Achtergrond

Sinterklaasje kom maar binnen zonder knecht...

Het Sinterklaasfeest zoals dat nu veelal nog gevierdwordt, is niet meer bij de tijd. In een multicultureel Nederlandkun je niet meer aankomen met een brabbelende dommige knecht, dienog zwart is bovendien. Dat vinden althans de auteurs van het boek'Sinterklaasje kom maar binnen zonder knecht', dat is verschenenonder redactie van de Utrechtse studenten Antropologie enWijsbegeerte Lulu Helder en Scotty Gravenberch. "Een kritische enconstructieve bespiegeling over het Sinterklaasfeest."

Zwarte Piet afschaffen? Het actiecomite 'Zwarte Piet = ZwartVerdriet' heeft met die suggestie al heel wat stof doen opwaaien.'Het is toch maar een kinderfeest', luidde het verweer. Of: 'Jullievoeren een politieke strijd over de ruggen van kinderen'. Kortom:laat het Sinterklaasfeest nou zijn zoals het is, zo wordt het aljaren gevierd, het is een integraal bestanddeel van een typischNederlandse traditie.

Ik zal eerlijk bekennen, toen ik het boek begon te lezen, dachtik ook: 'Wat zoeken we nu weer voor spijkers op laag water?' Maartoen ik nog diezelfde middag met mijn zoontje van vijf de stad inwandelde en hij mij - voor iedereen hoorbaar - op een zwarte jongenattendeerde met de woorden: 'Kijk pappa, een zwart Pietje', toenbekroop mij toch een gevoel van plaatsvervangende schaamte.

"Het lijkt mij erg moeilijk", schrijft Gravenberch in deinleiding, "om als volwassene aan de Sinterklaasfestiviteiten meete doen zonder je ook maar één keer af te vragen of defiguur van Zwarte Piet niet kwetsend zou kunnen zijn voor zwartemensen." Ja dus, en "er is geen heel boek nodig om uit te leggenwaarom: de figuur van Zwarte Piet, zoals hij in kinderboeken,kleurplaten, intochten en toneelstukjes gepresenteerd wordt,reproduceert de stereotypen en vooroordelen over zwartemensen."

Er is niks op tegen dat het tóch een heel boek is geworden,want het is verhelderende lectuur, met bijdragen van onder meerTeun van Dijk, Astrid Roemer en Anil Ramdas. Buitenlanders - zoblijkt uit het boek - schijnen inderdaad met aan verontwaardiginggrenzende verbazing dat Nederlands-Belgische fenomeen van ZwartePiet te bezien, met zijn inktzwarte huidskleur, zijn overdadigekrullen en zijn dikgeverfde rode lippen - alsof het een personagewas die rechtstreeks is weggelopen uit 'Kuifje in Afrika'. Dat kunje toch niet maken?, vinden die buitenlanders. 'En zéker nietbij een kinderfeestje met zo'n sterk normatieve inslag!'

Wat doet Zwarte Piet eigenlijk jaar in jaar uit ergens tussenhalf november en begin december in Nederland? 'Traditie', luidt hetantwoord, én het pleidooi van degenen die deze figuur willenbehouden. Op de keper beschouwd blijkt dat argument echter niethoudbaar: van één traditie is geen sprake.

Duivel

In de elfde eeuw deed Sinterklaas - van oorsprong de patroon vanzeevaarders, reizigers en huwbare maagden - in Frankrijk zijnintrede als beschermheilige van scholieren. Die wezen uit hunmidden op 5 december een leerling aan, die de rol van bisschopbleef spelen tot het feest van 'Onnozele Kinderen' (de herdenkingvan de kindermoord door koning Herodes) op 28 december. Die 'sint'omringde zich met een schare medescholieren die zich uitdosten alsangstaanjagende duivels. De eerzame burgers konden slechts verlostworden van die schelmen door eten of geld te geven. Oorspronkelijkhad Zwarte Piet dus niets te maken met zwarte Afrikanen. De jongensmet hun zwartgemaakte gezichten imiteerden de Zwarte - of Duistere- Man, ofwel de duivel.

Vanuit Frankrijk drong de goedheiligman met zijn tegenpool ookdoor tot de Lage Landen. Hier werd het feest echter na de Refomatieverboden, en zelfs in katholieke kring raakte Sinterklaas op deachtergrond. Pas na de Franse bezetting deed de goedheiligman weerzijn intreden, nu nagenoeg alleen in Vlaanderen en Nederland.Vooral in de negentiende eeuw raakte het feest in zwang. Volgensafbeeldingen uit die periode was Sinterklaas echter meestalalléén. Piet maakte later zijn come-back, en wel als'page'. Hij droeg (en draagt) het kostuum van de Moorse bediende,zoals die werd aangetroffen aan de Europese hoven - mede om desuggestie van Oriëntaalse weelde kracht bij te zetten. Vandaarook het nog steeds levende verhaal dat Zwarte Piet een bediende isdie door Sinterklaas op sleeptouw is genomen vanuit Spanje, waarimmers ooit de Moren - Saracenen - huisden.

In diezelfde negentiende eeuw wordt de bediende-positie van Pietechter gekoppeld aan de knechting van slaven uit Afrika. Hij wordtde 'neger', zoals die ook - tot pakweg veertig jaar geleden - werdafgebeeld op Missieprentjes, blikjes schoensmeer of als'dank-u-knikkend' beeldje op de winkeltoonbank. Het is de weergavevan de koloniale heiden, het onbeschaafde, onzedelijke, diefachtigeen soms ronduit gevaarlijke mens-beest.

Allochtoon

De beroemde geleerde Linnaeus die de natuur zo handzaamclassificeerde, deed iets soortgelijks óók met demensrassen. De mens is een dier dat door cultuur en onderwijs 'tam'is geworden, en sommige mensen zijn tammer dan andere. De Hottentotof Afrikaan was volgens Linnaeus het minst tam - en dus eigenlijkde schakel tussen mens en dier (orang-oetan, om precies te zijn).Waar de witte homo Europaeus zich kenmerkt door een hoopvol enoptimistisch temperament, door passende kleding en een door regelsen wetten geregisseerde levenswandel, daar is de zwarte homo Afer"onverstoorbaar, indolent, nukkig en willekeurig en getooid in veten olie."

De dichotomie Sinterklaas - Zwarte Piet gaat volgens de auteursvan het boek rechtstreeks terug op dit koloniale beeld dat dezwarte mens inferioriseert. Waar Sinterklaas oud, wijs, goed,christen, meester - en dus representant van de 'beschaafde' wereld- is, daar is Zwarte Piet jong, dom, ondeugend, a-religieus enknecht - en dus representant van raciale inferioriteit.

Tot aan de tweede wereldoorlog liet Sinterklaas zich vergezellendoor één zo'n bediende; pas na de oorlog rukken er helelegers Zwarte Pieten uit, naar het schijnt op initiatief van deCanadese bevrijders die het eerste Sinterklaasfeestmee-organiseerden en die onder het motto 'the more, the better' defeestvreugde wilden verhogen.

Dus hoezo een typisch 'Nederlandse' traditie. En welke traditiedan: die van duivel, page, neger? Kennelijk is de traditie teveranderen, stellen de auteurs. Nu de Nederlandse maatschappij zois veranderd, wordt het tijd die traditie andermaal te veranderen.Bijvoorbeeld door 'bonte Pieten' te introduceren. Of door nog maareens te beklemtonen dat de 'historische' Sint Nicolaas bisschop vanMyra in Turkije was - in eigentijds jargon: een allochtoon!

De auteurs pleiten niet voor een afschaffing van hetSinterklaasfeest, wél voor een herdefiniëring: "Het iseen festijn van schenken en ontvangen, van verrassingen met humorwaarbij relaties worden verstevigd en men elkaar een spiegelvoorhoudt: vele waardevolle gebruiken. Wil het feest echter zijnsociale rol blijven vervullen, wil het op nationaal niveau eengevoel van geborgenheid en veiligheid verschaffen, dan isaanpassing aan inzichten van deze tijd gewenst, wellichtnoodzakelijk of gewoonweg een kwestie van wijsheid."

Armand Heijnen

Lulu Helder en Scotty Gravenberch (red.):Sinterklaasje, kom maarbinnen zonder knecht. Uitg. EPO, Berchem,België. Prijs: 39,90 gulden.

'Die blik van mijn vader, dat is voor mij poëzie'

Prof.dr. Wiljan van den Akker was een van de jongstehoogleraren toen hij in 1987 werd benoemd. Nog geen jaar geledenwerd een nieuwe trofee aan zijn curriculum toegevoegd: hetvoorzitterschap van het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen bij deNederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO.Besturen is leuk, maar de moderne Nederlandse letterkunde - en danin het bijzonder de poëzie -, daar gaat zijn hart échtnaar uit. "Dat je op zo'n korte manier zulke essentiële dingenkunt aanroeren. Precies raak prikken in het menselijk bestaan, datblijf ik prachtig vinden."

Een muur van zijn werkkamer is behangen met grote foto's vanzijn vrouw en drie kinderen. Aan dezelfde wand prijken meerderegitaren. Gitaar spelen doet hij elke dag. Flamenco. "Het is watanderen met sporten hebben", zegt Wiljan Van den Akker (1954). "Jegebruikt andere hersenfuncties. Ik word er ongelofelijk uitgerustvan. Ik krijg nieuwe energie als ik een half uur, drie kwartiermuziek heb gemaakt. Daarna kan ik weer verder."

Hij ziet er jongensachtig uit, maar het grijs rukt op. Tijdenshet praten gebaart hij druk met zijn opvallend kleine handen. Hijnoemt zichzelf een 'opbouwwerker'. Hij vindt het leuk om iets op tezetten, en om dan, als het loopt, weer verder te gaan.

Zijn moeder zei altijd: 'Jij bent een zondagskind'. Eninderdaad, het lijkt wel of alles hem op een presenteerblaadje isaangeboden. Hij was amper gepromoveerd of hij werd, net 32,uitgenodigd te solliciteren als hoogleraar moderne Nederlandseletterkunde. En of hij alsjeblieft ook maar directeur wilde wordenvan het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). "Ikheb in mijn leven twee keer uit eigen beweging gesolliciteerd",vertelt Van den Akker. "En dat is niks geworden. Verder ben ikoveral voor gevraagd."

