Achtergrond

Mollige alien-peuters veroveren de wereld



Een groot deel van de wereldbevolking kijkt dagelijks naarTeletubbies. Bijna iedereen zal er inmiddels van gehoord hebben. DeTeletubbies waren de commerciële hit van de afgelopenSinterklaas. Ook onder menig kerstboom zal dit jaar eenTeletubbie-speelgoed terecht komen. Toch nog even een korte uitlegvoor de hardwerkenden, en de mensen die lang op reis zijngeweest.

Teletubbies zijn zachte mollige alien-peuters met grote ogen,rubberen

voetzolen en een hazenlip. Ze vallen elkaar in de wolligearmpjes, eten

veel, slapen vaak en brabbelen een onnavolgbare peutertaal. EenAmerikaans columnist noemde ze 'het psychedelische addergebroed vanSatan'. Een ander meende dat ze het resultaat waren van eeuwenlangeinteelt na een nucleaire holocaust. Voor iedere peuter in dewesterse wereld zijn ze echter de verpersoonlijking van hetabsoluut goede.

Er zijn vier Teletubbies: Tinky Winky, Dipsy, Laa-Laa en Po. Zehebben

allemaal een soort antenne op het hoofd, en een televisieschermop de buik (vandaar de naam teletubbie, begrijpt u wel). Hoewel detubbies op het eerste gezicht volstrekt inwisselbaar zijn, blijkenze unieke individuen te zijn. Tinky Winky is de grootste: een soorthomoseksuele kleuter. Hij houdt ervan om met een rood handtasjerond te huppelen. (Op Internet wordt de suggestie dat Tinky Winky'off camera' een homoseksuele relatie heeft met Bert vanSesamstraat met klem tegengesproken.)

Teletubbie Dipsy is de meest ondernemende van het stel. Eenjongensdier dat ervan houdt om dingen 'aan te passen', door opknoppen te drukken en voorwerpen opnieuw te rangschikken. Laa-Laais een vrolijk meisjeswezen dat graag zingt. Po is een speedy meiddie het liefst rondbromt op haar scooter ('cooter') zonder remmen('uh-oh'). En Po is een beetje een potje. In de Engelse versie teltze soms in het Kantonees 'Ya, yi, sam, sae, mmm.' De teletubbiesleven in een soort bunker die zich half onder de grond bevindt.Daar woont ook hun huisdier Noo Noo: een stofzuiger met grappigeogen, die leuke zuiggeluiden maakt.

Sok

Speciaal aan de teletubbies zijn echter niet de malle karakters,maar het feit dat het programma speciaal werd ontwikkeld voorkinderen tussen de nul en twee jaar oud, zonder ook maar enigerekening te houden met de didactische wensen van verstandigeouders. Teletubbies bevat daarom allerlei ingrediënten die eentelevisie-uitzending voor ouderen saai maken: Veel herhalingen, ener gebeurt geen reet.

Zo bevat iedere aflevering een kort verhaaltje met 'echtemensen'. We zien bijvoorbeeld een vrouw op een stoel, die met eenstoute sok zit te praten. Zo'n type met persoonlijkheidsproblemenin een van oude lapjes gemaakte tita-toverbroekpak: 'Wat ben jijeen stoute sok'. Wanneer het filmpje eindelijk is afgelopen komende tubbies weer in beeld. 'Nog een keer, nog een keer', roepen zein koor. En dan komt, geloof het of geloof het niet, opnieuwhetzelfde filmpje met dezelfde stoute sok. Na twee keer ditverhaaltje volgt een avontuur van de tubbies zelf. En ze maken watmee. Soms vallen ze in slaap, een andere keer eten ze pudding('mmm'), of ze ruiken aan een bloem ('oei'). Living on the edge metde Teletubbies.

Vooral in de Verenigde Staten stuitten de Teletubbies opweerstand van

bezorgde oudercomité's. Waar immers bij een klassiekkinderprogramma als Sesamstraat de beginselen van het rekenen en detaal worden behandeld, daar doen de Teletubbies niet veel meer daneten, huppelen en slapen. Op zijn minst zouden jonge kinderenmoeten worden geconfronteerd met een formeel gebruik van despreektaal, en niet met zwakzinnige gebrabbel van een buitenaardsekleuter met een spraakgebrek. En Kantonees, daar zit ook niemand opte wachten. Dat is de mening van veel ouders.

Onterechte kritiek, volgens de tubbhisten. Anne Wood, degeestelijke moeder van de Teletubbies, wijst erop dat deontwikkeling van jonge kinderen meer behelst dan het louter lerentellen en leren spreken: 'Veel volwassenen houden zich bezig met dezaken die aan de oppervlakte van het leerproces liggen. De vroegestadia van het leren hebben te maken met fysieke actie enactiepatronen, en alle andere dingen die jonge kinderen doen. Hoekleine kinderen zich gedragen daar was geen aandacht voor. Wijhebben dat naar de oppervlakte gebracht met Teletubbies, en nureageert iedereen van: oh? Wat is dit?' Teletubbies heeft als doelom spontaan gedrag van peuters te stimuleren. Wood: 'Het isontworpen om de fysieke, cognitieve en sociale behoeften van hetkind te bevredigen.' Een kinderhand is snel gevuld, zullen we maarzeggen. En de bankrekening van Wood ook.

Of je het eens bent met de kiekeboe-filosofie van Wood, of niet,het heeft weinig zin om tegen de teletubbies te zijn. Ze bestaan enze gaan voorlopig niet meer weg. Oude babies en jonge kleutersvallen ervoor alsjonge donkere matrozen op een mooie blonde vrouw.Zelfs een van mijn twee poezen kijkt met stille bewondering naar deTeletubbies (De ander kijkt nooit televisie). En ook steeds meerouderen raken in de ban van de wondere wereld van de knuffels.

Je kunt je er dan ook maar het beste aan overgeven. En dat isniet moeilijk. De Teletubbie-beelden duiken direct je hersenstamin: enkele reis onderbewustzijn. Voor je het weet zit je ademlooste kijken hoe Tinky Winky kirrend naar Dipsy toehuppelt ('oei') ommet haar te gaan knuffelen ('uh oh'), terwijl konijntjes achteloosin het rond huppelen tussen kleurrijke bloemen. In Engeland was eral binnen enkele maanden sprake van een trouwe cult-aanhang. Deochtenduitzendingen werden gretig bekeken door dopeys die lekker'terug' wilden komen na een nachtje doorhalen op XTC. Ook inNederland begint zich een oudere aanhang uit te kristalliseren. Dekijkcijfers van het concurrerende koffietijd zijn reedsschrikbarend gedaald. Een kolfje naar de hand vancultuurpessimisten die deze gegevens zullen aangrijpen om deneergang van de westerse cultuur aan de vooravond van demilleniumwisseling te illustreren. De teletubbies zijn voor hen deverpersoonlijking van de naderende Apocalyps.

