Achtergrond

Met een papje van tumoreiwit kanker te lijf

Op zoek naar het antwoord op een fundamenteleonderzoeksvraag kwam celbioloog prof.dr. Hans Geuze drie jaargeleden bij toeval een mechanisme op het spoor dat tot eendoorbraak zou kunnen leiden in de behandeling van kanker. Tweepublicaties in hoog aangeschreven tijdschriften later, en ruim eenmiljoen gulden rijker, pleit Geuze er met klem voor om fundamenteelonderzoekers alsjeblieft niet te veel in het keurslijf van'toepasbaar' onderzoek te dwingen.

Zijn hartstocht is de cel. In die fascinerende microcosmos vannog geen tien micrometer (10-6 meter) doorsnee, spelen zich zoveelprocessen af dat Hans Geuze er zijn verdere loopbaan zonder veelmoeite mee kan vullen. ("De cel is voor ons wat het heelal is vooreen astronoom, en in ons heelal zitten nog heel wat zwarte gaten.")Zijn drijfveer is de wetenschappelijke nieuwsgierigheid die hemdirect na zijn biologiestudie in het lab deed belanden. Twee jaargeleden zorgde diezelfde nieuwsgierigheid voor de ontdekking van'exosomen', microscopisch kleine bolletjes die zich zowel binnenals buiten de cel kunnen bevinden. Een vondst met onverwachtverstrekkende consequenties.

Geuze: "Wij doen in Utrecht al een tijd lang onderzoek naar demanier waarop cellen communiceren door moleculen op te nemen. Wijproberen met name het traject van die moleculen door de cel inkaart te brengen. In het begin van de jaren negentig hebben weontdekt dat die moleculen in de cel worden opgenomen in blaasjes,waarin zij in stukjes worden geknipt. Daarna worden ze door dieblaasjes naar het oppervlak van de cel gebracht. Dat hebben we in1992 in Nature gepubliceerd."

Toen hij de inhoud van de door hem ontdekte blaasjes onder deelektronenmicroscoop wat nauwkeuriger bekeek, zag Geuze echter nietalleen moleculen, maar ontdekte hij ook kleine bolletjes die hij'exosomen' doopte en die niet alleen binnen maar ook buiten de celbleken voor te komen. In 1996 publiceerde Geuze ook dezeontdekking, maar niet voordat hij een patent op de exosomen hadaangevraagd. Hij had een voorgevoel dat hij, zonder daar ook maareen moment naar op zoek te zijn geweest, weleens een belangrijkwapen in de strijd tegen kanker op het spoor zou kunnen zijn.

Geuze: "Het interessante was dat die exosomen er eenzelfde vormvan communicatie met het afweersysteem op na bleken te houden alscellen. Nufunctioneert ons afweersysteem in zijn algemeenheid zeerefficiënt. Maar met virussen en bepaalde soorten tumorcellenheeft het problemen. Dat zijn echte opportunisten die op allemogelijke manieren aan de aandacht van het afweersysteem proberente ontsnappen. Een van hun strategieën is dat zij zichonzichtbaar proberen te maken voor de 'killers' van hetafweersysteem. Dat doen ze door maar heel weinig eiwitten op hetceloppervlak te presenteren zodat ze niet worden opgemerkt door hetafweersysteem. (zie kader) Dat laat die cellen daarom ongemoeid endat is een van de redenen waarom veel tumoren zo ongeremd kunnengroeien."

Succes

In tal van onderzoeksgroepen in de wereld wordt onderzoek gedaannaar manieren om het afweersysteem op deze indringers opmerkzaam temaken. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het eiwit waar hetafweersysteem op moet reageren aan te brengen op de wand van in hetlaboratorium gekweekte cellen. Door die goed herkenbare cellen bijpatiënten in te spuiten, hoopt men het afweersysteem zo teactiveren dat het nu ook de 'onzichtbare' tumorcellen opmerkt. Maartot nu toe werkt die aanpak nog niet goed. In plaats van hetsignaal op te pikken, keert het afweersysteem zich vaak tegen dienieuwe, lichaamsvreemde cellen, vertelt Geuze.

"Wij werken al enige tijd nauw samen met een Leidse groep diebezig is met immuuntherapie, dus ik kende hun problemen. Vandaardat ik me afvroeg of onze exosomen geen uitweg zouden kunnenbieden. Stel, dacht ik, dat we exosomen van de patiënt zelfaan de buitenkant 'laden' met tumoreiwit en we spuiten ze daarnaweer bij die patiënt in, dan wordt het afweersysteem dusgeconfronteerd met het tumoreiwit zonder dat het wordt afgeleiddoor een lichaamsvreemde drager ervan. Misschien dat we er zo inslagen om het afweersysteem wel op de tumorcellen te richten."

Terwijl Geuze met zijn Leidse collega prof.dr. Kees Melief indie richting aan de slag ging, bleken onderzoekers uit hetCurielaboratorium in Parijs op hetzelfde idee te zijn gekomen, nietzo verwonderlijk, want een Utrechtse post-doc die nauw betrokkenwas geweest bij de ontdekking van de exosomen, werkt inmiddels inParijs. Terwijl de Nederlanders nog voorzichtig experimenteerdenmet celkweken in het laboratorium, lieten de Fransen er geen grasover groeien. Zij isoleerden exosomen uit het immuunsysteem vanmuizen met een agressieve vorm van borstkanker, besmeerden dieexosomen met een papje van het tumoreiwit en spoten ze de muizendaarna weer in. Het succes was ongekend. Binnen een maand was bijmeer dan de helft van de zieke muizen de tumor volledigverdwenen.

De inkt van de publicatie die dit voorjaar in Nature verscheen,was nog niet droog of het farmaceutische bedrijf 'AP Cells' stondin Utrecht op de stoep met de vraag hoeveel Geuze voor zijn patentmoest hebben. Na overleg met Leiden en Parijs werd besloten tot eengezamenlijke aanpak. Het patent werd voor drie miljoen gulden aanAP Cells verkocht en de opbrengst werd eerlijk over de driepartners verdeeld.

De Utrechtse celbioloog, wiens groep deel uitmaakt van de ditvoorjaar door minister Ritzen gehonoreerde toponderzoekschoolBiomedische Genetica, waarschuwt voor te hoge verwachtingen over desnelle beschikbaarheid van een geneesmiddel. Op dit moment teltvoor hem vooral het wetenschappelijk succes, en uiteraard het gelddat zeer welkom is voor verder onderzoek. De vraag of hij niet, netals sommige van zijn collega's bij Immunologie, beter een eigen BVhad kunnen oprichten, ontlokt hem een glimlach. "Als je zoiets leukvindt en je bent zakelijk ingesteld, dan kun je dat doen. We hebbener wel over gepraat, maar ja, we konden nu een leuk bedrag krijgenwaarvoor ik vier jaar lang een analist en een post-doc kanaanstellen, en dat zonder alle rompslomp van een eigenbedrijfje."

Als het aan Geuze ligt gaat hij de komende jaren onverdrotenverder met wat hij 'wetenschappelijke vrije nieuwsgaring' noemt,niet gehinderd door de eis om op korte termijn met toepassingenvoor de dag te komen. "Met de toenemende aandacht in het ziekenhuisvoor onderzoek dat is gericht op concrete ziektebeelden heb ik weleens mijn twijfel over het belang dat aan dit soort fundamenteelonderzoek wordt gehecht, maar ik hoop dat er in onze faculteitruimte voor blijft. Als we de vrijheid houden om uitsluitend onzenieuwsgierigheid te volgen, dan komen we ongetwijfeld nieuweprocessen op het spoor die ook toepasbaar zullen blijken te zijn inde geneeskunde. Uiteindelijk zijn bijna alle ziekten terug tevoeren op een fout in een proces in de cel. Ik ben ervan overtuigddat de celbiologie pas aan het begin van zijn ontwikkeling staat endat zij de komende tijd een enorme vlucht gaat nemen. Daar wil iknog heel graag het nodige aan bijdragen.

Erik Hardeman


In het lichaam zwerven miljoenen cellen rond die behoren tot hetafweersysteem. Het gaat om cellen met fraaie namen als macrofagen(veeleters), lymfocyten, T-cellen en Dendritische cellen diepermanent op zoek zijn naar ongewenste indringers zoalsbacteriën en virussen, maar ook naar tumorcellen. Deindringers worden herkend aaneiwitten die zij met zichmeedragen.

Die eiwitten worden 'gepresenteerd' op de wand van de cel,waarin het virus is doorgedrongen, of op de wand van de tumorcel.Wanneer passerende afweercellen zo'n eiwit als lichaamsvreemdherkennen, kunnen zij afhankelijk van de soort op twee manierenreageren: Macrofagen eten de cel op en presenteren het virus-eiwitvervolgens op hun eigen celwand om collega-afweercellen tealarmeren. T-cellen daarentegen doden de indringer niet zelf, maarmaken antilichamen die speciaal op dat ene eiwit zijngeprogrammeerd en die alle rondzwemmende virussen met dieeiwitstructuur opeten.

Tot 1996 werd gedacht dat alleen cellen in staat zijn omeiwitten op hun wand te presenteren. Geuze ontdekte dat ook de veelkleinere exosomen dat vermogen bezitten.

Een speld in een hooiberg

Werken in een internationale ambiance spreekt veelstudenten aan. Internationale organisaties bieden je de kans om jebreed te ontwikkelen, iets van de wereld te zien en met andereculturen in contact te komen. De arbeidsvoorwaarden zijn vaakbehoorlijk goed. Het enige vuiltje aan de lucht zijn de lange rijenkandidaten voor iedere vacature. Het is dringen geblazen en datstelt niet alleen hoge eisen aan je cv, maar ook aan je kruiwagenen ellebogen.

Om een baan te bemachtigen in de internationale sfeer is eenuitgebreid cv nodig. Vakinhoudelijke kennis alleen is niet genoeg,je moet een generalist zijn, alles kunnen en overal inzetbaar zijn.Je moet je talen spreken, vooraf minimaal twee jaar werkervaringhebben opgedaan, heel veel mensen kennen en dan vooral op de juisteplekken. Dat alles moet je samen kunnen bundelen tot ééngrote lobby die jou als een soort wave naar de gewenste werkplektoe draagt, want alleen kom je er niet. Zo luidt in het kort deboodschap aan 120 studenten die afgelopen donderdag aanwezig warenop een informatieve bijeenkomst over internationale loopbanen.

De bijeenkomst werd georganiseerd door het Bureau InternationaleAmbtenaren (BIA) in samenwerking met het Studenten Service Centrum.BIA is onderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en werdvijftien jaar geleden opgericht om de instroom van Nederlandsewerknemers in internationale organisaties op peil te brengen. Hetbureau geeft informatie over vacatures en de selectieprocedures dieinternationale organisaties er op na houden. Ook verzorgt BIAtrainingen die kandidaten voorbereiden op de selectieprocedure.