Nog geen jaar geleden zocht NWO hem aan om voorzitter te wordenvan het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen. Dat betekent dat hijde komende drie jaar mede richting zal geven aan het door NWOgefinancierde onderzoek in de filosofie, de theologie en deletteren.

Hij kan er niet mee zitten dat hij zo snel tot dewetenschappelijke top is doorgedrongen. Het enige nadeel ismisschien dat je al vroeg wordt opgeslokt door bestuurlijke taken,en dat gaat, als je niet uitkijkt, ten koste van het eigenonderzoek.

Van den Akker is over de hele linie eigenlijk een vroegbloeier.Zijn vrouw kent hij sinds zijn zestiende. En nog voordat hijafstudeerde - hij was toen 23 - werd hij voor de eerste keer vader.Dat dat vroeg was merkte hij aan reacties van anderen. "Ik herinnerme dat ik een geboortekaartje stuurde naar het instituut. Sommigedocenten reageerden geschokt. Op de een of andere manier past datniet in hun referentiekader. Dat je vader kunt worden als jestudent bent."

Kopland

De reactie van zijn eigen vader op de aanstaande geboorte staathem nog scherp voor de geest. "Hij keek mij aan met een mengelingvan schrik en ongeloof. Hij zei 'je bent nog veel te jong', en ikzei: 'niet jonger dan jij was'. Toen realiseerde hij zich dat ikgelijk had. Die blik herinner ik mij. Dat is voor mijpoëzie".

"Die blik van een vader die naar zijn kind kijkt en plotselingbeseft, jij bent mijn kind eigenlijk niet meer. Jij bent ook eenvent die kinderen kan maken, óók een vader. Naar schoolgaan en een auto kopen, dat kon nog, maar vader worden... dat waseen aardverschuiving waarmee ik voor hem totaal van identiteitveranderde. Ik noem dat 'poëzie' omdat het momenten in jeleven zijn waarin iets essentieels gebeurt. En als je in staat bentom dat te verwoorden..." Van den Akker zegt het met een zucht.

"Rutger Kopland heeft een prachtige cyclus geschreven over eenvergelijkbare ervaring. 'Johnson Brothers Ltd' gaat over een zoondie door het ouderlijk huis loopt als zijn vader is overleden. Hijherinnert zich ineens dat hij zijn vader vroeger een geheimzinnigeman vond met onbegrijpelijk gereedschap in zijn zakken.Tegelijkertijd realiseert hij zich dat hij nu net zo oud is alszijn vader toen was. Alsof hij ineens ziet dat het een man waszoals hij, met een vrouw en afspraken in zijn agenda. Die vader endie zoon worden gelijk aan het eind van het gedicht. JohnsonBrothers. Kopland speelt met de naam van zo n zinken bakje met tweeleeuwtjes, een prachtig symbool voor twee mannen, hij noemt het ooknog lullige leeuwen. Die combinatie van vervreemding, identificatieen paradox, dat is waar ik verschrikkelijk van houd inpoëzie."

Poëzie ligt Van den Akker na aan het hart. "Dat je op zo'nkorte manier zulke essentiële dingen kunt aanroeren. Preciesraak prikken in het menselijk bestaan, dat blijf ik prachtigvinden. Romans hebben vaak zo ontzettend veel woorden nodig en danis het nog niet zo treffend als in een gedicht. Ik heb een keer inde jury van de Librisprijs gezeten. Dan lees je toch echt een paarhonderd boeken waarvan je denkt - met permissie: 'Driekwart hadvoor mij helemaal niet geschreven hoeven worden. Dat isniet leuk.'Dan heb je een paar rottige avonden."

Poëzie leest hij in eerste instantie ook als een roman."Hup er doorheen, en dan pik ik er iets uit waar ik aan blijfhangen, en dan blader ik nog eens terug in veel gevallen." Van denAkker leunt naar voren, om zijn woorden kracht bij te zetten. "Jehebt goede kunst en slechte kunst. En daar tussenin zit voor mijniks. Je hebt ook weinig aan techniek. Knap gedanst, of knapgezongen, nee dat is het niet. Het moet je raken. Muziek moet jebij je nekvel grijpen. Hetzelfde geldt voor literatuur. Je moet eengedicht lezen en denken: 'Hier is iets aan de hand, dit verandertmij'."

Scheel

Eigenlijk wilde hij medicijnen gaan studeren. Zijn vader werktebij een bank en financierde veel specialistenpraktijken. Er kwamennogal wat medici bij de Van den Akkers over de vloer. "Eenintrigerende wereld", zegt zoon Wiljan terugkijkend. Toch werd hetNederlands en geen geneeskunde. "Iedereen verklaarde me voor gek.Het was 1973 en er viel geen droog brood mee te verdienen. 'Jijhebt toch bèta', zeiden mensen tegen mij, 'dan kan je tochbeter wat anders doen'? Mijn wiskundeleraar was razend toen hijhoorde dat ik Nederlands ging studeren. Ra-zend, want ik had helehoge cijfers voor wiskunde. Inderdaad, daaruit sprak een grote matevan dédain voor de letteren." Ondanks goedbedoelde raad vananderen deed Van den Akker toch wat zijn hart hem ingaf - iets wathij trouwens iedereen aan kan raden - en hij heeft nooit spijtgehad van zijn keuze. "Dat ik een bèta achtergrond heb, heeftme in mijn vak veel opgeleverd, vind ik", zegt Van den Akker. "Omeen voorbeeld te noemen. Eén van de trucs die je moet lerenals je een gedicht voor je neus krijgt, is dat je kunt zien hoewoorden en woordvelden in zo'n tekst via associaties met elkaarverbonden zijn. Dat is een bijna wiskundig soort analyse."

Eerlijk gezegd viel het eerste jaar van de studie wel een beetjetegen. "Het was erg saai. Maar wat mij nog het meeste tegenvielwaren mijn medestudenten. Die bèta-jongens bij mij op schooldie lazen echt geen boeken, dat vonden ze flauwekul, en ikverwachtte dat ik nu eindelijk gelijkgestemden zou ontmoeten, maardat was niet zo. Ze waren lang niet zo bevlogen als ik. Ik zat veelthuis te lezen. Wat overigens niet betekent dat ik sociaal scheelwas ofzo."

Al in het eerste jaar - ook daar was hij vroeg bij - besloot hijdat hij verder wilde in de wetenschap. Degene die hem de wetenschapals het ware heeft ingetrokken was zijn toenmalige mentor, Fritsvan Oostrom, toen derdejaars student, nu hoogleraar medievistiek inLeiden en nog steeds eengoede vriend van Van den Akker.

"Hij heeft een soort makelaarsfunctie gehad. Hij liet mij dingenlezen, soms zo hoog gegrepen dat ik er maar de helft van snapte.Maar hij toverde mij een wereld van lezen en schrijven voor die mijonpeilbaar groot en interessant leek. In eerste instantie lees jeals eerstejaars een middeleeuwse tekst en dan heb je geen idee watje daar over zou kunnen zeggen. Maar dan lees je er een studie overen er gaat een wereld voor je open. Ik dacht al snel, dat zou ikook wel willen kunnen, zoiets."

Religie

En 'zoiets' is hij inderdaad gaan doen, maar dan op het gebiedvan de moderne letterkunde. Het vak heeft hij geleerd vanSötemann, de toenmalige hoogleraar moderne letterkunde. Diebracht hem vooral kennis bij van de buitenlande poëzie. ToenVan den Akker aankwam was het de tijd van de close reading. Detekst stond centraal en buitentekstuele zaken als de biografie vande schrijver of historische factoren waren enigszins taboe. Daarinis een kentering gekomen.

"Er is nu weer veel meer interesse in de institutionelebenadering van literatuur", vertelt Van den Akker. Zelf is hij,samen met zijn Groningse collega Gillis Dorleijn, bezig met eennieuwe poëziegeschiedenis. Een gat in de markt blijkbaar, wantde uitgever bood hen onmiddellijk een contract aan om er een dikboek van te maken. "Op onze blauwe ogen", zoals Van den Akker zelfzegt.

Dorleijn en hij zijn eens gaan kijken hoeveel poëzie er nueigenlijk verschenen is in de periode 1900 tot 1940 en welkedichters uiteindelijk in de canon belandden. "Wat wij steeds meerontdekken is dat canonvorming niet achteraf gebeurt - via demiddelbare school en de universiteiten - het gebeurt op het momentzelf", vertelt Van den Akker.

"Het zijn de auteurs, de uitgevers, de tijdschriften, die depiketpaaltjes slaan voor wie belangrijk wordt en wie niet. Wat onsgaandeweg ook is opgevallen: ondanks de sterke verzuiling zijn hetvooral de niet-verzuild schrijvende dichters die bekend worden. Datkomt mede omdat die terecht kunnen bij belangrijke tijdschriften enuitgevers die zich zonder uitzondering in het neutrale middenophouden. In ons onderzoek kunnen we auteurs volgen. Iemand begintin een katholiek circuit, publiceert vervolgens in de belangrijkerekatholieke bladen met een hoger intellectueel gehalte en vervolgensgaat hij uit die wereld. Dat gaat nogal eens met conflictengepaard. Veel auteurs - bijvoorbeeld iemand als Jan Engelman -kiezen ervoor om hun geloofsovertuiging en de literatuur dan maarenigszins te scheiden.

"Dat allemaal bekijkend krijg je een interessant verhaal overhet spanningsveld tussen literatuur en wereldbeschouwing. Hoe gaande dichters daarmee om? Wat zijn de mechanismen die een rol spelen,wie zijn de machthebbers in het spel? De dichters en de tekstenblijven uiteindelijk alfa en omega, maar er is een heel veld omheendat ook belangrijk is. Met deze invalshoek kun je teksten ook opandere dingen bevragen. Ik vertel aan eerstejaars altijd dat demoderne poëzie begint bij de Tachtigers. Ik laat Kloos lezenen Perk, en waar ik altijd bang voor geweest ben, tot vorig jaar,is de vraag wat er nu zo modern is aan die poëzie. Je kuntnatuurlijk zeggen dat er sprake is van schoppen tegen de religie,maar ik heb altijd het gevoel gehad dat het daar niet alleen aankon liggen.

