Achtergrond

Wraakzuchtige bruid in Iraanse komedie

De Iraanse cinema moet zich onderwerpen aan de Islamitischecensuur maar weet zich toch op creatieve wijze aan die inhoudelijkebeperkingen te ontworstelen. De zelfreflexieve films maken derelatie tussen fictie en werkelijkheid, en de Iraanse liefde voorde cinema tot hun centrale thema. Zo munt vooral Abbas Kiarostamiuit in realistische speelfilms die geworteld lijken in hetalledaagse Iraanse leven terwijl ze daar tegelijkertijd defictionele constructie van zichtbaar maken. Zoals bijvoorbeeldinThrough the olive trees, een film die zich afspeelt op de set vanKiarostami's eerdere film And life goes on en die laat zien dat dieeerdere film over de aardbeving in Noord-Iran niet de puredocumentaire was waar je hem voor hield.

Het vijfde seizoen van de jonge Engels/Iraanse regisseur RafiPitts onderscheidt zich van de experimenten van genoemdelandgenoten in het feit dat de komedie een rechttoe rechtaanverhaal vertelt zonder onverwachte dubbele bodems. Desalniettemingeeft ook Het vijfde seizoen een helder inkijkje in een cultuur diein het westen met betekenissen is overladen en toch, of juistdaarom, achter vele sluiers verborgen blijft.

De film vertelt het verhaal van het gearrangeerde huwelijktussen Mehrbanou Jamalvandi en Karamat Kamalvandi in het oudstedorpje van Iran. Dit huwelijk moet de generaties lange vete die ertussen de beide familes gaande is oplossen. Niemand weet meerwaarom de ruzie ontstaan is maar dat het nog immer diep zit blijktals de bruidegom tijdens het huwelijksfeest verkondigt debruidschat niet te willen betalen. Van schrik sterft de grootvadervan de bruid aan een hartaanval en zint de ontgoochelde bruid opwraak voor dit verlies van eer. Het is het begin van een hernieuwdesplitsing in het dorp die door de strijdbare bruid Mehrbanou metveel vuur wordt aangewakkerd, en uiteindelijk zeer concreet vormkrijgt in de vermakelijke competitie tussen bruidegom en bruid alsbeiden een busje kopen en een vervoerslijn naar de stadbeginnen.

Het vijfde seizoen van Rafi Pitts is een sobere, warme Perzischeminiatuur geworden met schilderachtige beelden van het Iraansewoestijnlandschap, de zandkleurige huizen en de kleurrijke rokkenen sluiers van de vrouwen in het dorp. Hilarisch is deze Iraanseversie van Romeo-en-Julia-tegen-wil-en-dank niet bepaald maar er iswel ruimtevoor een glimlach en de eigenzinnige, zelfbewusteMehrbanou (Roya Nonahali) ondermijnt met verve het imago van deIraanse vrouw als een in zwarte sluiers gehulde gestalte diegedoemd is tot huiselijke gevangenschap.

Jann Ruyters

Het vijfde seizoen draait dagelijks in 't Hoogt1.

Erflaters van de Universiteit Utrecht



Hoogleraar te Utrecht in het Handels- en Zeerecht en BurgerlijkeRechtsbevordering van 1885 tot 1917.

Belangrijkste eigenschap: Volgens zijn zelf verzonnenwapenspreuk 'Fortis tenax' (krachtig vasthoudend) volhardend in hetverwezenlijken van de idealen die hij zich al jong heeftgesteld.

Wetenschappelijke verdienste: Auteur van het zeer invloedrijkeleerboek 'Leidraad bij de beoefening van het NederlandscheHandelsrecht'. Voorts: een visionair geleerde waar het demodernisering van wetgeving (van zijn hand is bijvoorbeeld de nogsteeds geldende Failissementswet) en rechtspraktijk betreft.

Oud-leerling Hermesdorff over Molengraaff: "De colleges munttenniet bepaald uit door levendigheid. Molengraafs betoog had ietsrustigs, bijna iets priesterlijks... (Maar) wie bij de Utrechtsehoogleraar de gebruikelijke theevisite bracht, ontdekte... de waremens in deze schijnbaar zo ongenaakbare figuur. Hij bleek volbelangstelling te zijn voor zijn leerlingen."

Molengraaff zelf, tijdens zijn afscheidscollege: "Alleen dan hebik hier met vrucht gearbeid indien ik er in geslaagd ben U (zijnstudenten) op Uwen verderen levensweg iets mede te geven dat U instaat stelt, in welke betrekking gij ook geplaatst moogt worden,mede te werken aan de heerschappij van het recht in hetmaatschappelijk leven."

AH

'Ik heb me geen dag verveeld'

Decennialang was hij niet weg te denken van defaculteit Biologie. Nu, op 63-jarige leeftijd, heeft CoenGörtz toch afscheid genomen. Hoogtepunt van zijn langeloopbaan aan de universiteit: het opzetten van de studie MedischeBiologie. Een afscheidsinterview met een markant onderwijsman,tevens eerstejaarsstudent geschiedenis.

Op het naambordje naast de deur staat keurig `DorineRaaijmakers'. Voor sommige bewoners van het Wentgebouw is ditechter nog altijd de kamer van haar voorganger Coen Görts.Jarenlang wisten biologiestudenten de weg naar Görts'werkruimte te vinden. Voor overleg, een bemoedigend woordje of eenhandtekening. Nu is hij er nog één keer aanwezig, omspullen op te ruimen. Twee blauwe containers vol papier hebbenkamer W 007 al verlaten. "Ja, je verzamelt een hoop in al diejaren", verklaart Görts gezeten tussen de lege ordners.

Drieënzestig is hij nu, en van die drieënzestig jaarheeft hij er vijfenveertig doorgebracht op de faculteit Biologie.Eerst als student, toen als promovendus, en sinds 1972 bijOnderwijs- en Studentenzaken. Veel heeft hij zien veranderen,sommige dingen zijn ook hetzelfde gebleven. Het karakter van defaculteit bijvoorbeeld. "Biologie is nog altijd een club met eenhechte band. De faculteitsvereniging UBV viert in februari haarlustrum, en daarvoor hebben zich vijfhonderd oudleden aangemeld.Zelf heb ik veel aan UBV te danken. Ik heb mijn vrouw leren kennentijdens een practicum dat ik begeleidde en waar zij als student aandeelnam. Dat zie je trouwens vaak, dat biologen hun levenspartnerin het eigen vakgebied zoeken. De sociale band bij Biologie is nogaltijd groot, en ook de open en coöperatieve sfeer bestaat nogaltijd. Ondanks de schaalvergroting."