Arne Stoffer (22) bezocht de informatiemiddag omdat hij eeninternationale loopbaan ambieert. "Wat mij vooral is bijgebleven isde immens zware selectie die Europese instellingen toepassen. Jedoorloopt allerlei procedures die een jaar in beslag nemen en alsje daarna niet voor een baan of stageplek in aanmerking komt, benje een jaar kwijt aan een sollicitatie waar je niets voorterugkrijgt. Aan een baan bij het bedrijfsleven gaat zeker geensollicitatie van een jaar vooraf en het is de vraag of de overheidzoveel meer te bieden heeft. Maar het bedrijfsleven is bijna nietter sprake gekomen en dat had wel interessant kunnen zijn."

Chinees

Op de bijeenkomst werd geschetst hoe de aanloop naar eeninternationale carrière eruit zou kunnen zien. USAllereerstmoeteen student afgestudeerd zijn op om het even welk vakgebied."Het gaat er niet zozeer om wat je kennis is, maar je moetinhoudelijk goed zijn", aldus E. Faber. Hij studeerdeNLUS Rechtenaan de universiteit van Utrecht en doorliep een wervingsronde bijhet ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). "Het leuke van werkenbij BZ is dat het geen vakdepartement is. Je mag je dus met allesbemoeien en niet alleen in Den Haag maar ook op 150 posten in hetBuitenland. "Naast juristen en politicologen werken op hetMinisterie van Buitenlandse Zaken (BZ), ook geografen,geschiedkundigen en zelfs een musicus. NL

Studenten werd geadviseerd veel aandacht aan hun talenkennis tebesteden. "Engels en Frans zijn de twee werktalen dieinternationale organisaties hanteren, één van beiden moetje als sollicitant in woord en geschrift beheersen, de ander moetje op zijn minst kunnen begrijpen" Zo vertelde P. Boijmans dieUSaan de Utrechtse universiteit Sociale Geografie studeerde enmomenteel in Brussel werkt.NL "Het aantrekkelijke van een baan inBrussel is de internationale werksfeer. Maar het samenwerken metvijftien nationaliteiten doet ook een groot beroep op jecommunicatieve vaardigheden. Het komt tegenwoordig steeds vakervoor dat er bij kandidaten gekeken wordt of ze ook iets extra'skunnen." Het denken gaat dan richting Russisch, Chinees, Arabischof Spaans.

'Waar autochtonen en allochtonen harmonieus samenleven'

Het Utrechtse stadsdeel Lombok bestaat voor meer dande helft uit allochtonen van verschillende etnische oorsprong. Zo'nomgeving lijkt zich bij uitstek te lenen voor taal- encultuurvermenging. Het TCULT-project probeert ditveranderingsproces in kaart te brengen.

"Kijk nou eens wat ik gevonden heb, jongens!" Theo Meder kanniet wachten om zijn vondst aan de collega-onderzoekers, die zichverzameld hebben in het Volksbuurtmuseum in Lombok, te tonen. Hetgaat om een cassettebandje van een Turkse zanger, net gekocht in deKanaalstraat. Er staan zowel Turkse als Nederlandse liedjes op. Weherkennen het nummer 'Deze vuist op deze vuist'. Was dat niet vanonze kindervriend Edwin Rutten, alias Ome Willem? "Geweldighè?"' kraait Meder. "Daar doe je het toch voor?"

Meder werkt voor het P.J. Meertens Instituut, het door Voskuilinmiddels beruchte Amsterdamse 'Bureau' voor Dialectologie,Volkskunde en Naamkunde. Het Meertens Instituut is trekker van hetTCULT-project, waar ook de Universiteit Utrecht in participeert.TCULT wil in kaart brengen hoe verschillende talen en culturen metelkaar in aanraking komen, hoe ze zich daardoor ontwikkelen eneventueel vermengen. Voor de eerste fase van het project, eenenquête onder driehonderd huishoudens, verzamelen deonderzoekers zich in het jonge Volksbuurtmuseum: een oud pand vanDe Gruyter met fraaie tegeltableaus uit het koloniale verleden.Behalve Meder zijn vanmiddag aanwezig de Marokkaanse onderzoekerAbder El Aissati, 'Turkologe' Nadia Eversteyn van de KatholiekeUniversiteit Brabant en Jacomine Nortier van de Utrechtse vakgroepAlgemene Taalwetenschappen.

Nortier is tevens coöordinator van het project. Naast deenquête zullen gesprekken worden gehouden met bewoners,winkeliers en op scholen. In samenwerking met het Volksbuurtmuseumzullen voorts nog gesprekken worden gehouden met (oud-)wijkbewoners: het museum is geïnteresseerd in verhalen over dewijk, TCULT gebruikt de verhalen voor cultuur- en taaltheoretischonderzoek.

Op het wijkfeest Salaam Lombok bemande TCULT al een eigen kraam,waar allochtonen moppen mochten vertellen. Want moppen vertellenveel over culturen, weet Meder: "Over de grenzen van waarden ennormen, over taboes, over zaken als reinheid en gezagsverhoudingenbijvoorbeeld."

Kashbah

Opvallend is dat het onderzoek - waarbij behalve het MeertensInstituut de universiteiten van Brabant, Utrecht, Leiden enAmsterdam zijn betrokken - zich volledig concentreert op deUtrechtse buurten Lombok en Transvaal, zeg maar de Kanaalstraat enomgeving. In het onderzoeksgebied is ongeveer 40 procent van debevolking allochtoon, met een concentratie tot 60 procent in hetgebied rond de Damstraat. Er wonen ongeveer even veel Turken alsMarokkanen, een kwart van de allochtonen komt uit Suriname enandere immigratielanden. Daarnaast lopen er dagelijks nogal watmensen rond van buiten de wijk. Zo is er een qat-huis (qat is lichtroesmiddel) in de Damstraat, waar veel Somaliërs enEthiopiërs op afkomen.

Bij de Utrechtse buschauffeur is de Kanaalstraat niet geliefd.Het gekanker op 'de buitenlanders' is niet van de lucht als hijzijn vervoermiddel door de 'kashba' probeert te laveren.Daarentegen zijn er velen die de sfeer van de Kanaalstraat roemen.De vele allochtone winkels zorgen voor een mediterranelevendigheid. De stoepen van de Kanaalstraat hebben door de buitenuitgestalde waren wel wat weg van nauwe marktstraatjes. Opvallendis het grote aantal groentenwinkels, warme bakkers en islamitischeslagerijen. Deze kunnen naast elkaar bestaan omdat de Kanaalstraatgeen gewone buurtwinkelstraat is, maar een centrum met eenregionale functie, waar allochtonen uit heel Utrecht en omgevinghun boodschappen komen doen en elkaar ontmoeten: in het koffiehuis,in de moskee, bij de Turkse kapper, of gewoon in de winkels, waarvoortdurend groepjes mannen druk met elkaar in gesprek zijn.

Met zoveel talen en culturen lijkt Lombok dus de ideale locatievoor het TCULT-onderzoek. De wijk wordt vaak genoemd als voorbeeldvan een multiculturele buurt, waar autochtonen en allochtonenharmonieus met elkaar samenleven. "Ja, vooral de gemeente Utrechtschermt daar natuurlijk graag mee", relativeert Meder. "De gemeentedoet er ook wel veel aan hoor, maar in de praktijk is iedereen tochsterk op de eigen groep gericht. De integratiepogingen komen vooralvan bovenaf. In werkelijkheid is eerder sprake van vreedzamecoëxistentie."

Maar dat is toch al heel mooi, betoogt Nortier. "Als je naarwijken als Kanaleneiland en Hoograven kijkt, daar is de sfeer tochduidelijk meer gespannen."

Ook voor Aissati is Lombok een verrassing. "Ik had vooroordelen;een wijk met veel Turken en Marokkanen, dus ik verwachtte veelagressie. Maar dat valt dus erg mee." De Turken en Marokkanen dieAissati heeft gesproken zijn volgens zijn zeggen ook enthousiastover de wijk. "Voor mijzelf zou het ook een fijne wijk zijn om tewonen."

Kaasschaaf

De voorwaarden voor wederzijdse taal- encultuurbeïnvloeding lijken in Lombok dus ideaal. Maar hoeonderzoek je dat? "Wij gaan natuurlijk niet in de laatjes kijkenbij een Marokkaanse familie of ze een kaasschaaf in huis hebben",legt Nortier uit. "Maar we vragen er wel naar. Zo vragen we ook ofze een demlik (theezetapparaat) in huis hebben, of ze Klein Duimpjekennen of Nasreddin Ho a (Turkse sprookjesfiguur). Maar ook naareetgewoonten: of ze wel eens simit eten of couscous."

"Gerechten blijken overigens het meest bekend bij andereculturen", vertelt Eversteyn: "Nederlanders die roti eten, Turkendie couscous eten." Omgekeerd is ook Nederlandse eetwaar populairbij allochtonen: "Nee geen stamppot, maar wel haring, drop enpannenkoeken", weet Eversteyn.

Een toch zeer Hollands cultuurverschijnsel dat het goed doet bijallochtonen is Sinterklaas. Nortier: "We waren bij een vrijtraditionele Marokkaanse familie, maar daar vierden ze welSinterklaas. De oudere leden van de familie moesten erg lachen toenwe er naar vroegen, maar de moeder, die alleen berber sprak,reageerde heel verward. Ze hadden haar namelijk wijsgemaakt datSinterklaas daadwerkelijk bestaat."

Nortier noemt de viering saillant, omdat het van oorsprong tocheen christelijk feest betreft: "Maar die associatie is ook bijNederlanders nog maar heel dun. Een kerstboom in huis halen gaateen moslim echter duidelijk te ver."

De wederzijdse beïnvloeding blijkt toch vooral plaats tevinden tussen de dominante Nederlandse cultuur enerzijds en deallochtone culturen anderzijds. Allochtone culturen lijken zich ineen dergelijke situatie juist tegen elkaar af te zetten. "Vraag eenTurk naar een populaire Marokkaanse zanger en hij zal zeggenMarokkaans? Oh nee, dan kennen we hem niet."

Turken willen niets van Marokkanen weten, volgens Aissati. "Zezeggen dat we vies zijn, of geen goede moslims." Omgekeerd makenMarokkanen grappen over Turken.

Toch blijkt tijdens een wandeling door de Kanaalstraat dat inLombok ook die barrière doorbroken kan worden. Nortier wijstop een slagerij waar een Turk en een Marokkaan samen achter detoonbank staan. Op de winkelruit zijn zowel de Turkse als deMarokkaanse vlag aangebracht. Beide nationalitetien kunnen hierterecht voor 'koosjer' vlees, om maar eens een goed moslimwoord tegebruiken. Slagerij van Schaik daarentegen blijft zich hardnekkigop de autochtonen richten, met 'eigengemaakte balkenbrij' en'schnitzels' in de aanbieding. Om elk misverstand te voorkomenprijkt een levensgrote afbeelding van een vrolijk lachend varkenaan de muur achter de toonbank.