"Nu heb ik protestant-christelijke tijdschriften gelezen uit dietijd, en zij wijzen op hele concrete dingen. Bijvoorbeeld dat hetwoord 'sensatie' onnederlands is. Nieuwlichterij vonden ze dat. Hetwoord 'emotie' vonden ze ook nieuwlichterij, evenals het sonnet.Dat Kloos zijn gemoed uitstortte was absoluut onaanvaardbaar voorveel van zijn tijdgenoten. Door dit onderzoek kun je scherperantwoord geven op historische vragen."

One man-show

Als hoogleraar en directeur heeft hij het razend druk, maar Vanden Akker kan - al zegt hij het zelf - heel efficiënt werken.De eerste jaren zorgde hij voor het kind terwijl zijn vrouw alslerares brood op de plank bracht. "Toen heb ik geleerd omgedisciplineerd te zijn. Je moet echt elk uurtje benutten. Als jemaar beperkt tijd heb doe je veel meer, is mij opgevallen, dan alsje zeeën van tijd tot je beschikking hebt. Dat zie je ook bijmensen die een sabbatical hebben. Dan komt er vaak niks meer uithun handen, of het gaat ongelofelijk traag."

Die discipline komt hem nog steeds goed van pas. 's Ochtends vankwart over acht tot pakweg elf uur is 'heilige tijd', dan werkt hijaan de poëziegeschiedenis. Daarna vertrekt hij naar hetinstituut om de grote regelneef uit te hangen. Andersom kan niet,is zijn ervaring. "Als je de hele ochtend hebt vergaderd overonderzoeksstrategie dan staat je hoofd naar nóg een probleemwaar doelgericht een oplossing voor gevonden moet worden. Dan kunje niet naar huis gaan en je onderzoek oppakken. Dat betekentnamelijk naar A zoeken en B vinden, en daar heb je een heel anderegeestesgesteldheid voor nodig."

Nachtkastje

"Op zaterdag ben ik in het huis en met de kinderenbezig. Dekamer van mijn dochter opknappen, boodschappen doen, gezellig eenbeetje rondkloten. De rest van de week vult zich als vanzelf mettalloze taken." Zijn gezinsleden zijn er min of meer aan gewend."Als ik boven zit te werken klaagt daar niemand over. We zijnallemaal bezig. Maar waar ik me wel zoveel mogelijk aan hou is datik tussen half zes en negen beschikbaar ben om mijn jongste vanacht naar bed te kunnen brengen. Ze klagen vooral als ik 's avondsniet thuis kom met eten, en terecht. Ik probeer daar ook zoveelmogelijk aan tegemoet te komen, hoewel er tussen droom en daad welerg veel wetten en praktische bezwaren in de weg staan."

Soms is hij bijvoorbeeld ergens in het land om een lezing tehouden over poëzie. Hij wordt regelmatig gevraagd doorculturele clubs. Dan komt hij soms in huiskamers waar zo' n vijftigof zestig mensen zitten. Hij slaat zelden af. "Dat is de sjeu. Hetis een soort one man-show. Daar gaat mijn bloed sneller vanstromen. Ik sta graag te oreren en te doceren, met alleplankenkoorts die daarbij komt. Je staat alleen voor een clubjemensen en die moeten twee uur lang zo geboeid worden dat ze niethalverwege zeggen: 'Ik ga vanavond eens vroeg naar huis'. Ikschrijf nooit méér dan een paar puntjes op. Je moet eenzaal proberen aan te voelen. Als je merkt dat ze een beetjeinzakken dan moet je er iets anders in gooien. Dat spel vind ikverschrikkelijk leuk. Ook vermoeiend. Ik ben meestal behoorlijkleeg als ik, aansluitend op een lange werkdag, twee uur met zo'ngroep bezig ben." En dan moet hij nog vanuit pakweg Middelburg naarhuis.

Op zijn nachtkastje ligt dan geen boek meer te wachten. "Ik ben's avonds wel eens een keer uitgelezen. Als ik ook nog lezend inslaap moet vallen, dan kun je me wegdragen op een gegevenmoment."

Alette van Doggenaar


Johnson Brothers Ltd

Vroeger toen mijn vader nog groot was,

in de uitpuilende zakken van zijn jas

gevaarlijk gereedschap, in zijn pakken

de geuren van geplozen touw en lood,

achter zijn ogen de onbegrijpelijke wereld

van een man, een gasfitter eerste klas

zei moeder, hoe anders heb ik mij moeten

voelen vroeger toen hij de deuren sloot

voor haar en mij.

Nu is hij dood, ben ik ineens zo oud als

hij, blijkt tot mijn verbazing dat ook in hem

verval was ingebouwd. In zijn agenda zie ik

afspraken met onbekenden, aan zijn muur

kalenders met labyrinthen van gasleidingen,

op de schoorsteenmantel het portret van

een vrouw in Parijs, zijn vrouw, de onbegrijpelijke

wereld van een man.

Kijkend in het porseleinen fonteintje uit

de dertiger jaren met de twee lullige leeuwen:

Johnson Brothers Ltd, hoog in het dood-

stille huis het droevige sloffen van moeder,

jezus christus vader, komen de tranen

om nu en om toen, vloeien ze samen

in het lood van de zwanenhals,

niet meer te scheiden van de druppels

uit het koperen kraantje met cold.

Rutger Kopland

Uit: Alles op de fiets

Succesnummer en twijfelgeval bij studentenorkest

Begin december geeft het USC onder leiding van dirigent BasPollard haar traditionele najaarsconcert. Op het programma staat detweede symfonie van Sergej Rachmaninov; laat romantiek 'for themillions'. Daarnaast vindt de wereldpremière plaats van hetaltvioolconcert van Alfred Mendelssohn, uit 1964. Mendelssohnoverleed onverwacht, enkele maanden na het schrijven van het stuk,en hij heeft het zelf nooit gehoord. Zijn zoon, VladimirMendelssohn, is nu solist in dit concert. Niets kwaads over ditwerk, maar het is een beetje onduidelijk waarom het na vierendertigjaar ineens uitgevoerd moet worden. Was het geen beter (spannender,uitdagender) idee geweest een compositieopdracht aan een jongecomponist te verstrekken, om zo de connectie met het heden tebehouden? Dat zou pas echt een investering in het volgendemillennium zijn.

Desmond Haneveer

Het Utrechtsch Studenten Concert is o.l.v. BasPollard te horen op 9 december om 20.15 uur, MuziekcentrumVredenburg. Kaarten: 20 of 15 gulden.

Joost Mellegers wil schaken voor zijn plezier

"Meestal lees je alleen de verhalen van de mensen die succesvolzijn in hun sport, ook bij jullie", antwoordt Joost Mellegers op devraag waarom hij instemde met een interview. "Ik weet uit ervaringdat het ook heel anders kan lopen."

Op zevenjarige leeftijd leerde Joost Mellegers van zijn vader deeerste beginselen van de schaaksport. Al snel meldde hij zich aanbij de schaakclub in zijn woonplaats Nieuwegein. Mellegersontwikkelde zich tot een van de betere jeugdspelers in Nederland.Jarenlang zat hij bij de jeugdtoptraining van de schaakbond. Bijhet Nederlands Kampioenschap onder 16 behaalde hij ooit een tweedeplaats.

Drie jaar jaar terug kwam echter de terugslag. "Ik merkte plotsdat er weinig vooruitgang meer in mijn spel zat. Tot dan toe had ikaltijd vrij serieus getraind. Het analyseren van partijen, hetnalezen van de standaardboeken en het oefenen van openingen wasdagelijkse kost. Een reden voor de stagnatie was eigenlijk niet aante wijzen."

Mellegers kon niet anders dan concluderen dat hij nog hardermoest werken om verder te komen. De twijfel of het hem dat allemaalwel waard was sloeg toe. "De resultaten waren belangrijker gewordendan het spelplezier. Het was geen hobby meer. Op het moment dat deoverwinningen uitblijven wordt het steeds moeilijker jezelf temotiveren. Helemaal omdat schaken een individuele sport is. Je moetalles alleen doen."

De investeringen in tijd en energie waren des te moeilijker opte brengen omdat hij ergens diep van binnen wel wist dat hij metenige pijn en moeite misschien een meesterstitel zou kunnenbemachtigen, maar dat een grootmeesterstitel te hoog gegrepen was."Daarvoor ontbrak het mij aan inzicht", zegt Mellegers eerlijk. "Enmet zo'n grootmeesterstitel tel je eigenlijk pas echt mee in deschaakwereld."

Langzaam liet Mellegers zijn trainingsarbeid versloffen. Hetschaken was na zijn studie altijd het belangrijkst geweest, nukwamen daar andere dingen voor in de plaats. Mellegers ging werkenbij een café aan het Ledig Erf en werd penningmeester van destudievereniging ECU'92. "Aan dat laatste heb ik nu zo'n beetje eendagtaak, dat was absoluutniet mogelijk geweest als ik nog serieusmet schaken bezig wilde zijn."

Nog steeds speelt de economiestudent in de hoogste klasse van deNederlandse competitie. Schaken doet hij echter alleen nog maarvoor zijn plezier. Na een desastreus verlopen toernooi vorig jaarKerst in Groningen traint hij helemaal niet meer. Spijt heeftMellegers nergens van. "Ik heb mezelf denk ik de martelgang van upsen downs bespaard. Bovendien heb ik er een rijker sociaal levenvoor teruggekregen. Jonge grootmeesters als Loek van Wely en JeroenPiket hebben hun middelbare school niet kunnen afmaken. Hun heleleven staat in het teken van een bord met acht maal acht vakjes.Dat is ergens ook wel een beetje raar, vind je niet."

