Achtergrond

Stralende zomers, korenvelden, vlinders



"Ik begreep het niet allemaal natuurlijk, maar het was spannend.'s Nachts lag je wakker en hoorde je de bommenwerpers overkomen. Jezag in de hongerwinter ook stoeten mensen met kinderen op destraten lopen. Het gekke is dat ik zo vijfentwintig voorbeelden opkan noemen van dreiging, maar tegelijkertijd herinner ik mijn jeugdals een paradijselijke toestand. Als kind beleefde je niet dieconstante dreiging van honger of bommen. Je speelde de hele dag. Erwas niet iets dat je permanent bedrukte. Het waren telkensincidenten.

"Ik heb een echte plattelandsjeugd gehad met alle voordelen vandien. We speelden altijd buiten. We hadden amper speelgoed envoetbalden in de oorlog met een opgepompte varkensblaas. Vanwilgenhout maakten we fluitjes en van vuilboomtakken, krantenpapieren lijm van gekookte aardappels maakten we vliegers. Perfectspeelgoed is niets. Ik kan nu nog fluitjes maken, dat heb ik mijnkinderen ook geleerd.

"Mijn vader was in Hasselo de klassieke hoofdonderwijzer en ikwas het typische zoontje van een hoofdonderwijzer. Goed leren enpresteren hoorde daarbij. Er was een grote achting voor dehoofdonderwijzer. Die was alles tegelijk. Dierenarts, kleineburgemeester, noem maar op. Wij waren de enigen met telefoon dus demensen kwamen bij ons bellen. Sommige mensen konden niet schrijvenen die kwamen daarvoor bij mijn vader. Hij adviseerde ook over deloopbaan van de kinderen. Je wist als kind dat je vader eenbelangrijk man was. Hij had een tuin aan de hoofdstraat en als hijdaar werkte stopte iedereen die langs kwam om even met de meesterte praten. Onderwijzersmilieus zijn altijd goed voor de ambi ties.Het zijn sociale-stijgingsmilieus. Iedereen kijkt naar je. Jeouders vervullen een cruciale rol in de gemeenschap.

"Ik ben verder erg bepaald door het feit dat ik de oudste was endat mijn vader tamelijk vroeg overleden is, toen ik veertien was enmijn jongste zus vijf. We waren met vier kinderen. Ik heb een kortejeugd gehad doordat ik als oudste veel verantwoordelijkheid kreeg.Als wij het in de familie over Hasselo hebben, hebben we het overhet paradijs omdat mijn vader nog leefde en de harmonie nietverstoord was.

"Nadat mijn vader was overleden, moesten we ook verhuizen wantons huis was het hoofdonderwijzershuis. En weggaan uit dat geliefdehuiswas een drama op zich. We woonden in een mooi huis met eenprachtige tuin aan de voet van een golvende Twentse Es. Ik herinnerme alleen stralende zomers, korenvelden, vlinders. Ik denk nogsteeds dat er hordes koninginnepages rondfladderden. Nu zie ik ernog maar één in de tien jaar. Maar dat is romantiseringnatuurlijk."

'De afdeling met een probleem opzadelen? Onzin natuurlijk'



"Hoeveel kinderen er het afgelopen jaar geboren zijn? Nee hoor,dat is te privacygevoelig, daarover geven wij geen informatie." Depersoneelsfunctionaris van de faculteit Biologie is onvermurwbaar.Ook bij de faculteit Geneeskunde wordt afhoudend gereageerd. "Erzijn wel een aantal kinderen geboren, maar ik heb niet zittenturven. Dus ik kan u niet verder helpen."

Andere faculteiten hebben evenmin geturfd, maar willen best evennakijken hoeveel aanvragen er binnen zijn gekomen voorzwangerschaps- en ouderschapsverloven.

Bij Godgeleerdheid, Farmacie, Sociale Wetenschappen enScheikunde zijn meer medewerksters zwanger (geweest) dan vorigjaar. Voor de overige faculteiten geldt dat het aantalzwangerschappen ongeveer hetzelfde is gebleven.

Maar dat zegt niks over het werkelijke aantal geboorten. WouterHarmsen, personeelsfunctionaris bij Natuur- en sterrenkunde enWiskunde: "Wij zijn een mannenfaculteit en we houden niet bijhoeveel mannen vader zijn geworden. Toch weet ik dat dat er heelwat moeten zijn." Wat wel wordt bijgehouden is het aantal vadersdat ouderschapsverlof opneemt. En zorgende vaders blijken geenuitzondering in de universitaire wereld.

Babypoule

Niet alleen voor de aanstaande ouders verandert het leven. Ookde afdelingen krijgen te maken met de gevolgen van de zwangerschap.Er moeten vervangers worden aangenomen en ingewerkt. Of -wanneerhet een zwangere onderzoekster betreft - onderzoek blijft een paarmaanden liggen.

Margien Bootsma beviel vier maanden geleden van zoontje Igor. Zehad al een dochter van ruim twee jaar. Ze is docent-onderzoeker bijmilieukunde. De helft van de tijd geeft ze les, de andere helftwerkt ze aan haar promotieonderzoek. "Het krijgen van kinderen hebik best eentijdje uitgesteld. Eerst wilde ik een vaste aanstellinghebben. Maar het ging me weer te ver om ook nog te wachten tot ikgepromoveerd was. Je wordt toch ouder."

Margien vermoedt dat haar onderzoek een half jaar vertragingheeft opgelopen met de laatste zwangerschap. "Het krijgen van eenkind kost nu eenmaal meer tijd dan die vier maanden van hetverlof." De eerste twee weken na terugkomst zat ze watongemakkelijk achter haar bureau. "Ik dacht: wat doe ik hier ook alweer?" Maar inmiddels heeft ze haar ritme hervonden. Of ze foto'sbij zich heeft? Ze lacht: "In mijn portemonnee, ja. Tenzij mijndochter ze er uit heeft gehaald."

Drie mannelijke collega's kregen het afgelopen jaar ook eenkind. Dus dat bood aardig wat gespreksstof tijdens de koffie. Maaronderling is er niet gediscussieerd over de vraag of mensenouderschapsverlof zouden opnemen. "Dat zijn dingen die je toch voorjezelf beslist. Zelf neem ik een dag in de week verlof."

Bij Bureau Buitenland hing op 14 november de speekwoordelijkevlag uit. Secretaresse Masja van Deventer was bevallen van eenzoon. Haar zestien collega's vroegen haar het hemd van het lijf:hoe heet hij, hoe lang is ie, hoeveel weegt ie, hoe lang had debevalling geduurd, heeft ie grote voeten? Alles wilden zeweten.