Spijt

Dat is de belangrijkste verandering in die vijfenveertig jaar:de groei van de faculteit, die ook steeds efficiënter is gaanwerken. Het aantal hoogleraren steeg van zeven in 1954 totvijfendertig halverwege de jaren tachtig. Door de bezuinigingenzijn daar nu zo'n vijftien van over. De studentenaantallen stegennog veel sterker. Görts' lichting telde dertig eerstejaars; nuzijn aantallen van 250 heel gewoon. "De staf-student-ratio was inmijn tijd één staflid op elke vijf studenten", bliktGörts terug. "Nu is dat één op dertien.Tegelijkertijd isde onderzoeksoutput enorm gestegen. Dat is eengeweldige bedrijfsmatige ontwikkeling geweest."

"Maar daar wil de politiek niet van horen", vervolgt de meestalzo vriendelijke onderwijsman, die zich nu toch lijkt op te winden."De politiek zoekt altijd een legitimatie om verder te kunnenbezuinigen. Ik erger me ontzettend aan politici die zeggen dat deuniversiteiten alleen maar kicken op onderzoek. Daar heb ik nooitiets van gemerkt. De kwaliteit van het Nederlandse universitaireonderwijs is zeer hoog. Dat merk je als onze studenten in hetbuitenland terechtkomen. In internationale vergelijkingen scoortNederland hoog, maar dat schuiven politici graag opzij."

Zelf heeft Görts ook voor de keuze gestaan om naar hetbuitenland te vertrekken. Amerika. Het was begin jaren zeventig, enhij was net enkele jaren gepromoveerd. "Ik kreeg de kans om eenjaar als onderzoeker met een beurs naar Amerika te gaan.Tegelijkertijd ontstond er een vacature bij Onderwijs- enStudentenzaken van Biologie. Dat was een tweesprong: verder met hetonderzoek of met het onderwijs? Ik heb toen toch gekozen voor deonderwijsbaan, en daar heb ik bijna 27 jaar gezeten." Spijt van diekeuze heeft Görts nooit gehad. "Ik zit wel eens te bespiegelenhoe het zou zijn geweest als ik toen wél naar Amerika wasgegaan. Hoe zou het dan gelopen zijn? Daar kun je geen antwoord opvinden. Maar", benadrukt hij, "die gedachtes komen vooral voort uitnieuwsgierigheid, niet uit spijt."

Het werd dus een onderwijscarrière. Eerst was Görtssecretaris en later hoofd van de afdeling Onderwijs- enStudentenzaken. In die hoedanigheid was hij zowelonderwijscoördinator als studieadviseur. Die twee functieshoren samen te gaan, betoogt Görts vol overtuiging. "Je moetals onderwijscoördinator voeling met de studenten hebben. Bijandere faculteiten zie je volstrekt gescheiden werelden ontstaan,die langs elkaar heen werken. Dat hebben we bij Biologie nooitgewild." Voeling met de studenten heeft Görts nog steeds.Tijdens het gesprek komen er nog een paar binnenwandelen. "Zeker dejongere studenten weten niet dat ik eigenlijk al weg ben", zegtGörts. Vooral de bestuurlijk actieve studenten hebben eenspeciaal plekje in zijn hart. Binnenkort komen er zelfs een paarbij hem thuis eten.

Ouderen

Zó lang bij dezelfde faculteit saai? "Ik heb me geen dagverveeld", antwoordt Görts."Er was altijd wel iets nieuws omaan te werken. De onderwijsvernieuwing, de invoering van detweefasenstructuur. Als ik al die tijd alleen maar op de winkel hadmogen passen, had ik mijnweg wel elders vervolgd." Hoogtepunt wasde opbouw van de interfacultaire studie Medische Biologie, waarvoorGörts werd `uitgeleend' aan de faculteit Geneeskunde. Van 1982tot 1991 is hij hiermee bezig geweest. "Den Haag zei: Geneeskundemoet samen met de bètastudies een opleiding voor onderzoekersopzetten. Dat hebben we helemaal vanaf de grond opgebouwd met eenklein clubje. Een `task force' zou je dat nu noemen. Zeerenthousiaste en deskundige mensen, die het vertrouwen hadden vanhet college van bestuur. Dat werkte zeer prettig."

Görts heeft in zijn loopbaan nog meer `uitstapjes' gemaakt.Zo heeft hij een ontwikkelingsproject gedaan in Guyana, en is hijals interim-manager werkzaam geweest bij Aardwetenschappen. "Het isgoed om regelmatig buiten de muren van de faculteit te komen.Daarom heb ik er altijd veel dingen naast gedaan."

De laatste vier jaar was Görts verantwoordelijk voor hetHOVO, Hoger Onderwijs voor Ouderen. Dat blijft hij ook de komendejaren - op freelance basis - doen. Het HOVO verzorgt cursussen voorouderen die geen diploma willen halen, maar die puur uitbelangstelling in de collegebankjes kruipen. "Dat is een bijzonderedoelgroep", vertelt Görts. "De meesten zijn tussen de zestigen zeventig, en zijn geweldig gemotiveerd. Docenten vinden het ergleuk om aan hen college te geven." De speciale HOVO-cursussen zijneen uitkomst. Jonge studenten zijn nu eenmaal niet altijd evengelukkig met grijze hoofden in de collegezaal. "Hetaanschuifonderwijs werkt vaak niet goed", beaamt Görts."Ouderen hebben alle tijd, lezen alle literatuur, vragen zelfs ommeer, en gaan tijdens de colleges de discussie aan. Studenten rakengeïrriteerd door al die vragen."

Görts studeert zelf sinds september ook weer: geschiedenis.Niet via het HOVO, maar via de `echte' deeltijdopleiding. "Ik wilin ieder geval mijn propedeuse halen, en dan zien we wel verder. Ikwil wat structuur in mijn leven houden, om te voorkomen dat ikstraks thuis alleen maar naar buiten zit te kijken." Maar dat zalniet ze snel gebeuren. Laatst dacht hij thuis rustig te kunnenstuderen, stond de telefoon ineens roodgloeiend over allerleiHOVO-zaken. "Nee, ik heb niet het idee in een peilloos diep gat tevallen", zegt hij ironisch. "Maar de contacten met studenten zal ikbest missen. Mijn vrouw werkt nog bij de faculteit, dus ik hoor nogveel. Zelf zal ik hier niet al te vaak meer binnenlopen. Ik ga nietsteeds collega's voor de voeten lopen. `Weg is weg' in dit soortsituaties."