Xander Bronkhorst

'Alleen titels publiceren lijkt me geweldig'

Gert den Toom geeft de lezer te denken. Zijndebuutroman 'De huiskamer van God' die deze maand verschijnt, isvervreemdend en oppervlakkig, aldus de auteur. Maar dan inpositieve zin. "Daar kun je alles mee, of niks."

Zelf was hij inmiddels een beetje kwijt waar het boek ook alweerover ging. Gert den Toom (28) begint tijdens ons interview een paarkeer over onderwerpen, waarvan we vervolgens bedenken dat ze ook inzijn roman naar voren komen. Tot dusver geen stijlbreuken dus. "Eris een tijd geweest dat ik het boek echt helemaal niks vond. Nu benik zover, dat ik het kan beoordelen als een boek van iemand anders.En het valt me alles mee. Maar als ik helemaal tevreden was kon ikbeter meteen stoppen met schrijven."

Den Toom maakte De huiskamer van God in de loop van 1997 af,bijna drie jaar nadat hij afstudeerde in de Moderne WesterseLetterkunde. Het is het verhaal van Mosselman, begin dertig enexponent van het forensenbestaan. Dagelijks reist hij heen en weervan U. naar D., waar hij werkt op een soort tekstbureau. Mosselmankijkt de hele dag zijn ogen uit en observeert zich op die manierdoor het leven.

"Dat 'voyeuristische' hebben we wel gemeen, ja. Oorspronkelijkkom ik uit Hardinxveld-Giessendam. Ik ben dus een echtedorpsjongen, en dat vormt je blik. Ik woon nu tien jaar in Utrecht,maar ben nog altijd gefascineerd door wat zich in de grote stadafspeelt. Die naïviteit hoop ik nog lang vast te houden."

Als kind schreef Den Toom al. Om zichzelf te vermaken, zoalsandere kinderen voetbalden of postzegels verzamelden. "Zo'nstereotiep kind dat slecht was in gymnastiek. Het leuke is dat allemensen die vroeger niet konden gymmen elkaar later weer tegenkomen.Mijn jongensdroom was om in een bibliotheek te gaan werken. Ik ben- precies om de redenen waarvan mensen zeggen dat je het daaromníet moet doen - Nederlands gaan studeren: ik hield van lezenen wilde graag veel schrijven.

"Na mijn studie heb ik er inderdaad lang op gezeten voordat ikweer spontaan kon schrijven. Door zo'n opleiding realiseer je jevoortdurend dat je niet alleen bent en zeker niet de eerste. Datoriginaliteit niet geheel uitgesloten is, maar wel zeeronwaarschijnlijk. Dat nadeel is meteen een voordeel. Je bent op diemanier genuanceerder en geeft een beter tijdsbeeld."

Puberleed

Op zijn zeventiende begon Den Toom aan zijn eerste roman."Daarvoor schreef ik het bekende schoolkrantwerk, maar onderinvloed van een vriend heb ik min of meer 'besloten' om literair tegaan schrijven. Zo'n besluit is een beetje puberaal: je voornemendat je leven er zus en zo uit gaat zien. Willen is zeker niethetzelfde als kunnen, maar ik geloof wel in een zekere maakbaarheidvan het leven. Dat je ergens op aanstuurt."

Die eerste roman kwam, zoals veel van Den Tooms schrijfprojectenin die tijd, nooit af. "Ik moet me er echt toe zetten om aanéén ding tegelijk te werken en dat dan af te maken. Dateerste boek was een echt puberverhaal. Ik stopte er alles in; hetbestond alleen maar uit eigen leed. Een echt ondraaglijk boek,waarmee ik na vijf jaar maar opgehouden ben."

Was zijn vroege werk te persoonlijk, De huiskamer van God iseerder een oefening in afstandname. De roman is hyperrealistisch entegelijkertijd zeldzaam vervreemdend en komt dientengevolge dichterin de buurt van werk van Bordewijk en Elsschot dan bij dat vanhedendaagse, jonge auteurs. Over de personages kom je net te weinigte weten om een duidelijk beeld van ze te krijgen, en despanningsboog van het boek is - aangezien er nauwelijks ietsgebeurt - minimaal.

"Ik wilde een meerzijdig boek schrijven, zoals het levenmeerzijdig is. Ik ben geen schrijver die een volledige visie op eenbepaald thema geeft. Mijn personages zijn bespiegelingen over wieze zouden kunnen zijn, maar ik laat open wie ze zijn. Er zijn heelveel mogelijkheden, en het is aan de lezer om te kiezen. Daar kunje dus van alles mee, of niks."

Hij vult aan: "Die afstandelijkheid is overigens geen bewusteafweging, maar gewoon mijn stijl: ik vermijd te eenduidige dingen.Eigenlijk is het boek ook niet afstandelijk, maar eerder'oppervlakkig'. In de letterlijke zin van het woord. Aan deoppervlakte zie je heel veel. Ik bied die oppervlakte, de lezer kande diepte erachter vinden.

"De huiskamer van God gaat over zichtbare dingen, niet over depsychologisering of interpretatie ervan. Zelf kom ik niet aan hetwoord. Ik houd van termen als 'algemeen', 'oppervlakkig' en'openbaar'. Ze hebben voor mij geen negatieve lading, eerder eenbetekenis van openheid."

Recepten

In alles wat hij schrijft zoekt Den Toom een mengvorm vangenres. "Ik houd bijvoorbeeld van in verhaalvorm geschrevenverhandelingen. Journalistiek heeft diezelfde 'oppervlakkigheid'waar ikhet daarnet over had. De krant is heel suggestief, geeftmeerdere mogelijkheden over hoe iets gebeurd kan zijn. Moderneromans sluiten vaak de verbeelding uit. Ze geven je éénrichting, die van de auteur. Ik vind dat je op die manier de lezerbeledigt. In mijn boek geef ik een dusdanig beeld van een situatie,dat de lezer zelf een heleboel kan invullen."

De huiskamer van God is dan ook geen roman in de gebruikelijkezin van het woord. Het is een aaneenrijging van korte hoofdstukken,dialogen, essayistische beschouwingen en zelfs recepten. "Ik wildehet genre roman graag een bredere betekenis geven dan hettraditionele verhaal met een plot, dat zich beweegt rondom eenthema en met daarin een karakter dat zich ontwikkelt. Anderzijdsheeft de vorm van mijn boek te maken met perspectief. Ik wildiverse kanten van hetzelfde laten zien. Meestal gebruikt eenauteur daarvoor verschillende personages, ik neem genres."

Evenals Mosselman mijmert Den Toom heel wat af. Over taalbijvoorbeeld. "Ik ben daar veel mee bezig, ben bijvoorbeeld eentitelfreak. Van mijn boek zou je ook alleen de titels van dehoofdstukken kunnen lezen, ik heb ze expres niet genummerd. Alleentitels publiceren lijkt me geweldig. Sommige woordgroepen zijn zomooi samen. Ik wil dat zoveel mogelijk uitbuiten, hoewel ik geendichter ben. Daarvoor ben ik te zeer een ouwehoer."

Beiden hebben een overbelicht beeld van het bestaan, maarMosselman is niet Den Toom. "Ook ik leef deels in mijn hoofd. Ikheb het meer over denken dan over voelen. Terwijl die twee sterkverbonden zijn. Maar morgen kan alles anders zijn: ik geloof nietin één duidelijk zelfbeeld. Het boek is een momentopnameuit Mosselmans leven. Dat is niet mijn leven, Mosselman is nietmijn persoon. Hij is wel een zijstraat die je kunt vanaf hetlevenspad kunt inslaan, vanaf mijn levenspad."

Een beetje ouderwets zou je Den Toom wel kunnen noemen. "Ik wilop een tijdloze manier iets weergeven van mijn eigen tijd. Als jehip wilt zijn schrijf je een boek met een houdbaarheidsdatum vanzes maanden. Ik schrijf liever een boek dat langer goedblijft."

Vrouwkje Tuinman

De huiskamer van God verschijnt bij uitgeverijKwadraat en kost 32,90 gulden.


Polygamie

Mosselman bedacht soms uitspraken waardoor hij zijn collega's omde tragische kern van de zaak leidde. Als ze vroegen: 'Zeg, heb jeeigenlijk een vriendin of zo?' dan antwoordde hij meestal: 'Nee,ikben gewetenloos polygaam.' Daar moesten ze dan eerst overnadenken, wat hém weer gelegenheid gaf er een vervolg op teverzinnen. Ze konden doorvragen of naar zijn voorgewendegewetenloosheid of naar de polygamie. Dat laatste gebeurdedoorgaans, want de mensen zijn ziekelijk nieuwsgierig engewetenloosheid is een onbekend begrip geworden.

Voor afdoende, suggestieve opmerkingen verschool hij zich meerdan eens achter de verhalen van zijn collega Peppelenbosch. Zijncollega sprak namelijk alleen maar in termen van veelwijverij alshij het over vrouwen had. Hij beweerde een soort zeeman op hetdroge te zijn: ik elke stad een andere schat. Maar misschienvertelde Peppelenbosch zijn sappige verhalen wel vanuit eenzelfdeafleidingsmotief. En was hij meer een stuurman aan wal. Tenslotteleefde ook hij alleen. Maar ze waren allebei gelukkig. Zeidenze.

(Uit: Gert den Toom, De huiskamer vanGod.)

Het uitgaansleven is een beetje verbleekt, maar er bestaat nog een 'Utreg Sound'

Het uitgaansleven is een beetje verbleekt, maar er bestaat nogeen 'Utreg Sound'

Twee weken geleden draaide ik platen bij defeestelijke opening van de nieuwe Tilburgse rocktempel 013. Daarspeelde een ludieke Brabantse carnavals-fanfareband eeninterpretatie van een nummer van de Dire Straits. En geloof het ofniet, een jonge punker met enorme hanenkam stond op deze muziek tepogo-en. Het is alsof een nazi met een hoge Uncle Sam-hoed op zijnhoofd de Internationale zingt. Veel gekker moet het nietworden.