Masja had niet anders verwacht. Toen haar collega Bettina eenkind verwachtte, een jaar daarvoor, was een nieuwe traditie in hetleven geroepen: de babypoule. Alle collega's mogen een gokje wagenover onder meer sekse, gewicht en kleur van het haar. Per onderdeelzijn er punten te verdienen. Grote winnaar van de 'Poule de BB'1998 is directeur Jeroen Torenbeek - zelf vader van twee dochters.Hij verdiende zeventien punten. Met als bijzondere verdienste dathij de naam van de baby raadde. In drie stappen is hij bij deprullenbak waar hij twee blauwe A-viertjes uit vist. "Kijk maar."In de tweede kolom van de tabel staat het bewijs: Roel. Zijn prijs:de benoeming tot BB-vader van Roel. Over een maand volgt een nieuweronde met nieuw kansen, want Bettina Nelemans verwacht dan haartweede kind.

Of het daarbij blijft? In gedachten gaat Torenbeek de viermannelijke en dertien vrouwelijke medewerkers af. "Ik wil de damesniet beïnvloeden, maar ik sluit niet uit dat er in 1999 tweeof misschien zelfs drie nieuwe zwangerschappen volgen."

En - zo verzekert Torenbeek - elke nieuwe aanstaande moeder zalhij oprecht geluk wensen. "Want tot mijn verbazing kwamen Masja enBettina enigszins schuldbewust vertellen dat ze zwanger waren. Zevonden het vervelend dat ze de afdeling met een probleemopzadelden. Onzin natuurlijk, die vervanging valt te regelen."

In hun werkkamer zitten hoogzwangere Bettina en collega JobMulder juist te overleggen over de precieze datum waarop Bettinastopt metwerken. Job zal dan een aantal van haar taken overnemen,voor de rest komt er een vervangster. Bettina: "Omdat ik mijnvakantiedagen vast plak aan het verlof zal ik vijfeneenhalve maandweg zijn." Job: "Maar ze heeft een prima draaiboek gemaakt. En alsik of de vervangster iets niet weet, kunnen we haar thuis bellen.Bij de vorige zwangerschap is het prima gegaan, dus het zal nu ookwel los lopen."

Bettina bekent dat ze inderdaad met het lood in de schoenen hetnieuws van haar tweede zwangerschap bekend maakte. "Vooral omdat ikpas een paar maanden terug was van het vorige zwangerschapsverlof.Ik dacht: o jee, die zullen wel flink balen. Maar eerlijk, ik hebgeen enkele negatieve reactie gehad."

Aangezien tweede kinderen voorrang krijgen bij de crèche,is ze deze keer verzekerd van een plekje. Dus ze gaat met eengerust hart met verlof.

Mondig

Universitair medewerkers kunnen voor de kinderopvang subsidiekrijgen via de universiteit. Op dit moment zijn er 355 kinderengeplaatst via de universitaire regeling. 134 staan er op dewachtlijst. "Maar dat zijn ook mensen die pas vanaf maart 1999 eenplaats willen. Als ze zich zo rond de derde maand van dezwangerschap hebben opgegeven, is er hoogst waarschijnlijk plaatstegen de tijd dat het zwangerschapsverlof is afgelopen", zegt eenwoordvoerdster van Skobi, de organisatie die de kinderopvangregelt.

Bij Kinderdagverblijf de Kikker op de Uithof zijn hoofdzakelijkkinderen van universitaire medewerkers geplaatst. Dat is te zienook. De Kikker is een uitgesproken 'witte crèche'.Hoofdleidster Jitske Rienstra: "De kinderen zijn heel mondig, komenal jong voor zichzelf op. Verwaarloosde kinderen zoals je die welziet in crèches in Zuilen of Ondiep, komen hier nietvoor."

Op de bank in een van de babygroepen maakte Maran Lubsenaanstalten om haar dochtertje Cassandra de borst te geven. Ze werktvijf minuten fietsen verderop, aan de hogeschool. "Als ze hongerbegint te krijgen, piept de leidster mij op. Ik ben dan binnen vijfminuten hier. Dat gebeurt twee keer per dag. Ik geef dit blok geenles, dus het kan ook."

In de hal wurmt Miriam Poppelier haar dochtertje Ines in eenwarme jas. Miriam werkt als analyste op het laboratorium van hetAZU. Sinds ze Ines heeft, komt ze haar collega's ook buitenwerktijd tegen: 's ochtends en 's avonds in het kinderdagverblijf."Bij ons is een absolute babyboom gaande. Het afgelopen jaar hebben15 collega's een kind gekregen. En dat is nogal wat op een totaalvan 150 medewerkers. Of het werk af kwam? Sommige projecten liepenwat vertraging op. En gelukkig waren er promovendi die hetonderzoek gaande hielden."

Karin Alberts

Het Kind



Als er iets hoort bij Kerst, dan is het wel kind. Zelfs voor demeest verstokte kinderhaters een aansprekende onderwerp want: alsje ze al niet hebt, dan ben je er wel een geweest.

In deze special staat het kind centraal. In de gedaante van Elnino bijvoorbeeld, wat letterlijk kerstkind betekent. Daarnaastblijken ook demonen zich te kunnen voortplanten. Een universitairkerstkind en drie andere leden van de UU gemeenschap keken in hunfotoalbum en vertellen over het kind dat ze waren. Verder:babyboom, de onvermijdelijke teletubbies en meer...


Colofon

Redactie: Xander Bronkhorst, Alette vanDoggenaar

Medewerkers: Karin Alberts, Suzanne Brink, Joke van derGlas, Erik Hardeman, Armand Heijnen, Gerard Janssen, Albo Helm(achterwerkstrip), Frans van Mieghem, Joost van Waert(logo)

Fotografie: Maarten Hartman, Evelyne Jacq

Kerstwerkers op de universiteit


Arend Engels (40), centralist bij Security

"Een beroerde avond om te werken zeggen veel mensen Dat vind ikkerstavond helemaal niet, als ik met oudejaarsavond maar thuis ben.Dat vindt mijn vrouw gezelliger. Meestal staat er een boom in onzeruimte. en er is gelegenheid om, al is het tussendoor, met elkaarte eten. De dienst zorgt voor lekkere hapjes en verder zorgen wedat we wat van thuis meenemen. Als we pech hebben, komt er eenspoedklus tussendoor. Dan moet er iemand naar buiten. We hebbenweliswaar een magnetron om het eten weer op te warmen maar hetblijft jammer. Een opgewarmde kerstprak bah.