Bij 'Rob de Kaasboer' komen wél allochtonen over de vloer.Een kaasschaafhebben de meeste allochtonen dan ook zeker in huis,weten de onderzoekers inmiddels. "Dat moet ook wel bij die kaas vanjullie", roept Aissati. "Die grote stijve blokken!"

"Waarom kopen jullie dan geen gesnéden kaas?" dolt Meder.Domme vraag natuurlijk, vindt Aisatti: "Die is duurder."

Het is duidelijk: Ook déze zaken mogen niet onopgemerktblijven. Het TCULT-project duurt drie jaar. Naast een gedegeneindrapport en minimaal twee dissertaties, zullen diverse populaireboekjes over het TCULT-project verschijnen, belooft Meder: "Om ietsterug te doen voor de wijk."


Multicultureel woordenboek

balkenbrij - ook 'hangop': gerecht van varkenskop, vleesafval,bloed, vet, boekweit, krenten en rozijnen, dat men liet uitlekkenin een doek, opgehangen aan een zolderbalk (Hoezo, rareeetgewoonten?)

berber - taal van Berbers: N-Afrikaans bergvolk

couscous - N-Afrikaans graangerecht

demlik - Turks theezetapparaat

drop - Hollandse snoepsoort

haring - Noordzeevis, bij voorkeur rauw gegeten

kaasschaaf - soort mes om plakjes van kaas te snijden

kashba - historisch centrum Arabische steden

kerstfeest - belangrijkste feest van christenen

Klein Duimpje - westerse sprookjesfiguur

koosjer vlees - (orthodox-joods): niet van het varken

moskee - islamitisch godshuis

Nasreddin Ho a - Turkse sprookjesfiguur

Ome Willem - Nederlandse televisie-persoonlijkheid

pannenkoek - platte meelkoek

qat - Afrikaans roesmiddel van qat-bladeren

roti - Surinaams gerecht

schnitzel - 'Schweinefleisch': zie varkenskarbonaadje

simit - Turks broodje met zaadjes

Sinterklaas - Sint Nicolaas: bisschop, goedheiligman

stamppot - Hollands eenpansgerecht

'Geografen zijn vooral dienstbare onderzoekers'




Kijk ook eens op de homepage van Albo Helm: http://utopia.knoware.nl/users/albohelm/index.html#anchor635909


Negentig jaar worstelen met de vraag wat nou despecifiek geografische `niche' is

De Utrechtse faculteit voor Ruimtelijke Wetenschappen- voorheen het Geografisch Instituut - viert deze maand haarnegentigjarig jubileum. In die jaren is de faculteit uitgegroeidtot een van de grootste op haar vakgebied ter wereld. Een aardigsucces voor een vak dat al negentig jaar worstelt met zijnacademische bestaansrecht.

"Zonder kennis van kusten, rivieren en zeestromingen is geenscheepvaart en dus wereldhandel mogelijk. Zonder kennis van bodemen klimaat geen plantages. Zonder kennis van ertslagen geen mijnen.Zonder kennis van de zeden en gewoonten van inheemse volkeren geeneffectief bestuur. Zonder topografische kaarten geen succesvollemilitaire operaties. Zonder (aardrijkskunde)docenten geen onderwijsdat nationalisme kweekt."

Dit citaat illustreert onverholen het belang dat Europa aan heteinde van de negentiende eeuw aan de geografie toekende. In debloeitijd van toenemende wereldhandel, nationalisme, imperialismeen kolonialisme groeide de behoefte aan kennis van de aarde en haarbewoners sterk. Aardrijkskundige genootschappen werden opgericht(in Nederland in 1873 het Koninklijk Nederlandsch AardrijkskundigGenootschap) en in het onderwijs kreeg de aardrijkskunde een vasteplaats. Ook de roep om een universitaire studie geografie werdluider. In 1876 legde de Nederlandse overheid vast dat op elkerijksuniversiteit een hoogleraar in de 'physische' en in de'politische' (lees sociale) geografie aanwezig moest zijn. In depraktijk kwam daar weinig van terecht. De geografie werd er watbijgeklust door hoogleraren in de wis- en natuurkunde of in deletteren. Alleen Amsterdam zag als havenstad met belangrijkekoloniale betrekkingen het belang van geografische kennis in. In1877 stelde de gemeente aan haar eigen universiteit - en op eigenkosten - C.M. Kan aan als eerste hoogleraar geografie in Nederland.Pas in 1908 verschijnen inUtrecht de eerste, van Rijkswegeaangestelde hoogleraren geografie: J.F. Niermeyer voor de socialegeografie en de Duitser K. Oestreich voor de fysischegeografie.

[?mP#a4!#$&@Tussenkop=Ecologisch

Deze dubbele aanstelling illustreert meteen het probleem waar degeografie mee worstelde en in feite nog altijd mee worstelt,namelijk haar dualisme. "Het verklaart ook de problematischeintroductie van de geografie aan de universiteiten", vertelt hethistorische en theoretische geweten van de geografie, Ben de Pater."De geografie was vroeger een ecologische wetenschap, die derelatie tussen mens en natuur bestudeerde: de mens als bewoner vande aarde, de aarde als woonplaats van de mens. De universiteitenkenden echter een strikte indeling in natuur- encultuurwetenschappen. Probleem was dus waar die geografie thuishoorde." Die ecologische visie werd overigens al snel minderprominent, moderne samenlevingen dragen minder het stempel van denatuur.

De Pater: "De sociale en de fysische geografie zijn daardoorsteeds verder uit elkaar gegroeid. Incidenteel wordt er welsamengewerkt, bijvoorbeeld bij onderwerpen als landdegradatie ennatuurrampen in derde-wereldlanden. Ook in de milieukunde zie jeweer iets van de ecologische geografie terug. Maar in feite zijnhet twee volkomen verschillende studies geworden." Er zijn dan ookregelmatig stemmen op gegaan om de twee studies te scheiden. Delaatste poging was rond 1972, toen de fysische geografie bijaardwetenschappen ondergebracht dreigde te worden. "Dat ze nogsteeds dezelfde faculteit delen heeft meer methistorisch-emotionele dan met rationele overwegingen te maken",denkt De Pater.

Sinds het loslaten van de relatie natuur-mens worstelt degeograaf met het probleem wat zijn specifiek geografische `niche'nou eigenlijk is in het wetenschappelijke onderzoeksveld. Zo zijner wereldwijd al heel wat geografen bezig geweest met het afbakenenvan hun vak ten opzichte van `concurrerende' wetenschappen dieeveneens het reilen en zeilen van de mens, of de natuurlijkeomgeving als onderwerp van studie hebben.

Ondertussen echter is de geografie in Utrecht wel uitgegroeidtot een groot instituut. De huidige faculteit der RuimtelijkeWetenschappen telt 1550 studenten en 300 medewerkers, waarvan 250wetenschappelijk. Blijkbaar voorziet de geograaf in een grotemaatschappelijke behoefte. Die behoefte blijkt vooral te liggen ophet terrein van toegepast, beleidsondersteunend onderzoek.

"Dat is begonnen met Van Vuuren in de jaren dertig", vertelt DePater. "Deze slaagde erin een toegepaste geografie te ontwikkelen,waardoor afgestudeerde geografen niet meer per definitie in hetonderwijs terechtkwamen." Van Vuuren kwam in 1927 als hoogleraarsociale geografie in Utrecht. Hij was geen geograaf, maar militair.In 1905 was hij gewond geraakt bij de 'pacificatie' van Atjeh.Daarna kreeg hij opdracht om de regionale ontwikkeling van dePak-Paklanden op Sumatra ter hand te nemen, arbeid die Van Vuurenlater als `practische geografie' zou bestempelen. In de jarendertig is hij deze `practische geografie' gaan beoefenen voorregio's in Nederland die door de crisis in moeilijkheden warengekomen.

Geobraaf

"Van Vuuren zag toen al dat de toekomst van het vak lag in deverzorgingsstaat. Het vak sociale geografie heeft daar laternatuurlijk ook heel erg van geprofiteerd, met name van de opkomstvan de ruimtelijke ordening", aldus De Pater. Van Vuuren zou laterals rector-magnificus een omstreden rol spelen in de oorlogsjaren,maar als geograaf blijft hij hoog geprezen.

De toegepaste geografie heeft daarna dankzij de computer eensnelle ontwikkeling doorgemaakt, maar de nadruk op toegepastonderzoek is altijd gebleven. Te sterk, volgens sommige geografen,die waarschuwen voor inhoudelijke verarming van het vak. Deidentititeitsdiscussie gaat dus onverminderd door. `Meertheoretische basis!', roept de ene hoogleraar. `Niet nodig', roeptde ander, `Wat we doen is goed, we moeten gewoon meer van de dakenschreeuwen dat we geografen zijn.'

Maar daarin schuilt een ander `probleem': geografen schreeuwenniet zo gauw van de daken. Door de bank genomen vormen zij eensympathiek en nuchter volkje van opvallend `gewone' lieden. Zijidentificeren zich sterk met hun vak (De Pater: "Geografen zijnmensen die al in hun jeugd boven de Bosatlas gebogen zitten en allehoofdsteden uit hun hoofd kennen"), maar ze schijnen weinigbehoefte te hebben om zich buiten de geografie te profileren. Zijblinken uit door dienstbaarheid en doen hun nuttige werk vooral opde achtergrond. Geografen zijn zelden beleidsmakers, bijna altijdbeleidsondersteuners; geen opinie-vormers, wel opinie-peilers (metMaurice de Hondt als exponent). In maatschappelijke discussiesvoeren zij niet het hoogste woord, zelden tref je ze aan in eendeskundigenpanel in de media.

De Pater, geconfronteerd met dit beeld, noemt een aantaluitzonderingen. "Maar het is wel waar, we zijn slechtvertegenwoordigd in de bestuurslagen. En gemiddeld zijn we vrijafwezig in maatschappelijke debatten. Zelfs in de discussies overde ruimtelijke ordening laten we het een beetje afweten. Hoe datkomt? Een gebrek aan persoonlijkheden denk ik. Wij hebben nueenmaal geen Maarten van Rossems. Een vak als geschiedenis, dattoch als een zusterwetenschap van de geografie wordt gezien, heeftaltijd grote persoonlijkhedengekend: Huizinga, Romein, Von derDunk, mensen ook die in staat zijn om grote publieksboeken teschrijven. Die hebben wij niet. Geografen zijn vooral dienstbareonderzoekers."