Po

Een van de oudere tubbieliefhebbers is de achtentwintigjarigestudent geografie Peter Oomen: "Fan is een te groot woord. Ik kijkhet en paar keer in de week. Het is rustgevend." Oomen werdlangzaam door het programma gegrepen. "Ik hoorde dat het bestond.Ik keek een keer uit nieuwsgierigheid, en nog een keer, en nog eenkeer." De student is de tubbies sindsdien blijven volgen: "Hetheeft een bepaalde aantrekkingskracht. Er zit waarschijnlijk tochmeer in dan je op het eerste gezicht zou denken."

Voor Oomen, evenals voor het grootste gedeelte van deliefhebbers, is de eigenwijze Po de favoriete tubbie. "Dipsy is eenbeetje nikszeggend. Die komt niet zo goed uit de verf. Tinky Winkyis een beetje het lulletje, maar ik heb geen hekel aan hem." Welirritant vind Oomen 'Baby Sun', de baby die in de zon zit en dehele tijd kirrende geluiden maakt als hij in beeld is.

Opmerkelijk is dat, waar de studenten zich tijdens de collegesbedenken wie hun favoriete Teletubbie is, de Nederlandsewetenschappelijke pedagogische wereld de Teletubbies vooralsnoglinks laat liggen. Zowel de professor Onderwijskunde LennartVriends, als doctor in de pedagogiek Bas Levering weten van hetbestaan af, maar ook niets meer. Zij wensen zich dan ook niet temengen in de discussie omtrent de pedagogische waarde van deTeletubbies.

Levering: "Ik heb het een keer gezien, op de BBC. Op basisdaarvan kan ik er niet veel over zeggen. Wij wetenschappers dieneneen afstandelijke positie in te nemen en niet me te huilen met dewolven in het media-bos."

Een ding is zeker: de toekomstige wetenschappers in de didactiekzullen zijn opgegroeid met de teletubbies. Timothy Leary, die ooithet plan opvatte om LSD in het drinkwater van New York doen, zalgrinniken in zijn graf.

'Tune in' op de Teletubbies-vibe voordat het te laat is, andersis dadelijk de generatiekloof niet meer te overzien.

Gerard Janssen

'Spotters' speuren naar 'hipo's'




Studenten ingezet bij jacht op toptalent

Op de hedendaagse arbeidsmarkt gaat het er dolletjesaan toe. Steeds meer partijen proberen elkaar af te troeven in destrijd om de beste academici. De overheid, het bedrijfsleven en eenhandje vol particulieren krijgen tegenwoordig ook gezelschap vanwervingsbureaus. En zij roepen weer de hulp in van 'headhuntende'studenten.

Het 'wervingsbureau' stuurt op eigen houtje afgevaardigden naarde universitaire gemeenschap om daar de voor het bedrijfslevengeschikte academici te vinden. En welke afgevaardigde is daarvoorgeschikter dan de jonge academici zelf?

Zo is de volgende situatie ontstaan: een wervingsbureau werft inde universitaire gemeenschap studenten, die bereid zijn voor hetbedrijfsleven geschikte academici op te sporen en daarover terapporteren. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat Leo vanVeen (24), student Rechten, in zijn eigen circuit rond gaat kijkenvoor het wervingsbureau `Veeneman/Brederode Student Recruitment' ofdaar academici rondlopen die bij uitstek geschikt zijn voor hetbedrijfsleven.

Stuit Leo van Veen in zijn circuit op een student die aan hetgegeven profiel voldoet, dan stelt hij deze student en `de herenuit Wassenaar' aan elkaar voor. Met wederzijdse instemming vindt ervervolgens een uitgebreide sollicitatieprocedure plaats waaruitblijkt of de student inderdaad een geschikte kandidaat is om bijhet bedrijfsleven te introduceren.

In dat geval schrijven de heren een rapport over deze student enbeginnen de onderhandelingen met het bedrijfsleven, want datbetaalt een grote som geld voor iedere werknemer uit het bestandvan het wervingsbuereau `Veeneman/Brederode StudentRecruitment'.

Laks

"De kracht van het bureau en waarom ik het graag doe", verteltLeo van Veen, "is dat `Veeneman en Brederode' studenten een kansbieden en `no strings attached' (zonder verplichtingen). Het is eenhele goede manier voor studenten om een sollicitatie te oefenen.`Veeneman en Brederode' geeft een objectief beeld van jepersoonlijkheid en adviseert over de sterke en zwakke kantendaarvan.En ze bieden wellicht ingang tot één van hunklanten, met name grote multinationals. De student kan er alleenmaar op vooruitgaan. Ik zie het ook als promotie van de Utrechtsestudent. Die heeft namelijk niet zo'n goede naam bij hetbedrijfsleven en staat te boek als 'laks'.

"Je zoekt naar enthousiaste gemotiveerde studenten die naast hunstudie interessante nevenactiviteiten verrichten", beschrijft Leovan Veen het profiel van de student waarnaar hij in zijn circuit opzoek is. "Het gaat niet om mensen die binnen vier jaar afstuderenmet goede cijfers en nog thuis wonen. Dat is voor de arbeidsmarktniet zo positief. Je moet vaardigheden hebben ontwikkeld, sociaalzijn én communicatief. Je moet iets naast je studie hebbengedaan, binnen een studentenvereniging of sportclub. Het gaat eromhoe jij als persoon in een bestuur functioneert. Maar het zijn geenzes puntjes op een checklist die je afgaat. De indruk die ik vaniemand heb is uiteindelijk doorslaggevend. Je moet de mensen welkennen die je voordraagt, weten hoe iemand `s avonds aan de baris."

Anonimiteit

In dit circuit spreekt men over een student als `high potential'ook wel `hipo' genoemd. De hipo is jonger dan 26 jaar, studeertsnel, onderneemt veel activiteiten naast zijn studie en isbetrokken bij het studentenleven in zijn omgeving. Zelf heeft Leovan Veen het afgelopen jaar ongeveer veertig studenten voorgedragendie aan dit profiel voldoen.

Voordat hij toppers voordraagt in Wassenaar overlegt Van Veeneerst met de studenten. "Ik leg dan uit dat ik als spotter indienst ben voor een wervingsbureau en hem of haar daar voor eengesprek zou kunnen aanbevelen, mits ze daarin geïnteresseerdwaren." Overleg vooraf vindt in de regel echter niet plaats. "Overhet algemeen wordt de student direct in Wassenaar voorgedragen envervolgens krijgt een uitnodiging voor een gesprek toegestuurd",vertelt Van Veen. "De meeste spotters willen niet bekend staan omhun spotterschap en blijven in de anonimiteit. Je wilt liever nietdat mensen je door een andere bril gaan bekijken, maar ik wil zoniet werken. Bovendien: een echte topper zal nooit reageren op eenbrief die ongevraagd op zijn deurmat valt."