De kerstdagen zijn over het algemeen rustig. De universiteitligt dan twee weken stil. Hier en daar komen wat medewerkers terugom planten water te geven of dieren te verzorgen. Meestal hebben zede toegang met de beheerders geregeld. Heel soms komt het voor datwe de beheerder moeten storen terwijl die net aan zijn kerstkalkoenwil beginnen. Sinds we acht jaar geleden facilitair zijn gaanwerken moeten we al onze activiteiten noteren en doorberekenen.Daarom moeten ze ons toestemming geven om iemand binnen telaten.

Het gekste wat ik ooit met de kerst heb meegemaakt? Mag het ookmet oud en nieuw zijn? We stonden met een oliebol en frisdrankklaar om op het nieuwe jaar te proosten toen we klokslag 0.00 uureen melding binnenkregen: inbraak in de binnenstad. Mijn collega'smoesten direct weg. Daar sta je dan met het glas in de hand en watvuurwerk voor een knallend begin. Echt leuk was dat niet. Oud ennieuw liep zo met een sisser af."


Wil van Namen (37), kok van het AZU

"Absoluut geen probleem om met Kerst te werken. Er is een apartesfeer. In de pauze krijgt ons vaste weekendteam een maaltijdaangeboden die we weliswaar zelf koken, maar prima smaakt. Daarnagaan we verder met het patiëntendiner. Tijdens de feestdagenis het niet drukker dan normaal. Juist in die paar dagen ervoor,tijdens de voorbereiding, loop je de benen uit het lijf.

Pas een week voor het kerstdiner lezen we op het prikbord hetmenu. De veertien koks worden jammer genoeg niet gevraagd omdaarover mee te denken. Ik ben niet zo'n voorstander van detraditionele biefstuk. Ten eerste omdat de patiënten hetallemaal verschillend willen hebben. Ten tweede duurt het te langvoordat een biefstuk uit de pan bij de patiënt op tafel staat.Dat luistert heel nauw. Waarom niet de reefilet die we tijdens hetvrijwilligersdiner hebben gemaakt? Was heerlijk. Het was de eerstekeer dat ik ree proefde. Ik vond het altijd zulke mooie dieren, dieeet je niet. Ik ben opgegroeid tussen de koeien. Maar die zijn netzo mooi en die eet ik per slot van rekening ook. In detwaalfeneenhalf jaar dat ik in de AZU-keuken werk, zie ik delaatste tijd jaren steeds vaker een vis op het kerstmenu staan.Tong à la Picasso klinkt toch een stuk exclusiever danvarkenshaas met champignon-roomsaus."


Martin van Oosterum (63), hoofd dierverzorgingExperimentele Dierkunde

"Ik zit al 47 jaar in de dierverzorging, dan weet je datdiertjes elke dag honger hebben. Toen ik nog in Diergaarde Blijdorpwerkte, was het al weekend op, weekend af. Sinds 1962 werk ik bijExperimentele Dierkunde. Het is geloof nog nooit voor gekomen dater in onze groep moeilijk wordt gedaan over werken met Kerst. Mettwee ploegjes van twee zijn wij verantwoordelijk voor het welzijnvan de vissen, de waterslakken en de sprinkhanen. Een anderecollega zorgt in zijn eentje voor de hommels en de bijen.

In de 450 aquaria zwemmen veel tropische vissen rond. Maar wehebben ook meervallen en hondshaaien. Om ze allemaal hun dagelijkseportie te voeren zijn we zo'n vijf tot zes uur bezig. Met Kerst magje daarna direct naar huis. Als er tenminste niets ernstigs aan dehand is. We hebben veel sterfte gehad onder patella's, eenwaterslak. Vooral in de eerste twee weken na de komst van eennieuwe lading slakken gaan er veel dood. Normaal zitten zevastgeplakt op de wand. Maar als ze op de bodem liggen is 90procent ervan dood. Die kun je niet in het aquarium laten want danbederft het zeewater.

Iets anders waar je tijdens de Kerst niet aan moet denken is eenverstopte pomp. We pompen maar liefst 40.000 liter zeewater rond.Dat mag niet stilstaan. Vooral het uitzoeken waar de fout zit,vergt veel tijd. Na de vissen brengen we de sprinkhanen hunhavermout en liesgras. Meer eten ze niet. Verder is Kerst nietanders dan andere dagen in het weekend of je moet de boom noemendie we op kantoor hebben staan. Maar dat heeft tochiedereen?"

René de Bie

Kersenbomen in Krakow



"Tussen de flats was enorm veel groen, niet te vergelijken metde Bijlmer. Het was helemaal niet grauw, zoals je van eenindustriestad verwachten zou. De omgeving was vast heel ergvervuild, maar dat merkte je niet. De flats waren in pastelkleurengeschilderd en ik kan me herinneren dat op het speelveldje op dezefoto veel fruitbomen stonden. Kersenbomen en groene-appelbomen.Rond de school stonden ook kersenbomen. Ik heb erg veel van kersengesnoept als kind.

"Ik ben hier best netjes gekleed, valt me op. Mijn moeder lettedaar altijd goed op. Ze kocht westerse kleren voor me, somstweedehands. Andere meisjes droegen allemaal dezelfdeproductiekleren in dezelfde kleuren. Ik was sowieso een beetjeafwijkend, want de meeste flatbewoners waren arbeiders die uit denaburige dorpen kwamen. Ze hadden een soort gemeenschappelijkecultuur. Op zondag hoorde je van die folkloristische muziek mettrekharmonica. Ze gingen allemaal naar de kerk, want ze waren zwaarkatholiek. Dat waren wij niet, want mijn vader was communist endaar hoort geen geloof bij. En mijn moeder was Russisch en inRusland was geloof sowieso verboden. Russen waren niet echtpopulair in Polen omdat de Russen de agressors waren die Polen nade oorlog hadden ingelijfd.

"Wij hadden ook huishoudelijke apparaten die andere mensen nogniet hadden. Die nam mijn moeder uit Rusland mee. Mij werd altijdin geuren en kleuren verteld hoe mijn moeder een

koelkast met de trein had meegenomen. Ze moest de conducteur watextra betalen om dat gedaan te krijgen.