Christiaan Bonebakker


Generaties

In 45 jaar heeft Coen Görts duizenden studenten zien komenen gaan op de faculteit. Hoe heeft `de' student zich in die jarenontwikkeld? Görts onderscheidt drie generaties.

De stille generatie (1950-1965). "Mijn eigen generatie. Het wasde tijd van de grote opbouw na de oorlog. Er was een sterkvooruitgangsgeloof, en je hoefde je geen zorgen te maken of je naje studie wel een baan vond. We waren bepaald niet kritisch ofprotestachtig bezig. We slikten eigenlijk alles. De term`academische vorming' is pas véél later ontstaan!"

De protestgeneratie (1965-1985). "Bepaald geen saaie periode.Het was de tijd van flowerpower en de culturele revolutie.`Maatschappelijke relevantie' was dé kreet op de universiteit.Ik herinner me dat in het eerstejaarsprogramma zelfs een inleiding`Marxistisch denken' was opgenomen! Studenten voerden heftigeacties voor democratisering. Tot die tijd hadden hoogleraren allesvoor het zeggen. Daar wilden we verandering in brengen. Maar langhaar heb ik nooit gehad, daarvoor was ik net wat te oud."

De verloren generatie (vanaf 1985). "De maatschappij isgeordend, de goede plaatsen zijn bezet door de generatie diedestijds zo protesteerde. Studenten zijn pragmatisch geworden; eenmaatschappijkritische houding tref je nog maar weinig aan.Studenten staan wél kritisch tegenover hun eigen opleiding:wat is die waard? Het bedrijfsleven, dat in de jaren zeventigvolstrekt taboe was - je werd bijna gelyncht als je erover sprak -is nu het walhalla. Er zijn bedrijvendagen voor bèta's, endaar vliegen de studenten op af. De flowerpowers van toen staandaar in driedelig grijs studenten lekker te maken "

Vrijstaat Austerlitz over Sarajevo en girokwartaalkrediet

Die laatste categorie doet onder meer van zich spreken in debrievenrubriek; Vrijstaat Austerlitz is waarschijnlijk het enigeblad dat post van reeds overleden schrijvers krijgt. CharlesBaudelaire verhaalt aan een vriend van een vreemde droom, waarinhij in een bordeel een curieus monster tegenkomt. Tommy Wieringaà redactielid en nog in leven à doet in een andere briefkond van zijn frustraties omtrent het girokwartaalkrediet.

Hoewel Austerlitz zich niet nadrukkelijk zo presenteert, ligthet Utrecht-gehalte ook deze keer weer tamelijk hoog. De Groningsedichter Paul Janssen is in dit opzicht een welkome nieuwkomer. DeUtrechtse Manon Uphoff, van wie onlangs de verhalenbundel Defluwelen machine verscheen, schreef een verslag van twee bezoekenaan het voormalig Joegoslavië, 'Een klein geschenk van deoorlog'. Haar schoonfamilie woont in het beschadigde Sarajevo. Hetbezoek van de relatief rijke, onbezorgde familie uit het westenmaakt een pijnlijke tegenstelling duidelijk tussen asielzoekers, devertrekkenden dus, en achterblijvers. Uphoff en fotografe CarlaSchoo schetsen op subtiele wijze de bitterheid van die laatsten.Uphoffs zwager: "We hebben hier allemaal leren rennen. We staanniet meer zo snel op voor oude vrouwen en mannen. We weten nu dathun tempo niet veel lager ligt dan het onze."

Verder veel semi-essayistische bijdragen. Daniëlle Serdijnsignaleert een trend: het doorspekken van kunst met verwijzingennaar de buitenwereld. Fotografen zetten niet meer in scène,theatermakers laten mensen zichzelf spelen. En intrigerendonderwerp, dat wel dieper uitgespit had mogen worden. Dat geldtvoor meer van de in Austerlitz gemaakte filosofische uitstapjes. Deaanzetten zijn interessant en de voorbeelden treffend gekozen, maarze doen de lezer verlangen naar meer.

Wat het derde nummer van Austerlitz werkelijk onderscheidt vanandere literaire tijdschriften is de uitmuntende fotoredactie. Hetblad staat vol met curieuze, hyperpersoonlijke foto's, dieoverkomen alsof ze door de redactie zelf van hun stoffige zolderszijn gehaald. In het voorwoord geeft de redactie al aan beelden tewillen doen spreken. Die wens isuitgekomen, met als resultaat eenliterair blad dat ook leuk is voor wie alleen plaatjes wilkijken.

Vrouwkje Tuinman

Vrijstaat Austerlitz wordt uitgegeven doorKwadraat en is in de boekhandel te verkrijgen voor 25gulden.

'Toen riep ik: Ben je belazerd, weg met al die flutcontractjes'

'Toen riep ik: Ben je belazerd, weg met al dieflutcontractjes'

Vijf jaar sleurde Karel van Rosmalen aan hetUtrechtse onderzoeksbeleid. En met succes. De man die op 1 januari1999 naar Twente is vertrokken, kijkt tevreden terug op de periode,waarin Utrecht onder meer in de Dieptestrategie stevig scoorde."Een magneet om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen? Ja, dat iswel een mooi beeld voor de rol die ik hier heb gespeeld."

"Kijk", zegt hij om zijn stijl van werken te illustreren, "jehebt twee visies op beleid. De ene gaat ervan uit dat je achter jebureau een blauwdruk voor de toekomst kunt ontwerpen. Nou, vergeetmaar dat er dan iets van terecht komt. In de andere visie is eenbeleidsmaker iemand met een surfplank die wacht op de geschiktegolf en die zorgt dat hij er niet meteen weer afdondert. Dat ismeer mijn manier van werken, waarbij ik overigens veel heb geleerdvan onze vorige rector Hans van Ginkel. Die riep altijd: Je moet debal het werk laten doen, maar als de anderen even niet kijken, moetje wel zorgen dat hij jouw kant op rolt."