Staat er nog iets tegenover het spotten in de trant van: 'Ik doeiets voor jou en dan doe jij iets voor mij'?

"Ik heb daar niets van gemerkt", aldus Van Veen. "De mensen dieik heb voorgedragen spreken daar verder ook niet over. Het gaat omhele gevoelige dingen die niemand aan de grote klok wil hangen.Daarbij is het aantal mensen dat via zo'n bureau uiteindelijk eenbaan krijgt in de wereld vrij laag; die zouden het wellicht ook opeigen kracht wel redden."

Leo van Veen was het afgelopen jaar één van de vierspotters die in Utrecht rondkeken voor het wervingsbureau uitWassenaar. Hij werd zelf een jaar geleden gespot. "Eenvriendinnetje dat bij `Veeneman/Brederode Student Recruitment' opgesprek was gaf mij op. Het is samen met KPMG Ebbinge en Smeets& Partners één van de drie top-wervingsbureaus inNederland."

Van de veertig studenten die hij voordroeg moet er nog eenaantal op gesprek komen in Wassenaar, maar het leeuwendeel (75procent) is in het bestand van `Veeneman/Brederode StudentRecruitment' gekomen. Inmiddels heeft Van Veen zijn bul gehaald endaarmee is hij uit het circuit. Binnenkort draagt hij zijnspotterschap over.

Kim Heerema

Om redenen van privacy is de naam Van Veengefingeerd.

'Aan gesprekken over seksueel misbruik heb ik erg moeten wennen'



'Aan gesprekken over seksueel misbruik heb ik erg moetenwennen'

Melina Zuketto is studente Psychologie, haarspecialisaties zijn Ontwikkelings- en Jeugdpsychologie. Melinawerkt sinds vorig jaar september bij de kindertelefoon van de regioUtrecht.

"Ik draai nu telefoondiensten bij de kindertelefoon. Voordat ikachter de telefoon mocht zitten, heb ik eerst een interne opleidinggevolgd. Daarin komen allerlei thema's aande orde en je leertgesprekstechnieken. Je leert vooral dat je kinderen serieus moetnemen.

"De kindertelefoon heeft als doelgroep kinderen van acht totachttien jaar. De jongere kinderen bellen minder dan de oudere.Voor meisjes ligt de piek rond de twaalf jaar en bij de jongensrond hun zestiende. De jongens bellen vooral met vragen overseksualiteit. Over het algemeen zijn de vragen heel verschillend.Sommige kinderen bellen omdat ze een nieuw konijn hebben en er geennaam voor kunnen verzinnen. Anderen bellen over verliefdheden, dievragen dan hoe je verkering met iemand kan krijgen. We leggendingen uit en stellen vragen. Ik geef nooit adviezen.

"Ik wilde iets doen in het verlengde van psychologie want ik willater psychotherapeut of gezondheidspsycholoog worden. Daarvoormoet je een post-doctorale opleiding volgen. Om in aanmerking tekomen voor die vervolgopleiding is het nodig dat je ervaringopdoet. De kindertelefoon is een hele mooie opstap. Het is een vormvan hulpverlening. Het zijn soms zware thema's die langskomen:seksueel misbruik, kinderen die mishandeld worden of een kind datvanaf het station belt en vertellen voor welke trein ze zich gaangooien.

"Aan de gesprekken over seksueel misbruik heb ik heel erg moetenwennen. Je eigen gevoel van machteloosheid en onmacht moet je lerenloskoppelen. Je moet er voor het kind zijn en luisteren. In hetbegin barstte ik wel eens in tranen uit na zo'n gesprek. Maar jewent er tot op zekere hoogte aan. Gelukkig zijn niet alletelefoontjes zwaar en je werkt altijd met collega's waarbij jestoom kunt afblazen.

"Ik hoop altijd dat je bij kinderen nog dingen kunt veranderen.Bij volwassenen zijn patronen vaak structureel; die zijn al meeringesleten. Ik wil graag kinderen helpen omdat ik erg de behoefteheb om te zorgen dat ze het beter krijgen. Het kind kan bij mij z'nverhaal kwijt. Ik laat zien dat er nog iets voor ze is, dat ze nogergens naar toe kunnen. Als een kind ophangt en je hebt 'mgeholpen, dat is sowieso een leukgevoel."

J v/d G

Op weg naar de operatiekamer van de toekomst

Met de aanwijzing van 'Imaging' als een van de vijffacultaire hoofdlijnen van onderzoek koos Geneeskunde in 1996 vooreen leidende rol in de medische toepassing van beeldvormendetechnieken. Om die interesse te onderstrepen ging onlangs eenaanvraag de deur uit voor de vestiging van een Utrechtseonderzoeksschool ImagO op het gebied van de 'biomedischebeeldwetenschappen'. Ook het jaarlijkse promotieklassement van hetU-blad weerspiegelt de opmars van de Utrechtse 'beeldverwerkers'.Radioloog prof.dr. Willem Mali was dit jaar zeven maal op hetDomplein te gast, maar nog tekenender is het feit dat metprof.dr.ir. Max Viergever een informaticus uit de faculteitGeneeskunde de Utrechtse promotor van 1998 is geworden.

Toen de goede oude röntgenfotografie in de jaren zeventiggezelschap kreeg van nieuwe technieken zoals de echografie, decomputer-tomografie (CT) en de magnetische resonantie (MR), booddat de radiologen ongekende mogelijkheden om het menselijk lichaamtot in detail te bekijken. Een probleem voor hen was echter hoe debeschikbare beelden met elkaar te combineren en te 'vertalen' induidelijke, liefst drie-dimensionale afbeeldingen. Om die vraag tebeantwoorden werd in 1988 een Delftse informaticus in Utrechtaangesteld. Max Viergever kreeg niet alleen tot taak om debeeldvormende activiteiten van de radiologen onder éénnoemer te brengen, maar ook om ze technisch toepasbaar te maken inde medische praktijk.

De eerste vijf jaar besteedde Viergever vooral aan het oplossenvan een aantal fundamentele problemen, maar in 1993 was de tijdnaar zijn mening rijp voor actie. Samen met radioloog prof. dr.Willem Mali richtte hij een 'imaging centrum' op, dat deintroductie van de nieuwe technieken in het ziekenhuis moestbegeleiden. "Dat was voor beide partijen een soort cultuurshock",vertelde Viergever het U-blad drie jaar geleden. "Wij waren nietgewend aan het medische jargon, maar de medici beschouwden onshelemaal als vreemde eenden in de bijt. Wij zijn nu eenmaal echtecomputerjongens. Als er iemand jarig is, zie je op je schermwanneer er taart is. De meeste radiologen hebben niet eens eencomputer."