"Ik was eraan gewend om een uitzondering te zijn. Waarschijnlijkis de emigratie naar Nederland op mijn negentiende daardoor ietsmakkelijker geworden. Polen was ook minder mijn land. In die tijdstimuleerden ze de patriottische gevoelens erg, ook bij kinderen.De tactiek was om je continu aan de oorlog te herinneren. Dat ik meminder een Poolse voelde, kwam ook doordat mijn moeder eenRussische was, hoewel ze weinig over haar achtergrond vertelde.

"De flats staan er nog steeds en de bomen ook. Ieder jaar als iknaar Polen ga, ga ik er even naar toe omdat ik me er wat meer thuisvoel danin het centrum. Dat is erg veranderd door het kapitalisme.Er hangen reclameborden, het is opgeknapt, minder eentonig. Dezewijk klopt tenminste nog met mijn herinneringen."

'Liever een mooi aquarium dan een bak met twee super-vissen'

Nieuwe UMC-topman Blijham wil geen overdreven competitiesfeer inmedisch cluster

'Liever een mooi aquarium dan een bak met tweesuper-vissen'

Iemand die én het ziekenhuis én het onderwijs vannabij kende en die thuis moest zijn in zowel het fundamenteelbio-medische als in het meer ziekte-gerichte onderzoek. Dat was hetschaap met vijf poten waarnaar dit voorjaar werd gezocht alsopvolger van AZU-topman Gerlach Cerfontaine.

In de persoon van prof.dr. Geert Blijham (52) werd een geboren'Grunninger' gevonden die zijn medische loopbaan begon alsfundamenteel onderzoeker, die daarna internist werd met alsspecialisme het kankeronderzoek, die in Maastricht aan de basisstond van het veelgeprezen probleemgestuurde onderwijs, die in '92naar Utrecht kwam als medisch manager van de Divisie InterneGeneeskunde en Dermatologie, en die in het AZU onder meercoördinator is van de hoofdlijn 'Ontwikkelingsbiologie enoncologie' en voorzitter van de medisch-ethische commissie.

Bij zijn aantreden was de discussie over de toekomst van hetmedisch cluster in volle gang, maar met het voorlopige resultaatdat in de vorm van een rapport voorlag, was Blijham niet erggelukkig. "Het was geen slecht stuk", vertelt hij op de zevendeverdieping van het Stratenum, "maar het accent lag naar mijn smaakwel heel sterk op het onderzoek en op begrippen als 'top', 'super'en 'competitie'. Toen ik op 1 september begon, heb ik dan ookgeroepen dat er zo snel mogelijk een strategiestuk moest komen,waarin onderzoek, onderwijs en patiëntenzorg in hun onderlingesamenhang aan bod moesten komen."

Hoofdlijnen

Volgens dat beleidsplan, dat dit najaar in recordtempoverscheen, gaat het UMC zich meer concentreren op de vijf albestaande hoofdlijnen. Een van de eerste besluiten van'praktijkman' Blijham was om die facultaire speerpunten een meerherkenbare naam te geven. Daardoor kan het Utrechts medisch profielnu wordensamengevat in de pakkende slogan: Vaten, genen, afweer,hersenen, beeld. Blijham: "Zo'n naam als 'Biomembranen enartherosclerose', dat zegt toch bijna niemand wat? Voor debuitenwacht heet die hoofdlijn nu simpelweg 'vaten'. Dan begrijptmen tenminste wat we hier doen."

Blijham bevestigt dat de keuze voor vijf hoofdlijnen op termijngevolgen zal hebben voor zowel het onderzoek als depatiëntenzorg. "De kliniek zal niet alle patiënten meeropnemen en zich meer gaan concentreren op de 'moeilijke gevallen'.Samenwerkingsverbanden met andere ziekenhuizen in de regio moetenervoor zorgen dat patiënten daar worden opgenomen waar voorhen de meest adequate zorg beschikbaar is.

"Ook het onderzoek zal binnen een van de vijf hoofdlijnen moetenpassen. Dat betekent overigens niet dat we onderzoek dat er nubuiten valt van vandaag op morgen stop zullen zetten. Maar wezullen de betrokken onderzoekers wel stimuleren om het accent vanhun onderzoek te verleggen, zodat het straks wel binnen eenhoofdlijn past. Gezien de toenemende grootschaligheid van hetonderzoek is het niet zinvol om er allerlei geïsoleerdeeilandjes op na te blijven houden."

In het U-blad van 26 november uitte prof.dr. J. Geuze zijn zorgover de nieuwe koers van het UMC, maar volgens Blijham hoeven defundamentele onderzoekers niet bang te zijn dat hun onderzoek zalworden geschrapt. "In het ziekenhuis zijn wel stemmen in dierichting opgegaan, maar zolang ik hier zit, is daar geen sprakevan. Ook voor onderzoek dat niet direct op toepassing is gericht,moet in een medisch centrum plaats zijn. Ik vind overigens wel datfundamentele onderzoekers zich regelmatig moeten afvragen wat hunonderzoek kan betekenen voor hun collega's in het ziekenhuis.Daarom streven we ernaar om onze fundamentele onderzoekers zoveelmogelijk samen met klinische collega's in een hoofdlijn te zetten.Dan worden ze vanzelf bij de les gehouden."

Top-drie

Kwaliteit zal in het UMC voorop staan, maar Blijham benadruktdat hij weinig behoefte heeft aan een competitiesfeer waarinslogans en ranglijsten de discussie domineren. "Dat in hetbeleidsplan staat dat het AZU qua onderwijs en patiëntenzorgpermanent in de vaderlandse top-drie moet bivakkeren, is belangrijkom de organisatie een meetbaar resultaat voor te houden. Maar opzich houd ik niet zo van ranglijsten en van woorden als top-dit entop-dat. Het kan mij niet zoveel schelen of we beter zijn dananderen, als we maar goed zijn. Om dat te beoordelen hoef je jezelftoch niet steeds met anderen te vergelijken? Eigenlijk wil ik eenbeetje van die lijstjes af.

Ik vind het ook helemaal geen probleem als niet alles in het UMC'top' is. In dat opzicht denk ik anders dan de mensen van McKinsey,die de organisatie dit voorjaar hebben doorgelicht. Als het aan henhad gelegen, hadden we nu maar drie of misschien zelfs tweehoofdlijnen gehad. Dat had ons de kans gegeven om het UMC op dietwee gebieden uit te bouwen tot een absolute topcentrum in dewereld. Misschien hadden we dan een aanstaande Nobelprijswinnaarmet zijn hele lab naar Utrecht kunnen halen. Maar dat is niet mijnlijn. Ik ben meer iemand die zegt: laten we het een beetje breedhouden. Dat betekent overigens niet dat ik geen ambities heb. Onzevijf hoofdlijnen zijn uitstekend beoordeeld en dat moet ook zoblijven. Maar ik kijk liever naar een mooi aquarium metverschillende vissen, dan naar een bak met twee super-vissen en metverder niets."

