcortisolniveau bleek niet alleen hun hippocampus soms meer dan tienprocent in volume te zijn afgenomen, maar was ook hun geheugenachteruit gegaan.

Volgens Van Doornen is de belangrijkste les die uit dezeontdekkingen kan worden getrokken, dat cortisol en anderestresshormonen een rol spelen bij het ontstaan van 'psychische'ziektes zoals burn-out en de chronische vermoeidheidsziekte ME."Veel psycho-somatische klachten hebben een puur fysiologischeoorzaak en zijn dus in feite gewoon lichamelijke klachten.Natuurlijk bestrijd ik niet dat de achterliggende oorzaak vanpsychische problemen meestal is gelegen in omstandigheden zoals dehoge werkdruk en de steeds toenemende prestatie-eisen in demaatschappij. Als in een bedrijf veel personeelsleden met stressrondlopen, moet je dat bedrijf reorganiseren. Maar dat laatonverlet dat de lichamelijke klachten die het gevolg zijn vanstress, en het feit dat de een veel stressgevoeliger is dan deander, een fysiologisch aanwijsbare oorzaak hebben. Die kant van dezaak wordt helaas nog door veel pyschologen genegeerd. Er zijn weleen hoop stresstherapieën die allemaal een beetje helpen, maarniemand is geïnteresseerd in de vraag waarom ze helpen en ofdat misschien beter kan.

"Ik denk dat het hoog tijd word om een fysiologische basis aande behandeling te geven, zodat we een beetje afkomen van dieellendigevaagheid die nu nog rond stress hangt. Ik ken mensen metburn-out die na een half jaar thuis geen enkele veranderingbespeuren. Maar ja, omdat ze ogenschijnlijk niets meer mankeren,worden ze als querulanten beschouwd die maar naar een psychiatermoeten. Onzin. Kennelijk heeft het stress-mechanisme ietsbeschadigd wat langer nodig heeft om te herstellen. In onsonderzoek willen we er achter komen wat dat precies is."

Stress-profiel

Kort samengevat wil van Doornen als het ware een fysiologischedefinitie van stress en stressgevoeligheid te ontwikkelen. "Wijmeten bij mensen in allerlei verschillende omstandigheden dehoeveelheden adrenaline en cortisol, de bloeddruk en de hartslag enwe proberen na te gaan hoe die niveau's gedurende een etmaalvariëren, en wat de invloed is van pieken in de activiteit envan rustperioden."

Een van de hypotheses van Van Doornen is dat verschillen instress-bestendigheid samenhangen met het vermogen van het lichaamom snel te herstellen. Het idee daarbij is dat niet zozeer destress zelf maar een gebrek aan herstelvermogen de schadeveroorzaakt, omdat daardoor het cortisolniveau te lang hoog blijft.Een deel van het Utrechtse onderzoek richt zich daarom op dat nogvolstrekt onbekende herstelmechanisme, dat waarschijnlijk vooraltijdens de eerste uren van de slaap, de diepe slow-wave slaapactief is. Dat onderzoek is volgens Van Doornen vooral van belangomdat het uitzicht biedt op methoden om risico-groepen voorchronische stress en burn-out te identificeren. "Als je weet hoe jeherstel in fysiologische termen moet definiëren, kun jemisschien patronen ontdekken in de manier waarop mensen van stressherstellen."

Op termijn moet het onderzoek van Van Doornen uitmonden in hetopstellen van een individueel stress-profiel. "Mijn ideaal is datwe in de toekomst een vergelijkbare risico-analyse kunnen maken alsnu al gebeurt voor hart- en vaatziekten. Daarvoor hoef je alleenmaar de cholesterol en de bloeddruk te meten en te vragen of iemandrookt. Dan tokkel je dat bij wijze van spreken in op je PC endaaruit rolt de kans die iemand heeft om de komende vijf jaarproblemen te krijgen.Het stressonderzoek bevindt zich nu indezelfde situatie waarin het hart- en vaatonderzoek zich dertigjaar geleden bevond. Vandaar dat ik ervoor pleit om dit onderzoeknu met kracht ter hand te nemen. Gezien het percentage mensen in deWAO met stressklachten lijkt het me geen onbelangrijke zaak om eengoede maat voor stressgevoeligheid te ontwikkelen."

Dat zijn onderzoek zou kunnen leiden tot de ontwikkeling vanmedicijnen acht Van Doornen niet denkbeeldig, maar hij waarschuwtvoor te hoge verwachtingen. "Als je al een anti-stressmiddel zoukunnenontwikkelen, dan zou dat hooguit geschikt zijn om in eenvroeg stadium van burn-out het schadelijke effect van cortisol teneutraliseren. Maar het zal nooit meer dan een hulpmiddel wordennaast een gedragstherapeutische aanpak van chronische stress, eenbeetje op dezelfde manier waarop anti-depressiva nu wordengebruikt. Van anti-stress middelen moet je zeker geen wonderenverwachten."

Erik Hardeman

'Ineens had ik een doel: d''r wilde ik stage gaan lopen'

Stage lopen in de 'poort van Soho', op de hoek vanBroadway en Houston. Welke student droomt niet van een dergelijkstudie-uitstapje naar New York. Nicole Hendriks verwezenlijkte diedroom en liep drie maanden rond bij het Internetbedrijf PseudoPrograms. De in New York verblijvende journalist Jeroen Ansinksprak haar. "Ik ben een stuk losser over mijn toekomst gaannadenken."

Eigenlijk was het verblijf van Nicole Hendriks (26, laatstejaarsFilm & Televisiewetenschappen) in New York één grotetoevalstreffer. Ze wilde er al een tijdje naar toe, maar kon hetzich niet veroorloven. Dat veranderde toen haar vriend, die voorMoret, Ernst & Young werkt, voor een paar maanden naar New Yorkwerd uitgezonden.

Hendriks: "Dat was een kans die ik niet kon laten liggen. Ikmoest gewoon mee." Probleem was alleen dat het volstrekt nietduidelijk was wat ze daar zou moeten doen. "Ik wist wat vantelevisie, ik wist wat van websites en ik wilde iets doen op hetsnijpunt van televisie en onafhankelijke media. Ik heb heel veelrondgebeld om een interessant bedrijf te vinden. Maar het is heelmoeilijk om vanuit Nederland te weten te komen wat er preciesgebeurt in New York op het gebied van nieuwe media."

Toen las ze in het weekblad Intermediair een artikel overNederlanders in New York. Een van de geïnterviewden was EngSan Kho, die vijf jaar geleden op de bonnefooi naar New York gingen uiteindelijk terecht kwam bij Pseudo Programs, een van de eerstebedrijven ter wereld die televisieprogramma's via het Internetverzorgt. "Ineens had ik een doel: d''r wilde ik stage lopen",aldus een opgetogen Hendriks. "Ik heb Eng San opgebeld en gevraagdof ze nog mensen nodig hadden. 'Kom maar langs', zei hij toen."