Toekomst

Dat er in drie jaar veel kan veranderen blijkt wel uithet feitdat de samenwerking van de informatici met radiologen en andere'klinici' inmiddels een hoge vlucht heeft genomen. In vijf van deacht gevallen waarin hij dit jaar als promotor optrad, deedViergever dat samen met een collega uit het ziekenhuis, een tekendat de beeldverwerking in steeds meer specialismen een centrale rolspeelt. Vooral uit de chirurgie zijn de nieuwe technieken niet meerweg te denken, constateert de promotor van 1998.

"Wij zijn op dit moment samen met de chirurgen bezig aan eengrootschalig project met als titel 'de operatiekamer van detoekomst'. In die OK zullen beeldvormende technieken een steedsbelangrijker rol gaan spelen. Een recente aanschaf van het AZU isbijvoorbeeld de neuro-navigator. Dat is een computergestuurdapparaat dat in staat is om de afbeelding van een hersenscan temengen met het beeld dat een chirurg van datzelfde hersengebiedziet door de microscoop die hij bij de operatie gebruikt. Daardooris nu veel duidelijker waar het probleem zit en hoe hij zijningreep moet plegen. Dat apparaat is onlangs op de markt gekomen enwij hebben bij de aanschaf geadviseerd. Inmiddels is duidelijk datde software nog niet helemaal werkt zoals we zouden willen. We zijndie zaak nu aan het onderzoeken en de fabrikant is daar zoenthousiast over dat hij heeft voorgesteld om ons nauw bij deverdere ontwikkeling te betrekken."

Hoewel de nieuwe onderzoeksschool in eerste instantie op medischonderzoek is gericht, hoopt Viergever met zijn expertise in hetvormen van driedimensionale beelden in de toekomst ook biologen,chemici en farmaceuten te kunnen gaan bedienen. Hij noemt met namebio-computational modelling als interessant nieuw onderzoeksgebied.Daarbij gaat het om het modelleren en manipuleren op de computervan biologische structuren zoals eiwitten en moleculen.

Gegeven deze toekomstideeën spreekt het voor zich dat desuccesvole promotor zeer gecharmeerd is van de Utrechtse(ABC-)plannen voor de versterking van het biomedisch onderzoek. "DeAmerikaanse Johns Hopkins Universiteit in Baltimore geldt op ditmoment als het toonaangevende centrum op het gebied van debio-engineering. Maar als je ziet wat wij in Utrecht aan expertiseop dit terrein hebben, dan hoeven wij absoluut niet voor hen onderte doen. Ik denk dat op dit gebied ook gouden kansen liggen voor deUtrechtse informatici."

Voorwaarde is dat alle betrokkenen in Utrecht nauw met elkaargaan samenwerken en dat daar ook goede faciliteiten voor wordengeschapen. En hoe triviaal dat ook mag klinken, dat begint metgoede huisvesting in een stimulerende omgeving, heeft Viergevergemerkt. "Ik durf zonder meer te stellen dat wij onze groei mede tedanken hebben aan het feit dat we in het AZU zitten, in de directeomgeving van de klinici die onze beeldengebruiken. Als we bijInformatica in Centrumgebouw Noord hadden gezeten, dan hadden wenooit bereikt wat we nu bereikt hebben."

Ondanks de voorspoedige ontwikkeling van zijn groep noemtViergever diezelfde huisvesting als één van zijn tweeklemmende problemen. "We hebben in het AZU een enorm gebrek aanruimte. Gezien de beschikbare subsidiemogelijkheden zouden we onsaantal onderzoekers gemakkelijk kunnen verdubbelen, maar we zoudendie mensen hier domweg niet kwijt kunnen. Een van de oorzaken isdat de overheid de ruimte in ziekenhuizen nog steeds uitsluitenduitgeeft op basis van het aantal bedden en niet kijkt naar hetonderzoek. Dat is behoorlijk frustrerend.

"Een tweede probleem vormen de belabberde aio-salarissen. Daarmoeten we heel snel wat aan doen. Wij hebben uitstekende contactenmet de industrie. We hebben met vijf bedrijven die ons sponsorenzelfs een soort strategische alliantie die inhoudt dat elk van devijf ons in staat stelt om permanent een aio in dienst te hebben.Dat is natuurlijk een geweldige luxe, mits die aio's te vindenzijn. Maar dat is de laatste jaren echt een probleem aan hetworden. Een paar jaar geleden kreeg ik nog zestig sollicitanten opeen vacature, tegenwoordig mag ik blij zijn als er een paar mensenreageren.

"Dat komt vooral omdat niet alleen de industrie, maar nu ook detechnische universiteiten jonge onderzoekers aanzienlijk beterbetalen. NWO heeft inmiddels besloten om zijn oio's aan de drietechnische universiteiten ook meer te betalen en ik denk er hardover om dat voorbeeld voor onze aio's te volgen. Ik weet niet ofhet mag, maar als we het niet doen, dan kunnen we onzeonderzoeksplaatsen straks niet meer bezetten. Als we deNWO-tarieven overnemen zou ons dat per jaar ongeveer een tonkosten. Veel geld, maar als we daarmee ons onderzoek overeindkunnen houden, dan heb ik dat er graag voor over."

Erik Hardeman


Promoties 1998

ACHT PROMOTIES

M. Viergever (geneeskunde)

ZEVEN PROMOTIES

J. Beijnen (farmacie)

H. Koomans (geneeskunde)

W. Mali (geneeskunde)

ZES PROMOTIES

W. Seinen (biol/diergnk.)

M. Werger (biologie)

VIJF PROMOTIES

W. Gispen (geneeskunde)

J. Lammers (geneeskunde)

J. Verhoef (geneeskunde)

W. van der Weg (natuurkunde)


Totaal 1994-1998

1.W. Seinen (Biologie/Dierg.)36
2.W. Gispen (Geneeskunde)27
3.J. Geus (Scheikunde)26
4.S. De Laat (Biologie)24
J. Verhoef (Geneeskunde24
6.W. Mali (Geneeskunde)22
7.J. Sixma (Geneeskunde)20
J. Vliegenthart (Scheikunde)20
M. Viergever (Geneeskunde)20
10.B. Van der Zeijst (Diergeneeskunde)17
D. Erkelens (Geneeskunde)17
M. Werger (Biologie)17
13.A. De Ruijter (Sociale Wet.)16
J. Beijnen (Farmacie)16
H. Koomans (Geneeskunde)16
16.J. Van Hooff (Biologie)14
17.J. Lammers (Geneeskunde)13

Faculteiten 1994-1998

Faculteit'94'95'96'97'98vr.
Geneesk.909187,5899636
Biologie4039,532,5412811
Scheikunde37304241264
Nat en ster.2932,53329,5303
Diergnk.33443031316
Soc.Wet.293624,5293414
Letteren313532,525228
Ruimt. Wet. 87111813 3
Wisk & Inf.6168,514,593
Aardw.15151412113
Theologie111181291
Rechten17126112513
Farmacie91316,5102212
Wijsbeg.124251
356384350365361

Iedereen is kind geweest



'Je ziet kinderen beter worden in een seizoen'



Mark de Jong, student Recht en Economie, traint encoacht een hockey-meisjeselftal op Kampong. De leeftijd van dezemeisjes varieert van twaalf tot veertien jaar.