Rouw

Hoewel de vorming van een sterk UMC (de namen AZU en WKZ blijvenalleen intern in gebruik) hier en daar wordt gezien als bedreigingvoor de universiteit, hamert Blijham juist op de voordelen voor deUithof-buurman. "Als het voltallige personeel, wellicht op dehoogleraren na, in dienst komt van het UMC, lijkt het misschienalsof de universiteit een faculteit kwijt raakt. Maar mijn stellingis dat ze er een UMC bij krijgt. Vroeger bepaalde het AZU zelf waarhet zijn onderzoeksgeld in stak. Nu wordt dat geld gebruikt voorhet gezamenlijk onderzoeksbeleid van universiteit en UMC. Voordezelfde hoeveelheid geld krijgt de universiteit dus veel meerinvloed.

"Gezien de verwevenheid van onderwijs, onderzoek enpatiëntenzorg is de copnsequentie van een en ander inderdaaddat iedereen in het UMC dezelfde rechtspositie krijgt. Ik heb bijInterne Geneeskunde aan den lijve ondervonden hoe contraproductiefde huidige situatie is. Wij hadden zowel AZU-internisten alsuniversitaire internisten rondlopen, en omdat we alle zaken hiergezamenlijk bespreken, waren onze vakgroepsbesluiten daardoorformeel gezien onwettig. Dat is toch te gek voor woorden?"

Hoewel hij de laatste zes jaar al meer de bestuurlijke kant wasopgegaan, brengt zijn nieuwe functie een definitief afscheid metzich mee van onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg. "Inoktober heb ik tijdens een nascholingsbijeenkomst voor internisteneen verhaal gehouden over borstkanker. Op dat moment besefte ikopeens dat dat wel eens de laatste keer zou kunnen zijn dat op mijnkennis over dat onderwerp een beroep werd gedaan. Je weetnatuurlijk dat je een aantal deuren sluit als je op 52-jarigeleeftijd een managementsfunctie accepteert. Maar dat dat zoonherroepelijk zou zijn, had ik me nog niet eerder gerealiseerd.Tot nu toe nam ik mijn kennis altijd mee naar eennieuwe baan omdaarop verder te bouwen. Nu bezit ik een grote hoeveelheid kennisdie waarschijnlijk nooit meer zal worden gebruikt. Dat is eenvreemde gedachte. Natuurlijk verheug ik me op mijn nieuwe baan.Maar ten aanzien van de activiteiten die ik nu afsluit, heb ik deafgelopen maanden echt een beetje een rouwproces doorgemaakt."

Erik Hardeman

'Als ik een dag niet train, ga ik onder de douche staan'

Hester Broekhuizen zat zondag gewoon thuis bij te komen van eenzware tentamenweek toen Diergeneeskundestudente Nienke Valen inSheffield naar een verdienstelijke vijfde plaats op de 50 meterschoolslag zwom. Broekhuizen en Valen behoren beide tot het kwartetzwemsters dat in Nederland de dienst uitmaakt op de schoolslag.Valen is de pure sprintster. Broekhuizen richt zich meer op de 100en 200 meter. "Vaak wordt gedacht dat de schoolslag eengemakkelijke discipline is. Iedereen leert immers op die manierzwemmen. Maar technisch gezien is het juist een enorm moeilijkeslag, vooral omdat het geen vloeiende beweging is", legtBroekhuizen uit.

De derdejaars studente besloot eerder dit jaar geen poging tewagen zich te kwalificeren voor het evenement in de Britseindustriestad. Zij wilde zich helemaal richten op het NederlandsKampioenschap dat komend weekeinde in Den Bosch op het programmastaat. "Je kunt nu eenmaal niet twee keer pieken in zo'n korteperiode. Ik zat nog helemaal in de opbouw van mijn seizoen. Om opdat moment al te 'taperen', mijn rust te nemen, had geen zin."

Tijdens het komende NK hoopt Broekhuizen, die bij voorgaandeedities steeds bij de beste drie eindigde, te kunnen bewijzen datze vorig jaar zomer onterecht uit de bondsselectie is gezet. "Diebeslissing is toen genomen naar aanleiding van éénwedstrijd, de Universiade op Sicilië" , vertelt ze gepikeerd."Er stond daar een vreselijke storm; de parasols vlogen zo het badin. En dan vinden ze het raar dat je niet hard zwemt. Al na eenhalf jaar werd ik uit de selectie gezet? Onbegrijpelijk."

De officiële verklaring van de bond luidde dat Broekhuizenniet voldoende progressie maakte. De Amersfoortse wijdt dat aan dechronische vermoeidheid waar ze destijds aan leed. "Ik trainde toenminstens twintig uur per week, maar ging geen tiende van eenseconde harder zwemmen. Achteraf is gebleken dat ik in die tijdbijna mijn lichaam kapot heb gemaakt. Mijn hele hormonalehuishouding was in de war en ik had alsmaar hoofdpijn. Het zal erwel bijhoren, dacht ik, maar ik had beter naar mijn lichaam moetenluisteren."

Inmiddels heeft de zwemster het aantal trainingsuren met dehelft gereduceerd. Het lichaam is hersteld en de prestaties komenterug.Broekhuizen heeft nu haar hoop gevestigd op deelname aan deOlympische Spelen in Sydney. Daarvoor moet veel wijken. Uitgaandoet ze niet. De weekeinden zijn om te rusten. Ook het eetpatroonis aan regels gebonden. Koekjes en zoetigheid zijn uit den boze."Sommige zwemsters trainen twintig uur in de week en letten danhelemaal niet op hun voedsel, dat snap ik echt niet."

De studente reageert enigszins geërgerd wanneer zegeconfronteerd wordt met het doping-imago van haar sport. "Ik zoumijn lichaam nooit moedwillig vernielen voor sportief succes",ageert ze. "Maar soms draven de critici wel een beetje te ver door.Om mijn sprintkracht te verbeteren neem ik bijvoorbeeld creatine.Daarover is nu die hele heisa in het Italiaanse voetbal ontstaan.Het is puur een lichaamseigen stof, die ook in biefstuk zit. Hetzou nergens op slaan om dat te verbieden."