De Pater schrijft dit op het conto van de opleiding: "Die legtnu eenmaal sterk de nadruk op het omgaan met computers, debeheersing van statistische technieken en geografischeinformatiesystemen. Het is die Utrechtse traditie om sterkempirisch werkzaam te zijn, die de studenten vormt. Typischvoorbeeld: als je een student geografie vraagt of het goed gaat metzijn scriptie, dan hoor je vaak ja, ik heb al 125 mensengeënquêteerd."

Gezien de koloniale wortels van de geografie, is het misschienniet verwonderlijk dat zij nu vooral opleidt tot cijferkoelie. Maardenk niet dat de gemiddelde geograaf in Utrecht zich daar druk ommaakt: het is immers tevens zijn sterke punt. Want ook in datopzicht blijven geografen pragmatici, weet De Pater: "We hebbenveel studenten, die bovendien makkelijk een baan vinden; er is eengoede participatie in onderzoekscholen; en we hebben een goedescore op de internationale publicatielijst. Voor de meestegeografen is er geen enkele reden om te twijfelen aan de kwaliteitvan de geografie."

Kees Volkers


Centrum voor Geo-wetenschappen

De komst van het Nederlands Instituut voor ToegepasteGeo-wetenschappen TNO naar De Uithof, zou op termijn kunnen leidentot de vorming van een nieuw `Centrum voor Geo-wetenschappen', zomeldt Questa, het orgaan van de jarige faculteit RuimtelijkeWetenschappen. De komst van het NITG betekent een versterking vanhet toch al stevige `geo-profiel' van de universiteit, die behalveRuimtelijke Wetenschappen wordt gevormd door Aardwetenschappen enNatuur-& Sterrenkunde. Het college van bestuur wil dat desamenwerking tussen de verschillende geo-instituten wordtversterkt. De eerste stappen in deze richting zijn al gezet. Hetzou de bedoeling zijn dat op termijn ook een gamma-poot (socialegeografie, planologie, milieukunde) in de samenwerking wordtbetrokken. Op langere termijn zou dit kunnen leiden tot een eigengebouwencomplex voor het Centrum voor Geo-wetenschappen in deNoordwesthoek van De Uithof, aldus Questa.

De Utrechtse School




Kijk ook eens op de homepage van Albo Helm:

http://utopia.knoware.nl/users/albohelm/index.html#anchor635909


Een omzet van twintig miljoen gulden in het jaar2000. Dat was de ambitieuze inzet waarmee prof.dr. Roel In 't Veldin 1995 De Utrechtse School voor postacademisch beroepsonderwijsonder zijn hoede nam. Ruim drie jaar later zijn maar vier projectenecht goed van de grond gekomen, waaronder de prestigieuze LeergangPolitieopleidingen. Maar van het woord 'mislukking' wil de nieuwaangestelde directeur Liesbeth Schöningh niets weten. Ditnajaar maakt DUS een nieuwe start. "De aanloop is wat ongelukkiggeweest, maar ik ben optimistisch over onze kansen."

Xander Bronkhorst & Erik Hardeman


De Utrechtse School stelt ambities bij

Een nieuwe koers op twee sporen

We schrijven het jaar 1995. Bij overheid enbedrijfsleven is al enige tijd sprake van een snel groeiendebehoefte aan post-doctorale beroepsopleidingen. Maar waar andereuniversiteiten die nieuwe markt gretig afgrazen en er goed opverdienen, schittert Utrecht door afwezigheid. Binnen sommigefaculteiten (Farmacie, Diergeneeskunde, Rechten) wordt weliswaarnuttig werk verricht in het bij- en nascholen van afgestudeerdenvia korte, vakgerichte PAO-cursussen. Maar het bredere terrein vanhet post-academisch beroepsonderwijs blijft grotendeels braakliggen.

De analyse was helder en het college van bestuur besloot dan ooktot actie over te gaan. 'Zwaargewicht' prof.dr. Roel In 't Veldwerd ingehuurd als trekker en ging voortvarend van start. Maar alsnel liep hij op tegen tal van barrières. In faculteiten diezelf al denodige PAO verzorgden, werd zijn komst met de nodigeargwaan bekeken. Wilde De Utrechtse School hen wellicht hetlucratieve PAO afhandig maken? Maar ook in faculteiten alsLetteren, waar post-academisch onderwijs nog een vrijwel onbekendbegrip was, bestond skepsis. De meeste medewerkers vonden dat zijde handen al vol genoeg hadden aan onderzoek en aan het reguliereonderwijs. Men had weinig zin om energie te steken in weer eennieuwe activiteit.

Couveuse

Tot overmaat van ramp waren de projecten waar In 't Veld dehanden wél voor op elkaar kreeg maar ten dele succesvol. Eente optimistische en te weinig op marktonderzoek gebaseerdeinschatting van de interesse én een slechte organisatie(Schöningh: "Er moet natuurlijk wel iemand zijn om de telefoonaan te nemen.") zorgden ervoor dat verschillende initiatieven -waaronder de met veel tam-tam aangekondigde internationalemedia-opleiding van communicatiedeskundige prof.dr. Jo Groebel -niet van de grond kwamen. Het Instituut voor Groepstraining enConsultancy van sociaal wetenschapper dr. Bart Kuijper ging wel vanstart, maar voldoet tot nu toe niet aan de verwachtingen. Van dezeven door dat Instituut aangekondigde cursussen gingen er maartwee door, beide met een gering aantal cursisten.

Eigenlijk kan DUS tot nu toe maar bogen op vier successen (ziekader). Vier successen in drie jaar is reden genoeg voorrector-magnificus prof.dr. H.Voorma om onlangs in het openbaar teverklaren: "Het gaat nog niet helemaal naar wens met onscouveusekind." Maar ook In 't Veld zelf was niet onverdeeldgelukkig met de gang van zaken, zo meldde hij vorig jaar al aan hetcollege van bestuur. Hij had geconcludeerd dat het projectaanzienlijk meer energie en tijd kostte dan in 1995 was voorzien,en dat de minimale staf van DUS (op dat moment in feite alleen In't Veld zelf) dus dringend uitbreiding behoefde. In de persoon vanvoormalig hoofd Sociale Zaken Liesbeth Schöningh kreeg DUSvorig jaar daarom een directeur, die begon met een grondigonderzoek naar de levensvatbaarheid van het project.

De conclusie was helder: DUS had kansen, maar moest dan welafzien van de ambitie om als koepel te fungeren voor alle bestaandePAO. Dat was overigens geen probleem, want op de markt vanberoepsgericht onderwijs was nog ruimte genoeg voor nieuweUtrechtse initiatieven, meende Schöningh. Daarnaast was inhaar visie voor De Utrechtse School echter ook een belangrijkenieuwe taak weggelegd. Was DUS niet bij uitstek de club omUtrechtse docenten te assisteren bij het betreden van de voor velenvan hen nog zo onbekende markt?

Samenspraak

Vorige week werd een voorstel voor een dergelijktweesporenbeleid door het college van bestuur goedgekeurd enSchöningh heeft er alle vertrouwen in dat de zaak nu wel gaatlopen.

"De aanloop van DUS is misschien wat ongelukkig geweest, maar ikben optimistisch over onze mogelijkheden. Enerzijds blijven wijernaar streven om in samenspraak met bedrijven en instellingencursussen en opleidingen te ontwikkelen om medewerkers van dieorganisaties specifieke kennis en vaardigheden bij te brengen.Voorbeelden van zulke cursussen zijn de Leergang Politieleiderschapen de cursus van Tineke Bahlmann voor OC&W-personeel.

"Anderzijds willen we Utrechtse docenten stimuleren om zelf eenaanbod te ontwikkelen, maar nu veel explicieter door ons gecoacheden gestuurd. Onder de noemer 'competentie-ontwikkeling' gaan wedocenten met ideeën voor cursussen bij elkaar halen, om dieideeën onder leiding van meer ervaren docenten uit te werkentot een concreet cursus-aanbod. In feite heb je het dan dus overeen interne cursus die moet leiden tot een extern cursusaanbod.

"In die interne cursus wordt niet alleen naar de inhoud gekeken,maar worden ook de didactiek, de toetsvormen en de verkenning vande markt betrokken. Zo slaan we twee vliegen in één klap.Aan de ene kant maken we docenten wegwijs op deze voor hen nieuwemarkt. En tegelijkertijd wordt er een concreet cursusaanbodontwikkeld, waarvan we dankzij de contacten van de docenten met het'veld' weten dat er ook echt vraag naar bestaat."

Gesprekken met de besturen van de alfa-gammafaculteiten hebbenSchöningh de overtuiging gegeven dat het wantrouwen jegens DUSinmiddels aardig is weggeëbd. Dat blijkt ook wel uit devorming van een projectteam van hoogleraren uit de vier grotealfa-gammafaculteiten, die het nieuwe opleidingsproject gaanbegeleiden. Schöningh heeft dan ook zoveel vertrouwen in deslaagkans van DUS, dat zij geen enkel probleem heeft met hethandhaven van de oorspronkelijke afspraak dat de universitairebijdrage aan DUS in het jaar 2000 wordt beëindigd.

"Je zult mij niet horen roepen dat we tegen die tijd al 20miljoen omzet draaien. Maar ik ben er wel van overtuigd dat het danzo goed gaat dat we onszelf kunnen bedruipen. De grote kunst wordtnu om voldoende docenten voor onze nieuwe aanpak enthousiast temaken. Ik hoop dat dat lukt, want ik ben er van overtuigd dat ervoor Utrecht op dit vlak grote kansen liggen."


Successen

De Leergang Politieleiderschap, die dit voorjaar vanstart ging, is een prestigieuze opleiding die prof.dr. Roel in 'tVeld voor Utrecht binnenhaalde.

De cursus Effectief Beeldvormen voor leidinggevendenin kaderfuncties werd vorig jaar twee maal met succes verzorgd doorde naar Maastricht vertrokken docent Vrouwenstudies dr. MaaikeMeijer.

Het Onderzoeksinstituut Taal en Spraak liet beginvorig jaar drie internationale experts een driedaagse cursus gevenover spraakherkenning door computers.

Op dit moment krijgen medewerkers van het Ministerievan OC&W door hoogleraar bedrijfseconomie dr. Tineke Bahlmannde fijne kneepjes uitgelegd van het besturen van complexeorganisaties.


Top Nederlandse politie wordt opgeleid in De UtrechtseSchool

'Het is altijd goed je te blijven oriënteren op deomgeving'

Twintig topmensen van de Nederlandse politie begonnenin maart dit jaar met de tweejarige leergang 'Politie Leiderschap'aan De Utrechtse School. Voor het eerst werd gebroken met de aloudetraditie waarin dienders werden opgeleid door dienders. In eenveranderende samenleving moeten leidinggevendepolitie-functionarissen over de grenzen van de eigen professiekunnen kijken.