Het was de eerste keer New York voor Hendriks, maar veel tijd omte wennen had ze niet. "Het moest allemaal snel, snel, snel. Ikkwam hier zonder stagevoorstel en zonder begeleider. De enigeafspraak die ik had was dat ik Pseudo zou bellen zodra ik in NewYork was."

Hendriks belde, mocht naar een uitzending komen kijken en na eenrondleiding door het gebouw en een kort gesprekje kon ze meteen devolgende dag beginnen. Ze kwam terecht bij Streetsound, een van dekanalen op de site, als produktie-assistent en manusje-van-alles.Haar stagebegeleider werd Frans Bosboom, universitair hoofddocentKunstbeleiden -management en coördinator Cultuurbeleid bij defaculteit Letteren.

"Ik heb hem vanuit New York benaderd omdat hij veel interesseheeft in nieuwe media", vertelt Hendriks. "Bij Letteren bestaat ersinds kort dan wel de specialisatie Nieuwe digitale media encultuur, maar omdat ik al bijna klaar ben met mijn studie was hette laat om daar nog vakken bij te volgen."

Kopiëren

Pseudo Programs houdt kantoor in de 'poort van Soho', op de hoekvan Broadway en Houston. Daarmee staat het bedrijf midden in wat inde volksmond Silicon Alley is gaan heten, een gebied inzuid-Manhattan waar talloze Internetbedrijfjes zijn gevestigd. Hetverschil met Silicon Valley - de grote broer in het westen van deVS - is dat het in New York meer gaat om de inhoud van de websites.Pseudo Programs verzorgt bijvoorbeeld shows over drums 'n bass,poëzie of computergames, allemaal gericht op een kleinedoelgroep die normaal niet op radio en tv wordt bediend. Tot nogtoe zijn de programma's van Pseudo het best te vergelijken met eentalkshow via het Internet, zegt Hendriks, waarbij de techniek nogniet zo ver is dat de beeldkwaliteit het kan opnemen tegen die vantelevisie. "Maar het wordt meer dan een Jerry Springer op het net.Breedband komt er binnenkort aan, waardoor de uitzendingen snelleren beter worden. Het Internet wordt een nieuw medium waarbij je,terwijl je aan het kijken bent, achtergrondinformatie kunt opzoekenen ook nog eens contact kunt maken met de programmamakers en jemedekijkers. Maar waar het precies naartoe gaat weet niemand. Datis ook het fascinerende eraan."

Wordt er vanuit de westkust, die zich vooral richt op deontwikkeling van chips en de bijhorende software, nogal eensmeewarig op New York neergekeken, toch maakt de content basedindustry een turbulente groei door. Hoewel het nog steeds nietprecies duidelijk is hoe een op inhoud gericht bedrijf uiteindelijkwinst zal maken, blijken Internetaandelen erg populair, vooral bijspeculanten. Ook Pseudo wil de volgend jaar de beurs op. Hetbedrijf is, zoals de meeste bedrijfjes in Silicon Alley, nog ergjong: pas begin 1998 maakte het de overstap naartelevisie-uitzendingen via het web. Daarvoor hield het zich vooralbezig met radio-uitzendingen.

Hendriks: "Als ik bij een wat meer corporate ingesteld bedrijfwas terechtgekomen had het best gekund dat ik de hele stage langniet meer mocht doen dan kopiëren en gegevens invoeren. Hierben ik weliswaar ook begonnen met lullige klusjes - zoals hetzoeken naar fouten op de websites, en het invullen van databases.Maar op een gegeven moment hadik het daarmee wel gehad en wilde ikiets doen waar ik wat meer bij kon nadenken. Dat was geen enkelprobleem: ik kon zo verder als produktie-assistente vanStreetsound.

"Daarbij ging het af en toe over hele basale dingen. Ik heb eenkeer gesuggereerd dat het misschien niet zo'n goed idee was om tweemensen met een licht T-shirt tegen een witte achtergrond teinterviewen. De mensen met wie ik werkte zeiden vaak dat ik dedingen zo scherp zag, omdat ik van buiten kwam en op een heelandere manier tegen de zaken aankeek."

Toch heeft Hendriks het gevoel dat zij meer van Pseudo heeftgeleerd dan Pseudo van haar. "Ik zat hier voornamelijk om me teoriënteren. Wat is het voor bedrijf, welke werkwijze houdt heterop na, waar gaat het naartoe? Meer kun je ook niet doen in driemaanden. Die tijd is te kort om een groot project op te starten. Ikdenk dat ik daarom ook zo vrij ben gelaten. Binnen Pseudo kon ikmet iedereen contact opnemen, en als ik af en toe een middag vrijwilde nemen om een ander bedrijf op te zoeken, mocht dat ook."

Underground

Alhoewel de bedrijfsstructuur bij Pseudo zo open is dat eenstagiair binnen een paar maanden uitvoerend producent zou kunnenworden, heeft Hendriks niet geprobeerd haar stage om te zetten ineen baan. "Nog afgezien van de vraag of dat visumtechnisch zoukunnen. Ik wil eerst mijn studie afmaken, zodat ik iets heb om opterug te kunnen vallen. Bovendien heb ik nog teveel verplichtingenin Nederland. Maar ik ben wel een stuk losser over mijn toekomstgaan nadenken. Voorheen dacht ik aan een baan bij de publiekeomroep, bijvoorbeeld bij de NPS. Dat kan nog steeds maar mijntoekomstperspectief is nu breder. Ergens heb ik het gevoel dat ikterug moet naar New York. Het gevoel iets te missen als ik hierniet ben is sterk."

Hendriks zal waarschijnlijk wel haar scriptie gaan schrijvenover Silicon Alley. "Ik zit nog te broeden op een goed onderwerp.Wat interessant zou kunnen zijn, is de relatie tussen interactieveprogramma's op het Internet en hun kijkers. Pseudo heeft een heeltrouw publiek op het message board, waarop kijkers kunnen chattenen commentaar kunnen geven op het programma. Dat message board iseen heel goede bron van informatie voor ontwikkelingen in de scenewaarin het publiek zich beweegt."

Een onderzoeksvraag heeft ze nog niet. "Het probleem is eenbeetje dat mijn onderzoek ook voor deze underground jongeren waardemoet hebben, want anders is de kans groot dat ze hun medewerkingweigeren. Iedereen ruikt tegenwoordig immers geld en wil van allesweten over deze jongeren,dus ik kan me voorstellen dat ze hetliefst zo underground mogelijk blijven."

Jeroen Ansink

Wraakzuchtige bruid in Iraanse komedie

De Iraanse cinema moet zich onderwerpen aan de Islamitischecensuur maar weet zich toch op creatieve wijze aan die inhoudelijkebeperkingen te ontworstelen. De zelfreflexieve films maken derelatie tussen fictie en werkelijkheid, en de Iraanse liefde voorde cinema tot hun centrale thema. Zo munt vooral Abbas Kiarostamiuit in realistische speelfilms die geworteld lijken in hetalledaagse Iraanse leven terwijl ze daar tegelijkertijd defictionele constructie van zichtbaar maken. Zoals bijvoorbeeldinThrough the olive trees, een film die zich afspeelt op de set vanKiarostami's eerdere film And life goes on en die laat zien dat dieeerdere film over de aardbeving in Noord-Iran niet de puredocumentaire was waar je hem voor hield.