Maar wat is nu eigenlijk de lol van dat topzwemmen wanneer jezoveel moet opofferen? "Het gaat erom je eigen tijden teverbeteren. Jezelf te overstijgen, dat is de kick", verteltBroekhuizen gedreven. "Bovendien ben ik verslaafd aan trainen. Alsik een dag niet train ga ik onder de douche staan. Ik moet nueenmaal water voelen. Het enige waar ik nooit aan zal kunnen wennenis dat ik om vijf uur moet opstaan om naar het zwembad tegaan."

Xander Bronkhorst

Achterwerk




Hoi Danny (jongen met vader zonder vaste baan). Ik herken jouwprobleem wel een beetje. Ik ben een meisje van twaalf en mijn vaderheeft ook een tijdelijke baan. Eerst schaamde ik me ook op schoolom dat te vertellen, maar toen heb ik op een dag gewoon aan hemgevraagd waarom of dat hij geen vast werk had. Nou, en toen begonhij heel hard te lachen, want dat was op de universiteitdoodnormaal, zei hij en niks om je voor te schamen. Volgens hem washet in Amerika al veel langer zo en is het hartstikke modern omgeen vaste baan te hebben. Misschien gaan we binnenkort zelf ooknaar Amerika. Dus zeg maar tegen die stomme vrienden van je dat hetonwijs ouderwets is dat hun vaders nog een vaste baan hebben en datze zo nooit in Amerika komen. Ik hoop dat je hier wat aan hebt.

Rebecca (12)


Tijdelijke baan (2)

Aan Danny. Het is misschien wel lullig dat jouw vader geen vastebaan heeft, maar hij heeft in ieder geval wel werk. Mijn oudste zus(we schelen vijftien jaar, maar dat komt omdat mijn moederhertrouwd is, en daarna ben ik pas gekomen) zou ook tijdelijk werkkrijgen. Dat heette aio en het betekende dat ze een boek moestschrijven. Maar net voor ze zou beginnen, hoorde ze dat het nietdoor zou gaan, dat werk, bedoel ik, want het boek moest ze welschrijven. Ze was al afgestudeerd, maar de universiteit vond opeensdat ze toch weer student moest worden. En nou kan ze straks nietwerkloos worden als ze geen baan krijgt.

Tim (9)


Kinderen met ouders aan de universiteit (3)

Mijn vader werkt ook bij de universiteit, bij de voorlichters.En dan heeft hij een mooi persbericht gemaakt dat het allemaal goedgaat, en dan komt er een ranglijst en dan staan ze weeronderaan, endan staat dat weer in de krant. Dat vindt mijn vader niet leuk. Ikvind dat heel zielig voor mijn vader.

Floris (7)


Kinderen met ouders aan de universiteit (4)

Weet je wat pas echt oneerlijk is? Mijn moeder werkt maar driedagen per week, omdat ze mijn kleine broertje niet de hele weekalleen op de crèche wil laten. Nu hebben ze daar een soortschool, een onderzoekschool heet dat, en daar mag je alleen in alsje veel schrijft. Maar ja, als mijn moeder voor mijn broertje zorgtkan ze natuurlijk niet schrijven. En nou mag ze niet in die school.Nou is dat niet zo erg, want mijn vader zit in een andere school enverdient daar klauwen met geld, dus we zullen niet van hongeromkomen. Maar oneerlijk is het wel.

Jessica (13)




'Over eten heeft iedereen een mening'



Hoe beoordelen de werknemers van de universiteit hunbedrijfsrestaurant? Uit recent onderzoek onder medewerkers énstudenten blijkt dat er gemiddeld een zeven gegeven wordt voor alleeetplekken binnen de universiteit. Een verslag.

"Persoonlijk vind ik dat we minstens een 7,5 verdienen", zegtArie Raterink, hoofd FBU Restauratieve Verzorging. "Zeker als jeziet binnen welke grenzen we het de mensen naar de zin moetenmaken. De universiteit heeft onderwijs en onderzoek als eerstedoelstellingen. Wij scheppen de voorwaarden om dat plaats te latenvinden."

Op dit moment zijn er 16 reguliere restaurants en driebijzondere. In die reguliere kantines geldt een aantal basisregels.De prijzen zijn bijvoorbeeld overal gelijk. "Het college vanbestuur heeft ons opgelegd dat we in alle restaurants hetzelfdebasispakket moeten bieden voor één prijs. Daar krijgen weeen cateringbijdrage voor", aldus Raterink. Daarbuiten is er eenluxe-pakket waar winst op wordt gemaakt.

Sinds 1997 zijn de kantines verplicht om zich aan de eisen vaneen Europese regelgeving op het gebied van bedrijven die metvoedsel werken te houden. "En de Keuringsdienst van Waren komtgemiddeld twee keer per maand op verschillende lokatiescontroleren", vertelt Raterink. In de wetgeving zitten ookmilieu-eisen. "We zijn één van de eerstemilieuvriendelijke bedrijven. Daar hebben we een aantal prijzenvoor gekregen", aldus het hoofd van de restaurants.

Afgelopen voorjaar is er een tevredenheidsonderzoek onder deconsumenten gehouden. Er was vooral kritiek op drie dingen: gebrekaan ruimte (er zijn zo'n 4000 zitplaatsen), de kantines zijn teduur en er is te weinig variatie in het assortiment.

Het meest tevreden zijn de mensen over de service en dekwaliteit. "Als groot bedrijf kun je je weinig permitteren. We zijnheel kritisch naar de leveranciers: er komt geen rotzooi binnen.Als leveranciers fouten maken doen we geen zaken meer met ze", zegtRaterink fel.

De universiteit telt ongeveer 22 000 studenten en zo'n 6500medewerkers. In alle kantines komen studenten en medewerkers, maareen typische medewerkerskantine is die van het bestuursgebouw. Erwerken daar achthonderd mensen. In het restaurant is het zoalsaltijd erg druk. Maria Hijman en Désirée Majoor, beidemedewerker bij het Universitair Strategisch Programma, zitten telunchen aan een witte ronde tafel. "We eten meestal hier, soms gaanwe wel eens eten in het Educatorium", vertellen de collega's. Zezijn redelijk tevreden over deze kantine. "Je kunt hier lekkerrustig eten en de service is ook uitstekend", vindt Hijman. Majoorvult aan: " Ze doen nooit moeilijk als je nog snel iets wilt kopenbuiten de openingstijden."