"Wij leiden mensen op in sombere gebouwen aan doodlopendezandpaden en denken dan dat ze midden in de wereld staan." Debekende uitspraak van de voormalige korpschef van de Utrechtsepolitie Wiarda dateert niet van gisteren. Het is de essentie vaneen discussie die al langer gaande is binnen de politie en debetrokken ministeries. Is het niet vreemd dat de opleiding van hetpersoneel door de organisatie zelf gebeurt? Kan dat voor een grootgedeelte ook niet in het reguliere onderwijs gebeuren?

De ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie brakenuiteindelijk de ban door nota bene de mooiste opleiding, die voorde topfunctionarissen, buiten de eigen opleidingsinstituten teplaatsen. Een samenwerkingsverband van De Utrechtse School (DUS),de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) en deUniversiteit Nijenrode kreeg in september 1996 de opdracht tot hetontwikkelen van een 'leergang hoger politie management' bedoeldvoor politiemensen met minimaal vijf jaar leidinggevende ervaringop het niveau van commissaris van de politie. Een beslissing dieniet overal in even goede aarde viel.

"In het begin was er begrijpelijkerwijs nogal wat frictie, ondermeer bij de Nederlandse Politie Academie die van oudsher deopleidingenverzorgt", vertelt opleidingsdecaan prof.dr. A. Koers."Daar is veel tijd in geïnvesteerd en ik denk dat we nu kunnenzeggen dat we geaccepteerd

beginnen te worden." Niet alleen de instituten van depolitie-opleidingen waren teleurgesteld, maar ookcollega-universiteiten. Uit zes offertes werd de aanbieding van DUSgekozen, terwijl in Enschede en aan de Vrije Universiteit al langeriets met politiestudies werd gedaan. Waarom ging deze prestigieuzeopleiding juist naar Utrecht vroeg men zich daar af.

"Ik denk dat wij de goede groep bij elkaar hadden", blikt Koersterug. "Bovendien gingen we uit van een proces-georiënteerdeaanpak. Alle betrokken partijen werden geraadpleegd bij hetopzetten van de opleiding."

Twintig topfunctionarissen werden uiteindelijk door hetministerie van Binnenlandse Zaken geselecteerd voor de leergang.Zij waren getest op academische vaardigheden zoals intellectuelenieuwsgierigheid en abstractievermogen. De 80.000 gulden kostendeopleiding die hen nu wordt voorgeschoteld richt zich vooral op hetbijbrengen van twee zaken: 'openheid naar de omgeving' en 'debereidheid nieuwe betekenissen te geven aan de maatschappelijketaken van de politie'.

Isolement

In de consultatierondes met specialisten en 'mensen in het veld'die aan de leergang vooraf gingen was geconcludeerd dat deze zakenessentieel zijn voor een verdere professionalisering van deorganisatie in een veranderende samenleving. "De politie is altijdeen wat gesloten organisatie geweest", meent Koers. "Dat is eenkracht, maar tegelijkertijd kan het ook leiden tot isolement enafsluiting. Deze leergang gaat niet over de politie. Wij willen decursisten juist een blik naar buiten bieden. De vertaalslag naarhun eigen werk moeten ze vervolgens zelf maken."

"Het is natuurlijk altijd goed je te blijven oriënteren opde omgeving", zegt deelnemer Sjoerd Bloemsma, chef van deJustitiële Dienst van de Regiopolitie Haaglanden. "Ik zit zelfal een groot aantal jaren in de recherche. Dat werk heeft altijdveel aandacht en energie opgeëist. Dan is het goed evenafstand te nemen om te horen wat anderen in de maatschappij zeggenover bepaalde vraagstukken."

Ook deelnemer Bert Molenkamp, directeur van het NPI, hetkwaliteitsbureau van de Nederlandse politie, ziet het nut van eendergelijke aanpak: "We leren hier om te gaan met het snijvlaktussen maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen binnen depolitie.

We leven bijvoorbeeld in een informatiseringstijdperk. Decommunicatie gaat steeds sneller. Het is heel goed daar eens bijstil te staan en vervolgens te gaan nadenken wat de implicatiesdaarvan zijn voor deaard van de criminaliteit en de inzet van onzemiddelen."

Het curriculum beslaat in totaal 1500 uur. Om de maand komen dedeelnemers op wisselende locaties een week bijeen voor een van deveertien modulen. De modulen behandelen tal van maatschappelijketerreinen, zoals 'rechtstaat en politie', 'crisismanagement' en'economie en bedrijfsleven'. Daarnaast zijn er twee stages van zesweken waarvan één in het buitenland.

Een grote belasting vindt Bloemsma. "Wij worden hiervoor nietvrijgemaakt. Werk dat je normaal in één maand doet, moetnu in drie weken. Het recherchebedrijf draait bovendien 24-uur perdag

door en dan zit je ook nog vaak in het buitenland."

De leergang zit nog in de pilot-fase, maar feitelijk leidt Koersdé topopleiding voor politiefunctionarissen. "We hebben eraltijd op gehamerd dat de leergang niet exclusief zou zijn. Als wepreferent worden dankzij de inherente merites van de opleiding,oké. Maar plak alstublieft geen formeel stempel op deopleiding. Er moeten nog andere mogelijkheden blijven om de top tehalen. Wanneer mensen alleen uit carrière-overwegingendeelnemen, vervals je het leerproces."

Koers moet echter toegeven dat de praktijk vaak weerbarstig is.Alleen de deelname aan de leergang heeft inmiddels al tweecursisten een nieuwe baan opgeleverd.

Modder

De verwachting en hoop van de betrokken instellingen is dat deleergang een bijdrage kan leveren aan het `horizontaal instromen'in de korpsleiding en het vergroten van het aandeel vrouwen. Hoewelhet met de Rotterdamse korpschef Brinkman fout afliep, achten velenhet wenselijk dat meer mensen van buiten het politie-apparaat hogeposities in de korpsleiding kan gaan innemen. "Veel tradionelepolitiechefs vinden dat je eerst 25 jaar met de poten in de moddermoet hebben gestaan", zegt Bert Molenkamp. "Dat kan inderdaad eenvoordeel zijn, maar je loopt ook het risico dat je alleen de modderkent. Ik denk dat het goed is vogels van diverse pluimage in dekorpsleiding te hebben. Zolang ze maar aan bepaalde kwaliteitseisenvoldoen."

Hoewel hij de opleiding en de stages `buitengewoon leuk' vindt,denkt Molenkamp dat het beter zou zijn wanneer de leergang eenbreder karakter krijgt. Het is inderdaad ietwat vreemd dat bijzoveel nadruk op openheid gekozen is voor een homogene groep vanpolitiemensen. "We

hebben serieus overwogen ook deelnemers van het openbaarministerie, openbaar bestuur en universiteiten toe te laten", zegtprofessor Koers. "Daar is uiteindelijk toch vanaf gezien. Achterafis het denk ik toch een goede keuze geweest. In deze groep zie jealle rolpatronen van depolitiewereld terugkomen. Daar kun je danmooi over in discussie gaan. Dat is ook een leermoment."

Koers denkt overigens dat de leergang in de toekomst genoodzaaktzal zijn toch voor een bredere aanpak te kiezen. "Er zijn 150topposities bij de politie. Wanneer wij over drie jaar zestigmensen hier hebben gehad wordt de spoeling binnen de top wel heeldun."

Misschien dat er dan ook wat meer Utrechtse docenten kunnenworden ingezet. Binnen de Utrechtse academische wereld heeft Koersimmers herhaaldelijk het verwijt gekregen geen gebruik te maken vande onderwijsexpertise die binnen de UU aanwezig is. In devolgende

jaargang zal de econoom mw prof.dr. T. Bahlman de eersteUtrechtse zijn die mag optreden als kerndocent.

"De pool van talent waar ik in Utrecht uit kan putten isvoorlopig nog erg klein", reageert Koers. "In de eerste plaatshebben we hier in Utrecht geen faculteiten economie, bedrijfskundeof bestuurskunde. Juist van de kennis van die vakgebieden maken weveel gebruik. Bovendien vraagt dit post-initiële onderwijsvooral een aanpak die gericht is op motiveren en begeleiden. InUtrecht zie ik vaak docenten die vooral uit zijn op het etalerenvan eigen kennis."


Makelaar

Een duidelijke hinderpaal op de weg naar succes washet wantrouwen jegens DUS in de alfa-gammahoek. Om de banden met defaculteiten aan te halen is een projectteam gevormd, met als ledenonder meer prof.dr. Arie de Ruijter (Sociale Wetenschappen) enprof.dr. Paul van den Hoven (Letteren).

De Ruijter: "Ik vind het prima dat het initiatief nu meer bij defaculteiten zelf komt te liggen en dat De Utrechtse School vooralals impressario of als makelaar gaat optreden. De aanvankelijkeopzet was voor de faculteiten gewoon te bedreigend. Ik had in hetbegin ook wel een beetje de vraag waar zo'n nieuwe organisatie voornodig was, terwijl we in het Centrum voor Beleid en Managamentsoortgelijke dingen deden. De nieuwe opzet is wat bescheidener, datvind ik wel een voordeel.

"Een gemis vind ik nog steeds dat er vooral uitgegaan wordt vaneen strikt Utrechtse opzet. Als je echt kans wilt maken in hettopsegment van de markt, dan zul je de beste docenten moetenaanbieden en dat kanalleen als je je personeel landelijkrecruteert. Dat blijkt ook wel uit het feit dat bij dePolitieopleiding veel docenten van buiten Utrecht betrokken zijn.Ik vind het jammer dat niet expliciet gekozen is voor het onderUtrechtse vlag vormen van een landelijke faciliteit voor hetverzorgen van topopleidingen. Maar al met al heb ik wel het ideedat het nu de goede kant opgaat. Persoonlijk geloof ik erin, jahoor, ik ga ervoor."

Van den Hoven: "Ik ben blij met de nieuwe start, maar eerlijkgezegd heb ik nooit gevonden dat het zo vreselijk slecht ging metDUS. Toen In 't Veld in 1995 begon, was de universiteit volstrektniet in staat om de markt van het post-academische beroepsonderwijste bedienen. Dan is het mijns insziens niet meer dan logisch dat jevijf à tien jaar nodig hebt, voordat je zoiets een beetjeonder de knie hebt. Wie de gang van zaken tot nu toe teleurstellendnoemt, had volgens mij last van overspannen verwachtingen, waarbijik overigens in het midden laat of die niet ook door DUS zelf zijngewekt.