Het vijfde seizoen van de jonge Engels/Iraanse regisseur RafiPitts onderscheidt zich van de experimenten van genoemdelandgenoten in het feit dat de komedie een rechttoe rechtaanverhaal vertelt zonder onverwachte dubbele bodems. Desalniettemingeeft ook Het vijfde seizoen een helder inkijkje in een cultuur diein het westen met betekenissen is overladen en toch, of juistdaarom, achter vele sluiers verborgen blijft.

De film vertelt het verhaal van het gearrangeerde huwelijktussen Mehrbanou Jamalvandi en Karamat Kamalvandi in het oudstedorpje van Iran. Dit huwelijk moet de generaties lange vete die ertussen de beide familes gaande is oplossen. Niemand weet meerwaarom de ruzie ontstaan is maar dat het nog immer diep zit blijktals de bruidegom tijdens het huwelijksfeest verkondigt debruidschat niet te willen betalen. Van schrik sterft de grootvadervan de bruid aan een hartaanval en zint de ontgoochelde bruid opwraak voor dit verlies van eer. Het is het begin van een hernieuwdesplitsing in het dorp die door de strijdbare bruid Mehrbanou metveel vuur wordt aangewakkerd, en uiteindelijk zeer concreet vormkrijgt in de vermakelijke competitie tussen bruidegom en bruid alsbeiden een busje kopen en een vervoerslijn naar de stadbeginnen.

Het vijfde seizoen van Rafi Pitts is een sobere, warme Perzischeminiatuur geworden met schilderachtige beelden van het Iraansewoestijnlandschap, de zandkleurige huizen en de kleurrijke rokkenen sluiers van de vrouwen in het dorp. Hilarisch is deze Iraanseversie van Romeo-en-Julia-tegen-wil-en-dank niet bepaald maar er iswel ruimtevoor een glimlach en de eigenzinnige, zelfbewusteMehrbanou (Roya Nonahali) ondermijnt met verve het imago van deIraanse vrouw als een in zwarte sluiers gehulde gestalte diegedoemd is tot huiselijke gevangenschap.

Jann Ruyters

Het vijfde seizoen draait dagelijks in 't Hoogt1.

Erflaters van de Universiteit Utrecht



Hoogleraar te Utrecht in het Handels- en Zeerecht en BurgerlijkeRechtsbevordering van 1885 tot 1917.

Belangrijkste eigenschap: Volgens zijn zelf verzonnenwapenspreuk 'Fortis tenax' (krachtig vasthoudend) volhardend in hetverwezenlijken van de idealen die hij zich al jong heeftgesteld.

Wetenschappelijke verdienste: Auteur van het zeer invloedrijkeleerboek 'Leidraad bij de beoefening van het NederlandscheHandelsrecht'. Voorts: een visionair geleerde waar het demodernisering van wetgeving (van zijn hand is bijvoorbeeld de nogsteeds geldende Failissementswet) en rechtspraktijk betreft.

Oud-leerling Hermesdorff over Molengraaff: "De colleges munttenniet bepaald uit door levendigheid. Molengraafs betoog had ietsrustigs, bijna iets priesterlijks... (Maar) wie bij de Utrechtsehoogleraar de gebruikelijke theevisite bracht, ontdekte... de waremens in deze schijnbaar zo ongenaakbare figuur. Hij bleek volbelangstelling te zijn voor zijn leerlingen."

Molengraaff zelf, tijdens zijn afscheidscollege: "Alleen dan hebik hier met vrucht gearbeid indien ik er in geslaagd ben U (zijnstudenten) op Uwen verderen levensweg iets mede te geven dat U instaat stelt, in welke betrekking gij ook geplaatst moogt worden,mede te werken aan de heerschappij van het recht in hetmaatschappelijk leven."

AH

'Ik heb me geen dag verveeld'

Decennialang was hij niet weg te denken van defaculteit Biologie. Nu, op 63-jarige leeftijd, heeft CoenGörtz toch afscheid genomen. Hoogtepunt van zijn langeloopbaan aan de universiteit: het opzetten van de studie MedischeBiologie. Een afscheidsinterview met een markant onderwijsman,tevens eerstejaarsstudent geschiedenis.

Op het naambordje naast de deur staat keurig `DorineRaaijmakers'. Voor sommige bewoners van het Wentgebouw is ditechter nog altijd de kamer van haar voorganger Coen Görts.Jarenlang wisten biologiestudenten de weg naar Görts'werkruimte te vinden. Voor overleg, een bemoedigend woordje of eenhandtekening. Nu is hij er nog één keer aanwezig, omspullen op te ruimen. Twee blauwe containers vol papier hebbenkamer W 007 al verlaten. "Ja, je verzamelt een hoop in al diejaren", verklaart Görts gezeten tussen de lege ordners.

Drieënzestig is hij nu, en van die drieënzestig jaarheeft hij er vijfenveertig doorgebracht op de faculteit Biologie.Eerst als student, toen als promovendus, en sinds 1972 bijOnderwijs- en Studentenzaken. Veel heeft hij zien veranderen,sommige dingen zijn ook hetzelfde gebleven. Het karakter van defaculteit bijvoorbeeld. "Biologie is nog altijd een club met eenhechte band. De faculteitsvereniging UBV viert in februari haarlustrum, en daarvoor hebben zich vijfhonderd oudleden aangemeld.Zelf heb ik veel aan UBV te danken. Ik heb mijn vrouw leren kennentijdens een practicum dat ik begeleidde en waar zij als student aandeelnam. Dat zie je trouwens vaak, dat biologen hun levenspartnerin het eigen vakgebied zoeken. De sociale band bij Biologie is nogaltijd groot, en ook de open en coöperatieve sfeer bestaat nogaltijd. Ondanks de schaalvergroting."

Spijt

Dat is de belangrijkste verandering in die vijfenveertig jaar:de groei van de faculteit, die ook steeds efficiënter is gaanwerken. Het aantal hoogleraren steeg van zeven in 1954 totvijfendertig halverwege de jaren tachtig. Door de bezuinigingenzijn daar nu zo'n vijftien van over. De studentenaantallen stegennog veel sterker. Görts' lichting telde dertig eerstejaars; nuzijn aantallen van 250 heel gewoon. "De staf-student-ratio was inmijn tijd één staflid op elke vijf studenten", bliktGörts terug. "Nu is dat één op dertien.Tegelijkertijd isde onderzoeksoutput enorm gestegen. Dat is eengeweldige bedrijfsmatige ontwikkeling geweest."