Beide beleidsmedewerkers vinden het restaurant niet te duur: "Ikmaak zelf de keuze om geen brood mee te nemen, dus moet ik hiergeld neerleggen", verklaart Majoor. De dames hebben vooral kritiekop het assortiment. "Dat is vreselijk saai: als je hier elke dageet wordt het eentonig", zegt Hijman. "Ze zouden er wat meervariatie in moeten brengen, meer verrassende dingen." Majoor: "Zozou ik het vegetarische aanbod wat groter willen zien. Ze hebbenhier alleen groenteburgers. Verder zie je veel dingen die vleesbevatten zoals de kroket, nasihap of bamibal." Even later nuanceertMajoor haar uitspraak: "Het lijkt me verschrikkelijk moeilijk alsrestaurantbeheerder om het iedereen naar de zin te maken." Hijman:"In het Educatorium lukt dat al beter. Daar kan je meer eten opmaat krijgen. Ze hebben daar bijvoorbeeld een salad-bar."

Maarten Zeylmans van Emmichhoven en Tijs Rooijaards, beidedocent Geografische Informatiesystemen, en regelmatige eters in hetEducatorium-restaurant , vinden deze kantine redelijk. "Over hetalgemeen is het hier goed. De kroketjes zijn wel lekker", vindZeylmans. Rooijaards: "Het is redelijk en niet duur." De grootstekritiek hebben beide heren op de ruimte: "Het galmt hierverschrikkelijk." Op de service hebben ze niets aan te merken. "Demensen die hier werken vallen me niet op, dus dan zal het wel goedzijn", meent Zeylmans. Ze zijn allebei te spreken over het aanbod:"Tijdens de buitenland-weken zijn er allerlei broodjes die in eenstandaardkantine niet te krijgen zijn, dat is leuk." Rooijaards:"Vroeger vond ik dat er te weinig broodsoorten te krijgen waren,maar dat is nu verbeterd."

"Als het over eten gaat heeft iedereen een mening", zegtRaterink. "Wij leveren wat het bureau voor de voeding voorschrijft.De 'schijf van vijf' is bij ons altijd en overal te verkrijgen",vervolgt het hoofd. "Het isvoor mij belangrijk dat we kwaliteitleveren tegen een goede prijs, waar mogelijk met een glimlach."

Joke van der Glas

Besmettingsleer is weer een discipline met aanzien

"Van een aantal ziektes waarvan we dat niet verwachthadden, beginnen we de laatste jaren te ontdekken dat hun oorzaakeen infectie is. Maagzweren, hartinfarcten, baarmoederhalskanker,atherosclerose... bacterieën of virussen zouden er een rol inkunnen spelen. Dat draagt ertoe bij dat de besmettingsleer in delift zit. Ik denk dat ons vakgebied een revolutie tegemoetgaat."

Aan het woord is de hoogleraar klinische microbiologie eninfectieziekten dr.J. Verhoef. Hij is voorzitter van de organisatiedie van 13 tot 16 december het zogeheten 'Eijkman-Centennial' heeftgeorganiseerd, een internationaal symposium dat zich in Den Haagafspeelt. De Nobelprijswinnaar prof.dr. Christiaan Eijkman, die eenbelangrijke bijdrage heeft geleverd aan bestrijding van de ziekteberi-beri, werd precies honderd jaar geleden hoogleraar in Utrecht- en hij zou dat gedurende bijna dertig jaar blijven. De herdenkingwordt aangegrepen om te bekijken hoe het de besmettingsleer in devolgende eeuw zal vergaan.

In 1970 zag het er nog enigszins somber uit voor deze medischediscipline. Er waren - in het kielzog van beroemdewetenschapsbeoefenaren zoals Koch, Pasteur en Eijkman - goedevaccins ontwikkeld tegen bijvoorbeeld pokken, kinkhoest,hondsdolheid en diverse soorten griepen. Met name het'wondermiddel' peniciline maakte de stemming ten aanzien van devolksgezondheid méér dan hoopvol. Talloze ziekten zoudencompleet uitgebannen kunnen worden, was de verwachting, en datmaakte de bereidheid om nog veel te investeren in besmettingsleergering.

Dat optimisme kantelde aan het einde van de jaren zeventig. Opde eerste plaats bleken infecties waarvan men dacht dat zeuitgebannen waren, weer de kop op te steken. Voorbeelden daarvanzijn kinkhoest, nekkramp en tuberculose. Het bleek datbacterieën die die ziektes veroorzaken op den duur resistentkunnen worden voor de antibiotica waarmee ze te lijf gegaan worden.Het is nodig steeds sterkere antibiotica in te zetten, totdat niksmeer helpt, aldus het niet geheel onwerkelijke horror-scenario.

Ten tweede ontdekte men dat allerlei ziekten waarvan voorheenwerd gedacht dat ze andere oorzaken hadden, wel degelijk metinfecties samenhingen. "Was het pakweg twintig jaar geleden noggebruikelijk dat iedere chirurg minstens één keer perweek een maagoperatie had teverrichten, inmiddels komt die ingreepnauwelijks meer voor", weet Verhoef. "Nadat ontdekt is dat eenbacterie een rol speelt bij het ontstaan van maagzweren isantibioticum ingezet. Dat heeft een revolutionaire invloed gehad opde behandeling van wat eens heette 'de managersziekte'."

Nóg invloedrijker was het feit dat allerlei nieuwe ziektende kop opstaken die met infecties samenhingen. In 1976 werd de'veteranenziekte' - een vorm van longontsteking - voor het eerstbij oudgedienden uit de Tweede Wereldoorlog ontdekt. Daarin bleekeen tot dan toe onbekende bacterie een grote rol te spelen. En alsdonderslag bij heldere hemel dook in 1980-1981 opeens devirusziekte Aids op.

Door die ontwikkelingen van de laatste twintig jaar isbesmettingsleer weer een discipline met een méér dangemiddeld aanzien geworden. Niet alleen in de gezondheidszorg, maarook in de industrie, waar weer massaal geïnvesteerd wordt inde ontwikkeling van nieuwe antibiotica.

Varkensfarm

Verhoef: "Een bacterie is een micro-organisme dat in staat iszich zelfstandig te vermenigvuldigen en dat we kunnen zien als wehet 1000 keer vergroten. Een virus daarentegen moet 100.000 keervergroot worden wil je het waarnemen en het kan zich nietzelfstandig vermenigvuldigen, maar uitsluitend door gebruik temaken van eiwitten of enzymen. Een virus heeft dus altijd eengastheer nodig, een menselijke cel. Virussen zijn niet gevoeligvoor antibiotica, dus de bestrijding van ziektes die ze veroorzaken- zoals Ebola, Aids of de Hongkong-griep - vormt een enormprobleem."