"Ik denk dat het vooral van belang is dat De Utrechtse Schoolzich nu actief als makelaar gaat opstellen. Mijns insziens moetenwij als universiteit namelijk maar mondjesmaat zelf met eencursusaanbod komen. Ik denk dat wij het veel meer moeten hebben vanhet plaatsen van onze docenten in door anderen ontwikkeldecursussen. Als ik het goed zie, bestaat de markt voor de helft uitopleidingen van organisaties zoals de RABO-academie en voor pakwegdertig procent uit cursussen die de universiteit samen met anderenontwikkelt, zoals de cursus Politie Leiderschap, waarin deNederlandse School voor Openbaar Bestuur een belangrijk aandeelheeft. Dat betekent dat er in mijn visie maar twintig procentruimte is voor cursussen die puur binnen de universiteit wordenontwikkeld."

Kamers

De plaatsing van een Ukje is de eerste stap naar hetvinden van een kamer. Studenten hebben vervolgens de kans om bijeen studentenhuis te worden uitgenodigd om te komen hospiteren. Dathoudt in dat een student alleen of tegelijk met een aantal anderenbij een studentenhuis langs mag komen voor een kennismaking. In eenkorte tijd, zo tussen de vijftien minuten en een half uur, moet dekamerzoekende een zo goed mogelijk beeld van zichzelf geven, in dehoop de vrijgekomen kamer te krijgen.

Fotograaf Marco van Duyvendijk maakte een fotoseriedie eruit ziet als een avondje hospiteren; een serie korteontmoetingen met een aantal studenten, die elk hun eigen verhaal enachtergrond hebben en een korte indruk geven van zichzelf en hunervaringen. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze een kamer in Utrechtzoeken.

(

r


[Fotopagina.

Fotobijschriften:]


1. Bastiaan van Meeteren (21, Materiaalkunde), studeert sindsseptember in Utrecht en logeert tot nu toe bij zijn broer of bijzijn vriendin. Hij heeft acht keer gehospiteerd.

"Voordat ik ga hospiteren, baal ik altijd erg. Gatver, moet ikweer door de jury gekeurd worden. Laat ik het zo zeggen: jezelfvertrouwen gaat erop achteruit als je moet hospiteren en deeisen die je aan een kamer stelt worden ook steeds lager. Na eenaantal keer ga je wel filosoferen over hoe je het best kunthospiteren. Je wilt niet te betweterig overkomen. Tegelijkertijdprobeer je het gezellig te maken. Je probeert je eigenschappenduidelijk te maken zonder dat je in één klap in een hokjewordt geplaatst."

2. Hanneke Rustenburg (24) zocht met tussenpozen hetlaatsteanderhalf jaar naar een kamer en is momenteel een offensiefbegonnen met advertenties in diverse kranten. De laatste periodehad ze vooral een reizend bestaan.

"Op maandag en dinsdag logeer ik bij een vriendin in Amsterdam,op woensdag en donderdag bij mijn broer of bij vrienden in Utrechten in het weekend meestal bij mijn moeder. Een tijd lang heb ikmijn rugzak als mijn huis beschouwd en wist ik 's morgens soms nietwaar ik 's avonds zou logeren. Tot nu toe gaf het reizen me eengevoel van vrijheid, maar ik merk ook dat het me veel energie kost.Dat begint langzamerhand tegen me te werken. Nu zou ik heel graageen eigen plek hebben, waar je je eigen sfeer kunt scheppen. Hetlijkt me spannend om met anderen in een huis te wonen."

3. Bart Baars (20, Geo-informatica), heeft zeven keergehospiteerd.

"Het hospiteren gaat meestal in groepjes van drie tot zes man.In het begin was ik te bescheiden, wachtte ik steeds tot me eenvraag werd gesteld. Dat zijn dan vragen als: 'Wat verwacht je vanons, wat wil je worden, wat zijn je hobbies, wat vind je daar endaar van, ben je lid van een studentenvereniging?' Maar je moetzelf je mond opentrekken als je de kamer wilt krijgen. Ik probeernu met hospiteren wat nonchalanter om te gaan. Ik ga gewoon naardie hospiteeravonden zonder hoge verwachtingen en zie wel hoe hetloopt."

4. 'Studente Nederlands (24) zoekt samen met haar lieve, zwarteLabrador (1,5) ruime kamer in Utrecht' (tekst Ukje).

"Nee, niemand heeft op die advertentie gereageerd, dat verbaasdeme toch wel", vertelt Sanne van Diejen lachend. "Het kan voor oftegen je werken. In het huis waar ik nu woon, vonden ze de hond zoleuk dat ze mij er bij wijze van spreken maar bij namen. Ik wildeeerst ook in de advertentie zetten: 'beloning: wandeling met dehond', maar op aanraden van mijn huisgenoten heb ik dat weggelaten.Zelf leek het me een leuke variant op 'beloning: een zelfgebakkentaart'."

5. Emile Berckmoes (18, Sociale geografie), kreeg op zijn eersteUkje zeven reacties en had na drie keer hospiteren een kamer.

"Ik heb steeds alleen gehospiteerd. Dat duurde meestal zo'nvijftien à twintig minuten. Volgens mij is dat lang genoeg omeen beeld van jezelf te geven, maar je moet dan wel gemakkelijkkunnen praten en spontane mensen treffen. Als je erg verlegen benten tien minuten nodig hebt om aan de situatie te wennen, werkt datnatuurlijk in je nadeel. Tijdens het hospiteren krijg je ook weleen klein beetje eenindruk van de bewoners, maar dat hangt er vanafof ze veel terugpraten of alleen vragen stellen. Je krijgt naasthet gesprek ook een beeld van je toekomstige huisgenoten door deinrichting van een kamer of de kleding die ze dragen."

6. Hilde Vos (20, Keltisch), reist heen en weer vanuitRoosendaal. "De reistijd met de trein van Roosendaal naar Utrechtis één uur en drie kwartier. Als ik op een dag maar tweeuur college heb, wat met mijn studie vaak voorkomt, zit ik duslanger in de trein dan in de collegebanken. Ik heb nu vier keergehospiteerd en nog drie afspraken. Slechte ervaringen heb ik nietecht gehad, de mensen waren meestal wel leuk. Toch hoop iknatuurlijk dat het snel lukt. Ik hoorde laatst dat iemand voor de27-ste keer ging hospiteren en dat lijkt me heel moeilijk."

7. "Moet je kijken", zegt Gertjan Wolleswinkel (20,Natuurwetenschappen, bedrijf en bestuur). Hij staat in zijn kamer,strekt zijn armen uit en raakt met zijn vingertoppen de tweetegenover elkaar liggende muren van zijn kamer. "Dat is waarom ikop zoek ben naar een nieuwe kamer."

"Hospiteren is zenuwslopend. Vooral als je een goed gevoel naafloop hebt, maar toch niet wordt gebeld. Je weet dat je het jeniet persoonlijk aan moet trekken, dat het een loterij is, maar datis soms erg moeilijk." In de aangrenzende kamer gaat de telefoon.Even later komt hij terug met een glimlach: "Ik hoor net dat erdrie nieuwe mensen hebben gebeld op mijn advertentie."

8. Geraldine van Kleef (19, Psychologie), kon na vijf keerhospiteren voor het eerst op kamers.

"Ik werd de ochtend na het hospiteren gebeld dat ik de kamermocht hebben. Dat was een enorme opluchting. Je hoopt natuurlijkdat je de kamer krijgt, maar je verwacht niets. Na het hospiterenheb ik er ook nooit echt een gevoel over hoe het is gegaan. Je weetdat er altijd veel mensen voor een kamer komen: voor deze kamerhadden ze zeventien mensen laten komen, hoorde ik later. Ik ben ergblij met mijn kamer en mijn huisgenoten. Bovendien ben ik, nu ik inUtrecht woon, overal veel sneller en hoef ik niet meer zo op detijd te letten. En ik hoef 's morgens niet meer zo vroeg op."

Marco van Duyvendijk

'Ik was het eerste meisje in een jongensflat'




Anne en Annemarie Kets

Annemarie Kets (49) begon in 1967 met haar studieNederlands in Utrecht en sprak haar docenten aan met 'professor'.Eenentwintig jaar later drinkt ze met haar dochter Anne (23)zoethouthee op Anne's kamer in een Warandehuis in Zeist. Anne isvierdejaars Milieukunde en actief binnen de studievereniging Stormen noemt hoogleraren bij de voornaam.

Annemarie Kets: "Mijn ouders hebben niet gestudeerd en échtweten waar ik aan begon, wist ik niet. Het was een grootavontuur."

Anne: "Toen ik ging studeren wist ik wel watstudentenverenigingen waren. Mijn moeder woonde in IBB en daar hebik wel verhalen over gehoord."

Annemarie: "Ik was het eerste meisje in een jongensflat. Nu isgemengd wonen doodnormaal, maar tot die tijd werden jongens enmeisjes volgens de reglementen van de StichtingStudentenhuisvesting strict gescheiden. Ik vond het wel spannend.Ze hadden met zijn allen een hond die ze om de beurt uitlieten enverzorgden. Af en toe zat je bij iemand op de kamer en werd er eenfles wijn opengetrokken. We aten wel eens samen, maar niet teveel.

"Ik had ook mijn vrienden en andere activiteiten. Ik werkte meeaan het almanak van de UVSV - waarvan ik lid was - en ik zat in eencommissie voor de democratisering van de universiteit. Ik was nietzo'n activist, maar ik vond wel dat studenten meer betrokken moestworden bij het instituut. En door die stduentenbeweging is ernatuurlijk een hoop veranderd. Wij spraken hoogleraren aan alsprofessor en omgekeerd zeiden die meneer of juffrouw tegen ons.Toen ik afstudeerde was het voornamen en gejij en jou. Hoe is datnu bij jou, Anne?"

Anne: "Wij hebben het meestal over 'je' en 'jij' en noemen deleraren bij de voor- en achternaam. Als het een bekende is zeggenwe onderling: 'Ik ga even naar Margien'."

Annemarie: "Anne en ik vinden het allebei belangrijk om je watbreder te oriënteren dan alleen binnen je studie. Anne geeftdaar een iets andere invulling aan. Ze moet natuurlijk ook beter ophaar tijd letten."

Anne: "Ik zit bij een onderwijsadviescommissie. Vorig jaar zatik in het bestuur van de studievereniging van Milieukunde. Verderheb ik een klein baantje als student-assistent. Ik geefvoorlichting aan studenten."

Een echt duidelijk beeld heeft Anne niet van haar moeder alsstudent. "Heel netjes, denk ik. Ze heeft nog steeds een heel netjeshandschrift, wat een groot verschil tussen ons is. Wat anders wasin de tijd van mijn moeder, denk ik, is dat studeren exclusieverwas. Tegenwoordig is het veel gewoner om HBO of universiteit tedoen."

Annemarie: "Van dat exclusieve merkte je niet zoveel. Je leefdein een afgesloten wereldje. Weinig contact met, zeg maar 'burgers'.Maar dat is bij haar ook zo."

