Achtergrond

Achterwerk




Hoi Danny (jongen met vader zonder vaste baan). Ik herken jouwprobleem wel een beetje. Ik ben een meisje van twaalf en mijn vaderheeft ook een tijdelijke baan. Eerst schaamde ik me ook op schoolom dat te vertellen, maar toen heb ik op een dag gewoon aan hemgevraagd waarom of dat hij geen vast werk had. Nou, en toen begonhij heel hard te lachen, want dat was op de universiteitdoodnormaal, zei hij en niks om je voor te schamen. Volgens hem washet in Amerika al veel langer zo en is het hartstikke modern omgeen vaste baan te hebben. Misschien gaan we binnenkort zelf ooknaar Amerika. Dus zeg maar tegen die stomme vrienden van je dat hetonwijs ouderwets is dat hun vaders nog een vaste baan hebben en datze zo nooit in Amerika komen. Ik hoop dat je hier wat aan hebt.

Rebecca (12)


Tijdelijke baan (2)

Aan Danny. Het is misschien wel lullig dat jouw vader geen vastebaan heeft, maar hij heeft in ieder geval wel werk. Mijn oudste zus(we schelen vijftien jaar, maar dat komt omdat mijn moederhertrouwd is, en daarna ben ik pas gekomen) zou ook tijdelijk werkkrijgen. Dat heette aio en het betekende dat ze een boek moestschrijven. Maar net voor ze zou beginnen, hoorde ze dat het nietdoor zou gaan, dat werk, bedoel ik, want het boek moest ze welschrijven. Ze was al afgestudeerd, maar de universiteit vond opeensdat ze toch weer student moest worden. En nou kan ze straks nietwerkloos worden als ze geen baan krijgt.

Tim (9)


Kinderen met ouders aan de universiteit (3)

Mijn vader werkt ook bij de universiteit, bij de voorlichters.En dan heeft hij een mooi persbericht gemaakt dat het allemaal goedgaat, en dan komt er een ranglijst en dan staan ze weeronderaan, endan staat dat weer in de krant. Dat vindt mijn vader niet leuk. Ikvind dat heel zielig voor mijn vader.

Floris (7)


Kinderen met ouders aan de universiteit (4)

Weet je wat pas echt oneerlijk is? Mijn moeder werkt maar driedagen per week, omdat ze mijn kleine broertje niet de hele weekalleen op de crèche wil laten. Nu hebben ze daar een soortschool, een onderzoekschool heet dat, en daar mag je alleen in alsje veel schrijft. Maar ja, als mijn moeder voor mijn broertje zorgtkan ze natuurlijk niet schrijven. En nou mag ze niet in die school.Nou is dat niet zo erg, want mijn vader zit in een andere school enverdient daar klauwen met geld, dus we zullen niet van hongeromkomen. Maar oneerlijk is het wel.

Jessica (13)




'Over eten heeft iedereen een mening'



Hoe beoordelen de werknemers van de universiteit hunbedrijfsrestaurant? Uit recent onderzoek onder medewerkers énstudenten blijkt dat er gemiddeld een zeven gegeven wordt voor alleeetplekken binnen de universiteit. Een verslag.

"Persoonlijk vind ik dat we minstens een 7,5 verdienen", zegtArie Raterink, hoofd FBU Restauratieve Verzorging. "Zeker als jeziet binnen welke grenzen we het de mensen naar de zin moetenmaken. De universiteit heeft onderwijs en onderzoek als eerstedoelstellingen. Wij scheppen de voorwaarden om dat plaats te latenvinden."

Op dit moment zijn er 16 reguliere restaurants en driebijzondere. In die reguliere kantines geldt een aantal basisregels.De prijzen zijn bijvoorbeeld overal gelijk. "Het college vanbestuur heeft ons opgelegd dat we in alle restaurants hetzelfdebasispakket moeten bieden voor één prijs. Daar krijgen weeen cateringbijdrage voor", aldus Raterink. Daarbuiten is er eenluxe-pakket waar winst op wordt gemaakt.

Sinds 1997 zijn de kantines verplicht om zich aan de eisen vaneen Europese regelgeving op het gebied van bedrijven die metvoedsel werken te houden. "En de Keuringsdienst van Waren komtgemiddeld twee keer per maand op verschillende lokatiescontroleren", vertelt Raterink. In de wetgeving zitten ookmilieu-eisen. "We zijn één van de eerstemilieuvriendelijke bedrijven. Daar hebben we een aantal prijzenvoor gekregen", aldus het hoofd van de restaurants.

Afgelopen voorjaar is er een tevredenheidsonderzoek onder deconsumenten gehouden. Er was vooral kritiek op drie dingen: gebrekaan ruimte (er zijn zo'n 4000 zitplaatsen), de kantines zijn teduur en er is te weinig variatie in het assortiment.

Het meest tevreden zijn de mensen over de service en dekwaliteit. "Als groot bedrijf kun je je weinig permitteren. We zijnheel kritisch naar de leveranciers: er komt geen rotzooi binnen.Als leveranciers fouten maken doen we geen zaken meer met ze", zegtRaterink fel.

De universiteit telt ongeveer 22 000 studenten en zo'n 6500medewerkers. In alle kantines komen studenten en medewerkers, maareen typische medewerkerskantine is die van het bestuursgebouw. Erwerken daar achthonderd mensen. In het restaurant is het zoalsaltijd erg druk. Maria Hijman en Désirée Majoor, beidemedewerker bij het Universitair Strategisch Programma, zitten telunchen aan een witte ronde tafel. "We eten meestal hier, soms gaanwe wel eens eten in het Educatorium", vertellen de collega's. Zezijn redelijk tevreden over deze kantine. "Je kunt hier lekkerrustig eten en de service is ook uitstekend", vindt Hijman. Majoorvult aan: " Ze doen nooit moeilijk als je nog snel iets wilt kopenbuiten de openingstijden."

Beide beleidsmedewerkers vinden het restaurant niet te duur: "Ikmaak zelf de keuze om geen brood mee te nemen, dus moet ik hiergeld neerleggen", verklaart Majoor. De dames hebben vooral kritiekop het assortiment. "Dat is vreselijk saai: als je hier elke dageet wordt het eentonig", zegt Hijman. "Ze zouden er wat meervariatie in moeten brengen, meer verrassende dingen." Majoor: "Zozou ik het vegetarische aanbod wat groter willen zien. Ze hebbenhier alleen groenteburgers. Verder zie je veel dingen die vleesbevatten zoals de kroket, nasihap of bamibal." Even later nuanceertMajoor haar uitspraak: "Het lijkt me verschrikkelijk moeilijk alsrestaurantbeheerder om het iedereen naar de zin te maken." Hijman:"In het Educatorium lukt dat al beter. Daar kan je meer eten opmaat krijgen. Ze hebben daar bijvoorbeeld een salad-bar."

Maarten Zeylmans van Emmichhoven en Tijs Rooijaards, beidedocent Geografische Informatiesystemen, en regelmatige eters in hetEducatorium-restaurant , vinden deze kantine redelijk. "Over hetalgemeen is het hier goed. De kroketjes zijn wel lekker", vindZeylmans. Rooijaards: "Het is redelijk en niet duur." De grootstekritiek hebben beide heren op de ruimte: "Het galmt hierverschrikkelijk." Op de service hebben ze niets aan te merken. "Demensen die hier werken vallen me niet op, dus dan zal het wel goedzijn", meent Zeylmans. Ze zijn allebei te spreken over het aanbod:"Tijdens de buitenland-weken zijn er allerlei broodjes die in eenstandaardkantine niet te krijgen zijn, dat is leuk." Rooijaards:"Vroeger vond ik dat er te weinig broodsoorten te krijgen waren,maar dat is nu verbeterd."

"Als het over eten gaat heeft iedereen een mening", zegtRaterink. "Wij leveren wat het bureau voor de voeding voorschrijft.De 'schijf van vijf' is bij ons altijd en overal te verkrijgen",vervolgt het hoofd. "Het isvoor mij belangrijk dat we kwaliteitleveren tegen een goede prijs, waar mogelijk met een glimlach."

Joke van der Glas

Besmettingsleer is weer een discipline met aanzien

"Van een aantal ziektes waarvan we dat niet verwachthadden, beginnen we de laatste jaren te ontdekken dat hun oorzaakeen infectie is. Maagzweren, hartinfarcten, baarmoederhalskanker,atherosclerose... bacterieën of virussen zouden er een rol inkunnen spelen. Dat draagt ertoe bij dat de besmettingsleer in delift zit. Ik denk dat ons vakgebied een revolutie tegemoetgaat."

Aan het woord is de hoogleraar klinische microbiologie eninfectieziekten dr.J. Verhoef. Hij is voorzitter van de organisatiedie van 13 tot 16 december het zogeheten 'Eijkman-Centennial' heeftgeorganiseerd, een internationaal symposium dat zich in Den Haagafspeelt. De Nobelprijswinnaar prof.dr. Christiaan Eijkman, die eenbelangrijke bijdrage heeft geleverd aan bestrijding van de ziekteberi-beri, werd precies honderd jaar geleden hoogleraar in Utrecht- en hij zou dat gedurende bijna dertig jaar blijven. De herdenkingwordt aangegrepen om te bekijken hoe het de besmettingsleer in devolgende eeuw zal vergaan.

In 1970 zag het er nog enigszins somber uit voor deze medischediscipline. Er waren - in het kielzog van beroemdewetenschapsbeoefenaren zoals Koch, Pasteur en Eijkman - goedevaccins ontwikkeld tegen bijvoorbeeld pokken, kinkhoest,hondsdolheid en diverse soorten griepen. Met name het'wondermiddel' peniciline maakte de stemming ten aanzien van devolksgezondheid méér dan hoopvol. Talloze ziekten zoudencompleet uitgebannen kunnen worden, was de verwachting, en datmaakte de bereidheid om nog veel te investeren in besmettingsleergering.

Dat optimisme kantelde aan het einde van de jaren zeventig. Opde eerste plaats bleken infecties waarvan men dacht dat zeuitgebannen waren, weer de kop op te steken. Voorbeelden daarvanzijn kinkhoest, nekkramp en tuberculose. Het bleek datbacterieën die die ziektes veroorzaken op den duur resistentkunnen worden voor de antibiotica waarmee ze te lijf gegaan worden.Het is nodig steeds sterkere antibiotica in te zetten, totdat niksmeer helpt, aldus het niet geheel onwerkelijke horror-scenario.