"Er is een grote angst voor virussen die de sprong van dier naarmens maken", vervolgt Verhoef. "Bij Aids en Ebola is datwaarschijnlijk ook het geval geweest. In 1917 heeft zich eengriepepidemie voorgedaan, veroorzaakt door een virus afkomstig vanChinese varkensfarms. Omdat mens en dier dicht op elkaar leefden,kon het virus makkelijk overspringen. Het in het varken viruelentevirus 'recombineerde' vervolgens met een in de mens virulent virus,en dat leverde een epidemie op waarbij toen 20 miljoen mensenoverleden zijn."

Volgens Verhoef vormt het toegenomen toerisme en zakenverkeerdan ook een risico. "Meer dan eens worden bacterieën ofvirussen meegenomen uit het buitenland. Dan heb ik het niet alleenover tropisch Afrika, maar ook over Frankrijk, Spanje of Portugal.Mensen die d''r in een ziekenhuis terecht komen, die wordenbehandeld met een overmaat aan antibiotica en worden verzorgd onderminder hygiënische omstandigheden, lopen wel degelijk gevaar.Eigenlijk zouden die bij terugkomst eerst in isolatiemoeten."

Ook de import van voedsel vormt een gevaar. "Het is dan welgezond dat we het hele jaar door verse groente en vers fruit kunneneten", vertelt de hoogleraar. "Maar sla en tomaten in de winterzijn afkomstig uit tropische landen, en daar kan van alles op rondkruipen." Eén van de revolutionaire ontwikkelingen die debesmettingsleer de komende eeuw tegemoet kan zien is dan ook demogelijkheid om - via informatietechnologie - precies teinventariseren welke micro-organismen waar ter wereld huizen.

Science fiction

Maar Verhoef verwacht méér: "Ik denk ook dat we veelsneller kunnen diagnosticeren. Nu zijn we nog vaak aangewezen op'kweekjes', en die vragen veel tijd. En ten derde denk ik dat wemet het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen, nieuwe antibiotica,grote vorderingen kunnen maken."

Wat dit laatste betreft is de hoop onder meer gevestigd op desnelle ontwikkeling van de genetica, zegt Verhoef. "Tot nog toemoesten we eindeloos allerlei chemische middelen uitproberen, in dehoop dat met één ervan die bacterie dan wel te bestrijdenzou zijn", licht Verhoef toe. "Nu richten we ons op genen diespecifiek zijn voor een bacterie en die van nature niet in de mensvoorkomen. Tegen dat specifieke gen, of tegen die gen-produkten,proberen we vervolgens middelen te ontwikkelen. Dat zou zelfskunnen door het menselijk erfelijk materiaal DNA zó temanipuleren, dat het resistent wordt tegen het bacteriële gen.Dat klinkt als science fiction en er zal ook nog wel een jaartje oftwintig mee gemoeid zijn, maar langs dat soort wegen is defarmaceutische industrie wél bezig."

Armand Heijnen


Christiaan Eijkman

Het verhaal wil dat toen Christiaan Eijkman (1858-1930) in 1885in Berlijn verbleef om bij Robert Koch te studeren, hij bij toevalde Utrechtse patholoog Pekelharing en neuroloog Winkler ontmoette.Dat tweetal was in opdracht van de regering óók op bezoekbij Koch, als voorbereiding op een expeditie naar NederlandsIndië, waar de ziekte beri-beri veel voorkwam. Zij vroegenEijkman om mee te gaan, nadat deze had verteld in de kolonie tehebben gewerkt als legerarts. Die voelde er veel voor; zijn vrouwwas net overleden en een eenzaam bestaan in Nederland trok hemniet.

Het idee was nog dat beri-beri een infectieziekte was. Koch enPasteur hadden in die dagen immers al talloze ziekten alsinfectieziekte weten tedefiniëren, en men dacht dat vrijwelelke ziekte een infectie als basis zou hebben. De symptomen dedendat ook al vermoeden: onder meer spierkrampen, spierverzwakking eneen hartvergroting. En tenslotte leek er sprake van een epidemischeverspreiding onder één specifieke groep - soldaten in ditgeval. Pekelharing, Winkler en Eijkman moesten van de regering diebacterie zien te traceren.

Na één jaar keerden de eerste twee geleerden terugnaar Nederland; Eijkman zette het onderzoek alleen voort, nu nietals legerarts maar als directeur van het Laboratorium voorPathologie en Bacteriologie - dat nog steeds bestaat als het'Indonesian Institute for Molecular Biology'. Zijn zoektocht naareen bacterie vorderde echter niet zo.

Op een gegeven moment brak er een soort beri-beri uit onder dekippen die als proefdieren in het laboratorium werden gehouden.Pogingen om dergelijke proefdieren met mogelijke bacterieën teinfecteren, leverden echter niets op. Toch leek er sprake te zijnvan een epidemie. Op een gegeven moment merkte een assistent vanEijkman op dat de dieren die ziek werden, ander voedsel haddengekregen - gepelde rijst -, dan de dieren die gezond bleven en aanwie gewoon kippenvoer was voorgezet.

Allengs kwam Eijkman op het idee dat het vliesje om de rijst eenrol zou kunnen spelen. Dat verklaarde wellicht ook de epidemischevormen van beri-beri in het leger: de soldaten kregen immers geeninlandse, ongepelde rijst te eten, maar geïmporteerde witterijst. Beri-beri bleek geen infectieziekte te zijn, maar eenvitamine-gebrek. Een experiment in opdracht van deGezondheidsinspecteur in de 63 gevangenissen van NederlandsIndië - waarbij alle gedetineerden ongepelde rijst kregen teeten - bevestigde het vermoeden: beri-beri was hier vervolgenstotaal uitgebannen.

Eijkmans ontdekking bracht de medische wereld nog wel inberoering: er waren nog steeds wetenschapsbeoefenaren die de'infectietheorie' bleven aanhangen; zelfs Eijkman zelf twijfeldenog aan zijn bevindingen - mede omdat het begrip 'vitamine' nogniet bestond. Maar uiteindelijk was er geen ontkomen aan. Deconclusie dat beri-beri met het voedingspatroon samenhangt, leverdeEijkman in 1929 de Nobelprijs op.