"Ik ben hiervoor gevraagd omdat ik zelf ook bij Kampong speel.Eerst heb ik een jongensteam getraind, vorig jaar ben ikovergestapt naar de meisjes. De trainingen vind ik altijd wellachen, het is heel gezellig om te doen omdat ze steeds onverwachtsuit de hoek kunnen komen. Tijdens de training beginnen ze vaak tepraten over dingen als school, vriendjes en verliefdheden. Ik praatook altijd wel mee. De echte puberteit merk je meer bij de B-jeugd,die zijn ouder. Ik weet niet eens of ik de puberteit wel herkentrouwens, volgens mij ben ik er zelf nog niet zo lang uit.

"De jongens zijn wat harder en schelden elkaar eerder uit. Dejongens kwamen hier puur voor het hockey, de meisjes ook voor degezelligheid. Ze komen niet echt met problemen bij mij. Ik heb somswel eens ruzies moeten oplossen binnen het team, vooral bij dejongens. Toen voelde ik me af en toe een psycholoog. Dit jaar ishet nog niet voorgekomen. Vorig jaar gaf ik de trainingen samen meteen meisje, ik denk dat het meisjesteam daar eerder heen gingen metproblemen. Ik zie dat soort dingen niet zo snel.

"Ik wil dat ze een gezellige tijd hebben en dat ze veel dingenleren op een leuke manier. Ik ben niet autoritair. Het moet vooralleuk zijn. Je moet wel gevoel hebben voor het trainen van kinderenwant je zegt snel iets verkeerds. Als ze iets fout doen probeer ikdat altijd op een positieve manier op te lossen. Ze onthoudendingen heel goed. Soms komen ze drie weken later terug op dingendie ik weer vergeten was. Je moet niet alleen maar lief en aardigzijn, maar een combinatie vinden van aardig en streng.

"Er zitten talentjes tussen. Die geef ik geen extra aandacht,misschien wel meer verantwoordelijkheid op het veld. Je zietkinderen echt beter worden in één seizoen, dat vind ikook zo leuk.

Ik voel me prima thuis bij de kinderen: lekker met ze praten, zezijn wat speelser. Volwassenen zijn al snel wat serieuzer, dat wilniet zeggen dat kinderen dat niet zijn. Ik heb liever twaalf vandie kleine meisjes of jongens om me heen die de hele training lopente kletsen."

El Niño heeft een zusje gekregen: La Niña



El Niño, het 'kerstkind' van de Stille Oceaan isvoorbij. Twee jaar lang heeft het oceanografen en klimatologenbeziggehouden en niet te vergeten de mensen die met de gevolgen temaken kregen. Na bosbranden, overmatige regenval of droogte is hettijd voor een wetenschappelijke terugblik. Een blik in de toekomstis moeilijker want de computersimulaties van het verschijnsel zijnnog niet goed genoeg om de volgende El Niño nu al aan te zienkomen.

Dr. ir. Henk Dijkstra, onderzoeker bij het Instituut voor Marienen Atmosferisch Onderzoek (IMAU), kijkt terug op de afgelopen 24maanden waarin El Niño, de opwarming in de stille oceaan metwereldwijde gevolgen, zich behoorlijk deed gelden. "Eigenlijk washet al vanaf februari 1997 duidelijk dat er een flinke El Niñoaan zat te komen", herinnert Dijkstra zich. "Dat is natuurlijkfantastisch, dat je zo'n verschijnsel een jaar van te voren aanziet komen!"

Dankzij intensief onderzoek over de laatste decennia kunnenwetenschappers een El Niño een half jaar tot een jaar vooruitvoorspellen en ook de gevolgen voor het klimaat redelijk zienaankomen. Tijdens de El Niño van 1982-1983 was dat nog anders;toen concludeerden onderzoekers pas achteraf dat er iets bijzondersgebeurd was. In die jaren werden Hawaii en Tahiti geteisterd dooruitzonderlijk sterke cyclonen.

De betere voorspellingen maken het de landbouwers in Perumogelijk om rekening te houden met El Niño, die de regenvalsterk beïnvloedt. Zo kunnen boeren bijvoorbeeld onder natteomstandigheden voor rijstteelt kiezen en een ander, droger, jaarvoor katoen.

De belangrijkste reden voor de betere voorspelling van delaatste El Niño is de aanwezigheid sinds een kleine tien jaarvan een groot aantal meetboeien die in de Stille Oceaan drijven terhoogte van de evenaar. Ze meten de temperatuur en stroming tot optweehonderd meter diepte. "Begin 1997 zag je dat water op grotediepte in het westen van de oceaan al heel warm was", verteltDijkstra. "Vervolgens plantte zich dat voort naar het oostenrichting Zuid-Amerika."

Oceanografen en klimatologen gebruiken computermodellen omverschijnselen van te voren te zien aankomen. Een groot aantalgegevens uit het verleden zijn in zo'n model ingevoerd. In decomputer worden de processen in oceaan en atmosfeer daarmee getrouwnagebootst tot aanhet heden. Als de onderzoeker die simulatie opdat moment niet stopzet maar door laat lopen in de toekomst, krijgthij een soort voorspelling. Afhankelijk van de kwaliteit van hetmodel is die voorspelling meer of minder betrouwbaar.

Dijkstra vertelt dat in november 1996 nog geen enkel model ElNiño zag aankomen, behalve één. "Maar die bleek opieder willekeurig moment een El Niño te voorspellen dus daarhad je ook niets aan", zegt Dijkstra lachend. Toch is hij positiefover de know-how rond El Niño: "Toen El Niño begin 1997eenmaal op gang was bleken de modellen het juist uitstekend tedoen. De huidige modellen hebben gewoon een bepaalde hoeveelheidaanloopgegevens nodig over het verschijnsel, voordat ze optimaalkunnen werken." Het vertrouwen in de modellen was zo groot datwetenschappers ook daadwerkelijk waarschuwden voor de gevolgen. Inde Verenigde Staten ontstond een echte hype.