Ten tweede ontdekte men dat allerlei ziekten waarvan voorheenwerd gedacht dat ze andere oorzaken hadden, wel degelijk metinfecties samenhingen. "Was het pakweg twintig jaar geleden noggebruikelijk dat iedere chirurg minstens één keer perweek een maagoperatie had teverrichten, inmiddels komt die ingreepnauwelijks meer voor", weet Verhoef. "Nadat ontdekt is dat eenbacterie een rol speelt bij het ontstaan van maagzweren isantibioticum ingezet. Dat heeft een revolutionaire invloed gehad opde behandeling van wat eens heette 'de managersziekte'."

Nóg invloedrijker was het feit dat allerlei nieuwe ziektende kop opstaken die met infecties samenhingen. In 1976 werd de'veteranenziekte' - een vorm van longontsteking - voor het eerstbij oudgedienden uit de Tweede Wereldoorlog ontdekt. Daarin bleekeen tot dan toe onbekende bacterie een grote rol te spelen. En alsdonderslag bij heldere hemel dook in 1980-1981 opeens devirusziekte Aids op.

Door die ontwikkelingen van de laatste twintig jaar isbesmettingsleer weer een discipline met een méér dangemiddeld aanzien geworden. Niet alleen in de gezondheidszorg, maarook in de industrie, waar weer massaal geïnvesteerd wordt inde ontwikkeling van nieuwe antibiotica.

Varkensfarm

Verhoef: "Een bacterie is een micro-organisme dat in staat iszich zelfstandig te vermenigvuldigen en dat we kunnen zien als wehet 1000 keer vergroten. Een virus daarentegen moet 100.000 keervergroot worden wil je het waarnemen en het kan zich nietzelfstandig vermenigvuldigen, maar uitsluitend door gebruik temaken van eiwitten of enzymen. Een virus heeft dus altijd eengastheer nodig, een menselijke cel. Virussen zijn niet gevoeligvoor antibiotica, dus de bestrijding van ziektes die ze veroorzaken- zoals Ebola, Aids of de Hongkong-griep - vormt een enormprobleem."

"Er is een grote angst voor virussen die de sprong van dier naarmens maken", vervolgt Verhoef. "Bij Aids en Ebola is datwaarschijnlijk ook het geval geweest. In 1917 heeft zich eengriepepidemie voorgedaan, veroorzaakt door een virus afkomstig vanChinese varkensfarms. Omdat mens en dier dicht op elkaar leefden,kon het virus makkelijk overspringen. Het in het varken viruelentevirus 'recombineerde' vervolgens met een in de mens virulent virus,en dat leverde een epidemie op waarbij toen 20 miljoen mensenoverleden zijn."

Volgens Verhoef vormt het toegenomen toerisme en zakenverkeerdan ook een risico. "Meer dan eens worden bacterieën ofvirussen meegenomen uit het buitenland. Dan heb ik het niet alleenover tropisch Afrika, maar ook over Frankrijk, Spanje of Portugal.Mensen die d''r in een ziekenhuis terecht komen, die wordenbehandeld met een overmaat aan antibiotica en worden verzorgd onderminder hygiënische omstandigheden, lopen wel degelijk gevaar.Eigenlijk zouden die bij terugkomst eerst in isolatiemoeten."

Ook de import van voedsel vormt een gevaar. "Het is dan welgezond dat we het hele jaar door verse groente en vers fruit kunneneten", vertelt de hoogleraar. "Maar sla en tomaten in de winterzijn afkomstig uit tropische landen, en daar kan van alles op rondkruipen." Eén van de revolutionaire ontwikkelingen die debesmettingsleer de komende eeuw tegemoet kan zien is dan ook demogelijkheid om - via informatietechnologie - precies teinventariseren welke micro-organismen waar ter wereld huizen.

Science fiction

Maar Verhoef verwacht méér: "Ik denk ook dat we veelsneller kunnen diagnosticeren. Nu zijn we nog vaak aangewezen op'kweekjes', en die vragen veel tijd. En ten derde denk ik dat wemet het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen, nieuwe antibiotica,grote vorderingen kunnen maken."

Wat dit laatste betreft is de hoop onder meer gevestigd op desnelle ontwikkeling van de genetica, zegt Verhoef. "Tot nog toemoesten we eindeloos allerlei chemische middelen uitproberen, in dehoop dat met één ervan die bacterie dan wel te bestrijdenzou zijn", licht Verhoef toe. "Nu richten we ons op genen diespecifiek zijn voor een bacterie en die van nature niet in de mensvoorkomen. Tegen dat specifieke gen, of tegen die gen-produkten,proberen we vervolgens middelen te ontwikkelen. Dat zou zelfskunnen door het menselijk erfelijk materiaal DNA zó temanipuleren, dat het resistent wordt tegen het bacteriële gen.Dat klinkt als science fiction en er zal ook nog wel een jaartje oftwintig mee gemoeid zijn, maar langs dat soort wegen is defarmaceutische industrie wél bezig."

Armand Heijnen


Christiaan Eijkman

Het verhaal wil dat toen Christiaan Eijkman (1858-1930) in 1885in Berlijn verbleef om bij Robert Koch te studeren, hij bij toevalde Utrechtse patholoog Pekelharing en neuroloog Winkler ontmoette.Dat tweetal was in opdracht van de regering óók op bezoekbij Koch, als voorbereiding op een expeditie naar NederlandsIndië, waar de ziekte beri-beri veel voorkwam. Zij vroegenEijkman om mee te gaan, nadat deze had verteld in de kolonie tehebben gewerkt als legerarts. Die voelde er veel voor; zijn vrouwwas net overleden en een eenzaam bestaan in Nederland trok hemniet.

Het idee was nog dat beri-beri een infectieziekte was. Koch enPasteur hadden in die dagen immers al talloze ziekten alsinfectieziekte weten tedefiniëren, en men dacht dat vrijwelelke ziekte een infectie als basis zou hebben. De symptomen dedendat ook al vermoeden: onder meer spierkrampen, spierverzwakking eneen hartvergroting. En tenslotte leek er sprake van een epidemischeverspreiding onder één specifieke groep - soldaten in ditgeval. Pekelharing, Winkler en Eijkman moesten van de regering diebacterie zien te traceren.

Na één jaar keerden de eerste twee geleerden terugnaar Nederland; Eijkman zette het onderzoek alleen voort, nu nietals legerarts maar als directeur van het Laboratorium voorPathologie en Bacteriologie - dat nog steeds bestaat als het'Indonesian Institute for Molecular Biology'. Zijn zoektocht naareen bacterie vorderde echter niet zo.

Op een gegeven moment brak er een soort beri-beri uit onder dekippen die als proefdieren in het laboratorium werden gehouden.Pogingen om dergelijke proefdieren met mogelijke bacterieën teinfecteren, leverden echter niets op. Toch leek er sprake te zijnvan een epidemie. Op een gegeven moment merkte een assistent vanEijkman op dat de dieren die ziek werden, ander voedsel haddengekregen - gepelde rijst -, dan de dieren die gezond bleven en aanwie gewoon kippenvoer was voorgezet.

Allengs kwam Eijkman op het idee dat het vliesje om de rijst eenrol zou kunnen spelen. Dat verklaarde wellicht ook de epidemischevormen van beri-beri in het leger: de soldaten kregen immers geeninlandse, ongepelde rijst te eten, maar geïmporteerde witterijst. Beri-beri bleek geen infectieziekte te zijn, maar eenvitamine-gebrek. Een experiment in opdracht van deGezondheidsinspecteur in de 63 gevangenissen van NederlandsIndië - waarbij alle gedetineerden ongepelde rijst kregen teeten - bevestigde het vermoeden: beri-beri was hier vervolgenstotaal uitgebannen.

Eijkmans ontdekking bracht de medische wereld nog wel inberoering: er waren nog steeds wetenschapsbeoefenaren die de'infectietheorie' bleven aanhangen; zelfs Eijkman zelf twijfeldenog aan zijn bevindingen - mede omdat het begrip 'vitamine' nogniet bestond. Maar uiteindelijk was er geen ontkomen aan. Deconclusie dat beri-beri met het voedingspatroon samenhangt, leverdeEijkman in 1929 de Nobelprijs op.

Twee kapiteins op één schip

Volgende week bestaat het Rectorencollege honderdjaar. Het eerbiedwaardige ambt van rector staat echter onder druk.Meer en meer nemen de voorzitters van colleges van bestuur het heftin handen. Maar wie mag de koningin een hand geven?

Wie is de baas van de universiteit? Hare Majesteit koninginBeatrix weet het niet. Voor haar nieuwjaarsreceptie nodigt zijdaarom het ene jaar alle voorzitters van de colleges van bestuuruit, en het jaar daarop de rectores magnifici. De verhouding tussende voorzitter van het college van bestuur en de rector ligt'gevoelig', zoals dat heet. "Het is als in een huwelijk", zegtprof.dr. L. Leertouwer, voormalig rector aan de UniversiteitLeiden. "Je kunt het in tien minuten kapot maken, maar verstandigemensen houden het vijftig jaar vol."

Deze dreiging van 'huwelijkse twisten' zit ingebakken in de wet.Die schrijft voor dat het college van bestuur van een universiteitbestaat uit maximaal drie leden, waarvan één voorzitter.Daarnaast moet er een rector lid zijn. Die is hoogleraar en geldtdaarom als de vertegenwoordiger van 'de academische gemeenschap'.Meestal heeft hij onderwijs en onderzoek in zijn portefeuille. Alshet over academische kwesties gaat, is hij het boegbeeld van deuniversiteit. De collegevoorzitter staat bij zulke gelegenhedenbuitenspel, en dat is voor sommigen nauwelijks te verkroppen. InTwente is het zelfs voorgekomen dat de voorzitter bij wijze vanprotest in 'vrijetijdskleding' naar de dies natalis-viering kwam.Ook elders leiden zulke kwesties tot wrijvingen. Want wie schudtals eerste een hoge gast de hand?

Stuurloos

Maar de ruzies tussen rector en voorzitter gaan over meer dantrivialiteiten. Niet zelden treden zij op als twee kapiteins opéén schip. "En dan is de universiteit stuurloos", zegtLeertouwer. "Want leer ons het geleerdenvolk kennen. Dat weet heelgoed bij wie het moet zijn om iets gedaan te krijgen. Dan wordendie twee kapiteins tegen elkaar uitgespeeld."