"Maar daar wil de politiek niet van horen", vervolgt de meestalzo vriendelijke onderwijsman, die zich nu toch lijkt op te winden."De politiek zoekt altijd een legitimatie om verder te kunnenbezuinigen. Ik erger me ontzettend aan politici die zeggen dat deuniversiteiten alleen maar kicken op onderzoek. Daar heb ik nooitiets van gemerkt. De kwaliteit van het Nederlandse universitaireonderwijs is zeer hoog. Dat merk je als onze studenten in hetbuitenland terechtkomen. In internationale vergelijkingen scoortNederland hoog, maar dat schuiven politici graag opzij."

Zelf heeft Görts ook voor de keuze gestaan om naar hetbuitenland te vertrekken. Amerika. Het was begin jaren zeventig, enhij was net enkele jaren gepromoveerd. "Ik kreeg de kans om eenjaar als onderzoeker met een beurs naar Amerika te gaan.Tegelijkertijd ontstond er een vacature bij Onderwijs- enStudentenzaken van Biologie. Dat was een tweesprong: verder met hetonderzoek of met het onderwijs? Ik heb toen toch gekozen voor deonderwijsbaan, en daar heb ik bijna 27 jaar gezeten." Spijt van diekeuze heeft Görts nooit gehad. "Ik zit wel eens te bespiegelenhoe het zou zijn geweest als ik toen wél naar Amerika wasgegaan. Hoe zou het dan gelopen zijn? Daar kun je geen antwoord opvinden. Maar", benadrukt hij, "die gedachtes komen vooral voort uitnieuwsgierigheid, niet uit spijt."

Het werd dus een onderwijscarrière. Eerst was Görtssecretaris en later hoofd van de afdeling Onderwijs- enStudentenzaken. In die hoedanigheid was hij zowelonderwijscoördinator als studieadviseur. Die twee functieshoren samen te gaan, betoogt Görts vol overtuiging. "Je moetals onderwijscoördinator voeling met de studenten hebben. Bijandere faculteiten zie je volstrekt gescheiden werelden ontstaan,die langs elkaar heen werken. Dat hebben we bij Biologie nooitgewild." Voeling met de studenten heeft Görts nog steeds.Tijdens het gesprek komen er nog een paar binnenwandelen. "Zeker dejongere studenten weten niet dat ik eigenlijk al weg ben", zegtGörts. Vooral de bestuurlijk actieve studenten hebben eenspeciaal plekje in zijn hart. Binnenkort komen er zelfs een paarbij hem thuis eten.

Ouderen

Zó lang bij dezelfde faculteit saai? "Ik heb me geen dagverveeld", antwoordt Görts."Er was altijd wel iets nieuws omaan te werken. De onderwijsvernieuwing, de invoering van detweefasenstructuur. Als ik al die tijd alleen maar op de winkel hadmogen passen, had ik mijnweg wel elders vervolgd." Hoogtepunt wasde opbouw van de interfacultaire studie Medische Biologie, waarvoorGörts werd `uitgeleend' aan de faculteit Geneeskunde. Van 1982tot 1991 is hij hiermee bezig geweest. "Den Haag zei: Geneeskundemoet samen met de bètastudies een opleiding voor onderzoekersopzetten. Dat hebben we helemaal vanaf de grond opgebouwd met eenklein clubje. Een `task force' zou je dat nu noemen. Zeerenthousiaste en deskundige mensen, die het vertrouwen hadden vanhet college van bestuur. Dat werkte zeer prettig."

Görts heeft in zijn loopbaan nog meer `uitstapjes' gemaakt.Zo heeft hij een ontwikkelingsproject gedaan in Guyana, en is hijals interim-manager werkzaam geweest bij Aardwetenschappen. "Het isgoed om regelmatig buiten de muren van de faculteit te komen.Daarom heb ik er altijd veel dingen naast gedaan."

De laatste vier jaar was Görts verantwoordelijk voor hetHOVO, Hoger Onderwijs voor Ouderen. Dat blijft hij ook de komendejaren - op freelance basis - doen. Het HOVO verzorgt cursussen voorouderen die geen diploma willen halen, maar die puur uitbelangstelling in de collegebankjes kruipen. "Dat is een bijzonderedoelgroep", vertelt Görts. "De meesten zijn tussen de zestigen zeventig, en zijn geweldig gemotiveerd. Docenten vinden het ergleuk om aan hen college te geven." De speciale HOVO-cursussen zijneen uitkomst. Jonge studenten zijn nu eenmaal niet altijd evengelukkig met grijze hoofden in de collegezaal. "Hetaanschuifonderwijs werkt vaak niet goed", beaamt Görts."Ouderen hebben alle tijd, lezen alle literatuur, vragen zelfs ommeer, en gaan tijdens de colleges de discussie aan. Studenten rakengeïrriteerd door al die vragen."

Görts studeert zelf sinds september ook weer: geschiedenis.Niet via het HOVO, maar via de `echte' deeltijdopleiding. "Ik wilin ieder geval mijn propedeuse halen, en dan zien we wel verder. Ikwil wat structuur in mijn leven houden, om te voorkomen dat ikstraks thuis alleen maar naar buiten zit te kijken." Maar dat zalniet ze snel gebeuren. Laatst dacht hij thuis rustig te kunnenstuderen, stond de telefoon ineens roodgloeiend over allerleiHOVO-zaken. "Nee, ik heb niet het idee in een peilloos diep gat tevallen", zegt hij ironisch. "Maar de contacten met studenten zal ikbest missen. Mijn vrouw werkt nog bij de faculteit, dus ik hoor nogveel. Zelf zal ik hier niet al te vaak meer binnenlopen. Ik ga nietsteeds collega's voor de voeten lopen. `Weg is weg' in dit soortsituaties."

Christiaan Bonebakker


Generaties

In 45 jaar heeft Coen Görts duizenden studenten zien komenen gaan op de faculteit. Hoe heeft `de' student zich in die jarenontwikkeld? Görts onderscheidt drie generaties.

De stille generatie (1950-1965). "Mijn eigen generatie. Het wasde tijd van de grote opbouw na de oorlog. Er was een sterkvooruitgangsgeloof, en je hoefde je geen zorgen te maken of je naje studie wel een baan vond. We waren bepaald niet kritisch ofprotestachtig bezig. We slikten eigenlijk alles. De term`academische vorming' is pas véél later ontstaan!"

De protestgeneratie (1965-1985). "Bepaald geen saaie periode.Het was de tijd van flowerpower en de culturele revolutie.`Maatschappelijke relevantie' was dé kreet op de universiteit.Ik herinner me dat in het eerstejaarsprogramma zelfs een inleiding`Marxistisch denken' was opgenomen! Studenten voerden heftigeacties voor democratisering. Tot die tijd hadden hoogleraren allesvoor het zeggen. Daar wilden we verandering in brengen. Maar langhaar heb ik nooit gehad, daarvoor was ik net wat te oud."