La Niña

Dijkstra: "Er kwam daar heel wat op gang voordat het fenomeen opzijn hoogtepunt was, heel interessant eigenlijk. Ik heb verhalengehoord dat mensen in San Francisco het dak van hun huis gingenversterken om het voorspelde noodweer te doorstaan." Dijkstra ziethet als een succes voor het vakgebied dat de term El Niño zowijd verbreid is ingeburgerd. Lachend: "Het verschijnsel is nubijna net zo bekend als orkanen en moessons."

Oorspronkelijk stamt het begrip El Niño uit het jargon vanvissers aan de Peruaanse en Ecuadoraanse kust. Zij merkten dat hetzeewater enkele maanden rond kerstmis warmer werd en dat devisvangst daardoor terugliep. Ze doopten het verschijnsel ElNiño, het kerstkind. Tegenwoordig geldt de term voor extremegevallen die soms een jaar kunnen aanhouden.

Kort samengevat komt het verschijnsel neer op een cyclischproces van opwarming en afkoeling in de Stille Oceaan, dat ook deatmosfeer beïnvloedt. De passaatwinden in het gebied blijkennamelijk af te zwakken onder invloed van het opgewarmde zeewater.In de atmosfeer ontstaat zo een tweede cyclus die op zijn beurtweer invloed heeft op de oceaan. Passaatwinden beïnvloedennamelijk de stroming en daarmee de temperatuur van het water. Omdatde oceaan log is vergeleken bij de atmosfeer ijlt de cyclus van deoceaan wat na.

Wat is nu de eerste oorzaak van het verschijnsel, het warmezeewater of de zwakke passaatwinden? "Dat is een beetje het kip-eiprobleem. Je kunt alleen zeggen dat het proces er al eeuwen is."Met de twee ingrediënten van oceaan- en atmosfeerbewegingenzou El Niño netjes met een periode van vier jaar moetenvariëren, maar de werkelijkheid is anders: hij keert eens inde drie tot zeven jaar terug en dat betekent datoceanografen als ElNiño-expert Dijkstra de afgelopen jaren heel wat meer hebbenmoeten rekenen om het beeld compleet te krijgen. Zo hebben ze ookde seizoenscyclus, door de zon die twee maal per jaar de evenaarpasseert, en andere kleine verstoringen zoals moessons in deIndische Oceaan in hun model moeten stoppen.

Dijkstra laat op de computer versneld zien hoe de recente ElNiño er aan de oppervlakte van de oceaan uit heeft gezien. Injuni 1997 ontstaat op de wereldkaart op het scherm ineens eenlanggerekte rode vlek ten westen van Peru die snel groter wordt:daar warmt het water op; in december van dat jaar is de vlekmaximaal en wordt vervolgens kleiner om in mei 1998 geheelverdwenen te zijn. De computer-animatie blijft tenslotte stil staanop november 1998; midden in de Stille Oceaan is nu juist een blauwevlek te zien. "Dat is La Niña", zegt Dijkstra. "Dat is dekoude tegenhanger van El Niño."

Bosbranden

Inmiddels zijn niet alleen de verschijnselen in de oceaan maarook de atmosferische effecten van El Niño weggeëbd; datis althans de gevestigde opvatting onder wetenschappers. "Hetklimaat heeft redelijk volgens het standaardpatroon van eerdere ElNiño's gereageerd", zegt Dijkstra terugkijkend. "In deVerenigde Staten was het noordwesten warmer dan normaal, hetzuidoosten droger en er was een centrale band van oost naar westwaar het natter was. Daarnaast waren de bosbranden inIndonesië en de regenval in Ecuador in 1997 duidelijkegevolgen."

De invloed op Noord-Amerika vindt plaats via oostelijkeluchtstromen in hogere luchtlagen die vervolgens ook richtingEuropa gaan. Heeft El Niño ook bijgedragen aan het warme 1997in ons land of het natte 1998? "Als die luchtstromen eenmaal deRocky Mountains over zijn, komen er zoveel verstoringen bij dat eenEl Niño-effect niet meer te traceren is. Ik denk dat er onderwetenschappers een consensus is dat El Niño geen direct effectop West-Europa heeft."

Effect of geen effect, bijna iedere Europeaan heeft wel eens vanhet Zuid-Amerikaanse 'kerstkindje' gehoord. Waaraan dankt het ElNiño-onderzoek toch haar succes? Volgens Dijkstra heeft het temaken met het grootschalige meetnet van boeien in de Stille Oceaan,waardoor goede informatie over het verschijnsel direct aan debuitenwereld bekend gemaakt kan worden. "Maar ik moet ook zeggendat er een brede academische gemeenschap aan El Niño werkt. Erzijn mensen zoals ik die bezig zijn met basisaspecten van hetmodelleren in kleinschalige modellen; anderen werken met grotemodellen die oceanen en klimaat in een groot gebied simuleren."

"Tussen al die verschillende wetenschappers zijn de contactensteedsgoed gebleven en verschillen van inzicht werden heel openlijkbesproken. Als een model geen goede beschrijving van dewerkelijkheid geeft, moet je namelijk onherroepelijk terug naar debasis en het theoretische concept waarop je het model baseertopnieuw onder de loep nemen. Je zou er ook aan kunnen schaven doorde eigenschappen die je hebt ingevoerd iets te veranderen, maar danben je aan het manipuleren. Dat laatste gebeurt gelukkigweinig."

Frans van Mieghem

De Achterwerk Artiest





Willem Wever



De kinderen mochten wetenschappers benaderen met vragen die henbezighielden. Blankenstein werd gepresenteerd als de specialist ophet gebied van bloed en hormonen. "Als je dan vervolgens gevraagdwordt waarom zwarten harder lopen dan blanken heb je het toch evenmoeilijk", lacht de universitair hoofddocent.

Blankenstein vindt dat 'de universiteit moet uitdragen waarmeeze bezig is'. Daarom brengt hij af en toe een bezoek aan middelbarescholen en ontvangt hij scholieren in het laboratorium. Ook de veeljongere kinderen die hem onderstaande e-mail toestuurden warenwelkom bij Blankenstein in het AZU. "Dat vonden ze fantastisch.Bloed prikken. Onder de microscoop naar de cellen kijken.Bloedgroep vergelijken. Dan zie je de verwondering."

Zelf heeft Blankenstein twee dochters die intussen de volwassenleeftijd al hebben bereikt. Maar vroeger waren ze er gewoon bij alsvader ratten ging opereren. Of hij dan ook uitleg gaf? "Ja, maarmet andermans kinderen ben je toch vaak geduldiger dan met die vanjezelf."