Een bestuurscrisis aan de universiteit van Delft leidde er eenjaar geleden toe dat de rector het veld moest ruimen. Volgenscollegevoorzitter De Voogd had de crisis niets te maken met hetrectoraat-op-zich. "De rectoris van wezenlijk belang", zegt hij."Hij vertegenwoordigt de academische normen en waarden. Daar moetje niet licht over denken, want de eensgezindheid daarover houdt deuniversiteit bij elkaar."

Om nieuwe crises te voorkomen heeft De Voogd desondanksduidelijke afspraken gemaakt met de nieuwe rector en het derdecollegelid. Allereerst heeft de rector nu andere taken: niet langerbeheert hij qualitate qua onderwijs en onderzoek. Ook is vastgelegddat De Voogd eindverantwoordelijk is. "Zo denken we er alle drieover", zegt hij.

Ook andere universiteiten proberen met goede afspraken hetcrisisgevaar in te dammen. Maar dat gevaar verdwijnt nooit echtzolang de wet niet voorschrijft wie uiteindelijk verantwoordelijkis. "Er wordt een te grote wissel getrokken op de karakters van decollegeleden", zegt prof.dr. F. van Vught, voorzitter van hetRectorencollege en rector in Twente. "Als die botsen, gaat hetmis."

Piramide

Elders in de kring van rectoren klinken intussen bezorgdegeluiden. Zo waarschuwde prof.dr. F. van der Woude bij zijnafscheid als rector in Groningen, vorige maand, voor het oprukkenvan denken in 'gezagslijnen'. De universiteit heeft een'gezagspiramide' van bestuurders met de collegevoorzitter als top,betoogde hij. Daarnaast vormt de wetenschappelijke staf een'kennispiramide' met aan het hoofd de rector.

"Die twee piramides zijn niet meer met elkaar in evenwicht",zegt Van der Woude. "De bestuurlijke piramide heeft de overhandgekregen, en daarmee de opvatting dat de top van de universiteitkan uitmaken wat er in onderzoek en onderwijs gebeurt. Maar zowerkt de wetenschap niet. Die draait om creativiteit, en dat isniet af te dwingen via de gezagslijn."

Van der Woude pleit dan ook voor een sterke rector, met eencollege van decanen. "Dat is de aanvoerroute van de rector; hethoudt hem op de hoogte van het onderwijs en onderzoek in

de faculteiten. Zonder zo'n college gaat de rector na verloopvan tijd vanzelf in het gareel lopen van de gezagsdragers."

Net zo'n conclusie trok ook dr. D. de Tombe een jaar geleden uitde Delftse crisis. Namens de ondernemingsraad sprak zij destijdsmet alle partijen. Ze ziet het als een veeg teken dat de raad vantoezicht koos voor het vertrek van de rector. "Dat was een keustegen de academie en vóór de universiteit als concern",zegt ze nu. "Maar een universiteit is geen zuivelfabriek, waar dedirecteur kan zeggen: voortaan maken we geen yoghurt, maarkarnemelk."

Vooralsnog wordt de rector door de universiteitsbestuurders ophanden gedragen. Geen enkel collegelid ontkent het belang van zijnfunctie. Hij staat borg voor draagvlak bij de academischegemeenschap, zegt men in koor. Bijna net zo unaniem wijzen decollegeleden de opvatting af dat een universiteit bestuurd kanworden door een eenhoofdig college. Voorzitter Meijerink van devereniging van universiteiten, wierp daarover in september eenballetje op in een toespraak waarin hij het zogeheten'presidentieel model' bepleitte.

Meijerink wil het nog wel eens uitleggen. "De kernvraag is: zijnde universiteiten slagvaardig genoeg om snel ingrijpendebeslissingen te nemen? Zulke beslissingen zijn meer dan ooit nodig,omdat niet langer de overheid de universiteiten stuurt. Daarom ishet van groot belang dat de decanen 'in het bestuur getrokkenworden'. Dat zijn als het ware de divisiemanagers van deuniversiteit. Maar bij zo'n groot bestuur moet éénpersoon de knopen doorhakken."

De rector kan zo'n 'president' zijn, maar het hoeft niet, vindtMeijerink. "Het grootste gevaar voor een college van bestuur is alser controverses ontstaan met de decanen", zegt hij. "Aan veeluniversiteiten heeft de rector daarin nog een belangrijke rol, alsvoorzitter van het college van decanen. Maar universiteiten moetendaarin de vrije keus hebben."

Ach, zegt ook de Rotterdamse rector prof.dr. P. Akkermans, "ikben er niet zo benauwd voor dat de rector verdwijnt. Als zijnfunctie maar vervuld wordt. Ik hecht wel aan academische tradities,maar ik ben rector van een jonge universiteit. Dus wie ben ik om tezeggen dat de rector nog eeuwenlang moet blijven bestaan?"

Hanne Obbink, HOP


Wie zijn de bestuurders?

De universiteiten worden bestuurd door hardwerkende mannen opleeftijd, zo blijkt uit een enquête die het Hoger OnderwijsPersbureau hield onder alle 38 collegeleden. Het HOP bekeek tevensde cv's van de bestuurders.

Slechts twee vrouwen staan er aan de top van de Nederlandseuniversiteiten. Yvonne van Rooy, collegevoorzitter van de KUB, en'onze eigen' Lieteke van Vucht Tijssen.

De gemiddelde leeftijd is 55 jaar. Er wordt veel gewerkt,gemiddeld zo'n 65 uur in de week. Uitschieters naar boven zijnNoorda van de Universiteit van Amsterdam, en de Utrechtscollegevoorzitter Veldhuis die beweren liefst tachtig uur in deweer te zijn voor de Universiteit.

PvdA (8) en CDA(7) blijken de grootste aanhang te hebben onderde bestuurders. De VVD volgt met vijf stemmen en D66 met vier. Driecollegevoorzitters (Utrecht, Groningen en Leiden) brengen daarnaastadvies uit aan de CDA-Kamerfractie over onderwijs.

De meesten zien de minister of zijn ambtenaren niet vaker daneen paar keer per jaar. Maar voor Veldhuis en zijn collegeStoelinga in Nijmegen is dat een paar keer per maand.

Gevraagd naar hun grootste zorg noemt ongeveer de helft 'geld'als eerste. Een tweede punt van zorg is 'het gebrek aan waarderingvoor de universiteiten'. Ook genoemd: regelzucht van de overheid endaarmee gepaard gaande papierstromen en opvallend: destudiefinanciering.

Het was te verwachten, maar met de MUB zijn de bestuurders blij.Karssen uit Wageningen zegt het zonder er doekjes om te winden:"Het is duidelijk wie de baas is."

'Als ik hier niet had gewoond, had ik nooit zoveel mensen ontmoet'

'Als ik hier niet had gewoond, had ik nooit zoveel mensenontmoet'

Sinds september heeft Utrecht een 'Low budgethostel'. Handig voor studenten die hun ouders te logeren krijgen engeen plek hebben in een krappe studentenkamer of voor wiebuitenlandse vrienden naar Nederland haalt. Ook de Universiteitheeft hostel 'Strowis' in de Boothstraat ontdekt: er wonen het helejaar door buitenlandse studenten die hier niet meteen een kamerweten te vinden.

'Strowis, op een strowis komen aandrijven, zonder fortuin, alsgelukszoeker ergens aankomen: zich met niets, kaal en berooidergens vestigen'. De naam van de hostel komt uit een oud-Hollandsspreukenboekje en verwijst naar de leeftijd van het gebouw waarinhet is gevestigd én naar de functie van het hotel.

Het bevindt zich in een 17e eeuws pand in de rustigeBoothstraat, die van de Voorstraat naar het Janskerkhof loopt. Debakstenen gevel met hoge ramen en massieve deuren oogt statig enniet als een goedkope overnachtingsplaats. Eenmaal binnen verrassende felle kleuren op de muren en de moderne meubels die deoorspronkelijke ornamenten, schouwen en houten vloeren afwisselen."Het moet er niet shabby uitzien", zegt medewerkster MarianTaverne. "Het enige 'low budget' is de prijs."

Strowis is vijf jaar geleden bedacht door leden van het ACU, eenkraakpand aan de Voorstraat, dat al jaren dienst deed alskraakcafé en actiecentrum. Het 'Voorsteate-project', zoals dekrakers hun plan doopten, omvatte onder andere woon- en werkruimtesen een brouwerij op het terrein tussen de Booth- en Voorstraat.Alleen de hostel en het politiek/cultureel centrum ACU zijn vandeze ambitieuze plannen overgebleven en uitgevoerd. "Dit pand wasoorspronkelijk ook gekraakt. Er woonde een hele a-sociale kraker indie in z'n eentje de benedenverdieping bewoonde en de rest lietverkrotten", vertelt Marian. "De bovenste verdieping was een soortduivenhotel toen we hier gingen verbouwen."

Toen de plannen voor het budgethotel eenmaal rond waren werd depolitiek bewerkt en een financiële campagne gestart.Uiteindelijk kregen de initiatiefnemers een garantie van degemeente voor een lening bij de bank. Marian: "Het was eenmiljoenenproject: voor het ACU en de hostel samen hadden weongeveer 3 miljoen gulden nodig." Dat is gelukt en in septemberopende Strowis haar deuren.

Er komen veel verschillende mensen in het hotel. Behalve derugzak-toerist, medewerkers van het Nederlands Filmfestival,Japansebezoekers van het festival voor Oude Muziek of mensen dieeen avond stappen in Utrecht, heeft Bureau Buitenland van deuniversiteit het hele jaar door een kamer afgehuurd vooruitwisselingsstudenten.

Uli Jürgensen, student Rechten uit Trier, was de eerstegast van het hostel toen het in september open ging. "Ik heb hieréén week gewoond tot de universiteit een kamer voor mevond." De universiteit betaalt de eerste week in het budget hotel,de tweede week betaalt de student de helft en vanaf de derde weekdat een student er logeert moet hij alles zelf betalen. Deuniversiteit heeft de goedkoopste kamer met twaalf slaapplaatsen instapelbedden afgehuurd. "De bedden waren soms allemaal bezet.Daardoor moest ik heen en week zeulen met mijn spullen. Dat was welvervelend."