Wie aan Karel van Rosmalen denkt, denkt - behalve aan dejaarlijkse Sinterklaasviering in het Bestuursgebouw - vooral aan desuccesvolle manier waarop Utrecht het bedrijfsleven de laatstejaren aan zich heeft weten te binden. Vriend en vijand wijst naarVan Rosmalen als de architect achter de strategische allianties vanUtrecht met Glaxo, Solvay en tal van andere grote bedrijven. In NRCHandelsblad van 24 december werd hij zelfs gepresenteerd als deuitvinder van die nieuwerwetse term.

"Eigenlijk waren we in Utrecht al jaren op zoek naar vormen vansamenwerking met oprachtgevers die breder waren dan het purecontractonderzoek. Dat had te weinig impact, vonden we. We zochtennaar meer structurele samenwerking, maar we kregen dat niet goedvan de grond. En waarom niet? Omdat we het achter ons bureauprobeerden te bedenken.

"Op een gegeven moment hoorde ik dat het farmaceutische bedrijfGlaxo met het AZU in gesprek was over een langdurigsamenwerkingsverband. De longonderzoekers zouden twintig miljoengulden krijgen en een aantal jaar min of meer carte blanche omfundamenteel onderzoek te doen op het terrein van astma. Kijk,dacht ik, dan heb je het ergens over. Wij warentoen net in gesprekmet Solvay over onderzoek naar een geneesmiddel tegen depressies enop een gegeven moment heb ik dat Glaxo-model daar maar eens optafel gelegd.

"Nou, dat was een eye-opener voor ze. Niet lang daarna hebben weeen overeenkomst gesloten, waarbij van onze kant vieronderzoeksgroepen betrokken waren. Wat ik maar wil zeggen is dat wedie alliantie met Solvay, die ons acht miljoen heeft opgeleverd,waarschijnlijk nooit vanachter ons bureau hadden bedacht.Beslissend was het initiatief van Glaxo met het AZU. Dat was degolf waarop wij zijn 'meegelift'."

Een probleem was toen alleen nog dat iedereen bleef denken intermen van contractonderzoek, terwijl daar in deze gevallen nujuist geen sprake van was. Van Rosmalen: "Op een gegeven moment hebik toen maar de term 'strategische alliantie' gelanceerd. Datbegrip bestond al lang, dus echt nieuw was het niet, maar gevolgwas wel dat het beestje nu een naam had en dat ook ons college vanbestuur opeens begreep wat we aan het doen waren. Sterker, toenrector-magnificus Van Ginkel die term een paar keer op goed gekozenmomenten liet vallen, leek het zelfs alsof niet het AZU maar wijhet initiatief hadden genomen voor de samenwerking met Glaxo." Hijgrinnikt bij de herinnering. "Dat vond Cerfontaine, de toenmaligeAZU-directeur, niet leuk, nee."

Afscheidsreceptie

Eind vorig jaar vertrok Van Rosmalen uit Utrecht om voorzitterte worden van het college van bestuur van het RegionaalOpleidingscentrum Oost-Nederland. Het is niet de eerste keer dathij de universiteit verlaat, want in 1989 ging de toenmaligebeleidsmedewerker, moe van het geharrewar rond de reorganisatie vanhet Bureau, naar Economische Zaken. Maar hij bleef contact houdenmet Utrecht en was niet verbaasd toen rector Van Ginkel op de dagaf vier jaar na zijn afscheidsreceptie belde met de mededeling dathet tijd werd om terug te komen.

"Van Ginkel zocht iemand die ons onderzoek wat meer kon inbeddenin contacten met externe partners en subsidiegevers. Kort door debocht kon je zeggen dat de onderzoekers in Utrecht wel goed werkdeden, maar dat ze niet wisten hoe ze dat werk aan de man moestenbrengen. Dat merkte ik bij voorbeeld toen Solvay net in beeld kwam.Gottogot, wat waren onze toponderzoekers opgetogen over demogelijkheid om voor nog geen tienduizend gulden een contractje afte sluiten. Toen ben ik even boos geworden en heb ik geroepen: benje belazerd, weg met al dieflutcontractjes. We gaan hier ietsgroters van maken."

Op tal van terreinen was Van Rosmalen de man die onderzoekers deafgelopen jaren de weg wees naar nieuwe manieren van denken. Hijstond aan de basis van nu al zeven succesvolle Utrechtse BV's, enhij hamerde op de noodzaak van samenwerking om kans te maken op deenorme bedragen in landelijke en Europese subsidiepotten. Hij noemtals voorbeeld het thema 'vaccins' waarop in Utrecht inmiddels eenbreed scala aan onderzoeksgroepen de handen ineen heeft geslagenvoor een gezamenlijke aanpak.

"Wij kregen een paar jaar geleden het gevoel dat er op datgebied in Brussel wel eens iets interessants kon gaan gebeuren. Wijhebben toen, mede op advies van de huidige rector Voorma, eenaantal onderzoekers uit verschillende hoeken bij elkaar geroepenmet de vraag of ze de handen ineen wilden slaan. Ze begonnenuiteraard meteen te vragen of er geld was, maar dat was er niet.Dat hebben we ze ook eerlijk verteld, met daarbij de mededeling dater wel een kans was dat er geld zou komen, en niet zo'n beetje ook.Op zo'n moment gaat het erom of men vertrouwen in je heeft engelukkig was dat zo, want inmiddels is duidelijk dat we goed gegokthebben. Vaccins gaat een enorm belangrijk Europees thema worden endankzij onze tijdige start staan we in Utrecht straks op de eersterij als het geld verdeeld gaat worden."

Betrokken

"Misschien wel de grootste verdienste van Van Rosmalen is dathij de Utrechtse onderzoekers heeft duidelijk gemaakt dat er in hetBestuursgebouw ambtenaren rondlopen waar ze wat aan kunnen hebben",zegt rector Voorma over zijn vertrekkende directeur. Die vult aan:"Vijf jaar geleden vonden de meeste faculteiten nog dat ze het welzonder het college en zijn ambtenaren afkonden. Dat is gelukkigveranderd. Ze hebben kennelijk gemerkt dat wij weten waar we overpraten en dat ze daar baat bij kunnen hebben. Maar wat misschiennog belangrijker is: ze hebben gezien dat wij betrokken zijn bijhun zaak. Als Utrecht goed scoort, dan zijn we hier oprecht blij.Ik krijg van collega's uit andere steden vaak het compliment datwij zo'n goede band hebben met onze onderzoekers. Logisch. Ze wetendat ze hier niet te maken hebben met afstandelijke bureaucraten diealleen maar geld ruiken, maar met mensen met hart voor hun zaak. Enwat dat betreft zijn onderzoekers net mensen. Dat vinden zeprettig."