De verloren generatie (vanaf 1985). "De maatschappij isgeordend, de goede plaatsen zijn bezet door de generatie diedestijds zo protesteerde. Studenten zijn pragmatisch geworden; eenmaatschappijkritische houding tref je nog maar weinig aan.Studenten staan wél kritisch tegenover hun eigen opleiding:wat is die waard? Het bedrijfsleven, dat in de jaren zeventigvolstrekt taboe was - je werd bijna gelyncht als je erover sprak -is nu het walhalla. Er zijn bedrijvendagen voor bèta's, endaar vliegen de studenten op af. De flowerpowers van toen staandaar in driedelig grijs studenten lekker te maken "

Vrijstaat Austerlitz over Sarajevo en girokwartaalkrediet

Die laatste categorie doet onder meer van zich spreken in debrievenrubriek; Vrijstaat Austerlitz is waarschijnlijk het enigeblad dat post van reeds overleden schrijvers krijgt. CharlesBaudelaire verhaalt aan een vriend van een vreemde droom, waarinhij in een bordeel een curieus monster tegenkomt. Tommy Wieringaà redactielid en nog in leven à doet in een andere briefkond van zijn frustraties omtrent het girokwartaalkrediet.

Hoewel Austerlitz zich niet nadrukkelijk zo presenteert, ligthet Utrecht-gehalte ook deze keer weer tamelijk hoog. De Groningsedichter Paul Janssen is in dit opzicht een welkome nieuwkomer. DeUtrechtse Manon Uphoff, van wie onlangs de verhalenbundel Defluwelen machine verscheen, schreef een verslag van twee bezoekenaan het voormalig Joegoslavië, 'Een klein geschenk van deoorlog'. Haar schoonfamilie woont in het beschadigde Sarajevo. Hetbezoek van de relatief rijke, onbezorgde familie uit het westenmaakt een pijnlijke tegenstelling duidelijk tussen asielzoekers, devertrekkenden dus, en achterblijvers. Uphoff en fotografe CarlaSchoo schetsen op subtiele wijze de bitterheid van die laatsten.Uphoffs zwager: "We hebben hier allemaal leren rennen. We staanniet meer zo snel op voor oude vrouwen en mannen. We weten nu dathun tempo niet veel lager ligt dan het onze."

Verder veel semi-essayistische bijdragen. Daniëlle Serdijnsignaleert een trend: het doorspekken van kunst met verwijzingennaar de buitenwereld. Fotografen zetten niet meer in scène,theatermakers laten mensen zichzelf spelen. En intrigerendonderwerp, dat wel dieper uitgespit had mogen worden. Dat geldtvoor meer van de in Austerlitz gemaakte filosofische uitstapjes. Deaanzetten zijn interessant en de voorbeelden treffend gekozen, maarze doen de lezer verlangen naar meer.

Wat het derde nummer van Austerlitz werkelijk onderscheidt vanandere literaire tijdschriften is de uitmuntende fotoredactie. Hetblad staat vol met curieuze, hyperpersoonlijke foto's, dieoverkomen alsof ze door de redactie zelf van hun stoffige zolderszijn gehaald. In het voorwoord geeft de redactie al aan beelden tewillen doen spreken. Die wens isuitgekomen, met als resultaat eenliterair blad dat ook leuk is voor wie alleen plaatjes wilkijken.

Vrouwkje Tuinman

Vrijstaat Austerlitz wordt uitgegeven doorKwadraat en is in de boekhandel te verkrijgen voor 25gulden.

'Toen riep ik: Ben je belazerd, weg met al die flutcontractjes'

'Toen riep ik: Ben je belazerd, weg met al dieflutcontractjes'

Vijf jaar sleurde Karel van Rosmalen aan hetUtrechtse onderzoeksbeleid. En met succes. De man die op 1 januari1999 naar Twente is vertrokken, kijkt tevreden terug op de periode,waarin Utrecht onder meer in de Dieptestrategie stevig scoorde."Een magneet om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen? Ja, dat iswel een mooi beeld voor de rol die ik hier heb gespeeld."

"Kijk", zegt hij om zijn stijl van werken te illustreren, "jehebt twee visies op beleid. De ene gaat ervan uit dat je achter jebureau een blauwdruk voor de toekomst kunt ontwerpen. Nou, vergeetmaar dat er dan iets van terecht komt. In de andere visie is eenbeleidsmaker iemand met een surfplank die wacht op de geschiktegolf en die zorgt dat hij er niet meteen weer afdondert. Dat ismeer mijn manier van werken, waarbij ik overigens veel heb geleerdvan onze vorige rector Hans van Ginkel. Die riep altijd: Je moet debal het werk laten doen, maar als de anderen even niet kijken, moetje wel zorgen dat hij jouw kant op rolt."

Wie aan Karel van Rosmalen denkt, denkt - behalve aan dejaarlijkse Sinterklaasviering in het Bestuursgebouw - vooral aan desuccesvolle manier waarop Utrecht het bedrijfsleven de laatstejaren aan zich heeft weten te binden. Vriend en vijand wijst naarVan Rosmalen als de architect achter de strategische allianties vanUtrecht met Glaxo, Solvay en tal van andere grote bedrijven. In NRCHandelsblad van 24 december werd hij zelfs gepresenteerd als deuitvinder van die nieuwerwetse term.

"Eigenlijk waren we in Utrecht al jaren op zoek naar vormen vansamenwerking met oprachtgevers die breder waren dan het purecontractonderzoek. Dat had te weinig impact, vonden we. We zochtennaar meer structurele samenwerking, maar we kregen dat niet goedvan de grond. En waarom niet? Omdat we het achter ons bureauprobeerden te bedenken.

"Op een gegeven moment hoorde ik dat het farmaceutische bedrijfGlaxo met het AZU in gesprek was over een langdurigsamenwerkingsverband. De longonderzoekers zouden twintig miljoengulden krijgen en een aantal jaar min of meer carte blanche omfundamenteel onderzoek te doen op het terrein van astma. Kijk,dacht ik, dan heb je het ergens over. Wij warentoen net in gesprekmet Solvay over onderzoek naar een geneesmiddel tegen depressies enop een gegeven moment heb ik dat Glaxo-model daar maar eens optafel gelegd.

"Nou, dat was een eye-opener voor ze. Niet lang daarna hebben weeen overeenkomst gesloten, waarbij van onze kant vieronderzoeksgroepen betrokken waren. Wat ik maar wil zeggen is dat wedie alliantie met Solvay, die ons acht miljoen heeft opgeleverd,waarschijnlijk nooit vanachter ons bureau hadden bedacht.Beslissend was het initiatief van Glaxo met het AZU. Dat was degolf waarop wij zijn 'meegelift'."

Een probleem was toen alleen nog dat iedereen bleef denken intermen van contractonderzoek, terwijl daar in deze gevallen nujuist geen sprake van was. Van Rosmalen: "Op een gegeven moment hebik toen maar de term 'strategische alliantie' gelanceerd. Datbegrip bestond al lang, dus echt nieuw was het niet, maar gevolgwas wel dat het beestje nu een naam had en dat ook ons college vanbestuur opeens begreep wat we aan het doen waren. Sterker, toenrector-magnificus Van Ginkel die term een paar keer op goed gekozenmomenten liet vallen, leek het zelfs alsof niet het AZU maar wijhet initiatief hadden genomen voor de samenwerking met Glaxo." Hijgrinnikt bij de herinnering. "Dat vond Cerfontaine, de toenmaligeAZU-directeur, niet leuk, nee."