Theodora Bitiadou en Villy Bara, studentes Film- enTelevisiewetenschappen uit de Griekse stad Thessaloniki, raaktenhier ook verzeild nadat ze doorgestuurd werden door BureauBuitenland. Villy: "Ik had nog nooit in een hostel geslapen en ooknog nooit met zoveel mensen op een kamer, jongens en meisjes doorelkaar. Dat was wennen". Haar vriendin Theodora vond dat aspect vanhet wonen in een hostel juist leuk: "De eerste mensen die we hiertegenkwamen, daar gaan we nog steeds mee uit." Ulf beaamt dit:"Ongeveer tweederde van de mensen die ik ken, ken ik van hier. Alsik hier niet had gewoond had ik nooit zoveel mensen ontmoet."

Uiteindelijk vonden de buitenlandse studenten vrij snel eenkamer in Utrecht. Gelukkig. "Ik heb hier met plezier gewoond omdathet zo schoon en gezellig was. Maar langer dan tien dagen had ikhet niet uitgehouden. Op een gegeven moment moet je een plek voorjezelf hebben."

Joke van der Glas

'De generatie van nu wil regeltjes'



De progressievelingen

Annemarie Lub (46) heeft een praktijk voorgezelschapsdieren

in Enkhuizen en studeerde in de jaren zeventigdiergeneeskunde in Utrecht. Haar dochter Floor Wempe (21) is vijfkeer uitgeloot voor diergeneeskunde en studeert in de jarennegentig geschiedenis in Utrecht: "Ik ben een wat linksere student.In mijn moeders tijd had ik waarschijnlijk meer medestandersgehad."

Floor: "Ik heb een hele jonge moeder. Veel ouders vanvriendinnen hebben drie jaar geleden al Abraham en Sara gevierd.Pas was mijn moeder jarig en werd me gevraagd hoe oud ze werd. Ikgokte 48, maar ze was nog steeds maar 46. Vandaar dat ik in Utrechtben geboren; ze studeerde nog."

Annemarie: "Nou, ik was net afgestudeerd, maar Floors vaderstudeerde nog."

Annemarie begon in 1970 met diergeneeskunde in Utrecht: "Ik vondhet schitterend om op kamers te gaan wonen op mijn zeventiende,want ik kon het niet goed vinden met mijn ouders. Op een gegevenmoment kwam ik ook bijna niet meer thuis. Ik wilde al vanaf delagere school diergeneeskunde doen. Hoogstens heb ik als derde- ofvierdejaars nog wel eens getwijfeld omdat het echt een vakopleidingis. Het is toch stampen en bij psychologie en pedagogiek hadden zediscussie en leuke projecten. Nu vind ik diergeneeskunde een goudengreep. Ik hoor vaak van mensen die met hun hoofd werken dat ik zo'nlekker praktisch beroep heb."

Bijl

Floor: "Ik wilde ook graag diergeneeskunde doen. Ik heb vijfkeer meegeloot en misschien ga ik nog wel een keer meedoen. Ik bennu derdejaars geschiedenis. Geschiedenis was een parkeerstudie maarik heb het nu wat meer tot een echte studie gemaakt. Ik vind ditook leuk, maar ik twijfel soms wat ik ermee wil doen. Het is ooktamelijk vermoeiend om dagelijks te horen te krijgen: 'Maar wat wilje er nu mee? Wil je les geven?' Op een gegeven moment heb je deneiging om een bijl te pakken of zo."

Annemarie: "In vergelijking met vroeger zie ik niet zo veelverschillen. Ja, onze generatie was linkser. De generatie van nuwil alles op papier.Ze willen regeltjes. Medewerkers in mijndierenartspraktijk willen zo ongeveer vastgelegd zien hoe laat zeaanwezig moeten zijn. Ze zijn veel zakelijker, vreselijk. Dat is eringeramd. Op de middelbare school leren ze al hoe ze moetensolliciteren en dat ze goede afspraken moeten

maken."

Floor: "Ik ben linkser dan de meeste studenten. Ik heb veelprincipiële dingen. Ik ben vegetariër en ik koopbijvoorbeeld geen fietsen van junks. Gister is mijn fiets gestolenmet honderdvijftig gulden aan sloten eraan en dan zegt iedereen:'Je bent ook gek ook, dat je er iedere keer zoveel geld insteekt'.Soms had ik wat dat betreft liever in de tijd van mijn moedergestudeerd omdat ik dan meer medestanders had gehad."

Annemarie: "In die tijd dacht ook niet iedereen er zo over. Ikherinner me wel dat Pampers uit den boze waren omdat zemilieu-onvriendelijk waren. Als je die toch gebruikte, voelde je jeschuldig."

Floor: "Daar voel ik me nu dus best alleen in. Dan had ik bijBiton moeten gaan in plaats van bij Unitas, kun je zeggen, maar datvond ik het ook niet helemaal en ik heb een groep vriendinnen vanmijn jaarclub met wie ik het geweldig kan vinden."

Annemarie: "Ik vind die nadruk op puntjes halen van tegenwoordigwel heel jammer. Als ik kijk naar wie het bij ons ver geschopthebben, waren dat vaak de mensen die in het eerste jaar niet directhun draai konden vinden in de studie. Pas in het derde jaar werdhet eens een keer wat. Als je zeventien, achttien bent en gaatstuderen, moet je nog een heleboel dingen uitzoeken. Maar nu krijgje allemaal mensen die alleen maar naar de puntjes kijken."

Floor: "Ik heb het idee dat de studenten die wat meer om zichheen kijken dunner gezaaid zijn."

Annemarie: "Wij keken gewoon of je meekwam met de rest. Het isnet zoals met een consultatiebureau: als een kind met veertienmaanden niet loopt kijken ze de moeder kwaad aan. Terwijl er ookkinderen zijn die met twintig maanden pas lopen en die lopen echteven hard. Wij kennen veel studenten bij wie het na twee jaar nogniet echt lekker gaat en die dan stoppen met studeren om skiles tegaan geven of iets anders onzinnigs omdat ze bang zijn dat hunstudieschuld anders te hoog oploopt."

Spijt

Floor: "Als mensen horen dat ik nog diergeneeskunde wilstuderen, vragen ze hoe ik dat dan in vredesnaam met mijnstudielasten denk te gaan doen. Maar als ik tachtig ben, wil ikgeen spijt hebben. Zesduizend gulden per jaar klinkt als een smakgeld, maar als je een hypotheek neemt voor je huis zit je zo aan detwee ton. Je investeert in een heel leven of in een huis. Voor mijnbroer en ik isstuderen altijd logisch geweest, maar op school inEnkhuizen was dat niet zo. Als ik zei dat ik diergeneeskunde wildestuderen was de reactie: 'ach, meid, word nou gewoondierenartsassistente, doe niet zo moeilijk'. Dat was een heel andermilieu. Ik ben ook naar Utrecht gekomen omdat je in Amsterdam nogsteeds mensen uit Enkhuizen tegenkomt die daar MBO doen en dieallemaal niet verder keken dan hun neus lang was. Ik heb een jaarin Amsterdam gestudeerd, maar dat vond ik saai."

Annemarie lacht: "Erger, ze kwam ieder weekend thuis."

Floor: "Mijn moeder dacht dat ik, omdat zij zo radicaal uit huiswas gegaan, hetzelfde zou doen: ook op mijn zeventiende directnooit meer thuis komen. Maar bij mij was dat heel anders. Ik bengek op mijn ouders en mijn broer."

Annemarie: "Wat een verschil is, is dat mijn moeder niet werkte.Als je niet zo goed met elkaar op kan schieten en thuis vaak samenbent, wordt het moeilijk. Maar ik ben veel weg."

Floor: "Mijn broer en ik hadden echt het huis voor onszelf. Wijwaren van die kinderen die rustig over tafel konden lopen als deouders er niet waren. We waren heel zelfstandig. Wat wel grappigis, is dat mijn huisgenoten als ze naar huis gaan, zeggen: 'Olekker, wordt er voor me gekookt.' Maar als ik naar huis bel, zegtmijn moeder eerder: 'O lekker, wordt er voor me gekookt.' Ik vindkoken trouwens ook leuk, hoor."

Annemarie: "Ze zijn heel zelfstandig opgevoed en dat is handigals je gaat studeren."

Floor: "Huisgenoten willen nog wel eens borden en kopjes latenstaan. Er is dus overduidelijk altijd iemand geweest die de troepachter hun kont heeft opgeruimd. Wij aten even snel en dan moestenwij afruimen en afwassen omdat mijn moeder naar de praktijk toemoest."

Annemarie grijnst: "Toen de jongste uit huis ging, hebben wemaar een afwasmachine genomen."

Suzanne Brink

Een volwassen huisvesting voor het kinderziekenhuis



Op vrijdag 6 november - bijna drie jaar nadat deeerste spade de grond is ingegaan - werd het nieuwe gebouw van hetWilhelmina Kinderziekenhuis opgeleverd. Nadat de inrichting isvoltooid en het personeel kwartier heeft gemaakt, zal hetziekenhuis - ontworpen door de architecten Molenaar en Hendriks -medio februari operationeel zijn. Op 30 december houdt het nieuweWKZ open huis.

Naast het AZU is een omvangrijk complex verrezen, bestaande uitnegen bouwdelen, dat in de nabije toekomst het kinderziekenhuis zalhuisvesten. Naast vele verbeteringen wat betreft de voorzieningen,is er plaats voor een aantal nieuwe functies, zoals eenkraamafdeling en een afdeling peri-natologie met zorg voor moederen kind. Bovendien zullen ook de Bloedbank Midden Nederland en hetKlinisch Genetisch Centrum Utrecht deel uitmaken van het gebouw. Deligging naast het AZU maakt het mogelijk een aantal faciliteiten tedelen, wat de logistiek en kwaliteit van de zorg ten goede zalkomen.

Op dit moment is het WKZ nog verspreid over verschillendelocaties in de omgeving van de ABC-straat binnen de Utrechtsesingels. Daar werd voor het kinderziekenhuis, dat al sinds 1888 inUtrecht gevestigd is, in de jaren zestig een nieuw `beddenhuis'gerealiseerd. Met een voor die tijd kenmerkenderücksichtslosigkeit werd in de oude binnenstad tussen dekleinschalige monumentale architectuur van woonhuizen een betonnenkolos neergeplant. Evenals het Willem Arntz-huis staat hetziekenhuis hier ondanks zijn niet geringe omvang, verborgen in destad.

Naast de problematische ligging, is de huidige behuizingverouderd en kan het niet meer aan de gewenste standaard van zorgvoldoen. Eén van de grootste problemen is het ruimtegebrekwaar het WKZ al sinds jaar en dag mee te kampen heeft;mogelijkheden tot uitbreiding zijn er niet op deze plek.