Anne: "Je komt inderdaad weinig jongeren tegen die vanaf hunzeventiende, achttiende jaar werken."

Annemarie: "Je leeft echt in een aparte wereld. Dat was vroegerzo en dat is nog steeds zo. Het is niet zo dat het een beter is danhet andere. Het is meer een constatering. Je bent gewoon eenafgesloten groep. Dat heeft ook te maken met het feit dat jeallemaal weinig geld hebt. Nu net zo goed als vroeger. Geld speeltabsoluut geen rol als je student bent. Je hebt de vrijheid, kunt jeaan alle kanten ontwikkelen en komt met leuke dingen in aanraking.Ja en aan het eind van de maand heb je geen geld meer."

Stages

Anne: "Ik denk dat we allebei wel serieuze studenten zijn. Ikheb dit weekend een huisfeest en vanavond hebben vrienden eenoptreden waar ik absoluut bij wil zijn, maar ik zorg wel dat ikuitgerust ben als ik college heb of een tentamen. Ik zit ook weleens een weekend hard te blokken."

Annemarie: "Wat ik een groot voordeel van deze tijd vind is dater veel meer aandacht wordt besteed aan de presentatie, aanpracticumverslagen maken en spreekbeurten."

Anne: "We moeten groepsverslagen maken, wat echt ingewikkelderis dan je denkt, omdat je de stijl consistent moet houden."

Annemarie: "Wij moesten ineens een scriptie schrijven aan heteind van onze studie. De meesten van ons waren helemaal niet gewendte schrijven. Voor een heleboel mensen was dat een grootstruikelblok. Ik merk ook dat er tegenwoordig tijdens de studie almeer nagedacht wordt over de arbeidsmarkt. Wat moet ik doen omergens te komen? In mijn tijd koos je gewoon wat je leuk vond. Ikdenk dat mijn generatie minder zorgen had."

Anne: "Daar ben ik het niet mee eens. De argumenten zijn er,maar ik ga niet economie of rechten studeren omdat die richtingeniets beter liggen op de arbeidsmarkt; als ik helemaal gek zou zijnvan geschiedenis zou ik d't wel doen. Als je erg gemotiveerd bentmoet het toch lukken om een van die weinige banen in Nederland tekrijgen. Je moet alleen wel een beetje realistisch blijven. Nietmet zijn allen socialewetenschappen gaan doen. Bij het kiezen vanmijn afstudeeronderzoek hou ik wel rekening met werk dat ik laterwil doen, omdat je het risico loopt dat als je bijvoorbeeldvegetatie in Polen kiest, je verder vastzit aan dat onderwerp. Ikwil meer in de richting van energie en niet van water enbodem."

Annemarie: "Dat vind ik dus zo'n voorbeeld van veel bewusterkiezen. Toen ik afgestudeerd was wist ik nog niet wat ik wilde. Ikwerk nu bij een onderzoeksinstituut waar ze aan een soortmonumentenzorg voor literatuur doen en ik merk aan destagières ook duidelijk dat deze generatie meer zicht heeft opwat er gaande is in de samenleving en wat ze er zelf in willendoen. Als meisje was het vroeger sowieso niet zo vanzelfsprekenddat je ging werken. Ik moest me wel eens verdedigen. Ik kreeg Anneéén jaar na mijn afstuderen en het werd toch zieliggevonden voor zo'n babytje dat de moeder daar niet de hele dag bijwas. De stagières hebben daar duidelijke ideeën over. Diewillen werk en kinderen combineren door opvang in een crècheof bij oma."

Anne heeft nog een zus die Scheikunde studeert in Nijmegen, haarvader studeerde Natuurkunde in Utrecht en als het voltallige gezinKets bij elkaar is, wordt er veel gepraat over stages enafstudeeronderzoeken.

Annemarie: "Ik geef haar geen adviezen. Dat is ook omdat ze inheel andere omstandigheden zit. Het is een andere tijd en ze doeteen andere studie dan ik gedaan heb. Het is heel leuk om ervaringenuit te wisselen. Ik hoor van Anne veel over commissies en overdiscussies en lezingen die georganiseerd worden. Over het lopenook. Anne is namelijk lange-afstandsloper."

Anne: "Ik heb deze zaterdag een halve marathon gelopen; 21kilometer is dat."

Annemarie: "Vreselijk. Over verschillen gesproken, dat deed ikdus absoluut niet."

Suzanne Brink 'Als student kom je weinigjongeren tegen die vanaf hun 17e werken'

Tijmen Ros is niet meer bang te verliezen

'Ik wil internationaal iets bereiken, iemand zijn', zei studentTijmen Ros vijf jaar geleden in een interview met het U-blad.Geconfronteerd met die uitspraak van destijds moet de tweevoudigNederlands kampioen sabelschermen even glimlachen. "Dat laateigenlijk precies zien hoe ik toen met mijn sport bezig was. Eenovermaat aan gedrevenheid en geldingsdrang."

De studie scheikunde van Tijmen Ros stond geheel in het tekenvan de schermsport. "Ik stopte er ontzaggelijk veel tijd en energiein. Alleen voor het schermen ben ik bijvoorbeeld twee keer naarHongarije geweest. Ik kon daar trainen met de begeleiders van detoenmalige Olympisch kampioen. De eerste keer heb ik mijn studiekorte tijd stopgezet. Daarna heb ik nog een half jaar een keuzevakgevolgd in Boedapest."

Ondanks de technische vooruitgang die Ros boekte bleven deprestaties op de grote internationale kampioenschappen uit. Eenmentale kwestie, weet de chemicus. "Ik blokkeerde in diewedstrijden totaal, vooral door de druk die ik mezelf oplegde. Bijandere wedstrijden had ik daar helemaal geen last van."Uiteindelijk nam hij zijn toevlucht tot sessies met eensportpsychologe. Deze hadden echter in eerste instantie eenaverechts effect. "Ik was zo gefocust op mijn blokkades dat ik aanniets anders meer dacht."

Toch heeft de sabelschermer -in vaktermen sabreur- zijn monomanehouding de afgelopen tijd weten af te zweren. Op het jongste WK inZwitserland vloog hij er na een overwinning en vijf nederlagen inde eerste ronde opnieuw uit. Het contrast was echter opvallend."Vroeger zou ik heel pissig zijn geworden om zo'n slechteprestatie, tegenwoordig zet ik me daar veel gemakkelijker overheen.Ik ben niet meer bang te verliezen. Het hoort erbij."

Die verandering heeft wellicht deels te maken met zijn vasteaanstelling bij de universiteit. "Ik heb nu een baan en ik wil mijnwerk graag zo goed mogelijk doen. Ik heb daarom heel pragmatischmoeten besluiten hoeveel tijd ik aan mijn sport wil besteden. Zodoe ik nu bijvoorbeeld nog maar maximaal ééninternationaal toernooi in de maand." Lachend: "Dat heeft overigensook iets te maken met het karige OIO-salaris."

Ros heeft nu de lol van het sporten weer teruggevonden.Bovendienverliest hij opmerkelijk genoeg minder dan vroeger. InAmsterdam won hij onlangs het RANA-toernooi dat meetelt voor hetklassement van de Coupe du Nord-serie, een wedstrijdenreeks waarinschermers uit landen die niet behoren tot de schermtop strijden omhet predicaat 'best of the rest'. In Kopenhagen zal Ros ditweekeinde tijdens de tweede wedstijd in de serie trachten zijnkoppositie te verdedigen. Al twee keer eerder won hij het toernooiin de Deense hoofdstad.

Een deel van het hervonden plezier zegt Ros ook te danken tehebben aan de hechte nationale sabelploeg. Reisde hij vroegermoederziel alleen de wereld af, nu wordt geprobeerd een team vanzes leden samen op te laten trekken. Met bemoedigende resultaten.Voorzichtig probeert Ros zich al nieuwe doelen te stellen. Eenplaats bij de top honderd van de wereldranglijst is nietirreëel. Maar let wel: het is absoluut geen must meer.

Xander Bronkhorst

Op de Kinderrechtswinkel kunnen ze vertrouwen




"Nee kind, nu even niet", wie kreeg deze woorden niette horen in zijn kindertijd, toen dagelijkse verwondering nog eenspervuur aan vragen teweeg bracht. Daar was niets tegen bestand,behalve dat ouders soms, tijdelijk de vingers in de oren staken.Anders is het bij een echte kreet om hulp die niemand hoort.Speciaal voor minderjarigen is er sinds 1987 de Rechtswinkel voorKinderen en Jongeren Utrecht.

De vragen waarmee kinderen en jongeren opbellen naar deKinderrechtswinkel gaan nagenoeg over alles. De ene keer gaat hetom problemen die een jongere met zijn ouders heeft. Ouders willendan bijvoorbeeld geen schoolgeld betalen en dat is op de lagereschool verplicht. Of één van de twee ouders zetplotseling de alimentatie stop. Een andere keer gaat het omconflicten met een werkgever. Ook komt het voor dat jongeren vanhuis zijn weggelopen en zich vervolgens afvragen wat te doen.

"Soms vraagt een kind waarvan de ouders zijn gescheiden omadvies wanneer het liever bij de andere ouder wil wonen. Dan nemenwe de hele procedure door in kindertaal", zeggen Ester Koning (23)en Teuntje Gudde (25). Ze zijn vijfdejaars rechtenstudenten en deaanspreekpunten van de Rechtswinkel voor Kinderen en Jongeren inUtrecht. "En er wordt ook voor hele andere dingen gebeld, zoals eenjongere die een spreekbeurt over kindermishandeling houdt en vraagtof we daar iets over willen vertellen."

Ester Koning en Teuntje Gudde maken deel uit van een groep vanvijftien studentmedewerkers en vijf advocaatmedewerkers die zich opvrijwillige basis inzetten voor de Kinderrechtswinkel.

Ester Koning is sinds oktober studentbestuurslid van deKinderrechtswinkel. Ze onderhoudt het contact tussen destudentmedewerkers en het bestuur. En ze combineert met passie haarstudie rechten met kinderrechtshulp in de praktijk. "Het belang vande Rechtswinkel voor Kinderen en Jongeren in Utrecht is dat zij eeninstantie is puur voor kinderen en jongeren. De Kinderrechtswinkelis onafhankelijk van ouders, werkgevers en andere derden. Dejongeren die contact opnemen voelen zich soms heel onveilig, op deKinderrechtswinkel kunnen ze vertrouwen. En er isvoldoendegespecialiseerde kennis aanwezig om ze met hun problemente kunnen helpen."