Afscheidsreceptie

Eind vorig jaar vertrok Van Rosmalen uit Utrecht om voorzitterte worden van het college van bestuur van het RegionaalOpleidingscentrum Oost-Nederland. Het is niet de eerste keer dathij de universiteit verlaat, want in 1989 ging de toenmaligebeleidsmedewerker, moe van het geharrewar rond de reorganisatie vanhet Bureau, naar Economische Zaken. Maar hij bleef contact houdenmet Utrecht en was niet verbaasd toen rector Van Ginkel op de dagaf vier jaar na zijn afscheidsreceptie belde met de mededeling dathet tijd werd om terug te komen.

"Van Ginkel zocht iemand die ons onderzoek wat meer kon inbeddenin contacten met externe partners en subsidiegevers. Kort door debocht kon je zeggen dat de onderzoekers in Utrecht wel goed werkdeden, maar dat ze niet wisten hoe ze dat werk aan de man moestenbrengen. Dat merkte ik bij voorbeeld toen Solvay net in beeld kwam.Gottogot, wat waren onze toponderzoekers opgetogen over demogelijkheid om voor nog geen tienduizend gulden een contractje afte sluiten. Toen ben ik even boos geworden en heb ik geroepen: benje belazerd, weg met al dieflutcontractjes. We gaan hier ietsgroters van maken."

Op tal van terreinen was Van Rosmalen de man die onderzoekers deafgelopen jaren de weg wees naar nieuwe manieren van denken. Hijstond aan de basis van nu al zeven succesvolle Utrechtse BV's, enhij hamerde op de noodzaak van samenwerking om kans te maken op deenorme bedragen in landelijke en Europese subsidiepotten. Hij noemtals voorbeeld het thema 'vaccins' waarop in Utrecht inmiddels eenbreed scala aan onderzoeksgroepen de handen ineen heeft geslagenvoor een gezamenlijke aanpak.

"Wij kregen een paar jaar geleden het gevoel dat er op datgebied in Brussel wel eens iets interessants kon gaan gebeuren. Wijhebben toen, mede op advies van de huidige rector Voorma, eenaantal onderzoekers uit verschillende hoeken bij elkaar geroepenmet de vraag of ze de handen ineen wilden slaan. Ze begonnenuiteraard meteen te vragen of er geld was, maar dat was er niet.Dat hebben we ze ook eerlijk verteld, met daarbij de mededeling dater wel een kans was dat er geld zou komen, en niet zo'n beetje ook.Op zo'n moment gaat het erom of men vertrouwen in je heeft engelukkig was dat zo, want inmiddels is duidelijk dat we goed gegokthebben. Vaccins gaat een enorm belangrijk Europees thema worden endankzij onze tijdige start staan we in Utrecht straks op de eersterij als het geld verdeeld gaat worden."

Betrokken

"Misschien wel de grootste verdienste van Van Rosmalen is dathij de Utrechtse onderzoekers heeft duidelijk gemaakt dat er in hetBestuursgebouw ambtenaren rondlopen waar ze wat aan kunnen hebben",zegt rector Voorma over zijn vertrekkende directeur. Die vult aan:"Vijf jaar geleden vonden de meeste faculteiten nog dat ze het welzonder het college en zijn ambtenaren afkonden. Dat is gelukkigveranderd. Ze hebben kennelijk gemerkt dat wij weten waar we overpraten en dat ze daar baat bij kunnen hebben. Maar wat misschiennog belangrijker is: ze hebben gezien dat wij betrokken zijn bijhun zaak. Als Utrecht goed scoort, dan zijn we hier oprecht blij.Ik krijg van collega's uit andere steden vaak het compliment datwij zo'n goede band hebben met onze onderzoekers. Logisch. Ze wetendat ze hier niet te maken hebben met afstandelijke bureaucraten diealleen maar geld ruiken, maar met mensen met hart voor hun zaak. Enwat dat betreft zijn onderzoekers net mensen. Dat vinden zeprettig."

Dat hij nu opnieuw uit Utrecht vertrekt, moet louter wordengezien als eenlogische volgende stap in zijn loopbaan. Sterker nog,zijn keuze voor het ROC Oost-Nederland is mede ingegeven door hetfeit dat die organisatie op een andere markt opereert dan deUtrechtse universiteit. Een aanbod van een directe concurrent vanUtrecht had hij minder snel geaccepteerd. "Ik ben me de afgelopenjaren erg betrokken gaan voelen bij het Utrechtse onderzoek. Ik benecht trots op wat we hier bereikt hebben. Ik ben meermalen benaderddoor andere universiteiten, maar die boot heb ik altijd afgehouden.Karel van Rosmalen in Leiden, dat kun je je toch niet voorstellen?Dat zou toch gewoon verraad aan de Utrechtse zaak zijngeweest?"

Erik Hardeman

Op naar goede relaties en een positieve grondhouding

Zevende conferentie Onderwijs Meester heeft als thema: binding

"Wij hebben bij Rechten een onderwijsdag gehad waar studenten kwamen vertellen wat zij van het onderwijs vonden. Ik vond het zeer opmerkelijk om te moeten constateren dat die dag voor veel docenten een eye-opener was. "Krijgen die docenten nooit iets te horen van hun studenten, vraag ik me dan af."

Aan het woord is prof.mr. Henk Kummeling, voorzitter van de universitaire Adviescommissie Kwaliteit Onderwijs (ACKO) en medeorganisator van de conferentie 'Onderwijs Meester', die ditjaar zal plaatsvinden op 26 februari. Met zijn voorbeeld geeft de jurist aan dat er in de relatie tussen student en docent nog wel het een en ander te verbeteren valt. Een goede relatie is nodig omdat de band die studenten met hun universiteit hebben - zo bleek onlangs nog eens uit een onderzoek naar de beeldvorming van de UU onder afgestudeerden -, zich vooral op kleine schaal afspeelt: de band met de docenten, met de vakgroep, met de gezelligheidsvereniging.

"Het is toch triest", vult studentlid van de ACKO Elisabeth Pietermaat aan, "dat vwo'ers naar de universiteit komen met het idee: "Nu gaat het gebeuren!", en dat na vijf weken dat enthousiasme isweggeëbt. Hoe komt dat, vraag je je dan af. Welke opvangkrijgen ze hier? Worden zij hier - nadat op de middelbare schoolelke docent hen bij naam en toenaam kende - opeens een nummer?Wordt in het onderwijs met de meest saaie vakken begonnen? Zijn dekeuzemogelijkheden wel bekend? En kun jij je nog herinneren dat jevoor het eerst De Uithof binnenreed? Dat is toch ook geenhalleluja-entree voor een nieuw leven?"

'Binding' en 'betrokkenheid' zijn dan ook de slogans die de ACKOdit jaar

op de agenda van de conferentie heeft geplaatst: de bindingtussen de

universiteit en haar studenten en docenten, de binding tussenstudenten en docenten, én de binding tussen studentenonderling en docenten onderling.