Bovendien voldoen ook de inrichting van de verpleegafdelingen ende verblijfsruimten voor zowel het personeel als de bezoekers nietaan de moderne kwaliteitseisen. Er moest dus naar een structureleoplossing worden gezocht. In plaats van te investeren in de oudehuisvesting, heeft het WKZ ervoor gekozen om alleen de zuivermedische voorzieningen te blijven verbeteren. Voor het overige werdonderzoek gedaan en zijn financieën gereserveerd om grondigeverbeteringen metde nieuwbouw op de Uithof mogelijk te maken.

Collage

Het ontwerpen van een ziekenhuis is een complexearchitectonische opgave. Verpleegafdelingen, laboratoria,operatiecentra, poliklinieken en overige diensten moeten aan elkaargekoppeld worden tot een logistiek hoogwaardige eenheid waarinbovendien nog eens tal van omvangrijke technische voorzieningenmoeten zijn opgenomen. Daarnaast is het belangrijk dat eenziekenhuis een aangenaam verblijfsklimaat heeft, voor de mensen dieer werken maar meer nog voor de patiënten en bezoekers.

Voor een kinderziekenhuis zijn deze zaken van een nóggroter belang, want een verblijf in het ziekenhuis is voor kind enouders altijd een ingrijpende gebeurtenis. Uit het gebouw blijktdat de architecten van het Dordrechtse bureau EGM aan hetverblijfsklimaat en de de sfeer in het ziekenhuis veel aandachthebben besteed. Zo kan door de open opzet van het ontwerp vrijweloveral daglicht in het gebouw doordringen en door het uitzicht naarbuiten wordt de oriëntatie binnenin het gebouw bovendienvergemakkelijkt. Voorts zijn alle ruimtes in het gebouw opvallendruim bemeten. Dit geldt zowel voor de patiëntenkamers enontspanningsruimtes als voor bijvoorbeeld de o.k.'s.

Het gebouw is globaal naar functie opgedeeld in negen bouwdelen.Gebogen langs de Universiteitsweg liggen drie bouwdelen totéén geheel geschakeld. In de delen B en C is onder anderede Bloedbank Midden Nederland gevestigd, in deel A liggen op deeerste tot en met de vierde verdieping verpleegafdelingen. Deel Dbevat de hoofdentree met de centrale hal en biedt toegang tot depatiotuin. In deel E heeft een mix van functies een plaats. In dedelen F tot en met J zijn voornamelijk poliklinieken en afdelingenvoor onderzoek en behandeling gevestigd. In het ziekenhuis zijn 53éénpersoonskamers, 20 tweepersoons-, 2 driepersoons- en16 vierpersoonskamers,

Architecten Molenaar en Hendriks hebben zich met het ontwerp vanhet WKZ helemaal laten gaan. "We bouwen als kinderen. Geef een kindtien verschillende materialen en hij gebruikt ze ook alle tien. Enzo hebben wij ook de materialen gekozen: gewoon de materialengidsgepakt en gekozen wat we mooi vonden."

Hoe sympathiek dit ook klinkt, aan de verschijningsvorm van hetgebouw valt daarmee wel iets af te dingen. Het toont zich als eenenorme collage van sterk verschillende bouwdelen die afzonderlijkzeker kwaliteit hebben - met name de geraffineerde vensterverdelingin deel E is de moeite waard - maar die tezamen een onevenwichtigen weinig coherent geheel vormen.

Kindvriendelijk

De zorg die spreekt uit de inrichting van het ziekenhuis isechter ontroerend. Er is goed nagedacht over allerlei kindgerichtevoorzieningen. Zo heeft het WKZ een kindertheatercafé, eenpatiotuin met hagen (West 8) die een prettig buitenverblijf biedtvoor ouders en kinderen, een buitenspeelruimte op het dak en eenziekenhuisschool. Ook op kleinschalig niveau zijn er allerleislimme voorzieningen, zoals een op kinderen afgestelde hoogte vande balies, goedgeplaatste en ruim bemeten vensters en apartsanitair voor iedere kamer.

Er is gekozen voor een rustige, maar niet klinischekleurstelling in het gebouw. Daar is waar het depatiëntenkamers betreft ook weer uitgebreid onderzoek aanvooraf gegaan, onder meer door middel van de inrichting van eentestkamer in het huidige WKZ gebouw. Op grond daarvan zijn allerleikleine ingrepen gedaan die de kamers minder saai maken zonderopdringerig te zijn, zoals een trapsgewijze opbouw van het plafonden een patrijspoort met gekleurd glas in de buitenwand. Venstersdie desgewenst kunnen worden afgesloten met gordijnen, bieden ruimuitzicht op de gangen, omdat blijkt dat kinderen meestal sterkgericht zijn op de komst van familie of een verpleegkundige.

Aan voorzieningen voor de familie van patiënten is eveneensveel zorg besteed. Alle kamers hebben een slaapbank zodat oudersbij hun kind kunnen overnachten. Voor ouders die van ver komen enlanger in Utrecht verblijven is een nieuw Ronald McDonald-huisgerealiseerd (Bosch & Hasslet-architecten) in de directenabijheid van het ziekenhuis. Opvallend is verder de inrichting vanhet restaurant: de ene helft heeft de gebruikelijke GrandCafé-achtige inrichting en in het andere deel heerst, zoals deontwerpers het zelf aanduiden, chaos. Dit is waarschijnlijk deenige plek in het ziekenhuis die geen duidelijk omschreven doelheeft en waar de bezoeker zich even in een niet ordentelijkgeorganiseerde ruimte kan begeven om de krant te lezen of iets tedrinken.

Tot slot hebben de ontwerpers veel werk gemaakt van de centralehal. In deze hoge ruimte die het hart van het ziekenhuis vormt, kanook weer overvloedig daglicht naar binnen stromen. Langs deoostelijke glazen wand hangt een aantal loopbruggen en dewestelijke wand biedt uitzicht op de patiotuin. In het zuidelijkdeel van de hal staat een woud van scheefgeplaatste pijlers die eenhangende tuin ondersteunen. Het betonnen plafond heeft eenconfetti-achtig patroon. Evenmin als elders in het gebouw zijn deontwerpers hier op hun knieën gegaan metnijntjes, teddyberenof Jip en Janneke. Met hun ontwerp apelleren ze aan de fantasie ennieuwsgierigheid van het kind en behoefte aan rust en overzicht vande ouders.

Catja Edens

Leerstoel Keltisch driekwart eeuw in Utrecht

De leerstoel Keltisch bestaat dit jaar 75 jaar en isdaarmee een van de oudere van de faculteit Letteren. Eenopmerkelijk wapenfeit van een vakgebied dat altijd in deverdrukking heeft gezeten. Hoewel de thematiek immer tot deverbeelding heeft gesproken moest keer op keer het gevecht omerkenning worden aangegaan. Waarom in godesnaam Keltisch gaanstuderen?

Wie met hoogleraar Keltisch mw. dr. Doris Edel spreekt merkt alsnel dat de schatten van het Keltische culturele erfgoed haar naaan het hart liggen. Gedreven verhaalt Edel over hetcultureel-historisch belang van de `Runderroof van Cooley', hetcentrale werk van de Ierse epische traditie. Aan het gesteggel overgeld en bezuinigingen waar een kleine studie als Keltischvoortdurend mee te maken heeft wenst de hoogleraar minder woordenvuil te maken. "Zelfs in het begin van de jaren zeventig, dezogeheten jaren van overvloed, werd er tegenover Keltisch met denoodzaak tot bezuinigen geschermd. Ik ben inmiddels niet andersgewend. Niet dat ik zo naïef ben te geloven dat alles vanzelfwel goed komt. We moeten natuurlijk bedacht zijn op gevaren en voorhet vak opkomen. En we mogen best laten zien iets aantrekkelijks inhuis te hebben, want dat hebben we."

Vanaf 1982, toen Edel in Utrecht als hoogleraar werd aangesteld,heeft ze gevochten voor de studie. Het was de tijd dat de kleineletteren in de verdomhoek zaten. Eind jaren tachtig werd Keltischeen specialisatie bij de faculteit Letteren. Iedere student konnaast zijn hoofdvak anderhalf jaar van zijn studie vullen met zo'nspecialisatie. Een `oneigenlijke specialisatie', vond Edel. "Het istoch een beetje raar dat studenten zich specialiseren in iets datze nog nooit gehad hadden. Dan zou een jurist net zo goed kunnenproberen zich tot keel- neus en oorarts te ontwikkelen."

Na jaren leuren en keer op keer nul op het rekest te hebbengekregen werd Keltisch in 1995 zomaar, out of the blue, eenhoofdvak. De van oorsprong Zwitserse Edel lijkt vier jaar later nogniet van verbazing bekomen. "Na al dat vechten was dat een heleprettige gewaarwording." Naar de beweegredenen achter hetverrassende besluit van de universiteit kan ze slechts gissen. "In1993 hadden we naast een twee-daags internationaal colloquium met125 deelnemers een tentoonstelling over de Kelten in hetUniversiteitsmuseum. Dat werd de best bezochte expositie die daarooit was vertoond. Gemiddeld 1000 bezoekers per week over eenperiode van drie maanden. Het was zelfs een uit-tip in De Kampioen.Toen heeft men misschien gemeend dat ertoch wel enigmaatschappelijk draagvlak moet zijn."

Clannad

Zo gek was die gedachte van de universiteit natuurlijk niet. DeKeltische traditie wist zich toen al verzekerd van een alsmaargroeiende populariteit. Niet alleen werd Ierland ontdekt alsvakantiebestemming, maar ook de moderne Ierse popmuziek enliteratuur kent vele jonge liefhebbers. "Het is allang niet meerdat armoedige landje dat net is bekomen van de Great Famine",concludeert Edel.

Aan de studentenaantallen van de studie is de opleving van depublieke belangstelling voor het Keltisch erfgoed niet echt temerken. De jaarlijkse instroom schommelt rond de tien. Er is nu eenkleine opleving nadat de studie de afgelopen jaren zelfs een dipjevertoonde. Waarom zou de rekenende student van de jaren negentigvoor een studie Keltisch kiezen?