Begin jaren tachtig was alles nog overzichtelijk. Toen bestondener verschillende groepen jongeren. De rockers, de disco's en dealternatievelingen (new wavers en punks). Het waren striktgescheiden groepen, met hun eigen muziek, hun eigen roesmiddelen enhun eigen taal.

Dit is inmiddels allemaal veranderd. Je hoeft niet raar op tekijken als je een doorgesnoven anarchistische skinhead 'hard' zietgaan op platte disco die wordt gedraaid door een deejay met debijnaam Wipneus.

Een begrip als 'underground' verliest aan betekenis. De meestvooruitstrevende muziek is vaak nog eerder te horen in eencommercial van draagbare telefoons, dan in een hip danslokaal. Bijreportages in het

keuvelprogramma van Jos Brink wordt muziek van Fatboy Slimgedraaid, beats die tot voor kort slechts in stoffige keldersklonken. Het is voor de trendsetters steeds moeilijker om decommercie een stap voor te blijven.

Niettemin kan er in Utrecht wel degelijk worden gesproken vaneen

alternatief undergroundcircuit. Er bestaat sinds eind jarentachtig een

levendige uitgaanstraditie in Utrecht, met veelkruisbestuivingen tussen verschillende muziekstijlen enkunstzinnige disciplines. Ikoon van deze diversiteit was jaren langde Vrije Vloer, een gekraakte kelder onder de parkeergarage aan hetPaardenveld.

De Vrije Vloer, die inmiddels gesloten is, was een piratennestvan discjockeys, kunstenaars en muzikanten. Ook de maandelijksehard bop-feesten in Fellini en de dansavonden in de Sociëteitvan Sophie's Palace waren belangrijke voorbeelden van het betereuitgaansleven. De oudere Utrechtse party-weirdo's weten hoe eengoed feest eruit ziet.

Het uitgaansleven is inmiddels een beetje verbleekt, maar degeest van de Vrije Vloer waart nog steeds rond in Utrecht. Dezelfdediscjockeys (DNA,Frankie D, Chet, Dub en Red) duiken nog steedsoveral op, met muziek die wordt gekenmerkt door vette beats, diepgeworteld in de jazz, soul en de funk. Sommigen noemen het de'Utreg Sound'. De discjockeys, bevriende muzikanten, schrijvers enkunstenaars vormen een vrij homogene groep in het uitgaansdorp datUtrecht is.

Herdershond

Wanneer je wilt doen als deze incrowd, is het een goed idee omrond een uur of elf naar 'Het Hart' of de 'Jazz Alley' tevertrekken. Het Hart is pas enige maanden oud, en nu al deontmoetingsplaats voor het iets oudere hippe uitgaanspubliek(25-35). In het Hart kan je zomaar een modeontwerpster uitHelsinki, of de bassist van de Urban Dance Squad tegen het lijflopen. De muziek varieert van blaxploitation funk, via jazzdancetot breakbeats. Op donderdagavond kan je er ook eten.

Ook een kunstzinnig, maar jonger publiek, vind je in de 'JazzAlley'. Een plek waar meer drum 'n bass wordt gedraaid, en waarblanke rasta's toasten met would-be-aboriginals. Acteurs enschrijvers kan men in theatercafe 'de Bastaard' (Jansveld) treffen.Je hoeft geen culturele achtergrond te hebben om met ze te kunnencommuniceren. De gesprekken gaan meestal over orale sex ofdrank.

Wanneer mensen meer een ongecompliceerde krakerssfeer zoekenkunnen ze terecht in de 'ACU' (Voorstraat) waar oude punk, ska, enheavy metal wordt gedraaid. Ook in een kraakpand aan deVleutenseweg bevindt zich een barretje waar muzikanten en rebellenmet herdershonden flesjes bier drinken. Jonge frisse gitaarmuziekvind je meestal in de 'Ekko' (Bemuurde Weerd), 'de Kikker'(Ganzenmarkt) of 'de Moira' (Wolvenstraat).

Tot voor kort vertrok de hippere nachtbraker in het weekendvanuit

dergelijke café's en clubs naar 'de PLF', hetunderground-danshol van Utrecht. Ergens tussen twee en drie uur 'snachts liep de Werfkelder vol. De PLF is echter sinds een paarweken gesloten. Er worden nu heldhaftige pogingen ondernomen om dePLF weer open te krijgen. Intussen zijn de alternatieven 'de AXL'op donderdag, 'de Ekko' op vrijdag en 'de Winkel van Sinkel' opzaterdag. De AXL heeft een drietal zalen, met in elke zaal eeneigen muziekstijl. De Ekko, dat een stoffig imago had, is flinkopgeklaard. De vrijdagavond heeft er nu een onmiskenbare VrijeVloer-feel, met moderne breakbeats van platen, die veelal vers uitde perserijen op de draaitafels belanden. Diskjockes zijn Carlton,Frankie D, Maurits en DNA.

Gelijksoortig maar iets vriendelijker zijn de zaterdagavonden inde Winkel van Sinkel, waar deejays als Hepcat, Thimbles en de EasyAloha's draaien.Voor de betere house maak je de beste kans op devrijdagavonden in de Winkel van Sinkel. Zeker als jonge honden alsAngelo draaien.

Drinkebroers

Danslokalen als de AXL, De Winkel en de Ekko sluiten in hetwekeinde rond vijf uur. Een mooie tijd om naar huis te gaan, ofnaar de shoarma-boer. Wanneer je echter na vijven nog even 'diepwil gaan' omdat je per abuis een raar pilletje hebt geslikt, kan jeterecht in de 'Chin Chin' (Kromme Nieuwegracht), dat vaak nog openis als de rest gesloten is.

Ook goed is de 'Carafon' (Hamburgerstraat), en tenslotte de'Surprise Bar' (Amsterdamsestraatweg): een Turkse kroeg waar oudedrinkebroers, hoeren, en kleurrijke nachtdieren nog een laatstedrankje nuttigen. De Surprise Bar is bijna iedere dag open tot eenuur of zes, en in het weekeinde zelfs nóg later. Ook meisjeszijn er (evenals in de Carafon) veilig. De betrouwbare barman houdtaltijd een oogje in het zeil en zal iedere vervelende man terechtwijzen. (Kom er eens om

vandaag de dag.)

Om een uurtje of zeven is het tenslotte in het huidige Utrechtverstandig om naar huis te gaan.

De nabije uitgaans-toekomst in Utrecht ziet er interessant uit.Er zullen

weer een paar nieuwe danslokalen de poorten openen. Als allesgoed gaat komt er komend voorjaar bij de Jutfaseweg een nieuweversie van de Vrije Vloer, en vanaf deze week wordt er in de keldervan de PLF (Oudegracht a.d. Werf) een nieuwe club geopend, met denaam 'de Omhelzing'. Een danstent met naar verwachting veel ouderemuziek.

Het echte wachten is echter op een groep jonge jongens enmeisjes die zonder respect voor de bovengenoemde Utrechtse incrowdeen kelder kraken om oprechte bruisende feesten te geven. Misschienwel met Dire Straits-punk en een fanfare-band.

Gerard Janssen

De Winkel van Sinkel op zaterdagavond: tamelijk vriendelijk,maar met de betere house

'Wie niet aan topsport wil doen, moet maar naar het HBO'

Wetenschap bedrijven is aan topsport doen, vindtprof.dr. Ton van Raan. En dus spreekt het voor zich dat je deprestaties van onderzoekers - net als die van topsporters - meet.Op verzoek van het college van bestuur nam de Leidse citatentellervorig jaar de maat van de Utrechtse bèta-medici. "Mijn methodeis een betrouwbare graadmeter van kwaliteit."

De filosofie is simpel: Op een groot aantal wetenschapsgebiedenworden de resultaten van onderzoek gepubliceerd intijdschriftartikelen. In die artikelen wordt uiteraard ook verwezennaar eerdere publicaties over hetzelfde onderwerp. Aangenomen datde mate waarin die eerdere artikelen worden aangehaald iets zegtover hun relevantie, hebben we met het aantal citaties (dus niet:citaten) een betrouwbare graadmeter in handen voor dewetenschappelijke kwaliteit van de auteurs.

Het zal niemand verbazen dat de eerste citatie-analyses inAmerika het licht zagen. Maar de laatste jaren raakt hetwetenschappelijk tellen ook in ons land steeds meer in zwang.Pionier in dat opzicht is de Leidse 'bibliometricus' prof.dr. A.van Raan, die nu al verschillende jaren werkt aan de verfijning vanzijn methode. Twee jaar geleden kreeg hij van het Utrechtse collegevan bestuur de opdracht om het bèta-medische cluster door telichten. Vorige week was hij in Utrecht voor een toelichting.

"Wie niet publiceert, bestaat niet", was de provocerendebinnenkomer van Van Raan, die er geen twijfel over liet bestaan datwetenschappers af moeten van hun koudwatervrees voor cijfers.Wetenschap bedrijven is aan topsport doen en dat houdtonvermijdelijk in dat je je onderwerpt aan de steeds strengerwordende internationale beoordelingscriteria, aldus Van Raan. Endat mogen niet alleen onderzoekers maar ook bestuurderen zichaantrekken. "Het is een fatale strategie van universiteiten omwetenschappers te handhaven die niet aan die topsport mee willendoen. Die moeten maar een camping in Zuid-Frankrijk beginnen ofdocent worden aan het HBO."

Voor zijn methode maakt de Leidse onderzoeker gebruik vantijdschriften die zijn opgenomen in de Science Citation Index. Indat 'neurale netwerk van verwijzingen' verschijnen jaarlijksongeveer een miljoen artikelen die elk gemiddeld vijftienaanhalingen bevatten van eerdere artikelen. Die vijftien miljoencitaties vormen de basis voor een groot aantalstatistischebewerkingen waarmee Van Raan en zijn medewerkers een redelijkbetrouwbaar beeld denken te geven van de 'impact' en daarmee ookvan de wetenschappelijke kwaliteit van een onderzoeksgroep.