"De universiteit moet gewoon 'leuker' worden", vindt Pietermaat."Dat

enthousiasme van binnenkomende studenten moet vastgehoudenworden.Studeren aan de universiteit Utrecht moet iets 'extra's'zijn. Nu is daar nog weinig sprake van. Er is nauwelijks bindingmet de UU; als die er al is, dan met je studentenhuis of sportclub.Het probleem daarbij is: hoe organiseer je massaliteit op eenkleinschalige wijze en met beperkte middelen?"

Inspiratie

De samenscholing die Onderwijs Meester de afgelopen zes jarengeworden is, kan daar een steentje aan bijdragen, vindt Kummeling."Als je me vraagt naar de zin van dergelijke conferenties, dan moetdie vooral gezocht worden onder het kopje 'inspiratie'. Docenten enstudenten die de conferenties bijwonen komen met vakbroeders incontact, ze worden op ideeën gebracht, krijgen voorbeelden uitandere faculteiten voorgeschoteld. Kortom: ze leren van elkaar enmerken niet telkens zélf het wiel te moeten uitvinden. Nietdat nu opeens een hele universitaire onderwijstraditie omgaat, maarideeën sijpelen wél door: wat tijdens de conferentie vanvorig jaar met als thema het 'Utrechts Onderwijsgezicht' gezegd isover toetsing heeft veel teweeg gebracht."

Pietermaat: "Die conferentie is inderdaad vooral zinnig voorde

uitwisseling. Beleidsmakers horen hoe het er in het veld nuwerkelijk aan toe gaat. En mensen die het moeten doen vinden elkaarop die dag.

Moeilijkheid blijft echter om de gewone student te bereiken, ookal staat die hele dag in het teken van hún onderwijs.Misschien was het programma in het verleden ook wel watinteressanter voor docenten en beleidsmakers. Maar ik hoop dat datdit jaar in ieder geval niet zo ervaren wordt. We hebben immersniet zozeer gekozen voor de workshop waarin de deskundige vertelthoe het zou moeten, maar voor een aanpak waarbij docenten enstudenten zélf vertellen hoe ze werken."

Binding

Is het niet zo dat in februari voor het zevende jaar insuccessie op 'differentiatie en academische vorming' wordtdoorgeborduurd, thema's die al tijdens de eerste conferentie op dekaart zijn gezet?

Kummeling: "We hebben ons als ACKO dit jaar dan ook afgevraagdof zo'n

grote conferentie wel de aangewezen weg is. Maar we wilden tochgraag dat dit jaar nog een bijdrage werd geleverd aan de poging omde

onderwijsthema's die voor de UU relevant zijn, goed in beeldbrengen. De

komende jaren moeten we meer de nadruk gaan leggen op deimplementatie.

"Ideeën genoeg. Maar dan...? Hoe laat je zien dat items alsduale leerwegen, tutorsystemen, toetsingsvariatie,niveaudifferentiatie en

dergelijke niet alleen beleidsthema's zijn, maar onderwerpenwaarmee je concreet op de werkvloer aan de slag kunt? Dievertaalslag naar de

onderwijspraktijk, dat is de stap voor volgende jaren. Maar hetis

duidelijk dat voor het maken van die vertaalslag er nog gekekenmoet worden naar de binding tussen student en docent bijvoorbeeld.D''r moeten we het nog over hebben: wat doe je met overvollecollegezalen, wat doe je met een student die schroomt om bij eendocent binnen te stappen, hoe pak je eenstudentenloopbaan-begeleiding aan... dat soort vragen."

Maar is binding wel écht een thema? Menige docent zoekt metzijn studenten na afloop van een werkcollege toch de kroeg op. Ofhij begeleidt studenten heel intensief en persoonlijk bij hundoctoraalscriptie. "Best mogelijk dat 'binding' tijdens deeinddoctoraalfase niet meer zo'n issue is, maar op heel veelfaculteiten aan het begin van een studie des te meer", meentKummeling. "Je raakt goede mensen kwijt als je niet zorgt voor eeneerste goede opvang. En je krijgt de mensen niet via een verwijzingop de goede plaats als je ze helemaal niet kent. Voor veel van dienieuwkomers is de UU toch een amorf geheel waar ze maar moeilijkdoorheen kunnen breken; een

gigantisch instituut waarbinnen ze colleges volgen, boekenlezen, kennis

reproduceren en tentamen doen. Dat is niet erg enthousiasmerend.Maar het gaat ons bij Onderwijs Meester niet alléén omdidactische werkvormen; wat tevens nodig is is een cultuuromslagmet betrekking tot het denken over elkaar."

Pietermaat: "Je hoort docenten wel eens zeggen: 'Studenten horenhet college lusteloos en achterover geleund aan. Maar omgekeerd:menige docent raffelt zijn college ongeïnspireerd af. Zonderdat daarin verandering komt, zonder docenten en studenten met eenpositieve grondhouding ten opzichte van het onderwijs, is het'einde verhaal'. Grote vraag is natuurlijk: hoe kun je bijdragenaan het ontwikkelen van een positieve grondhouding?"

Een 'feestelijke en plechtige buluitreiking' diecollegevoorzitter J.

Veldhuis tijdens de nieuwjaarsborrel nog eens zei te willen,past daarin, meent Kummeling. "Natuurlijk heeft dat met binding temaken. Het maakt toch wat uit dat je bij het bepalen van jepropedeuse of doctoraal een schouderklopje krijgt, of dat de bulmaar gewoon thuisgestuurd wordt? Dat heeft zeker te maken metbetrokkenheid. Het is een signaal dat het de UU interesseert dat jeiets gepresteerd hebt, dat studenten de UU aan het hart gaan."

Armand Heijnen

 

Circus Dubio & Schroom

Thomas Vaessens studeerde Nederlands in Utrecht. Dezeweek legt hij zijn leermeesters een ongebruikelijk proefschriftvoor over de dichters Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen; "jezou het kunnen zien als een uit de hand gelopen essay."