Roeland Looman combineert Keltisch met Geschiedenis. Hij ontkentniet dat een cliché-matig `Clannad-beeld' van Ierland een rolheeft gespeeld bij zijn beslissing Keltisch te gaan studeren. Maarer was meer. "De rijke Keltische cultuur waarover ik in boeken lasfascineerde me. Dat zo'n ontzettend oude taal nog steeds op sommigeplaatsen weliswaar met de nodige aanpassingen wordt gesproken heeftvoor mij een ongekende charme. Een documentaire van de Schotse BBCdie ik in 5 VWO zag heeft mij toen waarschijnlijk het laatsteduwtje gegeven."

Ook studente Algemene Letteren Yvette Koopmans werd al op demiddelbare school 'als door een magneet' aangetrokken door alleswat met Keltisch te maken heeft. Zij volgt Keltisch nu alsspecialisatie. "De verhalen over King Arthur vond ik echtfantastisch. Het klinkt misschien vaag, maar ik had er gewoon ietsmee."

Beide studenten zeggen niets te merken van een zwaar NewAge-stempel dat op de studie Keltisch zou drukken. Dat beeldbestaat volgens hen alleen bij de buitenwacht. Koopmans: "Danvragen ze bijvoorbeeld of ik nu runen-tekens kan lezen." VolgensRoeland Looman zouden studenten die zich aanmelden in de hoophogere sferen te bereiken van een koude kermis thuiskomen. Erworden hier geen cursussen druïde-leer gegeven of zo. We zijnook absoluut geen stelletje zwevers die zich verschuilen achter eenvakgroepje. Integendeel, de opleiding is juist heelwetenschappelijk en taai."

Dat een studie Keltisch geen makkie is staat voor allebetrokkenen vast. Het zwaartepunt van het programma ligt op hetvertalen van oude teksten. En wie iets wil begrijpen van de Ierselofdichten of wetteksten dient een grote mate van concentratie endoorzettingsvermogen op te kunnen brengen. Yvette Koopmans spreektuit eigen ervaring: "De talenoud-Iers en Welsh zijn echt heelanders dan de moderne talen die je gewend bent. Het duurt een poosvoordat je de grammatica onder de knie hebt en weet waarbijvoorbeeld de zelfstandige naamwoorden staan. Dan pas kun jeregel voor regel dieper de tekst in."

Onderzoek

'De ideale student Keltisch', moet volgens Edel dan ook zeerzelfstandig kunnen werken. Niet alleen vergt het vertalen veelzelfstudie, maar de student is in feite nog steeds een pionier inhet eigen vakgebied. Vele bij andere studies vanzelfsprekendehulpmiddelen ontbreken nog bij Keltisch. "Handboeken zijn er nogveel te weinig", meent Edel. "Een goed overzichtswerk van deliteratuurgeschiedenis hebben we bijvoorbeeld niet. Daar ligt dusnog een groot terrein braak. Aan de ene kant is dat jammer, aan deandere kant wordt de studenten niets voorgekauwd."

Het is waarschijnlijk niet verwonderlijk dat de meeste studentenKeltisch hopen op een carrière in de wetenschap. MariskaCosteris studeerde in september af en probeert nu eenonderzoeksvoorstel op te stellen om in aanmerking te komen als AIObij Keltisch of misschien Mediëvistiek. Een beurs voor TrinityCollege in Dublin of Oxford lijkt haar ook wel iets. "Als jeKeltisch hebt gestudeerd ligt het voor de hand om het onderzoek inte gaan. Dat is ook wat ik altijd heb gewild. Het lijkt me nietslim om aan deze studie te beginnen zonder een idee te hebben welkekant je opwilt." Voorlopig heeft Costeris zich eerst maar eensaangemeld bij uitzendbureau Randstad. Daar keken ze verschrikt opvan haar doctorandus-titel Keltisch.

Ook Yvette Koopmans wil graag het onderzoek in. Maar ze weet datde onderzoeksplaatsen niet voor het oprapen liggen. Daarom volgt zetevens de specialisatie literatuurwetenschap. "Met alleen Keltischleg je je wel erg vast." Op dit moment loopt Koopman stage bij hetIers verkeersbureau. Daar kan ze haar kennis volop inzetten. "Alsmensen bellen, heb ik zoiets van vraag maar raak."

Hoogleraar Edel beseft dat de letterenfaculteit haar mensentegenwoordig vooral opleidt voor de arbeidsmarkt. "Het lijkt me datKeltisch net zo'n goede voorbereiding is op al die brede functiesals Engels of Duits. Het gaat toch om algemene academischevaardigheden. Dat blijkt ook, want studenten komen overal terecht.Tot op ministeries aan toe."

In 2001 gaat Edel met emeritaat. Haar grote wens is dat de enigeleerstoel Keltisch van de Benelux en de staf die nu bestaat uitdrie mensen in tact blijft. "Er is een groeiend aantalveelbelovende Keltologen en ik hoop dat de faculteit daar gebruikvan gaat maken. Liever veel vakken met een kleine bemensing danenkele vakken met eengrote concentratie. Wanneer de kleinerestudies met huid en haar worden uitgeroeid ontstaat er wel een heelarmoedige en kwetsbare faculteit."

Xander Bronkhorst


Vrouwen

Aanstaande zaterdag vindt ter gelegenheid van het 75-jarigbestaan van de Utrechtse leerstoel Keltisch het colloquium `Womenin the Celtic World, Ideology and Reality' plaats. Keltologen enmediëvisten uit binnen- en buitenland zullen dan hun visiegeven op de positie van vrouwen in de verschillende domeinen van deKeltische wereld: recht, religie, literatuur en geschiedenis. Metde keuze voor juist dit thema wil prof.dr. Doris Edel enkele mythester discussie stellen die naar haar mening een verlammendeuitwerking hebben op de interpretatie van Keltische teksten.

"De vrouwen die in de oude Ierse teksten voorkomen worden doorveel Keltologen steevast afgeschilderd als een sovereignty figure,dus als een symbool voor de heerschappij over Ierland. Dezezienswijze komt voort uit een oud literair thema dat ook wel bekendis uit andere tradities. De vorst gaat hierin een sacraal huwelijkaan met een vrouw die het land representeert. Wanneer de juistekoning aan de macht is, is het land vruchtbaar, regent het alleen`s nachts en waait het in de zomer zo zachtjes dat dekoeienstaarten slechts zachtjes op en neer gaan, lees je dan. Maarom nu alle vrouwfiguren in alle teksten in dit literaire keurslijfte duwen en de Ierse samenleving uitsluitend in patriarchale termente interpreteren is de dood in de pot voor het literatuuronderzoek.Ze worden van elke dynamiek ontdaan. Dat moet een keer afgelopenzijn."

Het colloquium begint zaterdag om 9.15 uur op deDrift 21. Toegang 40 gulden (studenten 25 gulden)


Onderzoek naar Keltische lofdichten als serieuzebronnen

Sterk gekleurde teksten met soms stevige kritiek op devorst

Esther Feer is de enige Nederlandse AIO die zichbezig houd met het Keltische literaire erfgoed. Zij concentreertzich op een aantal dertiende-eeuwse lofdichten. Historici hebbendeze gedichten tot nu toe erg eclectisch gebruikt. Feer pasthiervoor. "Ik wil niet alleen in het oog springende detailsbestuderen, maar de gedichten in hun geheel bekijken."

"Ik ben in 1984 begonnen met de studie Engels en ben na heteerste jaar mediëvistiek gaan doen. Bij die studie moest jetwee richtingen kiezen en ik heb toen voor Keltische talen enmiddeleeuwse geschiedenis gekozen. Ik wilde deze twee richtingen opeen bepaalde manier combineren. Bij Keltisch lag de nadruk opliteraire teksten, maar ik wilde zelf iets meer in de geschiedenisduiken. Ik heb altijd geprobeerd de literaire en historischebenaderingen een beetje bij elkaar te brengen. Mijn scriptie lagook al in die lijn.

"Uiteindelijk gaat mijn onderzoek over lofdichten op eendertiende-eeuwse Welshe vorst, Llywelyn ab Iorwerth. Daar komen dietwee zaken ook mooi bij elkaar. Aan de ene kant heb je literairethema's en motieven en aan de ander kant zie je ook dat diegedichten een duidelijke politieke functie hebben. Dat dubbele trokmij aan. De gedichten zijn natuurlijk al wel eerder door historicigebruikt, maar zij gingen er tot nu toe heel erg eclectisch mee om.Ze gebruikten wat ze nodig hadden, zo van 'die zei dit en die zeidat', maar hebben zo'n gedicht nooit echt in zijn geheel beschouwd.Mijn doel is deze lofdichten als serieuze bronnen naar voren telaten komen, om dus niet alleen te kijken naar de in het oogspringende details. Ze zijn altijd een beetje afgedaan als saai enstereotiep. Alle vorsten die bezongen werden zouden sterk envrijgevig zijn. Ik hoop dat ik via deze zogenaamde bijzaken ietsmeer kan zeggen over de visie van een bepaalde dichter of over welkdoel hij voor ogen had.

"Dat is niet gemakkelijk want het is voor een groot deel nog eenonontgonnen terrein. Kort voordat ik mijn scriptie schreef kwam iker achter dat er net een hele serie van die lofdichten uitgegevenwas. Tot dan toe waren ze eigenlijk vrij ontoegankelijk. Naaraanleiding van die editie is er wat meer onderzoek op gang gekomen.Het blijft echter moeilijke materie want het is een heel specifiekebron waarin verwezen wordt naar allerlei Welshe verhaaltradities,namen en plaatsen. Het vereist dus toch nog wel wat studie voordatje een beetje vertrouwd raakt met de tijd, de thematiek en deverwijzingen. Het is moeilijk omdat je een heleboel zelf moetuitzoeken, maar daar staat tegenover dat je je niet op eenplatgetreden pad begeeft.

Gwynedd

"Llywelyn ab Iorwerth was een vrij belangrijke figuur omdat hijals eerste vorst na de Normandische veroveringen probeerde om machtte verkrijgen over heel Wales. Voordat hij aan de macht kwam had jeenorme twisten. Zijn grootvader was ook een krachtig heerser diezijn macht over het grootste deel van Noord-West Wales wist uit tebereiden. Hij had echter een groot aantal zonen dieallemaalprobeerden aan de macht te komen wat tot een periode van groteonrust leidde.