Centraal in hun aanpak staat een vergelijking binnen het eigenvakgebied. Absolute aantallen citaties zeggen niets, vindt VanRaan, omdat de publicatiepraktijk per vakgebied nu eenmaal sterkverschilt. Wil je iets zinnigs kunnen zeggen over eenonderzoeksgroep, dan moet je kijken hoe die groep het doet invergelijking met collega's op hetzelfde terrein. Ook moet je ervoorzorgen dat je groepen van redelijke omvang en met een voldoendeaantal publicaties met elkaar vergelijkt, willen de cijfers houtsnijden. Van Raan: "Je kunt met deze methode niets zeggen overéén enkel artikel. Bovendien moet het gaan om gebiedenwaar publiceren in tijdschriften de norm is. Waar dat niet zo is,zoals bijvoorbeeld in sommige alfa-richtingen, kun je debibliometrische methode gevoeglijk in de prullenmand gooien."

Niet iedereen is gecharmeerd van dit bureaucratische telwerk,zoals blijkt uit de permanente discussie in wetenschappelijketijdschriften. Hoofdpunt van kritiek is dat aantallen citatiesmisschien iets zeggen over productiviteit, maar zeker niet overkwaliteit. Daarvoor is het oordeel van deskundige vakgenotenonmisbaar, vinden de kritici, maar Van Raan is niet erg onder deindruk van hun argumenten.

Weliswaar begon hij zijn inleiding vorige week met dewaarschuwing dat zijn aanpak slechts als hulpmiddel moet wordengezien naast de meer beproefde methode van een beoordeling doorvakgenoten (peer review). Maar even later stelde hij dat debibliometrische methode de bevindingen van die vakgenoten indriekwart van de gevallen ondersteunt. En in het andere kwart?vroeg iemand zich af. "Dan blijken wij meestal gelijk te hebben",antwoordde Van Raan met een milde glimlach. "De peers hebben vaakonvoldoende overzicht over het hele veld." En met grotezelfverzekerdheid: "Als peers een groep goed vinden en wij niet,gaat het meestal om local heroes."

Het grote belang van zijn methode ziet Van Raan in deobjectiveerbaarheid van het oordeel. "Deze methode is in mijn ogenopener en daardoor democratischer dan een oordeel door vakgenoten.Zij biedt ook de mogelijkheid om politieke uitspraken tekritiseren. Neem Ritzen die altijd maar riep dat er in Nederland zoweinig aan inter-disciplinair onderzoek werd gedaan. Wij hebben numet cijfers kunnen laten zien dat dat echt onzin is."

Erik Hardeman


Top tien

De beste tien Utrechtse onderzoekscombinaties indebèta-medische sector volgens Van Raan. Het vetgedrukte getalgeeft aan hoeveel vaker dan gemiddeld in dat vakgebied eenUtrechtse publicatie werd geciteerd. Opmerkelijk is het vrijwelontbreken van bio-medische groepen in de Utrechtse top. Overigenskomen uitschieters (naar boven en naar beneden) minder vaak voornaarmate het aantal publicaties toeneemt. De hoge positie vanBiomembranen en Infectie en Immuniteit krijgt daardoor extracachet.

publicatiescitatiesimpact vergeleken met
gemiddelde vakgebied
1991-1995(1986-1995)
1. Wiskunde1043482.36(1.63)
2. Subatomaire fysica1418321.73(1.73)
3. Sedimentaire geologie2039781.58(1.66)
4. Geodynamica24510561.39(1.53)
5. Biomembranen83982041.38(1.33)
6. Infectie en Immuniteit1780116511.33(1.31)
7. Theoretische fysica1156131.32(1.57)
8. Experimentele plantkunde18510971.31 (1.54)
9. Ontwikkelingsbiologie88176941.26 (1.52)
10.Astronomie1337531.21(1.28)

Keuze uit armoede

Een verklaard tegenstander van de methode-Van Raan is deUtrechtse bio-fysicus prof.dr. Wim van de Grind: "Mijn kernbezwaaris dat de methode-Van Raan wetenschap bedrijven reduceert totéén enkel aspect, namelijk publiceren. Het is alsof jeeen scholier met een breed vakkenpakket op één enkel vakbeoordeelt. Daarmee doe je goede mensen onrecht. Dat geldt ook voorgenieën die weinig publiceren, maar die na 25 jaar wel opeensmet een artikel op de proppen komen, waarmee de grondslag wordtgelegd voor een heel nieuw vakgebied. Die mensen zijn er, maarzouden door Van Raan al lang zijn afgeserveerd.

Het is niet voor niets dat er internationaal veel kritiekbestaat op de bibliometrische methode, maar ja, voor deadministrateurs van de wetenschap is dit natuurlijk een handigemanier om kwaliteit te meten. Het is een keuze uit armoede vanmensen die te beroerd zijn om inhoudelijk te kijken naar wat eenonderzoeker doet. Nu heeft ook de VSNU hem al in de arm genomenvoor de beoordeling van het Nederlandse onderzoek in denatuurkunde. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat deGroningsehoogleraar Van Hateren met een magere zes is beoordeeld,terwijl hij nota bene net een Pionier-subsidie had binnengehaald.Ook wijzelf komen er niet goed vanaf, maar intussen heb ik hier weltwaalf promovendi van NWO rondlopen. Kennelijk zijn mijn 'peers'het dus niet erg eens met Van Raan.

Erik Hardeman

'Theologie studeren is eigenlijk hetzelfde gebleven'



In deze zesde aflevering: Detheologen


In De Bilt staat een huis waar maar liefst drietheologen onder één dak wonen. Yme (48), Jelle (21,vierdejaars) en Dirk-Jan (20, tweedejaars) Horjus hebben het thuisregelmatig over theologische kwesties. Soms slaat het jongere zusjemet de vuist op tafel: "En nu gaat het over wat anders."

Negentig procent van alle theologiestudenten volgt naast destaatsopleiding aan de universiteit een aanvullende kerkelijkeopleiding. Voor Jelle en Dirk-Jan is dat het Baptistenseminarium inBosch en Duin waar hun vader, voorheen dominee in onder andereHarlingen en Hengelo, nu rector en docent is.

Yme Horjus studeerde van 1971 tot 1977: "Ik maak nu als docentde huidige studenten mee. Ik vind ze vrijer geworden. Wij haaldenhet destijds niet in ons hoofd om te laat te komen op een afspraakmet een docent, maar dat gebeurt mij nu als docent regelmatig. Menis assertiever en tutoyeert makkelijker. Soms denk ik: 'Ik heb noghelemaal niet gezegd dat je mij mag tutoyeren'."

Jelle: "De democratisering is in mijn vaders tijd tot standgekomen. Officieel stamt de mondige student uit de jaren zeventig.Maar vroeger genoot de hoogleraar meer aanzien. Die mannetjesbepaalden alles. Ze gedroegen zich ook anders. Nu kun je gewoon eenpraatje in de koffiekamer maken."

Yme: "Je probeert mensen tegemoet te komen. Ik ben niet iemanduit de hoogte, maar kennelijk begrijpen mensen dat als eenvrijbrief. Ik ben informeel, maar dat betekent niet dat dan allegrenzen wegvallen."

Jelle: "Theologie studeren is eigenlijk hetzelfde gebleven, denkik. Theologiestudenten zijn serieus, studeren veel. Ze steken ookveel tijd in de kerk, dus dan heb je niet zoveel vrije tijd omdingen te doen. In principe kun je wel stellen dat eentheologiestudent niet de hele nacht in een kroeg zal hangen."

Dirk-Jan: "We drinken wel eens wat na in een café maar hetis nooit echt dronken worden. Dat zul je niet snel tegenkomen."

Jelle: "En je hebt natuurlijk sowieso een grote groep die nietmeegaat naar een kroeg. Niet zozeer principieel of dat ze dat nietzouden mogen, maar ze voelen zich daar gewoon niet prettig. Ik beneen stereotype theologiestudent. Ik hou van klassieke muziek, ik galiever naar een concert. Rustig praten in een cafeetje doe ik wel,maar dan ga ik om éénuur weer naar huis."

De herkenning is duidelijk groter dan de verschillen tussen destudietijd van Yme en die van zijn zoons. Na hard nadenken komt Ymeop de 'studeerbaarheid'.

Yme: "Alles is meetbaar in studiepunten tegenwoordig."

Dirk-Jan: "Het is nu veel strakker geregeld. De eeuwige studentis weg. Je moet echt je studiepunten halen."

Jelle: "Als een docent te veel pagina's opgeeft is er altijd weliemand die roept dat dat niet klopt met het aantal punten dat voorhet vak staat."

Yme: "De studeerbaarheid zie ik als een pluspunt. In mijn tijdliep de studie vaak uit. Het vak van dominee is een roeping, maarik heb als docent nooit een student horen roepen: 'Het is mijnroeping en daarom moet ik zoveel studeren'."

Jelle: "Veel mensen hebben een roeping voor het voorgangerschap.Het is een motivatie die meer is dan alleen geld verdienen. Ditbetrekt je hele leven erbij. Soms moet je als je vertelt dat jetheologie studeert eerst uitleggen wat dat is. In een ver verledengingen mensen naar de kerk, maar dat er nog jonge mensen zijn diedominee willen worden, kunnen sommigen zich moeilijk voorstellen.Negatieve reacties krijg je eigenlijk zelden. Jongeren zijn heelopen over geloof. De gefrustreerde generatie begint pas vanafveertig. Die hebben een jeugd waarin alles mis is gegaan enzo."

Yme: "In de jaren zeventig was het geloof iets waarmeeafgerekend was. Men identificeerde zich met Maarten 't Hart en JanWolkers en dat bepaalde hun houding ook ten opzichte van jou alstheologiestudent."

Dirk-Jan: "Je hebt tegenwoordig heel snel een gesprek. Mensenvragen wat theologie inhoudt en ook of je elke zondag naar de kerkmoet en of je wel bier mag drinken. Wel grappig."

Jelle: "Alsof je van een compleet andere planeet komt."

Klonen

Jelle beklemtoont dat hij en Dirk-Jan nooit onder druk zijngezet om theologie te gaan studeren: "Dat ga je misschien denkenals twee zonen hetzelfde doen als hun vader, maar het tegendeel ishet geval. Het is eerder afgeraden. Dat is misschien wel de bestemanier om pubers die kant op te sturen."