Teuntje Gudde is het Utrechtse bestuurslid in de LandelijkeVereniging Kinder- en Jongerenrechtswinkels. "Wanneer je jongerbent dan achttien jaar kun je zelf geen advocaat betalen en krijgje geen rechtsbijstand. Daar is de Kinderrechtswinkel voor.Kerndoelen zijn het verbeteren van de juridische positie vankinderen en het geven van informatie, advies en praktische hulp aankinderen op juridisch gebied." `

Twee keer in de week, op maandag en woensdag, houden telkenstwee studentmedewerkers spreekuren voor jongeren met vragen ofproblemen. "Op woensdag worden de studentmedewerkers bijgestaandoor een advocaat en afspraken met kinderen of jongeren wordenmeestal op deze dag gepland" vertelt Teuntje Gudde. "Op mijnallereerste spreekuur kwam een jongen van zestien jaar binnen, hijwas zojuist van huis weggelopen en ontzettend bang dat de politiehem met veel toeters en bellen zou komen ophalen en terug naar huisbrengen. Doordat het vaak hele emotionele verhalen zijn die je opeen spreekuur te horen krijgt, is het moeilijk om juridischrelevante vragen te stellen. Dan is het fijn om er een advocaat bijte hebben. Die weet op welke vragen antwoorden nodig zijn omjuridisch advies te kunnen geven. En die jongen kon ik toenvertellen dat dat ingrijpen door de politie op zijn zestiende nietmeer zo snel zal gebeuren en hij was daar natuurlijk heel blijmee.

"Een studentmedewerker kan ook in bepaalde situaties optredenals tussenpersoon. Bijvoorbeeld bij problemen tussen een jongere eneen werkgever. Als een jongere ten onrechte ontslagen is kan eenstudentmedewerker een brief schrijven aan dat bedrijf. Dat krijgtdan de kriebels en geeft het probleem daardoor in ieder geval eenserieuze behandeling. En een zaak die goed afloopt geeft eenheerlijk gevoel,'Goh, dat heb ik goed opgelost', denk ik dan", zegtGudde. "Je bent tenslotte ook met iets goeds bezig."

Contract

Als studentmedewerker ben je behalve op het spreekuur ook actiefin twee commissies waarmee je activiteiten organiseert. "Decommissie voorlichting bijvoorbeeld, bezoekt scholen en buurthuizenom kinderen voorlichting te geven over wat hun rechten zijn. Diekinderen reageren daar heel enthousiast op en daar word je zelf ookhelemaal blij van. Een andere commissie is juist bezig met deactuele ontwikkelingen in het recht en geeft daar publiciteit aan.Juist de veelzijdigheid van het werk bij de Kinderrechtswinkelmaakt het heel leuk."

[?mP#a4!#$&&Toch is het verloop bij deKinderrechtswinkel groot. De gemiddelde medewerker vertrekt naéén jaar. Een paar jaar geleden bleven ze vaaklanger.Volgens Teuntje Gudde en Ester Koning hebben veel studenten hetdruk met hun studie en het voldoen aan de norm. "Nu is er eencontract opgesteld waarmee toekomstig studentmedewerkers zich vooranderhalf jaar aan de Kinderrechtswinkel binden. Na een jaar ben jeeigenlijk pas goed ingewerkt en heb je kennis van zaken."

Ook het feit dat er in Utrecht geen betaalde coördinatoris, lijkt een grote rol te spelen in wat de Rechtswinkel voorKinderen en Jongeren 'een moeilijke tijd' noemt. "Decoördinator heeft een spilfunctie en vormt het belangrijkstecontact tussen bestuur en medewerkers, zij (meestal is het een zij)zorgt ervoor dat de boel goed draait. Het is echter een functie vantwintig uur per week en onbetaald met als gevolg een constantewisseling van coördinatoren", vertelt advocaatmedewerker O.Meijer.

"Op landelijk niveau wordt momenteel druk onderhandeld met hetministerie van justitie om een subsidie te krijgen", vertelt Gudde."Met een subsidie zou bijvoorbeeld de functie van coördinatorbetaald kunnen worden."

"Om eenheid te smeden heeft de Landelijke Vereniging Kinder- enJongerenrechtswinkels een schenking van 50.000 gulden gekregen.

Het is de bedoeling om uiteindelijk nauw samen te werken en datis weer een voorwaarde om voor de rijkssubsidie in aanmerking tekomen", aldus Meijer. "Samen met de Landelijke Vereniging gaat deKinderrechtswinkel in Utrecht werken aan herkenbaarheid. In detoekomst is het de bedoeling om alles op elkaar af te stemmen enmet één landelijk telefoonnummer te werken dat jongerenvia een centrale automatisch doorverbindt naar hun eigenregio."

[?mP#a4!#$Y&&Zowel Ester Koning als Teuntje Guddeblijven in ieder geval nog actief tot het einde van ditcollegejaar. Daarna zullen ze afstuderen en ophouden met hun werkbij de Kinderrechtswinkel. "Ik blijf mij bezig houden metjeugdstrafrecht en misschien dat een toekomstige baan voldoenderuimte laat voor nog één commissie", besluit TeuntjeGudde.

Om studentmedewerker te zijn bij de Rechtswinkel voor Kinderenen Jongeren moet je Rechten studeren en minimaal je propedeusehebben.

Kim Heerema

Cursus Time-management voor 'nooit klaar' wetenschappers

"Ik dacht last te hebben van tijdgebrek. Maar het wasméér een gebrek aan voldoening. Ben je de hele dag druk,heb je aan het eind van die dag nóg het gevoel nauwelijks ietsgedaan te hebben." Voor dr. Gerard Tel, medewerker van de faculteitWiskunde & Informatica, was dit gevoel reden om mee te doen aande cursus 'effectief plannen voor wetenschappers'. Hij vindt diecursusdag een 'aanradertje': "Verwacht er geen wonderen van, maarje steekt er beslist iets op."

Op het eerste gezicht lijkt het een ideale werksituatie: deonderwijstaken liggen vast en de resterende tijd kan eenwetenschapsbeoefenaar geheel vrij inplannen voor onderzoek enbeleidstaken. Maar de universiteit begint steeds meer op een gewoonbedrijf te lijken. Dat betekent veelal: met minder mensen enmiddelen méér produceren. Publish or perish is het motto,en dat legt een zware wissel op het wetenschappelijk personeel, enmet name op de inrichting van die ogenschijnlijk 'vrij' in tevullen tijd. Die zal zo effectief mogelijk benut moeten worden.

Zo'n 25 medewerkers van de Universiteit Utrecht hebben alssteuntje in de rug daarbij een cursus van het Haags'management-development'-bureau Ardis gevolgd. De UU is van planmeer van dergelijke ééndaagse-cursussen aan te bieden. Zois Time-management voortaan een facultatief onderdeel van deworkshops rondom het Academisch Leiderschap - en dus toegankelijkvoor hoogleraren en hoofddocenten. Aio's krijgen in hunarbeidsmarkt-programma's vaak óók een onderdeelTime-management. Alleen universitaire docenten dreigen op ditgebied tussen de wal en het schip te vallen. "Maar als die zichaanmelden voor een cursus, dan regelen we wel iets voor hen",verzekert ing. Peter Peters van het Universitair StrategischProgramma.

Ardis kondigt zijn cursus aan met een verhaaltje over de'werkvloer': "Ik weet al jaren van tevoren hoe mijn college-roosterer uitziet, dat is een vaste planning waar ik niet onderuit kan.Dus geef ik drie dagen achter elkaar college en kan ik de tweeresterende dagen aan mijn onderzoek wijden. Maar zo gepland als dieeerste drie dagen verlopen, zo chaotisch zijn die andere twee. Ikkan wel wat plannen voor die dagen, maar ik heb om te beginnen alenorme moeite om op donderdag weer te starten. Die dag is zovoorbij, dus ik moet het van de vrijdag hebben om verder te komenmet mijn onderzoek. En dan heb ik het niet eens over de anderetaken die ik binnen de vakgroep nog moet doen."

Gerard Tel herkent het verhaal: "Als docent/onderzoeker ben jevrij in de invulling van een deel van je tijd, maar je bent eróók verantwoordelijk voor: je maakt dus takenlijstjes,een dagplanning endergelijke. Maar dat blijkt vaak onvoldoende. Watik van die cursus heb opgestoken is om nóg secuurder jepersoonlijke prioriteiten vast te stellen. Heeft dat klusje temaken met mijn primaire taakstelling? Haal ik geen werk van anderennaar mij toe? Stel ik mijn taak niet te omvangrijk voor de tijd dieik ervoor heb?

"Uitgaande daarvan zijn er heel praktische tips te geven. Ga,als je bezoek krijgt, staan. Dan is de kans kleiner dat het bezoekgaat zitten om eens lekker een half uurtje met je te keuvelen.Gebruik liever e-mail dan mensen persoonlijk op te zoeken met eenvraag. Handel zoveel mogelijk telefonisch af. Laat mensen lieverbij je komen dan ze op te zoeken... dat soort dingen. Het werkenwordt hierdoor misschien wel minder 'gezellig', maar wel meereffectief en efficiënt. En daar was het me om begonnen."

De UU heeft voor Ardis gekozen omdat dit bureau een cursusdagkan bieden die is toegesneden op de vrij specifieke vraag vanwetenschappelijk personeel. Dr. Kersten Müller, hoofddocentbij Diergeneeskunde en chef de clinique, volgde ook elders eencursus Time-management, "maar die was in onze, universitairesituatie absoluut niet toepasbaar", vertelt ze.

"Er namen veel te veel mensen met diverse achtergronden aandeel, terwijl wij binnen heel specifieke situaties werken. Ik hadmaandagochtend altijd een mooie tijdsplanning klaar, maar om kwartover acht lag die al weer helemaal in de war. Het goede van decursus van Ardis is dat je met mensen met eenzelfde soort problemenin de groep zit en van elkaars oplossingen kan leren. Het bureaudraagt geen patent-oplossingen aan, maar zoekt met je naar op hetindividu toegesneden manieren om met je tijd om te gaan."

Peter Peters: "Toen die vraag om hulp bij het plannen van metname onderzoekstijd ons bereikte - tijdens loopbaan- ofopleidingsadvies-gesprekken bijvoorbeeld - zijn we acuut op zoekgegaan naar 'maatwerk'. Want je wilt wetenschappers die rondlopenmet dreigende maagzweren en zware stress vanwege dearbeidsbelasting toch graag helpen - liefst preventief. Zo'n cursuskan daartoe bijdragen, hoewel die meer dan eens werd gezien als notdone. Op het begrip Time-management rust een taboe: je tijdindelen, dat kun je toch zeker wel zelf...? We hebben er toen eenandere titel aan gegeven: 'Effectief plannen'. En voorverschillende medewerkers blijkt die cursus een succes tezijn."

Gerard Tel: "Al is het alleen maar doordat ik heb geleerd mijntaken op te splitsen in sub-taken: vandaag wil ik dit en dat inieder geval af hebben. Dat geeft meer bevrediging en het verlost jeenigszins van dat permanente idee dat je nooit klaar bent met jewerk."

Armand Heijnen