"Uiteindelijk komt in 1194 Llywelyn op de proppen. Al op jongeleeftijd schuift hij zijn twistende ooms aan de kant en weet hijhet grootste deel van Gwynedd, het Noord-Westelijke deelrijk, aanzich te binden. Daarna zien we eigenlijk alleen een stijgende lijn.Stapje voor stapje spreidt hij zijn invloed over grote delen vanWales. Dat ging soms met strijd gepaard, maar vaak ook metdiplomatie. Hij ontpopte zich als een goede onderhandelaar die viaallianties zijn macht steeds verder weet te vergroten. Hij heeftook heel bewust een huwelijk met een onechte dochter van de Engelsekoning bewerkstelligd. Dat vergrote zijn contacten met het Engelsehof dat hem uiteindelijk als serieuze gesprekspartner is gaanzien.

"Na zijn dood in 1240 is Gwynedd eigenlijk altijd het centrumvan de macht gebleven. Dat heeft ook geografische oorzaken: hetligt ver weg van Engeland, is redelijk beschermd door een aantalontoegankelijke bergketens en is erg vruchtbaar. De twee zoons vanLlywelyn redden het niet, maar al vrij snel herstelt zijnkleinzoon, die ook weer Llywelyn heet, de dominantie van Gwynedd enweet hij vrijwel alle andere vorsten van Wales aan zich te binden.Hij is de eerste geweest die officieel 'prince of Wales' heette.Uiteindelijk wordt Wales eind 1282 door Edward I onder de voetgelopen en deze gaf Llywelyn's titel aan de Engelse troonopvolger.Vandaar dat Prince Charles nog steeds deze titel draagt.

Ambassadeur

"Je kunt niet heel concreet zeggen wat nu precies de invloed vande lofdichters is geweest. Een duidelijk voorbeeld van debetrekkelijkheid van hun invloed is de kwestie rond Llywelyn'stroonopvolger. Llywelyn had twee zoons waarvan de oudste van eenbijvrouw was. Deze was duidelijk favoriet bij de dichters, maartoch schuift Llywelyn zijn legitieme zoon naar voren.

"Aan de hand van dit voorval kun je zien dat de dichtersredelijk onafhankelijk waren, al bekleedden sommigen ook hogefuncties aan het hof en kregen zij soms land toegewezen wat hennatuurlijk weer aan een bepaalde vorst bond. Desondanks zijn erbehoorlijk sterk gekleurde teksten waarin soms stevige kritiekgeleverd werd op de vorst. In die zin waren de dichters de mediavan die tijd. Het was dus zaak voor een koning om een aantal goededichters aan zich te binden door hen te onderhouden met gullegiften.

"Uiteindelijk speelden de dichters een belangrijke rol bij hetverwerven van aanhang voor een vorst. Het ging zelfs wel eens zover dat een dichter via zijn gedichten loyaliteit voor zijn vorstaan een naburig hofwist te bewerkstelligen. Hij had dan eigenlijkeen soort ambassadeurs-functie.

"De lofdichten zijn dus belangrijke bronnen die nauwkeurigebestudering verdienen. Gelukkig is dat de laatste tijd een beetjeop gang gekomen. Er waren al wel wat vertalingen, maar die warenvan het middel-Welsh naar het modern-Welsh, en dat blijft vrijmoeilijk. Ik ben de gedichten aan het vertalen naar het Engels,waardoor ze een stuk toegankelijker worden. Daardoor zullen ookhistorici met het werk aan de slag kunnen. En dan maar hopen dat zedat op een meer serieuze manier doen dan tot nu toe."

Raymond van de Wiel

'Geen van de volkjes op de Balkan heeft iets geleerd'

Dr. h.c. Machiel Kiel van de opleiding Arabisch,Nieuwperzisch en Turks is recent benoemd tot lid van deUnesco-commissie voor revitaliatie en restauratie van hetcultuurgoed van Bosnië-Hercegovina. Een opsteker voor deUniversiteit Utrecht, noemt Kiel het. Even terug in Nederland doethij zijn verhaal.

"Kijk", zegt hij geïrriteerd en laat een envelop zien diehij kreeg van de universiteit van Leiden. "Aan Dr. H.C.M. Kiel",leest hij hoofdschuddend voor, "en dat komt nog wel van eenuniversiteit." Helemaal fout. De afkorting h.c. staat voor honoriscausa, een eredoctoraat gekregen van de Egeïsche universiteitin Izmir voor zijn onderzoek naar de overblijfselen van de Osmaansecultuur op de Balkan.

Nee, een hoge pet van de Nederlandse academische wereld heeftMachiel Kiel niet op. Niet vreemd als je gedoceerd hebt aan -Harvard en de Sorbonne. "Maar ik heb ook in München lesgegeven", zegt hij. "Dat is een doorsnee universiteit, en daarwordt goed werk geleverd. De mensen kunnen Osmaans-Turkse tekstenaan. Daar hoef je in Nederland niet mee aan te komen. Het niveau ishier veel lager."

Niet dat de studenten daar iets aan kunnen doen. Die zijn bestkritisch, maar ook onwetend. "Je hebt gewoon de speelruimte niet",zegt hij. "Je hebt voor Arabisch, Turks of Perzisch op zijn minstvijf, zes jaar nodig voor je de krant lezen kan. Nou die tijd is erniet, maar goed daar kan geen decaan of rector wat aan doen, dat isvoor de minister."

En dan die hokjesgeest. De letterenfaculteit heeft sinds enigejaren geen aparte vakgroepen meer. Deze zijn ondergebracht in eenvijftal opleidingsinstituten. Dat heeft de grenzen echter nietkunnen slechten. Kiel wilde graag colleges geven bijkunstgeschiedenis of bij geschiedenis. Maar hij werd niet met openarmen ontvangen, integendeel. "Ik heb rond de honderdveertigpublicaties. Dat is vrij veel voor Nederlandse maatstaven. Dat zijnvijf boeken en daarnaast vooral artikelen en bijdragen aanencyclopedieën. Daar kan ik mijn kennis kwijt. Aan dezeuniversiteit niet, aan geen enkele Nederlandse universiteit."

Maar zin om weer verder te trekken heeft Kiel niet meer. Hij is61. Een vaste baan is op zo'n leeftijd toch prettig en van dewereld heeft hij genoeg gezien. Ook al voor zijn academischecarrière heeft hij veel gereisd. Matroos is hij geweest, enkok op een schip, maar toch vooralrestaurateur. Achttien jaar heefthij als steenhouwer en metselaar monumenten staan opknappen. Toenhij midden november in Mostar was, begonnen zijn handen weer tejeuken. "Ik zou daar zo aan de slag willen", zegt hij, "maar nietmet die halve wilden daar."

Sprookjes

Kiel was in Mostar voor overleg met de beide burgemeesters vande stad, de Kroatische en de moslimburgemeester, over derestauratie van de zestiende-eeuwse brug die in 1993 door eenKroatische tank kapot geschoten werd. Hij was daar samen met zijnzes collega's van de Unesco-commissie voor revitalisatie enrestauratie van het cultuurgoed van Bosnië-Hercegovina. Nietzonder trots meldt hij dat hij de enige West-Europeaan is diezitting heeft in deze commissie van deskundigen die de het in hetDayton-verdrag vrijgemaakte gelden voor het herstel van demonumenten in dit zwaar gehavende gebied verdeelt. Een opstekervoor de Universiteit Utrecht, meent hij, en ook een opsteker voorhet nog steeds grotendeels onontgonnen onderzoeksgebied waar hijgefascineerd door raakte toen hij in 1959 een lange reis maaktedoor de Balkan: de sporen van de half uitgewiste Osmaansebeschavingsfase. Voor dit vakgebied is internationaal eigenlijknooit veel belangstelling geweest, in tegenstelling totbijvoorbeeld de Griekse geschiedschrijving. "Ik heb een aantalpublicaties over Griekenland op mijn naam staan en die vinden eengeweldige verspreiding", zegt Kiel. Dit staat in schril contrastmet bijvoorbeeld de interesse voor zijn proefschrift over Bulgarijedie vrijwel nihil is. "En dat terwijl ik over de Bulgaarsegeschiedenis de zeldzaamste en waardevolste documenten heb ontdektdie een ware revolutie zijn voor het geschiedbeeld vanBulgarije."

Die revolutionaire inzichten werden Kiel echter niet in dankafgenomen. "De Bulgaarse partijkrant heeft met stront gegooid,heeft geprobeerd mijn reputatie te vernietigen", zegt hij, "en dehelft van de mensen gelooft nog steeds in die sprookjes. Mijnproefschrift was omstreden omdat het historische bronnen bevat endie kunnen ze niet gebruiken, want ze creëren, of het nu eenBulgaar of een Griek is, hun eigen werkelijkheid."

Historisch onderzoek kan die eigen werkelijkheid ontkrachten endat kan heilzaam zijn, stelt Kiel. "Kijk maar naar de Grieken. Diezijn goed bezig op dit moment. De oude garde van nationalistischefanatici, daarvan zijn er steeds minder. En de jonge Grieken, diewillen af van die enge ideologie dat de Griek van nu afstamt vanPlato en Aristoteles. Dat is namelijk niet zo, en dat besef breektlangzaam door. Als je aan een Griek een beetje krabbelt kom je eenof andere Slaviër tegen, of een Albanees. En die zitten eralsinds de veertiende eeuw, in de Osmaanse bevolkingsregisters uitde vijftiende en zestiende eeuw kun je dat goed zien. Toen ik in dejaren zestig door Griekenland trok zag ik mensen ervan langskrijgen van de politie als ze Slavisch spraken. Inmiddels is datniet meer zo, maar officieel bestaan ze nog steeds niet.

"In het oude Joegoslavië had men de meest vooruitstrevendegeschiedschrijving", vertelt Kiel. Ook daar waren ze op eenpositieve manier met hun geschiedenis bezig, meent hij, "maar datis nu helemaal weg. Het centraal archief in Sarajevo, vol methistorische documenten, is opzettelijk met artillerievuurkapotgeschoten en zo ook de nationale bibliotheek, daar is nietsvan bewaard gebleven." Het motto van de oorlog was volgens Kiel 'tokill history'.

"Zowel de Serven als de Kroaten hebben geprobeerd de cultuur vande ander te vernietigen", stelt hij. "De Serven hebben met nameMostar een tijdje grotendeels in handen gehad. Niet de oude stad,want daar bleven de Moslims. Opzettelijk is met artillerievuur hetFransiscaner klooster en de Rooms-Katholieke kathedraal van Mostarkapot geschoten. Daarna hebben de Kroaten de overhand gekregen. Zehebben de Serven eruit gegooid en hebben onmiddellijk Servischemonumenten, zoals de orthodoxe kathedraal opgeblazen. Dat was eenstadsbepalend gebouw zoals de domtoren voor Utrecht.