Dat hij nu opnieuw uit Utrecht vertrekt, moet louter wordengezien als eenlogische volgende stap in zijn loopbaan. Sterker nog,zijn keuze voor het ROC Oost-Nederland is mede ingegeven door hetfeit dat die organisatie op een andere markt opereert dan deUtrechtse universiteit. Een aanbod van een directe concurrent vanUtrecht had hij minder snel geaccepteerd. "Ik ben me de afgelopenjaren erg betrokken gaan voelen bij het Utrechtse onderzoek. Ik benecht trots op wat we hier bereikt hebben. Ik ben meermalen benaderddoor andere universiteiten, maar die boot heb ik altijd afgehouden.Karel van Rosmalen in Leiden, dat kun je je toch niet voorstellen?Dat zou toch gewoon verraad aan de Utrechtse zaak zijngeweest?"

Erik Hardeman

Op naar goede relaties en een positieve grondhouding

Zevende conferentie Onderwijs Meester heeft als thema: binding

"Wij hebben bij Rechten een onderwijsdag gehad waar studenten kwamen vertellen wat zij van het onderwijs vonden. Ik vond het zeer opmerkelijk om te moeten constateren dat die dag voor veel docenten een eye-opener was. "Krijgen die docenten nooit iets te horen van hun studenten, vraag ik me dan af."

Aan het woord is prof.mr. Henk Kummeling, voorzitter van de universitaire Adviescommissie Kwaliteit Onderwijs (ACKO) en medeorganisator van de conferentie 'Onderwijs Meester', die ditjaar zal plaatsvinden op 26 februari. Met zijn voorbeeld geeft de jurist aan dat er in de relatie tussen student en docent nog wel het een en ander te verbeteren valt. Een goede relatie is nodig omdat de band die studenten met hun universiteit hebben - zo bleek onlangs nog eens uit een onderzoek naar de beeldvorming van de UU onder afgestudeerden -, zich vooral op kleine schaal afspeelt: de band met de docenten, met de vakgroep, met de gezelligheidsvereniging.

"Het is toch triest", vult studentlid van de ACKO Elisabeth Pietermaat aan, "dat vwo'ers naar de universiteit komen met het idee: "Nu gaat het gebeuren!", en dat na vijf weken dat enthousiasme isweggeëbt. Hoe komt dat, vraag je je dan af. Welke opvangkrijgen ze hier? Worden zij hier - nadat op de middelbare schoolelke docent hen bij naam en toenaam kende - opeens een nummer?Wordt in het onderwijs met de meest saaie vakken begonnen? Zijn dekeuzemogelijkheden wel bekend? En kun jij je nog herinneren dat jevoor het eerst De Uithof binnenreed? Dat is toch ook geenhalleluja-entree voor een nieuw leven?"

'Binding' en 'betrokkenheid' zijn dan ook de slogans die de ACKOdit jaar

op de agenda van de conferentie heeft geplaatst: de bindingtussen de

universiteit en haar studenten en docenten, de binding tussenstudenten en docenten, én de binding tussen studentenonderling en docenten onderling.

"De universiteit moet gewoon 'leuker' worden", vindt Pietermaat."Dat

enthousiasme van binnenkomende studenten moet vastgehoudenworden.Studeren aan de universiteit Utrecht moet iets 'extra's'zijn. Nu is daar nog weinig sprake van. Er is nauwelijks bindingmet de UU; als die er al is, dan met je studentenhuis of sportclub.Het probleem daarbij is: hoe organiseer je massaliteit op eenkleinschalige wijze en met beperkte middelen?"

Inspiratie

De samenscholing die Onderwijs Meester de afgelopen zes jarengeworden is, kan daar een steentje aan bijdragen, vindt Kummeling."Als je me vraagt naar de zin van dergelijke conferenties, dan moetdie vooral gezocht worden onder het kopje 'inspiratie'. Docenten enstudenten die de conferenties bijwonen komen met vakbroeders incontact, ze worden op ideeën gebracht, krijgen voorbeelden uitandere faculteiten voorgeschoteld. Kortom: ze leren van elkaar enmerken niet telkens zélf het wiel te moeten uitvinden. Nietdat nu opeens een hele universitaire onderwijstraditie omgaat, maarideeën sijpelen wél door: wat tijdens de conferentie vanvorig jaar met als thema het 'Utrechts Onderwijsgezicht' gezegd isover toetsing heeft veel teweeg gebracht."

Pietermaat: "Die conferentie is inderdaad vooral zinnig voorde

uitwisseling. Beleidsmakers horen hoe het er in het veld nuwerkelijk aan toe gaat. En mensen die het moeten doen vinden elkaarop die dag.

Moeilijkheid blijft echter om de gewone student te bereiken, ookal staat die hele dag in het teken van hún onderwijs.Misschien was het programma in het verleden ook wel watinteressanter voor docenten en beleidsmakers. Maar ik hoop dat datdit jaar in ieder geval niet zo ervaren wordt. We hebben immersniet zozeer gekozen voor de workshop waarin de deskundige vertelthoe het zou moeten, maar voor een aanpak waarbij docenten enstudenten zélf vertellen hoe ze werken."

Binding

Is het niet zo dat in februari voor het zevende jaar insuccessie op 'differentiatie en academische vorming' wordtdoorgeborduurd, thema's die al tijdens de eerste conferentie op dekaart zijn gezet?

Kummeling: "We hebben ons als ACKO dit jaar dan ook afgevraagdof zo'n

grote conferentie wel de aangewezen weg is. Maar we wilden tochgraag dat dit jaar nog een bijdrage werd geleverd aan de poging omde

onderwijsthema's die voor de UU relevant zijn, goed in beeldbrengen. De

komende jaren moeten we meer de nadruk gaan leggen op deimplementatie.