Vraag

E-mail uit het project 'Klein en Groot per elektronischepost' van de Stichting WeTeN:

Beste Rien Blankenstein,

Wij zijn Hanneke, Teddy en Anne,

Wij hebben dit onderwerp gekozen omdat een van ons dokter wilworden. En vonden het interresant. Wij hebben een paar vragen overbloed.

1. Je hebt verschillende soorten bloed, toch? 2. Hoeveelverschillende soorten bloed heb je? 3. Wat gebeurt er als er tweeverschillende soorten bloed bij elkaar komen?4. Hoe snel stroomtbloed door je lichaam en is dat bij iedereen verschillend?

Anne, Hanneke en Teddy,

School de Wijngaard

Houten

Beste Hanneke, Teddy en Anne

Een van jullie wil dokter worden zie ik, maar wat de anderenvoor toekomst tegemoet gaan is mij nog niet duidelijk, maarmisschien is het laboratorium wel iets voor jullie.

Nu dan mijn antwoorden:

1) Ja, er zijn verschillende soorten bloed, die wordengekarakteriseerd in de verschillende bloedgroepen. Je kent die vastwel. Heel simplistisch zijn het: A, B, en 0 (nul). Bijbloedtransfusies moet er scherp op gelet worden dat bloed van deovereenkomende bloedgroep wordt gegeven, anders kunnen er zeerernstige gevolgen optreden, tot zelfs overlijden van depatiënt.

2)Hoeveel soorten bloed er totaal zijn weet ik niet eens. Als jebeter naar de bloedgroepindeling kijkt, kun je nog een veel fijnereindeling maken. Die verdeling is dan gebaseerd op het voorkomen vanantigenen op de rode bloedcellen en antistoffen in het bloedplasma.Het is te ingewikkeld om hier uit te leggen, maar soms is het zodat we voor een patiënt geen goed bloed in huis hebben,ondanks dat we twee grote koelkasten vol met bloed hebben. Dan gaanwe via de bloedbank op zoek naar andere instituten.

3)Als er twee verschillende soorten bloed bij elkaar komen krijgje een zogenaamde transfusiereactie. De patiënt krijgt koortsen kan zelfs overlijden. Alle mogelijke voorzorgen worden in achtgenomen om te zorgen dat het goed gaat. Daarom wordt zowel bloedvan de donor (of meerdere donoren als er meer dan 1 zakje bloednodig is) als van de ontvanger voor elke transfusie weergecontroleerd. In twijfelgevallen wordt van te voren op hetlaboratorium een zogenaamde kruisproef gedaan, waarbij we het bloedvan donor en ontvanger mengen en kijken wat er gebeurt. Gaat hetklonteren dan kan de transfusie met die patiënt nietdoorgaan.

4) Hoe snel het bloed stroomt is afhankelijk van veel factorenen dus niet voor iedereen gelijk. Ook stroomt het niet op alleplaatsen even snel. In de grote slagaders gaat het razend snel, inde haarvaatjes moet het bloed de tijd krijgen voor de functie, diehet moet uitoefenen, namelijk het moet de weefsels voorzien vanzuurstof, voedingsstoffen,hormonen, en het moet afvalproductenafvoeren. Voor de uitwisseling van die zaken is natuurlijk tijdnodig. De stroomsnelheid zal ook van de activiteit afhangen. Als jehard holt moet er meer zuurstof en meer brandstof komen, en dusmoet het harder pompen.

Hartelijke groet, Rien Blankenstein

Xander Bronkhorst

'Kunnen demonen wellicht een soort synthetisch sperma maken?'



'Kunnen demonen wellicht een soort synthetisch spermamaken?'

De middeleeuwer had heel wat te stellen met het dogmavan de maagdelijkheid van Maria. Niet dat hij twijfelde aan de roldie de H. Geest had gespeeld op 'Maria Boodschap' (25 maart, negenmaanden vóór Kerstmis). Maar had Maria op die dag ooklustgevoelens gekend? En had de H. Geest Christus op die ene dagals volwaardig mini-mensje in haar schoot geplaatst, waarna dienegen maanden alleen nog maar dienden voor de groei? Of wasChristus - net als ieder ander mens - de eerste veertig dagen vande zwangerschap nog een gewoon embryo geweest, en dus nog geen mens- want pas op die veertigste dag deed 'de ziel' haarintrede.

Een heel getob dus over kwesties die de twintigste eeuwse menszullen voorkomen als triviaal geneuzel. Intellectuelen - theologen,filosofen en medici - hielden zich in de middeleeuwen echteruitgebreid bezig met dergelijke theologische kwesties, én metvraagstukken die inmiddels onomwonden als 'broodje aap' wordenaangemerkt. Kan er bevruchting via sperma in het badwaterplaatsvinden, bijvoorbeeld?

Aan het einde van de twaalfde eeuw besprak de Arabische arts enfilosoof Averroes deze kwestie in zijn medische encyclopedie. Hijdacht van wel, want zijn buurvrouw had hem bezworen dat ze in eenbad waarin slechte mannen hadden geëjaculeerd zwanger wasgeraakt. Volgens Averroes een bewijs dat vrouwen niet in opgewondenstaat hoeven te verkeren om vruchtbaar te zijn en niet, net alsmannen, over zaad beschikken. Ook de grote theoloog Thomas vanAquino was overtuigd van een mogelijkheid van bevruchting zonderseksueel verkeer. Hij verwees naar het voorbeeld van een meisje datbij haar vader in bed sliep, die zo haar maagdelijkheid wildebeschermen. Maar het meisje raakte tóch zwanger, volgens hetverhaal via de lakens nadat haar vader een nachtelijke zaadlozinghad gehad.

Het duurde tot de 15e eeuw voordat sommige geleerde artsenbegonnen te twijfelen aan het waarheidsgehalte van dit soortverhalen. Averroes c.s. werd toen pas 'naïviteit' verweten:zij zouden zich hebben laten inpakken door vrouwen die overspelwilden camoufleren.

Maaike van der Lugt heeft een studie gedaan naar dit soort - inonze ogen - curieuze, middeleeuwse theorieën over buitengewonevoorplanting: 'Le ver, le démon et la vierge' luidt de titelvan haar proefschrift dat ze 18 december verdedigt. Waaromeigenlijk ditonderwerp? Zijn het voor de middeleeuwen kenmerkendedebatten. Of werd Van der Lugt gedreven door nieuwsgierigheid naarexcentrieke opvattingen?