"Al die Balkanvolken zijn ervan overtuigd dat alleen zij rechtvan leven hebben en dat die anderen een fout zijn in degeschiedenis, een fout die gecorrigeerd moet worden. Dat is zofundamenteel belangrijk en dat hebben al die zwabbers van Lord Owenen al die andere tragische figuren niet begrepen.

"Het zijn andere mensen", zegt Kiel, "de orthodoxe wereld leefteigenlijk nog in de middeleeuwen." Hij stelt dat de verlichtingvolledig aan hen voorbij is gegaan en dat ze daarom meer emotioneeldan rationeel redeneren. "Ze voeren nog ouderwetsegodsdienstoorlogen, maar wel met moderne wapens."

"Het geweld is cyclisch", meent hij. "Geen van de volkjes op deBalkan heeft iets geleerd." Hij vindt dat het Westen onmiddellijkhad moeten ingrijpen en wel op de manier die Oostenrijk het beginjaren '90 heeft aanbevolen. "De Oostenrijkse minister vanbuitenlandse zaken heeft toen een aantal drastische voorstellengedaan. Hij werd weggelachen. 'Oude imperialist', zei men,Hapsburger, je kunt je grootheidsdromen niet vergeten'. Maar hijhad wel gelijk."|

Gevraagd of hij een uitweg ziet schudt Kiel somber zijn hoofd.De monumenten worden weer herbouwd, net zoals dat na detweedewereldoorlog onder Tito is gebeurd, maar of ze veel langerzullen blijven staan, hij vraagt het zich af.

De volgende dag, net voor zijn vertrek naar Ankara, belt hijechter op. "Ik heb gisteren een wel erg somber beeld geschetst",zegt hij. "Dat wil ik enigszins corrigeren. Ik heb net foto'sgekregen van een gerestaureerde moskee. Het ziet er goed uit. Zo'ngebouw heeft zo'n grote symboolwaarde, dat straalt iets positiefsuit. Er is een sprankje hoop, maar geen overdrevenverwachtingen."

Raymond van de Wiel

Sinterklaasje kom maar binnen zonder knecht...

Het Sinterklaasfeest zoals dat nu veelal nog gevierdwordt, is niet meer bij de tijd. In een multicultureel Nederlandkun je niet meer aankomen met een brabbelende dommige knecht, dienog zwart is bovendien. Dat vinden althans de auteurs van het boek'Sinterklaasje kom maar binnen zonder knecht', dat is verschenenonder redactie van de Utrechtse studenten Antropologie enWijsbegeerte Lulu Helder en Scotty Gravenberch. "Een kritische enconstructieve bespiegeling over het Sinterklaasfeest."

Zwarte Piet afschaffen? Het actiecomite 'Zwarte Piet = ZwartVerdriet' heeft met die suggestie al heel wat stof doen opwaaien.'Het is toch maar een kinderfeest', luidde het verweer. Of: 'Jullievoeren een politieke strijd over de ruggen van kinderen'. Kortom:laat het Sinterklaasfeest nou zijn zoals het is, zo wordt het aljaren gevierd, het is een integraal bestanddeel van een typischNederlandse traditie.

Ik zal eerlijk bekennen, toen ik het boek begon te lezen, dachtik ook: 'Wat zoeken we nu weer voor spijkers op laag water?' Maartoen ik nog diezelfde middag met mijn zoontje van vijf de stad inwandelde en hij mij - voor iedereen hoorbaar - op een zwarte jongenattendeerde met de woorden: 'Kijk pappa, een zwart Pietje', toenbekroop mij toch een gevoel van plaatsvervangende schaamte.

"Het lijkt mij erg moeilijk", schrijft Gravenberch in deinleiding, "om als volwassene aan de Sinterklaasfestiviteiten meete doen zonder je ook maar één keer af te vragen of defiguur van Zwarte Piet niet kwetsend zou kunnen zijn voor zwartemensen." Ja dus, en "er is geen heel boek nodig om uit te leggenwaarom: de figuur van Zwarte Piet, zoals hij in kinderboeken,kleurplaten, intochten en toneelstukjes gepresenteerd wordt,reproduceert de stereotypen en vooroordelen over zwartemensen."

Er is niks op tegen dat het tóch een heel boek is geworden,want het is verhelderende lectuur, met bijdragen van onder meerTeun van Dijk, Astrid Roemer en Anil Ramdas. Buitenlanders - zoblijkt uit het boek - schijnen inderdaad met aan verontwaardiginggrenzende verbazing dat Nederlands-Belgische fenomeen van ZwartePiet te bezien, met zijn inktzwarte huidskleur, zijn overdadigekrullen en zijn dikgeverfde rode lippen - alsof het een personagewas die rechtstreeks is weggelopen uit 'Kuifje in Afrika'. Dat kunje toch niet maken?, vinden die buitenlanders. 'En zéker nietbij een kinderfeestje met zo'n sterk normatieve inslag!'

Wat doet Zwarte Piet eigenlijk jaar in jaar uit ergens tussenhalf november en begin december in Nederland? 'Traditie', luidt hetantwoord, én het pleidooi van degenen die deze figuur willenbehouden. Op de keper beschouwd blijkt dat argument echter niethoudbaar: van één traditie is geen sprake.

Duivel

In de elfde eeuw deed Sinterklaas - van oorsprong de patroon vanzeevaarders, reizigers en huwbare maagden - in Frankrijk zijnintrede als beschermheilige van scholieren. Die wezen uit hunmidden op 5 december een leerling aan, die de rol van bisschopbleef spelen tot het feest van 'Onnozele Kinderen' (de herdenkingvan de kindermoord door koning Herodes) op 28 december. Die 'sint'omringde zich met een schare medescholieren die zich uitdosten alsangstaanjagende duivels. De eerzame burgers konden slechts verlostworden van die schelmen door eten of geld te geven. Oorspronkelijkhad Zwarte Piet dus niets te maken met zwarte Afrikanen. De jongensmet hun zwartgemaakte gezichten imiteerden de Zwarte - of Duistere- Man, ofwel de duivel.

Vanuit Frankrijk drong de goedheiligman met zijn tegenpool ookdoor tot de Lage Landen. Hier werd het feest echter na de Refomatieverboden, en zelfs in katholieke kring raakte Sinterklaas op deachtergrond. Pas na de Franse bezetting deed de goedheiligman weerzijn intreden, nu nagenoeg alleen in Vlaanderen en Nederland.Vooral in de negentiende eeuw raakte het feest in zwang. Volgensafbeeldingen uit die periode was Sinterklaas echter meestalalléén. Piet maakte later zijn come-back, en wel als'page'. Hij droeg (en draagt) het kostuum van de Moorse bediende,zoals die werd aangetroffen aan de Europese hoven - mede om desuggestie van Oriëntaalse weelde kracht bij te zetten. Vandaarook het nog steeds levende verhaal dat Zwarte Piet een bediende isdie door Sinterklaas op sleeptouw is genomen vanuit Spanje, waarimmers ooit de Moren - Saracenen - huisden.

In diezelfde negentiende eeuw wordt de bediende-positie van Pietechter gekoppeld aan de knechting van slaven uit Afrika. Hij wordtde 'neger', zoals die ook - tot pakweg veertig jaar geleden - werdafgebeeld op Missieprentjes, blikjes schoensmeer of als'dank-u-knikkend' beeldje op de winkeltoonbank. Het is de weergavevan de koloniale heiden, het onbeschaafde, onzedelijke, diefachtigeen soms ronduit gevaarlijke mens-beest.

Allochtoon

De beroemde geleerde Linnaeus die de natuur zo handzaamclassificeerde, deed iets soortgelijks óók met demensrassen. De mens is een dier dat door cultuur en onderwijs 'tam'is geworden, en sommige mensen zijn tammer dan andere. De Hottentotof Afrikaan was volgens Linnaeus het minst tam - en dus eigenlijkde schakel tussen mens en dier (orang-oetan, om precies te zijn).Waar de witte homo Europaeus zich kenmerkt door een hoopvol enoptimistisch temperament, door passende kleding en een door regelsen wetten geregisseerde levenswandel, daar is de zwarte homo Afer"onverstoorbaar, indolent, nukkig en willekeurig en getooid in veten olie."

De dichotomie Sinterklaas - Zwarte Piet gaat volgens de auteursvan het boek rechtstreeks terug op dit koloniale beeld dat dezwarte mens inferioriseert. Waar Sinterklaas oud, wijs, goed,christen, meester - en dus representant van de 'beschaafde' wereld- is, daar is Zwarte Piet jong, dom, ondeugend, a-religieus enknecht - en dus representant van raciale inferioriteit.

Tot aan de tweede wereldoorlog liet Sinterklaas zich vergezellendoor één zo'n bediende; pas na de oorlog rukken er helelegers Zwarte Pieten uit, naar het schijnt op initiatief van deCanadese bevrijders die het eerste Sinterklaasfeestmee-organiseerden en die onder het motto 'the more, the better' defeestvreugde wilden verhogen.

Dus hoezo een typisch 'Nederlandse' traditie. En welke traditiedan: die van duivel, page, neger? Kennelijk is de traditie teveranderen, stellen de auteurs. Nu de Nederlandse maatschappij zois veranderd, wordt het tijd die traditie andermaal te veranderen.Bijvoorbeeld door 'bonte Pieten' te introduceren. Of door nog maareens te beklemtonen dat de 'historische' Sint Nicolaas bisschop vanMyra in Turkije was - in eigentijds jargon: een allochtoon!

De auteurs pleiten niet voor een afschaffing van hetSinterklaasfeest, wél voor een herdefiniëring: "Het iseen festijn van schenken en ontvangen, van verrassingen met humorwaarbij relaties worden verstevigd en men elkaar een spiegelvoorhoudt: vele waardevolle gebruiken. Wil het feest echter zijnsociale rol blijven vervullen, wil het op nationaal niveau eengevoel van geborgenheid en veiligheid verschaffen, dan isaanpassing aan inzichten van deze tijd gewenst, wellichtnoodzakelijk of gewoonweg een kwestie van wijsheid."

Armand Heijnen

Lulu Helder en Scotty Gravenberch (red.):Sinterklaasje, kom maarbinnen zonder knecht. Uitg. EPO, Berchem,België. Prijs: 39,90 gulden.