"Ideeën genoeg. Maar dan...? Hoe laat je zien dat items alsduale leerwegen, tutorsystemen, toetsingsvariatie,niveaudifferentiatie en

dergelijke niet alleen beleidsthema's zijn, maar onderwerpenwaarmee je concreet op de werkvloer aan de slag kunt? Dievertaalslag naar de

onderwijspraktijk, dat is de stap voor volgende jaren. Maar hetis

duidelijk dat voor het maken van die vertaalslag er nog gekekenmoet worden naar de binding tussen student en docent bijvoorbeeld.D''r moeten we het nog over hebben: wat doe je met overvollecollegezalen, wat doe je met een student die schroomt om bij eendocent binnen te stappen, hoe pak je eenstudentenloopbaan-begeleiding aan... dat soort vragen."

Maar is binding wel écht een thema? Menige docent zoekt metzijn studenten na afloop van een werkcollege toch de kroeg op. Ofhij begeleidt studenten heel intensief en persoonlijk bij hundoctoraalscriptie. "Best mogelijk dat 'binding' tijdens deeinddoctoraalfase niet meer zo'n issue is, maar op heel veelfaculteiten aan het begin van een studie des te meer", meentKummeling. "Je raakt goede mensen kwijt als je niet zorgt voor eeneerste goede opvang. En je krijgt de mensen niet via een verwijzingop de goede plaats als je ze helemaal niet kent. Voor veel van dienieuwkomers is de UU toch een amorf geheel waar ze maar moeilijkdoorheen kunnen breken; een

gigantisch instituut waarbinnen ze colleges volgen, boekenlezen, kennis

reproduceren en tentamen doen. Dat is niet erg enthousiasmerend.Maar het gaat ons bij Onderwijs Meester niet alléén omdidactische werkvormen; wat tevens nodig is is een cultuuromslagmet betrekking tot het denken over elkaar."

Pietermaat: "Je hoort docenten wel eens zeggen: 'Studenten horenhet college lusteloos en achterover geleund aan. Maar omgekeerd:menige docent raffelt zijn college ongeïnspireerd af. Zonderdat daarin verandering komt, zonder docenten en studenten met eenpositieve grondhouding ten opzichte van het onderwijs, is het'einde verhaal'. Grote vraag is natuurlijk: hoe kun je bijdragenaan het ontwikkelen van een positieve grondhouding?"

Een 'feestelijke en plechtige buluitreiking' diecollegevoorzitter J.

Veldhuis tijdens de nieuwjaarsborrel nog eens zei te willen,past daarin, meent Kummeling. "Natuurlijk heeft dat met binding temaken. Het maakt toch wat uit dat je bij het bepalen van jepropedeuse of doctoraal een schouderklopje krijgt, of dat de bulmaar gewoon thuisgestuurd wordt? Dat heeft zeker te maken metbetrokkenheid. Het is een signaal dat het de UU interesseert dat jeiets gepresteerd hebt, dat studenten de UU aan het hart gaan."

Armand Heijnen

 

Circus Dubio & Schroom

Thomas Vaessens studeerde Nederlands in Utrecht. Dezeweek legt hij zijn leermeesters een ongebruikelijk proefschriftvoor over de dichters Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen; "jezou het kunnen zien als een uit de hand gelopen essay."

Doortimmerd, gedegen, wetenschappelijk verantwoord - dat zijn deomschrijvingen die een promovendus graag van toepassing ziet opzijn proefschrift. De term `leesbaar' komt niet altijd in hetrijtje voor - als je begeleiders en vakgenoten er chocola vankunnen maken, is dat al heel wat. De 31-jarige neerlandicus ThomasVaessens was beduidend minder snel tevreden en schreef eenproefschrift dat op de dag van zijn promotie verschijnt bijuitgeverij De Arbeiderspers. Vaessens: "Ik lees eerlijk gezegd nietgraag proefschriften. Veel van die boeken schijnen helemaal nietgelezen te wíllen worden. Ik heb daarom een boek willen makendat niet alleen aantrekkelijk is voor vakgenoten, maar vooriedereen die van poëzie houdt. Als ik mij tijdens hetschrijven een lezer voorstelde, dacht ik niet aan die collega in dewerkkamer naast mij, maar aan die slimmerik bij mij in de straat.Dat hangt samen met het vak van de literatuurhistoricus. Als eenbioloog iets ontdekt waarmee bepaalde medicijnen kunnen wordengemaakt, maakt het mij niet uit of ik iets van zijnonderzoeksverslag kan begrijpen; als die pillen er maar komen. Maarmijn vak beoogt vooral kennis- en cultuuroverdracht. Ik heb nietzoveel te meten en te experimenteren. Ik zit vooral te reflecterenen te speculeren. Ik vind dat ik mijn kennis op een leesbare maniermoet overdragen. Want waarom zou je zoveel werk verzetten alsniemand er profijt van heeft? Mijn boek zal ongetwijfeld geenbestseller worden, maar dat ontslaat me niet van de verplichting omhet allemaal een beetje toegankelijk op te schrijven. Ik vind hetjammer dat mensen die een letterkundig proefschrift schrijven somslijken te vergeten om die laatste stap te zetten. Waarom zou jeniet aan het eind van zo'n enorm lang traject een paar maandenextra besteden aan de presentatie van je onderzoek? Je hoeft niette populariseren, op je knieën te gaan zitten of je resulatente verdoezelen, maar je moet wel goed schrijven. Je bent als auteurvan een proefschrift tegelijkertijd auteur van een boek, en je moetgewoon je stinkende best doen om dat boek zo leesbaar mogelijk temaken."

Waar ligt de fascinatie voor twee dichters die hun beste werkal bijna een eeuw geleden schreven?

