Wie erotische gedichten van Nederlandse dichters zoekt, vindt ineerste instantie helemaal niets en in tweede instantie voornamelijkparodieën, vrolijke schunnigheden en lachwekkende pornografie.Goede erotiek in moderne Nederlandse poëzie moet je met eenlantaarntje zoeken, want dichters proberen zelden om papier enbijslaap te verenigen. Daar hebben ze verschillende goede redenenvoor.
Om te beginnen is er de omgekeerde verleiding van poëzie.De
belangrijkste overeenkomst tussen erotiek en literatuur is datze
allebei te maken hebben met fascinatie, verlangen en verleiding.Een
goed stuk proza probeert de lezer te verleiden om in het verhaalte
kruipen. Poëzie werkt precies omgekeerd. Een gedicht is eenfeeëriek
meisje dat plagerig voor je uitvlucht door een labyrint van taalen
giechelend verdwijnt in een rookwolk zodra je je armen om haarheen
slaat. Proza verleidt, poëzie wil verleid worden. En wieverleid wil
worden moet het initiatief aan de verleider overlaten.
Daarnaast is de heersende tijdgeest niet gediend van explicietepoëzie,
want de mainstream van de hedendaagse dichters heeft de taalzelf als
hoofdonderwerp. Dat is natuurlijk niet altijd zo geweest. Inveel
Middeleeuwse poëzie zijn zuipen, poepen, plassen en neukenaan de orde
van de dag, en zelfs de auteurs van de Heilige Schrift moeten afen toe
met kloppend geslacht achter hun papyrusrol hebben gezeten:
De omdraaiingen van uw heupen zijn als kostbare ketenen...
Uw navel is als een ronde beker, waaraan geen drankontbreekt;
uw buik is als een hoop tarwe, rondom bezet met leliën.
Uw twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van eenree,
et cetera. In het Hooglied wordt de hele bijbelsevoorraadkast
geplunderd om de schoonheid van de vrouw te bezingen. Maar danhebben we het ook over de tijd dat een man een man was, een vrouween vrouw, en een goeie wip een goeie wip.
Van het huidige dichtersgilde gaat echter niet direct eenerotische impuls uit. Dichters die door de kritiek als min of meertoonaangevend worden beschouwd, zoals Gerrit Kouwenaar, KeesOuwens, Arjen Duinker, Willemvan Toorn en Anna Enquist, zoekenzelden of nooit hun weg naar de onderbuik van de lezer. In dehedendaagse poëzie wordt zo massaal geprobeerd om het alfabet,het woordenboek of desnoods de hele kosmos in de hoek te drijven,dat laag-bij-de-grondse lichaamsfuncties geen onderwerp vanbetekenis meer vormen. Een moderne dichter heeft het niet overlichamen, hoogstens over hemellichamen.
Het is veelzeggend dat er wel poëziebloemlezingen zijn overtuinieren, eten en fietsen, maar niet over vrijen. De enigeenigszins recente Nederlandstalige bloemlezing met erotischepoëzie gaat uitgerekend over masturbatie. De bundel heet Metde hand, bevredigende gedichten, die Rob Schouten in 1992samenstelde. Het is zonder meer een aanbevelenswaardig boek. AntonKorteweg schrijft bijvoorbeeld: "Zoals de baron vanMünchhausen, toen hij op een eendenjacht was, in het vuur vande jacht verzeild raakte in een moeras, wegzonk en zich bij deharen weer naar boven trok, zo sla ik, 's morgens, half in bozedromen verzonken, soms de hand aan het geslacht, en ik ruk en ikruk en ik ruk."
De dichter is een eenzame rukker. De dichteres is meestal eenseksloze engel; in poëzie van vrouwen gaat het zelden of nooitover seks. Wanneer ze het er wel over hebben, is het minderexpliciet dan bij mannen. Gedichten van vrouwen zijn vaaksuggestiever, en daardoor veel erotischer. Jo Govaerts schrijft:
Maneschijn
zegt hij en legt zijn hand
daar waar ik splijt
onder zijn hand.
De dichteres Mickey Walvisch, die naar eigen zeggen "als pubermedium
porno voor vriendinnen fabriceerde, die onmiddellijk na lezingwerd
versnipperd", schrijft hier en daar over seks als een man, maardan zo
dat het zowel schrijnt als ontroert:
Wie me te manlijk vindt,
Te zelfbevestigend, onlief,
Neemt toch gewoon een Barbiepopje,
In feërieke lentetooi,
Dat 'papa' zegt en echt kan neuken.
Maar dichteressen als Walvisch zijn in dit opzicht een grote
uitzondering.