"Ik combineer in mijn boek drie thema's: de verwekking vanChristus, voortplanting door demonen en vormen van natuurlijkevoortplanting zonder seksueel contact. Die drie lijken op heteerste gezicht niet veel met elkaar te maken hebben", licht ze toe."Maar nader beschouwd bestaan er wel degelijk allerlei implicieteen expliciete verbanden tussen die drie thema's. Zo maaktenmiddeleeuwse auteurs dikwijls vergelijkingen van vormen vannatuurlijke voortplanting in de natuur (zoals de 'spontanegeneratie' van wormen uit rottend vlees) en de maagdelijkeverwekking van Christus. Daarmee hoopten zij dat ongeloofwaardiglijkende dogma van de maagdelijkheid van Maria te kunnenverdedigen. De maagdelijke conceptie is natuurlijk een centraaldogma in het christelijk geloof. De christologische enmariologische discussies over die kwestie die ik bestudeerd hebzijn dus tamelijk belangrijk voor begrip van de middeleeuwsetheologie.

"Dat geldt in mindere mate voor de demonologie of voor dediscussies over uitzonderlijke vormen van voortplanting, zoals viabadwater of lakens. Maar die verhalen zeggen wel van alles over hoeer in die tijd gedacht werd, hoe intellectuelen theologische,natuurfilosofische en geneeskundige argumenten naast elkaar kondengebruiken", vervolgt Van der Lugt. "Via de omweg van dechristologie en de demonologie remde de theologie de ontwikkelingvan de levenswetenschappen niet af, maar droeg ze er juist aan bij.Middeleeuwse theologen dachten met grote vrijmoedigheid na over debiologische kant van de maagdelijke verwekking van Christus en zijschroomden niet om de toen gangbare, embryologische theorieënin dat debat in te zetten. Er was zelfs sprake van een zekere'embryologisering' van de christologie."

Geslachtsdaad

In die zin is haar boek een correctie op het gangbare beeld datwij hebben van de middeleeuwse scholastiek. Dat zou een eindeloosen steriel speculeren zijn over allerlei obscure kwesties. "Ik hoopmet mijn studie de scholastiek een beetje te rehabiliteren.Oppervlakkig gezien lijken de discussies over wormen, demonen enMaria misschien haarkloverij. Maar deze debatten geven ons bijnadere beschouwing een prachtig inzicht in de preoccupaties vanmiddeleeuwse denkers, in de raakvlakken tussen theologie enwetenschap en in de ontwikkeling van opvattingen over hetwonderbaarlijke", aldus Van der Lugt.

Zij is tamelijk toevallig bij dit dissertatie-onderwerpuitgekomen. Na een propedeuse Geneeskunde en een geschiedenisstudiein Amsterdamvertrok ze naar Parijs voor een vervolgopleiding aan deEcole des Hautes Etudes en Sciences Sociales. Zij wilde zich toenbezighouden met middeleeuwse theorieën over dromen envisioenen, en met name de spanning tussen natuurlijke enbovennatuurlijke verklaringen. "Ik stuitte tijdens dat onderzoek opde nogal onbekende Hendrik Bate van Mechelen (1246-ca 1310),filosoof, astronoom en auteur van een enorme wetenschappelijkeencyclopedie, waarin hij niet alleen over dromen en visioenen, maarook meer in het algemeen over vreemde en wonderbaarlijkeverschijnselen schrijft. Hij probeert daar stelselmatigverklaringen voor te geven volgens de geldende wetenschappelijketheorieën", aldus Van der Lugt. "Aanvankelijk wilde ik mijnproefschrift, dat ik als aio in Utrecht kon schrijven, geheelwijden aan de opvattingen van deze auteur, maar uiteindelijk heb iker voor gekozen om één van zijn meest interessantediscussies - die over de uitzonderlijk voortplanting - totuitgangspunt te nemen."

[?mP#a4!#$&Eén van de voorbeelden van uitzonderlijkevoortplanting waarover de scholastici zich het hoofd braken betreftdie van de duivel, die bij een vrouw slaapt en daar een kindverwekt. Kan dat überhaupt wel, vroegen middeleeuwseintellectuelen zich af? Demonen zijn immers louter geestelijkewezens, zonder eigen lichaam. Zij kunnen de levensfuncties (operavitae), waaronder de geslachtsdaad, helemaal niet vervullen. Dooreen menselijk lichaam aan te nemen (van lucht) kunnen ze misschienmet een vrouw slapen, maar zaad produceren lukt daarmee nog niet.Kunnen zij dan wellicht een soort synthetisch sperma maken?Onmogelijk, want dat kan alleen via een wonder en dan zou de duivelimmers een schepper naast God zijn.

[?mP#a4!#$&Toch werd er niet getwijfeld aan voortplantingvia demonen (de zogeheten incubi). Merlijn de tovenaar-profeetimmers was het wandelende bewijs van een nazaat van satan en mens.Zelfs theologen - die zich in hun scholastieke discours doorgaanslieten leiden door geestelijke teksten van onder meer de kerkvaders- gebruikten dit profane materiaal over Merlijn als bewijs voordemonische voortplanting.

Abduction

Om uit het dilemma te komen werd de oplossing gevonden in hetzogeheten 'zaadtransport'. Voortplanting tussen demonen en mensenzou hebben gekund doordat de incubi eerst de gedaante van een vrouwaannamen. Die sliep dan met een man om diens sperma op te vangen.Daarna nam de incubus de gedaante van een man aan om dit zaad weerbij de vrouw in te brengen. Die theorie zou in de vroeg-modernetijd een grote rol spelen bij de heksenjacht. In het beruchtehandboek voor heksenjagers, de 'Heksenhamer', staat detheorie vanhet zaadtransport uitvoerig beschreven. Eén van debelangrijkste aanklachten tegen heksen was immers het feit dat zijseksueel contact met de duivel konden hebben. Ook meenden sommigevroeg-moderne demonologen dat heksen zèlf het produkt warenvan demonische voortplanting. Maar er zijn ook parallellen aan tewijzen met het hedendaagse geloof in 'Abduction'. Buitenaardsewezens zouden volgens die SF-verhalen mensen meenemen in hunruimteschepen om daar gynaecologische en andere medischeexperimenten uit te voeren en om sperma en eicellen af te tappen,waarmee hybride wezens te creëren zijn.

"Ideeëngeschiedenis", noemt Van der Lugt haar proefschrift."Ik heb me met name beziggehouden met theorieën die aanmiddeleeuwse universiteiten zijn ontwikkeld. Die scholastiekedebatten zijn zeer technisch van aard, maar daarom niet minderinteressant. Bovendien worden sommige ideeën gedragen doorvolkse tradities, en komen ze anderzijds via prediking enencyclopedieën weer terug bij het grote publiek. De gedachtedat de scholastiek geheel losstaat van de middeleeuwse maatschappijbehoeft dus zeker enige correctie."

Armand Heijnen