"Van Ostaijen en Nijhoff waren de twee grote dichters van hungeneratie. Als je aan een Nederlandse dichter vraagt van welkeandere dichter er misschien sporen te vinden zijn in zijn of haareigen werk, noemen de gevestigde dichters Nijhoff, terwijl de jongehonden altijd aankomen met Van Ostaijen. Hij is de held vaniedereen die jong en dynamisch is. Ik heb proberen uit te zoekenwaarom uitgerekend deze dichters hun tijd hebben overleefd. Ik hebme daarbij in eerste instantie nogal dwars opgesteld. Ik heb mezelfvoorgehouden: ik geloof niets van wat ze zeggen over hun eigengedichten. Ze beweerden zelf bijvoorbeeld dat ze geen enkelengagement nastreefden in hun poëzie, terwijl er tussen deregels door heel fundamentele maatschappijkritiek te lezen is. Hetwaren kunstenaars die - bewust of onbewust - worstelden met detijdgeest. Ze konden niet ontsnappen aan de wereld waarin zeleefden, maar ze bekritiseerden hem wel. Stel je voor in wat voortijd deze dichters leefden - het Nederland en België in hetbegin van deze eeuw. Industrialisatie, democratisering,mechanisering en hop: een wereldoorlog er overheen. Modern times.Niet bepaald een tijd waarin je aan moet komen zetten metgedichtjes. En toch deden ze dat. We hebben het hier over dichtersmet een bijna naïeve bevlogenheid: Nijhoff was bijvoorbeeldoprecht van mening dat de poëzie de wereld kan redden. Nijhoffen Van Ostaijen waren kunstenaar en anders niet. Ze sloten geencompromissen. In deze tijd zou je als dichter stukken gaanschrijven voor de krant, een beurs aanvragen bij het Fonds voor deLetteren en voordrachten houden om in je levensonderhoud tevoorzien. Maar zo zaten deze mannen niet in elkaar, en hun wereldevenmin. Ze leefden alleen voor de kunst. Tegelijkertijd behoren zewél tot de eerste generatie van kunstenaars die literaireredacties aan het hoofd gingen zeuren dat ze geld wilden zien voorhun bijdragen, volgens het principe: een timmerman maakt een tafel,ik maak een gedicht, en dat kost wat."

Vreest Vaessens geen kritiek van vakgenoten op zijnproefschrift?

"Ik kan me voorstellen dat men onder professoren liever andereboeken ziet. Boeken die bruikbaarder zijn, overzichtelijker,bescheidener misschien. Afgebakende en overzichtelijke onderwerpendie in alle academische ernst tot in de puntjes behandeld worden,dat ziet men graag. Ik geloof dat ik een ander boek heb geschreven.Mijn boek wil gelezen worden. Iemand heeft mij wel eens verwetendat ik helemaal geen proefschrift heb willen schrijven, maar dat isnatuurlijk onzin. Ik voel me juist heel ergbetrokken bij deliteratuurwetenschap, ik heb dus ook een uitgesproken mening overhoe dergelijk onderzoek gepresenteerd zou moeten worden. Dit boekis volgens mij net zo integer en verantwoord als ieder anderproefschrift, maar ik zou het leuk vinden als hier en daar iemandzegt dat hij veel plezier heeft gehad toen hij mijn boek las. Ikvind dat de aard van mijn vak vraagt om aandacht voor depresentatie. En ik ben heel blij dat mijn promotor, Wiljan van denAkker, mij daarin veel vrijheid heeft gegeven."

Pensioen

Nieuwe plannen dienen zich aan. Vaessens begint na zijn promotiemet een nieuw onderzoek. Maar naast zijn werkzaamheden voor deuniversiteit, zal hij zich met leven en werk van deschilder/dichter Lucebert bezighouden. "Mijn vrije tijd gaat dekomende jaren grotendeels naar Lucebert. Dat is net zo'n dichterals Van Ostaijen - een totale kunstenaar. Ik wil uiteindelijk eenbiografie over hem schrijven. Alweer zo'n problematisch genre. Hetheeft de schijn tegen. Een vriend hoorde van mijn voornemen envroeg of ik soms van plan was met pensioen te gaan. En inderdaad:het is wel een beetje een bejaardengenre, de biografie. Maar datvind ik leuk: kijken of er wat leven in te pompen is. Biografen inEngeland en Frankrijk zijn daar al volop mee bezig. Die schrijvengeen vuistdikke pillen met bij elkaar gespeurneusde feitjes uit eenleven, maar een pakkend boek over een oeuvre. Luceberts werkverbergt de autobiografie van zijn verbeelding. Die ga ik eruitpeuteren."

Rest een laatste vraag over de omslag van de handelseditievan het proefschrift, die het karakter van een circusaankondigingheeft: 'Thomas Vaessens / presenteert / Circus Dubio & Schroom// Met Martinus Nijhoff, / Paul van Ostaijen & de mentaliteitvan het modernisme.' Vanwaar de titel?

"Ik heb de vrolijke, dynamische en cabareteske kanten van hunwerk willen benadrukken. Bovendien heb ik altijd, al was het maaréén keer van mijn leven, circusdirecteur willenzijn."

Ingmar Heytze

Thomas Vaessens verdedigt donderdag 17 decemberzijn proefschrift in de Senaatszaal van het Academiegebouw om 14.30uur. Vanaf die datum is ook het boek Circus Dubio & Schroomverkrijgbaar in de boekhandel (uitgeverij De Arbeiderspers, /49,90ISBN 90 295 5106 2).

'Ik droomde van een rode sportwagen'



"Ik ben enig kind en heb altijd met mijn moeder samengeleefd.Mijn vader ken ik amper. Mijn moeder en ik waren een twee-eenheid.Ik was een open kind. Dat weet je door verhalen maar dat klopt welmet mijn eigen beeld. Als je enig kind bent ligt contact metleeftijdgenootje niet voor de hand. Het ontbreken van een vader wasniet iets om over na te denken. Dat was een gegeven. Andere mensenzeiden weleens: 'Wat knap van je moeder' en dan vroeg ik me af watze bedoelden. Ik was toch een leuke meid en we hadden het tochgezellig samen? Pas later kom je erachter dat het best zwaargeweest moet zijn om alleenstaande moeder te zijn die ook nog aankunst doet, maar ze heeft me nooit laten merken dat ze ergensmoeite voor moest doen.

"Mijn moeder is kunstenaar. Daar krijg je natuurlijk wel ietsvan mee. Al vroeg word je geconfronteerd met kunst, met de mooiedingen van het leven die je inspireren en verrijken. Ik heb veelgetekend en op mijn vijfde wilde ik viool leren spelen. Viool iswel een echt meisjesinstrument. Ik heb nog een foto van eenoptreden in een kerk met een groep meisjes in schattige jurken enmet vlechtjes in hun haar terwijl ik een rode broek met eenknalblauwe trui droeg en midden op mijn kop een paardestaart had.Ik weet zeker dat ik dat zelf wilde. Mijn moeder zal me niet bewustvoor lul hebben gezet.

"Ik was gek op alles wat bewoog. Ik was erg jaloers op kinderenmet een skelter. Op een gegeven moment kreeg ik een soortgelijkiets en daar reed ik in tot ik er helemaal uitknalde. Ik begrijpook niet waarom ik nog geen rijbewijs heb. Nou ja, dat is meer eengeldkwestie. Ik droomde echt van een rode sportauto.