Het gloedvolle verlangen en bezitten, het rauwe realisme vanprozaschrijvers als Wolkers en Reve, of recenter, Brusselmans,Zwagermanen Giphart, je zoekt het tevergeefs in de poëzie. Enals je het dan toch eens tegenkomt, is het al snel obscuur,lachwekkend of allebei. De in 1980 verschenen dichtbundel Deus siveNatura, van de toen al pensioengerechtigde paapse dichter BertusAafjes, was een pornografische misser van de eerste orde. De bundelis goddank alleen nog maar antiquarisch verkrijgbaar, maar derecensie die Gerrit Komrij er aan wijdde spreekt nog altijdboekdelen:
"Zijn erotische pennevruchten worden niet gered doorpoëzie, maar
geaborteerd door dichterlijkheden. Schallende hoogdravendheidkomt in de plaats van geladen suggestie. Het resultaat is, hetspijt me dat ik het
moet zeggen, erger dan de goedkoopste pornoshow. Je loopt er
hersenplatjes van op." Nu kan zelfs Bertus Aafjes het niethelpen dat je in gedichten niet zo veel kanten uit kunt met thema'sals seks en erotiek. Liefde, dood, verlangen, en vooral hoe erg datallemaal is; daar kan een dichter mee uit de voeten. Seks is veelte leuk om gedichten over te schrijven. Bovendien wordt poëziezozeer geassocieerd met het hogere, dat het beschrijven van seksmet poëtische stijlmiddelen al snel de lachlust opwekt. Ommaar eens een greep uit de zak van Bertus Aafjes te doen:
Jij, met je vochtige vagijn,
ik, met mijn purperen kardinaal (...)
Zij weegt mijn penis op haar kleine hand
en voelt zich door de grootheid overmand:
soms wipt hij smachtend in een boog omhoog,
dan rolt een traan van wellust uit zijn oog
Als je zoiets hebt gelezen, dan lul je niet meer. Seks wordt opeen
minder verbijsterende manier poëtisch wanneer hethoogdravende er af is. Dan kan het zelfs lief worden, getuige CeesBuddingh's Zeer kleine ode aan de liefste:
vanochtend
zag ik op straat
een leeg heinz-blikje liggen:
en onmiddellijk
dacht ik aan jou:
57 varieties
De dichter kan zich ook uitputten in grappige metaforiek, zoalsLévi
Weemoedt:
O, borsten had ze als meloenen!
Zoet als een perzik was haar mond!
Maar 't beste fruit is voor de export.
Dus schil een peertje. Blijf gezond.
De Nederlandse poëzie heeft hier en daar natuurlijk wel wataardige
schunnigheden en schuine parodische gedichten opgeleverd.Gerenommeerde letterheren als E. Du Perron en J.C. Bloem wilden -zij het onder pseudoniem - nog wel eens ranzig uit de hoek komen.Zo schreef Bloem - onder de naam Ego Flos - in zijn studententijdover zijn nogal promiscu ingestelde Utrechtse collega ErichWichmann:
Muze neem hem in uw hoede,
Snijd hem af, al is 't niet leuk,
Snijd hem af zijn vuile roede,
- Dan is 't uit met dat geneuk!
De onverbeterlijke parodiant Gerrit Komrij heeft een evergreenvan
Willem Kloos onherstelbaar verbeterd: Ik ween om priesters, ineen jurk
gestoken, /Terwijl de godsvrucht groeit in hun orgaan...
Samenvattend: Nederlandse dichters doen het, uitzonderingendaargelaten, zelden of nooit. Tenminste niet in hun gedichten. Omnogmaals met Gerrit Komrij te spreken:
De olifant danst op het slappe koord.
De stier is meer dan zeven maanden drachtig.
De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord.
De seksualiteit is mooi en prachtig.
Nu is de kunst het leven niet, en het leven niet de kunst. Uiteigen
ervaring kan ik zeggen dat het dichterschap, om wat voormerkwaardige
redenen dan ook, bijzonder erotiserend kan werken op een bepaaldslag
vrouwen. Dat het gros daarvan bestaat uit middelbare dames dienaar je
komen kijken in de bibliotheek van Houten, doet daar niets aanaf -
vooral bij jonge dichters hoeft niemand bang te zijn dat ze ophun
zolderkamer zitten te verwelken. De goede raad van Annie M.G.Schmidt
heeft sinds 1954 nog altijd niets aan kracht ingeboet:
Neem nooit een dichter, m'n dochter.
Zo een met een dichterskop,
zo eentje met lange haren,
zo een op een zolderkamer,
zo een wordt er ook met de jaren
niet monogamer op...
Ingmar Heytze
Geraadpleegde literatuur
C. Buddingh, Gedichten 1938-1970, De Bezige Bij,1997.
Gerrit Komrij, De os op de klokketoren,1981.
Gerrit Komrij, Onherstelbaar verbeterd, C.J.Aarts, 1994.
Mickey Walvisch, Heksenrecht, 1985
Jo Govaerts, Waar je naar zit te kijken,1994
Tom Lanoye, In de piste, Bert Bakker,1987.
Annie M.G. Schmidt, Tot hier toe, Querido,1986.
Rob Schouten, Met de hand, De Arbeiderspers,1992.