Yme: "Ik vind het natuurlijk heel bijzonder dat ze het doen,hoewel ik ze nu ook dagelijks meemaak in de opleiding en het al watgewoon begint te worden. Mensen vragen: 'Voelen jullie je nietgeweldig gezegend?' - dat is de term die in onze kring dan valt -maar het is niet zo dat ik me nou elke dag gezegend loop tevoelen."

Jelle: "Het leuke is dat wij het aan tafel vaak over theologiehebben.Mijn jongere zusje vindt dat alleen niet altijd evenleuk."

Yme: "Die slaat wel eens met de vuist op tafel: 'En nu gaat hetover wat anders'"

Jelle: "Mijn moeder leest de laatste tijd ook veel theologischeboeken, die vindt het ook interessant."

Yme: "Wat nog wel aardig is, is dat toen Jelle in het eerste entweede jaar zat, hij een aantal docenten had die ik ook nog gehadheb. Dan hebben we het over hun maniertjes en die typische dingendie mensen hebben."

Jelle: "We hebben allebei dr. van Amersfoort gehad en die kwamop de eerste maandagochtend in de pauze naar mij toe: 'Zo Jelle,ben jij een zoon van Yme Horjus?' Die man leert elk jaar allegezichten en namen uit zijn hoofd."

Als Yme met een lijvig boek op de proppen komt met de naamHorjus op de kaft, kreunen de zonen even voor de vorm: "O, nee" Hetboek is onlangs verschenen en gaat over de familiegeschiedenis vande, overwegend Friese, Horjussen van 1382 tot nu, met familiewapenen al. Uit het boek blijkt onder andere dat de namen Yme en Jelleal tijden van vader op oudste zoon wordt doorgegeven.

Yme: "Er waren twee lijnen, een van beurtschippers,turfschippers en kooplui en een van dominees. Het grappige is datik een afstammeling ben van de beurtschippers en de turfschippers.Ik ben dus een dominee in de verkeerde tak."

Maar in die verkeerde tak valt het beroep ook in goedeaarde.

Dirk-Jan: "Afgelopen zondag ging ik voor de eerste keer in eendienst voor en toen waren we alledrie ergens anders. Ik inArnhem-Zuid, Jelle preekte in Stavoren en mijn vader inAmersfoort."

Jelle: "Sommige mensen herkennen in onze stijl van preken weliets gemeenschappelijks."

Yme: "Maar het zijn gelukkig geen klonen van mij. Dat zou ikniet willen."

'Plat gezegd wil ik graag weten wie er in Nederland de baas is'

'Plat gezegd wil ik graag weten wie er in Nederland de baasis'

Een vak in diaspora. De bestudering van degeschiedenis van de internationale betrekkingen raakte de laatstedecennia steeds meer in diskrediet binnen de historischeinstituten, om vervolgens weer op te leven binnen anderevakgebieden. Het is in dat kader veelbetekenend dat de politicoloogdr. Duco Hellema de Utrechtse leerstoel Geschiedenis van deInternationale Betrekkingen ten deel viel. Vanmiddag houdt hij zijnoratie, getiteld 'de Handelende Staat'.

De 'geschiedenis van de internationale betrekkingen' is eenonderzoeksveld dat grote aantrekkingskracht uitoefent op zowelonderzoekers als studenten. In Utrecht is de specialisatie gemetennaar het aantal studenten zelfs de grootste van deletterenfaculteit. Toch zijn er in Nederland nog maar enkeleleerstoelen te vergeven. Hoe kan dat?

Volgens Hellema heeft het vak tijdenlang onder vuur gelegenvanwege de traditioneel grote aandacht van historici voor deDiplomatieke Geschiedenis. Daarin werd op een `klassieke' manierdoor middel van archiefonderzoek het handelen van staatslieden endiplomaten onderzocht. "Te behoudend, te elitair en te masculien",verwoordt Hellema het dedain dat in de jaren zestig ontstond voorde wereld van de `grote mannen met hun oorlogen en allianties'.

Hoewel de belangstelling voor de Kissingers en Srebrenica's bijhet grote publiek altijd is blijven bestaan, verdwenen hetonderzoek en de leerstoelen daardoor langzaam uit degeschiedenis-vakgroepen.

Binnen de sociale wetenschappen en met name de politicologie isde bestudering van de internationale betrekkingen lang beschouwdals een gedragswetenschap, compleet met systeemtheorieën enallesomvattende modellen. Opmerkelijk genoeg heeft juist binnen depoliticologie de laatste tien jaar een kentering plaats gevonden inde richting van het historisch onderzoek. Steeds meer onderzoekersvan sociaalwetenschappelijke richtingen trokken de archievenin.

"Velen hadden genoeg gekregen van dat vruchteloze getheoretiseeren zagen in dat toch eerst naar het verleden moet worden gekekenwanneer men de ontwikkeling van een wereldsysteem of de patronenvan afhankelijkheid tussen de rijke en arme landen wil begrijpen",aldus Hellema.

De hoogleraar die voor zijn benoeming in Utrecht werkzaam wasbij de Amsterdamse vakgroep politicologie aarzelt niet te erkennendat ook hij de schoolstrijden en debatten `een beetje zat' was. "Dewereld van de historici vind ik in veel opzichten aantrekkelijker.Vooral het meercontemporaine onderzoek met de archiefstukken vindik een leuk metier."

Hellema zegt het jammer te vinden dat het vakgebied zoversplinterd is geraakt. Hij spreekt daarom de hoop uit eenbijdrage te kunnen leveren aan het slechten van de rigidedisciplinegrenzen. Juist omdat hij een band heeft met zowel dehistorische als de sociologische invalshoek zou hij daartoe instaat kunnen zijn.

Verwarrend

Om een brug te slaan tussen de 'klassieke' diplomatiekegeschiedenis van de sterke figuren en de 'politicologische'wereldgeschiedenis legt Hellema de nadruk op de Handelende Staatals centraal onderzoeksthema. "Het handelen van ministers is tevensop te vatten als het handelen van een maatschappij als geheel",meent de hoogleraar. "Als onderzoekers de onderhandelingen tussenNetanyahu, Arafat en Clinton bestuderen dienen ze daarom nietalleen te kijken naar die drie individuen, maar ze moeten zich ookrealiseren dat die mensen gestuurd worden door hele complexesociale verbanden."

Is die grote nadruk op de natie-staat niet vreemd gezien dehuidige tendensen naar Europese integratie en de desintegrerendekrachten elders? "De soevereiniteit van de staat is inderdaad nietmeer vanzelfsprekend", geeft Hellema toe. "Ik ben altijdvoorzichtig met voorspellingen, maar Europa staat waarschijnlijkeen verwarrende periode te wachten. Het zou best kunnen dat denatie-staat over vijftig jaar niet meer bestaat. Ik vraag me af ofde Europese Unie een alternatief zal zijn. Misschien ontstaat ereen zekere verbrokkeling van die soevereniteit en gaan we terugnaar een situatie die vóór de negentiende eeuwbestond."

Desondanks houdt Hellema vast aan het belang van het onderzoeknaar de staat als bestuurseenheid. "De laatste 200 jaar zijn destaten de belangrijkste representanten van samenlevingen en dragersvan gezag geweest. Voorlopig kun je ook niet zeggen dat denatie-staat zijn einde heeft genaderd. In West-Europa staat hetverschijnsel misschien ter discussie, maar daarbuiten stervenmensen nog steeds bij bosjes om de natie-staat te realiseren."

Het onderzoek naar Nederland als 'handelende staat' geniet delaatste jaren grote populariteit. Hellema zelf promoveerde achtjaar geleden op het buitenlands beleid van Nederland in 1956 tentijde van de crises in Hongarije en rondom de Suez. Onlangs nogpubliceerde hij met twee mede-auteurs een boek over het optredenvan het kabinet Den Uyl tijdens de oliecrisis in 1973 en 1974. Debelangstelling voor de Nederlandse buitenlandse betrekkingen isvolgens Hellema voor een groot gedeelte te danken aan het liberalebeleid van het ministerie vanBuitenlandse Zaken waar het gaat omhet openstellen van de archieven. Bovendien kunnen onderzoekers inNederland een beroep doen op de Wet Openbaarheid Bestuur. "Daardoorkun je recent materiaal in handen krijgen. In Engeland duurt het algauw dertig jaar voordat papieren worden vrijgegeven", aldusHellema.

Robuust

Hoewel het recente archiefonderzoek naar het handelen vanNederland in internationaal verband volgens Hellema `vele mooieboeken' heeft opgeleverd, constateert de hoogleraar een grootgebrek aan synthese. De grote lijnen worden uit het oog verloren.Hij acht zichzelf daar overigens mede-schuldig aan. "Er is eenenorme hoeveelheid case-studies verschenen die bovendien vaakslechts een beperkte periode beslaan. De gebruikelijke, liberale,en misschien ook wel wat brave literatuur van waarin Nederland eenkeurige nette rol krijgt toebedeeld als Atlantische mogendheid enloyale steunpilaar van de Europese integratie, is met die studiesenigzins bijgesteld. Er is echter niet een mooie consistente langetermijn-visie voor in de plaatsgekomen. Overzichtsboeken zijn bijnaniet verschenen. Ik ben een van de weinigen die zich de laatstejaren daar aan gewaagd heeft."

Hellema betreurt tevens dat onderzoekers terughoudend zijn methet doen van meer robuuste uitspraken over de machtverdeling inNederland in de twintigste eeuw. "Plat gezegd wil ik graag wetenwie er in Nederland de baas is. Ik begrijp wel dat het met de KoudeOorlog sluimerend op de achtergrond een beetje moeilijk ligt omover klassen te spreken, maar schrijvers van boeken over dezeventiende eeuw hebben die schroom helemaal niet. Daarin blijkthet geen probleem te stellen dat de Hollandse handelsbourgeoisie dedominante klasse was. Dat soort uitspraken wordt nu angstvalligvermeden."