Doortimmerd, gedegen, wetenschappelijk verantwoord - dat zijn deomschrijvingen die een promovendus graag van toepassing ziet opzijn proefschrift. De term `leesbaar' komt niet altijd in hetrijtje voor - als je begeleiders en vakgenoten er chocola vankunnen maken, is dat al heel wat. De 31-jarige neerlandicus ThomasVaessens was beduidend minder snel tevreden en schreef eenproefschrift dat op de dag van zijn promotie verschijnt bijuitgeverij De Arbeiderspers. Vaessens: "Ik lees eerlijk gezegd nietgraag proefschriften. Veel van die boeken schijnen helemaal nietgelezen te wíllen worden. Ik heb daarom een boek willen makendat niet alleen aantrekkelijk is voor vakgenoten, maar vooriedereen die van poëzie houdt. Als ik mij tijdens hetschrijven een lezer voorstelde, dacht ik niet aan die collega in dewerkkamer naast mij, maar aan die slimmerik bij mij in de straat.Dat hangt samen met het vak van de literatuurhistoricus. Als eenbioloog iets ontdekt waarmee bepaalde medicijnen kunnen wordengemaakt, maakt het mij niet uit of ik iets van zijnonderzoeksverslag kan begrijpen; als die pillen er maar komen. Maarmijn vak beoogt vooral kennis- en cultuuroverdracht. Ik heb nietzoveel te meten en te experimenteren. Ik zit vooral te reflecterenen te speculeren. Ik vind dat ik mijn kennis op een leesbare maniermoet overdragen. Want waarom zou je zoveel werk verzetten alsniemand er profijt van heeft? Mijn boek zal ongetwijfeld geenbestseller worden, maar dat ontslaat me niet van de verplichting omhet allemaal een beetje toegankelijk op te schrijven. Ik vind hetjammer dat mensen die een letterkundig proefschrift schrijven somslijken te vergeten om die laatste stap te zetten. Waarom zou jeniet aan het eind van zo'n enorm lang traject een paar maandenextra besteden aan de presentatie van je onderzoek? Je hoeft niette populariseren, op je knieën te gaan zitten of je resulatente verdoezelen, maar je moet wel goed schrijven. Je bent als auteurvan een proefschrift tegelijkertijd auteur van een boek, en je moetgewoon je stinkende best doen om dat boek zo leesbaar mogelijk temaken."

Waar ligt de fascinatie voor twee dichters die hun beste werkal bijna een eeuw geleden schreven?

"Van Ostaijen en Nijhoff waren de twee grote dichters van hungeneratie. Als je aan een Nederlandse dichter vraagt van welkeandere dichter er misschien sporen te vinden zijn in zijn of haareigen werk, noemen de gevestigde dichters Nijhoff, terwijl de jongehonden altijd aankomen met Van Ostaijen. Hij is de held vaniedereen die jong en dynamisch is. Ik heb proberen uit te zoekenwaarom uitgerekend deze dichters hun tijd hebben overleefd. Ik hebme daarbij in eerste instantie nogal dwars opgesteld. Ik heb mezelfvoorgehouden: ik geloof niets van wat ze zeggen over hun eigengedichten. Ze beweerden zelf bijvoorbeeld dat ze geen enkelengagement nastreefden in hun poëzie, terwijl er tussen deregels door heel fundamentele maatschappijkritiek te lezen is. Hetwaren kunstenaars die - bewust of onbewust - worstelden met detijdgeest. Ze konden niet ontsnappen aan de wereld waarin zeleefden, maar ze bekritiseerden hem wel. Stel je voor in wat voortijd deze dichters leefden - het Nederland en België in hetbegin van deze eeuw. Industrialisatie, democratisering,mechanisering en hop: een wereldoorlog er overheen. Modern times.Niet bepaald een tijd waarin je aan moet komen zetten metgedichtjes. En toch deden ze dat. We hebben het hier over dichtersmet een bijna naïeve bevlogenheid: Nijhoff was bijvoorbeeldoprecht van mening dat de poëzie de wereld kan redden. Nijhoffen Van Ostaijen waren kunstenaar en anders niet. Ze sloten geencompromissen. In deze tijd zou je als dichter stukken gaanschrijven voor de krant, een beurs aanvragen bij het Fonds voor deLetteren en voordrachten houden om in je levensonderhoud tevoorzien. Maar zo zaten deze mannen niet in elkaar, en hun wereldevenmin. Ze leefden alleen voor de kunst. Tegelijkertijd behoren zewél tot de eerste generatie van kunstenaars die literaireredacties aan het hoofd gingen zeuren dat ze geld wilden zien voorhun bijdragen, volgens het principe: een timmerman maakt een tafel,ik maak een gedicht, en dat kost wat."

Vreest Vaessens geen kritiek van vakgenoten op zijnproefschrift?

"Ik kan me voorstellen dat men onder professoren liever andereboeken ziet. Boeken die bruikbaarder zijn, overzichtelijker,bescheidener misschien. Afgebakende en overzichtelijke onderwerpendie in alle academische ernst tot in de puntjes behandeld worden,dat ziet men graag. Ik geloof dat ik een ander boek heb geschreven.Mijn boek wil gelezen worden. Iemand heeft mij wel eens verwetendat ik helemaal geen proefschrift heb willen schrijven, maar dat isnatuurlijk onzin. Ik voel me juist heel ergbetrokken bij deliteratuurwetenschap, ik heb dus ook een uitgesproken mening overhoe dergelijk onderzoek gepresenteerd zou moeten worden. Dit boekis volgens mij net zo integer en verantwoord als ieder anderproefschrift, maar ik zou het leuk vinden als hier en daar iemandzegt dat hij veel plezier heeft gehad toen hij mijn boek las. Ikvind dat de aard van mijn vak vraagt om aandacht voor depresentatie. En ik ben heel blij dat mijn promotor, Wiljan van denAkker, mij daarin veel vrijheid heeft gegeven."

Pensioen

Nieuwe plannen dienen zich aan. Vaessens begint na zijn promotiemet een nieuw onderzoek. Maar naast zijn werkzaamheden voor deuniversiteit, zal hij zich met leven en werk van deschilder/dichter Lucebert bezighouden. "Mijn vrije tijd gaat dekomende jaren grotendeels naar Lucebert. Dat is net zo'n dichterals Van Ostaijen - een totale kunstenaar. Ik wil uiteindelijk eenbiografie over hem schrijven. Alweer zo'n problematisch genre. Hetheeft de schijn tegen. Een vriend hoorde van mijn voornemen envroeg of ik soms van plan was met pensioen te gaan. En inderdaad:het is wel een beetje een bejaardengenre, de biografie. Maar datvind ik leuk: kijken of er wat leven in te pompen is. Biografen inEngeland en Frankrijk zijn daar al volop mee bezig. Die schrijvengeen vuistdikke pillen met bij elkaar gespeurneusde feitjes uit eenleven, maar een pakkend boek over een oeuvre. Luceberts werkverbergt de autobiografie van zijn verbeelding. Die ga ik eruitpeuteren."

Rest een laatste vraag over de omslag van de handelseditievan het proefschrift, die het karakter van een circusaankondigingheeft: 'Thomas Vaessens / presenteert / Circus Dubio & Schroom// Met Martinus Nijhoff, / Paul van Ostaijen & de mentaliteitvan het modernisme.' Vanwaar de titel?

"Ik heb de vrolijke, dynamische en cabareteske kanten van hunwerk willen benadrukken. Bovendien heb ik altijd, al was het maaréén keer van mijn leven, circusdirecteur willenzijn."

Ingmar Heytze

Thomas Vaessens verdedigt donderdag 17 decemberzijn proefschrift in de Senaatszaal van het Academiegebouw om 14.30uur. Vanaf die datum is ook het boek Circus Dubio & Schroomverkrijgbaar in de boekhandel (uitgeverij De Arbeiderspers, /49,90ISBN 90 295 5106 2).