"Ik was misschien niet zozeer een jongetje, ik was gewoon eenindividuutje dat graag met auto's speelde. Pas later word je jebewust van sekseverschillen. Ik kan me het omslagpunt nogherinneren. In het Wilhelminapark werd een bruidspaargefotografeerd en de fotograaf riep tegen mij: 'Jongetje, wil jeeven aan de kant gaan.' En dat vond ik niet leuk. Ik wilde geenecht meisje zijn, maar ze moesten er ook niet vanuit gaan dat ikeen jongetje was. Dat ging te ver."

'Ik kan er niet tegen als kinderen pijn hebben'



Justine Devine studeert aan de Zuid-AfrikaanseUniversity of Stellenbosch, twintig kilometer buiten Kaapstad. Hijheeft vier weken co-schappen gelopen in het WilhelminaKinderziekenhuis.

"Het is niet zo dat ik altijd al met kinderen wilde werken, maarik vind kindergeneeskunde interessant. Ik ben vooralgeïnteresseerd in kinder-immunologie. Als kinderen geborenworden is het immuunsysteem nog jong, net als hun lijfjes. Dat moetnog groeien. Ook al is het immuunsysteem in orde, het werkt nogniet helemaal, dat onwikkelt zich in de loop van de jaren. Er zijnimmuunziektes die alleen kinderen kunnen krijgen zoals een bepaaldevorm van chronische reuma. Daar wordt onderzoek naar gedaan in hetWilhelmina Kinderziekenhuis. Ze doen hier goed werk.

"Ik hou erg van kinderen en ik kan er niet tegen als ze pijnhebben. Dan wil ik dat ze zich beter voelen. Een kind begrijpt niethelemaal wat er allemaal gebeurd, vooral als ze erg jong zijn. Zeweten alleen dat iemand naalden in hen steekt, bloed aftapt en dathet pijn doet. Ze snappen niet dat je ze pijn doet om ze beter temaken. Daarom wil ik dat het zieke kinderen gemakkelijker wordtgemaakt.

"In Zuid-Afrika werk ik voor de organisatie 'Reach for a Dream'.We zorgen ervoor dat de dromen van kinderen met levensbedreigendeziekten, zoals kanker, vervuld worden. Het gaat vaak om simpeledingen zoals een kind dat in een helicopter wil vliegen of eengroene fiets wil hebben. Dat moet dan wel een gróene fietszijn. Van dat werk krijg ik veel voldoening.

"Ik zou ook wel met volwassenen kunnen werken, maar dat is welanders. Volwassenen kunnen meestal zeggen wat er mis is, en inzeker zin is dat makkelijker. Een kind kan dat vaak niet, die kanalleen zeggen dat het pijn doet of -als het kind heel jong is-huilt het alleen maar.

"De ziektes van Zuid-Afrikaanse en Nederlandse kinderenverschillen nogal. De kinderen hier hebben veelstofwisselingsafwijkingen. Infectieziektes zie je hier bijna niet.Tuberculose bijvoorbeeld is hier heel zeldzaam. Zuid-Afrika heefthet hoogste aantal tuberculose-patiënten ter wereld. Ook eenhoog aantal HIV-patiënten: in het Tijgerberg-ziekenhuis waarik studeer, liggen er altijd zo'n dertig kinderen met HIV. Hetleven van de kinderen zal pas verbeteren als de volwassenen hetbeter krijgen. En als je voor je kinderen zorgt, zorg je voor devolgende generatie. The hand that rocks the cradle, rules theworld. Volgens mij beseffen ze dit goed hier in Nederland."

[?mP#a4!#$N%&

'Al dat lekkere eten en klokkengebeier is voor mij'



"Ik was een vrolijk kind en vond mezelf heel bijzonder. Ikvoelde me een echt kerstkind, bevoorrecht, een zondagskind. Ikleefde in een magische wereld en ik heb ook lange tijd gedacht dateerste kerstdag er voor mij was. Dat denk ik nog steeds. Al datlekkere eten en dat gebeier van klokken is voor mij. Ik heb metkerstmis altijd een euforisch gevoel.

Ik trad graag op de voorgrond en had een rare eigenschap: Ikwilde overal opklimmen. Als ik een boom zag klom ik er direct in.Vallen deed ik weinig. Je staat heel stevig in je schoenen als jeje vanuit dat magische denken onkwetsbaar waant en als je veelklimt ontwikkel je je zintuigen.

"Ik ben in het Brabantse Geldrop geboren en vanaf mijn vijfdeheb ik in Haarlem gewoond. Ik kom uit een uitgesproken katholieknest met acht kinderen. Kinderen kwamen omdat de natuur dat aangaf.Mijn moeder moest een briefje van de biechtvader hebben toen zenaar de huisarts ging om te vragen hoe ze minder kinderen konkrijgen. Als mijn moeder ons vertelde: 'Er komt weer een kindje,vinden jullie dat leuk?', riepen we in koor: 'Heerlijk', maarondertussen dachten we ook: 'Weer dat gezeur en dat gepies'.

"Mijn ouders hadden allebei een streng katholieke achtergrond,maar wij werden in alle blijheid opgevoed. In huis hadden we eenMariabeeld en een stuk of wat kruisbeelden. Er werd veel gezongen.God was geen God om te straffen en om bang voor te zijn, maar waserg met muziek en geluk verweven. Er werd ook veel gebeden, zes,zeven rozenkranzen op een dag. Dat was wel eens vervelend. Omdat wehet niet zo breed hadden deed mijn vader alle lichten vroeg uit,behalve dat van het aquarium, en daar zaten wij dan op onzeknietjes voor te bidden en keken naar de vissen.

Mijn vader vond het allemaal wel zwaar. Die hield van lezen enzonderde zich graag af. Mijn moeder was veel dominanter in deopvoeding. Ze gaf ons veel ruimte. We hielden vroeger muizen enlieten kinderen uit de buurt een dubbeltje betalen om naar onsmuizencircus te komen kijken. Dan spanden we draden in de kamer enzetten muizentrappen neer en dat vond mijn moeder allemaal goed. Zewas kind met de kinderen.

"Ik vond het erg gezellig om in een groot gezin op te groeien,maar voormij was het misschien wel leuker dan voor de jongerekinderen. Ik was de tweede in de rij en kreeg veel aandacht. Ondermij was meer druk. Er was toch een zekere hiërarchie."

p\4 P