De komend jaren wil Hellema in zijn onderzoek weer wat afstandnemen van het archiefwerk om zich mede te richten op wat hij noemt`bredere, meer filosofische, onderzoeksvragen'. Is het zo dat debetrekkingen tussen staten steeds meer onderworpen zijn aan normenen regels? Is er een verbreiding van democratische beginselen? Datzullen vragen zijn die Hellema de komende jaren bezig zullenhouden. "Mooie klassieke onderwerpen die bovendien goed aansluitenbij het onderzoek dat in Utrecht wordt verricht", zo meent hij. "Erzijn hier de laatste jaren talrijke proefschriften geschreven overde mensenrechten en aanverwante thema's. Een aantal collega's maaktdeel uit van de onderzoeksschool Rechten van de Mens. En ook in hetkader van de vorming van een Centrum voor Conflictstudies door defaculteiten Letteren, Sociale Wetenschappen en Rechten is eensamenwerking op dat gebied interessant."

Xander Bronkhorst

Met een papje van tumoreiwit kanker te lijf

Op zoek naar het antwoord op een fundamenteleonderzoeksvraag kwam celbioloog prof.dr. Hans Geuze drie jaargeleden bij toeval een mechanisme op het spoor dat tot eendoorbraak zou kunnen leiden in de behandeling van kanker. Tweepublicaties in hoog aangeschreven tijdschriften later, en ruim eenmiljoen gulden rijker, pleit Geuze er met klem voor om fundamenteelonderzoekers alsjeblieft niet te veel in het keurslijf van'toepasbaar' onderzoek te dwingen.

Zijn hartstocht is de cel. In die fascinerende microcosmos vannog geen tien micrometer (10-6 meter) doorsnee, spelen zich zoveelprocessen af dat Hans Geuze er zijn verdere loopbaan zonder veelmoeite mee kan vullen. ("De cel is voor ons wat het heelal is vooreen astronoom, en in ons heelal zitten nog heel wat zwarte gaten.")Zijn drijfveer is de wetenschappelijke nieuwsgierigheid die hemdirect na zijn biologiestudie in het lab deed belanden. Twee jaargeleden zorgde diezelfde nieuwsgierigheid voor de ontdekking van'exosomen', microscopisch kleine bolletjes die zich zowel binnenals buiten de cel kunnen bevinden. Een vondst met onverwachtverstrekkende consequenties.

Geuze: "Wij doen in Utrecht al een tijd lang onderzoek naar demanier waarop cellen communiceren door moleculen op te nemen. Wijproberen met name het traject van die moleculen door de cel inkaart te brengen. In het begin van de jaren negentig hebben weontdekt dat die moleculen in de cel worden opgenomen in blaasjes,waarin zij in stukjes worden geknipt. Daarna worden ze door dieblaasjes naar het oppervlak van de cel gebracht. Dat hebben we in1992 in Nature gepubliceerd."

Toen hij de inhoud van de door hem ontdekte blaasjes onder deelektronenmicroscoop wat nauwkeuriger bekeek, zag Geuze echter nietalleen moleculen, maar ontdekte hij ook kleine bolletjes die hij'exosomen' doopte en die niet alleen binnen maar ook buiten de celbleken voor te komen. In 1996 publiceerde Geuze ook dezeontdekking, maar niet voordat hij een patent op de exosomen hadaangevraagd. Hij had een voorgevoel dat hij, zonder daar ook maareen moment naar op zoek te zijn geweest, weleens een belangrijkwapen in de strijd tegen kanker op het spoor zou kunnen zijn.

Geuze: "Het interessante was dat die exosomen er eenzelfde vormvan communicatie met het afweersysteem op na bleken te houden alscellen. Nufunctioneert ons afweersysteem in zijn algemeenheid zeerefficiënt. Maar met virussen en bepaalde soorten tumorcellenheeft het problemen. Dat zijn echte opportunisten die op allemogelijke manieren aan de aandacht van het afweersysteem proberente ontsnappen. Een van hun strategieën is dat zij zichonzichtbaar proberen te maken voor de 'killers' van hetafweersysteem. Dat doen ze door maar heel weinig eiwitten op hetceloppervlak te presenteren zodat ze niet worden opgemerkt door hetafweersysteem. (zie kader) Dat laat die cellen daarom ongemoeid endat is een van de redenen waarom veel tumoren zo ongeremd kunnengroeien."

Succes

In tal van onderzoeksgroepen in de wereld wordt onderzoek gedaannaar manieren om het afweersysteem op deze indringers opmerkzaam temaken. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het eiwit waar hetafweersysteem op moet reageren aan te brengen op de wand van in hetlaboratorium gekweekte cellen. Door die goed herkenbare cellen bijpatiënten in te spuiten, hoopt men het afweersysteem zo teactiveren dat het nu ook de 'onzichtbare' tumorcellen opmerkt. Maartot nu toe werkt die aanpak nog niet goed. In plaats van hetsignaal op te pikken, keert het afweersysteem zich vaak tegen dienieuwe, lichaamsvreemde cellen, vertelt Geuze.

"Wij werken al enige tijd nauw samen met een Leidse groep diebezig is met immuuntherapie, dus ik kende hun problemen. Vandaardat ik me afvroeg of onze exosomen geen uitweg zouden kunnenbieden. Stel, dacht ik, dat we exosomen van de patiënt zelfaan de buitenkant 'laden' met tumoreiwit en we spuiten ze daarnaweer bij die patiënt in, dan wordt het afweersysteem dusgeconfronteerd met het tumoreiwit zonder dat het wordt afgeleiddoor een lichaamsvreemde drager ervan. Misschien dat we er zo inslagen om het afweersysteem wel op de tumorcellen te richten."

Terwijl Geuze met zijn Leidse collega prof.dr. Kees Melief indie richting aan de slag ging, bleken onderzoekers uit hetCurielaboratorium in Parijs op hetzelfde idee te zijn gekomen, nietzo verwonderlijk, want een Utrechtse post-doc die nauw betrokkenwas geweest bij de ontdekking van de exosomen, werkt inmiddels inParijs. Terwijl de Nederlanders nog voorzichtig experimenteerdenmet celkweken in het laboratorium, lieten de Fransen er geen grasover groeien. Zij isoleerden exosomen uit het immuunsysteem vanmuizen met een agressieve vorm van borstkanker, besmeerden dieexosomen met een papje van het tumoreiwit en spoten ze de muizendaarna weer in. Het succes was ongekend. Binnen een maand was bijmeer dan de helft van de zieke muizen de tumor volledigverdwenen.

De inkt van de publicatie die dit voorjaar in Nature verscheen,was nog niet droog of het farmaceutische bedrijf 'AP Cells' stondin Utrecht op de stoep met de vraag hoeveel Geuze voor zijn patentmoest hebben. Na overleg met Leiden en Parijs werd besloten tot eengezamenlijke aanpak. Het patent werd voor drie miljoen gulden aanAP Cells verkocht en de opbrengst werd eerlijk over de driepartners verdeeld.

De Utrechtse celbioloog, wiens groep deel uitmaakt van de ditvoorjaar door minister Ritzen gehonoreerde toponderzoekschoolBiomedische Genetica, waarschuwt voor te hoge verwachtingen over desnelle beschikbaarheid van een geneesmiddel. Op dit moment teltvoor hem vooral het wetenschappelijk succes, en uiteraard het gelddat zeer welkom is voor verder onderzoek. De vraag of hij niet, netals sommige van zijn collega's bij Immunologie, beter een eigen BVhad kunnen oprichten, ontlokt hem een glimlach. "Als je zoiets leukvindt en je bent zakelijk ingesteld, dan kun je dat doen. We hebbener wel over gepraat, maar ja, we konden nu een leuk bedrag krijgenwaarvoor ik vier jaar lang een analist en een post-doc kanaanstellen, en dat zonder alle rompslomp van een eigenbedrijfje."

Als het aan Geuze ligt gaat hij de komende jaren onverdrotenverder met wat hij 'wetenschappelijke vrije nieuwsgaring' noemt,niet gehinderd door de eis om op korte termijn met toepassingenvoor de dag te komen. "Met de toenemende aandacht in het ziekenhuisvoor onderzoek dat is gericht op concrete ziektebeelden heb ik weleens mijn twijfel over het belang dat aan dit soort fundamenteelonderzoek wordt gehecht, maar ik hoop dat er in onze faculteitruimte voor blijft. Als we de vrijheid houden om uitsluitend onzenieuwsgierigheid te volgen, dan komen we ongetwijfeld nieuweprocessen op het spoor die ook toepasbaar zullen blijken te zijn inde geneeskunde. Uiteindelijk zijn bijna alle ziekten terug tevoeren op een fout in een proces in de cel. Ik ben ervan overtuigddat de celbiologie pas aan het begin van zijn ontwikkeling staat endat zij de komende tijd een enorme vlucht gaat nemen. Daar wil iknog heel graag het nodige aan bijdragen.

Erik Hardeman


In het lichaam zwerven miljoenen cellen rond die behoren tot hetafweersysteem. Het gaat om cellen met fraaie namen als macrofagen(veeleters), lymfocyten, T-cellen en Dendritische cellen diepermanent op zoek zijn naar ongewenste indringers zoalsbacteriën en virussen, maar ook naar tumorcellen. Deindringers worden herkend aaneiwitten die zij met zichmeedragen.

Die eiwitten worden 'gepresenteerd' op de wand van de cel,waarin het virus is doorgedrongen, of op de wand van de tumorcel.Wanneer passerende afweercellen zo'n eiwit als lichaamsvreemdherkennen, kunnen zij afhankelijk van de soort op twee manierenreageren: Macrofagen eten de cel op en presenteren het virus-eiwitvervolgens op hun eigen celwand om collega-afweercellen tealarmeren. T-cellen daarentegen doden de indringer niet zelf, maarmaken antilichamen die speciaal op dat ene eiwit zijngeprogrammeerd en die alle rondzwemmende virussen met dieeiwitstructuur opeten.

Tot 1996 werd gedacht dat alleen cellen in staat zijn omeiwitten op hun wand te presenteren. Geuze ontdekte dat ook de veelkleinere exosomen dat vermogen bezitten.